Methode Taalvaardigheid Nederlands Op niveau tweede fase - Leeropdrachtenboek [4/5 havo, 3e druk ed.]
 9789006627633 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

Methode Taalvaardigheid Nederlands Op niveau tweede fase Leeropdrachtenboek

Paul Merkx Everlien Flier Jan Hadders Ruud Alers Eindredactie Annet Talsma Evelien Otte

4/5 havo

1

Woordenschat Vormgeving

Methodeoverzicht

Grafisch ontwerp:

Op niveau tweede fase sluit aan op Op niveau onderbouw en is op de volgende manier opgebouwd:

Woordenschat Inhoud

Studio Michelangela, Utrecht Omslag en illustraties:

Leerjaar 6

Sproud, Sanneke Prins

Leerjaar 5

5/6v 45h

leerjaar 4

4b

4k

4gt

Opmaak

leerjaar 3

3b

3k

3gt

3h

4v 3v

Studio Michelangela, Utrecht

leerjaar 2

2bk

2(k)gt

2(t)h

2hv

2v

leerjaar 1

1bk

1kgt

1th

1hv

1v

Bureauredactie Bureau Sproet, Arnhem

Introductie

4

Leerstofoverzicht

6

Werkvormen Mix: boeken + startlicentie leerling

100 % digitaal

Leeropdrachtenboek

Leeropdrachtenboek

Leerling totaallicentie

+ startlicentie

in Schooltas

leeropdrachtenboek + startlicentie (in eDition)

Blok 1 Publiek en doel • verwerking • theorie

Blok 2 Structuur Voor de docent is er een Docent totaallicentie.

• verwerking • theorie

8 9 51 85 86 131

Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen. Daarbij zijn alle teksten ingesproken en dus als audio beschikbaar.

toetsen

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 627633 Derde druk, vijfde oplage, 2020

Blok 3 Argumentatie • verwerking • theorie

Blok 4 Hoofd- en bijzaken • verwerking • theorie

Blok 5 Examen • verwerking • theorie

Blok 6 Taalverzorging

170 171 222 265 266 301 319 320 354

• verwerking Spelling & interpunctie • verwerking Formuleren • theorie Spelling • theorie Interpunctie • theorie Formuleren

362 363 382 400 415 421

Rubrics Schrijven

439

Rubrics Spreken en gesprekken

443

Overzicht Theorie-items

449

Register

454

Verantwoording

460

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2017 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

Woordenschat Introductie

1

Over Op niveau tweede fase, 3e editie

Digitaal materiaal

Op niveau tweede fase is een methode taalvaardigheid. Je kunt de opdrachten op verschillende manieren doorwerken. Je kunt ze ook combineren. Modulair: via de vaardigheden Je werkt langere tijd aan een vaardigheid (module). Bij Lezen komt theorie aan bod die je ook nodig hebt bij de andere vaardigheden. Je begint dus met Lezen: Lezen blok 1, Lezen blok 2, enzovoort. Daarna werk je bijvoordeeld de modules Schrijven door of Spreken, kijken en luisteren. Lineair: via de blokroute Je werkt blok na blok door. In één blok doe je dan verschillende vaardigheden na elkaar. Eerst Woordenschat, dan Lezen, daarna Schrijven en ten slotte Spreken, kijken en luisteren. De leerstof van de vaardigheden binnen een blok hangt met elkaar samen. In blok 1 gaat het bij alle vaardigheden om Publiek en doel en bij blok 3 om Argumenteren. Lineair

Leerling startlicentie

Leerling totaallicentie

Docent totaallicentie

(Beoordelings)formulieren

Alle theorie

Alle onderdelen van de leerling

Alle opdrachten

startlicentie en de totaallicentie

Alle onderdelen van de startlicentie Extra oefenmateriaal

Schooltasbestand van de complete

Antwoorden

theorie Woordenlijsten

Toetsen

Rubrics Schrijven

Lesbrieven Alles over taal

Rubrics Spreken en gesprekken

Elk jaar een nieuwe tekst met bijbehorende (plus)opdrachten en vragen

Ingesproken leesteksten

Elk jaar een nieuwe leestoets

Kijk- en luisterfragmenten

Schooltas (pdf ) van het boek

Module taalbeschouwing

Schooltas (pdf ) van de complete theorie

Module praktische opdracht en werkstuk

Docentenhandleiding algemeen Docentenhandleiding per blok/module Lijst met standaardvragen voor bij een tekst

Modulair

Onderdelen module Jouw leerdoelen Nieuwe theorie Voorkennis Startopdrachten

Opdrachten

Plusopdrachten

Hoofdvaardigheden Je vergroot je woordenschat, die je nodig hebt voor de andere vaardigheden en het eindexamen. Lezen Je leert hoe teksten in elkaar zitten en je leert de inhoud te analyseren zodat je de teksten beter kunt begrijpen. Schrijven Je leert hoe je goede teksten kunt schrijven, zoals een blog, betoog, klachtenmail, en je leert hoe je een zakelijke brief opstelt/indeelt. Spreken, kijken en luisteren Je oefent met het houden van een presentatie, het voeren van een discussie en vergaderen. Je leert deze vaardigheden ook op waarde te schatten. Woordenschat

Ondersteunende vaardigheden Spelling & interpunctie Formuleren

Eindopdrachten

Reflectie Online voor jou/Toetsen

Verwijzingen

Je oefent met schrijven, waarbij je de regels van spelling en interpunctie toepast. Je leert zinnen die je spreekt of schrijft logisch op te bouwen. 3F

Digitaal beschikbaar Taalbeschouwing

Voorbereiding po en pws Extra oefenmateriaal

Werkwijzer grammatica

4

Je bestudeert het verschijnsel taal. Je leert bijvoorbeeld meer over taalontwikkeling, groepstalen en de afkomst van woorden. Taalbeschouwing komt ook aan bod bij de hoofdvaardigheden. Bij het maken van een profielwerkstuk en een praktische opdracht voor alle vakken heb je vaardigheden nodig die je bij Nederlands leert. In deze module kun je daarmee oefenen. Na het maken van een instaptoets kun je bij de hoofdvaardigheden extra oefenen op je eigen niveau. Daarnaast bieden wij extra opdrachten om te oefenen bij de ondersteunende vaardigheden. De belangrijkste grammaticaregels op een rij.

Een overzicht van wat je gaat leren in deze module + referentieniveau. De nieuwe theorie die aan bod komt in deze module: naam + nummer. De theorie van een andere module in hetzelfde blok die je bij deze module ook nodig hebt. Dit zijn twee opdrachten: Opdracht 1 Weten en Opdracht 2 Kunnen. Weten test je kennis van het onderwerp van de module. Bij Kunnen pas je deze kennis toe. Het doel van deze opdracht is inzicht krijgen in waar je staat aan het begin van de module. De ‘gewone’ opdrachten die je stap voor stap meenemen naar het gewenste eindniveau dat je uiteindelijk door het maken van de Eindopdracht kunt behalen. De theorienummers die je nodig hebt, staan erbij. Deze opdrachten geven extra verdieping of nodigen je uit anders te denken. Vaak zul je op een creatieve manier, alleen of in een groepje, aan de slag gaan. Plusopdrachten vind je bij Lezen, Schrijven en Spreken, kijken en luisteren. Dit zijn twee opdrachten, Weten en Kunnen, op het gewenste eindniveau. Bij Lezen bestaat het onderdeel Kunnen uit een examentekst met vragen. Bij Schrijven en bij Spreken, kijken en luisteren is het onderdeel Kunnen van de eindopdracht ook direct de eindtoets. Een terugblik op de module: heb je de leerdoelen gehaald? Zo niet, dan kun je extra oefenen met het digitale materiaal. Overzicht van het digitale materiaal bij deze module.

RTTI

Voor deze opdracht heb je een computer nodig met internetverbinding. Bij deze opdracht hoort een (beoordelings)formulier. Een verwijzing naar het referentiekader taal (3F – op weg naar 4F – 4F). Bij deze opdracht hoort een kijk- of luisterfragment. De tekst bij deze opdracht is als audio beschikbaar. Een methodiek om soort opdracht mee aan te geven. R: reproduceren van de leerstof, T1: leerstof toepassen in een bekende situatue, T2: leerstof toepassen in een nieuwe situatie, I: inzicht in de leerstof. Bij deze opdracht gebruik je woorden en strategieën van Woordenschat. Een opdracht over taalbeschouwing. Een plusopdracht. Deze opdracht doe je met een medeleerling. Een groepsopdracht.

5

Leerstofoverzicht

Leerstofoverzicht

Module

Blok 1 Publiek en doel

Blok 2 Structuur

Blok 3 Argumentatie

Blok 4 Hoofd- en bijzaken

Blok 5 Examen

Woordenschat

Tekstbegrip en moeilijke woorden

Woorden uit de media

Woorden rond argumenteren en bijzonder taalgebruik

Woorden rond hoofd- en bijzaken

Woorden uit het centraal examen

Verbanden tussen tekstdelen – Tekststructuur

Argumenteren – Bijzonder taalgebruik

Samenvatten – Teksten vergelijken

Het centraal examen

• woordraadstrategieën • woordenboek • formele en informele woorden

Lezen

Presentatie van de tekst – Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen • • • • •

manieren van lezen (deel)onderwerp en hoofdgedachte (onder)titel en tussenkopjes alinea en kernzin schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen, intentie schrijver • feitelijke en waarderende uitspraken

Schrijven

Zakelijke brief en e-mail • • • • •

Spreken, kijken en luisteren

Taalverzorging

6

sollicitatie- en motivatiebrief klachtenbrief opbouw en formele indeling publiekgerichtheid taalgebruik

Zakelijke gesprekken • • • • • • •

stemgebruik en lichaamstaal soorten vragen klachtengesprek probleemoplossend gesprek adviesgesprek sollicitatiegesprek feedback geven en krijgen

Spelling en interpunctie Formuleren

• verbanden en verbindingswoorden • hoofdstructuur: inleiding, middenstuk en slot • tekststructuren • functies van tekstgedeelten

Informerende teksten • informerend, instruerend en uiteenzettend • voorbereiding en schrijfplan • vormgeving en beeld • beoordelen en herschrijven • schrijfdossier en taalportfolio

Informerende presentatie • voorbereiding en spreekplan • hulpmiddelen • luisteren, aantekeningen maken en vragen stellen • feedback

Digitaal beschikbaar

• standpunt, argument en argumentatie • soorten argumenten • argumentatiestructuur: enkelvoudig, neven- en onderschikkend • argumentatieschema’s • drogredenen • argumentatie beoordelen • bijzonder taalgebruik

Betogende en beschouwende teksten • betoog, beschouwing, recensie, column • kenmerkende structuren • informatie en argumentatie beoordelen en verwerken

Betogende en beschouwende presentatie, discussiëren en debatteren • herhaling presentatie: betogend, beschouwend • discussie: meningvormend, probleemoplossend • forumdiscussie • vergadering en overleg • debatteren • notulen en verslag • feedback

• • • • •

samenvatten en schematiseren samenvatting beoordelen checklist samenvatting teksten vergelijken incorrect taalgebruik

Onderzoek doen en een werkstuk maken • onderzoeksvragen, hoofd- en deelvragen • vraagtechnieken • interviewen • enquêteren • gegevens presenteren • werkstuk, praktische opdracht, profielwerkstuk

• • • • • • •

inhoud leesstrategieën gebruik van woordenboek beoordeling aanpak van vragen veelvoorkomende vraagtypen voorbeeldexamen met aanwijzingen

Het schoolexamen Schrijven • inhoud: uiteenzetting, beschouwing, betoog • uitwerking • voorbeeld-SE met aanwijzingen

Het schoolexamen Spreken, kijken en luisteren • inhoud: presentatie, discussie of debat • uitwerking • voorbeeld-SE met aanwijzingen

Voorbereiding po en pws Taalbeschouwing Extra oefenmateriaal Werkwijzer Grammatica

7

Woordenschat

1

Publiek en doel en doel 1 Publiek

1

Woordenschat Woordenschat

Tekstbegrip en moeilijke woorden

Publiek en doel

2F

3F

2F

3F 3F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Strategieën toepassen voor het afleiden van woordbetekenissen. • Onderscheid maken tussen formele en informele woorden. • Woorden gebruiken uit de (beroeps)opleiding en van

[1] Woordraadstrategieën [2]

en woordenboek Formele en informele teksten

maatschappelijke aard. De woorden van Woordenschat passen bij de inhoud van dit blok. Bij enkele vragen van de andere vaardigheden oefen je ook met woordraadstrategieën. Deze vragen herken je aan een blauw bolletje. ●

Zakelijke gesprekken en zakelijke brieven moeten voldoen aan bepaalde eisen. In een brief let je bijvoorbeeld op een goede indeling en opbouw en in een zakelijk gesprek let je extra op je houding en je taalgebruik. Bij leesvaardigheid leer je de basis hiervoor. Aan de hand van diverse teksten verzamel

T2

Opdracht 1

Afleiden van woordbetekenissen

[1]

je kennis over de vaste indeling en publiekgerichtheid. Bij woordenschat leer je woorden die je goed kunt gebruiken bij het lezen, schrijven en spreken. Alle kennis en vaardigheden die je in dit blok opdoet, zijn niet alleen handig voor je

Lees het volgende fragment uit een havo-examen. Schrijf de vetgedrukte woorden op en zet er de betekenis achter. Maak daarbij gebruik van de woordraadstrategieën. Gebruik geen woordenboek.

schoolcarrière (stage, examen), maar ook daarbuiten.

O P DR ACHTE N Woordenschat Tekstbegrip en moeilijke woorden

92

Lezen Presentatie van de tekst - Schrijfdoelen, tekstssoorten en tekstvormen

13

Schrijven Zakelijke brief en e-mail

32

Spreken, kijken en luisteren Zakelijke gesprekken

43

Jongeren zijn zeker geïnteresseerd in achtergrond en opinie. Maar ze zijn vaak niet opgegroeid met onafhankelijke en kwalitatieve journalistiek. Hun informatiebronnen zijn nieuwssites als ‘Nu.nl’, rommelsites als ‘GeenStijl’, bloggers en dergelijke. Ze zouden veel van de zo verkregen informatie in principe moeten wantrouwen, vooral als die eenzijdig is, doordat de andere partij niet gehoord is. Zonder wederhoor en als niet duidelijk is wie of wat de bron is, is informatie lastig te beoordelen. We leven in een wereld waarin mensen als gevolg van beeldmanipulatie en ‘buzz’* niet alleen een beter of een slechter beeld van de werkelijkheid krijgen, maar waarin ook opzettelijk verdraaide beelden en teksten zelfs politici en bedrijven op het verkeerde been zetten. * onbewezen praatjes Bron: havo-examen 2010-II.

THE O R IE Woordenschat Lezen Schrijven Spreken, kijken en luisteren

8

51 53 60 79

9

Woordenschat Opdracht 2

1

1

Functie-eisen in vacatureteksten

Woordenschat Woordenschat

[1]

Voordat je een sollicitatiebrief schrijft of een sollicitatiegesprek voert, bestudeer je de vacaturetekst. Zo’n advertentie bevat onder meer informatie over de functie-eisen: de capaciteiten, opleiding en vaardigheden waarover je moet beschikken wil je voor de baan in aanmerking komen. T1 1 Je ziet hieronder een aantal functie-eisen en betekenisomschrijvingen. Combineer de begrippen van de

eerste kolom met de betekenis in de tweede kolom. Maak daarbij gebruik van de woordraadstrategieën uit de theorie. FUNCTIE-EISEN a gedisciplineerd b energiek c assertief d representatief e initiatiefrijk f emotioneel stabiel g communicatief h ambitieus i innovatief j sociaal voelend k creatief l abstract denkend m responsabel n accuraat o coöperatief p flexibel

BETEKENISOMSCHRIJVING 1 begrip en gevoel hebben voor medemensen 2 eerzuchtig 3 evenwichtig in het omgaan met gevoelens 4 kunnen denken zonder naar de werkelijkheid te kijken 5 makkelijk met anderen pratend 6 in staat zelf iets te maken of te bedenken 7 geschikt om (een bedrijf, instelling) te vertegenwoordigen 8 iets (nieuws) willen ondernemen 9 nauwkeurig 10 op samenwerking gericht 11 zich gemakkelijk aanpassen aan een nieuwe situatie 12 verantwoordelijk 13 vernieuwend 14 vol energie 15 volgens een strak (tijd)schema werkend 16 zelfverzekerd

T2 2 Bedenk bij elk van de onderstaande woorden een woord met een tegengestelde betekenis. a innovatief b accuraat c assertief d abstract denkend

3 Bedenk bij de volgende functies telkens twee functie-eisen die naar jouw mening voor het soort werk van groot belang zijn. Kies uit de functie-eisen bij vraag 1. Licht je keuze toe. a b c d

leraar secretaresse makelaar filmregisseur

Opdracht 3

[1]

T1 1 Weet jij wat de persoon die de volgende beroepen uitoefent, voor werk verricht?

Kies bij elk beroep de goede omschrijving. Maak daarbij gebruik van de woordraadstrategieën. BEROEPEN a marketeer b systeembeheerder c statisticus d scenarioschrijver e redacteur f publicist g taxateur h laborant i interim-manager j griffier k accountant l ergotherapeut m art director n consulent o decorateur p anesthesist

T2 2 a

b

10

Beroepen

OMSCHRIJVING 1 Grafisch (kunstzinnig) vormgever bij een reclamebedrijf. 2 Deskundige die op een bepaald gebied raad geeft, bijvoorbeeld op het gebied van de organisatie of de financiën. 3 Iemand die zorgt voor het beheer van een computersysteem tijdens de dagelijkse werkzaamheden. 4 Iemand die de waarde van goederen vaststelt. 5 Iemand die in een laboratorium werkt. 6 Geneeskundige die door spel, arbeid en oefening bepaalde spierfuncties activeert. 7 Iemand die tijdelijk de functie van directeur vervult. 8 Iemand die zich binnen een bedrijf bezighoudt met marketing (marktanalyse). 9 Iemand die teksten of berichten verzamelt en bewerkt voor publicatie. 10 Iemand die versieringen voor toneel, etalages enzovoort ontwerpt. 11 Iemand die inzicht probeert te verkrijgen in maatschappelijke of economische verschijnselen door gebruik te maken van cijfermateriaal. 12 Specialist die patiënten voor een operatie onder narcose (verdoving) brengt. 13 Secretaris bij bepaalde colleges, zoals de Tweede Kamer. 14 Iemand die boekhoudingen en administraties van bedrijven en instellingen inricht, bijhoudt en controleert. 15 Schrijver van een draaiboek (schema van een tekst met aanwijzingen voor toneelstuk of film). 16 Iemand die stukken schrijft over actuele onderwerpen.

Zoek online, op bijvoorbeeld www.123test.nl/beroepen, minstens drie beroepen waarvan je niet (precies) weet wat ze inhouden. Zoek uit wat het beroep inhoudt. Maak vervolgens van elk beroep een heldere omschrijving waarin je duidelijk maakt om wat voor werk het gaat. Schrijf de omschrijvingen op een apart blaadje. Wissel je drie beroepen, zonder de omschrijvingen, uit met die van een medeleerling. Een van jullie beiden probeert een omschrijving van de gekregen beroepen te geven en stelt vragen om achter de inhoud van het beroep te komen. Help de vragensteller met hints. Bij de volgende beurt is het andersom.

11

Woordenschat Opdracht 4

1

1

Formele taal en algemeen gebruikte woorden

2F

3F

3F

T1 1 Schrijf de vetgedrukte formele woorden op en vervang ze door algemeen gebruikte woorden.

De algemeen gebruikte woorden staan onder de zinnen. Uw trimtoestel is abusievelijk aan het verkeerde adres geleverd. Wij horen graag van u of we u nog anderszins van dienst kunnen zijn. In reactie op uw brief willen wij u erop wijzen dat de leverancier krachtens algemene voorwaarden

a b c

heeft geleverd. Omdat de showmodellen licht beschadigd kunnen zijn, offreren wij u een korting tot 50 procent. Vorig jaar is onze organisatie ingrijpend gereorganiseerd, zoals genoegzaam bekend is. Wij hebben uw verzoek na de gestelde datum ontvangen en kunnen het bijgevolg niet in behandeling nemen. g Deze uitkering kan bestaan uit een restitutie van de premie of een vooraf overeengekomen bedrag. h Daar onze school vijftig jaar bestaat, nodigen wij u uit voor een feestelijke bijeenkomst in restaurant Wientjes. i Wij hebben nog geen reactie van u mogen ontvangen. Desalniettemin hebben wij een plaats voor u gereserveerd. j Teneinde aan uw verzoek te kunnen voldoen, verzoeken wij u ons een kopie van uw betalingsbewijs toe te sturen. k We hebben u al meerdere aanmaningen gestuurd en verwachten dat u onverwijld overgaat tot betaling van het openstaande bedrag. l Blijkens de resultaten van uitvoerig onderzoek hoeft u zich geen zorgen te maken over uw gezondheid. m Uit hoofde van onze rol als OR-leden namen wij deel aan het gezamenlijk overleg met het bestuur en de Raad van Toezicht. n Je kunt de Hubo zeker euvel duiden dat de materialen voor de schutting niet tijdig zijn geleverd. d e f

Kies uit: aanbieden – bij vergissing – dus – genoeg – kwalijk nemen – om – omdat – onmiddellijk – op basis van – op een andere manier – op grond van – teruggave – toch – zoals blijkt uit. 2 a T2

b c

Zoek zelf vijf formele of ouderwetse woorden, bijvoorbeeld op www.onzetaal.nl, en schrijf van elk woord een meer gebruikelijk synoniem op of geef een betekenisomschrijving. Gebruik de formele woorden in zinnen, zodat de betekenis duidelijk wordt. Wissel je zinnen uit met die van een medeleerling. Lees elkaars zinnen en raad de betekenis van de formele woorden. Als je medeleerling de betekenis niet meteen kan raden, mag hij vragen stellen. Je mag ook hints geven of de betekenis van het woord uitbeelden.

ONLINE VOOR JOU

• Woordenlijst module 1

12

Lezen

Presentatie van de tekst – Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen

[2]

Als je een zakelijke brief of e-mail schrijft, probeer je je bericht zo eenvoudig en helder mogelijk uiteen te zetten. In ambtelijke stukken kom je soms te formele taal tegen: plechtige en verouderde woorden en uitdrukkingen. Vermijd al te formele taal zo veel mogelijk.

Publiek en doel

2F

3F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Het onderwerp, de deelonderwerpen en de hoofdgedachte van

[3]

• • •

2F

3F



3F



een tekst bepalen en deze formuleren. De functie van de titel, de ondertitel en de tussenkopjes bepalen. De hoofd- en bijzaken onderscheiden en de kernzinnen in een tekst herkennen. Uit de tekst afleiden wat het schrijfdoel en de tekstsoort is en voor welk publiek de tekst is geschreven. Verschillende feitelijke en waarderende uitspraken, standpunten en argumenten onderscheiden. De intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver uit de tekst afleiden.

Vooraf

Manieren van lezen Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte [5] Titel, ondertitel en tussenkopjes [6] Alinea en kernzin [7] Citeren en eigen woorden [8] Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen [9] Feitelijke en waarderende uitspraken [10] Intentie van de schrijver [4]

Voorkennis [1] Woordraadstrategieën

en woordenboek

Klassikale inleiding

Wat voor

r e z e l ben jij?

1. Welke tijdschriften en kranten vind je leuk om te lezen? En welke niet?

4. Lees je thuis wel eens tijdschriften of kranten? Welke?

2. Wanneer lees je graag kranten of tijdschriften?

5. In welke talen lees je?

3. Hoe ga je te werk bij het lezen van een tijdschrift? (Wat deed je eerst… en daarna…)

6. Hoe ga je te werk bij het lezen van een krant? (Wat deed je eerst… en daarna…)

7. Wat vind je moeilijk bij het lezen van een krant of tijdschrift?

8. Waarom lees je tijdschriften of kranten?

TOETSEN

• SO Woordenschat module 1 versie A • SO Woordenschat module 1 versie B

9. Wat maakt een krantenbericht of artikel in een tijdschrift moeilijk/makkelijk om te lezen?

10. Wat doe je om een tekst toch te begrijpen?

13

Lezen

1

1 TEKST 2

Startopdracht 1

Lezen

Wie en wat zijn ‘digital natives’ eigenlijk?

In 2001 introduceerde Marc Prensky de term digital natives voor de generatie geboren na 1984, die opgroeide met internet (tegenover digital immigrants voor de oudere generaties). De term verwijst naar een andere manier van denken en leren. Deze digital natives hebben ‘hypertekst-hersens’, zijn beeldgericht en hun hersenen hebben leren multitasken met media. Prensky stelde dat de digitale generatie zich niet zou aanpassen aan ouderwetse vormen van onderwijs, en dat de digital immigrants zich dus de taal van de digital natives eigen moesten maken. De term digital natives wordt tegenwoordig meestal gebruikt om aan te geven dat de nieuwe generatie vaak handiger is met nieuwemediatechnologie dan hun ouders. Uit onderzoek blijkt het alleen om knoppenvaardigheid te gaan. In andere digitale vaardigheden blijven kinderen achter.

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 a Je selecteert informatie om te gebruiken voor een spreek- of schrijfopdracht. Welke manier van lezen

pas je toe? Kies uit oriënterend, globaal, intensief en kritisch lezen. b Je wilt snel het onderwerp van de tekst te weten komen. Noem twee elementen van de tekst of de lay-out die je daarbij helpen. c Voor je werkstuk wil je gebruikmaken van materiaal van de Stichting Proefdiervrij. Welke manier van lezen pas je toe om de bruikbaarheid van de informatie en argumentatie te bepalen? d Je hebt een paar artikelen gevonden die je kunt gebruiken ter voorbereiding van een discussie. Je besluit een samenvatting te maken van de belangrijkste argumenten. Welke twee manieren van lezen pas je daarbij toe? e In een vraag bij een tekst staat het begrip relativering. Je moet de betekenis van deze term opzoeken in Op niveau Tweede Fase. Welk onderdeel van het boek raadpleeg je? 2 a Welke drie tekstelementen zijn het belangrijkst om de hoofdgedachte van een tekst te bepalen? b Onderwerp en hoofdgedachte schrijf je op verschillende wijzen. Licht dit toe. T2 3 Hieronder staan twaalf begrippen die met de lay-out en inhoud van een tekst te maken hebben. Maak zes paren van verwante begrippen, bijvoorbeeld: inspringen – alineaverdeling.

Bron: Bas Levering en Justine Pardoen, Verhouding tussen ouder en kind is veranderd – maar niet door internet, in: NRC Handelsblad.

T2 1 Schrijf de tekstsoorten van tekst 1 en tekst 2 op. T1 2 Hieronder staan vier schrijfdoelen. Geef van elk schrijfdoel aan welke tekstsoort erbij hoort.

a De schrijver wil de lezers ervan doordringen dat ze voorzichtig moeten zijn met online winkelen. b De schrijver wil de lezers laten nadenken over de voor- en nadelen die aan het gebruik van internet en de sociale media kunnen kleven. c De schrijver wil de lezers een overzicht geven van de ervaringen van de gebruikers van de sociale media. d De schrijver wil docenten en schoolleiders zover krijgen dat ze maatregelen gaan nemen tegen het gebruik van mobieltjes in de klas.

alinea – betrouwbaarheid – bron – citaat – cursief – deelonderwerp – inleiding – kernzin – onderwerp – signaalwoord – tekstverband – tussenkopje. T1 4 a

In het antwoord op een vraag moet je iets citeren uit de tekst. Hoe geef je een volledig citaat? b In de vraag staat: leg uit in eigen woorden. Hoe formuleer je je antwoord? Noem twee aandachtspunten. 5 Geef twee voorbeelden van formele teksten. T2 6 Formuleer bij het onderwerp cyberpesten twee soorten uitspraken: a een feitelijke uitspraak. b een waarderende uitspraak.

Lees tekst 3 en beantwoord de vragen.

TEKST 3

Hogere cijfers en een vrolijker kind? Laat het lekker lezen!

Het nieuwe schoolseizoen is net begonnen. Voor ouders altijd weer spannend: hoe gaat hun kind het dit jaar doen? 2 Wat zou het fijn zijn als er een middel zou zijn waarmee je de prestaties kon verbeteren. Een soort doping, waarmee het kind hogere cijfers haalt en meer plezier op school heeft. Goed 5 nieuws: die doping bestaat. Hij heet ‘boeken lezen’. Door boeken te lezen gaat niet alleen de leesvaardigheid van het kind omhoog, maar ook de leervaardigheid. Het kind leest de teksten in schoolboeken makkelijker, begrijpt ze beter, haalt hogere cijfers en krijgt daardoor meer plezier in de lessen. Lezen verlengt ook de aandachtsspanne, zodat kinderen zich langer en beter kunnen concentreren. En Arthur Schopenhauer zei het al: lezen is denken met andermans hoofd. 10 Dat is voor ieder mens goed. 3 Op goede scholen is allang doorgedrongen dat het investeren van twintig minuten per dag in vrij lezen voor betere resultaten zorgt. Maar ouders kunnen zelf ook een belangrijke rol spelen. Met name als hun kinderen zeggen dat ze niet van lezen houden. Die kinderen vergissen zich, want ze weten gewoon niet welke boeken er allemaal bestaan. 4 15 Elk kind houdt bijvoorbeeld van verhalen. Geen klas ter wereld die naar de leraar roept: ‘Alwéér een verhaal? We zouden toch gaan rekenen?’ Er zijn spannende, grappige, romantische, magische, fantasierijke, gevoelige, inspirerende en stoere verhalen voor ieder kind. 1

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. Lees tekst 1 en tekst 2 en beantwoord de vragen.

TEKST 1

Stiltecoupé

Conducteur: ‘Dit is een stiltecoupé, u mag hier dus niet bellen meneer.’ Ik: ‘Heeft u helemaal gelijk in, maar ik heb het gecheckt: er zijn geen andere mensen in de coupé.’ Conducteur enigszins boos: ‘Ik ben er nu toch ook?’ Arnoud Jullens Bron: Arnoud Jullens, rubriek [email protected], in: NRC Handelsblad.

14

15

Lezen

1

1 Opdracht 3

Lezen

Tekst met vragen

[3 – 10]

5

En er zijn er nog meer. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die niet van lezen houden of leesproblemen hebben, vaak wel van informatieve boeken houden. Bij zulke boeken hoeven ze niet tot 20 het einde door te lezen om te weten te komen hoe het boek afloopt. In elke alinea worden ze juist beloond met informatie, of dat nu om paarden, piraten, planeten of popmuziek gaat. Kortom, voor elk kind zijn er boeken en onderwerpen op maat. Een middagje rondstruinen in een boekwinkel of bibliotheek levert al gauw een volle tas met uren en uren leesplezier op. 6 25 Wie als ouder dus een vrolijker kind met betere schoolresultaten wil, moet eens wat vaker in een boekenkast kijken ... Jan Paul Schutten, Kinderboekenambassadeur

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

TEKST 4

1 2

Bron: Jan Paul Schutten, Hogere cijfers en een vrolijker kind? Laat het lekker lezen!, in: NRC Handelsblad.

5

T2 3 De titel van een tekst kan meerdere functies hebben:

T1 4 T2 5

6 T1 I T2 7

I 8

T2 9 T1 10

11

12

16

• motiveren om verder te lezen (1); • onderwerp van de tekst aanduiden (2); • mening van de schrijver geven (3); • hoofdgedachte weergeven (4). Welke functie(s) heeft de titel van tekst 3? Schrijf alleen het nummer of de nummers op. Leg uit waarom je deze hebt gekozen. Citeer de kernzin van alinea 2. Schrijf de betekenis van ‘aandachtsspanne’ (regel 8) op. Leid deze af uit de context. Hoe zou je de houding van de schrijver ten opzichte van zijn onderwerp het beste kunnen typeren? C enthousiasmerend en betrokken a A bezorgd en alarmerend D kritisch en ironisch B neutraal en afstandelijk b Licht je keuze toe in een of meer goede zinnen. De schrijver van tekst 3 onderbouwt zijn standpunt of mening met argumenten. Welke kritiek kun je geven op zijn redenering? A Hij vergelijkt zaken met elkaar die eigenlijk niet te vergelijken zijn. B Hij gaat te veel uit van zijn eigen ervaring en verwachtingen. C Hij gaat volkomen ten onrechte uit van zijn deskundigheid en gezag. D Hij belicht alleen voordelen die hij onderbouwt met veronderstellingen. Welke zin geeft de hoofdgedachte van tekst 3 het beste weer? A Goede scholen zijn ervan doordrongen dat het investeren in vrij lezen voor betere resultaten zorgt. B Ouders moeten hun kinderen stimuleren meer boeken te gaan lezen, want dat zorgt voor betere resultaten. C Door het lezen van boeken haalt een kind hogere cijfers en heeft het meer plezier op school. D Uit onderzoek blijkt dat kinderen die niet van verhalen houden en leesproblemen hebben, wel van informatieve boeken houden. Tot welke tekstsoort reken je tekst 3? Tot welke groep lezers richt de schrijver van tekst 3 zich vooral? Je vindt teksten als Hogere cijfers en een vrolijker kind? Laat het lekker lezen! in een rubriek van een krant of tijdschrift. Tot welke tekstvorm reken je deze tekst? Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

3 10

4 15

5 20

6

7 25

8 30

Eenzaamheid van ouderen schreeuwt om maatschappelijke dienstplicht jongeren

Op deze plek schreef ik al vaker over de problematiek van onze zorg voor ouderen, mede ingegeven door mijn ervaringen met mijn inmiddels 94-jarige vader. Nog maar net bekomen van de dood van mijn moeder, zijn echtgenote sinds meer dan 65 jaar, nam zijn gezondheid snel af, en hadden we geen andere keuze dan een verzorgingstehuis voor hem te regelen en de ouderlijke woning te verkopen. Gelukkig kon hij terecht in zijn eigen gemeente, een geluk dat als gevolg van het nieuwe overheidsbeleid van korte duur was. Met zijn indicatie zou hij in het nieuwe beleid gewoon thuis blijven wonen, en nu het verzorgingstehuis in zijn woonplaats werd gerenoveerd en herbestemd, kon hij gedwongen verhuizen naar een plaats tien kilometer verderop, die moeilijker bereikbaar was voor zijn kennissen en kinderen. Hoewel mijn vader nog altijd in de relatief gelukkige omstandigheid verkeert dat er zes kinderen zijn die naar hem omkijken, is het bezoek aan hem door de afstand bemoeilijkt geworden en in frequentie afgenomen. Tegelijk is hij de net opgebouwde vriendschappen in dat vorige huis kwijtgeraakt door de verhuizing, want lang niet iedereen kon in hetzelfde nieuwe tehuis terecht. Mijn vader voelt zich, ondanks het bezoek dat hij nog altijd meerdere malen per week krijgt, regelmatig eenzaam. Op zijn leeftijd is het moeilijker om opnieuw aansluiting te vinden bij zijn nieuwe huisgenoten, maar hij heeft het geluk dat hij überhaupt in zo’n huis zit. Zou hij een paar jaren later zijn geïndiceerd, dan zat hij nu in zijn eentje thuis, verstoken van de groepsactiviteiten waarvoor hij nu in elk geval kan kiezen. Dat lot blijft een groot aantal ‘nieuwere’ bejaarden niet bespaard; die vereenzamen in steeds grotere aantallen. In mijn jonge jaren bestond de dienstplicht nog en die heb ik dan ook zo’n vijftien maanden vervuld. Wildvreemde contacten opgedaan, een totaal andere wereld en helemaal niet alleen doen waar je zin in had. Zeker achteraf bezien nuttig en leerzaam. Dat nuttige en leerzame zouden onze huidige jongeren ook best kunnen gebruiken. Laat ze als verlengde van hun school of studie nog een jaartje aanblijven – dan kan dat zo ook gecoördineerd worden, via de onderwijsinstellingen – met als prioriteit het ‘adopteren’ van een paar ouderen die last hebben van eenzaamheid. Geef die jongeren per maand een beetje geld, categorie stagevergoeding. Beetje gezelschap houden, wandelen, voorlezen, samen televisiekijken, kopje koffiedrinken: dat is allemaal al genoeg. Uurtje of dertig per week, in totaal. Een soort van pretpakket met alleen maar winnaars. Bron: Dr. Doom, Eenzaamheid van ouderen schreeuwt om maatschappelijke dienstplicht jongeren, in: HP/De tijd. r. 7: indicatie: aanwijzing die aangeeft welke verzorging of behandeling het beste is

>

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 9 van Schrijven en opdracht 6 en 13 van Spreken, kijken en luisteren.

17

Lezen

1

1

T1 1 Welk probleem is de aanleiding tot het schrijven van de tekst? T2 2 De titel van deze tekst heeft meerdere functies. Noem er twee.

T1 T2 T1 T2 I T2 I T2

I

Lezen

discriminatie. Als bedrijven met opzet discrimineren, kunnen zij bestraft worden. We gaan ons

3 In welke alinea of alinea’s schetst de ik-persoon de nadelige gevolgen van het probleem waar de vader zich voor gesteld ziet? 4 Het gaat de ik-persoon niet alleen om zijn vader. Citeer een zin waaruit dit blijkt. 5 Boven welke alinea past het tussenkopje ‘Advies’? 6 a Baseert de auteur zijn tekst op één ervaring of op meerdere ervaringen? b Licht je keuze toe. 7 Wat bedoelt de auteur in de laatste zin met ‘Een soort van pretpakket met alleen maar winnaars’? Leg duidelijk uit in maximaal 25 woorden. 8 a Wat is het schrijfdoel van de auteur? b Motiveer je keuze. Ga daarbij in op het onderwerp van de tekst. 9 a Op welk publiek richt de schrijver zich? A jongeren B onderwijsinstellingen C lezers van HP/De tijd D stagebegeleiders b Licht je keuze toe. 10 Dr. Doom, de schrijver van deze tekst, wil een maatschappelijke dienstplicht instellen voor jongeren. a Formuleer over zijn idee een kritische vraag aan de auteur waarop hij in zijn tekst geen antwoord geeft. b Wissel je vraag uit met die van een medeleerling. Formuleer een antwoord van minimaal 15 woorden op de vraag van je medeleerling. Je kunt ook een cartoon maken waarin je het antwoord (of de gevolgen daarvan) laat zien, of een rap maken en deze voordragen aan je medeleerlingen.

20 personeel inlichten over discriminatie. En wij vragen externe deskundigen ons te “bestuiven” over

diversiteit. Dat is niet alleen symptoombestrijding.’ ‘Slaagt de proef niet, dan is dat ook een duidelijke conclusie. Lukt het wel, dan is Den Haag een voorbeeld. Dan ga ik naar bedrijven, die moeten erkennen dat ook hun arbeidsvloer niet in balans is. Dit probleem speelt in heel Nederland en heel Europa. In Engeland heeft premier 25 Cameron anoniem solliciteren grootschalig ingevoerd. Bij de BBC en Deloitte gebeurt het! Dat is geen symptoombestrijding, de proeven daar moeten ook gelukt zijn.’ 6 Toch zijn ze dat in Nederland niet. ‘Nederland ontbeert het lef te erkennen dat er wat aan de hand is. Premier Rutte zegt dat een Mohammed zich moet invechten, omdat er nu eenmaal discriminatie is. Dat is een premier 30 onwaardig. Hij moet in navolging van Cameron zeggen dat er sprake is van een groot probleem. Dat doet hij niet, uit angst voor de populistische politiek.’ 7 Tegenstanders van anoniem solliciteren willen worden aangenomen om hun competenties én persoonlijke kenmerken. ‘Dat zou ik ook wel willen, maar je moet praktisch met dit soort issues omgaan. Ik weet ook dat 35 jij opschrijft dat ik een Haags-Hindoestaanse wethouder ben. Ik wil ook gezien worden als een Hagenees. De realiteit is dat mensen labelen. Kijk naar de nieuwe Kamervoorzitter*. Mensen zeggen niet dat een Kamerlid is gekozen, maar een Marokkaanse.’ 5

* De in 2016 gekozen Kamervoorzitter, Khadija Arib, is van Marokkaanse afkomst. Bron: Niels Markus, Anoniem solliciteren: lukt het dit keer wel?, in: Trouw. r. 16-17: symptoombestrijding: bestrijding van klachten zonder de oorzaken van de klachten weg te nemen

Opdracht 4

Teksten vergelijken

[1] [3 – 10]

r. 21: diversiteit: verscheidenheid (hier: in de culturele achtergrond van werknemers) r. 31: populistische politiek: politiek die met alle mogelijke middelen de steun van de kiezers probeert te krijgen,

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

TEKST 5 1

5

zonder veel te letten op de kwaliteit van de argumenten

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 11 en 16 van Schrijven.

Anoniem solliciteren: lukt het dit keer wel?

Wie Mohammed heet, heeft veel minder kans op een sollicitatiegesprek dan een Hans. Ook met een identiek cv. Zeker in Den Haag, bleek onlangs uit SCP-onderzoek. Daarom is wethouder Rabin Baldewsingh (PvdA) een proef gestart met anoniem solliciteren. Naam, talenkennis en afkomst worden op de brieven voor de ongeveer 70 gemeentelijke vacatures komend halfjaar, onherkenbaar gemaakt.

T2 1 Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context.

T1 2

Eerdere soortgelijke proeven door gemeenten mislukten. Waarom zou het Den Haag wel lukken? ‘Die gemeenten zagen door anoniem solliciteren een toename in het aantal werknemers met een biculturele achtergrond, maar die was veel te klein. De kosten waren vaak te hoog en er was te veel papierwerk. Maar de proeven zijn van een tijd geleden, veel processen zijn nu gedigitaliseerd. Wat 10 onze proef gaat kosten, kan ik niet zeggen. Maar ik vind kosten geen argument om het níet te doen.’ 3 Wanneer slaagt de proef? Als, naar afspiegeling van Den Haag, de helft van de vacatures door allochtonen wordt vervuld? ‘Het percentage moet substantieel groeien. De proef richt zich alleen op het middensegment, in de lagere regionen van de gemeente is die afspiegeling er al. Het middensegment is net zo wit als 15 de buitenkant van het Haagse stadhuis. Dus er is al snel een substantiële toename.’ 4 Als er structurele discriminatie op de arbeidsmarkt is, dan is uw proef slechts symptoombestrijding. ‘Vaak gebeurt discriminatie onbewust. We zijn een meldpunt begonnen tegen arbeidsmarkt2

18

3

T2 4

T1 5

6 7

a anoniem (titel) b identiek (regel 2) c biculturele (regel 8) d substantieel (regel 13) Wat is het onderwerp van de tekst? ‘Waarom zou het Den Haag wel lukken?’ (regel 6) Wat bedoelt de interviewer met ‘het’ in deze vraag? Baseer je antwoord op alinea 1. ‘Wanneer slaagt de proef?’ (regel 11), vraagt de interviewer. Beantwoord deze vraag. Baseer je antwoord op de uitspraken van de wethouder in de alinea’s 2 en 3. Gebruik niet meer dan 20 woorden. De wethouder vindt de proef niet alleen symptoombestrijding. Met hoeveel argumenten ondersteunt hij zijn mening in alinea 4? In alinea 5 bekritiseert de wethouder een uitspraak van premier Rutte. Hoe verklaart hij deze uitspraak? a De tekst is geschreven door Niels Markus. Wat is zijn schrijfdoel? b Licht je keuze toe.

19

Lezen

1

1 Plusopdracht 5

T2 8 ‘De realiteit is dat mensen labelen.’ (regel 36)

Zeg in eigen woorden wat de wethouder met deze uitspraak bedoelt. Op welk publiek richt de schrijver zich? A inwoners van Den Haag B werkgevers C sollicitatiecommissies D lezers van dagblad Trouw T2 b Licht je keuze toe. T1 10 a Stel, wethouder Rabin Baldewsingh vindt het artikel in Trouw niet voldoende; hij wil meer aandacht voor de proef met anoniem solliciteren. Ook wil hij het belang daarvan nog meer onderstrepen. Welke tekstvormen of spreekvormen kan hij voor zijn doel gebruiken? Noem minstens vier concrete voorbeelden en zet deze in volgorde van bruikbaarheid. Leg uit waarom je deze volgorde hebt gekozen. I b Kies uit de tekst- en spreekvormen die je bij a genoemd hebt er één die jou het meest effectief lijkt of het meest aanspreekt. Werk deze uit. Maak dus een korte tekst of presentatie waarmee je de proef met anoniem solliciteren onder de aandacht kunt brengen. T1 9 a

Lees tekst 6 en beantwoord de vragen.

TEKST 6

Geef ouderen ook een kans

Oudere kandidaten worden vaak afgewezen en zouden liever anoniem, zonder vermelding van leeftijd, solliciteren (Economie, 16 september). Vanuit mijn recruitmentpraktijk herken ik het geschetste beeld dat oudere werknemers 2 moeilijker een nieuwe baan vinden. Al snel wordt een sollicitant niet jong genoeg, dan wel te 5 duur bevonden. Afhankelijk van de functie en het bedrijf ligt die grens in sommige gevallen al bij de 30. Vanaf 40 wordt het nog lastiger. Alleen wanneer een kandidaat zeer specifieke kennis en ervaring heeft, wordt deze leeftijdsgrens bij hoge uitzondering opgerekt. Tijdens mijn vakantie in Oostenrijk viel het mij op dat in zaken waar service een belangrijke 3 rol speelt, er juist wel relatief veel oudere mensen werkzaam waren. Dames van middelbare 10 leeftijd in de horeca bijvoorbeeld. Het toppunt troffen we aan in Gerlos bij de plaatselijke supermarkt. Achter de kassa zat een 4 hoogbejaarde man, hij moet eind 70 zijn geweest, als hij niet al de 80 gepasseerd was. Gestaag scande hij onze boodschappen. Kennelijk doet men hier niet zo krampachtig en kunnen oudere werknemers in Oostenrijk wel blijven deelnemen aan het arbeidsproces. 1

Lezen

Titel en tussenkopjes toevoegen

[1, 3 – 10]

In de volgende tekst ontbreken de titel en tussenkopjes. Lees de tekst en beantwoord de vragen.

TEKST 7

Titel

Wat is het toch dat mensen elkaar overhoop kunnen schieten, zonder dat er wordt gedacht: hé, dat is ook een mens? Een belangrijke oorzaak is een gebrek aan empathie voor ‘de ander’. Medeleven is 2 doorgaans vooral weggelegd voor iemand die tot dezelfde groep behoort, of dat nu iemand 5 uit hetzelfde dorp of land is, of iemand die dezelfde religie aanhangt. Voor een vreemdeling hebben we simpelweg minder gevoelens. 3 Dit gebrek aan empathie kan behoorlijk doorslaan en vormt de basis van veel conflicten en oorlogen. Nazi-Duitsland, Rwanda in de jaren negentig en de huidige animositeit tussen het Midden-Oosten en het Westen: telkens wordt ‘de ander’ zodanig ontmenselijkt, dat 10 geweld meer en meer wordt gelegitimeerd. 4 Maar werkt dit ook de andere kant op? Is het mogelijk om mensen empathie voor vreemden bij te brengen, om zo een vreedzamere samenleving te creëren? De resultaten die een team van wetenschappers van de universiteit van Zürich afgelopen maand publiceerde, lijken dit idee te staven. Zij ontdekten dat een paar positieve ervaringen 15 met vreemdelingen mensen al meer empathisch voor hen maakt. 1

Tussenkopje 1 De Zwitsers deden dat met een handig opgezette serie experimenten. In het eerste experiment moesten deelnemers toekijken hoe een vreemdeling of een bekende een stroomstoot kreeg toegediend. Geheel volgens verwachting lichtte het deel van het brein 20 waar empathie huist – het voorste gedeelte van de insula, een gebied diep in het voorste gedeelte van de hersenen – sterker op wanneer iemand van de eigen groep werd gepijnigd dan wanneer een vreemdeling pijn kreeg te verduren. We voelen meer mee met bekenden dan met buitenstaanders. 6 Vervolgens moesten de deelnemers zelf de schokken ondergaan. Deze konden echter 25 worden voorkomen als een ander daar geld voor betaalde. Bij de ene deelnemer was het een vreemde die de pijn voorkwam, bij de andere een bekende. 5

Tussenkopje 2 Tom van den Broeke, Haarlem Bron: Tom van den Broeke, Geef ouderen ook een kans, in: de Volkskrant. r. 3: recruitmentpraktijk: bedrijf dat werving en selectie van nieuw personeel regelt

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 16 van Schrijven en opdracht 13 van Spreken, kijken en luisteren.

Hierna werd het eerste experiment herhaald. Wat bleek: deelnemers die waren geholpen door een vreemde, voelden meer empathie voor deze vreemdeling als die vervolgens pijn 30 moest ondergaan, zo bleek uit hersenscans. Opvallend was dat de empathie zich niet alleen richtte op het ene individu dat had geholpen, maar dat het diens hele groep omvatte. 8 De vondst betekent dat de minachting en haat voor een andere bevolkingsgroep relatief makkelijk is af te leren, door de persoon positieve ervaringen te laten doormaken met ‘de ander’ in de heldenrol. Op die manier wordt iemands zogeheten cirkel van empathie groter, waardoor 35 diegene zich steeds vreedzamer opstelt ten opzichte van anderen. 7

Tussenkopje 3

T2 11 Welke inhoudelijke overeenkomst tussen tekst 5 en tekst 6 kun je noemen?

12 Noem ook een inhoudelijk verschil tussen tekst 5 en tekst 6. T1 13 Tekst 6 is gepubliceerd in de rubriek ‘Brieven’. Hoe noem je zulke brieven? I 14 a Tekst 5 is op een heel andere manier geschreven dan tekst 6. Welke verschillen in schrijfstijl vallen je op? b Hoe verklaar je die verschillen?

20

9

Volgens sommige psychologen is deze cirkel zich zelfs al een paar eeuwen aan het uitbreiden in de samenleving als geheel. Een van de meest vooraanstaande onder hen is Harvard-hoogleraar Steven Pinker. In zijn boek The Better Angels of Our Nature (2011) beargumenteert hij dat 40 we – afgemeten aan het aantal oorlogen en moorden – in de vreedzaamste tijd ooit leven.

21

Lezen

1

1

Lezen

De uitdijende cirkel van empathie is een van de hoofdoorzaken. Pinkers these is dat iemands empathie vroeger ophield bij de stam. Dat breidde zich in de loop der eeuwen uit naar dorp, stad en land. Werkelijk anders werd het toen onderwijs gemeengoed werd. Opeens leerden toen alle lagen van de bevolking over andere volkeren. 11 45 Die kennis leverde meer begrip op voor andere culturen, wat mensen zachtmoediger maakte. Gooi daar een schepje mondialisering en reislust bovenop, en de cirkel bestrijkt bijna de hele wereld. We zijn nu zelfs op het punt beland dat we zo veel empathie voor andere diersoorten voelen, dat we vinden dat ook zij allerlei rechten hebben. 10

Tussenkopje 4 • • • •

Empathie is voor een belangrijk deel aangeleerd. De eerste tekenen beginnen in het tweede levensjaar. Het lezen van fictie vergroot het inlevingsvermogen. Mensen schatten in dat degene met wie ze praten ongeveer net zo empathisch is als zijzelf. • Empathie is waargenomen bij nagenoeg alle zoogdieren.

50

55

Bron: Hidde Boersma, in: Elsevier.

Lees tekst 8, beantwoord de vragen en werk de opdrachten uit.

r. 52: fictie: literatuur waarin de gebeurtenissen (vaak) niet echt zijn gebeurd

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 11 van Spreken, kijken en luisteren.

TEKST 8

T2 1 Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context. Gebruik geen woordenboek.

2 I 3 T2 4

T1 5 T2 T1 6

7 T2 8

9

22

a empathie (regel 3) b animositeit (regel 8) c staven (regel 14) d uitdijende (regel 41) e mondialisering (regel 46) Formuleer vier tussenkopjes die goed passen bij het tekstgedeelte waarboven ze staan. Bedenk een titel voor tekst 7 die de lezer nieuwsgierig maakt en uitdaagt verder te lezen. Tip: een titel kan heel goed als een mededelende zin of vraag worden geformuleerd. Uit welke bron komt het artikel? Onderzoek: • om wat voor medium het gaat (krant, tijdschrift, vakblad, enzovoort); • hoe frequent het medium verschijnt; • op welk publiek deze bron zich vooral richt. Zou jij dit medium lezen? Waarom wel/niet? a Wat is het schrijfdoel van de auteur? b Licht je keuze duidelijk toe. Ga daarbij in op de inhoud van de tekst. Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst weer? A Gebrek aan empathie is de basis van veel conflicten en oorlogen. B We voelen meer mee met bekenden dan met buitenstaanders. C Een gebrek aan empathie voor een andere bevolkingsgroep is makkelijk af te leren. D De cirkel van empathie breidt zich al eeuwenlang uit. Volgens Steven Pinker bestrijkt de cirkel van empathie nu bijna de hele wereld. Noem de oorzaken die tot deze uitbreiding hebben geleid. Steven Pinker beweert dat we ‘in de vreedzaamste tijd ooit leven’ (regel 40). Welke kritiek kun je op deze uitspraak leveren? Iemand beweert dat het lezen van verhalen en gedichten zinloos is. Jij bent het daar niet mee eens. Geef op grond van deze tekst een tegenargument.

Mileha Soneji – Empathie is de sleutel tot innovatie

Voordat ze naar Delft kwam, studeerde Mileha Product Design in India. Eén van de vakken die ze volgde was ‘Design for Special Needs’. Oftewel: ontwerpen voor mensen met een beperking. Mileha’s oom leed aan Parkinson, en door het vak ging ze nadenken over manieren om hem te helpen. 2 5 Mileha begon zich te verdiepen in het leven van haar oom. Het viel haar op dat hij heel moeilijk liep, maar dat hij zonder problemen de trap op en af wandelde. Ze gebruikte dat gegeven om een ‘trapillusie’ te bedenken: een 3D-tekening van een trap, op de vloer geschilderd. Geloof het of niet, maar haar oom kon daardoor weer relatief soepeltjes door zijn huis lopen. 3 Mileha zag ook dat haar oom moeite had met drinken. Doordat hij trilde, morste hij vaak. En dus 10 bedacht ze een speciale ‘anti-morskop’, met naar binnen gebogen randen. Door zich in te leven in haar oom, ontwikkelde ze dus in no-time twee toepassingen om zijn leven makkelijker te maken. Kortom, empathie is de sleutel tot innovatie. 1

Bron: Jerwin de Graaf, TedX Delft: drie ideeën die het verspreiden waard zijn, in: Quest.

T1 10 Zowel in tekst 7 als tekst 8 wordt het belang van empathie benadrukt. Waarom is empathie belangrijk

in tekst 7 en waarom in tekst 8? Vergelijk tekst 7 met tekst 8. Welke tekst is een goed voorbeeld van een uiteenzetting? b Motiveer je antwoord. I 12 ‘Kortom, empathie is de sleutel tot innovatie.’ (regel 12) Bedenk een kritische reactie op de conclusie die hierboven is geciteerd.

T2 11 a

23

Lezen Plusopdracht 6

1

Kritisch omgaan met teksten

1 [1, 3 – 10]

Lees tekst 10 en maak de opdrachten en vragen.

Lees de tekst en maak de opdrachten en vragen.

TEKST 9

Gezichtsbedekkende kleding verboden in onderwijs en ov

1

Het dragen van gezichtsbedekkende kleding is voortaan niet meer toegestaan in het onderwijs, zorginstellingen, overheidsgebouwen en in het openbaar vervoer. De regering vindt het essentieel dat mensen daar elkaar kunnen aankijken.

2

Op overtredingen komt een boete te staan van maximaal 405 euro. Dat heeft het kabinet vrijdag besloten. Het wetsvoorstel van minister Ronald Plasterk (Binnenlandse Zaken) gaat nu naar de Tweede Kamer. De regering spreekt over een ‘uniforme en eenduidige norm’ voor situaties waarin het dragen van gezichtsbedekkende kleding onwenselijk is. Het kabinet vindt dat goede dienstverlening en/ of veiligheid gewaarborgd moeten zijn. De regering ziet geen reden voor een algemeen verbod dat op alle openbare plaatsen zou gelden. Het wetsvoorstel van het vorige kabinet over gezichtsbedekkende kleding wordt daarom ingetrokken. Het blijft wel toegestaan gezichtsbedekkende kleding te dragen die nodig is voor de uitoefening van een beroep of sport, ter bescherming. Het mag ook bij feesten en culturele activiteiten. Ook in privévertrekken van zorginstellingen, zoals slaap- en verblijfsruimten, geldt het verbod niet.

3

4

5

TEKST 10 1

2

3

Bron: Gezichtsbedekkende kleding verboden in onderwijs en ov, in: Algemeen Dagblad.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 6 en 13 van Spreken, kijken en luisteren.

T1 1 Vul het volgende argumentatieschema aan. Formuleer in goede, volledige zinnen.

Genomen maatregel: De maatregel is volgens de regering belangrijk, want: 1. 4

en: 2. T1 I

24

2 a Geldt de genomen maatregel voor zorginstellingen, als geheel? b Waarom wel of niet? Antwoord in maximaal 10 woorden. 3 Bedenk voor de informatieve titel Gezichtsbedekkende kleding verboden in onderwijs en ov een andere titel die uitdagender is.

Lezen

En als ik dít wil dragen, wat ben ík dan?

5 Eind november kwam het kabinet wederom met een wetsvoorstel tegen gezichtsbedekkende kleding: ‘Het is verboden om in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen kleding te dragen die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt.’ Ondertussen claimt hetzelfde Nederland dat het burgers de vrijheid geeft zich te kleden hoe ze willen. Vrouwen die ervoor kiezen halfnaakt over straat te gaan, wordt de vrije keus gelaten, terwijl moslims niet overal een niqaab (gezichtssluier) 6 mogen dragen. Het heeft er alle schijn van dat er een strijd gaande is tegen de vrije moslimvrouw, om haar te ‘bevrijden’. Het begon in Frankrijk en nu is het overgeslagen naar Nederland. Laten we deze strijd een halt toeroepen! Omdat ik 40 cm meer stof aan heb, heb ik ineens geen recht meer om mij te laten behandelen in een 7 ziekenhuis?! Geen recht om naar de huisarts te gaan?! Geen recht om mijn kind naar school te brengen?! Geen recht om op ouderavonden een betrokken ouder te zijn?! Geen recht om met het ov te gaan?! De Nederlandse samenleving heeft mij al eerder het recht op toetreding op de arbeidsmarkt ontnomen en gaf daarbij belemmeringen in de communicatie op als reden, terwijl ik mijzelf wil ontwikkelen en mijn steentje wil bijdragen. Vrouwen die hun gezicht bedekken zoals ik, hebben zich jarenlang ingespannen in collegezalen. Maar omdat wij onze gezichten en rondingen niet tonen, wordt er geen gebruikgemaakt van onze kennis en kwaliteiten. Elke keer wordt in deze strijd het schild (excuus) gebruikt dat ik dit moet dragen van mijn man/ vader, dat ik onderdrukt word, mezelf isoleer. Nee meneer, nee mevrouw, de niqaab is mij niet opgelegd, ik heb daarvoor gestreden. Emancipatie heet dat: baas over mijn eigen lijf!

Is het niet de overheid die nu met dit verbod bezig is om mij te isoleren?! En mij te onderdrukken?! Want als ik mijn kinderen niet naar school mag brengen, niet naar het ziekenhuis of de huisarts kan, niet mag werken, geen gebruik mag maken van het openbaar vervoer en geen onderwijs/bijscholing mag genieten, word ik dan niet gedwongen mij te isoleren? Zonder deze wet heb ik het al moeilijk genoeg, maar met de komst van deze wet gaat het heel zwaar worden! Mensen die haat koesteren zullen niet achteruitdeinzen voor het uiten daarvan in daden. Want angst is er allang niet meer, het is overgeslagen op haat. Ik ben het zat dat er elke keer voor mij wordt beslist zonder met mij in gesprek te gaan. Communicatie heet dat, tweerichtingsverkeer. Je burgers serieus nemen, luisteren naar elkaar. Mijn stem wordt totaal niet vertegenwoordigd. Daarom heb ik het initiatief genomen om deze van onder een niqaab te laten horen in dichtvorm! Ik heb geleerd om anderen tegemoet te komen en om anderen te respecteren. Omdat ik weet dat in verschil en verscheidenheid kracht zit, maar helaas vinden anderen het moeilijk mij te accepteren. Mijn niqaab wordt als een gevaar gezien en ik mag niet zijn wie ik ben. Ik ben niet uw vijand en ook niet een gevaar, daarom bewapen ik mij met de pen! Terwijl mijn niqaab mijn ziel koestert en mij beschermt hoor ik dat mijn niqaab anderen afschrikt. Ik ben gewoon een vrouw die een andere keuze heeft gemaakt. Maar weet u dat uw norm mij schrikt? De niqaab is een keuze die bij mij het beste past. Ik voel mij er vrij in en het is een vrijheid waar ik voor vecht. Ik heb recht om die keuze te maken, want uw recht is mijn recht! Bron: S. Lakbiach*, En als ik dít wil dragen, wat ben ík dan?, in: NRC Handelsblad. * S. Lakbiach is lerares bij Stichting MoslimJongeren. In 2006 studeerde ze af als arabist aan de Universiteit Utrecht.

25

Lezen

1

1 Eindopdracht 8

T1 4 En als ik dít wil dragen, wat ben ík dan? Wat is de belangrijkste functie van deze titel? T1 5 Tussen alinea 1 en 2 bestaat een tegenstelling.

T2 6 T1 7 T2 8 T1 9 T2 10 T1 11 T2 12

I 13 T2 14

Formuleer deze tegenstelling in één of twee goed geformuleerde zinnen van maximaal 30 woorden. Schrijf het aantal woorden dat je gebruikt op tussen haakjes onder jouw zin. Je kunt zeggen dat de schrijfster twee zaken wil bereiken met haar tekst. Ze heeft een algemeen doel én een persoonlijk doel. Om welke doelen gaat het? Bij welk doel (algemeen of persoonlijk) van de schrijfster past het gedicht? Waarom heeft de schrijfster voor de dichtvorm gekozen? Baseer je antwoord op alinea 6. Welke inhoudelijke overeenkomst tussen tekst 9 en tekst 10 kun je noemen? Bekijk de argumenten in tekst 9 en die in tekst 10. Welk inhoudelijk verschil valt je op? Welk schrijfdoel herken je in tekst 9 en welk schrijfdoel in tekst 10? De houding ten opzichte van het onderwerp van de auteur in tekst 9 verschilt van die van de auteur in tekst 10. Welk bewering is juist? A In tekst 9 is de houding nuchter; in tekst 10 enthousiasmerend. B In tekst 9 is de houding kritisch; in tekst 10 emotioneel. C In tekst 9 is de houding zakelijk; in tekst 10 ironisch. D In tekst 9 is de houding neutraal; in tekst 10 verontwaardigd. Lees het gedicht in tekst 10 alleen of in tweetallen zó voor dat de gevoelens van de schrijfster duidelijk tot uiting komen. Rappen kan ook! Zoekopdracht a De redactie van NRC Handelsblad krijgt veel ingezonden brieven van mensen met het verzoek deze in de krant op te nemen. Veel brieven maken echter weinig kans geplaatst te worden of worden direct aan de kant gelegd. Zoek uit waarom. Noem minstens vijf redenen voor afwijzing. b Waarom heeft de redactie volgens jou besloten de brief van mevrouw Lakbiach wel te plaatsen?

TEKST 11 1

5

10

15

2

Weten

[3 – 10]

25

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn. T1 1 Door een tekst oriënterend te lezen, haal je de hoofdzaken uit die tekst.

2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

26

Wanneer je je afvraagt of de argumentatie logisch en overtuigend is, lees je de tekst kritisch. Bij globaal lezen let je ook op de verwijswoorden en de woordbetekenissen in de tekst. De kernzin van een alinea staat vrijwel altijd vooraan (eerste of tweede zin). Je formuleert de hoofdgedachte van een tekst in een mededelende zin. Om de hoofdgedachte vast te stellen, let je vooral op de titel en de inleiding. De belangrijkste functie van een titel is de lezer informeren over het onderwerp van de tekst. Tussenkopjes kunnen de deelonderwerpen aangeven, maar ze kunnen ook vooral de aandacht van de lezer trekken. Een nieuwsbericht is een voorbeeld van een uiteenzettende tekst. Een ingezonden brief is meestal betogend. Als je wordt gevraagd in eigen woorden te antwoorden, mag je geen woorden uit de tekst overnemen. Om te bepalen voor welk publiek een artikel is geschreven, kijk je goed naar de bron en de tekstvorm waarin het is verschenen.

Kunnen – Examentekst

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. Lees de examentekst en beantwoord de vragen.

20

Eindopdracht 7

Lezen

30

35

40

De multitasker als informatiedrager

Als we een onderzoek mogen geloven van een Amerikaans internetbedrijf, moeten we het idee van de 24-uurs economie binnenkort loslaten. Volgens dat onderzoek zien Amerikanen namelijk kans om, dankzij multitasken, ruim 43 uur aan activiteiten in één dag van 24 uur te persen. Multitasken blijkt vooral populair bij de jongste generatie, die met de computer is opgegroeid. Als jongeren op hun laptop aan het werk zijn, denken ze van alles tegelijk te kunnen doen: een werkstuk typen, de benodigde informatie bij elkaar googelen, via chat overleggen met medeleerlingen en daarbij natuurlijk terloops wijzen op dat leuke filmpje op YouTube. Via hun smartphone luisteren ze naar muziek en een geluidssignaal meldt dat er zojuist zestien berichten zijn binnengekomen. De mogelijkheden en gunstige effecten van multitasken staan de laatste tijd nogal ter discussie. Onlangs betoogde redacteur en columnist Marjoleine de Vos in NRC Handelsblad dat wie veel tegelijk probeert te doen, uiteindelijk niets goed doet. Zij staat daarin niet alleen. Veel opvoeders klagen over de nadelige invloed van het multitasken: de jeugd van vandaag leest niet meer aandachtig en kan zich niet meer langdurig concentreren op een specifieke taak, wat onder meer ten koste gaat van het leren. Multitasken zou ook stress en burn-outs bevorderen en een paar jaar geleden opperde de American Academy of Pediatrics dat er mogelijk een verband bestaat tussen multitasken en de spectaculaire opmars van stoornissen onder jongeren, zoals ADHD. Latere onder-

zoeken suggereerden zelfs dat er een 45 verband is met het chronische

3

50

55

60

65

4 70

75

5

80

85

vermoeidheidssyndroom en bepaalde autistische ontwikkelingsstoornissen. Maar wat is nu eigenlijk het probleem? En is het werkelijk zo erg? De problemen en ziekten die met multitasken in verband worden gebracht, kunnen worden beschouwd als stoornissen in informatieverwerking. Elk organisme is te beschouwen als een informatieverwerkend systeem. DNA-moleculen, cellen, organen, individuen en groepen dienen, om te overleven, grote hoeveelheden informatie te verwerken. Op alle niveaus geldt dat een tekort of een teveel daaraan tot ernstige problemen leidt. Als een bepaald maximum wordt overschreden of als de informatie onder het minimum zakt, dan ontstaat eerst chaotisch gedrag en vervolgens lukt het niet meer om informatie op te nemen. De hoeveelheid data die we tegenwoordig over ons heen krijgen, is overweldigend. De Volkskrant op zaterdag bevat evenveel leesvoer als een zeventiende-eeuwer in zijn gehele leven voorgeschoteld kreeg. Het is niet verwonderlijk dat het moeilijk is om dat allemaal te verwerken en dat informatiestress en burn-outs toenemen. Gelukkig zijn we niet machteloos overgeleverd aan de informatiestroom, maar kennen we aardig wat strategieën om de overlast te lijf te gaan. Een van de meest doeltreffende is je voor korte of langere tijd af te sluiten, bijvoorbeeld door regelmatig te pauzeren. Een tweede strategie bestaat eruit bij te veel informatie een aantal taken even op te schorten, in de

27

Lezen

1

hoop dat de druk minder zal worden. Wat ook goed werkt, is informatie te filteren; we kunnen er bijvoorbeeld 90 voor kiezen bij een zoekopdracht op internet alleen recente gegevens te vragen. Ook in het alledaagse leven passen we deze strategie voortdurend toe, bijvoorbeeld wanneer we ons in 95 gezelschap concentreren op onze

1 gesprekspartner en de andere gesprekken om ons heen wegfilteren. Multitasken past in dit rijtje strategieën: als het aantal taken te groot wordt, 100 kunnen we proberen er enkele tegelijk uit te voeren.

Tekstfragment 2 1

5 Bron: Jos de Mul, havo-examen 2011-I.

2

10

T1 1 Wat is het onderwerp van deze tekst?

2 In regel 4-8 wordt een onderzoeksresultaat aangehaald. Hoe wordt dit in de rest van alinea 1 onderbouwd? A met meerdere argumenten B met een aantal controleerbare feiten C met enkele voorbeelden D met enkele gevolgen 3 Formuleer op basis van alinea 2 de centrale vraag die de auteur probeert te beantwoorden. Gebruik maximaal 15 woorden. T2 4 Formuleer een kopje dat goed past boven alinea 2. T1 5 Boven welke alinea past het kopje ‘Goed omgaan met informatiestromen’? 6 Citeer de kernzin van alinea 3. 7 a Wat is het belangrijkste schrijfdoel van deze tekst? A instrueren B overtuigen C uiteenzetten D activeren T2 b Motiveer je keuze.

Tekstfragment 1

Lezen

3 15

4 20

Nu de vakantie er weer op zit, voelt iedereen het monster van het multitasken weer naderen. De waarheid is, zo hebben hersenonderzoekers gevonden, dat ons brein er helemaal niet op gebouwd is om meerdere dingen tegelijk te doen. Ja, wel: lopen en intussen je hand naar je hoofd brengen om te krabben, of lezen en intussen gaan verzitten – natuurlijk. Maar niet: aandacht hebben voor het één en aandacht hebben voor het ander. Iedereen weet dat de enige manier om iets voor elkaar te krijgen is om er aandacht aan te besteden. De volle aandacht. De dichteres Ida Gerhard had de gewoonte om, als ze merkte dat degene die ze aan de telefoon kreeg intussen ook iemand anders gedag zwaaide, thee inschonk of hoe dan ook aandacht had voor iets anders dan het gesprek, op hoge toon te vragen: ‘Mag ik je volle aandacht?’ Het klinkt vervelend, maar er zit wat in: hoe vaak merk je zelf niet dat dingen, waar je in een telefoongesprek afwezig-enthousiast op hebt gereageerd, daarna volledig uit je geheugen verdwenen zijn? Als je aandacht besteedt aan de taak die je uitvoert, sla je volgens neurologen gegevens anders op en zijn ze gemakkelijker weer terug te halen. De wereld probeert ons er op vindingrijke wijze steeds heviger van te overtuigen dat het paradijs op aarde aanbreekt, als we alles tegelijk kunnen doen. Heerlijk in een zeilboot zitten e-mailen, verrukkelijk naar muziek luisteren via je mobiele telefoon, waarmee je tevens foto’s maakt en op internet surft terwijl je op familiebezoek bent: we verliezen geen seconde, we leven volop, we zijn dynamisch. En: geheugenloos, oppervlakkig, snel verveeld. Wat een ramp van een ideologie – want dat is het. Een door producenten van apparaatjes gestimuleerde ideologie, die wordt overgenomen alsof er een nieuwe heilstaat is aangebroken. Wie voorzichtig over aandacht en concentratie begint, is een zanik die nog stééds niet doorheeft dat het zo niet meer werkt. Bron: Marjoleine de Vos, Het ideaal van deze tijd is chaotisch gerommel, in: havo-examen 2011-I.

T2 10 ‘Ja, wel: lopen en intussen je hand naar je hoofd brengen om te krabben, of lezen en intussen gaan

verzitten …’ (regel 3-4). In de geciteerde voorbeelden kan multitasken volgens Marjoleine Vos wel. Leg dit uit en gebruik hiervoor tekstfragment 1. T1 11 Wat is het belangrijkste schrijfdoel van tekstfragment 2? T2 12 Formuleer de hoofdgedachte van tekstfragment 2 in een goed geformuleerde zin van maximaal 25 woorden. Geef zowel het standpunt van de schrijfster als het belangrijkste argument daarbij.

Sommige vormen van multitasken gaan ons tamelijk goed af. Motorische activiteiten, zoals lopen, fietsen of autorijden, doen we grotendeels op onze ‘automatische piloot’, zodat we ondertussen naar muziek kunnen luisteren of een gesprek kunnen voeren. We zijn bovendien redelijk goed in staat om verschillende informatiestromen gelijktijdig te verwerken als deze verschillende zintuigen aanspreken. Het wordt moeilijker als we dingen willen combineren waar hetzelfde type aandacht voor nodig is, zoals tegelijkertijd e-mailen, chatten en bellen. Multitasken komt dan neer op het voortdurend switchen tussen verschillende taken. Dat is echter minder efficiënt en effectief dan het na elkaar uitvoeren van de afzonderlijke taken. Bron: Jos de Mul, havo-examen 2011-I.

T1 8 9

28

Wanneer is multitasken volgens tekstfragment 1 goed mogelijk? Noem twee algemeen geformuleerde punten. Geef geen voorbeelden. Wanneer is multitasken volgens tekstfragment 1 niet goed mogelijk? Noem een algemeen geformuleerd punt.

29

Lezen

1

Tekstfragment 3

Zo wordt u een singletasker • •

• •

• • •

Deel uw werkdag in in blokken. Zet e-mail, telefoon en internet uit en spreek met uzelf af dat u alleen op vaste tijden uw e-mail afhandelt, telefoontjes beantwoordt enzovoorts. Onderzoek wijst uit dat we de helft van de onderbrekingen aan onszelf te wijten hebben. Voelt u vaak de verleiding opkomen koffie te halen? Adem dan even diep in en richt u weer op datgene waar u mee bezig was. Op die manier traint u uw concentratie en zult u op den duur langer uw aandacht bij één ding kunnen houden. Komen er tijdens het werken aan één ding gedachten bij u op over andere dingen? Parkeer ze dan door ze op een papiertje te schrijven, dat geeft rust. Betrapt u uzelf erop dat u toch weer aan het multitasken bent, stop er dan mee, sluit vijf minuten uw ogen en haal rustig adem. Dat maakt uw werkgeheugen ‘schoon’ zodat u straks weer goed verder kunt; ook neemt stress erdoor af en verbetert op den duur uw concentratie. Komt er iets tussendoor wat echt niet kan wachten? Noteer dan eerst waar u gebleven bent en welke gedachten u in uw hoofd heeft. Dat helpt later de draad sneller op te pakken. Is het gelukt uw aandacht bij één ding te houden? Beloon uzelf dan met iets leuks of lekkers – daarmee versterkt u uw nieuwe gedrag. Wilt u toch multitasken bij bepaalde bezigheden? Oefen die zo vaak dat u ze op de automatische piloot kunt doen. Dan houdt u breinkracht over voor een andere taak die u er goed naast kunt doen. Als u een kei bent in ramen lappen, kunt u ondertussen een origineel cadeau bedenken voor uw moeder.

1 Na afloop

T2 14 I 15

16

T2 17 I 18

30

Wat is het belangrijkste schrijfdoel van tekstfragment 3? b Motiveer je keuze. a Welke tip van tekstfragment 3 kun je in verband brengen met tekstfragment 1? b Licht je antwoord toe. Voor welk publiek heeft de auteur van tekstfragment 3 zijn tekst vooral geschreven? Vergelijk de teksten van opdracht 8 met elkaar. Welke tekst spreekt jou het meeste aan? Geef bij je keuze twee argumenten. Onderbouw je argumenten met gegevens uit de tekst. Zou jij één of meer tips uit tekstfragment 3 willen/kunnen gebruiken? Waarom wel of niet? Geef daarbij een inhoudelijk argument. Wissel ervaringen uit met een medeleerling. Maak een grappige cartoon (1 – 3 afbeeldingen) als illustratie bij deze tips. In de cartoon komen minimaal twee mensen/dieren/dingen aan het woord.

Wat heb ik geleerd?

Heb je de leerdoelen van deze les bereikt? Kies een smiley bij elk leerdoel.

2. Ik kan uit de tekst afleiden wat het schrijfdoel en de tekstsoort is en voor welk publiek deze is geschreven.

1. Ik kan de hoofd- en bijzaken onderscheiden en de kernzinnen in een tekst herkennen.

3. Ik kan de intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver uit de tekst afleiden.

Hoe

ghing

• • • • •

4. Ik kan verschillende feitelijke en waarderende uitspraken, standpunten en argumenten onderscheiden.

et?

5. Ik kan het onderwerp, de deelonderwerpen en de hoofdgedachte van een tekst bepalen en deze formuleren.

Bron: Edwin Oden, De multitaskverleiding is overal, in: Psychologie Magazine.

T1 13 a

Lezen

6. Ik kan de functie van de titel, de ondertitel en de tussenkopjes bepalen.

ONLINE VOOR JOU

TOETSEN

Correctiemodel startopdracht 2 Lezen Ingesproken leesteksten Extra oefenmateriaal Alinea en kernzin Extra oefenmateriaal Alle teksten onderscheiden Extra oefenmateriaal Feit en mening

• Eindtoets Lezen module 1 versie A • Eindtoets Lezen module 1 versie B

31

Publiek en doel

Schrijven Zakelijke brief en e-mail Jouw leerdoelen 3F 3F 3F 3F 2F

3F

• • • • •

Nieuwe theorie

Verschillende soorten brieven en e-mails schrijven. Het schrijfdoel van een brief bepalen en toepassen. Structuur en vorm geven aan een zakelijke brief en e-mail. Een curriculum vitae opstellen. Het taalgebruik en de inhoud afstemmen op de situatie en het publiek.

Voorkennis [8] [10]

Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen Intentie van de schrijver

1

1

Overzicht publiekgerichtheid Publiek in kaart brengen [13] Inhoud afstemmen op publiek [14] Taalgebruik afstemmen op publiek [15] Zakelijke brief of e-mail [16] Digitale zakelijke correspondentie [17] Opbouw [18] Formele indeling [19] Sollicitatie- en motivatiebrief of -mail [20] Curriculum vitae (cv) [21] Klachtenbrief of -mail [22] Beoordeling zakelijke brief of e-mail [11] [12]

1 Lees de brief op de vorige pagina en beoordeel deze. Gebruik hierbij het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. T1 a Zijn alle onderdelen van de briefvorm (formele indeling) opgenomen? b Is de inhoud compleet? Zo nee, schrijf op welke punten ontbreken. T2 c Wat kun je opmerken over het taalgebruik van de brief? Stel je voor dat je een brief gaat sturen aan de Nederlandse Transplantatiestichting, Plesmanlaan 100, 2332 CB Leiden. Je wilt graag meer informatie ontvangen over het doneren van een orgaan. Deze informatie wil je gebruiken voor het schrijven van je profielwerkstuk. Op de site heb je gezien dat het mogelijk is om een gastspreker uit te nodigen. Van je docent Nederlands mag je iemand tijdens de les uitnodigen om te komen vertellen over orgaandonatie. Deze gastles moet voor 1 december worden gepland. T1 2 a

3 4

Startopdracht 1

Schrijven

5 6 7

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. Schrijf twee soorten zakelijke brieven op die een overtuigend schrijfdoel hebben. b Schrijf een briefsoort op die de lezer iets wil meedelen. 2 Bij welk deel van een brief vermeld je het onderwerp? 3 Welke twee vaste onderdelen van een cv zijn voor een werkgever het interessantst? 4 Schrijf twee onderdelen op die in de inleiding van een sollicitatiebrief moeten staan. 5 Een zakelijke brief kun je ook per e-mail sturen. Welke vijf onderdelen van de indeling van de zakelijke brief gebruik je niet in een zakelijke e-mail?

T1 1 a

Wat voor soort brief ga je schrijven in dit geval? b Welke twee schrijfdoelen heeft deze brief? a Schrijf nauwkeurig het publiek van de brief op. b In welk onderdeel van de brief spreek je degene tot wie je schrijft direct aan? Het taalgebruik moet je afstemmen op degene die de brief gaat lezen. a Welke aanspreekvorm gebruik je in de tekst van deze brief? b Gebruik je het woord profielwerkstuk of de afkorting pws in deze brief? Leg uit waarom. In welk deel van deze brief geef je aan dat je een profielwerkstuk wilt maken over orgaandonatie? Hoeveel alinea’s bevat de tekst van deze brief waarschijnlijk? Hieronder staat de indeling van het Amerikaanse briefmodel. Neem de nummers over en schrijf daarachter de tekst op voor elk onderdeel. 1 2 3 4 5

Afzender Dagtekening Adressering Referteregel Aanhef

6 7 8 9 10

Inleiding (beginzinnen) Informatie middenstuk (steekwoorden) Slot (slotzinnen) Slotformule Ondertekening

8 Stel je voor dat je schriftelijk solliciteert naar de functie van sporttrainer. a In welk deel van de brief vermeld je je ervaring op sportgebied? b Op welke twee plekken in de brief vermeld je dat je een cv meestuurt? 9 In een zakelijke e-mail hanteer je formeel taalgebruik. Lees het onderstaande e-mailbericht van een leerling aan de afdelingsleider van havo 4. a Welk onderdeel ontbreekt volledig? T2 b Neem het e-mailbericht over en verbeter het. T1

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen.

10 september 2017 Hallo allemaal, Ik ben Marieke Jansen, de nieuwe jongerenwerker van de gemeente. Het is de bedoeling dat ik met jullie in het winterseizoen een aantal leuke activiteiten ga organiseren. Ik nodig jullie uit om vrijdag 15 september met mij te komen kennismaken. We maken er gelijk een gezellige boel van met frisdrank en chips. Die avond hoor ik dan van jullie wel welke dingen jullie zoal leuk vinden.

Hallo, ik wil u in deze mail iets zeggen over onze lessen natuurkunde. Omdat de docent ziek is geweest, lopen we nu erg achter met de stof. Daar zijn we nu mooi de dupe van met de toetsweek. Kunt u iets voor ons regelen? Jennifer H4C

T1 10 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg

welke opdrachten je kunt maken in deze module. Graag tot dan!! Groetjes, Marieke

32

33

Schrijven Opdracht 3

1

1

Soorten zakelijke brief en e-mail, schrijfdoel en soort publiek

Opdracht 7

[ 8, 11, 12, 15]

T1 Lees de onderstaande situaties waarin iemand een boodschap verzendt. Dit kan per brief of per e-mail.

T2

Schrijf bij elke boodschap drie aspecten op: • welk soort zakelijke brief of e-mail hierbij past; • welk schrijfdoel de auteur heeft; • voor welk soort publiek de boodschap is geschreven. 1 Een ouder uit zijn verontwaardiging over de lesuitval van havo 4. 2 De gemeente deelt de bewoners mee dat een doorgaande weg vanwege werkzaamheden tijdelijk wordt afgesloten. 3 Een vraag gericht aan een jongerenwerker: of het mogelijk is om je stage voor loopbaanoriëntatie bij zijn organisatie te vervullen. 4 Een toelichting van de fabrikant op zijn product. 5 Je toont je belangstelling voor de functie van presentator van het jaarlijkse zomerfestival van jouw stad. T2 6 In welke van de bovenstaande situaties zal de boodschap niet digitaal worden verzonden? Motiveer je antwoord.

Schrijven

Zakelijke e-mail

[13, 14, 16]

In opdracht 2, vraag 2, heb je een brief gestuurd naar de Nederlandse Transplantatiestichting om een gastspreker uit te nodigen. Je wilt nu een zakelijke e-mail naar je docent Nederlands sturen waarin je meedeelt dat het is gelukt om een spreker van de Nederlandse Transplantatiestichting te regelen. Verwerk de volgende gegevens in je e-mail: • Gastspreker: de heer Piet Spaander (heeft een gedoneerde nier) • Datum en lesuur: zelf bepalen • Vraag: bedrag reiskostenvergoeding Beoordeel je mail aan de hand van de Rubrics Schrijven op pagina 439-442 en bepaal je niveau. Let daarbij op: • Inhoud nummer 4 • Structuur nummer 7 en 11 • Publiekgerichtheid nummer 14 en 15 • Taalverzorging nummer 17 t/m 20

Opdracht 8

Herschrijven middenstuk van een zakelijke brief of e-mail

[17]

T2 Het middenstuk van een zakelijke brief of e-mail is een uitwerking van dat wat je wilt (laten) weten. Je gebruikt

Opdracht 4

Aanhef van een zakelijke brief

[18]

T1 Schrijf de goede aanhef op bij de volgende adresseringen.

1 Advocatenkantoor De Lange Ridder van Catsweg 20 2805 BA GOUDA

Opdracht 5

2 Volleybalvereniging Juvenalis Afdeling ledenadministratie Westdijk 4 1438 KM UITHOORN

3 Mevrouw B.J.M. van Gieten-de Bruin Dorpsstraat 78 7271 BK BORCULO

Taalgebruik zakelijke brief of e-mail afstemmen op publiek

hiervoor één of meer alinea’s. Hierna lees je een middenstuk. Het is in korte, onvolledige zinnen geschreven en niet ingedeeld in alinea’s. 1 Herschrijf het middenstuk. 2 Verdeel de tekst over twee alinea’s. Niet altijd maandbedrag automatisch van mijn rekening kunnen halen. Rekeningen met acceptgiro betaald. Alle rekeningen voor de abonnementskosten en de telefoonkosten heb ik betaald. Zie bijlagen. Begrijp niet waarom nu een nota van 253,15 euro voor voortijdig opzeggen van mijn abonnement. Abonnement niet opgezegd! Alle bedragen aan u overgemaakt, dus niet akkoord met inhoud van uw brief van 15 september. Zal kosten zekers niet betalen. Wil abonnement gewoon behouden.

[14]

T2 Als je een zakelijke brief of e-mail schrijft, ben je altijd beleefd en gebruik je formele taal. Herschrijf de zinnen 1

tot en met 4 uit de klachten hieronder tot feitelijke mededelingen die in een zakelijke brief of e-mail passen. • Vermijd onbeleefd en te formeel taalgebruik. • Verbeter zo nodig de fout gebruikte woorden en de foute zinnen.

T

12 miljoen keer… Per jaar worden er 12 miljoen adviezen opgezocht op de website van de Nederlandse Taalunie Taaladvies.net. Het meest opgezochte advies? Over het opstellen van een zakelijke brief of e-mail… taaladvies.net

1 Ik wou het ten eerste met u hebben over het aantal tussenuren welke veel te veel zijn. 2 Het is belachelijk dat we niet eerder dan twee dagen van tevoren iets wisten van de excursie voor onze klas. De toets die op die dag is gepland, moet nu worden verzet en ik heb hem al geleerd. 3 De buitenlandse reizen zijn naar mijn zinnen niet goed geregeld. Op mijn formulier heb ik drie keuzes ingevuld. Naar mijn eerste keus is echt niet gekeken, geloof mij maar. Aldus ben ik ingedeeld bij een reis die mij voor geen meter bevalt. 4 Uw aandacht wil ik vragen voor de grote hoeveelheid toetsen in een week. Kunt u het niet eens fiksen dat de docenten beter plannen wat van hen verwacht mag worden?

Opdracht 6

Taalgebruik slot van een zakelijke brief of e-mail afstemmen op publiek [14]

T2 Herschrijf de volgende afsluitende zinnen.

1 2 3 4

34

Ik hoop u hiermede van dienst te zijn geweest en op een positief antwoord. Vertrouwende spoedig uw antwoord te mogen vernemen, teken ik, Ik ga ervan uit dat u me uitnodigt voor een sollicitatiegesprek. Dan kan ik nog meer over mezelf vertellen. Het bedrag dat we nog van u krijgen, moet u voor 1 november op onze rekening storten.

Zie ook de online module Taalbeschouwing.

Opdracht 9

Motivatiebrief schrijven

[19]

In de module Lezen las je een tekst over ouderen in verzorgingstehuizen die zich eenzaam voelen (tekst 4 Eenzaamheid van ouderen schreeuwt om maatschappelijke dienstplicht jongeren, pagina 17). In alinea 7 en 8 van deze tekst wordt een concreet voorstel gedaan om iets te doen tegen die eenzaamheid. Stel je voor dat de dienstplicht wordt ingesteld. Jij vindt het een uitdaging om in een verzorgingstehuis (bij jou in de buurt) een stageperiode te volbrengen.

35

Schrijven

1

1

Schrijven

1 Schrijf eigenschappen op die jou geschikt maken voor deze stage. 2 Zoek informatie over een verzorgingstehuis. Heeft het iets wat jou in het bijzonder aanspreekt? I 3 Schrijf de motivatiebrief of -mail waarin je een enthousiast antwoord geeft op de vraag waarom je stage wilt lopen in dit verzorgingstehuis. 4 Controleer de motivatiebrief of -mail met het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. 5 Verbeter de tekst.

Opdracht 10

Personeelsadvertentie analyseren en middenstuk sollicitatiebrief of -mail schrijven

[19]

Voordat je een sollicitatiebrief of -mail schrijft, bestudeer je de personeelsadvertentie op de volgende pagina. Deze bevat informatie over de functie-eisen: de capaciteiten, opleiding en vaardigheden waarover je moet beschikken voor de baan. Daarna ga je voor jezelf na of je voldoet aan de functie-eisen. 1 Lees de personeelsadvertentie. T1 2 Schrijf de functie-eisen op die in de vacature worden gesteld. T2 3 Bedenk zo veel mogelijk redenen waarom jij geschikt bent voor de functie. Schrijf deze overzichtelijk onder

T1 4 T2 5

6 7 8 9

elkaar. Denk aan je opleiding, ervaring (zie vraag 1 van opdracht 9), vaardigheden. Onderbouw je redenen met voorbeelden. Je wilt solliciteren met als doel aangenomen te worden. Welke formele schrijfdoelen heb je? Schrijf het middenstuk van de sollicitatiebrief of -mail. Welke sfeer binnen het bedrijf wordt beschreven? Heeft deze sfeer invloed op de keuze van je aanhef en je slotformule? Schrijf op welke woorden je wilt gebruiken. Schrijf de volledige sollicitatiebrief of -mail. Controleer je tekst met het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. Wissel je brief uit met een medeleerling en beoordeel elkaars werk met het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. Schrijf drie tips op voor elkaar.

Opdracht 11

Curriculum vitae

Bij de sollicitatiebrief of -mail van opdracht 10 hoort een curriculum vitae, ook wel cv genoemd. T2 1 Maak je eigen curriculum vitae. Je gebruikt hiervoor je eigen gegevens en de volgende:



Je hebt sinds een jaar een bijbaantje bij groentezaak De Goudrenet in jouw woonplaats. Daar werk je op zaterdag en in de vakanties. Je werkzaamheden bestaan uit bevoorrading en verkoop van groente en fruit. Je verzorgt ook de website van het bedrijf. • Je leidinggevende is mevrouw P. van de Harten. Haar telefoonnummer is: 06-78654906. • Een keer per week train je de F-pupillen van de voetbalvereniging. 2 Vergelijk je curriculum vitae met dat van medeleerlingen. T1 3 Lees (opnieuw) tekst 5 uit de module Lezen Anoniem solliciteren: lukt het dit keer wel? op pagina 18). Welke onderdelen zou je uit je cv moeten weglaten om anoniem te solliciteren?

[20]

Vacature Parttimemedewerker callcenter B4U Wat ga jij doen? Bij deze parttimebaan neem je telefonisch contact op met bedrijven en je biedt hun een proefabonnement op een vakblad aan. Je gaat deze bedrijven overtuigen van de toegevoegde waarde van een vakblad. Het is belangrijk dat je een professionele houding aanneemt. Door middel van een training zul je vakkennis en ervaring opdoen, wat jou zal vormen tot een topverkoper. Jij vindt het behalen van targets een uitdaging en haalt graag het beste uit je verkoopgesprekken. Voor welk bedrijf werk je? We zijn een snelgroeiende uitgeverij van met name praktische vakbladen voor het midden- en kleinbedrijf. We hebben een open en informele bedrijfscultuur. Betrokkenheid en input van medewerkers zijn belangrijk en worden ook gestimuleerd. Samen werk je toe naar hetzelfde doel en dit creëert teamspirit. De sfeer op de werkvloer is erg gezellig. Wat bieden wij? • Een informele en gezellige werksfeer; • Goede begeleiding en coaching; • Goede 'training on the job' van enkele dagen waarbij je de kneepjes van het vak zult leren; • Werktijden van maandag tot en met vrijdag tussen 9.00 en 17.00 uur. Wat zijn de arbeidsvoorwaarden? Salaris: ongeacht leeftijd: € 10,15 bruto per uur. Naast jouw salaris heb jij recht op 8% vakantiegeld en 10% vakantiedaguren. Reiskostenvergoeding is niet van toepassing. Wat vragen wij? Voor deze functie ben je minimaal 10 tot maximaal 25 uur per week beschikbaar. Kerncompetenties en eisen voor deze functie zijn: • Je hebt mbo-werk- en denkniveau. • Je bent commercieel en assertief. • Je bent flexibel en servicegericht ingesteld. • Je hebt aantoonbare ervaring met zakelijke dienstverlening. • Je hebt een professionele instelling. • Je hebt goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden. • Je bent vaardig met computersystemen. Meer weten of direct solliciteren? Ben je geïnteresseerd in deze parttimebaan? Solliciteer dan door een brief te sturen naar Cora van Dullemen, hoofd personeelszaken, Uitgeverij B4U, Maaskade 119, 3071 NM Rotterdam, [email protected]

36

37

Schrijven

1

1

Plusopdracht 12

Schrijven

[20]

Veel mensen maken op internet een profiel van zichzelf zodat een eventuele werkgever snel een overzicht heeft van iemands werkervaring en bekwaamheden. 1 Vraag aan iemand die een account heeft op LinkedIn of je zijn/haar profiel mag bekijken. T2 2 Het profiel bestaat uit informatievelden die je moet invullen: foto, functie, ervaring, opleiding, vaardigheden (wat je goed kunt). Maak voor jezelf zo’n profiel waaraan je zakelijke relaties kunt koppelen. 3 Welke voordelen biedt een digitaal sociaal netwerk van professionals? 4 Vergelijk je profiel met dat van een medeleerling.

Naam Functie: Samenvatting van werkervaringen en interesses: Ervaring: Opleiding: Vaardigheden:

connections

Plusopdracht 13

Weten

T1 In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. Geef van de volgende stellingen

aan of ze juist of onjuist zijn. Geef een toelichting bij de stellingen die onjuist zijn. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

360 VIEW PROFILE AS

Eindopdracht 15

Boven een zakelijke e-mail schrijf je een aanhef. Een klachtenbrief of -mail wil de ontvanger vooral informeren. In de inleiding van een zakelijke brief staat altijd de aanleiding van het schrijven. De reden van je sollicitatie staat in de inleiding van je brief. In het slot van een sollicitatiebrief of -mail vermeld je dat je ervan uitgaat dat je wordt uitgenodigd voor een gesprek. Het taalgebruik van een klachtenbrief of -mail behoort altijd beleefd te zijn. Een circulaire heeft als aanhef: Beste lezer, Je kunt een standaardbrief of -mail gebruiken bij verschillende sollicitaties. Het onderwerp van je brief geef je aan in de referteregel. In je curriculum vitae moet je na je persoonlijke gegevens, je opleidingen en je ervaring je referenties opnemen.

[19, 20]

Eindopdracht 16

Kunnen

Toets

T2 Als je wordt uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, kun je een portfolio tonen. Op sommige scholen maak je

er een gedurende je schoolloopbaan. Je kunt het ook zelf doen, zodat je bij sollicitaties naar een stageplek of bij een toelatingsgesprek voor een vervolgopleiding een document hebt opgebouwd.

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

Keuze A: Motivatiebrief of -mail schrijven 1 Schrijf bij de volgende punten een waardering voor jezelf op en schrijf twee situaties op waarin je de vaardigheid hebt toegepast. e sociale vaardigheden a presenteren f taalbeheersing b plannen g zelfstandig werken c rekenen d samenwerken 2 In een portfolio bewaar je bewijsmateriaal, bijvoorbeeld een filmpje van een presentatie, het verslag van je maatschappelijke stage of je profielwerkstuk. Welk bewijsmateriaal heb jij bij de bovenstaande punten? Schrijf deze op. 3 Maak een beeldend portfolio van je werkervaring, hobby’s en vaardigheden. Knip of scheur afbeeldingen uit kranten en tijdschriften, zoek op internet naar treffende spreuken en maak zelf foto’s of illustraties. Plak je portfolio op een vel A1-papier of maak er een digitaal overzicht van zodat je ook filmpjes kunt toevoegen. Je portfolio moet in één oogopslag een goed beeld van jou geven.

Plusopdracht 14

Zakelijke e-mail afstemmen op ontvanger

[14, 16]

I 1 Schrijf namens mevrouw C. van Dullemen van personeelszaken een zakelijke e-mail waarin je op een

2 3 4 T2 5

38

diplomatieke manier aangeeft dat een sollicitant niet in aanmerking komt voor de baan. Verzin zelf een naam. Geef minstens twee redenen waarom de sollicitant wordt afgewezen. Sluit de e-mail af met een positieve opmerking voor de sollicitant. Vergelijk je tekst met die van een medeleerling. Let vooral op de punten ‘Inhoud en publieksgerichtheid’ van onderdeel [22] in de theorie. Schrijf drie tips en drie tops op voor elkaar.

Omschrijving van de opdracht soort: motivatiebrief of -mail structuur: Amerikaans briefmodel/opbouw e-mail publiek: toelatingscommissie opleiding schrijfdoel: betogen en activeren omvang: maximaal 350 woorden bron: informatie over een opleiding

Stel dat je voor je favoriete vervolgopleiding een motivatie moet schrijven. Er kan een beperkt aantal leerlingen worden toegelaten. T1 1 Schrijf op waarom je jezelf geschikt acht voor de studie. 2 Welke van jouw karaktereigenschappen kunnen leiden tot een succesvolle weg voor de studie en naar het beroep dat je wilt uitoefenen? I 3 Schrijf de motivatiebrief of -mail. Aanwijzingen Je motivatiebrief of -mail moet voldoen aan de volgende punten: • De opleiding past bij jouw interesses. • De opleiding sluit aan bij jouw niveau. • De opleiding biedt groeimogelijkheden voor jouw talenten. • Je hebt ervaring opgedaan of opdrachten gemaakt waarmee je kans maakt om toegelaten te worden.

39

Schrijven

1

Beoordelingscriteria I De brief/e-mail wordt beoordeeld met het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. Op dit formulier wordt per onderdeel het niveau aangegeven. Resultaat • informatie over de opleiding • een volledig ingevuld schrijfplan • de netversie van je motivatiebrief of -mail • je curriculum vitae Je kunt je motivatiebrief of -mail ook gebruiken bij opdracht 13 (Keuze B) van Spreken, kijken en luisteren.

Keuze B: Sollicitatiebrief of -mail met curriculum vitae Omschrijving van de opdracht

soort: structuur: publiek: schrijfdoel: omvang: bron:

sollicitatiebrief of -mail met curriculum vitae Amerikaans briefmodel degene aan wie je je brief of e-mail richt; zie de personeelsadvertentie(s) die je zelf hebt gevonden betogen en activeren maximaal 350 woorden personeelsadvertentie/vacature, informatie over het bedrijf

1

Schrijven

Keuze C: Klachtenmail Discriminatie op de arbeidsmarkt komt veelvuldig voor. Het kan bijvoorbeeld gaan om minder kansen voor allochtone of oudere sollicitanten. Lees hierover tekst 5 en tekst 6 van de module Lezen op pagina 18 en 20. Zoek zelf een bron met een duidelijk voorval van discriminatie. Je schrijft een e-mail met een klacht naar aanleiding van een concrete situatie. Omschrijving van de opdracht soort: klachtenmail naar aanleiding van discriminatie bij solliciteren of op de arbeidsmarkt structuur: opbouw zakelijke e-mail publiek: medewerkers belangenorganisatie (die klachten verzamelt) of leidinggevenden van een bedrijf/instelling schrijfdoel: activeren omvang: maximaal 350 woorden bron: tekst 5 en 6 van de module Lezen, een tekst waarin een concrete situatie van discriminatie bij solliciteren of op de arbeidsmarkt wordt beschreven, eventueel eigen ervaringen, eventueel informatie over een belangenorganisatie.

Aanwijzingen • De klacht is een duidelijk voorbeeld van discriminatie op de arbeidsmarkt. • Bewerk de bronnen zodat je de informatie kunt opnemen in je e-mail. • De informatie is voldoende om er twee alinea’s van elk minimaal vijf regels over te schrijven. Beoordelingscriteria

Aanwijzingen Je personeelsadvertentie/vacature moet voldoen aan de volgende voorwaarden: • De functie sluit aan bij jouw interesses. • Het gevraagde opleidingsniveau past min of meer bij dat van jezelf. • De aangeboden functie is niet te hoog gegrepen voor iemand die weinig werkervaring heeft. • De functie is voor minimaal 10 uur in de week. Beoordelingscriteria I De brief/e-mail wordt beoordeeld met het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. Op dit formulier wordt per onderdeel het niveau aangegeven.

I De e-mail wordt beoordeeld met het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. Op dit formulier wordt per

onderdeel het niveau aangegeven. Resultaat een kopie van de internettekst een verwerking van de internettekst de netversie van je klachtenmail

• • •

Je kunt je klachtenmail ook gebruiken bij opdracht 13 (Keuze A) van Spreken, kijken en luisteren in dit blok.

Resultaat • een kopie van de vacaturetekst • de netversie van je sollicitatiebrief of -mail • je curriculum vitae

40

41

Schrijven

Na afloop

1

1

Publiek en doel

Zakelijke gesprekken

Hoe ging het?

Jouw leerdoelen T2 Heb je de leerdoelen van deze les bereikt?

1 Noteer van ieder leerdoel links in één of enkele woorden hoe het ging. 2 Geef van de rubrics rechts aan welk niveau je hebt bereikt (zie de Rubrics Schrijven op pagina 439-442). 3 Op welke rubrics wil je jezelf verbeteren om nog duidelijker over te komen bij de ontvanger van de brief of e-mail?

3F

4F

3F

4F

3F

4F 3F

3F

2F

3. Ik kan een curriculum vitae opstellen. 4. Ik kan het taalgebruik en de inhoud afstemmen op de situatie en het publiek.

3F

4F

4F

4F

• • • •

de gesprekssituatie. Een gesprek beoordelen en commentaar ontvangen. De regels die bij formele gesprekken horen, toepassen. Verschillende soorten zakelijke gesprekken onderscheiden. De STAR(R)-methode toepassen in een sollicitatiegesprek.

ghing

Stemgebruik en non-verbale communicatie Gesprekstechnieken [25] Commentaar geven en krijgen [26] Zakelijke gesprekken [27] Klachtengesprek [28] Probleemoplossend gesprek [29] Adviesgesprek [30] Sollicitatie- of motivatiegesprek [31] STAR(R)-methode in een sollicitatiegesprek [23] [24]

Voorkennis [9]

7. Mijn tekst is correct verdeeld in inleiding, middenstuk en slot.

Hoe

5. Ik kan structuur en vorm geven aan een zakelijke brief en e-mail.

• • • •

3F

4F

Nieuwe theorie

• Non-verbaal gedrag herkennen en inzetten in een gesprek. • Verschillende soorten vragen stellen en deze aanpassen aan

4. Mijn tekst is goed afgestemd op het schrijfdoel.

1. Ik kan verschillende soorten brieven en e-mails schrijven. 2. Ik kan het schrijfdoel van een brief bepalen en toepassen.

Spreken, kijken en luisteren

[11]

Feitelijke en waarderende uitspraken Overzicht publiekgerichtheid

14. Ik houd rekening met het standpunt en de voorkennis van het publiek.

et?

15. Ik spreek het publiek aan op een passende manier. 18. Mijn zinnen lopen goed en zijn begrijpelijk. 20. De lay-out is afgestemd op het schrijfdoel en het publiek.

ONLINE VOOR JOU

TOETSEN

Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail Correctiemodel startopdracht 2 Schrijven Extra oefenmateriaal Alineaindeling Extra oefenmateriaal Zakelijke brief

• Toets is de eindopdracht Kunnen in deze module

Startopdracht 1

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 Wat is non-verbale communicatie?

Wat zijn de taken van een gespreksleider/voorzitter? Wat is het nut van doorvragen in een gesprek? Welk doel heeft een klachtengesprek voor degene die de klacht uit? Je docent vraagt je om een oefengesprek van een medeleerling te beoordelen. Aan welke twee voorwaarden moet je commentaar voldoen? 6 Tijdens een sollicitatiegesprek wil een werkgever van een sollicitant weten of hij goed kan handelen in bepaalde situaties. Hij gebruikt de STAR(R)-methode. In welk deel van deze vraagtechniek is hij bijzonder geïnteresseerd? Leg uit waarom. 2 3 4 5

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. T1 1 Er zijn verschillende soorten zakelijke gesprekken.

Geef bij onderstaande situaties aan welk soort gesprek er gevoerd wordt. Geef bij elk gesprek aan, wat het doel ervan is voor de eerste persoon die wordt genoemd. a Nora bespreekt met haar pws-begeleider de achterstand die zij heeft opgelopen in haar werkschema. b Jana wil haar stage voor arbeidsoriëntatie volgen bij de fysiotherapeute van het gezondheidscentrum. Hiervoor plant Jana een gesprek met haar. c De ouders van Francien vragen een gesprek aan met de decaan over mogelijkheden voor een vervolgstudie van hun dochter. d Meneer Bovenweg is niet tevreden over de huiswerkbegeleiding van zijn zoon. Hij vraagt een gesprek aan met de zorgcoördinator. 2 Mart voert een sollicitatiegesprek voor de functie van verkoper waarin hij beweert dat hij goed met lastige klanten kan omgaan. a Welke vier vragen kun je hem stellen volgens de STAR(R)-methode? b Welk gespreksdoel heeft Mart?

42

43

Spreken, kijken en luisteren

1

1

c Welk gespreksdoel heeft de werkgever? T2 d Voer het gesprek met een medeleerling. Een andere medeleerling observeert het gesprek en schrijft op of de sollicitant goed omgaat met de vragen. De observant schrijft twee aspecten die goed verlopen en twee verbeterpunten op. T1 3 Hoe vraag je door op de volgende uitspraken? a ‘Ik vond de toets van biologie heel moeilijk.’ b ‘De minister heeft zich weer eens in de nesten gewerkt met zijn uitspraken.’ c ‘Je moet je werkdruk wat beter spreiden.’ d ‘De winnaar van de talentenavond zong fantastisch.’ 4 Bij sollicitaties is het belangrijk lichaamstaal te begrijpen. Bekijk het eerste deel van fragment 1 Lichaamstaal. a Beantwoord de vraag uit het fragment. b Waarom maak je deze keuze? Beschrijf welke gezichtsuitdrukking hiervoor bepalend is geweest. c Bekijk het laatste deel van het fragment. d Vergelijk jouw antwoord met dat van een medeleerling. 5 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

Spreken, kijken en luisteren

T2 4 Bespreek het gesprek na. Hebben de gesprekspartners hun doel behaald? Waardoor wel/niet? I 5 Wissel van rol.

Opdracht 5

Tips voor een sollicitatiegesprek

[30]

T1 Bekijk fragment 4 Tips voor lichaamstaal bij sollicitatiegesprekken.

1 Welke tips krijgt de sollicitant? 2 Zijn er tips bij waar jij zelf iets aan hebt? Licht je antwoord toe.

Opdracht 6

Soorten vragen en vraagtechnieken in een sollicitatiegesprek

[24,31]

Lees nog eens van de module Lezen tekst 4 Eenzaamheid van ouderen schreeuwt om maatschappelijke dienstplicht jongeren op pagina 17. Hierin is sprake van maatschappelijke dienstplicht voor jongeren. Stel je voor dat dit idee wordt uitgevoerd. Je maakt deel uit van de commissie die geschikte kandidaten selecteert voor dienstverlening aan bejaarden. Schrijf vijf functie-eisen op waaraan de kandidaat volgens jou moet voldoen. 2 Welke vragen kun je bij deze functie-eisen stellen aan een sollicitant? 3 Maak met een groepje van vier leerlingen een rolverdeling: een sollicitant, twee ondervragers, een observant. • Twee leerlingen stellen vragen aan de sollicitant over zijn vakbekwaamheid en motivatie. • Een leerling speelt de rol van de sollicitant en probeert zo goed mogelijk de vragen te beantwoorden. Houd rekening met de tips uit het filmpje. • Een leerling observeert het gesprek en vult het Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek in. Hij let op open en gesloten vragen, doorvragen, STAR(R)-methode, taalgebruik en non-verbaal gedrag (lichaamstaal). I 4 Voer het gesprek en bespreek het na met het Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek. 5 Voer zo’n gesprek in een andere rolverdeling met een kandidaat voor een andere maatschappelijke taak. Bijvoorbeeld voor leider peuterspeelzaal of reparateur bij de kringloopwinkel. T1 6 Is gezichtsbedekkende kleding toegestaan bij de genoemde beroepen? (Zie tekst 9 Gezichtsbedekkende kleding verboden in onderwijs en ov van de module Lezen op pagina 24). T2 1

Opdracht 3

Sollicitatiegesprek voorbereiden en beoordelen

[30, 31]

T1 1 Bekijk fragment 2 Sollicitatiegesprek met tips voor de voorbereiding op een sollicitatiegesprek en

beantwoord de volgende vragen: a In de voorbereiding op een sollicitatiegesprek zoek je informatie op het internet. Welke twee aspecten onderzoek je? b Waarom is het belangrijk om voorafgaand aan het sollicitatiegesprek vragen te bedenken? c Welke rol spelen de sociale media bij een sollicitatie? d Waarom is het belangrijk om tijdens een sollicitatiegesprek ook je zwakke punten te kunnen benoemen? 2 Bekijk fragment 3 STAR(R)-methode en beantwoord de vragen. a De gespreksleider vraagt of de sollicitant goed feedback kan geven. Welke acties verricht hij om daarvan een goed beeld te krijgen? b Welke kwaliteiten laat de sollicitant van zichzelf zien in het gesprek? c Welke vragen over feedback zou jij aan de sollicitant stellen?

Opdracht 4

Klachtengesprek voeren

[23, 24, 27]

Je gaat oefenen met een klachtengesprek. Een leerling is ontevreden over het cijfer voor een schoolexamen. Hij klaagt bij de docent over een slechte begeleiding en vragen die niet goed aansluiten bij de leerstof.

Opdracht 7

Vragen en gesprekstechnieken

[24]

Misschien bevind jij je in een situatie op grond waarvan je problemen verwacht bij een sollicitatie. Denk hierbij aan kledingkeuzes (je draagt bijvoorbeeld een niqaab) of aan een beperking (je zit bijvoorbeeld in een rolstoel of je stottert). Tijdens een sollicitatiegesprek kun je de volgende vraag verwachten: Waarom denk je dat jij de geschiktste kandidaat voor deze functie bent? T2 1 Kies een beroep en formuleer een antwoord van ongeveer 100 woorden op

T1 1 Wat is het doel van dit gesprek? T2 2 Maak groepjes van vier leerlingen. Verdeel de rollen: klagende leerling, docent, twee observanten.

Bereid het gesprek voor: • Degene in de rol van leerling schrijft een aantal vragen op. • Degene in de rol van docent bedenkt hoe hij het beste kan reageren. • De observanten schrijven op wat zij waarnemen in het Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek: let in het bijzonder op A 1 en 2 (inhoud), B 1, 2, 3 (taalgebruik) en C 2, 3, 4, 6, 7 (interactie). I 3 Voer het gesprek.

44

deze vraag. I 2 Voer met een medeleerling een gesprek en neem dit op: een van jullie is de

sollicitant. De ander stelt bovengenoemde vraag, vraagt door op het antwoord en past zo goed mogelijk gesprekstechnieken toe. T2 3 Beluister het gesprek en vul het formulier Toepassen gesprekstechnieken samen in. 4 Bespreek het gesprek na. Wat ging er goed en waar kunnen jullie nog beter op letten?

45

Spreken, kijken en luisteren

1

1

Spreken, kijken en luisteren

I 7 Wissel van rol. I 5 Wissel van rol en vul het formulier nog eens in.

Opdracht 8

Probleemoplossend gesprek

[28]

De gemeenteraad spreekt met een groep van vier bewoners over de komst van vluchtelingen naar hun dorp bestaande uit 10.000 inwoners. De gemeenteraad wil 500 vluchtelingen onderbrengen in een recreatiepark. De bewoners willen dat er niet meer dan 200 komen. T

Hè?! Of ze nu Russisch, Chinees of Argentijnse gebarentaal spreken (of Nederlands natuurlijk): mensen vragen hun gesprekspartner gemiddeld elke 90 seconden om opheldering. Vaak doen ze dat met een woordje dat overal ter wereld wordt gebruikt: hè? dekennisvannu.nl

Plusopdracht 10

Sollicitatiegesprek

[30]

1 Maak een groepje van vier leerlingen. T1 2 Zoek alle vier een personeelsadvertentie voor een interessante baan.

3 Noem minimaal drie functie-eisen. 4 Maak een rolverdeling: een sollicitant, een werkgever en een medewerker van personeelszaken, een observant. 5 Bereid je ongeveer 10 minuten voor op het gesprek. I 6 Voer het gesprek. De observant schrijft zijn bevindingen op het Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek. T2 7 Bespreek het gesprek na en benoem verbeterpunten. I 8 Wissel van rol.

Plusopdracht 11

Adviesgesprek

[29]

Lees als inleiding op deze opdracht nog eens tekst 7 van de module Lezen op pagina 21-22. Stel jezelf de vraag: Als empathie kan worden aangeleerd, is antipathie dan ook aangeleerd? Een moeder maakt zich zorgen over het gamegedrag van haar kind. Zij vraagt zich ook af wat voor effect gewelddadige games hebben op zijn brein. Wordt hij er gewelddadiger van? De moeder gaat met haar vraag naar een opvoeddeskundige.

Zie ook de online module Taalbeschouwing. T2 1 Welke doelen heeft de gemeenteraad met het gesprek?

2 Welke twee doelen hebben de bewoners met het gesprek? 3 Beide partijen bereiden zich voor op dit gesprek. a Welk non-verbaal gedrag kunnen de gemeenteraadsleden het beste hanteren, rekening houdend met de bewoners? b Hoe kunnen de bewoners zich het beste inhoudelijk voorbereiden op het gesprek? 4 a Maak een poster. Bepaal of je voor of tegen de komst van de 500 vluchtelingen in het dorp bent. Ben je voor, dan zet je op je poster minimaal drie argumenten voor de komst. Ben je tegen, zet dan minimaal drie argumenten tegen de komst van de vluchtelingen op je poster. Besteed ook aandacht aan de indeling en het kleurgebruik op je poster. b Hang alle posters met argumenten voor de komst van de vluchtelingen bij elkaar, en alle posters met argumenten tegen de komst op een andere plek. Beoordeel in tweetallen welke poster uit de ene groep jullie de beste vinden, en welke uit de andere groep. Als jullie het niet met elkaar eens zijn, probeer je de ander van je gelijk te overtuigen met goede argumenten. 5 Verdeel in een groepje van 8 leerlingen de rollen: twee gemeenteraadsleden, vier bewoners en twee observanten. I 6 Voer het probleemoplossend gesprek. Een gemeenteraadslid is de voorzitter van het gesprek. T2 7 Bespreek het gesprek na. Tot welke oplossing zijn jullie gekomen? 8 De observanten geven commentaar op het gesprek met het Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek.

Plusopdracht 9

Adviesgesprek

1 Vorm een drietal. 2 Verdeel de rollen: moeder, opvoeddeskundige en observant. T2 3 Zoek informatie over het effect van gewelddadige games op internet. Bereid je ongeveer 10 minuten voor op het gesprek. I 4 Voer het gesprek in een tweetal en neem het op. De observant beoordeelt het gesprek met het Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek en volgens de richtlijnen van het adviesgesprek. T2 5 Bespreek het gesprek na. Noem drie positieve aspecten en geef drie tips. 6 Bekijk de video van het gesprek en beoordeel je eigen inbreng aan de hand van de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448. Let daarbij op: • Inhoud nummer 4 • Structuur nummer 11 • Publiekgerichtheid nummer 17 en 18 • Woordenschat nummer 19 • Taalgebruik en techniek nummer 20

[29]

Eindopdracht 12 1 Maak een groepje van drie leerlingen. T2 2 Ga op zoek naar informatie over diabetes (of een andere ziekte of beperking die je functioneren op school beïnvloedt). Zoek minstens twee artikelen. Markeer de belangrijkste informatie. 3 Maak een rolverdeling: jongere bij wie onlangs diabetes is geconstateerd, diëtist die adviezen geeft, observant. 4 Bereid je ongeveer 10 minuten voor op het gesprek. I 5 Voer het gesprek. De observant schrijft zijn bevindingen op het Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek. T2 6 Bespreek het gesprek na. Noem drie positieve aspecten en geef drie tips voor verbetering.

46

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn. R 1 Een technisch voorzitter van een gesprek let vooral op de interactie van de sprekers en bemoeit

zich niet met de inhoud van het gesprek.

47

1

1

Spreken, kijken en luisteren

2 Non-verbale communicatie is net zo belangrijk als de inhoud van je woorden. 3 Als je je gesprekspartner wilt laten merken dat je hem begrijpt, kun je doorvragen of een deel van het gesprek samenvatten. 4 Wie de aandacht van het publiek wil vasthouden, moet zijn stem in toonhoogte variëren. 5 Een adviesgesprek is succesvol als het advies goed wordt geformuleerd. 6 De STAR(R)-methode kan de kwaliteit van een sollicitatiegesprek verhogen. 7 In een probleemoplossend gesprek kan maar één partij winnen. 8 Tijdens een sollicitatiegesprek stel je als sollicitant geen vragen. 9 Het succes van een klachtengesprek hangt volledig af van degene die de klacht ontvangt. 10 Een goed klachtengesprek eindigt met een controlevraag.

Toets

Eindopdracht 13

Kunnen

Spreken, kijken en luisteren

op pagina 40 gebruiken.

Keuze B: Motivatiegesprek voor een studie Na je examen wil je graag verder studeren. Bij veel studies vindt er een selectie plaats na een brief en een gesprek waarbij je motivatie doorslaggevend is. Kies een studie en voer het toelatingsgesprek. Omschrijving van de opdracht soort: motivatiegesprek onderwerp: toelating tot een studie, motivatie en geschiktheid spreekdoel: overtuigen deelnemers: leden toelatingscommissie, aspirant-student assistenten: observanten/filmer(s) tijd gesprek: 8 minuten materiaal: camera, Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

Keuze A: Klachtengesprek Omschrijving van de opdracht soort: klachtengesprek onderwerp: een klacht die je zelf hebt gevonden of die aansluit bij een van de teksten van de module Lezen op pagina 17, 20 en 24 (te weinig aandacht voor ouderen, leeftijdsdiscriminatie, verbod gezichtsbedekkende kleding). spreekdoel: de klager wil iemand van iets overtuigen; degene die de klacht ontvangt, wil afhankelijk van de situatie de ander van iets overtuigen en/of de relatie met hem/haar herstellen. deelnemers: degene die de klacht uit, degene die de klacht ontvangt. assistenten: observanten/filmers tijd gesprek: 8 minuten materiaal: camera, Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek

Aanwijzingen 1 Werk in groepjes van vier leerlingen. Bepaal met elkaar wie de klager is, wie de klacht ontvangt en wie de observanten zijn. Het gesprek wordt door een van de observanten gefilmd. T2 2 De klager maakt een duidelijke omschrijving van de klacht en wat er volgens hem aan de situatie moet veranderen. 3 Degene die de klacht ontvangt, bedenkt argumenten voor de situatie waarover wordt geklaagd. I 4 Voer het gesprek. Observeer de gesprekspartners met het Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek. T2 5 Bekijk de opname. De klager en degene die de klacht ontvangt, geven commentaar op het verloop van het gesprek. Daarna geven de observanten commentaar met het Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek. Beoordelingscriteria 1 Het gesprek leidt tot een oplossing die voor alle deelnemers bevredigend is. 2 De filmopname geeft een duidelijk beeld van het verloop van het gesprek. 3 De beoordelingsformulieren zijn volledig ingevuld. 4 De wijze waarop commentaar wordt gegeven, is opbouwend. Resultaat • een gesprek dat is vastgelegd op film • ingevulde beoordelingsformulieren

Aanwijzingen 1 Werk in groepen van vijf à zes leerlingen. Bepaal met elkaar wie de toelatingscommissie vormen, wie de aspirant-student is en wie de observanten zijn. Het gesprek wordt door een van de observanten gefilmd. 2 Ga uit van de volgende gegevens voor de aspirant-student: • Je hebt een portfolio waaruit jouw geschiktheid en belangstelling voor deze opleiding duidelijk blijken. (Een portfolio is een persoonlijke – soms digitale – map waarin je beschrijft wat je kunt en wat je hebt gedaan.) • Je voorkeur gaat uit naar deze opleiding, hoewel je elders ook een poging waagt. • Je profiel sluit aan bij deze studie. • Je verwacht dat je zult slagen, hoewel je voor één kernvak onvoldoende staat. 3 Ga uit van de volgende gegevens voor de toelatingscommissie: • Er zijn meer aanmeldingen dan de hoeveelheid studenten die kan worden toegelaten. • De opleiding wil uitsluitend talentvolle studenten. • De commissie wil gemotiveerde studenten selecteren. • De opleiding heeft een zeer goede naam en is daarom kritisch jegens aspirant-studenten. I 4 Bereid het gesprek voor en voer het uit. Gebruik de STAR(R)-methode. De observanten observeren de gesprekspartners met het Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek. Een observant maakt een filmopname. T2 5 Bekijk de opname. De toelatingscommissie en de aspirant-student geven commentaar op het verloop van het gesprek en hun eigen rol hierin. Daarna geven de observanten commentaar met het Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek. Beoordelingscriteria 1 De filmopname geeft een duidelijk beeld van het verloop van het gesprek. 2 De beoordelingsformulieren zijn volledig ingevuld. 3 De wijze waarop commentaar wordt gegeven, is opbouwend. Resultaat • een gesprek dat is vastgelegd op film • ingevulde beoordelingsformulieren Je kunt voor deze opdracht je motivatiebrief of -mail van opdracht 16 (Keuze A) van de module Schrijven op pagina 39-40 gebruiken.

Je kunt voor deze opdracht je klachtenmail van opdracht 16 (Keuze B) van de module Schrijven

48

49

1

Spreken, kijken en luisteren

1

Publiek en doel

Theorie Woordenschat

Na afloop

Tekstbegrip en moeilijke woorden

Hoe ging het?

T2 Heb je de leerdoelen van deze les bereikt?

[1]

1 Noteer van ieder leerdoel links in één of enkele woorden hoe het ging. 2 Geef van de rubrics rechts aan welk niveau je hebt bereikt (zie de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448). 3 Welke vaardigheden kun je verder ontwikkelen om beter in te spelen op de doelen van je gesprekspartner?

3F

2F 1. Ik kan non-verbaal gedrag herkennen en inzetten in een gesprek. 2. Ik kan verschillende soorten vragen stellen en deze aanpassen aan de gesprekssituatie. 3. Ik kan een gesprek beoordelen en commentaar ontvangen. 4. Ik kan de regels die bij formele gesprekken horen, toepassen.

50

4F

4. Ik houd het doel in de gaten en blijf bij het onderwerp.

Hoe

ghing

11. Ik neem de beurt op het juiste moment.

et?

6. Ik kan de STAR(R)-methode toepassen in een sollicitatiegesprek.

• • • • • •

4F

3. Het doel van mijn gesprek is duidelijk.

5. Ik kan verschillende soorten zakelijke gesprekken onderscheiden.

• • • •

3F

17. Ik begrijp het doel van mijn gesprekspartner en kan vragen naar meer informatie.

20. Ik ben goed verstaanbaar en kies het juiste volume en tempo.

ONLINE VOOR JOU

TOETSEN

Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek Beoordelingsformulier Zakelijk gesprek Formulier Toepassen gesprekstechnieken Correctiemodel startopdracht 2 Spreken, kijken en luisteren Fragment 1 Lichaamstaal Fragment 2 Sollicitatiegesprek Fragment 3 STAR(R)-methode Fragment 4 Tips voor lichaamstaal bij sollicitatiegesprek Extra oefenmateriaal Doorvragen Extra oefenmateriaal Lichaamstaal

• Toets is de eindopdracht Kunnen in deze module

Woordraadstrategieën en woordenboek

De teksten en tekstfragmenten in examens bevatten soms veel moeilijke woorden. Om een tekst snel en goed te kunnen begrijpen, is kennis van moeilijke woorden onmisbaar. Waarschijnlijk heb je in de onderbouw de zogenoemde woordraadstrategieën leren toepassen om de betekenis te achterhalen van moeilijke woorden die je niet of niet goed kent. Voordat je een woordraadstrategie toepast, moet je je afvragen of je de betekenis van het woord wel echt nodig hebt om de tekst te begrijpen. Soms ken je enkele woorden niet, maar begrijp je de tekst toch. In zo’n geval kun je gewoon doorlezen. Alleen als je de betekenis van een woord móet weten om de tekst te begrijpen, ga je aan de slag met de woordraadstrategieën. 1 Staat er een synoniem van het woord in de tekst? Wellicht wordt in de tekst eerst het woord ‘ventilatie’ gebruikt en staat verderop het synoniem ‘luchtverversing’. 2 Staat er een antoniem van het woord in de tekst? Een antoniem is het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld: ‘Chris zit apathisch voor zich uit te kijken. Vroeger was hij altijd erg energiek.’ In tegenstelling tot vroeger is Chris nu niet meer energiek. ‘Apathisch’ betekent dus ‘niet energiek’. 3 Kun je de betekenis raden door goed naar de hele zin (zinsverband) of de zinnen eromheen (context) te kijken? Staat ergens anders in de tekst misschien een beschrijving van het woord? 4 Kijk naar de delen waaruit het woord is opgebouwd. Lijkt het woord misschien op een ander woord dat je wel kent (uit het Nederlands of uit een andere taal)? Bijvoorbeeld: het woord ‘continentaal’ ken je niet, maar je weet wel wat een ‘continent’ is; de betekenis van ‘continentaal’ zal dan ongeveer zijn: iets wat te maken heeft met een continent. 5 Staat er een afbeelding bij de tekst waaruit je kunt afleiden wat de betekenis van het woord is? 6 Zoek het woord op in het woordenboek. Als je de betekenis niet kunt raden, of als je geen woord kent dat op het moeilijke woord lijkt, gebruik dan een woordenboek om de betekenis op te zoeken. Het woordenboek Voor je eindexamen moet je beschikken over een voldoende woordenschat, voldoende kennis van vaktermen en over een adequate strategie om met een begrensde tijd om te gaan. Gelukkig mag je tijdens het examen een woordenboek gebruiken. Het woordenboek is handig als je een enkel woord niet kent of twijfelt over de betekenis. Maar zoek je te veel woorden op, dan kost dat veel tijd. Veelgebruikte woordenboeken zijn die van Van Dale. Deze en andere woordenboeken (bijvoorbeeld van encyclo) zijn ook online te vinden. Op het examen mag je alleen gebruikmaken van een papieren exemplaar. Oefen daarom alvast met het gebruik van het woordenboek, daar heb je tijdens je examen profijt van.

51

Theorie

1

1 Lezen

Woordenschat

[2]

Formele en informele teksten

Formele teksten zijn teksten met een vaste vorm of structuur. Ze zijn vaak afstandelijker dan informele teksten, die wat losser, minder officieel zijn. In formele teksten kom je vaak formele taal tegen. Dit is taal waarvoor bepaalde regels gelden. Je gebruikt formele taal meestal met onbekenden en in officiële situaties. Met bekenden (vrienden en familie) gebruik je doorgaans informele taal. Zowel formele als informele taal is correct, zolang je die in de juiste situatie gebruikt. Het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik komt meestal overeen met het verschil tussen schrijf- en spreektaal. Schrijftaal is over het algemeen formeler dan spreektaal. voorbeeld • Formeel: Bij dezen ontvangt u het door u aangevraagde informatiepakket. • Informeel: Hierbij stuur ik je het informatiepakket waar je om vroeg.

Presentatie van de tekst – Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen

[3]

Manieren van lezen

Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen. Als je een tekst voor je hebt, lees je deze eerst oriënterend: je bekijkt vluchtig waar de tekst over gaat. Je kijkt naar de titel, de tussenkopjes en de afbeelding als die er is, naar opvallend gedrukte woorden en naar de bron. Dat kost maar een paar minuten en je weet dan snel waar de tekst in grote lijnen over gaat. Ook wanneer je zelf op zoek gaat naar bronnen (bijvoorbeeld voor een schrijfopdracht), ga je een tekst eerst oriënterend lezen, zodat je er snel achter kunt komen of deze geschikt is. Nu je een eerste indruk van de tekst hebt gekregen, ga je op zoek naar de hoofdzaken uit die tekst. Dit heet globaal lezen. De gedeelten van de tekst die heel belangrijk lijken, lees je intensief en kritisch. In het volgende schema zie je wat de verschillende manieren van lezen precies inhouden.

Taalconventies Conventies zijn afspraken tussen twee of meerdere partijen of tussen leden van bepaalde gemeenschappen. Er zijn ook taalconventies. Dat zijn afspraken die we maken over taalgebruik. Zo zijn er regels voor het gebruik van ‘u’ en ‘je’. Ze staan meestal niet in de taalboeken, maar je weet toch dat je een onbekende, oudere man of vrouw met ‘u’ aanspreekt. Dit is onderdeel van de beleefdheidsconventies. Ook weet je dat je bepaalde woorden (idioom) of uitdrukkingen wel thuis kunt gebruiken, maar niet op school. Straattaal of jongerentaal spreek je wel met je vrienden, maar meestal niet met je ouders en binnen de ene groep gebruik je weer andere woorden of accenten dan binnen de andere. Je stemt je manier van spreken, je woordkeus en zelfs je intonatie af op de groep waarbij je wilt horen, of op het doel dat je wilt bereiken. Je kiest met andere woorden voor elke situatie het juiste taalregister. Als je solliciteert, is je taalregister anders dan wanneer je met je oma praat. Er zijn verschillende soorten taalregisters, bijvoorbeeld: vaktaal, schooltaal, kindertaal en sporttaal. Taalconventies kunnen dus van groep tot groep en van situatie tot situatie verschillen. Ook voor dialecten (regionale taal) en accenten (uitspraak, bijvoorbeeld bekakt, plat of Surinaams) gelden conventies: de meeste dialectsprekers schakelen moeiteloos over op Standaardnederlands als de situatie dat vereist. Overigens zijn er ook binnen dialecten bepaalde taalconventies en afspraken over hoe je het dialect spreekt.

Theorie

Oriënterend lezen

Globaal lezen

Intensief lezen

Kritisch lezen

Doel

• Een eerste indruk krijgen van een tekst. • Onderwerp en publiek bepalen.

• Hoofdzaken uit de tekst halen.

• Een tekst helemaal begrijpen.

• Een tekst beoordelen.

Je let op

(bij een artikel) • titel; • tussenkopjes; • illustraties; • inleiding; • slot; • cursief- of vetgedrukte tekst; • schrijver; • bron.

• kernzinnen (meestal de eerste of laatste zin van een alinea); • signaalwoorden en signaalzinnen.

• betekenis van woorden; • verwijswoorden; • verbanden; • opbouw; • schrijfdoel; • hoofdgedachte.

de informatie, is die: • juist? • volledig? • actueel? de argumenten, zijn die: • eerlijk? • overtuigend? • logisch en samenhangend?

(bij een boek let je ook op:) • inhoudsopgave; • voorwoord; • register; • flaptekst; • uitgever.

Het niveau van de tekst kun je afleiden uit het taalgebruik en de toon, maar ook uit de bron. Dat is de plaats waar de tekst is gepubliceerd, waar hij vandaan komt. Een tekst uit het tijdschrift Elsevier zal volstrekt anders zijn dan een tekst uit het tijdschrift Libelle. Dat geldt ook voor online teksten. Een tekst op de site nos.nl is anders van toon dan een tekst op de nieuwssite van Linda de Mol (lindanieuws.nl). De tijdschriften en sites richten zich op een heel verschillend publiek. Kijk daarom voordat je een tekst gaat lezen naar waar de tekst is gepubliceerd.

52

53

Theorie

1

1 Lezen

Ook de auteur is belangrijk. In of bij een artikel staat vaak informatie over de functie of het werk van de auteur. Op basis hiervan kun je iets zeggen over zijn deskundigheid. Kijk maar eens naar de tekst op pagina 25 (Tekst 10, En als ik dít wil dragen, wat ben ík dan?). Deze is geschreven door S. Lakbiach. Zij is lerares bij de Stichting MoslimJongeren. Ze studeerde in 2016 af aan de Universiteit van Utrecht. Zij is dus iemand met een zekere autoriteit, deskundigheid. Van een universitair geschoolde arabist mag je immers verwachten dat zij weet waar zij het over heeft.

[4]

Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte

Een tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van een tekst. Je kunt het vaak heel kort beschrijven, in één of enkele woorden. Een tekst heeft meestal ook een aantal deelonderwerpen. Hierin worden de verschillende kanten van een onderwerp besproken.

Lezen

[5]

Titel, ondertitel en tussenkopjes

Elke tekst moet een titel hebben. De titel is een van de belangrijkste onderdelen van een tekst. Hij heeft twee functies: enerzijds informeert een titel de lezer en maakt hij duidelijk waar de tekst over gaat, anderzijds moet de titel hem motiveren om verder te lezen. Als een titel je niet aanspreekt, zul je een tekst niet zo snel lezen (of zelfs helemaal niet). Een titel moet dus nieuwsgierig maken. Bij korte(re) teksten kan een titel een beetje raadselachtig zijn, bij langere teksten is dat niet echt verstandig. Dan moet meteen duidelijk zijn waar de tekst over zal gaan. Sommige teksten hebben – naast een titel – een ondertitel of een chapeau. Dit zijn kopjes of korte zinnen die fungeren als aanvulling op de titel. Ze zijn meestal wat langer dan de titel zelf. De ondertitel staat onder de titel, de chapeau (letterlijk: hoed) erboven. Ook boeken hebben soms een ondertitel. Deze geeft extra informatie over het boek. In een langere tekst staan vaak ook tussenkopjes. Een tussenkopje kan bij één alinea horen, maar ook bij meerdere. Tussenkopjes hebben een aantal functies: in de eerste plaats geven ze structuur; daarnaast moeten ze – net als de titel – de lezer motiveren om verder te lezen; verder kondigen ze een deelonderwerp aan én stellen ze de lezer in staat een tekst snel te ‘scannen’. Scannen wil zeggen dat je heel snel over de tekst heen leest (oriënterend) en zo kunt bepalen waar deze over gaat en of de tekst leuk en interessant genoeg is om verder te lezen.

De hoofdgedachte van een tekst is de kortst mogelijke samenvatting van de tekst. Dit is niet hetzelfde als het onderwerp. De hoofdgedachte geeft in één, goed gestructureerde, prettig leesbare zin weer wat er over het onderwerp wordt gezegd. Om de hoofdgedachte van een tekst te kunnen formuleren, kijk je goed naar de titel, de inleiding, het slot en de kernzinnen. Let op: De hoofdgedachte is altijd een mededelende zin, nooit een vraag.

voorbeeld TEKST 1

Theorie

Bank past plannen aan vanwege anti-homowet in North Carolina

In de Amerikaanse staat North Carolina is een anti-homowet aangenomen. Deze omstreden ‘HB2-wet’ verbiedt werknemers om juridische stappen te ondernemen als zij op de werkplaats worden achtergesteld of gepest omdat zij homoseksueel, biseksueel of transgender zijn. De staat verbiedt het lokale overheden ook wetten aan te nemen die LHBT (lesbisch, homo-, biseksueel, transgender, red.) beschermen en discriminatie tegengaan. Bovendien verplicht de nieuwe wet transgenders gebruik te maken van het openbare toilet dat overeenkomt met het geslacht dat in hun paspoort staat. John Cryan, de Britse topman van Deutsche Bank, nam dinsdag nadrukkelijk afstand van de wet en zei dat de wet op dit moment verdere investeringen in de Amerikaanse staat in de weg staat. “Wij nemen onze belofte om een werkomgeving te creëren waarin iedereen zich welkom voelt, serieus”, zei hij. Bron: www.nu.nl.

Onderwerp van de tekst: anti-homowet. Hoofdgedachte van de tekst: Nieuwe anti-homowetgeving in North Carolina leidt tot aanpassing plannen van Deutsche Bank.

54

[6]

Alinea en kernzin

Elke tekst is verdeeld in een aantal alinea’s. In een geschreven tekst zijn de alinea’s zichtbaar in de lay-out: aan het begin van een alinea springt de tekst meestal iets in, de laatste regel van een alinea wordt niet vol gemaakt. Ook kun je een witregel plaatsen tussen de alinea’s. Wordt een tekst uitgesproken, dan kun je de alinea’s herkennen doordat de spreker daar een korte pauze houdt. Een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid. Je snijdt maar één (deel)onderwerp aan. De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft, noem je de kernzin. De kernzin staat meestal aan het begin of aan het eind van de alinea; de rest van de alinea is een uitwerking (een verduidelijking of toelichting). Een spreker kan de kernzin extra aandacht geven door op die zin de klemtoon te leggen. Soms, vooral bij wat langere alinea’s, wordt een kernzin ingeleid door een aankondigende signaalzin die het verband legt tussen de alinea’s. De kernzin staat dan vaak direct na deze overgangszin. In de volgende tekst is de eerste zin de belangrijkste (de kernzin). Daarin staat vermeld wat het onderwerp van de tekst is (hoog water door hevige regenval) en wat daarover in de tekst wordt verteld (het hoge water levert gevaar op). De laatste zin van de alinea is een overgangszin. Deze kondigt aan wat er in de rest van de tekst te lezen zal zijn (wat de brandweer doet om het hoge water te bestrijden).

55

Theorie

1

1 Lezen

Extreem hoog water in Duitsland

Door hevige regenval staat het water in de Duitse rivier de Issel gevaarlijk hoog. De dijk bij de plaats Hamminkeln, 35 km ten oosten van de Nederlandse grens, dreigt te bezwijken. Honderden brandweerlieden zijn al in de weer om het hoge water te bestrijden. Brandweerlieden uit onder meer Duisburg, Essen, Wesel en Oberhausen hebben de dijk de afgelopen drie dagen versterkt met zandzakken en zijn bezig geweest water weg te pompen. Drie weken geleden moest de brandweer ook al in actie komen om de dijken van de Issel te verzwaren. Op een aantal plaatsen konden de treinen toen door het hoge water niet rijden. Bron: ANWB Verkeersinformatie online.

voorbeeld In de alinea’s 1 tot en met 3 van de tekst ‘De terreur van de like-knop’ staat een zin die de belangrijkste conclusie bevat over de betekenis van Henny Huismans Soundmixshow voor het onderwerp van deze tekst. Citeer deze zin. Bron: havo-examen 2015-II.

In de tekst staat de zin: ‘Het heeft er alle schijn van dat het like-tijdperk in Nederland die avond in 1988 is begonnen.’ (regel 32-34) Deze moet je citeren, maar je hoeft de zin niet helemaal over te schrijven. Je kunt volstaan met: ‘Het heeft … is begonnen.’ (regel 32-34)

Lastige kernzinnen De kernzin staat niet altijd aan het begin of het eind van de alinea; soms staat de kernzin ergens midden in de alinea. Ook staan er soms twee kernzinnen in een alinea. Meestal heeft de schrijver er dan ten onrechte geen twee alinea’s van gemaakt. Een enkele keer kun je geen van de zinnen van een alinea aanwijzen als kernzin. De belangrijkste informatie (de hoofdmededeling) staat dan verspreid over meerdere zinnen. De schrijver heeft dus geen kernzin gemaakt. Je moet de kernzin dan zelf onder woorden brengen met verschillende stukjes tekst.

Een citaat – al dan niet verkort – zet je altijd tussen aanhalingstekens. En vergeet niet de regelnummers bij je antwoord te zetten. Let op: Als je een zin moet citeren, weet dan dat een zin altijd met een hoofdletter begint en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken. Wordt er gevraagd naar een zinsgedeelte, citeer dan niet de hele zin. Doe je dat wel (mét daarin weliswaar het zinsgedeelte waar het om gaat), dan is je antwoord fout. Het komt ook voor dat je een woord of woordgroep (of meerdere woorden) moet noteren. Lees de vraag vooral goed: wordt er één woord gevraagd, geef dan ook maar één woord. Soms moet je iets met eigen woorden uitleggen. Dan mag je dus niet citeren. Wel is het slim belangrijke woorden uit de tekst over te nemen. Blijf in je formulering zo dicht mogelijk bij de tekst.

Sommige alinea’s beginnen met een vraag. Dit zie je in de volgende voorbeeldtekst. In zulke alinea’s is het niet zo gemakkelijk om de kernzin aan te wijzen. In dat geval kun je met de vraag en het antwoord daarop één kernzin formuleren. De kernzin van het volgende fragment wordt dan: Hoewel religies en filosofen beweren dat aan ons geluk niet veel te veranderen is, blijkt uit onderzoek dat geluk wel degelijk bevorderd kan worden.

[8]

voorbeeld TEKST 3 Valt geluk te bevorderen? Naast alle adviezen voor een gelukkiger leven klinkt vanouds ook de waarschuwing dat er aan ons geluk niet veel te veranderen valt. Religies prediken dat de mens niet aan zijn noodlot kan ontsnappen en er zijn filosofen die menen dat geluk relatief is en dat het najagen van geluk ons daarom niet veel verder brengt dan een muis in een looprad. Uit onderzoek blijkt echter dat geluk wel degelijk bevorderd kan worden. Bron: Ruut Veenhoven, Wat heet geluk?, in: brochure Geluk van het Humanistisch Verbond.

[7]

Citeren en eigen woorden

In het onderdeel tekstverklaren krijg je altijd vragen waarbij je een (gedeelte van een) zin uit een tekst moet citeren. Dit betekent: letterlijk overnemen. Bij langere zinnen of zinsgedeeltes is het niet nodig

56

Lezen om dan het hele citaat over te nemen. De eerste en laatste twee woorden volstaan ook voor een goed antwoord.

voorbeeld TEKST 2

Theorie

Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen

Elke tekst heeft een bepaald doel, iets wat de schrijver met de tekst wil bereiken. We noemen dat ook wel het (schrijf)doel. Hieronder volgen zeven verschillende doelen: • informeren (informatie geven, gegevens leveren); • instrueren (aanwijzingen geven, iets leren); • uiteenzetten (uitleggen hoe iets in elkaar zit, hoe iets werkt); • overtuigen (iets betogen, ervoor zorgen dat de lezer/luisteraar achteraf de mening van de schrijver deelt); • beschouwen (iets van verschillende kanten belichten, de lezer aan het denken zetten); • activeren (de lezer tot actie laten overgaan, aanzetten iets te doen); • amuseren (de lezer vermaken, entertainen). Sommige teksten hebben meerdere doelen, waarvan er een het belangrijkste is. Een betogende tekst kan bijvoorbeeld uiteenzettende elementen bevatten. In zo’n geval is er één hoofddoel, ondanks dat je meerdere doelen kunt herkennen. Bij elk schrijfdoel hoort een tekstsoort. Hieronder worden de drie belangrijkste uitgelegd: 1 Uiteenzetting: een uiteenzetting is een informatieve tekst. Deze bevat alleen maar feiten en is geheel objectief. De schrijver of spreker legt iets uit, beschrijft iets, verklaart iets of deelt iets mee. Het doel is uiteenzetten. 2 Betoog: een betoog is een tekst waarin de schrijver zijn standpunt met argumenten ondersteunt. Zijn doel is de lezer te overtuigen.

57

Theorie

1

1 Lezen

Lezen 3 Beschouwing: een beschouwing is een tekst waarin de schrijver de lezer interpretaties, verklaringen of opinies voorlegt. Een beschouwing heeft als doel de lezer over een kwestie te laten nadenken. Er kunnen ook argumenten voor en tegen een standpunt of meerdere standpunten naar voren komen, maar de schrijver is er niet op gericht de lezer te overtuigen. De tekstvorm is de vorm van de tekst, dus hoe de tekst eruitziet. Denk aan een indeling in alinea’s of een titel erboven. Sommige tekstvormen hebben een (min of meer) vaste vorm, zoals een zakelijke brief of een recept. Een tekstvorm is niet gekoppeld aan één schrijfdoel. Je kunt een artikel bijvoorbeeld gebruiken om je publiek te informeren (informerende tekst), maar ook om je publiek ergens van te overtuigen (overtuigende tekst).

Schrijfdoel

Uitgangspunt

Tekstsoort

Tekstvorm (voorbeelden)

Informeren

Feiten opsommen. (objectief )

Informerende teksten

• • • • •

58

Nieuwsbericht Verslag Notulen Werkstuk Zakelijke brief

Instrueren

Aanwijzingen geven. (leren)

Instruerende teksten

Uiteenzetten

Feiten en hun samenhang. Uitleg geven.

Uiteenzettende teksten • Overzichts- of achtergrondartikel in krant of tijdschrift • Tekst in schoolboek • Naslagwerk • Zakelijke brief

• Gebruiksaanwijzing • Routebeschrijving • Recept

Overtuigen

Vooral argumenteren. (subjectief )

Betogende teksten (betogen)

• Commentaar of opiniestuk in krant, tijdschrift of online • Recensie • Column • Ingezonden brief

Beschouwen

Van verschillende kanten belichten, de lezer laten nadenken over een bepaalde kwestie; uitleggen en argumenteren. (deels subjectief, deels objectief )

Beschouwende teksten (beschouwingen)

• Achtergrondartikel in krant, tijdschrift of online • Recensie • Column of blog

Aanzetten tot een handeling of gedrag; vooral argumenteren. (subjectief )

Activerende teksten

• • • • • •

Advertentie, advertorial Folder, flyer, brochure, pamflet Ingezonden brief Sollicitatiebrief Recensie Blog

• • • •

Roman Artikel in tijdschrift Stripverhaal Column of blog

Amuseren

Amuserende informatie geven. (objectief, maar vooral subjectief )

Amuserende teksten

[9]

Feitelijke en waarderende uitspraken

Een feitelijke uitspraak is een uitspraak waarvan de schrijver of spreker meent dat deze waar, waarschijnlijk of aannemelijk is. Als een feitelijke uitspraak inderdaad waar is, is het een feit.

voorbeeld Naar de voetbalwedstrijd Zweden – België keken gisteravond 2.584.000 mensen. Bron: Stichting KijkOnderzoek.

Een waarderende uitspraak is een niet-feitelijke uitspraak. Het is een uitspraak waarmee de schrijver of spreker aangeeft of hij iets goed of slecht, mooi of lelijk, gepast of ongepast, wenselijk of onwenselijk, waardevol of waardeloos vindt.

In het volgende schema vind je alles nog eens overzichtelijk weergegeven.

Activeren

Theorie

voorbeeld Het EK-duel tussen Zweden en België was enorm spannend (waarderend). Alleen al in de eerste 10 minuten moest de Zweedse doelman twaalf keer in actie komen om te voorkomen dat België de Zweden op achterstand zou zetten (feitelijk). Om te kunnen bepalen of er sprake is van een feitelijke of een waarderende uitspraak, is het van belang dat je weet wat het doel van de schrijver of spreker is. Iemand die alleen wil informeren, zal eerder feitelijke uitspraken doen, terwijl iemand die zijn publiek wil overtuigen sneller waarderende uitspraken zal doen.

[10]

Intentie van de schrijver

De intentie van de schrijver is de manier waarop hij over het onderwerp schrijft en hoe hij zich opstelt. Hij kan bijvoorbeeld emotioneel, kwaad, enthousiast, geïrriteerd of opgewekt zijn, maar ook juist neutraal, zoals in een nieuwsbericht en een wetenschappelijk onderzoek. De opvattingen en gevoelens van de schrijver kun je soms ook afleiden uit de toon die hij gebruikt. Is hij ironisch, sarcastisch of juist heel serieus en to-the-point? Ook daaruit kun je dus opmaken wat de intentie van de schrijver is. Hieronder volgt een voorbeeld van een examenvraag die hiermee samenhangt.

voorbeeld Hoe kan de houding van de auteur ten opzichte van het onderwerp van de tekst het beste getypeerd worden? A kritisch en betrokken B bezorgd, maar weinig kritisch C neutraal en afstandelijk D zakelijk en professioneel Nog een voorbeeldvraag:

voorbeeld Wat voor toon kenmerkt de stijl van alinea’s 3 en 5 vooral? Een A hoogdravende toon B ironische toon C neerbuigende toon D positieve toon

59

Theorie

1

1 Schrijven

Schrijven

Zakelijke brief en e-mail

[11]

[12]

Overzicht publiekgerichtheid

2

3

Breng je publiek in kaart.

Stem inhoud af op publiek.

Wat wil je bereiken met je tekst of presentatie? • Informeren • Activeren • Instrueren • Beschouwen • Uiteenzetten • Amuseren • Overtuigen

[8]

• • • • • •

Is het publiek een groep of individu? Is het publiek bepaald of onbepaald? Wat vindt het publiek? Wat weet het publiek? Wat wil het publiek? Wat kan het publiek?

[12]

• • • • • • •

Goede, duidelijke inleiding? Duidelijke probleem- of vraagstelling? Informatie goed verdeeld? Voldoende nieuwswaarde? Meningen goed beargumenteerd? Feiten controleerbaar gemaakt? Goede voorbeelden?

[13]

[72]

4

Stem vorm af op publiek.

Past de vorm van je tekst of presentatie bij de doelgroep?

[49]

5

Stem taalgebruik en toon af op publiek.

• • • • • • •

[14]

6

60

Bepaal je doel.

Stem tekst of presentatie af op publiek.

Moeilijke of eenvoudige woorden? Wel of geen vaktaal? Lange of korte zinnen? Ingewikkelde of eenvoudige zinsbouw? Figuurlijk of concreet taalgebruik? Formeel of informeel? Populair of ‘gewoon’?

Schrijven • Duidelijke alinea’s? • Duidelijke opbouw in inleiding, middenstuk, slot? • Tussenkopjes aanwezig? • Goede illustraties? • Duidelijke opmaak en typografie? Spreken • Voldoende pauzes? • Duidelijke opbouw in inleiding, middenstuk, slot? • Nieuwe (deel)onderwerpen aangekondigd? • Goed verstaanbaar? • Uitnodigende houding? • Oogcontact?

Publiek in kaart brengen

Of je nu een tekst schrijft die anderen gaan lezen, of een tekst die je gaat presenteren, het is altijd belangrijk om deze af te stemmen op het publiek waarvoor hij is bedoeld.

Bij het schrijven of uitspreken van een tekst moet je rekening houden met je publiek. Je spreekt de ene groep anders aan dan de andere: je toon is anders, je houdt rekening met wat al bekend is, je past je taalgebruik aan, enzovoort. Doe je dat niet, dan is de kans groot dat je je doel niet bereikt. In het schema hierna staat waar je allemaal op moet letten. 1

Theorie

[49] [6] [36-39] [5] [50] [49] [57-58]

We kunnen het publiek als volgt indelen: Een individu (je weet wie het is)

Een groep

Bepaald (met duidelijke kenmerken)

• Je kent de persoon goed. • Bijvoorbeeld je vriend, je oma ...

• Je kent de groep. • Bijvoorbeeld de leerlingen uit de examenklassen, de leden van de volleybalvereniging ...

Onbepaald (met vage, onduidelijke kenmerken)

• Je kent niet de persoon, maar wel zijn of haar functie. • Bijvoorbeeld de voorlichter van een bedrijf, de wethouder ...

• De groep is te groot om veel gemeenschappelijke kenmerken te hebben. • Bijvoorbeeld jongeren, inwoners van Drenthe ...

Publiekgericht schrijven of spreken betekent dat je je tekst of presentatie zo goed mogelijk laat aansluiten bij je publiek. Als je je publiek goed kent en er een nauwkeurig beeld van hebt, is de kans dat je je doel bereikt het grootst. Wéét dus tot wie je je richt. Als hulpmiddel kun je daarbij het volgende schema gebruiken. Kernwoord

Hoofdvraag

Voorbeelden van deelvragen

Vinden

Wat vinden de personen van het onderwerp?

• Zijn ze geïnteresseerd? • Moeten ze er al bij voorbaat niets van hebben? • Staan ze er neutraal tegenover?

Weten

Wat weten ze al van het onderwerp?

• Hebben ze veel of weinig voorkennis?

Willen

Welke informatie willen ze?

• Willen ze alleen de belangrijkste zaken (de hoofdlijnen)? • Willen ze achtergronden? • Willen ze verschillende meningen?

Kunnen

Wat is hun niveau?

• Kunnen ze lange zinnen aan? • Begrijpen ze moeilijk taalgebruik? • Kunnen ze lange uiteenzettingen volgen?

(Online) kranten en tijdschriften weten dat ze een goed beeld moeten hebben van hun publiek. Journalisten gebruiken hiervoor een ijkpersoon: een denkbeeldige figuur die model staat voor alle lezers van het blad of voor alle bezoekers van de site. Deze ijkpersoon krijgt vaak een naam. Journalisten weten waar hij van houdt, wat zijn achtergrond en opleiding is, welke bladen hij leest, welke sites hij bezoekt, waar hij zijn kleding koopt, wat voor werk hij doet, wat zijn hobby’s zijn enzovoort. Bij het schrijven van hun stukken richten journalisten zich in gedachten tot die ijkpersoon: als die het interessant vindt, als die het begrijpt, zal de doelgroep het waarschijnlijk ook interessant vinden en begrijpen. Als je een presentatie gaat houden of een betoog gaat schrijven, is het handig een ijkpersoon in gedachten te nemen.

61

Theorie

1

1 Schrijven

Theorie

Schrijven

voorbeeld

Toelichting bij tekst 4 en 5

Hierna volgen twee teksten over hetzelfde onderwerp met verschillende ijkpersonen.

De journalist van Metro (tekst 4) heeft de treinreiziger als ijkpersoon. Deze persoon heeft meestal haast en leest graag korte en bondige berichten. Er is vrijwel geen achtergrondinformatie.

TEKST 4

Gebouw in Den Bosch stort in

Een gebouw aan de Markt in Den Bosch is zaterdagavond rond 23.00 uur door nog onbekende oorzaak ingestort. Een woordvoerder van de veiligheidsregio liet dezelfde avond weten dat het nog niet bekend was of er mensen in het pand aanwezig waren en of er gewonden zijn gevallen. Inmiddels hebben politiehonden tussen al het puin naar mensen gezocht, maar die werden gelukkig niet gevonden. Ook liet een woordvoerder van de politie weten dat de aangrenzende panden aan de Marktzijde stabiel zijn, waaronder een pand waarin de beroemde schilder Jeroen Bosch geleefd heeft. Vanwege een verbouwing zou het pand sowieso een tijdje sluiten vanaf aanstaande maandag. Bron: Metro.

TEKST 5

Gebouw in Den Bosch in puin: ‘Het stortte als kaartenhuis in elkaar’

Zaterdagavond is rond elf uur op de Markt in Den Bosch een gebouw ingestort. Het ging om een pand dat werd gerenoveerd, waar een klusteam zaterdag tot half tien ‘s avonds bezig was. Er zijn geen slachtoffers onder het puin aangetroffen. Brandweer en hulpdiensten rukten uit en het gebied rondom het ingestorte pand werd afgezet. Volgens Volkskrant-verslaggever Juriaan Nolles, die ter plekke was, waren er in ieder geval twee ambulances en zes brandweerwagens. Er werd met speurhonden gezocht naar eventuele slachtoffers. Ook heeft de brandweer het puin vanaf een hoogwerker geïnspecteerd. Een bewoner van de Hinthamerstraat, waarin het herenhuis uit het jaar 1400 stond, vertelde Nolles dat hij een keiharde knal hoorde, en daarna het aanzwellen van sirenes. Omwonenden die niet naar huis kunnen, worden opgevangen door vrienden en familie of in een hotel.

Kaartenhuis

De journalist van de Volkskrant (tekst 5) schrijft voor een ijkpersoon die graag meer feitelijke, maar ook persoonlijke achtergrondinformatie wil lezen. Hij wil graag een compleet beeld en houdt ervan om te horen wat andere mensen (getuigen bijvoorbeeld) ervan vinden. Er is bovendien een foto toegevoegd om de lezer met eigen ogen te laten zien wat er is gebeurd.

[13]

Inhoud afstemmen op publiek

Om publiekgericht te zijn, moet de inhoud van een tekst: 1 aansluiten bij het niveau van de lezer of toehoorder; 2 uitnodigend zijn; 3 interessant en boeiend zijn; 4 betrouwbaar zijn. Niveau (begrijpelijkheid) De lezer of de luisteraar moet de tekst kunnen begrijpen: het onderwerp moet geschikt zijn voor de doelgroep. Aan jonge kinderen vertel je over andere onderwerpen dan aan leerlingen uit 5 havo. Het onderwerp moet dus passen bij het publiek, anders leest het publiek je tekst niet, of lopen de luisteraars weg. Informatie moet ook gedoseerd zijn en aansluiten bij de kennis van de lezer. Als je te veel of te moeilijke informatie aanbiedt over een onderwerp, haakt je publiek af. Uitnodigend Je moet ervoor zorgen dat de inhoud van je tekst of presentatie uitnodigend is. Daar zijn verschillende middelen voor. Bijvoorbeeld: • een pakkend begin bedenken; • een opvallende titel of ondertitel kiezen; • een uitdagende lead schrijven; • een grapje of verhaaltje op een opvallende manier bij je tekst plaatsen; • beeld gebruiken dat de inhoud ondersteunt. Aantrekkelijkheid (voldoende nieuwswaarde, boeiend, interessant) Als een tekst saai van toon en stijl is of omslachtig is geschreven, zal het publiek de aandacht verliezen. Saaiheid kan niet alleen ontstaan door een droge toon of omslachtige stijl, maar ook door de inhoud. De schrijver moet iets nieuws vertellen of op een nieuwe manier over een onderwerp schrijven en hij moet aansprekende voorbeelden geven. Dit geldt ook voor een spreker. Als die niets nieuws te melden heeft, niet boeiend kan vertellen en geen aansprekende voorbeelden geeft, dwalen de gedachten van de luisteraar af.

Bosschenaren die op een terras tegenover het pand zaten hoorden gerommel dat op onweer leek en zagen het pand ‘als een kaartenhuis in elkaar storten’. Op beelden van vlak na de instorting zijn grote stofwolken te zien. Het ingestorte gebouw stond naast de Kleine Winst, waarin het atelier van kunstenaar Jeroen Bosch zat. Op de Markt werd vanavond een lichtshow ingesteld voor een voorstelling over Jeroen Bosch. Deze lichten worden nu gebruikt om het puin te belichten. Bron: de Volkskrant.

62

63

Theorie

1

1 Schrijven

Betrouwbaarheid Het publiek moet de indruk hebben dat de tekst betrouwbaar is. Je tekst wordt betrouwbaarder als: • je veel (controleerbare) feiten noemt; • je ook je bronnen noemt en dus aangeeft hoe je aan die feiten komt; • je meer kanten van de zaak belicht. Als je maar één kant van de zaak belicht, kan je publiek de indruk krijgen dat je iets verzwijgt. • je duidelijk maakt of je een feit weergeeft (‘Nu is het zo dat ...’) of dat het om een persoonlijke mening gaat (‘Ik vind dat ...’). In betogen kun je de betrouwbaarheid vergroten door je mening te ondersteunen met steekhoudende argumenten. In dit soort teksten vergroot je de betrouwbaarheid als je eerst de mening van de tegenstander naar voren brengt en die vervolgens gaat weerleggen. Bekijk de drie teksten waarbij de inhoud wordt afgestemd op het publiek. • Tekst 6 is bedoeld voor basisschoolleerlingen. • Tekst 7 is bedoeld voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. • Tekst 8 is bedoeld voor volwassenen die zijn geïnteresseerd in de aanschaf van zonnepanelen.

Schrijven

TEKST 7

De zon geeft ons licht en warmte. Zonne-energie is stroom die komt van de zon. De energiebron is waarschijnlijk onuitputtelijk.

Zonne-energie Zonlicht wordt gebruikt om energie op te wekken. Daar gebruiken we zonnepanelen voor. Je ziet ze op daken van huizen, maar ook op lantaarnpalen. Zonnepanelen bestaan uit rijen zonnecellen en elke zonnecel bestaat uit twee laagjes. Als de zon op de zonnecel schijnt, gaat er tussen de twee laagjes een elektrische stroom lopen. Zo wordt zonlicht omgezet in elektriciteit. De warmte van de zon wordt ook gebruikt. Namelijk via zonnecollectoren. De collectoren vangen de warmte van de zon op en met deze warmte wordt water verwarmd. Dat water wordt bijvoorbeeld gebruikt om het huis te verwarmen. Wetenschappers zijn steeds op zoek naar nieuwe manieren om de zon als energiebron te gebruiken. Bron: www.bibliotheek.nl.

Zo werkt zonne-energie

Om elektriciteit van zonlicht op te wekken, gebruiken we zonnepanelen. Je ziet ze veel op daken, bij lantaarnpalen en misschien heb je zelf ook wel een oplader voor je telefoon met een zonnepaneeltje. Zonnepanelen bestaan uit rijen zonnecellen. Een zonnecel bestaat uit twee laagjes silicium, een stof die in zand zit. Als er licht op de zonnecel schijnt, gaat er tussen de twee laagjes een elektrische stroom lopen. Het is moeilijk om al het zonlicht dat op de zonnecel valt, om te zetten in elektriciteit. Dat lukt maar met hooguit 20% van het zonlicht. Er zijn wel betere zonnecellen ontwikkeld, maar die zijn nog erg duur. De Nuna zonneauto heeft bijvoorbeeld zonnecellen met een hoger rendement. Samen met andere zonneauto’s rijdt de Nuna elke twee jaar een wedstrijd in Australië. Bron: www.energiegenie.nl.

TEKST 8

TEKST 6

Theorie

Zonnepanelen kopen, top 3 waar u op moet letten

Zonnepanelen kopen, waar moet u op letten? Zonnepanelen.net stelde de volgende top 3 samen om voorbereid te zijn bij het kopen van zonnepanelen. 1 Zwarte of donkerblauwe zonnepanelen kopen Wilt u zwarte of donkerblauwe zonnepanelen kopen? Bij de donkerblauwe heeft u te maken met een aluminium rand. Sommige mensen vinden dit minder mooi dan de volledig zwarte zonnepanelen. Hier zit overigens ook nog een technisch verschil in. De zwarte hebben monocellen, de donkerblauwe hebben polycellen. 2 Efficiency van het zonnepaneel Een van de belangrijkste eigenschappen van een zonnepaneel is de efficiency. Er zijn zonnepanelen met een efficiency van 17%, maar ook met 15%. Kies zonnepanelen met een hoge efficiency. 3 Capaciteit van het zonnepaneel De capaciteit van zonnepanelen wordt uitgedrukt in Wattpiek, afgekort Wp. Een zonnepaneel met een capaciteit van bijvoorbeeld 280 Wp levert meer op dan een zonnepaneel van 240 Wp. Bron: www.zonnepanelen.net.

64

65

Theorie

1

1 Schrijven

[14]

Taalgebruik afstemmen op publiek

Het spreekt voor zich dat je je taalgebruik aanpast aan je publiek, ongeacht of je nu een tekst schrijft voor lezers of voor luisteraars. Het taalgebruik dat je toepast bij een bepaald publiek wordt ook wel register genoemd. In een vakblad gebruik je andere woorden dan in een huis-aan-huisblad. En als je een voordracht houdt voor medeleerlingen over een bepaald onderwerp, hanteer je ander taalgebruik dan wanneer je een voordracht over hetzelfde onderwerp moet geven aan een klas met kinderen uit groep 5. Bij je taalgebruik spelen de volgende elementen een rol: 1 Woordkeus Een tekst met algemeen bekende woorden is voor de lezer of luisteraar prettiger dan een tekst met veel lastige, abstracte termen. Dat betekent natuurlijk niet dat je alleen maar eenvoudige woorden zou mogen of kunnen gebruiken. Probeer zo veel mogelijk variatie in je woordkeus aan te brengen. Wees vooral voorzichtig met inhoudsloze woorden, zogenoemde ‘containerwoorden’ (zoals ‘in feite’, ‘het gebeuren’, ‘ik heb zoiets van’), die eigenlijk niets betekenen en die je overal kunt gebruiken. Ook vaktermen maken een tekst vaak moeilijk te begrijpen. Wees er voorzichtig mee en leg ze vooraf uit. 2 Figuurlijk taalgebruik Met figuurlijk taalgebruik maak je je tekst of presentatie wat levendiger. Echter, niet iedereen begrijpt onmiddellijk dat iets figuurlijk gebruikt is. Wie veel figuurlijk taalgebruik toepast, maakt het de lezers of luisteraars daarom extra moeilijk. Figuurlijk taalgebruik vind je bijvoorbeeld in veelgebruikte uitdrukkingen als geen peil kunnen trekken op, ergens munt uit slaan, te kort door de bocht en herinneringen oproepen. 3 Zinsbouw Het valt niet mee om een tekst met lange, ingewikkelde zinnen meteen te begrijpen. Vooral lange zinnen waarin veel bijzinnen zijn verwerkt, lezen moeizaam. Het is dan ook aan te raden om lange(re) en korte(re) zinnen af te wisselen. Met een afwisselende tekst kun je de aandacht van je publiek langer vasthouden. 4 Formuleringen Als een tekst veel ingewikkelde, abstracte en vage formuleringen bevat, zal de lezer of luisteraar de moed gauw opgeven. Dergelijke formuleringen zijn bijvoorbeeld: met betrekking tot, naar aanleiding van, als het gaat om. Gebruik je concrete formuleringen, dan kan je lezer of toehoorder gemakkelijk voor zich zien wat je bedoelt. De keus voor meer abstracte of meer concrete formuleringen hangt af van wat je publiek aankan. 5 Toon De toon die je gebruikt, hangt af van het soort tekst, de relatie met je publiek (hoe goed ken je je publiek?) en van de tekstvorm die je gebruikt (hoe breng je je boodschap over?). Zo heeft een informatieve tekst een andere toon dan een betogende tekst, en een activerende tekst heeft wéér een andere toon. De soort tekst is dus medebepalend voor de toon die je gebruikt.

Theorie

Schrijven

Groepstalen en dialecten

Alle talen zijn gelijkwaardig aan elkaar als communicatiemiddel: je kunt in alle talen zeggen wat je wilt. Toch zijn er binnen een taal veel variaties. Elke (sub)-cultuur – van leeftijdsgroep tot religieuze groep – kent zijn eigen taal, de groepstaal. Met groepstaal identificeren groepen zich. Enerzijds wordt daarmee het wij-gevoel versterkt, anderzijds kunnen niet-leden gemakkelijk worden buitengesloten. Het grootste deel van de Nederlandse bevolking spreekt een dialect, een taalvariant van een regio. Met name in Zuid-Limburg en Noord-Groningen wijkt het dialect erg af van de algemene Nederlandse taal, het Standaardnederlands. Een bestaand misverstand is dat Fries ook een dialect is, maar dat is zeker niet waar. Het Fries is een echte taal. Dialecten zijn varianten van het Nederlands die in een bepaald gebied worden gesproken, bijvoorbeeld het West-Fries of het Limburgs. Ze zijn niet minder dan het algemeen Nederlands, maar er ontstaan communicatieproblemen, wanneer je het dialect wilt gebruiken in een ander deel van het land. De kans is dan groot dat de ander je helemaal niet begrijpt. Zeg je bijvoorbeeld als Achterhoeker: ‘Dat is neet zo slim’, dan zal iemand uit het westen niet begrijpen dat je zegt: ‘Dat is niet zo erg’. De westerling zal denken dat je het over zijn intelligentie hebt! Iemand die met een accent spreekt, spreekt Standaardnederlands met een uitspraak waaraan je zijn herkomst kunt herkennen. In Limburg hoor je bijvoorbeeld de ‘zachte g’; Amsterdammers spreken de z vaak uit als een s (‘De son in de see sien sakken’). Naast groepstalen en dialecten kennen we ook nog sociolecten. Een sociolect is een taalvariant die gevormd wordt door bepaalde milieus. Iemand die een sociolect spreekt, doet dat om aan te duiden dat hij tot een bepaalde groepering behoort. Sociologische criteria waarop een sociolect is gebaseerd, zijn onder meer opleiding, afkomst, geslacht en/of leeftijd. Hoogopgeleide mensen spreken anders dan mensen die niet zo’n hoge opleiding hebben gevolgd. Let ook eens op het verschil tussen mannen- en vrouwentaal. Vrouwen gebruiken vaker verkleinwoorden. Zo kopen zij bijvoorbeeld leuke schoentjes, terwijl mannen ‘gewoon’ schoenen gaan kopen. Ook jongerentaal verschilt van de taal van ouderen. Ouderen zullen zich dan ook niet meer wagen aan straattaal en rapperstaal. Met name bij mondelinge taalvaardigheid is het van belang dat je de juiste variant kiest.

[15]

Zakelijke brief of e-mail

voorbeeld ‘Hé joh, waar zitten je hersens? Denk eens na, man!’  populair ‘Dat lijkt me niet zo’n goed idee. Misschien moeten we het anders doen!’  neutraal

Je zegt in principe hetzelfde, maar door het verschil in toon komt de boodschap volstrekt anders over. 6 De juiste taalvariant Je kunt taal op verschillende manieren gebruiken. Zo’n manier noem je een taalvariant. Het is eigenlijk een variant op de standaardtaal. Voorbeelden van taalvarianten zijn jargon (vaktaal), straattaal of dialect.

66

Je weet inmiddels dat schrijvers van teksten een bepaald doel voor ogen hebben. Ze willen hun lezer bijvoorbeeld informeren, overtuigen, amuseren of bereiken dat hij tot actie overgaat. Dit geldt ook voor schrijvers van een zakelijke brief of e-mail. Hierin gaat het meestal om het inwinnen van informatie of het géven van informatie. Er zijn ook zakelijke brieven en mails met een specifiek doel. Zie het schema hierna.

67

Theorie

1

1 Schrijven

Schrijven 1

De circulaire: een zakelijke brief die gericht is aan meer personen, bijvoorbeeld wijkbewoners. Een circulaire kan informerend zijn, maar ook activerend.

2

De sollicitatiebrief of -mail: een zakelijke brief of mail waarin je je interesse in een bepaalde functie kenbaar maakt. Een sollicitatiebrief of -mail is altijd activerend.

3

De klachtenbrief of -mail: een brief of mail waarin je een instelling, bedrijf of commissie van de juistheid van een klacht wilt overtuigen. Een klachtenbrief of -mail is altijd activerend: je wilt dat er maatregelen worden genomen. Daar heb je argumenten voor. Vaak zul je je klacht via een formulier op de website van de instelling of het bedrijf kunnen indienen.

Enkele tips bij het schrijven van een zakelijke brief of mail: • Maak goed duidelijk wat je wilt bereiken en welke informatie daarbij belangrijk is. • Houd goed in je hoofd aan wie je schrijft (wat is zijn/haar rol/functie?). • Zorg ervoor dat de toon die je gebruikt beleefd en respectvol is en formuleer zorgvuldig.

[16]

Meestal geven websites de mogelijkheid om via e-mail contact op te nemen of kun je online – via de site van het bedrijf of via de sociale media – het bedrijf een (chat)bericht sturen; dat werkt voor jou, maar ook voor een bedrijf veel vlugger. Ook klachtenbrieven en aanvragen (bijvoorbeeld voor vergunningen) verstuur je vaak via de mail of via formulieren op de site van een bedrijf of gemeente. Je kunt dan indien nodig ondertekenen met je digitale handtekening, de DigiD. Neem bij al je digitale correspondentie de volgende tips in acht: • Brieven die je via e-mail verstuurt, moeten ook aan eisen voldoen wat betreft duidelijkheid, juistheid en correctheid. Het is daarom goed een e-mail even te printen en te (laten) corrigeren, voordat je hem verstuurt. Op papier vallen fouten eerder op dan op het beeldscherm. • E-mail is in principe niet bedoeld voor lange verhalen. Probeer je te beperken tot 20 à 30 regels. • Stuur je e-mail altijd met een correct en duidelijk onderwerp. Zonder een onderwerp bestaat de kans dat je e-mail niet wordt gelezen of zelfs wordt verwijderd door virusscanners of geblokkeerd door spamfilters. • Gebruik witregels om je e-mail overzichtelijk te maken. Formuleer bij voorkeur korte, heldere zinnen. Bij lange opsommingen kun je de punten onder elkaar plaatsen (met een liggend streepje). • Denk eraan dat in zakelijke e-mail aan bedrijven en instellingen de formele regels voor de aanhef en de slotformule blijven gelden. • Wees ook in e-mails en chats met een bedrijf zakelijk en beleefd.

68

[17]

Opbouw

De verschillende zakelijke brieven en e-mails worden op eenzelfde manier opgebouwd, net als elke andere tekst, namelijk met een inleiding, een middenstuk en een slot. Je kunt eigenlijk altijd uitgaan van het volgende schema: Informerende brief of mail

Sollicitatiebrief of -mail

Klachtenbrief of -mail • Aanleiding voor de klacht. • Beschrijving van de klacht.

Inleiding

• Aanleiding voor het schrijven. • Aanleiding voor de • Reden voor het schrijven. sollicitatie. • Noemen van de functie waarop je solliciteert.

Middenstuk

• Uitwerking in alinea’s van dat wat je wilt weten of laten weten.

• Reden voor je sollicitatie naar de aangeboden baan. • Leg uit dat je voldoet aan de functie-eisen. • Vertel over je motivatie voor deze functie. • Vermeld je ervaring.

• Oorzaak van de klacht(en). • Toelichting bij de klacht.

Slot

• Spreek een wens, voorstel, verzoek of dank uit.

• Vermeld dat je de sollicitatie in een gesprek wilt toelichten.

• Doe een voorstel voor maatregelen. • Verzoek om een reactie.

Digitale zakelijke correspondentie

Veel zakelijke correspondentie gaat via e-mail, al dan niet met een brief als bijlage. Een handgeschreven brief zie je zelden meer. Vroeger werden handgeschreven brieven persoonlijker gevonden, maar tegenwoordig schrijft vrijwel iedereen zijn brieven op de computer en verstuurt ze als (bijlage van) een e-mail in plaats van uitgeprint per post. E-mail is natuurlijk sneller, makkelijker en laagdrempeliger. Maar let op: door de snelheid van e-mailen kunnen berichten soms verkeerd overkomen. De schrijver is gehaast, leest zijn bericht niet nog een keer over of drukt te snel op de ‘send’-knop, waardoor de ontvanger de boodschap niet of verkeerd begrijpt. Zorg er dus voor dat je ook aan een e-mail de nodige aandacht besteedt.

Theorie

Bij omvangrijke brieven bestaat het middenstuk uit meerdere alinea’s. Denk goed na over hoe je het middenstuk opbouwt. Gebruik signaalwoorden voor een vloeiende overgang tussen zinnen en alinea’s.

[18]

Formele indeling

De formele indeling en verzorging van je brief bepalen de eerste indruk die de lezer van jou krijgt. De zakelijke brief kent een vaste opbouw. Gebruik hiervoor een vast briefmodel. In Nederland is het Amerikaanse briefmodel het meest gangbaar. Het model bestaat uit acht onderdelen. Zie ook de voorbeeldbrief bij [21]. 1 2 3 4 5 6

naam en adres van de afzender plaatsnaam en datum naam en adres van de geadresseerde referteregel aanhef a inleiding b middenstuk c slot d slotformule 7 a handtekening b naam van ondertekenaar (en eventueel functie) 8 bijlage(n)

69

Theorie

1

1 Schrijven

Schrijven

In de tekst van een zakelijke e-mail neem je alleen onderdeel 5, 6 en 7 op. Onderdeel 1 en 3 zijn jouw mailadres en dat van degene aan wie je de mail stuurt. Je hoeft je huisadres niet apart te noemen (tenzij het van belang is dat de ontvanger weet waar je woont of naar welk adres hij iets per post kan opsturen). De datum (onderdeel 2) wordt automatisch toegevoegd door je mailprogramma. De referteregel (onderdeel 4) is de onderwerpregel van je e-mail, die je uiteraard wel invult. Of je een bijlage meestuurt (onderdeel 8), ziet de ontvanger automatisch bij het openen van je e-mail. Als je er zeker van wilt zijn dat de ontvanger je bijlage opmerkt, schrijf dan in de tekst van je e-mail wat je als bijlage hebt meegestuurd. Vermeld de bijlage niet pas onder je naam, want veel mensen nemen niet de moeite om verder door te scrollen en denken dat je tekst ophoudt bij de ondertekening.

Toelichting op de vaste onderdelen

Voorbeelden

1

Naam en adres van de afzender. • Schrijf de naam van de woonplaats in hoofdletters. • Mannen zetten geen ‘heer’ voor hun naam. Vrouwen kunnen wel ‘mevrouw’ of ‘mevr.’ voor hun voorletter(s) plaatsen. • Onder het adres kun je nog je telefoonnummer en/of e-mailadres vermelden. • Plaats tussen de letters van de postcode en de plaatsnaam altijd twee spaties.

Y. Korenblik Lambertsplein 99 6923 BB TOLDIJK

2

Plaatsnaam en datum. Achter de voluit geschreven plaatsnaam zet je een komma en vervolgens vermeld je de dag, de maand (in letters) en het jaar.

Toldijk, 11 augustus 2016

3

Naam en adres van de geadresseerde. Als je de zakelijke brief aan een bedrijf of instelling richt, gebruik je op de tweede regel de afkorting t.a.v. (ter attentie van) gevolgd door de naam van de persoon aan wie je schrijft of de desbetreffende afdeling. Let op: deze adressering is altijd precies dezelfde als die op de enveloppe komt te staan.

De heer J. den Vlielander Brederostraat 18 7429 BK LOCHEM

5

Aanhef a In de aanhef spreek je de geadresseerde aan. Er zijn verschillende mogelijkheden. • De geadresseerde is een persoon van wie je de naam kent. • De geadresseerde is een bedrijf of instelling, man of vrouw en naam zijn niet bekend. • De geadresseerde is een bestuur. b In de aanhef gebruik je alleen de achternaam. c Bij samengestelde achternamen schrijf je het eerste woord met een hoofdletter. d Achter de aanhef volgt altijd een komma.

Geachte heer Den Vlielander, Geachte mevrouw Peerenboom,

6

Inleiding, middenstuk en slot a Begin de eerste alinea nooit met ‘ik’. Schrijf liever ‘Onlangs kocht ik in uw winkel nieuwe gympen. Hierover heb ik een klacht.’ b Een zakelijke brief bestaat meestal uit korte, duidelijke alinea’s. Gebruik een nieuwe alinea, als je een ander onderwerp aansnijdt. c Probeer ouderwetse formuleringen in de inleidende en afsluitende zin te vermijden, maar let er ook op dat je niet te informeel bent. d Na de slotalinea sla je een regel over en je plaatst je groet of slotformule. Hierachter staat een komma.

Niet: ‘Vertrouwende spoedig uw antwoord te mogen vernemen ...’ (te formeel) En ook niet: ‘Laat u gauw van u horen?’ (te informeel) Maar: Ik vertrouw erop dat ik snel een reactie van u ontvang.’ Niet: ‘Groetjes van …’ Maar: ‘Met vriendelijke groet,’ ‘Met vriendelijke groeten,’

7

Handtekening en naam van de ondertekenaar a Omdat een handtekening vaak slecht leesbaar is, staat ook nog de naam van de ondertekenaar (met functie) eronder. b Als iemand namens een bedrijf of instelling schrijft, volgt onder de slotformule de naam daarvan.

Bryants BV



Bryants BV t.a.v. mevrouw E. Peerenboom Postbus 472 4771 AR NIJMEGEN

of: Bryants BV t.a.v. afdeling Verkoop Postbus 472 4771 AR NIJMEGEN

4

70

Referteregel Hierin geef je kort en zakelijk het onderwerp van je brief aan. Vermeld ook het referentienummer als je reageert op een zakelijke brief. Let op: achter de dubbele punt gebruik je een kleine letter, geen hoofdletter!

Theorie

Betreft: bestelling cartridges HP-printer, ordernummer 19720304

8

Bijlage(n) a Een bijlage kan van alles zijn: een plattegrond, een curriculum vitae (letterlijk: levensloop), een rapport, enzovoort. b Je vermeldt als volgt wat je meestuurt.

Geachte mevrouw/heer, Geachte heer/mevrouw, Geachte dames en heren, Geacht bestuur, Geachte voorzitter, Geachte heer Den Vlielander, Geachte mevrouw De Blocq,

Jolijn Koenen, directeur

Bijlagen: 1 inschrijfformulier 2 aankoopbon iPod

Verzorging van de zakelijke brief • Plaats de acht vaste onderdelen tegen de linkerkantlijn. • Verdeel de tekst mooi over het papier. • Scheid de verschillende onderdelen door een regel over te slaan. • Als je bij het schrijven van een langere brief merkt dat de ondertekening er niet op past, plaats dan de laatste alinea en de overige onderdelen op een nieuw blad. Laat op dat blad een ruime marge vrij. • Print je zakelijke brief altijd enkelzijdig.

71

Theorie

1

1 Schrijven

Schrijven

Een sollicitatiebrief of -mail schrijf je als je een baan wilt. Je kunt reageren op een vacature, maar je kunt ook een open sollicitatie sturen. Dat doe je als er geen vacature is, maar als je toch je diensten bij een bedrijf wilt aanbieden. Een motivatiebrief of -mail schrijf je als wilt beginnen aan een opleiding of als je bijvoorbeeld in aanmerking wilt komen voor een studie, een stage of iets dergelijks. Je moet dan motiveren waarom jij denkt in aanmerking te komen. Net als bij een sollicitatiebrief of -mail moet je je onderscheiden van alle andere kandidaten.

f De aangeboden functie trekt mij bijzonder aan, omdat ... g Tijdens ... vond ik het prettig met anderen samen te werken. h Toen ik als ... werkte, kreeg ik de leiding over ... Slot a Voor verdere gegevens verwijs ik u naar mijn curriculum vitae. Ik hoop dat mijn brief (of: mail) voor u aanleiding is mij uit te nodigen voor een gesprek. b In mijn curriculum vitae vindt u het telefoonnummer en e-mailadres van mevrouw Faber, decaan van onze school, bij wie u inlichtingen over mij kunt inwinnen. c Ik ben graag bereid een en ander in een gesprek nader toe te lichten. d Graag zou ik de gelegenheid krijgen het bovenstaande in een gesprek toe te lichten.

Een sollicitatiebrief of -mail heeft altijd een activerend karakter, want het doel ervan is dat de ontvanger je uitnodigt voor een gesprek. Behalve de sollicitatiebrief of -mail stuur je ook je curriculum vitae op.

voorbeeld

[19]

Sollicitatie- en motivatiebrief of -mail

Voor een sollicitatiebrief of -mail gelden de regels van de formele briefindeling, met twee aanvullingen: 1 Als in de vacaturetekst staat dat je het vacaturenummer moet vermelden, dan plaats je dat in de referteregel. 2 Stuur je curriculum vitae mee als bijlage. Voeg ook kopieën van diploma’s toe, als daarom wordt gevraagd. Opbouw sollicitatiebrief of -mail Een sollicitatiebrief of -mail is – net als andere teksten – opgebouwd volgens een bepaalde structuur, namelijk een inleiding, een kern en een slot. Voor de indeling van een sollicitatiebrief kun je het Amerikaanse briefmodel aanhouden. [18] Bij een e-mail zijn de eerste vier vaste briefelementen anders. De naam en het adres van de afzender (jij dus) komen onderaan je mail. De onderwerpregel van je e-mail vervangt de referteregel. De datum vermeld je niet; deze wordt automatisch toegevoegd door je mailprogramma. Briefelement 3 vervalt, omdat het bericht niet per post wordt verstuurd. Kijk maar naar het voorbeeld op pagina 75. Standaardzinnen In de sollicitatiebrief of -mail probeer je op alle in de vacature genoemde eisen in te gaan. Daarbij kun je gebruikmaken van de volgende standaardzinnen. Inleiding a Naar aanleiding van de vacature die ik op uw website zag, laat ik u weten dat ik zeer geïnteresseerd ben in de functie van ... b Over twee maanden doe ik eindexamen ... en toen ik de vacaturetekst in ... van ... zag waarin u een ... vraagt, besloot ik direct te reageren. c In ... van ... las ik dat uw bedrijf een vacature heeft voor ... Voor die functie zou ik graag in aanmerking komen. d Graag solliciteer ik naar de functie van ... zoals vermeld op uw website ... Middenstuk a Ik ben in het bezit van de diploma’s ... en ... Daarnaast heb ik een cursus ... gevolgd. b Ik heb het vereiste diploma nog niet in mijn bezit, maar ik doe op ... examen en het ziet ernaar uit dat ik slaag. c Gelukkig heb ik het afgelopen jaar als ... ruime ervaring kunnen opdoen met ... d Hoewel ik nog nooit als ... heb gewerkt, kan ik u wel wijzen op het feit dat ik als lid van ... (bijvoorbeeld: de leerlingenraad, een sportvereniging, enzovoort) jarenlang ... heb georganiseerd. e Ervaring met ... heb ik nog niet. Maar de functie die u aanbiedt, trekt me zo aan, dat ik me zeker snel ingewerkt zal hebben.

72

Theorie

Margot Berk Wilgenlaan 33 1917 AH DALFSEN Dalfsen, 17 maart 20... TIMEFOR Group Austria Grottenhofstrasse 3 A-8053 GRAZ Betreft: sollicitatie recreatiemedewerker Geachte mevrouw/heer, In De Telegraaf van 16 maart jl. las ik dat u sport- en kinderanimators zoekt om komende zomer activiteiten te organiseren op een van uw campings in Spanje. Voor die baan zou ik heel graag in aanmerking komen. Ik ben 18 jaar en zit in het laatste jaar van de havo. In mijn profiel heb ik Engels en Duits en ik kan met die talen aardig overweg, al zeg ik het zelf. Verder heb ik net een cursus Spaans gedaan. Ik doe veel aan sport. Mijn favoriete sporten zijn basketbal en squash. De laatste sport beoefen ik in competitieverband. Het organiseren van activiteiten trekt me enorm. Ik heb daarmee ook wel wat ervaring. Als lid van de leerlingenraad heb ik namelijk de laatste twee jaar meerdere activiteitendagen, voor leerlingen en leraren, mee helpen organiseren. En één keer heb ik een playbackshow gepresenteerd. Ik vind het erg leuk met mensen om te gaan en hen te activeren. In mijn curriculum vitae vindt u het adres van de heer H. van Heinen, decaan van de havo, bij wie u inlichtingen over mij kunt inwinnen. Ik hoop dat mijn brief voor u aanleiding is mij uit te nodigen voor een gesprek.

Met vriendelijke groet,

Margot Berk Bijlage: curriculum vitae

73

Theorie

1

1 Schrijven

Open sollicitatiebrief Een open sollicitatiebrief of -mail heeft globaal dezelfde kenmerken als de sollicitatiebrief of -mail naar aanleiding van een advertentie in een krant of op een website. Alleen de openingsalinea is anders. In de eerste alinea maak je duidelijk dat je graag zou werken bij het bedrijf waaraan je de brief of mail richt. Je vraagt of er wellicht vacatures zijn (of binnenkort te verwachten zijn). Ook informeer je of er een gesprek kan volgen over de mogelijkheden die er eventueel voor jou zijn. Solliciteren per e-mail Bedrijven zetten personeelsadvertenties doorgaans op internet, soms op hun eigen website, maar vaak ook op een speciale vacaturesite. Je kunt dan per e-mail solliciteren. Onder aan de vacature staat naar welke persoon en welk e-mailadres je je sollicitatie en cv moet verzenden. Bij het bedenken van een e-mailadres is het belangrijk dat je een naam kiest die niet kinderlijk of zot is. Een sollicitatiebrief via je e-mailadres ‘[email protected]' staat namelijk een beetje raar. Een sollicitatiebrief verzenden via ‘[email protected]' of iets dergelijks staat veel netter en professioneler. Zorg er dus voor dat niet alleen je tekst, maar ook het mailadres van waaruit je je sollicitatie verstuurt serieus oogt.

Opbouw motivatiebrief of -mail Een motivatiebrief of -mail heeft, net als een sollicitatiebrief, een activerend karakter. Je moet daarin je motieven beschrijven, waarom je in aanmerking denkt te komen voor een bijzondere cursus, een stage of opleiding. Vaak wordt er bij een aanmelding gevraagd om je motivatie te beschrijven. Er staat dan bijvoorbeeld: ‘Geef in maximaal 300 woorden aan waarom jij in aanmerking komt voor deze …’ Een motivatiebrief of -mail is in grote lijnen op dezelfde manier opgebouwd als een sollicitatiebrief of -mail (of welke andere zakelijke brief of mail dan ook). Naast de vaste elementen geef je een beschrijving van wat je al gedaan hebt (ervaring, werk, cursussen enzovoort), en alles wat van belang is om te vermelden. Noem vooral feiten, daarmee overtuig je meer. ‘Leuk’, ‘interessant’ en/of ‘uitdagend’ is niet genoeg. Geef ook aan waarom je precies die cursus, stage, opleiding enzovoort wilt volgen en beargumenteer dat. Verder kun je persoonlijke activiteiten noemen die relevant zijn om te vermelden. Als het ware ‘verkoop’ je jezelf en zorg je ervoor dat de lezer van je brief of mail zich heel goed een beeld van je kan vormen.

Theorie

Schrijven

voorbeeld motivatiebrief (per e-mail) Geachte mevrouw Peerenboom, Met deze motivatiebrief wil ik mijn keuze voor de opleiding commerciële economie toelichten. Ik ben opgegroeid in een echt ondernemersgezin. Mijn ouders hebben een groothandel en door hen is het ‘ondernemersvirus’ op mij overgeslagen. Heel graag wil ik in de toekomst de groothandel overnemen, maar ik wil mij eerst goed voorbereiden. De opleiding bij de Hogeschool van Amsterdam lijkt me daar uitermate geschikt voor, met name vanwege de veelzijdigheid en de mogelijkheid om mij op vele commerciële terreinen te bekwamen. Op de website zag ik dat uw lesprogramma zeer afwisselend is en dat de nadruk wordt gelegd op het toepassen van de theorie in concrete vraagstukken en cases. Deze praktische benadering spreekt mij zeer aan. Met de opleiding zou ik graag een basis willen leggen om de juiste kennis en ervaring op te doen. Omdat ik van plan ben in de toekomst het bedrijf van mijn ouders over te nemen, denk ik echt dat ik bij deze opleiding op de juiste plek zit. Ik ben een zelfstandige, gemotiveerde student en heb een groot doorzettingsvermogen. De afgelopen jaren heb ik tijdens de zomervakanties met veel plezier meegewerkt in de groothandel van mijn ouders en alvast aan het ondernemerschap kunnen proeven. Ik hoop dan ook van harte dat ik de kans krijg om deel te nemen aan de studie commerciële economie aan de Hogeschool van Amsterdam en dat ik deze over een paar jaar met succes zal kunnen afronden. Hopelijk heb ik u een goed beeld gegeven van mijn persoonlijke motivatie en ziet u voldoende reden om mij een plek aan te bieden bij deze opleiding. Ik hoop spoedig van u te horen.

Met vriendelijke groet,

Yara Korenblik Lambertsplein 99 6923 BB Toldijk 06-33879229

74

75

Theorie

1

1 Schrijven

[20]

Curriculum vitae (cv)

Het curriculum vitae (letterlijk: levensloop) is een overzicht van: • je persoonlijke gegevens; • de door jou gevolgde opleiding(en); • je (werk)ervaring; • stages; • nevenactiviteiten; • vaardigheden; • talen; • hobby’s en interesses; • referenties (meestal op aanvraag).

Theorie

Schrijven

MILA AALDERINK

CURRICULUM VITAE OPLEIDINGEN 2012-2017 Havo, Thomas a Kempis College te Zwolle diploma behaald: juni 2017 Profiel Economie en Maatschappij, met in de vrije ruimte Duits en Management en Organisatie.

Persoonlijke gegevens

2016 Cursus ‘Spaans voor beginners’, LOI diploma behaald: april 2016

Naam: Aalderink Voornamen: Mila Bertina

Bij persoonlijke gegevens moet staan: • naam (je achternaam); • voornamen; • roepnaam; • adres (inclusief postcode en woonplaats); • e-mailadres; • telefoonnummer; • geboortedatum; • geboorteplaats; • burgerlijke staat; • nationaliteit.

Adres: Kozakkenweg 199, 3699

Bij opleidingen som je de opleidingen en cursussen op die je hebt gevolgd en die je met een diploma hebt afgesloten. Je vermeldt ook wanneer je die hebt gevolgd. Zet de meest recente opleiding bovenaan. Bij ervaring schrijf je welke werkervaring je tot dan toe hebt opgedaan. Vermeld alleen werk dat voor de functie van belang is.

MS Office – uitstekend

Telefoon: 057-3121742 E-mail: [email protected]

Verder kun je onder aan je cv ook nog referenties opgeven. Referenties zijn mensen die informatie over jou kunnen verstrekken, bijvoorbeeld over je werkervaring, inzet en kwaliteiten. Referenties verstrek je meestal ‘op aanvraag’. Dit houdt in dat je voor jezelf een lijstje maakt van een aantal personen die je als referentie kunt opgeven wanneer de werkgever daar (later) specifiek naar vraagt. Sommige werkgevers willen van iemand anders horen hoe je functioneert, wat voor persoon je bent, wat je sterke en zwakke punten zijn enzovoort. Zij kunnen je dan verzoeken een aantal referenties op te geven, die informatie over jou kunnen verstrekken. Het is namelijk niet toegestaan om zomaar informatie over jou bij iemand in te winnen. Daarvoor moet een toekomstige werkgever je altijd toestemming vragen. Denk er goed over na wie jij informatie over jou wilt laten verstrekken. En let op dat je de referenten die je opgeeft van tevoren inlicht over het feit dat zij benaderd kunnen worden door de (toekomstige) werkgever.

76

2016 1 juli - 15 aug: Recreatiewerker, Camping ‘Zeezicht’ in Renesse (vakantiewerk)

Geboortedatum: 13 februari 1996 Geboorteplaats: Wijhe Nationaliteit: Nederlandse Burgerlijke staat: ongehuwd

Vaardigheden

Op deze familiecamping organiseerde ik samen met drie andere recreatiewerkers activiteiten voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar. We maakten elke week een afwisselend programma en zorgden ervoor dat dit aangeplakt werd bij de kampwinkel. We regelden het materiaal en de versnaperingen en zorgden ervoor dat elk kind op een leuke en veilige manier aan de activiteiten kon deelnemen. De eigenaar van de camping was zeer tevreden over mijn inbreng.

Photoshop – goed

TALENKENNIS Hobby’s en interesses Zingen en toneelspelen

Soms moet je meer informatie geven, maar dan alleen als het relevant is voor de functie waarnaar je solliciteert. Denk aan je talenkennis, je sterke kanten en vaardigheden, je kennis van softwarepakketten, je eventuele bezit van een rijbewijs enzovoort. En vermeld ook eventuele nevenfuncties (bijvoorbeeld als bestuurslid van de jeugdafdeling van de hockeyclub) of hobby’s waaruit je creativiteit, teamgeest of leiderschap kan blijken. Als je hobby niet relevant is of juist een minder gunstig beeld kan oproepen, kun je hem beter niet noemen.

WERKERVARING

AH Delfzijl

Engels – goed Duits – goed Spaans – redelijk

REFERENTIES Referenties zijn op aanvraag beschikbaar.

Bijna iedereen die een baan zoekt, heeft via internet een account aangemaakt op LinkedIn. Dit is een sociaal netwerk van professionals over de hele wereld. Je vindt daar andere professionals en je kunt gevonden worden. Bij het aanmaken van een account kun je een soort cv invoeren: je contactgegevens, je huidige baan en functie, functies en werkgevers waar je eerder voor gewerkt hebt, je opleidingen en je specialisaties. Anders dan bij sociale netwerken, is LinkedIn vooral gericht op het beroepsleven. Je contactpersonen zijn dan ook geen ‘vrienden’, maar collega’s, leveranciers, kortom: iedereen met wie je zakelijk iets te maken kunt hebben. Via LinkedIn kun je ook iemand aanbevelen of een aanbeveling vragen.

77

Theorie

1

1 Schrijven

[21]

Schrijven

[22]

Klachtenbrief of -mail

Met een klachtenbrief of -mail wil je een instelling of bedrijf laten weten dat je een klacht hebt over een dienst of product. Je doel is hen van de juistheid van je klacht te overtuigen. Soms moet je je met je klacht richten tot een speciale commissie. Zo bestaat er een landelijke klachtencommissie voor onderwijszaken. Een klachtenbrief of -mail is altijd activerend: je wilt dat er maatregelen worden genomen en daar heb je argumenten voor. Veel bedrijven werken met online klachtenformulieren. Je vult hierop de gevraagde gegevens in (over jezelf en het product of de dienst waarover je een klacht hebt) en kunt in een opmerkingenveld kort en bondig je klacht verwoorden. Mocht je een klachtenbrief toch per post willen of moeten versturen, dan gebruik je dezelfde opbouw als die van een zakelijke brief.

Mediamarkt t.a.v. klantenservice Postbus 225 7550 AA ZEIST

Susanne Kamp Keizerslaan 45 7553 BL DEN DOLDER

Beoordeling zakelijke brief of mail

A Voorbereiding: is de informatie compleet en van goede kwaliteit en sluit die aan bij het doel? B Inhoud: is de hoofdgedachte duidelijk verwoord? Weid je niet uit over niet-relevante zaken? Is de tekst goed afgestemd op het doel? Kloppen aanhef, datum, referteregel, ondertekening? Geef of vraag je alle noodzakelijke informatie (bijv. data, plaats, namen, bankrekening)? C Structuur: heb je de tekst ingedeeld in inleiding, middenstuk en slot? Sluiten de alinea’s logisch op elkaar aan? Heb je verbanden in de brief of mail goed door middel van verwijswoorden en signaalwoorden aangegeven? D Publiekgerichtheid: spreek je de ontvanger correct aan en op een manier die bij hem past? Zijn je woordgebruik, toon en schrijfstijl op de ontvanger afgestemd? E Woordenschat: varieer je in woordgebruik en voorkom je woordherhaling? F Taalverzorging: klopt je interpunctie en het gebruik van hoofdletters? Lopen de zinnen goed en zijn ze begrijpelijk? Staan er geen fouten in de spelling van werkwoorden en andere woorden? Heb je de opmaak, lay-out en alinea-indeling van je brief of mail goed uitgevoerd? In de lessen Nederlands werk je met het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail of met de Rubrics Schrijven (p. 439-442), waarin deze aspecten terugkomen.

Den Dolder, 12 mei 2017 Betreft: klacht over aangeschafte iPod van Apple

Geachte mevrouw/heer, Onlangs kocht ik in uw winkelvestiging in Zeist een – naar ik veronderstelde – nieuwe iPod van het merk Apple. Daarover heb ik een klacht. Ik heb de iPod gekocht, in de veronderstelling dat deze spiksplinternieuw was. Echter, toen ik het apparaatje uit de verpakking haalde en wilde installeren, bleek dat er al muziek op stond. Hieruit blijkt volgens mij dat het apparaatje niet nieuw was, terwijl het wel als zodanig aan mij is verkocht. Dit is niet zoals het hoort, lijkt mij. U zult begrijpen dat ik dan ook graag een nieuwe iPod wil. Bovendien lijkt een vergoeding voor de brandstof mij ook reëel, want nu moet ik wéér naar Zeist. Ik hoop spoedig van u te horen.

Met vriendelijke groet,

Susanne Kamp Bijlage: aankoopbon iPod

78

Theorie

Spreken, kijken en luisteren

Zakelijke gesprekken

[23]

Stemgebruik en non-verbale communicatie

Je gesprekspartner hoort aan je stem of je gespannen bent of niet. Een goede, vaste stem begint met een rustige, gecontroleerde ademhaling. En een rustige ademhaling begint met een goede lichaamshouding. Enkele tips: • sta of zit met beide voeten stevig op de grond (maar de knieën van het slot); • ontspan je schouders; • houd je hoofd rechtop; • adem naar je buik. De zogenoemde buikademhaling zorgt ervoor dat je met minimale inspanning een maximale longinhoud vult. Hoe meer lucht je inademt, hoe meer lucht je kunt uitademen en hoe voller je stemgeluid klinkt. Je ademhaling wordt bovendien rustiger en minder gejaagd, zodat jij je ook rustiger voelt. Als je langer achter elkaar aan het woord bent, zakt de concentratie van je gesprekspartner of toehoorder. Als je de toonhoogte varieert, houd je de aandacht vast. Stembuigingen maken het prettiger voor anderen om naar je te luisteren. Een lage stem is aangenamer om naar te luisteren dan een hoge stem. Probeer daarom bewust een toontje lager te zingen. Zorg er ook voor dat iedereen je goed kan horen. Let bij het spreken op je volume. Wees je ook bewust van het effect van non-verbale communicatie (lichaamstaal). Kijk je gesprekspartner(s) goed aan, sta of zit rechtop en maak geen afleidende of nerveuze gebaren met bijvoorbeeld een pen of een sieraad.

79

Theorie

1

1 Spreken, kijken en luisteren

Spreken, kijken en luisteren

[24]

[25]

Gesprekstechnieken

Als je deelneemt aan een gesprek of discussie, is het normaal dat je elkaar soms in de rede valt, reageert op wat de ander zegt en een vraag stelt als je iets niet snapt. Vaak denk je hier helemaal niet meer bij na. In wat meer formele situaties is het goed om je bewust te zijn van dit soort gesprekstechnieken. Door deze technieken toe te passen, kun je het gesprek beter naar jouw hand zetten en kun je in een discussie beter jouw standpunt naar voren brengen en verdedigen.

• Wacht het moment af waarop je kunt ‘inbreken’ en zorg ervoor dat je zinvolle dingen zegt. Met standaardvoorbeelden (zie hiernaast) houd je de aandacht van de luisteraars vast en rek je tijd om na te denken over wat je kunt zeggen.

• • • • •

• Geef zelf al mogelijke tegenargumenten en maak ze meteen ‘onklaar’ door duidelijke weerleggingen.

• ‘Nu zou je kunnen zeggen dat ..., máár ...’ • ‘Er zijn mensen die zeggen dat ..., máár ...’

Draad van het gesprek weer oppakken.

• Herhaal waar het gesprek over gaat. Sommige tegensprekers dwalen af van het onderwerp. Zorg ervoor dat je je eigen doel voor ogen houdt.

• ‘We hadden het over ...’ • ‘Waar het om ging, was ...’ • ‘We dwalen nu af.’

Reageren op uitingen van gesprekspartner(s).

• ‘Jij bent het dus eens met ...’ • Wees nauwkeurig in je reactie naar je • ‘Als ik het goed begrijp, wil jij ...’ tegenspreker(s). Laat merken dat je begrijpt wat je gesprekspartner zegt en vraag zo nodig door of vat samen wat de ander heeft gezegd.

Reageren op nonverbale signalen van gesprekspartner(s).

• Zorg ervoor dat je alert bent en ziet hoe je gesprekspartner reageert op wat jij zegt. Dat kan bijvoorbeeld heel geïnteresseerd zijn of juist behoorlijk verveeld. Speel daar handig op in, zonder de rust in het gesprek te verliezen.

• ‘Ik zie dat je het met me eens bent!’ • ‘Ik kan niet goed inschatten of je het met me eens bent, maar ...’

• Wees niet bang om te vragen naar extra uitleg en/of een toelichting als iemand iets zegt of jou iets vraagt. Het is vervelender om een antwoord te geven op een vraag die niet gesteld wordt, dan om even door te vragen, zodat je het goede antwoord geeft.

• • • • •

Gespreksbeurt ‘pakken’ en houden.

Tegenargumenten aandragen en weerleggen.

Vragen om een toelichting en/of uitleg.

80

Theorie

‘Dat is een lastige vraag ...’ ‘Dat is een interessante invalshoek ...’ ‘Wat daarbij ook meespeelt, is ...’ ‘Belangrijk daarbij is ...’ ‘Wat ik verder wil opmerken, is ...’

‘Dus als ik het goed begrijp ...’ ‘Kun je dit toelichten?’ ‘Kun je een voorbeeld geven?’ ‘Waarom vind je dat?’ ‘Bedoel je met je vraag ...?’

Commentaar geven en krijgen

Commentaar (kritiek) krijgen is moeilijk, maar commentaar géven is soms nog veel moeilijker. Je wilt iemand niet aanvallen, maar je vindt wel dat er nog iets verbeterd kan worden. Voor zowel de gever als de ontvanger van kritiek geldt dat je de kritische op- en/of aanmerkingen netjes moet verpakken en interpreteren. Als je commentaar geeft, zorg er dan voor dat je heel goed weet waarover je het hebt en vooral ook wat je met je commentaar wilt bereiken. Probeer dat zodanig te brengen dat je ook echt begrepen wordt. Dus: in heldere bewoordingen, neutraal geformuleerd en zonder beschuldigingen. Negatieve formulering

Positieve formulering

De opbouw was slecht.

• De opbouw zou duidelijker worden als je de hoofdpunten op het bord schrijft.

Je mompelde maar wat en niemand kon je verstaan.

• Ik weet niet of je achterin goed verstaanbaar was. Probeer iedereen goed aan te kijken en de woorden duidelijk uit te spreken.

Je keek steeds naar de grond.

• Je was een beetje verlegen, maar als je af en toe mensen aankijkt, betrek je ze wel beter bij je verhaal.

Je zei voortdurend ‘ehhh’ en dat was super irritant.

• Als je even niet weet hoe je verder moet, laat dan gewoon een stilte vallen. Dat is minder erg dan steeds ‘ehhh’.

Je presentatie was oersaai.

• De inhoud (of iets anders) was goed, maar je kunt je verhaal nog wat levendiger maken door ... (mensen aan te kijken, meer te variëren in toonhoogte, meer gebruik te maken van hulpmiddelen enzovoort).

Als je commentaar krijgt, doe er dan je voordeel mee. Ga niet meteen in de verdediging, onderdruk een eventuele eerste (emotionele) reactie en luister goed. Vraag eventueel om een toelichting en weeg af wat je met het commentaar kunt doen. Ga ervan uit dat de criticus opbouwend is (constructief ) en jou niet onderuit probeert te halen. Met andere woorden: leer van het commentaar. Als je de kwaliteit van het commentaar accepteert, kun je het gebruiken om nog beter te worden!

[26]

Zakelijke gesprekken

Een klachtengesprek, adviesgesprek of sollicitatiegesprek zijn voorbeelden van zakelijke gesprekken (zie de theorieonderdelen [27], [28], [29] en [30] hierna). Elke gesprekspartner die deelneemt aan een zakelijk gesprek heeft een bepaalde rol. De belangrijkste rol is weggelegd voor de gespreksleider, oftewel de voorzitter. Er is een onderscheid tussen een technisch voorzitter en een inhoudelijk voorzitter. Dit kan in praktijk dezelfde persoon zijn. De technisch voorzitter let vooral op de interactie tussen de sprekers en bemoeit zich niet met de inhoud. Hij zorgt ervoor dat niemand door elkaar praat, iedereen kan uitpraten en iedereen ongeveer even lang aan het woord is. Ook probeert hij een sfeer te scheppen waarin iedereen uit zichzelf spreekt en op elkaar reageert. Ook stimuleert deze voorzitter aarzelende deelnemers en remt hij andere juist af. De technisch voorzitter probeert vriendjespolitiek en persoonlijke aanvallen te voorkomen of te neutraliseren. Als een bepaalde fase te veel tijd in beslag neemt, kan hij zelf een knoop doorhakken en beslissen verder te gaan. De inhoudelijk voorzitter neemt zelf ook deel aan het gesprek en geeft zijn mening. Hij heeft dus twee rollen, die van voorzitter én die van deelnemer aan het (inhoudelijke) gesprek.

81

Theorie

1

1 Spreken, kijken en luisteren

Spreken, kijken en luisteren Beoordeling van een gesprek Wanneer je een zakelijk gesprek moet beoordelen, geef je positieve feedback. Je let op zes aspecten: A) voorbereiding, B) inhoud, C) structuur, D) publiekgerichtheid, E) woordenschat en F) taalgebruik en techniek. In de lessen Nederlands werk je met een beoordelingsformulier als je een gesprek observeert en beoordeelt of met de Rubrics Spreken en gesprekken (p. 443-448), waarin deze aspecten terugkomen. A Voorbereiding 1 Heeft de spreker zich goed voorbereid? 2 Houdt de spreker zich aan de gestelde opdracht: sluit de informatie aan bij doel en deelonderwerpen? B Inhoud 1 Stemt de spreker zijn verhaal goed af op het doel? 2 Brengt de spreker de informatie of zijn standpunt duidelijk onder woorden? 3 Vraagt de spreker door om de juiste informatie te krijgen? 4 Houdt de spreker zijn spreekdoel(en) en onderwerp goed voor ogen? 5 Gaat de spreker bij afdwalen gesprekspartners daarin mee en pakt hij de draad weer op? 6 Gebruikt de spreker goede argumenten en bouwt hij zijn argumentatie goed op? C Structuur 1 Neemt de spreker op het juiste moment de beurt en sluit hij logisch aan bij het gespreksdoel? 2 Gebruikt de spreker verschillende manieren om opmerkingen aan te kondigen en de beurt te krijgen? 3 Kan de spreker een gesprek beginnen, gaande houden en beëindigen? 4 Luistert de spreker actief en laat hij andere deelnemers uitpraten? 5 Maakt de spreker gebruik van verschillende manieren om tijd te winnen en na te denken? D Publiekgerichtheid 1 Spreekt de spreker de andere deelnemers op een passende manier aan? 2 Kan de spreker formeel/informeel taalgebruik in de juiste situaties toepassen? 3 Kiest de spreker woordgebruik, houding en toon doeltreffend, afhankelijk van publiek of gesprekspartner(s) en de situatie? 4 Speelt de spreker adequaat in op wat andere gesprekspartners zeggen? 5 Kan de spreker adequaat de reacties van gesprekspartners inschatten en kloppen ze met het gespreksdoel (informeren, overtuigen, enz.)? 6 Vraagt de spreker zo nodig naar meer informatie of de bedoeling? 7 Toont de spreker interesse in en respect voor de gesprekspartners en, indien aanwezig, de voorzitter, zowel in woordgebruik als in houding? 8 Reageert de spreker op de juiste manier op non-verbale signalen van gesprekspartners? E Woordenschat 1 Varieert de spreker zijn woordgebruik? 2 Kiest de spreker de juiste woorden? F Taalgebruik en techniek 1 Formuleert de spreker zorgvuldig en correct? 2 Spreekt de spreker duidelijk en verstaanbaar? 3 Past de spreker zijn taalgebruik en houding aan de situatie en andere deelnemers aan? 4 Kan de spreker variëren in woordgebruik en toon? 5 Maakt de spreker (bijna) geen fouten in zinsbouw of weet hij een fout snel te herstellen? 6 Spreekt de spreker vloeiend en zonder haperingen?

Theorie

[27]

Klachtengesprek

In een klachtengesprek is het heel belangrijk dat je de informatie duidelijk weergeeft. Dat betekent enerzijds dat degene met de klacht – de klager – helder formuleert wat er aan de hand is en hoe hij de klacht graag opgelost ziet. Anderzijds moet degene die de klacht ‘ontvangt’ laten merken dat hij de klacht begrijpt en hij moet het gevoel geven de klager serieus te nemen. Hij hoort de klacht dus aan, vraagt door als er onduidelijkheden zijn en vat het verhaal samen. Hij kan dan een oplossing voorstellen en eventueel een onderzoek instellen. Tot slot is het belangrijk dat hij nagaat of de klager tevreden is over hoe het gesprek is verlopen. Als dat zo is, bestaat de kans dat de klager nog eens terugkomt bij het bedrijf. Zo niet, dan kunnen er vervolgstappen komen, of hij blijft ontevreden.

[28]

Probleemoplossend gesprek

Wat is precies het probleem? Dat is de hamvraag en het is van groot belang dat de gesprekspartners het probleem onder ogen willen zien en gemotiveerd zijn om het probleem op te lossen. Dat is de bedoeling! Het is belangrijk dat je altijd met gegronde argumenten komt. Nietszeggende, foute argumenten (drogredenen) lossen niks op. Blijf in een probleemoplossend gesprek positief. Onderzoek het probleem, bedenk oplossingen en beslis welke de beste is. Mocht er geen oplossing voorhanden zijn, probeer dan tot een compromis te komen, een tussenoplossing. Een compromis houdt in dat jullie allebei een beetje gelijk en een beetje ongelijk krijgen. Je krijgt op een bepaald punt je zin, en zult op een ander punt iets moeten toegeven. Geen van tweeën zal 100 procent zijn zin krijgen, maar met het compromis hebben jullie een oplossing waar jullie je allebei voor een groot deel in kunnen vinden.

[29]

Adviesgesprek

Als je ergens gelijk in hebt, dan weet je dat. Of iedereen het met je eens is, is nog maar de vraag. Of je daadwerkelijk gelijk krijgt, valt dus nog maar te bezien. Iedereen maakt weleens mee dat goed doordachte en goedbedoelde adviezen die bovendien heel zorgvuldig zijn geformuleerd, door de tegenpartij in de wind worden geslagen. Een uitstekend advies heeft geen effect als de tegenpartij het niet accepteert. Het omgekeerde is óók waar: een geaccepteerd advies is niet effectief als de kwaliteit van het advies niet deugt. Deze waarheid staat bekend als de Wet van Maier: Effect = Kwaliteit x Acceptatie. De kwaliteit is ook afhankelijk van de wijze waarop een advies wordt geformuleerd. Als je formulering duidelijk en overtuigend is, wordt je advies eerder gehonoreerd.

[30]

Sollicitatie- of motivatiegesprek

Als je na het versturen van een sollicitatie- of motivatiebrief of -mail wordt uitgenodigd voor een gesprek, heb je je eerste doel al bereikt. Meestal vinden er meerdere gesprekken plaats. Het eerste gesprek is vaak een oriëntatie of kennismaking. Je moet dan meteen het beste van jezelf laten zien. Tijdens een zakelijk gesprek, dus ook in een sollicitatie- of motivatiegesprek, moet je op een aantal dingen letten.

82

83

Theorie

1 Spreken, kijken en luisteren

• • • • • •

• • • •

Zorg ervoor dat je goed bent voorbereid. Besteed extra aandacht aan je uiterlijk (geen petje, geen kauwgom, netjes gekleed). Geef een hand en stel je fatsoenlijk voor. Wees je bewust van je uitstraling en houding en probeer zo ontspannen mogelijk over te komen (je armen over elkaar geeft een onzekere en gesloten indruk). Kijk je gesprekpartner(s) aan zonder ze aan te staren (zo geef je aan dat je eerlijk en open bent). Achterhaal van tevoren met wie je het gesprek voert; het maakt nogal verschil of je een gesprek voert met een (aanstaande) directe collega of met een baas (bij een sollicitatiegesprek), met een docent of een administratief medewerker (bij een motivatiegesprek). Luister goed naar elke vraag en geef geen antwoord zonder dat je er eerst goed over hebt nagedacht. Vraag dóór als je de vraag niet goed begrijpt. Let op je stemgebruik: praat rustig en spreek de woorden goed uit. Let op je taalgebruik, je toon en het tempo waarin je praat. Zorg ervoor dat je niet wollig of warrig overkomt.

Zie ook het Beoordelingsformulier Sollicitatiegesprek. Tijdens het gesprek worden er allerlei vragen aan je gesteld. Een bedrijf of opleidingsinstituut wil namelijk goed kunnen beoordelen of jij degene bent die ze willen hebben. Het is niet alleen belangrijk wat je vertelt, maar ook hoe je je boodschap overbrengt. Soms kun je ook ‘boodschappen’ uitzenden zonder dat je iets zegt. Bijvoorbeeld doordat je onderuitgezakt zit, of op je nagels bijt. Je lichaamstaal vertelt dan een heleboel. Dat wordt non-verbale communicatie genoemd. Non-verbale communicatie kan doorslaggevend zijn. Als je vertelt dat je heel rustig bent en niet zenuwachtig, terwijl je beeft als een rietje, dan is wat je zegt niet erg geloofwaardig.

[31]

STAR(R)-methode in een sollicitatiegesprek

In een sollicitatiegesprek probeert de sollicitatiecommissie er onder meer achter te komen of je aan de gestelde criteria voldoet. Hierbij wordt soms de STAR(R)-methode gebruikt: • Welke actie heeft de sollicitant getoond? • In welke situatie bevond de sollicitant zich? • Welk resultaat had de actie van de sollicitant? • Welke taak had de sollicitant?

voorbeeld

2 Structuur Om niet om te komen in een stortvloed van gegevens breng je structuur aan. Als je schrijft of spreekt, maak je van tevoren een schrijfplan of spreekplan. Daarin zet je bruikbare informatie in een logische volgorde. Fijn voor je lezer of luisteraar, want een goed opgebouwde tekst is makkelijker te volgen en blijft beter hangen. Bij leesvaardigheid leer je welke middelen schrijvers inzetten om de aandacht van hun lezers te trekken en te houden. Je komt erachter hoe ze hun tekst uitrollen en verbanden leggen tussen tekstgedeelten. Bij woordenschat leer je woorden die je helpen bij het ordenen van informatie.

OPDR ACHTEN Woordenschat Woorden uit de media

86

Lezen Verbanden tussen tekstdelen – Tekststructuur

90

Schrijven Informerende teksten

110

Spreken, kijken en luisteren Informerende presentatie

122

STAR(R)-methode Een sollicitant zegt: ‘Ik kan goed delegeren.’

(situatie) (taak) (actie)

(resultaat)

‘Kunt u mij een voorbeeld geven van een situatie waarin u moest delegeren?’ ‘Ik zat in de leiding van een voetbalkamp.’ ‘Wat was de opdracht die u daarbij had?’ ‘Ik was verantwoordelijk voor het spelmateriaal.’ ‘Wat heeft u precies gedaan om die opdracht uit te voeren?’ ‘Ik verdeelde de taken: twee jongens zorgden voor de ballen, twee voor de doelnetten, twee voor de pylonnen en twee voor de hesjes.’ ‘En wat gebeurde er?’ ‘We zijn nooit spullen vergeten mee te nemen en na de wedstrijden kwam alles ook weer netjes mee terug.’

THEORIE Lezen Schrijven Spreken, kijken en luisteren

131 150 165

Andere voorbeelden van uitspraken waarop je op deze manier kunt doorvragen: • ‘Ik kan goed met kinderen omgaan.’ • ‘Ik heb leidinggevende capaciteiten.’ • ‘Ik kan prima samenwerken.’

84

85

Woordenschat

Structuur

2

2

Woordenschat

Woorden uit de media Jouw leerdoelen 2F 3F 3F 3F

• • • •

Strategieën voor het afleiden van woordbetekenissen beter toepassen. Meer woorden gebruiken uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard. Meer woorden op de juiste manier gebruiken. Meer variatie in woordkeuze aanbrengen.

De woorden van Woordenschat passen bij de inhoud van dit blok. Bij enkele vragen van de andere vaardigheden oefen je ook met woordraadstrategieën. Deze vragen herken je aan een blauw bolletje. ●

al of er mensen in zitten. Ze kan ze vinden, ook al zitten ze achter een dubbele wand. Kyra slaat aan, zo leerde ik, op een ‘mensenlucht’. Dat was tevens een van de weinige indicaties (8) in het item dat we het hier inderdaad over mensen hadden. Na de beelden uit Hoek van Holland stond Jeroen de Veth van de EVO (de organisatie voor verladers) in de studio. Hij noemde de vluchtelingenproblematiek een ‘veelkoppig monster’ – ook subtiel (9). En daar was het water weer: proberen migranten tegen te houden is volgens hem ‘dweilen met de kraan open’. (10) Bron: Peter Zantingh, Mi· gra · tie · hond, in: NRC Handelsblad.

Opdracht 1

Woordbetekenissen afleiden Opdracht 2

Woorden uit de media

T2 Lees de volgende tekst. Schrijf de vetgedrukte woorden op en zet er de betekenis achter. Maak daarbij gebruik

van de woordraadstrategieën.

Mi · gra · tie · hond Waarom in de media? Door een item bij EenVandaag over Hoek van Holland. Wat is de herkomst? Zo noemt de marechaussee (1) speurhonden voor mensen. Toen ik het woord ‘migratiehond’ (2) deze week voor het eerst hoorde, dacht ik even dat het een benaming was voor een type vluchteling. Eentje die over straat schooiert, zoiets. Dat zegt veel, vrees ik, over de manier waarop we over deze groep mensen praten. Hoe gewoon het is geworden ze, ook middels ons taal­ gebruik, alle menselijkheid te ontnemen. Dat gebeurt meestal door de groep te vangen in watermetaforen (3). We hebben het over een ‘vluchtelingenstroom’, of een ‘tsunami’ (4) aan asielzoekers. We horen dat Griekenland wordt ‘overspoeld’. Of dat er een ‘vloedgolf’ op ons afkomt. EenVandaag meldde in een item (5) dat er zorgen zijn over een ‘waterbedeffect’ nu Calais ontruimd wordt; druk je ze daar weg, dan duiken ze ergens anders weer op. Vervelend ja, dat ze niet gewoon verdwij­ nen. Dat ze ergens moeten zijn. Het was dat item van EenVandaag waarin de ‘migratiehond’ ook genoemd werd. Dat bleek dus echt een hond te zijn; herders die door de marechaussee worden ingezet om in Hoek van Holland vluchtelingen op te sporen die zich schuilhouden in een vracht­ wagen in de hoop Engeland te bereiken. Nederland heeft nu vier migratiehonden, maar de marechaussee wil er minimaal (6) tien. In april 2013 schreef het AD als eerste over dit soort politiehonden. Van de 445 vluchtelingen die vorig jaar betrapt werden op een illegale (7) poging om vanuit Hoek van Holland naar Groot­Brittannië te komen, werd 40 procent pas bij aankomst ontdekt. Die ontliepen dus de Nederlandse controle. Daarom zijn er meer honden nodig. Kyra (7 jaar) is al sinds 2012 migratiehond. We zagen haar in het item aan het werk. Ze snuffelt, vertelde haar begeleider, op twee of drie punten aan een vrachtwagen en weet dan

86

T1 Kies bij elk begrip de juiste omschrijving.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18

advertorial anekdote cartoon column deadline dossier essay hoor en wederhoor infographic infotainment katern lead mediageniek mediawijsheid recensie reportage rubriek weblog

a b c d e f g

h i j k l m n o

p q r

Informatieve illustratie, bijvoorbeeld beeldgrafiek, waarin beeld en tekst één geheel vormen. Bij uitstek goed overkomend op televisie of op andere media. Journalistieke formule waarbij min of meer serieuze informatie toegankelijk wordt gemaakt door die te brengen als vermaak. Online logboek (blog) waarop iemand regelmatig teksten schrijft over wat hij heeft meegemaakt. Tijdstip waarop een artikel, een pagina of een krant persklaar moet zijn. Wekelijkse bijlage in het weekend of op andere dagen van de week, zoals ‘Boeken’ in Trouw. Een beschouwende prozatekst of een artikel voor krant of tijdschrift, waarin de schrijver zijn persoonlijke visie geeft op hedendaagse verschijnselen, problemen of ontwikkelingen. Afdeling (bijvoorbeeld een pagina) van een krant gewijd aan een bepaald onder­ werp, bijvoorbeeld ‘Economie’. Verzameling van artikelen over een bepaald onderwerp (vaak ook op het internet). Een humoristische tekening over een actuele gebeurtenis; spotprent. Beoordeling, kritische bespreking van een werk van literatuur, kunst of wetenschap in een dagblad of tijdschrift. De samenvattende eerste alinea, soms in een iets grotere, vettere letter gedrukt. Kort, grappig verhaal waarin een gebeurtenis of belevenis wordt verteld. Een geregeld verschijnende bijdrage waarin de schrijver op een heel persoonlijke (vaak humoristische) manier over allerlei onderwerpen schrijft. Als een journalist of een bron kritiek levert op iemand, moet de persoon over wie het gaat óók gehoord worden. Dat is een journalistieke norm en het belangrijkste middel voor een medium in zijn streven objectief te zijn. Een langer krantenartikel waarin de nadruk ligt op de beschrijving van wat er te zien is en wat er gebeurt. Een advertentie die is geschreven in de vorm van een redactioneel artikel of nieuwsbericht. Het vermogen om door het inzetten van media goede informatie te verwerven, problemen zelfstandig op te lossen of nieuwe creatieve toepassingen te ontwikkelen.

87

Woordenschat Opdracht 3

2

2

Woorden uit de media

Woordenschat

SYNONIEMEN

T2 Vul in onderstaande zinnen het juiste begrip in. Kies uit de begrippen bij opdracht 2.

1 Door les te geven in ... kunnen leerlingen zich bewust en kritisch bewegen in de complexe, gedigitaliseerde wereld. 2 Het artikel bevat een prachtige, schematische ... over de vervaardiging van biodiesel uit olie van algen. 3 Om verslag te doen van je reis, stage, vakantie of vrijwilligerswerk kun je heel goed een ... bijhouden. 4 De minister werd alom geprezen om zijn dossierkennis en deskundigheid, maar kreeg het toch moeilijk doordat hij niet bepaald ... was. 5 De informatie waarover men beschikt is vaak eenzijdig en ‘gekleurd’. Vandaar dat men in de journalistiek en de rechtspraak altijd het principe van ... toepast. 6 Zij is geabonneerd op de Volkskrant, omdat ze verzot is op de wekelijkse ... van Sylvia Witteman in die krant. 7 Veel artikelen in dit jongerentijdschrift kun je rekenen tot ... : ze zijn leuk om te lezen en je kunt er nog wat van opsteken ook. 8 Drie leerlingen kregen de opdracht om samen een ... te schrijven over alle activiteiten die tijdens de Goede Doelen Dag werden georganiseerd. 9 Neem voor je werkstuk niet klakkeloos informatie over van een ... want die informatie is afkomstig van een bedrijf dat iets wil verkopen. 10 Beperk je in je samenvatting tot de hoofdzaken; neem geen voorbeelden, ... of onbelangrijke details over.

Opdracht 4

waarneming denkstappen aanname

duidelijk

vormgevingsprincipes

eindoorde

el

belee

fdhei d

gevolgtre

srege

ls

aanvaardbaar

mening

kking hypothese

vaststelling aanpak wezenlijk

omgangsv punten ormen beoordelings begripsomschrijving aannemelijk en eisen inbegrepen onuitgesprok opbouwregels advies belangrijk woordverklaring raad g lin uitdrukkelijk denkstappen stel

Vraagwoorden en synoniemen

T2 In vragen en opdrachten kom je vaak dezelfde begrippen of synoniemen daarvan tegen.

Kies bij elk begrip twee synoniemen. Met welke argumenten onderbouw je die bewering? Tot welke conclusie komt de schrijver in de slotalinea? In welke alinea staat een definitie van het begrip ‘etnolect’? Wat jij zegt is niet meer dan een veronderstelling. Bewijs die maar eens! Is de eerste zin van alinea 3 een stelling of eerder een constatering? Wat vind jij van de aanbeveling van het ministerie om cyberpesten te voorkomen? Wat is de impliciete vraag waarop in dit tekstfragment antwoord wordt gegeven? Als je echt wilt dat er iets in zijn gedrag verandert, moet je dat expliciet beschrijven. Wat wordt gezien als het essentiële verschil tussen mens en dier? Vind jij de analyse van de spreker van de vluchtelingencrisis plausibel? Kauwgum kauwen, onderuitgezakt zitten, direct beginnen met ‘je’ en ‘jij’. Niet doen tijdens een zakelijk gesprek. Je houdt je aan de etiquette. 12 Bij het schrijven van sollicitatiebrieven neem je bepaalde conventies in acht, denk aan datering, aanhef en slotformule. 13 Welke strategie hanteer jij om tot een goed resultaat te komen? 14 In deze handleiding vind je ook de criteria waaraan je profielwerkstuk moet voldoen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

88

Opdracht 5

Woordweb maken

T2 1 Maak een woordweb rond een onderwerp dat binnen het (brede) thema ‘media’ valt. Ga bij je

onderwerpkeuze uit van je eigen interesse. 2 Maak bij het opstellen van het woordweb gebruik van tekstfragmenten met lastige woorden uit kranten, tijdschriften of encyclopedieën. Programma’s als tagcrowd.com en tagxedo.com bieden veel mogelijk­ heden. Kies woorden uit die nog niet aan de orde zijn geweest in deze module. 3 Presenteer het woordweb aan de klas. Licht daarbij de betekenis van minstens 8 begrippen toe. Geef ook aan wat ze met elkaar te maken hebben.

ONLINE VOOR JOU

• Woordenlijst module 2

TOETSEN

• SO Woordenschat module 2 versie A • SO Woordenschat module 2 versie B

89

Structuur

Lezen

2

2

Verbanden tussen tekstdelen – Tekststructuur 3F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Het verband tussen zinnen, zinsdelen en

[32]

3F



2F



3F



3F



tekstdelen aangeven met verwijs­ en verbindingswoorden. Verbanden als oorzaak­gevolg, middel­doel, opsomming herkennen en benoemen. Verbanden leggen tussen tekstdelen en tussen teksten. Een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van deze eenheden benoemen. Tekstsoorten en schrijfdoelen herkennen.

a Welke functie heeft het slot van een activerende tekst? b Welke functie heeft het slot van een uiteenzetting meestal? c Noem twee functies die goed passen bij het slot van een beschouwing. 6 Welke functie van het slot kun je aanwijzen in de volgende voorbeelden? a Eén ding is zeker: wie goed wil spreken in het openbaar, moet veel oefenen. Zelfs de beste spreker heeft het ooit moeten leren. b Alternatieve geneeswijzen kunnen dus mensen echt helpen, ook al zijn ze gebaseerd op placebo­effecten. c Volledige vrijheid van internetgebruik op school werkt zo te zien averechts. Ik geef er de voorkeur aan duidelijke afspraken te maken over de inzet ervan. R 7 Sommige functiewoorden zijn vooral op het begin van een tekst of tekstgedeelte van toepassing. Noem er vijf.

Manieren om zinnen en alinea’s met elkaar te verbinden Soorten verbanden en signaalwoorden [34] Verbindingswoorden gebruiken [35] Hoofdstructuur: inleiding, middenstuk, slot [36] De inleiding [37] Het middenstuk [38] Het slot [39] Tekststructuren [40] Voor­en­nadelenstructuur [41] Vroeger­en­nu­structuur en vroeger­nu­toekomststructuur [42] Probleem­en­oplossingstructuur [43] Verschijnsel­en­verklaringstructuur [44] Bewering­en­argumentstructuur [45] Verschijnsel­en­besprekingstructuur [46] Functies van tekstgedeelten [33]

Startopdracht 2

1

Weten 5

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module.

2

R 1 Je kunt verbanden tussen alinea’s aangeven door signaalwoorden en signaalzinnen te gebruiken.

Noem nog twee manieren om zinnen of alinea’s met elkaar te verbinden. T1 2 Schrijf van elk van de volgende voorbeelden de signaalwoorden op en het verband dat deze aangeven.

Achter elke zin staat hoeveel signaalwoorden erin voorkomen. a Twee dingen tegelijk doen lijkt zo efficiënt, maar in werkelijkheid maakt het ons moe, slordig en ook nog eens ongelukkig. (3x) b Er zijn situaties waarin iedereen goed kan multitasken én er voordeel van heeft. Als je maar weet wanneer je het beter wel en niet kunt doen. (3x) c In principe is ons brein niet gemaakt om te multitasken, omdat we onze volle aandacht nu eenmaal slechts op één ding tegelijk kunnen richten. (2x) d Het is het beste eerst het ene te doen en daarna het andere, dat spaart echt tijd. (2x) e Je maakt zo minder snel fouten en als gevolg daarvan raak je minder gestrest en vermoeid. Toch lijkt multitasken in onze westerse maatschappij de basisstand te zijn. (3x) R 3 Een inleiding moet de lezer prikkelen om verder te lezen. Noem nog drie functies van de inleiding. T1 4 Op welke manier maakt de auteur de inleiding aantrekkelijk in de volgende voorbeelden? a Reageren we in ons vrije en welvarende land niet veel te laconiek als onze democratie wordt bedreigd? b Overal in het noorden klagen ijverige mieren over die luie krekels in het zuiden. Zo bezien steekt men alleen in het welvarende noorden de handen uit de mouwen. c Alcoholgebruik onder de 16 moet met alle middelen worden bestreden. Vindt u ook niet? d Een vochtigheidssensor in een plant die de kraan vertelt dat de plant water nodig heeft. De biertap die bijhoudt hoeveel bier er is getapt en aan de computers van de distributeur meldt dat er nieuwe vaten geleverd moeten worden. En de koelkast die weet wat erin staat en op basis daarvan recepten door­ geeft aan je telefoon. In The Internet of Things communiceren objecten met de mens. 5 Het slot heeft tot doel de tekst af te ronden.

90

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen.

TEKST 1

Startopdracht 1

Lezen

10

3 15

20

4

25

5

Magisch denken is ruzie met jezelf

Waarom kloppen ook weldenkende mensen weleens op ongeverfd hout, terwijl ze weten dat er geen enkel mechanisme denkbaar is waardoor zoiets ongeluk af zou weren? Waarom zitten zelfs sommige intelligente voetbalfans graag in hun ‘geluksshirt’ voor de tv? Waarom trekken de meeste mensen niet graag een trui aan als ze weten dat die van een moordenaar is geweest, alsof dat besmettelijk zou zijn? Kennelijk corrigeert het rationele denken de menselijke intuïtie niet altijd. Want dat is hoe veel psychologen denken dat intuïtie en ratio samenwerken: je hebt een intuïtief, onbewust denksysteem dat razendsnel is maar fouten maakt – en je hebt een trager, bewust opererend denksysteem dat die intuïties controleert en indien nodig corrigeert, tenzij het daar geen zin in heeft of te druk is met andere dingen. Psycholoog Daniel Kahneman (die in 2002 de Nobelprijs voor economie kreeg) populariseerde die twee systemen in zijn succesvolle boek Thinking Fast and Slow (Ons feilbare denken, 2011). Maar als het om bijgeloof gaat schiet die theorie tekort, betoogt psycholoog Jane Risen in Psychological Review (maart 2016). Er is weliswaar onderzoek waaruit blijkt dat mensen bijgelovi­ ger zijn als Systeem 2 (het denksysteem) het te druk heeft of anderszins niet gemotiveerd of in staat is om die bijgelovige intuïties te corrigeren. Maar ook als Systeem 2 zich er volkomen bewust van is dat de intuïtie van Systeem 1 fout zit, dat het om absurd bijgeloof gaat, ook dan vindt er niet altijd een correctie plaats. ‘Ik weet wel dat het niet écht helpt’, kunnen mensen zeggen, ‘maar ik houd tijdens de wedstrijd toch maar mijn NEC­T­shirt aan, want het voelt zo ongemakkelijk om dat niet te doen.’ Kennelijk kan Systeem 2 dus nog iets anders doen dan corrigeren, wanneer het ziet dat Systeem 1 fout zit, namelijk stilzwijgend toestemmen. Dan hebben Systeem 1 en 2 een verschil van mening – en Systeem 1 wint. Niet altijd, natuurlijk, en we weten nog niet precies wanneer wel en niet. Maar mensen hebben er wel vaak meer moeite mee om tegen hun intuïtie in te gaan dan tegen wat ze weten dat waar is, denkt Risen. Dit is niet alleen op het gebied van bijgeloof zo, maar bijvoorbeeld ook bij zelfbeheersing en morele oordelen. Veel mensen vinden het bijvoorbeeld verkeerd, blijkt uit ouder onderzoek (Psychological Review, 2001), als een broer en zus seks hebben, braaf met voorbehoedmiddelen, gewoon voor de lol, vrijwillig en zonder dat een van de twee gekwetst wordt – terwijl er geen

91

Lezen

2

2

Lezen

I 9 Formuleer de hoofdgedachte van tekst 1 in één, goed geformuleerde zin. Gebruik maximaal 25 woorden. T1 10 Welke tekststructuur herken je in tekst 1? Kies uit:

30 enkele rationele reden is om dat fout te vinden. Maar daar proberen mensen gretig redenen bij te

verzinnen. Want ruzie tussen de twee systemen is onprettig. In een recent, nog ongepubliceerd onder­ zoek zag Risen bijvoorbeeld dat de meeste mensen zo’n meningsverschil probeerden te voorko­ men door niet te willen weten hoeveel calorieën er in een stuk taart zaten dat ze konden bestel­ 35 len. Mensen die de calorische informatie er ongevraagd bij kregen, bestelden de taart minder vaak. 7 Er is trouwens nog veel onduidelijk over de samenwerking tussen de systemen. Kan Systeem 2 bijvoorbeeld zelf beslissen dat het ingeschakeld moet worden? Onmogelijk, denken de meeste psychologen volgens Risen. Dus dat zal dan op intuïtie gaan, zoals een gevoel van onzekerheid.

A bewering­en­argumentstructuur B probleem­en­oplossingstructuur C verschijnsel­en­verklaringstructuur D voor­en­nadelenstructuur E vroeger­en­nu­structuur T2 11 Motiveer je keuze bij vraag 10 met verwijzingen naar de tekst. T1 12 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

6

Bron: Ellen de Bruin, Magisch denken is ruzie met jezelf, in: nrc.next.

Opdracht 3

Verbanden en structuur

[32 – 46]

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 3 van Spreken, kijken en luisteren. Lees tekst 2 en beantwoord de vragen. T2 1 Probeer de betekenis van onderstaande woorden af te leiden uit de context.

a rationele (regel 6) b intuïtie (regel 6) c morele (regel 27) T1 2 De schrijver wekt in de inleiding de belangstelling van de lezer. Welke twee manieren past hij toe? 3 a Welk signaalwoord komt in alinea 1 herhaaldelijk voor? b Welk verband geeft het aan? T2 4 ‘Kennelijk corrigeert het rationele denken de menselijke intuïtie niet altijd.’ (regel 6). Welke functie heeft deze zin?

TEKST 2

1

2

5

Kies uit: aanleiding – beantwoording – constatering – stelling – tegenstelling – verklaring. T1 5 Bekijk hoe de alinea’s in tekst 1 met elkaar verbonden worden. Schrijf in het schema het signaalwoord

3

op én het soort verband dat het aangeeft. Alinea’s

Signaalwoord

10

Soort verband

2 en 3 3 en 4 5 en 6

15

4

6 en 7 5 20

6 ‘je hebt een ... feilbare denken, 2011).’ Welke functie heeft dit tekstgedeelte? Kies uit: argumentatie – bewijsvoering – hypothese – theorie – toepassing – voorbeeld. 25

7 Op welke twee manieren wordt alinea 5 verbonden met alinea 4? 8 Wat is de functie van alinea 5, in aansluiting op alinea 4? Kies uit: karakterisering – ontkenning – relativering – tegenstelling – uitwerking – voorbehoud.

92

6

De vele registers van het etnolect: ‘Todziens, ik ga naar de meisje’

Als een Turks kassameisje vraagt ‘Wilt u de bonnetje?’ zijn er twee mogelijkheden. Ze spreekt gebrekkig Nederlands. Of ze spreekt een etnolect. Dat is een etnische variant van het Nederlands waarin het, binnen haar etnische groep, algemeen aanvaard is dat je ‘de bonnetje’ zegt, en misschien ook dingen als ‘die feest’, ‘die meisje’ en ‘Ik ben erg trots op’. Het boekje Wijdvertakte wortels: Over etnolectisch Nederlands gaat over zulk taalgebruik. Frans Hinskens, hoogleraar Taalvariatie en taalverandering (VU, Meertens Instituut), heeft het geschre­ ven en het verschijnt volgende week, vlak voor kerst. Hinskens richt zich in het boekje tot een breed publiek. Dankzij films, tv en popmuziek zijn we bekend met een aantal markante etnolecten uit het buitenland: zwart Amerikaans, Italiaans­Amerikaans, het Frans uit de banlieues van Parijs. Binnenlandse voorbeelden zijn er ook: we hebben het Surinaams­Nederlands en vroeger hadden we het Indonesisch­Nederlands en het Joods­Nederlands. Op al die varianten wordt in dit boekje ingegaan. Vooral het Joods­Amsterdams uit de vorige eeuwen krijgt volop aandacht. De sprekers van dat etnolect zeiden ‘ebben’ (hebben), en ‘andel’ (handel) ‘zijver’ (cijfer) en ‘sjchoonfader’, en dingen als ‘Ik sta zo bang voor jou te wezen’. De centrale vraag is natuurlijk: zou iets vergelijkbaars zich nu ook voordoen onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders die tweetalig zijn opgegroeid? Dat is door Hinskens en de zijnen onderzocht en de resultaten worden in het laatste hoofdstuk van zijn boek uit de doeken gedaan. De onderzoekers namen een heleboel gesprekken op tussen Marokkaanse en Turkse jongens onderling en tussen die jongens en autochtone jongens. Er werden verschillen gevonden. Zoals: Marokkaanse jongens en ook een aantal Turkse jongens spraken de ‘z’ veel scherper uit dan in Nederland gebruikelijk is. Ze maakten die ‘z’ ook langer en ze zeiden ‘todziens’ in plaats van ‘totsiens’. Opmerkelijk was dat ze dat onder elkaar sterker deden dan wanneer ze met autochtone jongens spraken. Volgens Hinskens wijst dat erop dat hun etnolect een ‘register’ of ‘spreekstijl’ is. Iedere Nederlander beschikt binnen zijn taalgebruik over verschillende registers. In de ene situatie zeg je ‘Ik zou het hartstikke tof vinden als je...’, in een andere situatie is het ‘Ik zou het zeer op prijs r. 10: banlieues: voorsteden

93

Lezen

2

stellen als u ...’. En een spreker van het Brabants kan variëren tussen ‘Hedde geld bij?’ en ‘Heb je 30 geld bij je?’. 7 Etnolecten zijn dus ook vaak van die registers. De typische eigenschappen ervan worden binnen de groep meer gebruikt en sterker aangezet dan buiten de groep. 8 Toen Obama door een Amerikaanse ooit ‘light-skinned’ werd genoemd, en ‘with no Negro dialect, unless he wants to have one’, kreeg de senator iedereen over zich heen. Maar die 35 constatering, dat Obama over meerdere registers beschikt waaronder een etnisch gekleurd register, was zo gek nog niet. 9 Dat sommige Turkse jongens zich ook van een lange, scherpe ‘z’ bedienen is merkwaardig, want die uitspraak is overduidelijk geïnspireerd op hoe een ‘z’ in de Marokkaanse talen (Berbers en Arabisch) wordt uitgesproken. Blijkbaar hebben de Turkse jongens dat van Marokkaanse 40 leeftijdgenoten overgenomen. 10 Wereldwijd zie je dat vaker gebeuren, merkt Hinskens op. Zo proberen Amerikaanse jongeren met een Aziatische achtergrond zich bijvoorbeeld soms van de blanke meerderheid af te zetten door op een ‘zwarte’ manier te praten.

2 Opdracht 4

TEKST 3

1

5

2 10

Bron: Berthold van Maris, De vele registers van het etnolect: ‘Todziens, ik ga naar de meisje’, in: NRC Handelsblad.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 7 en 11 van Schrijven. 3 T2 1 Probeer de betekenis van ‘etnische variant’ (regel 2) af te leiden uit de context. T1 2 Op welke manier wekt de schrijver in de eerste alinea de belangstelling van de lezer? T2 3 a Welke functie heeft alinea 1?

15

Kies uit: aanleiding – beantwoording – constatering – definitie – doelstelling – hypothese – stelling.

20

4

b Welke functie heeft alinea 2, in aansluiting op alinea 1? Kies uit de in vraag 3a genoemde functiewoorden. T1 4 Op welke manier verbindt de auteur alinea 2 met alinea 1?

94

Verbanden en structuur

[32 – 46]

Lees tekst 3 en beantwoord de vragen.

Frans Hinskens, Wijdvertakte wortels. Over etnolectisch Nederlands. Amsterdam University Pres.s.

5 ‘Dankzij films, tv en popmuziek zijn we bekend met een aantal markante etnolecten uit het buitenland ...’ (regel 9­10) Hoe noem je zo’n signaalzin? 6 In de laatste zin van alinea 3 geeft de schrijver voorbeelden van het Joods­Amsterdams. Waarom van dit etnolect en niet van één van de andere genoemde etnolecten? 7 Op welke manier verbindt de auteur alinea 5 met alinea 4? T2 8 Alinea 6 wordt op een andere manier met de vorige alinea verbonden dan alinea 7. Licht dit toe. 9 Geef een omschrijving van het begrip register. Baseer je antwoord op alinea 6 en 7. T1 10 ‘Wereldwijd zie je dat vaker gebeuren ...’ (regel 41). Wat bedoelt Hinskens met deze opmerking? 11 Noem het verband van: a ‘Zo’ (regel 41) b ‘door’ (regel 43) 12 a Welke tekststructuur herken je in tekst 2? Kies uit: A bewering­en­argumentstructuur B probleem­en­oplossingstructuur C verschijnsel­en­besprekingstructuur D voor­en­nadelenstructuur E vroeger­en­nu­structuur T2 b Licht je keuze toe. Betrek in je antwoord het schrijfdoel van de auteur.

Lezen

5 25

Niks mis met Dode Bomen, papier wordt de nieuwe luxe premium

Er is al jaren sprake van een manier die erop neerkomt dat alles wat op papier wordt gedrukt aan de vooravond staat van een tragisch einde. Met een mengeling van meelij en verachting wordt gesproken over alles wat riekt naar Dode Bomen. Wie denkt dat het misschien niet zo’n vaart zal lopen, wordt al bijna net zo meelijwekkend gevonden. Om die reden is het wellicht nuttig dat ik deze uiteenzetting vervolg met een relaas over mijn eigen relatie met computers, digitale automatise­ ring en internet. De eerste computer die mij – scholier nog – werd uitgelegd, was een computer die ponskaar­ ten verwerkte voor de administratie van een verffabriek. De tweede computer in mijn leven was een serie nogal domme beeldschermen, verbonden met een gigantische ruimte in het kantoor van mijn toenmalige krantenredactie, waar geheimzinnige kasten met draaiende banden het echte hart van de schermen vormden. Een paar jaar later was er de nog steeds erg domme, maar ook al erg lichte computer die je kon meenemen. De tekst die je intikte, kon je verzenden via een apparaat dat je op de vaste telefoon aansloot. In 1994 deden zowel internet als de mobiele telefoon hun intrede, die gaandeweg min of meer zouden fuseren. Ik was er doorgaans snel bij om het nieuwe comfort te omarmen.

Weg start-up Zo kon het gebeuren dat ik twintig jaar geleden samen met mediasocioloog Peter Hofstede het plan opvatte om een website te beginnen. Het was, zoals je nu zou zeggen, een ‘start­up’. Een Pinksterweekeinde lang brainstormden Hofstede en ik in de tuin van zijn Groningse 30 boerderij over wat The Global Dutch moest gaan heten: een nieuwsmedium annex advertentie­ en verkoopkanaal. 7 Binnen de kortste keren zaten wij bij de toenmalige voorzitter van de raad van bestuur van KPN, Wim Dik. Dik liet blijken dat hij weliswaar niet zo veel zag in internet, maar vond ons plan toch overtuigend. 8 35 Het kon echter niet voorkomen dat The Global Dutch binnen een paar weken sneefde, als dochter van KPN. Elders in het bedrijf was al iemand iets aan het doen met dagbladen op internet en die wenste onze concurrentie niet. Weg start­up. Wij hervatten ons leven. 9 Dat kranten de boot niet wilden missen, paste in hun nu al een eeuw oude angst voor audiovisuele media: eerst radio, toen tv en vervolgens internet. Steeds wilden papieren uitgevers 40 meedoen met het nieuwe dat zich aandiende, steeds lukte het niet, maar verloren ze er wel kapitalen mee. 6

95

Lezen

2

2

Lezen

T1 10 a

Hoewel de gedrukte media radio en tv nog probleemloos overleefden, werd dat met internet toch andere koek. Vooral sinds de eeuwwisseling en vooral de laatste jaren is er, te beginnen in de Angelsaksische wereld, een kaalslag onder de papieren media gaande. 11 45 Eerst haakten de adverteerders af, in de veronderstelling dat ze op internet gerichter en tegen lagere kosten klanten konden bereiken. Het afhaken van lezers ging wat trager, maar raakte de branche ook stevig. 12 Zo kon het idee ontstaan, tot in de directiekamers van papieren uitgeverijen toe, dat de enige toekomst er digitaal uitziet en dat alles wat op papier verschijnt alleen toekomst heeft als het 50 zichzelf zo snel mogelijk weet om te bouwen tot iets internetachtigs. Onbegrijpelijk is het niet, en verder is het gewoon de voortzetting van een eeuw van gebrek aan zelfvertrouwen.

Welke tekststructuur herken je in tekst 3? Kies uit: A bewering­en­argumentstructuur B probleem­en­oplossingstructuur C verschijnsel­en­besprekingstructuur D voor­en­nadelenstructuur E vroeger­en­nu­structuur b Licht je keuze toe. Betrek in je antwoord het schrijfdoel van de auteur.

10

T2

Plusopdracht 5

[32 – 46]

Lees de voorbeeldsamenvatting in tekst 4 en voer de opdracht uit. De tekst is lastig te lezen, doordat signaalwoorden ontbreken.

Hoop en verwachting Intussen kocht Jeff Bezos, de oprichter­miljardair van internetwinkel Amazon, ruim twee jaar geleden een van de meest prestigieuze Amerikaanse kranten, The Washington Post. In San 55 Francisco richtten hippe internetmiljonairs een chique club op voor hippe internetmiljonairs. Midden in dat internetpaleis bevindt zich het heilige der heiligen: een bibliotheek, met echte gedrukte boeken. 14 Thuis in Nederland hoor ik zelfs de meest nerdy student­hipster verzuchten stiekem toch het liefst van papier te lezen. Boeken lezen op schermpjes komt niet van de grond. Intussen is, 60 ondanks twintig jaar vol hoop en verwachting, internetadverteren voor uitgevers ook al niet hét verdienalternatief gebleken. 15 Daarom zeg ik: het kan best zijn dat het lezen van papier niet meer van elke dag en van iedereen is. Dat het iets wordt wat een beetje luxer is, een beetje comfortabeler: iets voor wie het zich kan permitteren. Maar er zijn nog steeds fraaie vooruitzichten voor Dode Bomen. Al moet je 65 die vooruitzichten natuurlijk wel willen waarnemen.

Structuur, zoekopdracht, quiz maken

13

Bron: Syp Wynia, Niks mis met Dode Bomen, papier wordt de nieuwe luxe premium, in: Elsevier.

TEKST 4

In het spervuur van teksten en tekens

Uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau is gebleken dat Nederlanders steeds meer functioneel lezen en steeds minder uit genoegen. Dat geldt vooral voor jongeren. Het deel van de vrije tijd dat Nederlanders aan lezen besteden is in veertig jaar met de helft afgenomen. 2 ... (a) er zijn redenen om niet ongerust te zijn over de uitkomsten van dit onderzoek. ... 5 (b) we afzien van het onderscheid tussen functioneel lezen en lezen uit genoegen, ... (b) blijkt dat Nederlanders meer lezen dan ooit. ... (c) is bij het onderzoek het vele lezen als nevenactiviteit buiten beschouwing gelaten. ... (d) het ouderwetse lezen van boeken is niet dood, ... (e) de indruk die het onderzoek zou kunnen wekken. 3 De literaire belangstelling in onze tijd heeft een aantal positieve aspecten. Het literaire boek 10 vliegt over de toonbank. Er is ... (f ) veel aandacht voor literatuur op de televisie. ... (g) het aanbod is tegenwoordig breed toegankelijk en steeds meer op maat voor ieders individuele belangstelling. 1

Bron: Examenbundel Nederlands havo 2010-2011.

T1 1 Op welke manier wekt de schrijver in de eerste alinea de belangstelling van de lezer?

T2 T1

T2 T1 T2

2 Hoe noem je het alineaverband tussen alinea 1 en 2? 3 ‘Om die reden ... en internet.’ (regel 9) Hoe noem je deze signaalzin? 4 a Door welke woorden zijn alinea 3, 4 en 5 met elkaar verbonden? b Hoe noem je dit alineaverband? 5 Hoe noem je het alineaverband tussen alinea 7 en 8? 6 a Er is volgens de schrijver ‘een kaalslag onder de papieren media gaande’ (regel 44). Wat bedoelt de schrijver hiermee? b Waardoor is die kaalslag veroorzaakt? 7 De schrijver vertelt over zijn ‘eigen relatie met computers, digitale automatisering en internet’. (regel 11­12) a Wat is de functie van zijn verhaal? Kies uit: A ondersteuning van een opvatting B oorzaken en gevolgen geven C schetsen van een ontwikkeling in de tijd D voor­ en nadelen tegen elkaar afwegen b Motiveer je keuze. 8 a Wat is de functie van alinea 15? b Welk(e) signaalwoord(en) maakt/maken die functie duidelijk? 9 Formuleer de hoofdgedachte van tekst 3 in één, goed geformuleerde zin van maximaal 20 woorden.

T1 1 Neem het schema over en zet er de signaalwoorden in die ervoor zorgen dat er één samenhangend geheel

van zinnen en alinea’s ontstaat. Schrijf ook het verband op dat de signaalwoorden aangeven. Kies uit: als ... dan – anders dan – bovendien – daarnaast – en – maar – ook – zowel ... als. Signaalwoorden

Verbanden

a b c d e f g 2 Citeer uit de voorbeeldsamenvatting in tekst 4 twee aankondigende zinnen. Lees tekst 5, maak de vragen en voer de opdrachten uit.

96

97

Lezen

TEKST 5

1 2

3

4

5 6

2

2

Zo gek is dat niet, een verplichte helm voor fietsers

De romantiek is die van vrijheid en de wind door je haar. De realiteit is echter die van meer dan 200 fietsdoden en 10.000 ernstig gewonden per jaar. Terwijl het aantal doden en gewonden onder voetgangers en automobilisten daalt, neemt dat onder fietsers niet af. De kosten die de maatschappij vervolgens maakt, lopen in de miljarden 5 euro’s. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) adviseert daarom in een recent rapport dat de fietshelm verplicht wordt. Daar wil de vrijgevochten fietsersbrigade in Nederland natuurlijk niet aan. Hoon was wat de SWOV over zich heen kreeg. De minister wil ook niets weten van een helmplicht om het fietsen veiliger te maken. 10 Denk nog eens na. Invoering van de motor­ en bromfietshelm in 1975 en de veiligheidsgordel in auto’s in 1976 veroorzaakte een enorm gepiep en gekerm. Nu weten we niet meer beter, en het aantal verkeersslachtoffers nam sindsdien flink af. In 2003 verplichtte de Internationale Wielerunie het dragen van een helm bij het profwielren­ nen. Tegenwoordig zie je vrijwel geen amateurwielrenner nog zonder helm. 15 Als de minister er niet aan wil, kunnen ziektekostenverzekeraars de fietshelm als voorwaarde stellen. Miljoenen fietsers aan de helm: het is ook een mooie impuls voor de economie en de creatieve industrie. Dus: invoeren die verplichte fietshelm! René van Rijckevorsel (1961) is plaatsvervangend hoofdredacteur van Elsevier en hoofdredacteur van Elsevier Juist.

4 T2 5 T1 I 6

T2 7

8

T1 9

10 11

T2

Bron: René van Rijckevorsel, Zo gek is dat niet, een verplichte helm voor fietsers, in: Elsevier.

12 Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 12 van Schrijven en opdracht 6 van Spreken, kijken en luisteren.

3 a

I

Neem het volgende schema over en schrijf minstens 14 signaalwoorden uit tekst 5 op.

Soort verband

Signaalwoorden (met regelnummer)

T2

Lezen

b Welk verband komt het meest voor in de tekst Zo gek is dat niet, een verplichte helm voor fietsers? Naar aanleiding waarvan schrijft de auteur van tekst 5 zijn artikel? a Welke alinea’s bevatten de belangrijkste argumenten voor het invoeren van een verplichte helm voor fietsers? b Zijn de argumenten feitelijke of waarderende uitspraken? ‘Denk nog eens na.’ (regel 10) Tot wie richt de schrijver zich met deze woorden? Baseer je antwoord op alinea 3. Betrek in je antwoord ook het schrijfdoel. ‘Daar wil de vrijgevochten fietsersbrigade in Nederland natuurlijk niet aan.’ (regel 7­8) Wat bedoelt de schrijver met deze zin? Gebruik je eigen woorden en formuleer je antwoord in een volledige zin. In de alinea’s 4 en 5 schrijft de auteur over de invoering van de motor­ en bromfietsenhelm, en de helm bij het profwielrennen. Wat wil hij daarmee aantonen? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. Het invoeren van de verplichte fietshelm heeft volgens de auteur ook voordelen. Citeer een zin die dat duidelijk maakt. a Welke tekststructuur herken je in tekst 5? b Licht je keuze toe. Zoekopdracht Werk alleen of in tweetallen. a Zoek online een artikel uit een krant of tijdschrift van maximaal 500 woorden. Kopieer dit in Word. Schrijf onder het artikel de auteur, bron en datum. b Markeer in het artikel minstens 10 signaalwoorden en zet erachter welk verband deze aangeven. c Wissel je artikel uit met dat van een andere leerling of een ander groepje. Zet vraagtekens bij signaalwoorden of verbanden die volgens jou niet kloppen of belangrijke signaalwoorden die niet zijn gemarkeerd. d Bespreek de resultaten met elkaar. Quiz maken Werk alleen of in tweetallen. a Formuleer 10 zinnen waarin 10 verschillende verbanden zijn te herkennen. Kies bij voorkeur signaalwoorden die je lastig vindt om te herkennen of te gebruiken. b Gebruik de zinnen om een quiz met meerkeuzevragen te maken, op papier of digitaal, bijvoorbeeld met Kahoot! c Laat medeleerlingen de quiz invullen of beantwoorden. d Geef feedback op de 10 zinnen. Zijn de lastige signaalwoorden goed gebruikt?

tegenstellend opsommend oorzakelijk redengevend concluderend voorwaardelijk doel-middel chronologisch

98

99

Lezen Plusopdracht 6

2

Vergelijken, kritisch lezen, zoekopdracht

2 [32 – 46] vloedt waar het gesprek over gaat. ‘Als we 90 denken dat we ieder moment onderbroken

Lees tekst 6, maak de vragen en voer de opdrachten uit.

TEKST 6 1

5

2

10

15

20

3

25

30

4

35

40

100

Lezen

Ga het ongemak aan

45 Turkle, houden ons mens. In een bespreking Gaan wij, na het stram worden van ons hand­ schrift door het vele tikken, nu ook onze verbale in The New York Times over dit boek merkte vaardigheden verliezen? Wordt een ononder­ Jonathan Franzen op dat mensen via sociale broken gesprek, een ‘conversatie’, zoiets als een media hun geïdealiseerde zelf tentoonstellen, langspeelplaat, een dik boek, een handgeschre­ en dat alleen in ‘live’ gesprekken our real selves 50 kans krijgen naar voren te komen, wat hem ven brief? Iets met een vintage­kwaliteit? Kijk eens in de huiskamer, daar zitten de betreft een kortstondige bevrijding uit een soms gezinsleden tegenwoordig met een apparaat pijnlijk solitaire staat. op schoot en een koptelefoon op. Kijk eens in de 5 Maar hoe doen we dat ook alweer, gesprek­ schoolkantines; de leerlingen hebben hun ogen ken voeren? Sherry Turkle raadt aan ‘sacred 55 spaces’ te creëren, plekken en momenten waar niet op elkaar gericht, maar op een eigen scherm. Kijk eens op de werkvloer; collega’s smartphones, tablets en laptops niet welkom lopen niet even naar elkaar toe, maar communi­ zijn, bijvoorbeeld op de eettafel tijdens de ceren via mail en chats. Kijk eens naar een maaltijd, in de auto of in de slaapkamer. Daar etentje van vrienden in een restaurant: het zouden expliciete afspraken over moeten zijn, 60 zegt ze. Dat een puber toch haar smartphone gesprek wordt steeds opnieuw stilgelegd voor een foto op sociale media van het eten en pakt, moet geen excuus zijn voor ouders om elkaar. Belverkeer, ook een vorm van gesproken hetzelfde te doen. Pubers zijn dankbaar voor de communicatie, neemt af. Tieners spreken een regels die ze kunnen overtreden. Natuurlijk kan bericht in, en sturen dat via een chatprogram­ een nieuwsbericht op de tablet ook aanleiding 65 zijn voor een gesprek, maar bewaar die ‘data ma. Gaat sneller dan tikken. Sherry Turkle, hoogleraar sociologie aan driven conversations’ voor een ander moment. het Massachussets Institute of Technology (MIT) We zijn nu eenmaal kwetsbaar voor het afleiden­ in Boston, noemt dit ‘de nieuwe stilte’. In haar de karakter van technologie, stelt Turkle, die tot recent verschenen boek Reclaiming Conversatide opkomst van de smartphone een reeks 70 on, The Power of Talk in a Digital Age, concludeert optimistische boeken over de digitalisering ze dat het gesprek de dupe is geworden van de schreef. ‘Zie die kwetsbaarheid onder ogen en techniek. Dankzij de aanwezigheid van mobiele verwijder de verleiding.’ 6 technologie praten we minder met onze Het begint met het wegleggen van de kinderen, partners, vrienden, collega’s, en telefoon. Ook als een deel van het gezelschap 75 wél luistert. De digital natives die Turkle sprak, met onbekenden op straat of in de trein. Er is niet minder sociaal contact: chat­ en noemden het ‘de regel van drie: als er een socialemediasites betrekken ons bij een groot gesprek is tussen vijf of zes mensen aan tafel netwerk, maar de kwaliteit van dat contact wint moet je in de gaten houden dat er ten minste het niet van ‘echte’ gesprekken. Face­to­facege­ drie naar het gesprek luisteren met hun hoofd 80 omhoog, voor je naar je telefoon mag kijken.’ In sprekken zijn volgens Turkle essentieel om intimiteit met anderen te creëren, om ons eerste instantie beleefd misschien, deze nieuwe standpunt duidelijk te maken, onszelf te etiquetteregel – het gesprek gaat immers door verklaren, en anderen te leren begrijpen. Door – maar als er steeds andere gesprekspartners dit soort gesprekken leren kinderen empathi­ met hun aandacht bij zijn, blijft de conversatie 85 licht, gevuld met onderwerpen waar mensen sche vaardigheden omdat ze de gesproken informatie in een context zien van lichaam­ makkelijk bij kunnen af­ en aanhaken. 7 shouding, toonhoogte en gezichtsuitdrukking. Onderzoek zou aantonen dat alleen al de Zo leren ze anderen ‘lezen’. Gesprekken, meent aanwezigheid van een telefoon op tafel beïn­

8 95

100

105

9

110

10 115

120

11 125

ervoor dat er een echte uitwisseling is tussen 130 mensen. Het geeft de gesprekspartners tijd en

kunnen worden, houden we de conversatie liever licht’, schrijft Turkle. Wicher Schols, coach bij een bureau dat GetNaked heet, geeft conversatieles aan de 135 in Amsterdam gevestigde School of Life, een instituut dat door middel van workshops ingaat 12 op levensvragen. Die van Schols heet ‘Hoe voer je betere gesprekken?’ Schols en zijn vrienden leggen aan het begin van een etentje hun telefoons op een demonstratieve stapel in het 13 140 midden van de tafel. Het is een statement dat volgens Schols uitdrukt: wij zijn hier voor elkaar. Hij maakt het tijdens afspraken ‘expliciet’ dat hij graag wil dat de telefoon van tafel gaat, ‘ook al 145 kan het een beetje rottig zijn om te zeggen.’ Het is niet alleen de aanwezigheid van mobiele technologie die goede gesprekken in de kiem smoort; volgens socioloog Turkle, ook gepromoveerd in de klinische psychologie, is er 150 dankzij de gewenning aan de onmiddellijke behoeftebevrediging van het online­leven, waar alles met een klik of swipe te regelen is, het geduld niet meer voor de onvoorspelbaarheid 14 van gesprekken. 155 ‘Er is een verlangen naar afleiding, comfort, efficiency’, signaleert ze. Die houding maakt een lang gesprek, in real time, dat gekenmerkt wordt door ongemakkelijke of saaie momenten, minder aantrekkelijk. De studenten die Turkle 160 sprak voor Reclaiming Conversation zeiden helemaal geen behoefte te hebben aan dit soort gesprekken. Dat vinden ze al snel ‘awkward’ of ‘saai’. Wat Turkle ook steeds hoorde: ‘Ik weet niet meer zo goed hoe dat moet.’ Laat dat ongemak er vooral zijn, stelt Turkle. 15 165 ‘Echte gesprekken zijn rommelig, vol pauzes en interrupties en onderwerpswisselingen en ongemakkelijkheden. Maar juist dat zorgt

toestemming om te reageren en inzichten te delen. Je kunt niet altijd voorspellen wanneer het interessante moment in een conversatie aanbreekt, het is zoals dansen, slow slow, quick quick, and then Whoa!’ Ze noemt dit ‘de­hele­mens conversatie’. ‘Zodra het even stil wordt, ga je niet snel iemand anders een bericht sturen, maar dan kíjk je naar je gesprekspartner.’ ‘Juist als het ongemakkelijk is, wordt het interessant’, zegt conversatieleraar Schols. ‘Daar ontstaan de schitterendste gesprekken uit. Ongemak is een opening naar een verandering. Alleen al door dat ongemak te benoemen, creëer je intimiteit. Bijvoorbeeld als mensen zorgen hebben, en je niet zeker weet of ze erover willen praten.’ Hij stelt een paar formule­ ringen voor in de trant van: ‘Misschien is het lastig om over te praten, maar…’. Schols: ‘Juist in dit soort gesprekken deel je je angsten, je verdriet, weet je dat je mens bent. De echte mooie gesprekken, daar kom je anders uit dan je erin ging, daarin leer je iets over jezelf.’ Misschien is het misverstand dat een conversatie een performance moet zijn, wel het grootste struikelblok om er echt aan te begin­ nen. Het gaat volgens Turkle en Schols niet om uitblinken in verbale virtuositeit. Het echte cadeau is de onverdeelde aandacht. Hier, ik kijk je in de ogen! Alsjeblieft, ik luister naar wat je zegt. Geen enkel willekeurig binnenkomend bericht is nu belangrijker dan wat jíj op dit moment tegen mij te zeggen hebt, ook al gaat het over te lang geroosterd brood. Je hoeft geen wetenschapper te zijn om te snappen dat dat leuker is dan vergeten worden waar je bij zit.

Bron: Annemiek Leclaire, Ga het ongemak aan, in: NRC Handelsblad. r. 158: verbale virtuositeit: bedrevenheid met woorden

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 15 van Schrijven.

101

Lezen

2

Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context. – solitaire (regel 52) – data driven conversations (regel 65­66) – statement (regel 101) – performance (regel 155) b De auteur, Annemiek Leclaire, heeft nogal wat woorden uit het Engels in haar tekst opgenomen. Hoe komt dat, denk je? c Wat is het antoniem (woord met de tegengestelde betekenis) van ‘expliciet’ (regel 103)? Leg de beteke­ nis van het antoniem en 'expliciet' uit aan een medeleerling. I d Maak met het antoniem uit vraag c een volledige zin waaruit het betekenisverschil blijkt. T2 2 In het tekstgedeelte dat bestaat uit alinea 1 tot en met 5 heeft elke alinea een functie. Maak een schema waarin je alinea’s en functiewoorden combineert.

2

T2 1 a

Kies uit: aanbeveling – aanleiding – afweging – conclusie – doelstelling – probleemstelling – uitwerking – verklaring – voorbeelden – vraagstelling.

Lees nu tekst 7.

TEKST 7

1

2

5

3 10

T1 3 a Schrijf op welke bronnen de auteur heeft gebruikt bij het schrijven van haar artikel. T2 b Waarom heeft ze gebruikgemaakt van meerdere bronnen, denk je? Betrek in je antwoord ook het

schrijfdoel. I 4 ‘Gesprekken, meent Turkle, houden ons mens.’ (regel 45)

4

Wat bedoelt Turkle met deze zin? Geef antwoord in één, goed geformuleerde, volledige zin van maximaal 20 woorden. T2 5 Je kunt de kern van tekst 6 in enkele zinnen weergeven. Neem het schema over en vul het in. Formuleer in goede zinnen. Vermijd telegramstijl.

15

PROBLEEMSTELLING:

5 20

HOOFDOORZAAK:

6 25

OPLOSSINGEN:

Lezen

’Meer dan de helft van de jongeren verslaafd aan mobieltje’

Ruim 70 procent van de Nederlandse jongeren is verslaafd aan de mobiele telefoon. Als ze langere tijd geen toegang hebben tot de telefoon krijgen ze klassieke afkickverschijnselen. Dat blijkt uit een onderzoek van de Universiteit van Maastricht onder tweeduizend jongeren tot 21 jaar oud. Het overgrote deel van de jongeren kan niet langer dan een paar uur zonder de telefoon. Uit de eerste resultaten van het onderzoek blijkt dat als de jongeren langere tijd hun telefoon niet kunnen gebruiken ze last krijgen van klassieke afkickverschijnselen, zoals bij verslavingen als bij alcohol, drugs en gokken. Tevens blijkt uit het onderzoek dat het lichaam bij het niet in de nabijheid hebben van een mobiele telefoon dezelfde stoffen aanmaakt als wordt waar­ genomen bij bijvoorbeeld een ernstig gebrek aan nicotine. Er treden dus daadwerkelijk ontwennings­ verschijnselen op. De effecten zijn bij maar liefst 70 procent van de ondervraagden aanwezig. ‘Een duizelingwekkend aantal’, aldus Jeroen Franssen, die het onderzoek heeft geleid. ‘Het probleem wordt erkend en er kan nu doelmatig en efficiënt naar een oplossing worden gezocht.’ De onderzoekers kijken nu samen met Amerikaanse en Britse collega’s naar vormen van behandeling. In Groot­Brittannië en de VS zijn er al speciale instellingen ingericht om telefoonverslaafden op een professionele wijze te begeleiden. Bron: Hans Blommaert, ‘Meer dan de helft van de jongeren verslaafd aan mobieltje’, op: www.nu.nl.

1. T2 7 Hoe kun je tekst 7 het best karakteriseren? Zoek een functiewoord in de theorie.

2.

T1 6 a

Is de titel van tekst 6 vooral informerend of motiverend? b Motiveer je keuze.

102

8 Noem een inhoudelijke overeenkomst tussen tekst 6 en tekst 7. 9 a Zijn de oplossingen die in tekst 6 worden voorgesteld altijd bruikbaar, gelet op tekst 7? I b Motiveer je antwoord. 10 Zoekopdracht Werk alleen of in tweetallen. a De tekst komt van de site NU.nl, een Nederlandse nieuwssite. Bezoek de site en bekijk de rubrieken. T2 b Hoe komt NU.nl aan zijn informatie? Zoek minstens drie bronnen. I c Zijn alle bronnen betrouwbaar? Licht je antwoord toe.

103

Lezen

2

2

45

Eindopdracht 7

Weten

[32 – 46]

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

4 50

T1 1 Alinea’s worden altijd met elkaar verbonden met signaalwoorden.

2 De woorden ook, verder, bovendien en tot slot geven een opsommend verband aan. 3 De woorden zo, bijvoorbeeld, ter illustratie en namelijk geven een toelichtend verband aan. R 4 Bij het schrijven van een tekst breng je verband aan tussen zinnen en alinea’s door signaalwoorden en verwijswoorden te gebruiken. T1 5 Een anekdote en de aanleiding kun je zowel in het begin als in het middenstuk van de tekst aantreffen. 6 In het slot van de tekst vind je vaak een toekomstverwachting of een aanbeveling. 7 In het middenstuk vind je vaak de bewijsvoering en de probleemstelling. 8 Sommige functiewoorden, zoals theorie­toepassing en oorzaak­gevolg komen vaak samen in een tekstgedeelte voor. 9 De begrippen ‘stelling’ en ‘constatering’ zijn synoniemen. 10 Een karakterisering zal je regelmatig op het einde van de tekst tegenkomen.

Eindopdracht 8

Kunnen – Examentekst

55

60

[32 – 46]

65

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. Lees tekst 8 en maak de vragen. 5

TEKST 8 1

5

10

15

2

20

104

70

Hij is jong en hij leest (niet)

Ooit was hij een steunpilaar van de krant: de Jonge Lezer. Inmiddels laat hij het in groten getale afweten. Nieuws haalt hij ergens anders van­ daan. Hij is liever online of hangt voor de tv. Waarom leest hij niet en als hij leest, wat leest hij dan? En is hij werkelijk zo onverschillig als iedereen altijd zegt? Er is een crisis rond de Jonge Lezer. Sinds het jaar 2000 nam het aantal abonnementen onder jongeren schrikbarend snel af; ontlezing is een van de oorzaken van de crisis bij dagbladen. Wat is het probleem? Waarom haakt de Jonge Lezer af? De term ‘Jonge Lezer’ veronderstelt twee dingen. Allereerst dat de persoon daadwerkelijk leest. Daarmee valt meteen een deel van de potentiële doelgroep af, want er zijn enorm veel

25

3

30

35

40

jongeren die niets lezen: geen kranten, geen tijdschriften, geen boeken. Ten tweede dat de persoon jong is. Maar wat is jong? Zijn dat scholieren, studenten of de huidige dertigers? Het gemakkelijkst is om de Jonge Lezer te zien als iemand die volwassen is geworden in een tijd waarin kranten niet meer de primaire bron van informatie zijn: de tijd van de nieuwe media. De Jonge Lezer zou dan rond de dertig zijn. Irene Costera Meijer, hoogleraar journalistiek aan de Vrije Universiteit, deed veel onderzoek naar deze groep en adviseerde daarover onder meer het NOS Journaal. Zij zegt: ‘Een Nederlander onder de 35 besteedt per dag gemiddeld een halve minuut aan een opinieblad en 11,7 minuten aan een dagblad. Aan tv besteedt hij 31,9

75

80

6 85

90

minuten per dag en aan internet 8,9 minuten. De afname van de tijd die besteed wordt aan kranten en tijd­ schriften, is al dertig jaar aan de gang, en gaat steeds sneller.’ Waarom leest de Jonge Lezer niet meer? Dat is de hamvraag. Eén antwoord ligt voor de hand: meer dan ooit zijn er andere dingen te doen. Er verschijnen meer films, tv­kanalen en computergames, internet is overal toegankelijk, het sociale leven van jongeren wordt steeds drukker. Waarom dan nog romans en tijd­ schriften lezen? En misschien, zo wordt vaak gesuggereerd, is de Jonge Lezer steeds minder geïnteresseerd in de buitenwereld die kranten, bladen en boeken binnenbrengen. Volgens marktonderzoek van onderzoeks­ bureau Motivaction (2008) is Neder­ land zich over de volle breedte van de bevolking minder betrokken gaan voelen bij milieuvraagstukken, politiek en maatschappij. Dit geldt in steeds sterkere mate voor de jongeren. Costera Meijer: ‘Het wordt algemeen verondersteld dat tot je 25e het nieuws er niet toe doet en misschien speelt dat voor Nederland in het bijzonder. De jongeren in Neder­ land behoren, volgens verschillende onderzoeken, tot de gelukkigste jongeren ter wereld. Ze voelen zich niet aangesproken door de permanent kritische toonzetting die de meeste kranten en tijdschriften hanteren. Kranten lezen is een ritme, een gewoonte, die de jongste generaties niet ontwikkelen of willen ontwikkelen.’ De jongvolwassene van vandaag zat tien jaar terug op de middelbare school. Dat was niet de ideale tijd voor de Jonge Lezer. Ik kan het weten, ik was erbij. In 1999 werd landelijk de ‘tweede fase’ ingevoerd, ook bekend als het ‘studiehuis’. De leerling werd geacht meer zelfstandig te werken, waardoor het leerproces niet langer alleen in handen was van de docent. Wat de scholier van die tijd extra

95

100

105

7

110

115

120

Lezen

apathisch tegenover lezen maakte, was dat de opkomst van internet als massamedium zich vrijwel gelijktijdig voltrok met de invoering van het studiehuis. Dat maakte het studiehuis, dat deels uitging van het zelf vergaren van kennis voor verslagen en werk­ stukken, extra kwetsbaar. Het daad­ werkelijk lezen in studieboeken op school nam af; onderwijs in media­ vaardigheden nam toe. Bij de Jonge Lezer is lezen nooit vanzelfsprekend geworden vanuit school. Volgens Hans Nijenhuis ligt het niet alleen aan de Jonge Lezer dat die zich niet aangesproken voelt door kranten, het ligt ook aan de kranten zelf. Nijenhuis (1962) was redactiechef bij ‘nrc.next’, de krant die op de Jonge Lezer mikt. Er is sprake van een Nieuwe Lezer die ook veertig jaar oud kan zijn. Nijenhuis: ‘Vroeger kwam een man van dertig om half zes uit zijn werk, dan gaf zijn vrouw hem een biertje en zijn krant. Om kwart over zes ging hij eten – zijn vrouw kookte uiteraard. Om zeven uur bracht hij zijn kinderen naar bed en om half negen kon hij weer verder lezen in zijn krant. De dertiger van nu haalt om half zes zijn kinderen uit de crèche en begint

105

Lezen

2

2

125 met koken – want zijn vrouw heeft een

130

8

135

140

145

150

155

160

9 165

170

175

106

minstens zo belangrijke baan als hij. Nadat hij zijn kinderen naar bed heeft gebracht en het Journaal heeft gekeken, kan hij, om halfnegen, voor het eerst aan zijn krant denken. Dat maakt een groot verschil.’ Volgens huisfilosoof van ‘nrc.next’, Rob Wijnberg, is de jongere van tegen­ woordig afkerig van het nieuws, omdat hij de deskundigheid van de journalistiek wantrouwt. Wijnberg schrijft over de apathie van de jonge generatie in ‘Boeiuh! Het stille protest van de jeugd’ (2007). Wijnberg is zelf een Jonge Lezer (1982) en hij probeert de schijnbare onverschilligheid van zijn leeftijdgenoten te duiden. ‘De hoofd­ schuldige aan de apathie is de informatieoverload waar wij dag in dag uit mee te kampen hebben. Veel meer dan ouderen worden jongeren overspoeld met nieuws, zozeer dat het noodzakelijk wordt om een muur op te trekken, om zo bewust niet te worden meegesleurd in de draaikolk van tragiek die iedere nieuwe gebeurtenis met zich meebrengt. (...) Het is apathie uit zelfbescherming.’ Bovendien is die overload zo gevormd dat deze des­ interesse in de hand werkt. Wijnberg meent dat zijn generatie wordt bestookt met kant­en­klare opinie­ vorming. Elk nieuwsfeit wordt gepresenteerd met tien hapklare meningen in de vorm van columns, analyses, praatprogramma’s en achter­ gronden. Dat zorgt voor passiviteit: je hoeft er niet meer over na te denken. Wijnbergs analyse is plausibel en maar al te herkenbaar. Er wordt zoveel nieuws op je afgevuurd dat je er vanzelf onverschillig van wordt. Maar is die Jonge Lezer echt zo apathisch als Wijnberg veronderstelt? Een goede graadmeter voor het antwoord op die vraag is wat er in de boekenkast van de Jonge Lezer staat. Veel Neder­ landse en buitenlandse fictie, zo blijkt. Hoe zit het dan met die apathie? Het tegendeel is waar: ook non­fictie wordt

180

185

190

195

10 200

205

210

215

11 220

225

veel gelezen. Dat laatste is veel­ zeggend. Neem het boek ‘Het zijn net mensen’ (2006) van Joris Luyendijk, over de wijze waarop media omgaan met het conflict in het Midden­Oosten. De populariteit van dat boek is deels te verklaren vanuit de goede blik van de Jonge Lezer op de media. Hij weet hoe die werken en realiseert zich dat de waarheid die de journalistiek vertelt, relatief is. De Jonge Lezer is niet zo apathisch als het lijkt; hij zet zijn belangstelling alleen niet om in dingen die gemakkelijk te meten zijn, zoals lidmaatschappen van politieke partijen, deelnames aan demonstraties of krantenabonnementen. Nog steeds heeft Nederland een ongekend hoge (jongeren)opkomst bij verkiezingen en, om Wijnberg nog eens tegengas te geven, die worden onderling volop besproken. De Jonge Lezer heeft aanzienlijk meer belangstelling dan hij tijd heeft. Dat is frustrerend. De truc is je als journalist voor te bereiden op wat hij te weten gaat komen. Dus geef bij een belangrijke speech van Obama de lezer een kijkwijzer met acht dingen waarop hij moet letten. Voor de Jonge Lezer is de krant zo een verlengstuk van alle andere media waar hij kennis van neemt. Constant zoekt de krant andere vormen om de lezer te prikkelen. Hoe leg je de kredietcrisis uit? Niet in een groot achtergrond­ verhaal, maar door columnist Aaf Brandt Corstius te laten chatten met een economieredacteur en die chat woordelijk te plaatsen. ‘Dat was een enorme hit’, zegt Nijenhuis. ‘En hooguit twee uur werk.’ De ironie is natuurlijk dat de Jonge Lezer meer leest dan ooit; hij betaalt er alleen niet voor. Hij leest op internet, in gratis dagbladen, op flat­ screens in stations en warenhuizen die de headlines continu projecteren. Hij leest zelfs zoveel en krijgt zoveel prikkels binnen dat hij een ander kader zoekt om het te verwerken. In plaats

van dat kranten dat kader zijn, ziet de Jonge Lezer de geschreven media nog eens als een extra prikkel. Hoogleraar 230 journalistiek Costera Meijer: ‘Te veel kranten stellen zichzelf de vraag hoe ze meer jongeren kunnen bereiken, maar dat is onzinnig. Vraag jezelf af hoe je meer voor jongeren kunt 235 betekenen. Zorg ervoor dat je iets maakt wat niet aanvoelt als huiswerk, maar iets wat de Jonge Lezer helpt.’ De gemiddelde Jonge Lezer die 11,9 minuten per dag de krant leest, voelt

Lezen

240 heel goed aan wat de toon is van

journalisten en of die toon bij hem past. Jongeren hebben ideologie verruild voor identiteit. Ze lezen een blad, krant of roman, omdat ze denken 245 dat die bij hen past. Ze kopen bewust ‘nrc.next’ en niet ‘NRC Handelsblad’. Nog iets wat uit verschillende onder­ zoeken blijkt: jongeren worden steeds intelligenter. Dit is de generatie van 250 Joris Luyendijk­lezers; ze hebben de media heel goed door. De media hen alleen nog niet.

Bron: Joost de Vries, in: havo­examen 2010­II.

T1 1 Wat is het onderwerp van deze tekst? T2 2 Hoe probeert de schrijver in de inleiding de belangstelling van de lezer te wekken?

3 4 T1 5 6 7

T2 8

9

T1 10

T2 11

De tekst Hij is jong en hij leest (niet) is te verdelen in 4 delen. Deze delen kunnen achtereenvolgens van de volgende kopjes worden voorzien: 1 De Jonge Lezer – een probleem 2 Profielschets van de Jonge Lezer 3 Vaak geopperde verklaringen voor de ontlezing 4 De ontlezing weerlegd Bij welke alinea begint deel 2? Bij welke alinea begint deel 3? Bij welke alinea begint deel 4? Hoe noem je de signaalzin waarmee alinea 2 begint? Citeer uit alinea 2: a twee signaalwoorden met een opsommend verband. b een signaalwoord met een redengevend verband. c een signaalwoord met een tegenstellend verband. Citeer uit de tekst de hoofdvraag die de schrijver wil beantwoorden. a In de tekst Hij is jong en hij leest (niet) kun je twee tekststructuren aanwijzen. Welke? A bewering­en­argumentstructuur B probleem­en­oplossingstructuur C verschijnsel­en­verklaringstructuur D voordelen­en­nadelenstructuur E vroeger­en­nu­structuur b Licht je keuze toe. Leg uit waarom sinds de invoering van het studiehuis het op school niet de ‘ideale tijd voor de Jonge Lezer’ was. ( regel 85­86) Gebruik maximaal 25 woorden. Aanwijzing: een goed antwoord bevat twee elementen. ‘Bij de Jonge Lezer is lezen nooit vanzelfsprekend geworden vanuit school.’ (regel 104­106) Welk functiewoord is, gelet op het eerste deel van alinea 6, op deze zin van toepassing? Kies uit: argument – beantwoording – conclusie – oorzaak – probleemstelling.

107

Lezen

2

Tekstfragment 1 Maar alle discussies richten zich op het mediumtype en niet op de weergave van het nieuws. Het is van belang om naast het leren over de gevaren en de voordelen van het gebruik van de verschillende media, jongeren ook bij te brengen hoe je echte en betrouwbare informatie en nieuwsfeiten kunt herkennen, ongeacht het medium. Juist jongeren dienen hierbij geholpen en gesteund te worden. Zij moeten de waarden en normen van de vrije journalistiek leren. Hoe komen zij bijvoorbeeld te weten wat hoor en wederhoor is? Wat het belang is van het controleren van bronnen, en hoe je dat doet? Wat je wel en niet kunt vertrouwen? (…) Jongeren zijn niet zomaar uit zichzelf in staat om te kiezen voor onafhankelijke journalistiek, die vrij is van commercie, politiek en religie. Dat moet ze worden getoond en geleerd. Maar door wie? Is het de taak van het onderwijs, de taak van de ouders? Natuurlijk. Maar niet alleen. Het is ons aller taak en vooral de taak van de media. De media moeten het voortouw nemen en door kwaliteit te bieden de jongeren tonen wat kwaliteit is.

2 T2 17 De tekst Hij is jong en hij leest (niet) is overwegend beschouwend.

Leg dit uit. Noem minstens twee punten.

Na afloop

Wat heb ik geleerd?

Heb je de leerdoelen van deze les bereikt? Kies een smiley bij elk leerdoel.

2. Ik kan een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van deze eenheden benoemen.

1. Ik kan verbanden leggen tussen tekstdelen en tussen teksten.

Hoe

Bron: Willem van der Oest en Roland Pelle, Alleen media die jongeren kwaliteit bieden, hebben toekomst, in: de Volkskrant.

I 12 Op de vraag hoe kranten zich tegenwoordig zelf kunnen ontwikkelen tot een medium waar jongeren echt

iets aan hebben, geeft tekstfragment 1 een ander antwoord dan de hoofdtekst Hij is jong en leest (niet), gelet op alinea 10 en 11. Geef dit verschil in maximaal 40 woorden. Betrek beide teksten in de formulering van je antwoord. T1 13 Volgens Wijnberg is de jongere van tegenwoordig afkerig van het nieuws, omdat hij de deskundigheid van de journalistiek wantrouwt. Ondersteunt Wijnberg deze uitspraak met argumenten? A Ja, in alinea 8. B Ja, in alinea 9. C Nee, er is geen ondersteuning voor die uitspraak. T2 14 Wat is de hoofdgedachte van de tekst Hij is jong en hij leest (niet)? A De Jonge Lezer van tegenwoordig wantrouwt de deskundigheid van de journalistiek, wat leidt tot minder abonnementen en afkerigheid van het nieuws. B Doordat jonge ouders nu vaker allebei een veeleisende baan hebben, is er steeds minder tijd beschikbaar gekomen om kranten en opiniebladen te lezen. C Het is zorgwekkend dat ook uit onderzoek blijkt dat jongeren al langere tijd steeds minder tijd besteden aan het lezen van dag­ en opiniebladen. D Jongeren lezen niet minder, maar de dag­ en opiniebladen hebben in het overaanbod van informatie een geheel andere plek en functie gekregen. 15 Wat is de functie van het slot, alinea 11, gezien het voorafgaande?

Lezen

3. Ik kan tekstsoorten en schrijfdoelen herkennen.

ghing

et?

6. Ik kan de functie van de titel, de ondertitel en de tussenkopjes bepalen.

5. Ik kan het verband tussen zinnen, zinsdelen en tekstdelen aangeven met verwijs­ en verbindingswoorden.

ONLINE VOOR JOU

• Correctiemodel startopdracht 2 Lezen • Ingesproken leesteksten • Extra oefenmateriaal Alineaverbanden en

4. Ik kan verbanden als oorzaak­gevolg, middel­doel, opsomming herkennen en benoemen.

TOETSEN

• Eindtoets Lezen module 2 versie A • Eindtoets Lezen module 2 versie B • Toets Lezen module 1­2

signaalwoorden

• Extra oefenmateriaal Functies van tekstgedeelten • Extra oefenmateriaal Inleiding en slot • Extra oefenmateriaal Tekststructuren herkennen

Kies uit: aanbeveling - bewijs - constatering - gevolg - samenvatting - tegenwerping - toepassing. T1 16 Wat is het voornaamste schrijfdoel van de tekst Hij is jong en hij leest (niet)?

Het doel van de tekst is vooral ... A de lezer op de hoogte stellen van een maatschappelijke ontwikkeling: jongeren lijden steeds meer onder de informatieoverload. B de lezer laten inzien dat de Jonge Lezer van tegenwoordig verschilt van die van vroeger. C de lezer laten nadenken over de apathische houding van jongeren tegenover lezen. D de lezer ervan overtuigen dat de Jonge Lezer geïnteresseerd is in kritische journalistiek.

108

109

Structuur

Schrijven

2

2

Schrijven

Informerende teksten 3F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Een tekstvorm en medium kiezen waarmee je

[47]

3F

4F



3F

4F



3F

3F



4F



4F



je publiek het beste bereikt. Een schrijfplan maken of een opbouw voor je tekst bepalen. Verschillende informerende en uiteenzettende teksten schrijven en een bronvermelding maken. Een keuze maken tussen functioneel en illustratief beeld bij je tekst. Een geschreven tekst beoordelen en verbeteren. Een schrijfdossier en taalportfolio aanleggen.

Informatiebronnen en bronvermelding en schrijfplan [49] Vormgeving [50] Beeld [51] Beoordelen en herschrijven van je tekst [52] Schrijfdossier en taalportfolio [53] Nieuwsbericht [54] Verslag [55] Instructie [56] Uiteenzetting [48] Voorbereiding

Voorkennis [33] [35 – 38] [39 – 45] [46]

Manieren om alinea’s met elkaar te verbinden Soorten verbanden en signaalwoorden Hoofdstructuur: inleiding, middenstuk, slot Tekststructuren Functies van tekstgedeelten

Klassikale inleiding

Wat voor

1. Schrijf je graag voor de schoolkrant? Waarom wel of niet?

r e v j i r Schn ji j?

be

4. Schrijf je veel berichten in apps of in sociale media? Of plaats je liever foto’s? Waarom?

7. Hoe ga je te werk bij het schrijven van een interview? Wat vind je moeilijk?

2. Schrijf je wel eens een online recensie, bijvoorbeeld over een product? Hoe ziet zo’n bericht eruit?

3. Schrijf je een blog? Waarover gaat jouw blog of zou jouw blog gaan?

5. Wat doe je om te beoordelen of een bron bruikbaar is voor een tekst?

8. Schrijf je wel eens een reactie op een artikel in een tijdschrift of krant? Geef een voorbeeld.

10. Hoe ga je te werk als je beeld zoekt bij een tekst? Wat doe je eerst… en daarna?

110

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T2 1 Een organisatie als het Wereld Natuur Fonds gebruikt verschillende tekstvormen, zoals affiches,

artikelen, tijdschriftartikelen en digitale nieuwsbrieven. Wat is hiervan het doel? T1 2 Waarom is het belangrijk om een tekststructuur te bepalen voordat je een tekst gaat schrijven? R 3 Op welke manier schrijf je de inhoud van je tekst op in het schrijfplan?

4 Naast de inhoud neem je in het schrijfplan twee structuurelementen van de alinea’s op. Welke twee? T1 5 Is het beeld van een infographic functioneel of illustratief?

[32]

Vooraf

Startopdracht 1

6 Wat is het belangrijkste verschil tussen een pictogram en een infographic? 7 Als je een tekst beoordeelt op de structuur, let je op verschillende aspecten. a Waar let je op om de samenhang tussen de alinea’s te beoordelen? b Waar let je op als je de structuur van een alinea beoordeelt? c Op welke vier criteria let je om de opbouw van de totale tekst te beoordelen? 8 Waarom begint een nieuwsbericht meestal met een lead? 9 In een verslag gaat de schrijver meestal in op een aantal vaste aspecten van het onderwerp. Schrijf er vijf op. 10 a Wat is er bijzonder aan het taalgebruik van een instructie of gebruiksaanwijzing? b Welk verband bestaat er tussen de onderdelen van een instructie?

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. T1 1 Welk belangrijk element ontbreekt in de lead van het volgende bericht?

Auto’s op elkaar na remmen voor zwaan 6. Wat vind je moeilijk bij het schrijven van e-mails of brieven? Wat niet?

9. Wat vind je moeilijk bij het schrijven van e-mails of brieven? Wat niet?

Twee auto’s zijn zaterdagmiddag op de N210 op elkaar gebotst, nadat een bestuurder plotseling remde voor een zwaan op de weg. De achteropkomende automobilist kon niet op tijd reageren, waardoor een kop­staartbotsing ontstond. De bestuurder van de tweede auto had een ernstige hoofdwond en is door het ambulancepersoneel naar het ziekenhuis gebracht. De zwaan bleef ongedeerd. Nadat de berger beide voertuigen had geborgen, kon de rijbaan weer vrijgegeven worden. Bron: www.hetkontakt.nl.

T2 2 De automobilist die remde heeft dat waarschijnlijk in een reflex gedaan. Hij had eerst in zijn 11. Wat doe je om beter te worden bij het schrijven van een e-mail of brief?

spiegel moeten kijken of er verkeer achter hem reed. Schrijf voor de situatie van het bovenstaande fragment in twee of drie zinnen een instructie voor automobilisten. 3 Teken of beschrijf een pictogram met een waarschuwing voor overstekende vogels. Deze moet als verkeersbord geplaatst kunnen worden.

111

Schrijven

2

4 a Bekijk de infographic. I b Schrijf een korte, informatieve tekst over blowen met de feiten uit de infographic. Gebruik ongeveer 150 woorden. Zet een titel boven de tekst, maak minstens drie alinea’s die beginnen met een zin met een signaalwoord. Sluit af met een samenvattende zin. T1 c Welke soort signaalwoorden heb je gebruikt tussen de alinea’s van het middenstuk? 5 Je wilt in een digitaal bericht voor je vriendin aangeven hoe een wiskunde­ som gemaakt moet worden. a Welke tekstvorm heeft het bericht? Halverwege de som is zij toch vastgelopen. Je geeft haar uitleg, omdat ze je aanwijzingen niet begrijpt. b Tot welke tekstsoort behoort de uitleg? Je geeft na de uitleg aan welke stappen ze achtereenvolgens moet zetten. c Schrijf drie signaalwoorden op die je kunt gebruiken. T2 6 Onderstaande tekst is het slot van een uiteenzetting van een scholier. Voeg twee signaalwoorden toe waardoor de structuur duidelijker wordt.

Je kunt zeggen dat tegenwoordig bijna alles met iedereen gedeeld wordt via sociale media. Dit kan positief zijn voor de samenleving, omdat je je vaak met andere mensen bezighoudt en je mensen makkelijk kunt bereiken. Sociale media kunnen een slechte invloed hebben als iedereen alles met elkaar deelt en bang is om een bericht te missen.

2

Schrijven

Je gaat nu oefenen met het schrijven van informatieve teksten. In deze module gaat het om het nieuwsbericht, het verslag, de instructie en de uiteenzetting.

Opdracht 3

Nieuwsbericht schrijven bij een afbeelding

[53]

T2 Bekijk afbeelding 1 en 2.

1 Schrijf een nieuwsbericht van 100 woorden bij een van de afbeeldingen. Je mag hierbij relevante informatie verzinnen, bijvoorbeeld de plaats en de datum. Volg hiervoor de volgende stappen. a Kies afbeelding 1 of 2. b Beantwoord in een aantal steekwoorden de volgende vragen: – Wat gebeurde er? – Waar gebeurde het? – Wie waren erbij betrokken? – Wanneer gebeurde het? – Waarom/waardoor gebeurde het? – Hoe gebeurde het? c Schrijf de lead. d Schrijf het nieuwsbericht. Gebruik minstens twee signaalwoorden. T1 e Vergelijk je nieuwsbericht met dat van een medeleerling. Beoordeel het bericht van de ander op volledigheid: – Begint het met een lead? – Zijn alle genoemde punten opgenomen?

Afbeelding 1

Afbeelding 2

T1 7 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met

je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

112

113

Schrijven Opdracht 4

2

2

Verslag van een voetbalwedstrijd herschrijven

Opdracht 6

[54]

Lees de tekst Dilettant laat op stoom. Het is een kort verslag van een voetbalwedstrijd in een huis­aan­huisblad.

Schrijven

Instructie schrijven

[55]

Bekijk de volgende afbeeldingen. Ze horen bij de instructie voor de stabiele zijligging, die je gebruikt wanneer iemand onwel is geworden, maar nog wel bij is of in ieder geval zelfstandig ademhaalt.

T2 1 Op welke twee punten wijkt dit sportverslag af van de theorie die je in [54] over het schrijven van een

verslag leest? 2 Herschrijf het verslag overeenkomstig de aanwijzingen van [54].

Dilettant laat op stoom In Krimpen aan de Lek kwam Dilettant pas laat op stoom tegen Excelsior. Pas bij de stand 1­2 werd de ploeg wakker en maakten de rood­witten korte metten met hun tegenstanders van wie Fred den Besten beide doelpunten had gemaakt. Het werd uiteindelijk 5­2. Fabian Vreken bracht enige spanning in het spel: in de 60e minuut (kopbal) en de 65e minuut (schuiver). Oudgediende Piet van Beest maakte zich aan het einde van de wedstrijd nuttig met twee doelpunten. De andere goals kwamen op naam van Jules Marnix (2) en Ruben Zwart.

Opdracht 5

Verslag schrijven bij een (actueel) beeldfragment

1

2

3

4

5

6

[54]

Bekijk het beeldfragment dat de docent laat zien of spreek af van welke gebeurtenis je een verslag maakt. T2 1 Maak tijdens het kijken aantekeningen en let daarbij op de belangrijkste punten voor een verslag. Neem

het schema hieronder over en vul het aan. 2 Werk je aantekeningen uit tot een verslag van ongeveer 200 woorden. Maak minimaal twee tussenkopjes. I 3 Schrijf een passende titel boven je verslag. 4 Laat je verslag beoordelen door een medeleerling. Gebruik hiervoor de Rubrics Schrijven op pagina 439­442. Let daarbij op: • Inhoud nummer 3 en 5 • Structuur nummer 7 t/m 12 • Taalverzorging nummer 18 t/m 20 Titel Onderwerp, plaats en tijd Waarover gaat het? Wie zijn erbij betrokken? Waar en wanneer gebeurde het?

114

inleiding

T2 1 Beschrijf bij elke afbeelding welke handelingen je moet verrichten. Controleer je instructie.

2 Vergelijk je instructie met die van twee medeleerlingen. Beoordeel elkaars instructie. 3 Voer in een groepje van drie de instructie uit zonder naar de afbeeldingen te kijken. Leerling 1 speelt het slachtoffer en leerling 2 volgt de instructies op die leerling 3 voorleest. 4 Bespreek het resultaat: ligt de persoon in de juiste positie? Was de instructie helder? Zo niet, waar moet je de volgende keer op letten?

Opdracht 7

Werkwijze, gang van zaken Hoe gebeurde het? Wat waren de belangrijkste gebeurtenissen?

middenstuk

Resultaat Wat is het resultaat? Hoe wordt erop gereageerd?

slot

Schrijfplan maken voor een uiteenzettende tekst

[45] [48] [56]

Lees tekst 2 van de module Lezen De vele registers van het etnolect: ‘Todziens, ik ga naar de meisje’ (pagina 93). T1 1 Welke vorm van etnolect hoor je in je eigen omgeving of gebruik je zelf? Als dit niet geldt voor jou,

kies dan een taalregister (zie alinea 6 van bovengenoemde tekst). Geef er in beide gevallen twee voorbeeldzinnen bij. T2 2 Wat zijn de kenmerken van dit etnolect of register? Geef er minimaal twee. T1 3 In welke situaties hoor je of gebruik je deze vorm van taal? T2 4 Schrijf een uiteenzettende tekst over dit onderwerp. Daarvoor maak je eerst een schrijfplan. Het gebruik van een etnolect of register is een verschijnsel. Gebruik daarom de verschijnsel­en­besprekingstructuur. Neem het schema op de volgende pagina over en vul het in met je antwoorden op vraag 1, 2 en 3.

115

2

Schrijven

Schrijfplan Onderwerp: Vraagstelling: Schrijfdoel: Tekstsoort: Tekststructuur:

2

Schrijven

6 Leerling 1 presenteert jullie tutorial, leerling 2 maakt een beeldopname met zijn mobiele telefoon. Leerling 3 monteert de opname tot een mooi geheel. T2 7 Bekijk de tutorials in de klas of wissel jullie tutorial uit met die van een ander groepje. Beoordeel elkaars werk met de volgende rubrics (pagina 439­448): • Rubrics Schrijven nummer 1 t/m 5, 9, 14 en 15 • Rubrics Spreken en gesprekken nummer 20 en 22 T1 8 Zou je deze tutorial op YouTube plaatsen? Waarom wel/niet?

etnolect/register (spreekstijl) Welke kenmerken heeft mijn etnolect/register (spreekstijl)? informeren/uitleggen uiteenzettende tekst verschijnsel­en­besprekingstructuur

Titel: Alinea

Functie

Inhoud

Alineaverband

1

Inleiding: introductie onderwerp (verschijnsel)

Beschrijving van het verschijnsel met voorbeeldzinnen:

Signaalwoorden:

2

Middenstuk deelonderwerp: bespreking van kenmerk 1

3

Middenstuk deelonderwerp: bespreking van kenmerk 2

4

Middenstuk deelonderwerp: (situatie waarin je deze taalvorm gebruikt)

5

Slot: samenvatting

Opdracht 10

[36]

De inleiding van jouw tekst bij opdracht 8 heeft nu slechts één functie: het onderwerp introduceren. Voeg er een tweede functie aan toe: de belangstelling van de lezer wekken door de inleiding pakkender te maken. R 1 Schrijf de zes mogelijkheden voor een pakkende inleiding op. T1 2 Kies twee mogelijkheden die je wilt uitwerken. Bepaal welke je als eerste gaat doen. I 3 Formuleer voor de eerste mogelijkheid de pakkende zinnen en maak hiervan, samen met de eerder

gemaakte inleiding, een goed geheel. Doe hetzelfde voor de tweede mogelijkheid. T2 4 Wissel je inleidingen uit met een medeleerling en beoordeel welke versie het meest pakkend is. Geef aan

waarom. Geef twee tips om de inleidingen nog beter te maken.

Opdracht 11 Opdracht 8

Inleiding herschrijven

Uiteenzetting schrijven

[51, 56]

Slot herschrijven

[38]

Lees nog eens van de module Lezen tekst 2 De vele registers van het etnolect: ‘Todziens, ik ga naar de meisje’ (pagina 93). Het slot van de tekst is geen duidelijke afronding. Het eindigt met een voorbeeld. Pas het slot aan.

T1 1 Werk het schrijfplan van opdracht 7 uit in een tekst van minstens vijf alinea’s. Gebruik signaalwoorden

om de alinea’s met elkaar te verbinden. Zorg ervoor dat je taalgebruik past bij de uiteenzetting. I 2 Wissel je uiteenzetting uit met een medeleerling. Beoordeel elkaars tekst met de Rubrics Schrijven op

pagina 439­442. Let daarbij op: Inhoud nummer 3 en 4 Structuur nummer 8 t/m 13 Taalverzorging nummer 17 t/m 20 T2 3 Formuleer een tip en een top voor je medeleerling. 4 Plaats de tekst in je schrijfdossier of taalportfolio.

• • •

Plusopdracht 9

Tutorial maken

Plusopdracht 12

[48, 49, 50]

Een ‘tutorial’ is een beeldopname (filmpje of serie afbeeldingen) waarin kennis of een vaardigheid wordt overgebracht. De kijker wordt actief betrokken bij het leerproces. Maak nu zelf met een groepje van drie leerlingen een tutorial. 1 Zoek op YouTube een voorbeeld van een tutorial en bekijk dat met je groepje. T1 2 Kies een onderwerp voor jullie tutorial. Dat kan heel goed een aspect van de leerstof zijn die je moet

bestuderen voor een profielvak, bijvoorbeeld voor biologie: de bloedsomloop. T2 3 Baken het onderwerp af, zodat jullie het in ongeveer 2 minuten kunnen uitleggen.

4 Maak samen een schrijfplan voor de tekst. Bepaal welke instructies belangrijk zijn en besproken of getoond moeten worden in de beeldopname. Zorg ervoor dat iedereen een bijdrage levert aan het schrijfplan. I 5 Schrijf de tekst en oefen een paar keer of hij geschikt is om uit te spreken. Als je iets moet uitbeelden of uitvoeren in het filmpje oefen je dat ook.

116

R 1 Welke vijf functies kan een slot hebben? T1 2 Welke functies passen niet bij een informatieve tekst? Welke wel? T2 3 Herschrijf het slot van de tekst zodat het goed past bij een informatieve tekst.

Infographic maken

[47, 50]

Lees tekst 5 van module Lezen Zo gek is dat niet, een verplichte helm voor fietsers (pagina 98). De schrijver van deze tekst pleit voor de invoering van een maatregel. Stel je voor dat dit gebeurt en dat alle scholieren met een helm op naar school moeten fietsen. Jij gaat voor scholieren een infographic maken waarin je de maatregel aankondigt. De infographic bestaat uit een titel en minimaal vijf functionele afbeeldingen. Gebruik bij de afbeeldingen ongeveer 80 woorden. I 1 Bedenk een aansprekende kop of titel voor de infographic. T2 2 Bedenk hoe de infographic eruit gaat zien en welke afbeeldingen je gaat gebruiken. Lees daarvoor

de aanwijzingen bij punt 3. Je kunt afbeeldingen van internet gebruiken of zelf foto’s, tekeningen of grafische elementen maken. 3 Maak de infographic. Gebruik de volgende aanwijzingen: – Afbeelding 1: geef de datum waarop de maatregel ingaat; deze mag je zelf bedenken. – Afbeelding 2 en 3: geef aan om welke twee redenen de maatregel wordt genomen (zie tekst 5 van de module Lezen). – Afbeelding 4: Bedenk nog een reden die de maatregel ondersteunt. De reden mag nog niet in tekst 5 zijn genoemd. Zoek hiervoor extra informatie op internet. – Afbeelding 5: Plaats een afsluitende opmerking. T1 4 Controleer het resultaat op duidelijkheid en aantrekkelijkheid.

117

2

2

Schrijven

T2 5 Bespreek je infographic met een medeleerling. Zijn er verbeterpunten? T1 6 Via welk medium zou je deze infographic willen verspreiden? Geef uitleg bij je antwoord. T2 7 Is deze infographic ook geschikt voor andere doelgroepen? Geef uitleg bij je antwoord.

Schrijven

Afleiden van werk door muziek, berichten, vrienden,

Gevolgen

Minder concentratie

Plusopdracht 13

Uiteenzetting schrijven

[47, 50, 56]

Mogelijke strategieën om ermee om te gaan: zelfdiscipline, opvoeding

4

Oplossingen

5

Slot: samenvatting

T1 1 Bestudeer het schrijfplan hierna. Welke tekststructuur is hier gebruikt?

2 De titel geeft twee deelonderwerpen aan. Welke? 3 Zoek op internet naar minimaal drie bronnen over het onderwerp: gebruik van de mobiele telefoon door Nederlandse jongeren. Maak hiervan een goede bronvermelding. T2 4 Schrijf de ontbrekende delen van het schrijfplan op. 5 Schrijf de uiteenzetting van minimaal 400 woorden. De lezers van je uiteenzetting zijn docenten. 6 Zoek een geschikte afbeelding bij de tekst. Geef aan of het een functioneel of een illustratief beeld is en leg uit waarom dat zo is. 7 Laat je tekst met afbeelding beoordelen door een medeleerling aan de hand van het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. 8 Neem de tekst en afbeelding op in je schrijfdossier of taalportfolio. 9 Schrijf op welke vorderingen je hebt gemaakt bij het schrijven van een tekst. Let hierbij in het bijzonder op: • voorbereiding: een schrijfplan maken; • structuur; • publiekgerichtheid.

Eindopdracht 14

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. Geef van de volgende stellingen aan of ze waar of niet waar zijn. Geef een toelichting bij onjuiste stellingen.

Schrijfplan Onderwerp: Vraagstelling:

gebruik mobiele telefoon door Nederlandse jongeren Waarvoor gebruiken Nederlandse jongeren hun mobiele telefoon op school en wat zijn de gevolgen daarvan? uiteenzetten uiteenzettende tekst

Schrijfdoel: Tekstsoort: Tekststructuur: Publiek: docenten Titel: Alinea

Functie

Inhoud

Alineaverband

1

Inleiding: Beschrijving van het onderwerp, de hoofdgedachte + aanleiding: onderzoek

Gebruik mobiele telefoon in de les voor berichtjes en sociale media. Ook voor bekijken cijfers en als leerhulpmiddel. Onderzoek: Monitor Jeugd en Media 2015

Signaalwoorden:

2

3

118

Scholieren gebruiken mobiel als afleiding én om te leren

Middenstuk: Deelonderwerp: aspect 1

Nuttig gebruik mobiele telefoon tijdens de les en bij huiswerk: cijfers, info zoeken, overhoren, oefentoetsen

Deelonderwerp: aspect 2

Privégebruik mobiele telefoon op school en bij huiswerk: berichten, Facebook, Instagram

T1 1 Een bericht bestaat uit een lead en een uitwerking daarvan.

2 3 4 5 6 7 8 9 10

De titel van een bericht moet aantrekkelijk zijn en de inhoud van de tekst dekken. Een informatieve tekst en een uiteenzetting zijn dezelfde tekstsoorten. Het slot van een uiteenzetting bevat meestal een conclusie. De bewering­en­argumentstructuur past net als de verschijnsel­en­verklaringstructuur goed bij de opbouw van een uiteenzetting. Kenmerkend voor een functioneel beeld is dat het de tekst helemaal vervangt. Een illustratief beeld geeft sfeer bij een tekst en maakt de tekst toegankelijker. Een instructie is geschreven in zinnen met beeldspraak. De samenhang in een tekst breng je onder andere aan met signaalwoorden die je opneemt in het schrijfplan. Een schrijfdossier of een taalportfolio laten jouw ontwikkeling op taalgebied zien.

Eindopdracht 15

Kunnen

Toets

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

Keuze A: Instructie met beeld(en) Omschrijving van de opdracht onderwerp: etiquetteregels gebruik mobiele telefoon publiek: jongeren schrijfdoel: informeren omvang: 400 woorden bron: tekst 6 van de module Lezen en nog minstens twee zelfgekozen bronnen

119

Schrijven

T2 I

T2 T1 T2

2

Aanwijzingen 1 Maak een schrijfplan: informatieve inleiding, tien etiquetteregels voor communicatieve situaties, slot. 2 Schrijf een informatieve inleiding over het gebruik van de mobiele telefoon door jongeren en het effect ervan op hun communicatieve vaardigheden. Dit is de aanleiding om etiquetteregels voor het gebruik van de mobiele telefoon op te stellen. 3 Schrijf daarna tien duidelijke regels bij verschillende situaties. 4 Schrijf een samenvattend slot. 5 Voeg minstens 1 beeld toe. 6 Controleer je werk met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. 7 Voeg je tekst met afbeelding(en) toe aan je schrijfdossier of taalportfolio. Resultaat • de netversie van je tekst met instructies • een volledig ingevuld schrijfplan • een bronvermelding Beoordeling Het schrijfplan en de tekst met instructie worden beoordeeld volgens de criteria die je vindt in de theorie en het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst.

Keuze B: Uiteenzetting Omschrijving van de opdracht onderwerp: uiteenzetting over het idee achter Tony’s Chocolonely publiek: jongeren schrijfdoel: uiteenzetten omvang: 400 woorden bron: minstens twee zelfgekozen bronnen

2 Na afloop

Schrijven

Hoe ging het?

T2 Heb je de leerdoelen van deze les bereikt?

1 Noteer van ieder leerdoel links in één of enkele woorden hoe het ging. 2 Geef van de rubrics rechts aan welk niveau je hebt bereikt (zie de Rubrics Schrijven op pagina 439­442). 3 Op welke manieren kun je de gekozen structuur van het schrijfplan nog beter laten zien in de tekst?

2F 1. Ik kan een keuze maken tussen functioneel en illustratief beeld bij mijn tekst.

4. Ik kan een schrijfdossier en taalportfolio aanleggen.

3F

4F

4F

2. Ik heb een goed schrijfplan gemaakt. 3. Ik kan een goede, pakkende inleiding schrijven.

2. Ik kan een geschreven tekst beoordelen en verbeteren. 3. Ik kan een schrijfplan maken of een opbouw voor mijn tekst bepalen.

3F

Hoe

4. Mijn tekst is goed afgestemd op het schrijfdoel.

ghing

5. Ik sluit mijn tekst op een passende manier af.

et?

10, 11. Ik gebruik goede verwijs­ woorden en signaalwoorden.

5. Ik kan verschillende informerende en uiteenzettende teksten schrijven en een bronvermelding maken. 6. Ik kan een tekstvorm en medium kiezen waarmee ik mijn publiek het beste bereik.

12. Mijn tekst is verdeeld in correcte alinea’s. 14. Ik houd rekening met het standpunt en de voorkennis van het publiek.

Aanwijzingen T2 1 Zoek informatie over het idee achter Tony’s Chocolonely.

2 Bepaal welke informatieve punten je wilt gebruiken en markeer deze in de tekst. T1 3 Bepaal welke tekststructuur je wilt gebruiken. T2 4 Maak een schrijfplan voor de uiteenzetting waarin je in telegramstijl de geselecteerde informatie opneemt. I 5 Schrijf de uiteenzetting overeenkomstig je schrijfplan. T2 6 Controleer je werk met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. 7 Voeg je tekst toe aan je schrijfdossier of taalportfolio.

ONLINE VOOR JOU

• Beoordelingsformulier Zakelijke tekst • Correctiemodel startopdracht 2 Schrijven • Extra oefenmateriaal Alineaverbanden

TOETSEN

• Toets is de eindopdracht Kunnen in deze module

gebruiken

• Extra oefenmateriaal Informerende teksten • Extra oefenmateriaal Schrijfplan uiteenzettende tekst

Resultaat: • de netversie van je uiteenzetting • een volledig ingevuld schrijfplan • een bronvermelding

• Extra oefenmateriaal Titel en tussenkop bedenken

Beoordeling Het schrijfplan en de uiteenzetting worden beoordeeld volgens de criteria die je vindt in de theorie en het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst.

120

121

Structuur

Spreken, kijken en luisteren

2

2

Spreken, kijken en luisteren

Informerende presentatie 3F

4F

3F

4F 3F

3F

4F

3F

4F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

De structuur van een presentatie herkennen. Een spreekplan maken. Een monoloog houden. Een informerende presentatie houden en daarbij de juiste hulpmiddelen gebruiken. Een presentatie beoordelen.

[57] Tips

Voorkennis

[38]

Het slot [39-45] Tekststructuren [46] Functies van tekstgedeelten [53] Nieuwsbericht [55] Instructie [56] Uiteenzetting

Soorten verbanden en signaalwoorden gebruiken [35] Hoofdstructuur: inleiding, middenstuk, slot [36] De inleiding [37] Het middenstuk [33]

[34] Verbindingswoorden

Vooraf

bij een presentatie Interactie [59] Spreekplan [60] Hulpmiddelen bij een presentatie [61] Luisteren, aantekeningen maken en vragen stellen [62] Beoordelen presentatie

Klassikale inleiding

r o o v t a W

r e k j i k , r e k e r Sp isteraar En lu ben jij?

4. Let je in een gesprek op iemand zijn lichaamstaal? Geef eens een voorbeeld?

Startopdracht 1

[58]

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 Wat is de functie van een spreekplan tijdens de presentatie van een uiteenzetting? R 2 Uit welke drie delen bestaat de hoofdstructuur van een presentatie? T1 3 Op welke vier manieren kun je in een presentatie duidelijk het verband aangeven tussen de

deelonderwerpen? Geef drie voorbeelden van hulpmiddelen die je bij een presentatie kunt gebruiken. Wat is het doel van het gebruik van hulpmiddelen als je een presentatie houdt? Wat is het belangrijkste risico van het gebruik van hulpmiddelen als je een presentatie houdt? Wat zijn de drie belangrijkste doelen waarmee je na afloop van een presentatie vragen kunt stellen aan de spreker? 8 De beoordeling van een presentatie richt zich op vijf belangrijke aspecten van de presentatie. Welke vijf zijn dat?

4 5 6 R 7

1. Hoe ga je te werk bij het geven van een presentatie? Wat doe je eerst… en daarna?

2. Wat doe je om je presentatie interessant te maken?

3. Wat vind je moeilijk bij het geven van een presentatie of monoloog?

5. Let je in een gesprek op je eigen houding en stemgebruik? Leg eens uit?

6. Wat doe je liever in een discussie: spreken, kijken of luisteren? Waarom?

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. 7. Welke rol heb jij het liefst in een discussie of groepsgesprek (voorzitter, observator of deelnemer)? Waarom?

122

8. Kun je in een gesprek jouw mening goed verwoorden? Wat vind je moeilijk?

9. Kun je soorten argumenten herkennen? Waar let je dan op?

1 Luister naar audiofragment 1 Steeds meer gezinnen kloppen aan bij een conversatieleraar. Hieraan ligt een eenvoudig spreekplan ten grondslag. I a Luister naar de presentatie en maak aantekeningen in steekwoorden. T2 b Neem het spreekplan over en vul het in. Beluister het audiofragment eventueel nog een keer om alle onderdelen te kunnen invullen.

123

Spreken, kijken en luisteren

2

2 Opdracht 3

Onderwerp: Hoofdgedachte: Spreekdoel: Tekstvorm:

Alinea’s Functie

Spreken, kijken en luisteren

Structuur en inhoud van een presentatie

[38, 46] [59]

Bekijk beeldfragment 1 Magisch denken. Beantwoord vervolgens de vragen. T1 1 a

Inhoud

1 2 3

Welke tekststructuur herken je? b Leg uit hoe je aan je antwoord komt. c Welke tegenstelling zit er in deze presentatie? T2 2 a ‘We geloven, ... dat de geest van ons idool een voorwerp besmet door fysiek contact.’ Het woord ‘besmet’ is eigenlijk niet zo goed gekozen. Leg uit waarom niet. b Welk woord of welke formulering zou hier beter passen? I 3 a Lees nog eens tekst 1 Magisch denken is ruzie met jezelf uit de module Lezen op pagina 91. Schrijf vervolgens in steekwoorden op, hoe je aan een medeleerling kunt uitleggen dat de mensen die op een veiling spullen van Marilyn Monroe of John F. Kennedy hebben gekocht ook heel goed ‘ruzie met zichzelf’ kunnen hebben gehad. b Presenteer je uitleg aan een paar medeleerlingen. Wie heeft het het best uitgelegd en waarom?

4

Opdracht 4 T1 T2 I

T2

2 Op advies van de leerlingenraad heeft de directie van jullie school het voornemen om de schoolpauzes vijf minuten korter te laten duren. a Bedenk een voordeel en een nadeel van deze maatregel voor de leerlingen. b Schrijf een spreekplan voor een korte uiteenzetting, waarin je je medeleerlingen informeert over de voorgenomen maatregel. c Ontwerp een powerpointdia, waarmee je dit spreekplan in steekwoorden in beeld brengt. Probeer je spreekplan in zo weinig mogelijk woorden zichtbaar te maken. Gebruik eventueel beelden om je spreekplan duidelijk te maken voor je publiek. 3 Je hebt zelf naar de informatie over de schoolpauzes geluisterd. Formuleer daarmee ... a een vraag om verheldering. b een vraag om extra informatie. c een kritische vraag. 4 Lees de volgende tekst van een korte presentatie.

Veel regeringen willen de aanschaf van elektrische auto’s stimuleren. Elektrische auto’s zijn schoner dan andere auto’s. Ze stoten minder van het broeikasgas CO2 uit. Ze zijn stiller dan auto’s met een verbrandingsmotor. Ze rijden comfortabel. Aardolie, grondstof voor benzine en diesel, wordt schaars. Elektrische auto’s zijn duur in aanschaf. Ze zullen altijd duurder blijven dan niet­elektrische auto’s. Als veel mensen elektrisch gaan rijden, moeten er meer elektriciteitscentrales komen. Bij het opwekken van elektriciteit in centrales komt CO2 vrij. Het valt nog te bezien of de voordelen van een elektrische auto opwegen tegen de nadelen.

Op welk onderdeel van de beoordeling van een presentatie zou de spreker van bovenstaande presenta­ tie in elk geval minder goed scoren? b Schrijf de tekst over en voeg op de juiste plaatsen zes signaalwoorden of signaalformuleringen T2 toe om de tekst te verbeteren. T1 5 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module. T1

a

Informeren en overtuigen

[14] [62]

Door onverwachte omstandigheden kun je vanavond niet naar de laatste training voor een belangrijke sportwedstrijd van aanstaande zaterdag. Je moet je strenge trainer hiervan op de hoogte stellen. Je spreekt een voicemailbericht in. T2 1 Bereid het bericht voor door op te schrijven wat je wilt zeggen: schrijf alle punten op in telegramstijl. I 2 Spreek het bericht in (eventueel door naar een medeleerling te bellen of het gesprek op te nemen) T2 3 Beluister de berichten en geef elkaar feedback: Is de informatie volledig? Is het taalgebruik correct?

Is het bericht goed verstaanbaar? Is de toon juist? Is de boodschap overtuigend overgebracht? 4 Beoordeel je eigen bericht aan de hand van de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443­448. Let daarbij op: • Inhoud nummer 4 • Publiekgerichtheid nummer 13 en 14 • Taalgebruik en techniek nummer 20 t/m 23

T

Een verschilletje van 845 miljoen In de Europese Unie spreken ongeveer 23 miljoen mensen Nederlands als eerste taal, wereldwijd zijn dat er 28 miljoen. Het Chinees wordt wereldwijd het meest gesproken. 873 miljoen mensen spreken Mandarijns als eerste taal en 178 miljoen als tweede. wikipedia.nl

Zie ook de online module Taalbeschouwing.

124

125

Spreken, kijken en luisteren Opdracht 5

2

2

Een instructie geven aan een bepaald publiek

[13, 55] [59]

1 Bereid een instructie voor over een apparaat dat je dagelijks gebruikt: bijvoorbeeld je grafische rekenmachine, je mobiel, je iPhone, je nieuwste computerspel, je e­reader of je scooter. T1 2 Zoek informatie over de werking en de mogelijkheden van dit apparaat. T2 3 Maak van de gevonden informatie een spreekschema voor een presentatie van maximaal 5 minuten. I 4 Maak in je spreekschema twee variaties van je presentatie: een voor de kritische luisteraar en een voor de luisteraar zonder enige voorinformatie (bijvoorbeeld je kleine zus). Stem je informatie en taalgebruik nauwkeurig af op de verschillende doelgroepen. 5 Houd de presentatie voor een groep medeleerlingen; een van hen bepaalt welke variant je gebruikt.

Opdracht 6

Informerende presentatie

[61]

Bekijk beeldfragment 2 Aflevering Altijd wat. Het gaat over het dragen van een fietshelm. Maak tijdens het kijken aantekeningen. Beantwoord vervolgens de vragen.

Spreken, kijken en luisteren

T1 3 Welke mogelijkheden zou ze hebben om de structuur voor luisteraars duidelijker te maken?

Bekijk vervolgens de presentatie nog eens, maar nu met beeld en geluid. 4 Het beeld ondersteunt de presentatie op twee manieren. Welke? T2 5 Wat is de kern van de bonustip uit deze presentatie? 6 Waarom zou de presentatrice ervoor hebben gekozen om de ‘bonustip’ door deze gastspreker te laten geven?

Plusopdracht 8

Instructiefilmpje maken

[35, 55] [57 – 60, 62]

Maak een instructiefilmpje over het houden van een boekpresentatie. Let op: het gaat om de inhoud van de presentatie, niet om de techniek (daar zijn al instructiefilmpjes voor!). Je maakt dus duidelijk welke onderdelen niet mogen ontbreken en hoe iemand zijn boekpresentatie het best kan opbouwen. Mogelijk wordt het filmpje gepubliceerd in de ELO van jouw school. Je kunt het natuurlijk ook op YouTube zetten! Gebruik zo mogelijk de instructie voor het houden van een boekpresentatie die jouw school heeft. Werk in twee­of drietallen.

T1 1 Je zou de aankondiging van het onderwerp als titel kunnen beschouwen. Wat is het belangrijkste doel

van deze titel? 2 Vertegenwoordigers van verschillende ‘belangengroepen’ worden geïnterviewd. Geef in het schema met een kruisje aan of de groepen vóór het verplicht stellen van een fietshelm zijn, of ze er tegen zijn, of dat ze hierover geen uitspraak doen (‘neutraal’). Voor

Tegen

Neutraal

basisschool VVN kinderen ouders verkeerspsycholoog onderzoeker helmproducent T2 3 Lees nog eens tekst 5 van de module Lezen op pagina 98. Wie van de mensen die in de aflevering van Altijd wat

aan het woord is/zijn gekomen zou(den) zich helemaal in deze tekst kunnen vinden? Licht je antwoord toe. T1 4 Leg uit waarom dit een informerende presentatie kan worden genoemd. I 5 Maak gebruik van je aantekeningen om in twee­ of drietallen een korte presentatie voor te bereiden, waarin je medeleerlingen zo goed mogelijk duidelijk maakt welke afweging ze moeten maken voordat ze besluiten wel of niet een fietshelm te gaan gebruiken.

Opdracht 7

Structuur van een presentatie

T2 1 Maak een spreekplan voor de instructie. Zorg ervoor dat je alle onderdelen van de boekpresentatie

aan de orde laat komen en geef bij elk onderdeel een korte toelichting. 2 Zorg voor een heldere opbouw van de instructie. 3 Geef een of meer tips die iemand kan toepassen om zijn boekpresentatie leuk en boeiend te maken voor het publiek. T1 4 Maak bij je instructie gebruik van minstens een hulpmiddel. T2 5 Bewerk het spreekplan tot een script voor het instructiefilmpje. 6 Oefen de presentatie en neem het filmpje op. I 7 Laat het filmpje aan een groepje medeleerlingen zien en beoordeel elkaars filmpje. 8 Beoordeel jouw eigen inbreng aan de hand van de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443­448. Let daarbij op: • Voorbereiding nummer 1 en 2 • Inhoud nummer 4 en 5 • Structuur nummer 7 en 8 • Publiekgerichtheid nummer 13 en 15 • Taalgebruik en techniek nummer 20 t/m 23

Plusopdracht 9

Boekpresentatie houden

[58 – 62]

1 Bereid een presentatie van ongeveer 10 minuten voor over een literair boek dat je hebt gelezen. Volg daarvoor de instructies uit de vorige opdracht, of instructies die je van je leraar krijgt. Gebruik ook de tips die je hebt gekregen of gegeven om een boekpresentatie leuk en boeiend te maken. I 2 Houd de presentatie voor je medeleerlingen. T2 3 Beoordeel elkaars presentatie met het Beoordelingsformulier Presentatie.

[59, 60]

In de presentatie bij deze opdracht komen verschillende ‘spreektips’ aan bod. Luister naar beeldfragment 3 Spreektips, maar bekijk hem niet: klik het beeld weg (‘minimaliseren’)! Maak tijdens het luisteren aantekenin­ gen. Beantwoord vervolgens de vragen. T1 1 De presentatrice geeft aan dat ze ‘6 aspecten’ van presenteren gaat behandelen. Welke 6 zijn dat? T2 2 Maakt de spreekster de structuur van haar presentatie voor de luisteraar voldoende duidelijk naar jouw

oordeel? Wat valt je op?

126

127

Spreken, kijken en luisteren

Eindopdracht 10

2

2

Spreken, kijken en luisteren

Resultaat • een volledig uitgewerkt spreekplan • een presentatie • een bronnenlijst

Weten

Keuze B: Informatieve presentatie over een culturele activiteit voor jongeren In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Licht steeds je antwoord toe. T1 1 Als je een presentatie geeft, is het verstandig een uitgeschreven versie bij de hand te houden. T2 2 ‘Wat je het laatst zegt, onthoudt de luisteraar het best.’ Het slot van je presentatie is dus belangrijker dan de inleiding. T1 3 De luisteraar is medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van een presentatie. 4 Illustratiemateriaal bij een presentatie is niet alleen bedoeld om het publiek te vermaken. 5 Kritische vragen zijn bedoeld om duidelijk te maken dat je het niet met de spreker eens bent. 6 De probleem­en­oplossingstructuur past niet bij een uiteenzetting.

Eindopdracht 11

Kunnen

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

Keuze A: Uiteenzettende presentatie over jongerencultuur Omschrijving van de opdracht onderwerp: kies een aspect van jongerencultuur. Bijvoorbeeld: jongerentaal, groepsgedrag, jongeren en muziek, topsport en scholieren. duur: 10 minuten sprekers: 2 hulpmiddel: powerpoint of Prezi, (digitale) illustraties, video­ of audiofragmenten materiaal: Beoordelingsformulier Presentatie

Aanwijzingen 1 Werk in tweetallen. T1 2 Zoek betrouwbare informatie over jongerencultuur (minstens drie nieuwe bronnen). Maak een goede bronvermelding. T2 3 Maak een spreekplan. 4 Bereid je zorgvuldig voor op de presentatie door de onderdelen te controleren met het overzicht in de theorie van [62]. 5 Oefen samen de presentatie, gebruik daarbij het spreekplan. Zorg ervoor dat jullie een evenredige bijdrage hebben in het spreken. 6 Houd jullie presentatie voor medeleerlingen of neem hem op met een camera. I 7 Bereid je voor op kritische vragen over het onderwerp en nodig je publiek aan het eind van de presentatie uit om vragen te stellen.

Toets

Omschrijving van de opdracht onderwerp: kies een van je culturele activiteiten, bijvoorbeeld een bijzondere film die je onlangs hebt gezien of een interessant concert­ of theaterbezoek. duur: 10 minuten sprekers: 2 hulpmiddel: powerpoint, filmpje, (digitale) illustraties, video­ of audiofragmenten materiaal: Beoordelingsformulier Presentatie

Aanwijzingen 1 Werk in tweetallen. T1 2 Zoek betrouwbare informatie over de culturele activiteit (minstens drie nieuwe bronnen). Maak een goede bronvermelding. T2 3 Maak een spreekplan. 4 Bereid je zorgvuldig voor op de presentatie door de onderdelen te controleren met het overzicht in de theorie. [62] 5 Oefen samen het spreken, gebruik daarbij het spreekplan. Zorg ervoor dat jullie een evenredige bijdrage hebben in het spreken. 6 Houd jullie presentatie voor medeleerlingen of neem hem op met een camera. I 7 Bereid je voor op kritische vragen over het onderwerp en sluit je presentatie af met een kritische stelling. Nodig je publiek aan het eind van de presentatie uit om te discussiëren over de stelling en om kritische vragen te stellen. Beoordelingscriteria 1 De inhoud is boeiend. 2 De presentatie bevat een duidelijke hoofdstructuur. 3 Het publiek hoort signaalformuleringen. 4 Het taalgebruik is verzorgd, foutloos en sluit aan bij de doelgroep. Resultaat • een volledig uitgewerkt spreekplan • een presentatie • een bronnenlijst

Beoordelingscriteria 1 De inhoud is boeiend. 2 De presentatie bevat een duidelijke hoofdstructuur. 3 Het publiek hoort signaalformuleringen. 4 Het taalgebruik is verzorgd, foutloos en sluit aan bij de doelgroep.

128

129

Spreken, kijken en luisteren

2

2

Structuur

Theorie Lezen

Na afloop

Verbanden tussen tekstdelen – Tekststructuur

Hoe ging het?

T2 Heb je de leerdoelen van deze les bereikt?

[32] Manieren om alinea’s met elkaar te verbinden

1 Noteer van ieder leerdoel links in één of enkele woorden hoe het ging. 2 Geef van de rubrics rechts aan welk niveau je hebt bereikt (zie de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443­448). 3 Hoe kun je de structuur van de presentatie nog duidelijker tonen aan het publiek?

2F

3. Ik kan een spreekplan maken.

3F

4F

4F

2. Ik heb een goed spreekplan gemaakt.

1. Ik kan de structuur van een presentatie herkennen. 2. Ik kan een informerende presentatie houden en daarbij de juiste hulpmiddelen gebruiken.

3F

5. Mijn inleiding is pakkend en bevat de hoofdgedachte en de opbouw.

Hoe

7. Mijn presentatie is correct verdeeld in inleiding, middenstuk en slot.

ghing

8. Ik gebruik de juiste signaalwoorden om verbanden aan te geven.

et?

15. Ik houd rekening met het standpunt en de voorkennis van het publiek.

4. Ik kan een presentatie beoordelen.

20, 21, 23. Ik spreek goed verstaanbaar, afwisselend en vloeiend. 5. Ik kan een monoloog houden.

ONLINE VOOR JOU

• Beoordelingsformulier Presentatie • Correctiemodel startopdracht 2 Spreken, • • • • • •

kijken en luisteren Audiofragment 1 Steeds meer gezinnen kloppen aan bij een conversatieleraar Beeldfragment 1 Magisch denken Beeldfragment 2 Aflevering Altijd wat Beeldfragment 3 Spreektips Extra oefenmateriaal Spreekplan herkennen Extra oefenmateriaal Spreekplan maken

22. Ik varieer in intonatie en houding tijdens het spreken.

TOETSEN

De alinea’s van een tekst staan uiteraard niet zomaar los onder elkaar. Tussen die alinea’s bestaat een logisch verband. Je noemt dat alineaverbanden of tekstverbanden. Ook staan inleiding en slot niet los van het middenstuk, maar ze zijn ermee verbonden. Die verbanden tussen alinea’s kun je op een aantal manieren aangeven, namelijk door: 1 Herhaling van woorden of woordgroepen Aan het begin van een nieuwe alinea herhaal je woorden of woordgroepen, of synoniemen uit de vorige alinea. Je noemt dat overlappers. voorbeeld (...) Sportartsen constateerden ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en de conditie en het uithoudingsvermogen van de sporters. Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters kun kansen op succes. Koolhydraten zitten voornamelijk in pasta’s, zoals (...) 2 Signaalwoorden Signaalwoorden zijn woorden of woordgroepen die alinea’s verbinden. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar uit het signaalwoord kun je ook opmaken om welk verband het gaat. Zo’n woord heeft dus een duidelijke functie in de logische opbouw van de tekst. voorbeeld Het aanleggen van een extra sportveldje levert veel voordelen op. Maar veel buurtbewoners zijn bang voor overlast. 3 Signaalzinnen Er zijn twee soorten signaalzinnen: aankondigende en terugblikkende. voorbeeld Ik zal verderop in de tekst een reeks bezwaren noemen (aankondigen). Eerder noemde ik al een reeks bezwaren (terugblikkend).

• Toets is de eindopdracht Kunnen in deze module

Een combinatie van dergelijke zinnen is ook mogelijk. voorbeeld De oplossingen die ik hiervoor noemde, zal ik later nog toelichten. 4 Overgangszinnen met een verwijzend woord Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of aan het eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord zoals deze, die, dit, dat, dergelijke, zulke. voorbeeld Het is beter voor het lichaam dat glucose mondjesmaat beschikbaar komt dan plotseling in een grote golf. Dat laatste doet zich voor na het eten van suiker en zetmeelhoudende producten, zoals aardappelen, witte rijst en wit brood.

130

131

Theorie

2

2 Lezen

Lezen

[33] Soorten verbanden en signaalwoorden Met signaalwoorden kun je duidelijk maken hoe een tekst is opgebouwd en hoe de onderdelen ervan samenhangen. Je noemt signaalwoorden daarom ook wel structuuraanduiders. Je kunt het ook anders zeggen: een signaalwoord maakt duidelijk wat de functie van de alinea’s ten opzichte van elkaar is en hoe zinnen met elkaar in verband staan.

Soort verband

Toelichting

Voorbeelden

Uitleggend (of toelichtend) verband

Met dit verband leg je iets uit, licht je het een en ander toe.

dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie, ter toelichting kan dienen ..., dat is het geval bij Mijn neef vindt het spannend om nieuwe dingen te ontdekken; zo at hij laatst insecten.

Concluderend verband

In schema: Soort verband

Toelichting

Voorbeelden

Tegenstellend verband

Een tegenstellend verband geeft een tegenstelling aan. Met een tegenstelling kun je je standpunt benadrukken.

maar, daarentegen, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds ... anderzijds, toch, hoewel, niettemin, terwijl

Hiermee leid je een conclusie in.

Oorzakelijk verband

Redengevend verband

132

Met dit verband kondig je een opsomming aan. De signaal­ woorden staan soms op zichzelf, dan is de opsomming impliciet (het voorgaande of volgende element wordt niet met een signaalwoord ingeleid); bij langere opsommingen wordt elk element ingeleid door een opsommend signaalwoord.

en, ook, niet alleen ... maar ook, bovendien, verder, nog, daarnaast, zowel ... als, vervolgens, tevens, ten eerste ... ten tweede, eerst, dan, daarna, ten slotte, niet alleen ... maar ook

Dit verband koppelt een oorzaak aan een gevolg. Als iets het gevolg is van wat buiten de menselijke vrije wil ligt, iets waaraan dus geen menselijk besluit ten grondslag ligt, spreek je van een oorzaak, niet van een reden.

doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van, als gevolg van, hierdoor, vanwege, te danken aan, te wijten aan

Met dit verband kondig je een reden aan. Een reden leidt, anders dan een oorzaak, niet noodzakelijk tot een gevolg: iemand kan op grond van de reden de keuze maken of het gevolg wel of niet optreedt.

omdat, want, daarom, immers, namelijk, hierom, zodoende, vanwege, aangezien

Claire houdt van zwemmen, maar ook van hardlopen. Ik heb heerlijk gegeten: eerst een voorafje, daarna een heerlijk hoofdgerecht en ten slotte nog een verrukkelijk toetje.

Samenvattend verband

Hiermee geef je een korte samenvatting van wat eerder is gezegd.

kortom, samenvattend, om kort te gaan, alles bij elkaar, al met al, met andere woorden De een wilde gaan bowlen, iemand anders ging liever karten, weer een ander kon helemaal niet komen; kortom: ons klassenuitje werd helemaal niks!

Voorwaardelijk verband

Met deze signaalwoorden stel je een voorwaarde.

als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij, wanneer, in het geval dat, aangenomen dat Ik wil je best helpen, op voorwaarde dat je dan zelf ook meewerkt.

Vergelijkend verband

Met dit verband geef je een vergelijking aan.

net als, zoals, evenals, hetzelfde, eenzelfde geval, soortgelijk, als, vergelijk, ... doet denken aan, een soortgelijk geval Vergeleken met voorgaande jaren, scoort Ajax nu wel heel erg slecht!

Doel-middel

Afgelopen nacht viel er meer dan een meter sneeuw. Daardoor stortte het dak van de sporthal in.

De dakconstructie van de sporthal werd zwaar belast door de hoeveelheid sneeuw; daarom besloten de autoriteiten de sporthal te sluiten.

dus, concluderend, derhalve, hieruit volgt Mijn broer wil graag de nieuwste Audi; hij zal dus flink moet sparen.

Vorig jaar snapte ik wiskunde nog, maar nu snap ik er niks meer van! Opsommend verband

Theorie

Met dit verband geef je aan dat er een middel nodig is om een doel te bereiken.

om ... te, opdat, daartoe, met het oog op, met behulp van, door middel van, met de bedoeling om Ik gebruik een kurkentrekker om de fles te openen. (De kurkentrekker is hier het middel om de fles te openen; het openen van de fles is het doel.)

Chronologisch verband

Met dit verband geef je aan hoe iets nu is vergeleken met vroeger, het geeft een ontwik­ keling in de tijd aan.

vroeger, nu, later, eerst, nadat, terwijl, daarna, inmiddels Vroeger vulde iedereen zijn belastingformulier met de hand in, maar intussen is de digitale snelweg zo ‘gewoon’ geworden, dat men de belastingen tegenwoordig digitaal invult.

133

Theorie

2

2 Lezen

Lezen Functies

[34] Verbindingswoorden gebruiken Verbindingswoorden zijn essentieel bij het schrijven van een tekst of als je een presentatie voorbereidt. Met verbindingswoorden maak je duidelijk hoe de verschillende delen van je tekst met elkaar samen­ hangen. Je lezer of toehoorder kan je gedachtegang dan beter volgen. Voor jezelf is het gebruik van verbindingswoorden een goed controlemiddel om te kijken of je tekst logisch is opgebouwd. Als je een oorzakelijk verbindingswoord gebruikt, hoort daarna die oorzaak te komen (je hebt hem immers aangekondigd met je verbindingswoord). Komt die niet, dan raakt je lezer of toehoorder in verwarring en haakt hij wellicht af. Was je helemaal niet van plan een oorzaak te noemen, dan heb je het verkeerde verbindingswoord gebruikt. Verbindingswoorden hebben dus zowel voor de schrijver/spreker als voor de lezer/toehoorder een signaalfunctie.

Inleiding

• • • • • •

Middenstuk

• Hoofdgedachte uitwerken in deelonderwerpen: ­ per deelonderwerp een alinea; ­ per alinea (of groepje alinea’s) een kernzin.

[37]

Slot

• • • • •

[38]

voorbeeld

TEKST 1

Sleutelen aan voedsel

TEKST 2

Elk deel heeft een eigen functie in de gehele tekst en kan uit meer dan één alinea bestaan. Het middenstuk is vrijwel altijd uit meer alinea’s opgebouwd, terwijl de inleiding en het slot vaak uit één alinea bestaan.

134

Naam

1 Dit stukje gaat over mijn naam en mijn Gmailaccount. Wat die twee met elkaar te maken 2

3

4

Om een tekst begrijpelijk en aantrekkelijk te maken is het belangrijk te letten op een goede opbouw. Een zakelijke tekst (een brief, betoog, artikel, enzovoort) bestaat meestal uit drie hoofddelen: 1 de inleiding; 2 het middenstuk; 3 het slot.

Samenvatting Conclusie Aanbeveling Afweging Oproep

[36]

voorbeeld

Bron: havo-examen Nederlands 2015-II.

[35] Hoofdstructuur: inleiding, middenstuk, slot

Belangstelling wekken Onderwerp introduceren Hoofdgedachte formuleren Opbouw aankondigen Aanleiding noemen Welwillend stemmen

Voorbeeld van tekst met drie hoofddelen

1 Heeft u het ook gelezen? Nederland heeft een gentechvrije zone! Rond Nijmegen mag

in een gebied van dertien hectare rond de stad geen boer genetisch gemodificeerde gewassen verbouwen. Persoonlijk was ik even vergeten wat er zo erg was aan gentech, maar een van de initiatiefneemsters legde het uit: “Het is een aantasting van de biodiversi­ teit. De genetisch veranderde plant blijft overeind als je die met aangepast gif bespuit, maar de rest van het leven op het land en in de bodem gaat eraan. Bovendien is het zaad dat nodig is om gentechlandbouw te plegen, niet vrij verhandelbaar. Er rust patent op dat in handen is van een paar grote multinationals.” 2 Dat laatste klopt. Genetisch gemodificeerd zaad wordt vaak betrokken van agressieve multinationals, zoals het beruchte bedrijf Monsanto. Vooral voor arme landen, die verbeterde gewassen juist zo hard nodig hebben, is dat een groot probleem. Toch heeft dat bezwaar meer te maken met toezicht op monopolievorming, met regelgeving, dan met gentechnologie op zichzelf. Voor Afrikaanse boeren die wel aan gentech doen, is de Europese angst voor ‘geklooi met voedsel’ minstens zo’n groot probleem. Die angst kost hun namelijk een afzetmarkt.

Theorie

5

6

7

hebben, zal later blijken. Eerst maar even over mijn naam. Ik sta daar vrij neutraal tegenover. Veel mensen hebben dat volgens mij. Een naam die heb je nou eenmaal, daar moet je niet te veel bij stilstaan. Pas als het heel erg is, kun je overgaan tot draconische maatregelen als naams­ verandering. Vroeger had je mensen die ‘Poepjes’ heetten en die deden dat dan. Vandaar dat je zulke namen nu niet meer tegenkomt. Met voornamen is het wat simpeler. Bevalt die niet, dan kan er in het informele nog wel wat gerommeld worden: ‘Ik heet Bénedicte, maar iedereen noemt me Floor.’ Ik noem maar wat. Alleen als je prinses bent, moet je er officieel werk van maken. Zo werd Marijke Christine. Persoonlijk vind ik Marijke leuker, maar wie ben ik. Goed, Peter van der Klugt dus. ‘Van der Klugt’ heb ik altijd wel goed gevonden. Niet al te alledaags à la De Jong of De Vries, maar toch niet zo gezocht als Vrauwdeunt (ik zeg maar iets geks). ‘Peter’ is natuurlijk wel weer erg alledaags, maar in de combinatie kan het er wel mee door, al bekt het soms wat lastig. Maar een naamgenoot ben ik nooit tegengekomen en dat stemt tot tevredenheid. Toch een beetje het idee dat je tamelijk uniek bent. Tot gisteren. En dat brengt ons bij mijn Gmailaccount. Bijna iedereen heeft zo’n gratis account. Handig, kun je overal je mail ophalen. Maar bij mij is dat nooit erg van de grond gekomen. Ik stuurde een paar berichtjes naar mezelf om te kijken of het werkte. Nou, dat deed het. Daarna werd mijn inbox voornamelijk gevuld met junkmail. Het is dus eigenlijk een soort slapend adres gebleken, maar soms kijk ik er, uit een soort gewoonte, nog wel ’s naar. Zo ook gisteren en ik was meteen klaarwakker. Post! Van wie? Van ‘Peter/Karen Vanderklugt’. Wie?? Ik citeer de hele mail voor u: ‘Hi, I live in Ontario, Canada. My parents were from Holland. They came to Canada in 1952. Where do you live in Holland? My name is also

135

Theorie

2

2 Lezen

Theorie

Lezen voorbeeld

8

9

10 11

Peter Vanderklugt. Glad to hear back from you sometime. My parents were Cornelious (Casey) and my mother Wilma. Casey had two brothers Bill and Jack both deceased. Casey has also passed away. Pete.’ Onthutst staarde ik naar het scherm. Je kon veel zeggen van Pete, maar niet dat het een man van veel woorden was. Mijn halve familie waarvan ik het bestaan nooit had vermoed, bleek te zijn uitgeroeid. Bill, Jack, Casey zelf. Allemaal dood. Zo gezond was Canada nu kennelijk ook weer niet. Intussen zat ik er maar mee. Met deze Canadese Pete Vanderklugt. Eigenlijk wil ik er niks mee te maken hebben. Voor je het weet, zit je midden in de ellende. Over moeder Wilma heeft Pete het wijselijk nog even niet, maar ik denk niet dat het daar erg goed mee gaat. Ook Pete zelf lijkt me niet het zonnetje in huis. Arme Karen. Hoe langer ik erover nadenk hoe minder zin ik heb met deze naamgenoot en zijn hele hebben en houden daar in Ontario kennis te maken. Ik beschouw het incident als nooit gebeurd en zet het mailtje van Pete op delete. Er is niemand die zo heet als ik!

TEKST 3 ‘Lekker op je sokken door de kamer lopen, zonder dekentje op de bank voor de buis, pyjama aan en toch niet verkouden worden. Het lijkt de droom van menigeen. Local warming helpt u deze droom verwezenlijken, want hiermee wordt comfortabel wonen werkelijkheid! Lees snel verder en ontdek zelf hoe Local warming werkt ...’ Bron: Joost Marsman, in: Eigen Huis Magazine.

2 Het onderwerp introduceren en/of de hoofdgedachte naar voren brengen Een lezer en/of luisteraar wil meteen weten waar het over gaat. Op basis daarvan kan hij besluiten verder te lezen of luisteren. voorbeeld

Bron: Peter van der Klugt, in: Carp*.

TEKST 4 Toelichting bij tekst 2 De drie hoofddelen zijn duidelijk te onderscheiden: Alinea 1: de inleiding. De schrijver vertelt over welke twee onderwerpen hij het gaat hebben, en hij maakt ons een beetje nieuwsgierig door de tweede zin: ‘wat zullen die twee onderwerpen met elkaar te maken hebben?’ Alinea 2­10: het middenstuk. Het middenstuk is ook weer vrij eenvoudig in twee delen te verdelen: alinea 2­5 met als onderwerp ‘de naam’ en alinea 6­10 met als onderwerp ‘mijn Gmailaccount’. Alinea 11: het slot. De schrijver rondt zijn tekst af. Dat doet hij heel knap, want in dit slot noemt hij weer de twee onderwerpen: de naam en de mail. Elk hoofddeel heeft een eigen functie. In dit voorbeeld is dat: • de inleiding: aankondigen en belangstelling wekken; • het middenstuk: uitwerken en uitleggen; • het slot: conclusie.

‘Max Janse, hoofd van de ecodisplays Bush, Desert en Ocean heeft een onderzoek gedaan in onder meer Burgers Ocean. In deze tekst geeft hij een overzicht van ruim 10 jaar (wetenschappelijk) onderzoek in de Ocean. Bij de verzorging van de Ocean komen veel vragen boven drijven. Onderzoek kan in die situaties veel nieuwe inzichten opleveren. Hoe worden praktische problemen opgelost en hoe wordt wetenschap toegepast in de Ocean?’ Bron: www.burgerszoo.nl.

3 Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd Dit gebeurt vooral bij een langere uiteenzetting, een beschouwing of een betoog. voorbeeld

TEKST 5

[36] De inleiding Met de deur in huis vallen werkt niet altijd goed, en dat geldt ook voor teksten. Een goede tekst of presentatie begint over het algemeen met een inleiding. Deze bestaat meestal uit één alinea, maar soms uit meer alinea’s.

Functies van de inleiding

Wanneer gevraagd wordt naar verklaringen van variaties in consumptieve gedragingen, wordt nogal eens verwezen naar het bestaan van zogenaamde ‘leefstijlen’. (...) Waarom de een zich een moderne inrichting aanschaft en de ander een traditionele, of waarom de een zich bij voorkeur laaft aan een glas bier en de ander aan een citroenjenever, lijkt iets waarover men aan de hand van de opgesomde sociaal­structurele variabelen betrekkelijk weinig kan zeggen. In deze beschouwing besteden we aandacht aan deze vraagstukken. We belichten de zaak vanuit verschillende oogpunten en gaan in op de verschillende kwesties omtrent de te bespreken leefstijlen.

Een inleiding heeft een bepaalde functie. Een goede inleiding heeft vaak meer dan één functie. Bron: H. Ganzeboom, Jaarboek MarktOnderzoekAssociatie.

1 De belangstelling wekken Een lezer of luisteraar heeft de keuze uit een enorm aanbod van geschreven en gesproken teksten. Niemand gaat alles lezen of naar alles luisteren. De inleiding moet de lezer daarom prikkelen om verder te lezen en de luisteraar verleiden om te blijven luisteren. Het moet een ‘pakkende’ inleiding zijn.

136

137

Theorie

2

2 Lezen

Theorie

Lezen

4 De aanleiding noemen Met andere woorden: welke gebeurtenis of welk nieuwsfeit vormt de aanleiding? Waarom bespreekt de schrijver of spreker dit onderwerp? Hoe kwam hij op het idee?

voorbeeld ‘Een 5,6 is goed genoeg’, vindt mijn puberdochter. Maar is dat wel zo? En hoe denkt ze daarover als ze over een paar jaar op sollicitatiegesprek moet?

voorbeeld ‘Arnhemmer Mark de Vries kreeg afgelopen week de schrik van zijn leven toen er een bekeuring in de bus viel: 50.006 euro boete ...’

Begin met een retorische vraag: een vraag waarop je geen antwoord verwacht. Eigenlijk is het een mededeling in vraagvorm. [75] voorbeeld ‘Bent u de ijzel ook zo zat?’

5 De lezer of luisteraar welwillend stemmen Schrijvers en sprekers gebruiken de inleiding om het publiek welwillend te stemmen, zodat dit niet al te kritisch is. Schrijvers leiden hun verhaal in met een korte weergave van wat er speelt, ‘beloven’ een interessante tekst, zodanig dat de lezer geboeid raakt. Sprekers stellen zich bijvoorbeeld bewust bescheiden op. Ook zij willen eerst hun publiek welwillend stemmen. Dat doen ze door bijvoorbeeld eerst iets persoonlijks te vertellen, een complimenten te geven, of een prijzenswaardige gebeurtenis in de geschiedenis van de organisatie waar hij spreekt, te noemen.

Begin met een verrassende, uitdagende, shockerende of sarcastische openingszin. Gebruik daarvoor stijlmiddelen als overdrijving, ironie en sarcasme. [75] voorbeeld ‘Criminelen hebben het naar hun zin in Nederland.’

voorbeeld

Begin met een constatering: je stelt vast dat een bepaald verschijnsel of een bepaalde ontwikkeling plaatsvindt.

TEKST 6

voorbeeld ‘Steeds indringender bemoeit de overheid zich tegenwoordig met het privéleven van de burger.’

In mei bezocht koning Willem­Alexander het internationale congres WCIT in Amsterdam. Tijdens zijn speech stelde hij dat internet heel belangrijk is voor jongeren die een kans willen maken op de arbeidsmarkt. Dit was het onderwerp van zijn speech. Hij begon zijn speech echter met iets heel anders. Hij zei: “Voordat ik mijn speech begin, wil ik de organisatie van dit congres hartelijk danken voor de uitnodiging. Boven­ dien wil ik de directeur van harte feliciteren met zijn verjaardag. Op een dag als deze dreigt een dergelijk feestelijk feit verloren te gaan. Jan, van harte proficiat met je verjaar­ dag!” Het publiek applaudisseerde en de koning had de volledige aandacht toen hij met zijn eigenlijke speech begon.

Een pakkende inleiding schrijven Een van de functies van de inleiding is: belangstelling wekken. Maar hoe doe je dat? Hoe bouw je zelf een pakkende inleiding op? Geoefende schrijvers en sprekers hebben daarvoor een aantal handig­ heidjes in huis. Sommigen gebruiken zelfs bijna altijd dezelfde ‘truc’. De volgende tips kunnen je helpen bij het maken van een aansprekende goede inleiding. Begin met een of meer directe vragen. Als je een vraag kiest waarop niet meteen een voor de hand liggend antwoord te geven is, prikkelt dit de nieuwsgierigheid van de lezer.

Vertel een korte anekdote. Een anekdote is een kort verhaaltje met een grappige of verrassende kern. De kern symboliseert een diepere waarheid of een meer algemene gedachte die je kunt gebruiken als kapstok voor je verhaal. Een kort verhaaltje of anekdote aan het begin is tien keer leuker dan het opdreunen van je boodschap. Soms is het waargebeurd, soms een broodjeaapverhaal. Hoe dan ook, het is bedoeld om op de lezer te ‘pakken’. voorbeeld

TEKST 7 ‘Een koppeltje ligt ’s nachts aan de kant van de weg in de auto een beetje te zoenen. Plots vernemen ze via de radio dat er een seriemoordenaar ontsnapt is met een haak aan de stomp van zijn arm. Het meisje wordt bang en dwingt haar vriend om haar terug naar huis te rijden. Na wat gediscussieer brengt de vriend haar dan toch maar thuis. Als ze uitstap­ pen, zien ze tot hun ontzetting dat er een haak aan hun autodeur is blijven hangen!’

Begin met een of meer voorbeelden om de belangstelling van de lezer te wekken. voorbeeld

voorbeeld ‘Wat zou ú doen met een miljoen?’

Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag. Die vraag geeft dan het hoofdonderwerp van de tekst aan.

138

TEKST 8 Stel, u wordt ’s ochtends wakker in een bed dat u niet herkent. Of: Uw buurman vraagt hoe uw bezoek aan de tandarts is verlopen terwijl u zich niet kunt herinneren dat u daar geweest bent. Of erger: Iemand vraagt hoe u heet en u hebt werkelijk geen idee. Het kan zijn dat u dan last hebt van Alzheimer. De kans is alleen groot dat u zich ook bovenstaande voorvallen niet kunt herinneren.

139

Theorie

2

2 Lezen

Begin met een citaat van een schrijver, filosoof of wetenschapper, citeer een deel van een gedicht of een paar regels uit een boek. voorbeeld “Mijn derde jaar als correspondent ging in en steeds vaker dacht ik bij mezelf: dit is een rare wereld.” Bron: Joris Luyendijk, Het zijn net mensen – beelden uit het Midden-Oosten.

voorbeeld “Ik zit mij voor het vensterglas onnoemelijk te vervelen.”

Theorie

Lezen 3 doet een aanbeveling. Hij geeft goede raad of een advies over een bepaalde kwestie. Een aanbeve­ ling kan worden ingeleid met: het zou een oplossing zijn als ..., ons advies is ..., het zou een goede zaak zijn als ...; 4 maakt een afweging. Hij geeft bijvoorbeeld voor­ en nadelen of verschillende mogelijke oplossin­ gen, en vergelijkt ze met elkaar, hij weegt ze tegen elkaar af. De schrijver geeft in het middenstuk voor­ en nadelen en dergelijke, in het slot geeft hij alleen maar aan wat voor hem het zwaarste weegt. Afwegingen worden ingeleid met bijvoorbeeld: enerzijds ... anderzijds, aan de ene kant ... aan de andere kant ..., de voorkeur geven aan ..., beter dan ...; 5 doet een oproep. Hij vraagt de lezers iets te doen (‘Boycot deze verkiezingen!’) of te laten (‘Ga niet stemmen!’). Uit een dergelijke oproep spreekt een toekomstverwachting; 6 eindigt met een uitsmijter, een opvallende of verrassende uitspraak (‘En mocht het nou niks worden met die studie, dan kun je altijd nog vuilnisman worden.').

Bron: Godfried Bomans.

[39] Tekststructuren [37] Het middenstuk In het middenstuk (of de kern van een tekst) behandelt de schrijver of spreker het onderwerp echt. Hij werkt de hoofdgedachte uit in een aantal deelonderwerpen. Meestal behandelt hij elk deelonderwerp in een aparte alinea, maar bij een omvangrijk deelonderwerp kan hij ook verschillende alinea’s gebrui­ ken. In de ene alinea staat dan bijvoorbeeld een bewering die de schrijver in de volgende alinea’s bewijst of met enige voorbeelden toelicht. Tekst 2 bestaat uit twee deelonderwerpen: • de naam; • het Gmailaccount.

Elke tekst, geschreven en gesproken, moet zo zijn opgebouwd dat er een samenhangend geheel ontstaat. Als je een tekst gaat schrijven, formuleer je een hoofdvraag bij je onderwerp. Het antwoord op de hoofdvraag is de hoofdgedachte die de lezer uit de tekst opmaakt/haalt. De samenhang ontstaat door de tekst een bepaalde structuur of opbouw te geven. Als je een schrijfplan maakt, vermeld je daarin de tekststructuur die je gaat volgen. [48] Met name in langere teksten kun je tekststructuren combineren. Je houdt je dan niet aan één gekozen structuur, maar combineert meerdere. Je gebruikt dan bijvoorbeeld niet alleen een verschijnsel­verklaringstruc­ tuur, maar ook een verschijnsel­besprekingstructuur. Door structuren te combineren, wordt zeker een langere tekst aantrekkelijker om te lezen en gemakkelijker te begrijpen. In het schema staan de meest voorkomende structuren. Daarna volgt de uitleg per structuur.

Elk deel bestaat weer uit een aantal alinea’s, waarin de spreker of schrijver het deelonderwerp uitwerkt. Er zijn verschillende manieren om het middenstuk op te bouwen. Voor elke schriftelijke of mondelinge tekst kies je een tekststructuur die het best past bij het type tekst dat je gaat schrijven. In [39] lees je alles over tekststructuren.

[38] Het slot Het slot heeft tot doel de tekst af te ronden. Hierna staan enkele manieren waarop dat kan. Vaak combineert een spreker of schrijver, vooral bij betogen, twee of drie van deze functies. De spreker of schrijver: 1 geeft een samenvatting in de laatste alinea. Hij zet de belangrijkste zaken nog even op een rij. Vooral bij informatieve teksten, uiteenzettingen en beschouwingen vind je een samenvattend slot. Signaalwoorden bij deze afsluiting zijn: kortom, zoals we zagen, zoals is gebleken; [33] 2 trekt een conclusie. Hij weegt in het middenstuk bijvoorbeeld de voor­ en nadelen of twee verschil­ lende zienswijzen tegen elkaar af. In het slot komt hij tot een conclusie die meestal aansluit op de hoofdgedachte of de vraagstelling uit de inleiding. Vooral aan het eind van betogende en activeren­ de teksten vind je een concluderend slot. Signaalwoorden van conclusies zijn bijvoorbeeld: dus, derhalve, daarom, al met al, concluderend, hieruit volgt; [33]

140

Structuur

Hoofdvraag

Voordelen-en-nadelenstructuur

Wat zijn de voor­ en nadelen?

[40]

Vroeger-en-nu-structuur

Wat is er veranderd?

[41]

Vroeger-nu-toekomststructuur

Wat is er veranderd en wat gaat er nog veranderen?

[41]

Probleem-en-oplossingstructuur

Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost?

[42]

Verschijnsel-en-verklaringstructuur

Welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel te geven?

[43]

Bewering-en-argumentstructuur

Waarom is ... waar?

[44]

Verschijnsel-en-besprekingstructuur

Welke aspecten kent dit verschijnsel?

[45]

141

Theorie

2

2 Lezen

[40] Voordelen-en-nadelenstructuur Bij de voordelen-en-nadelenstructuur beschrijft de schrijver in de inleiding een verschijnsel met duidelijke voor­ en nadelen. In het middenstuk behandelt hij bijvoorbeeld eerst alle voordelen en daarna alle nadelen. In het slotgedeelte staat dan een afweging, conclusie of een samenvatting. De hoofdvraag is: wat zijn de voor­ en nadelen? Gaat de schrijver niet verder dan deze beschrijving, maakt hij zelf geen keuze of afweging, dan heb je te maken met een uiteenzetting of een beschouwing. Als de schrijver duidelijk een keuze maakt, de voor­ en de nadelen tegen elkaar afweegt en een conclusie trekt, dan is er sprake van een betoog. Opbouw bij de voordelen-en-nadelenstructuur Inleiding

beschrijving van een verschijnsel of een ontwikkeling met positieve en negatieve kanten

Middenstuk

overzicht van voor­ en nadelen

Slot

conclusie/samenvatting

Theorie

Lezen Opbouw bij de vroeger-en-nu-structuur Inleiding

beschrijving van een ontwikkeling of verandering

Middenstuk

twee (of meer) perioden tegenover elkaar

Slot

samenvatting, conclusie of aanbeveling

voorbeeld Onderwerp: Een gegeven dat verandert in de tijd. • Bijvoorbeeld: Computergebruik Vraag: Wat is er in de tijd veranderd? • Hoe is het computergebruik sinds 1980 veranderd? Uitwerking: Beschrijving van de ontwikkeling in de tijd. • computergebruik periode 1 • computergebruik periode 3, enzovoort • computergebruik periode 2 • samenvatting/conclusie of aanbeveling (slot)

Vroeger-nu-toekomststructuur voorbeeld Onderwerp: Een verschijnsel met positieve en negatieve kanten. • Bijvoorbeeld: Facebook­accounts. Vraag: Welke positieve en negatieve kanten zitten eraan? • Welke voor­ en nadelen heeft zo’n account? Uitwerking: Behandeling van positieve en negatieve kanten. • voordeel 1 • voordeel 2, enzovoort • nadeel 1 • nadeel 2, enzovoort Slot: afweging/conclusie of samenvatting

In teksten die een vroeger-nu-toekomststructuur hebben, gaat het eveneens om ontwikkelingen. Daarbij valt het accent vaak meer op de geleidelijkheid van die ontwikkelingen dan op de scherpe tegenstellingen zoals bij de vroeger­en­nu­structuur. In de inleiding schetst de schrijver om welk verschijnsel het gaat. In het middenstuk beschrijft hij welke ontwikkelingen er tot nu toe zijn geweest en welke ontwikkelingen nog worden verwacht. Het slot bevat vaak een samenvatting, een conclusie en/of een aanbeveling. De hoofdvraag is: wat is er al veranderd en wat gaat er nog veranderen? Verder kan deze structuur op dezelfde wijze in uiteenzetting, beschouwing of betoog worden uitgewerkt als de vroeger­en­nu­structuur. Opbouw bij de vroeger-nu-toekomststructuur Inleiding

beschrijving van een ontwikkeling of verandering

Middenstuk

twee (of meer) opeenvolgende perioden

Slot

toekomstverwachting

[41] Vroeger-en-nu-structuur en vroeger-nu-toekomststructuur In teksten met een vroeger-en-nu-structuur gaat het altijd om een ontwikkeling in de tijd. In die ontwikkeling zet de schrijver twee perioden duidelijk tegenover elkaar: het verleden tegenover het heden. In de inleiding vertelt hij om welk verschijnsel het gaat. In het middengedeelte beschrijft hij wat er in de loop van de tijd is veranderd, maar altijd zodanig dat twee perioden scherp tegenover elkaar staan. Het slot bevat een samenvatting, een conclusie of een aanbeveling. De hoofdvraag is: wat is er veranderd? Als de schrijver alleen veranderingen beschrijft, is er sprake van een uiteenzetting. Als hij toont dat je op verschillende manieren tegen de veranderingen aan kunt kijken, dan gaat het om een beschouwing. Als de schrijver zijn eigen standpunt inneemt en daarvoor duidelijke argumenten aandraagt, dan heb je te maken met een betoog.

142

voorbeeld Onderwerp: Een gegeven dat is veranderd en nog gaat veranderen. • Bijvoorbeeld: Het milieu Vraag: Wat is er al veranderd en wat zijn de toekomstige ontwikkelingen? • Welke ontwikkeling is er gaande op milieuvlak? Uitwerking: Beschrijving van de ontwikkeling in de tijd en een voorspelling. • periode 1 • periode 2 • periode 3 • toekomst • samenvatting/aanbeveling/toekomstverwachting/conclusie

143

Theorie

2

2 Lezen

[42] Probleem-en-oplossingstructuur In een tekst met een probleem-en-oplossingstructuur schetst de schrijver in de inleiding het pro­ bleem, in het middenstuk presenteert hij meerdere oplossingen en in het slotgedeelte geeft hij aan op welke manier het probleem het best kan worden opgelost. De hoofdvraag is: op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost? De tekst met deze structuur is meestal een betoog of een beschouwing. De schrijver kan tot doel hebben de lezers te overtuigen, of tot denken aan te zetten. Kiest een schrijver niet voor een van de oplossingen, maar sluit hij af met een samenvatting, dan is de tekst een uiteenzetting. Opbouw bij de probleem-en-oplossingstructuur Inleiding

beschrijving van het probleem

Middenstuk

oplossingen

Slot

afweging en aanbeveling of samenvatting

voorbeeld Onderwerp: Een probleem dat om een oplossing vraagt. • Bijvoorbeeld: Vandalisme op straat

Theorie

Lezen Opbouw bij de verschijnsel-en-verklaringstructuur Inleiding

bespreking van een verschijnsel

Middenstuk

verklaringen

Slot

aanbeveling en/of samenvatting

In het middenstuk geeft de schrijver soms ook oplossingen (en niet alleen verklaringen). In dat geval is er sprake van een combinatie van twee structuren: de probleem­en­oplossingstructuur + de verschijn­ sel­en­verklaringstructuur. voorbeeld Onderwerp: Een verschijnsel dat verklaard moet worden. • Bijvoorbeeld: Toename drugsgebruik door jongeren onder 18 jaar. Vraag: Welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel? • Hoe is te verklaren dat jongeren onder 18 jaar steeds meer drugs gebruiken? Uitwerking: Opsomming van mogelijke verklaringen. • verklaring 1 • verklaring 2, enzovoort • samenvatting, conclusie en/of aanbeveling (slot)

Vraag: Op welke manier(en) kunnen we het probleem oplossen? • Wat kunnen we doen tegen vandalisme op straat?

[44] Bewering-en-argumentstructuur

Uitwerking: Beschrijving van mogelijke oplossingen. • oplossing 1 • oplossing 2, enzovoort • afweging/conclusie, slot of samenvatting

Bij de bewering-en-argumentstructuur doet de schrijver in de inleiding een bewering. In het middenstuk geeft hij hiervoor allerlei argumenten en weerlegt hij mogelijke tegenargumenten. In het slot trekt hij een conclusie die natuurlijk terugverwijst naar de bewering. De hoofdvraag is: waarom is ... waar? Een tekst met een bewering­en­argumentstructuur is altijd een betoog.

[43] Verschijnsel-en-verklaringstructuur Bij de verschijnsel-en-verklaringstructuur bespreekt de schrijver in de inleiding een bepaald verschijn­ sel. In het middenstuk somt hij mogelijke verklaringen op. Als het om een negatief verschijnsel gaat, noemt hij ook vaak oplossingen. Het slot bevat, afhankelijk van de tekstsoort, een samenvatting of een aanbeve­ ling en conclusie.

Opbouw bij de bewering-en-argumentstructuur Inleiding

bewering

Middenstuk

argumenten en weerlegging van mogelijke tegenargumenten

Slot

conclusie

De hoofdvraag is: welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel te geven? Als de schrijver alleen verklarin­ gen opsomt, heb je te maken met een uiteenzetting. Bij een beschouwing laat de schrijver wel zijn voorkeur blijken voor een van de verklaringen, maar zijn belangrijkste doel is de lezer aan het denken te zetten. Bij een betoog kiest de schrijver heel duidelijk voor één verklaring en hij geeft daar argumenten bij om de lezer te overtuigen van zijn gelijk.

144

145

Theorie

2

2 Lezen

voorbeeld Onderwerp: Iets waarover je van mening kunt verschillen. • Bijvoorbeeld: Strenger optreden tegen alcohol in het verkeer. Vraag: Welke argumenten zijn ervoor aan te dragen of ertegen in te brengen? • Waarom moet er (niet) strenger worden opgetreden? Uitwerking: Opsomming van argumenten en weerlegging van tegenargumenten. • argument 1 • argument 2, enzovoort • weerlegging van tegenargument 1 • weerlegging van tegenargument 2, enzovoort • afweging/conclusie (slot)

[45] Verschijnsel-en-besprekingstructuur

Theorie

Lezen

[46] Functies van tekstgedeelten Een tekstgedeelte (een alinea of een groep samenhangende alinea’s) staat niet ‘zomaar’ in de tekst. [35] De schrijver heeft er een bedoeling mee; hij geeft dat tekstgedeelte een bepaalde functie binnen de hele tekst. Als hij in één of meer alinea’s een voorbeeld beschrijft, heeft dit tekstgedeelte de functie van voorbeeld. Zo kan de schrijver een tekstgedeelte ook de functie geven van bijvoorbeeld constatering of uitwerking. Het is niet altijd gemakkelijk de functie van een tekstgedeelte nauwkeurig te onderscheiden. Bovendien kan een tekstgedeelte soms meer dan één functie vervullen. In de volgende lijst vind je een overzicht van veelvoorkomende functies in alfabetische volgorde. Omdat het aantal mogelijke functies heel groot is, is deze lijst van functiewoorden niet compleet. Je zult dus zelf ook nog goed moeten nadenken en soms met een eigen omschrijving van de functie moeten komen. Denk bijvoorbeeld aan: aanvulling, antwoord, beschrijving, overzicht, reden, redenering, standpunt, toegeving, vaststelling. Functiewoord

Omschrijving NB Voor ‘de schrijver’ kun je ook lezen: ‘de spreker’.

In een tekst met de verschijnsel-en-besprekingstructuur noemt de schrijver in de inleiding een verschijnsel. In het middenstuk onderscheidt en beschrijft hij allerlei aspecten van dit verschijnsel. Het slot bevat meestal een samenvatting.

Aanbeveling (advies)

De schrijver geeft, meestal aan het eind van zijn artikel, een goede raad of goed advies.

Aanleiding

De schrijver geeft aan welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft zijn tekst te schrijven. Of: de schrijver geeft aan welke gebeurtenissen anderen ertoe bracht­ en bepaalde dingen te doen.

Afweging

De schrijver weegt voor­ en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze.

Anekdote

De schrijver vertelt een kort, kenmerkend of grappig verhaaltje, vaak ter inleiding van een probleem of verschijnsel.

Argument

De schrijver geeft aan waarom hij iets vindt. Synoniem: reden.

Argumentatie

voorbeeld Onderwerp: Iets wat verschillende kanten heeft. • Bijvoorbeeld: Het Nederlandse kiesstelsel

De schrijver geeft meerdere argumenten voor bepaalde opvattingen. Synoniem: redenering/redenatie.

Beantwoording

De schrijver geeft antwoord op vragen. Dat kunnen vragen van een ander zijn of van de schrijver zelf. Synoniem: antwoord.

Vraag: Welke aspecten kent dit verschijnsel? • Welke kenmerken heeft het Nederlandse kiesstelsel?

Begripsomschrijving

De schrijver probeert een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een bepaald begrip te geven. Synoniem: definitie.

Beoordeling

Een (positief of negatief ) oordeel over een mening of een gebeurtenis.

Bewering

Een uitspraak die de schrijver met argumenten moet onderbouwen. Synoniem: mening, stelling.

Bewijs(voering)

De schrijver probeert met feiten (uit onderzoek) de juistheid van een bepaalde stelling of theorie aan te tonen.

De hoofdvraag is: welke aspecten kent dit verschijnsel? Een tekst met een verschijnsel­en­besprekingstruc­ tuur is vrijwel altijd een uiteenzetting of een beschouwing. Opbouw bij de verschijnsel-en-besprekingstructuur Inleiding

bespreking van een verschijnsel

Middenstuk

bespreking van verschillende aspecten

Slot

samenvatting

Uitwerking: Bespreking van verschillende onderdelen/aspecten. • aspect 1 • aspect 2, enzovoort • samenvatting (slot)

146

147

Theorie

2

2 Lezen

Lezen Functiewoord

148

Omschrijving

Conclusie

De schrijver komt op grond van het voorafgaande (argumenten of gegevens) tot een gevolgtrekking. Synoniem: gevolgtrekking.

Constatering

De schrijver stelt iets vast, merkt iets op. Synoniem: vaststelling.

Definitie

De schrijver probeert een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van een bepaalde term te geven. Synoniem: begripsomschrijving.

Theorie

Functiewoord

Omschrijving

Tegenwerping

De schrijver maakt bezwaar of heeft bedenkingen tegen een eerdere bewering of argumentatie (van een ander).

Theorie

De schrijver geeft een algemene beschrijving waarmee hij een bepaald feit of verschijnsel verklaart of voorspelt. Antoniem: praktijk.

Toekomstverwachting

De schrijver geeft zijn kijk op een mogelijke ontwikkeling.

Toelichting

De schrijver geeft voorbeelden of nadere uitleg om zijn opvattingen te verduidelijken. Het gaat erom dat de lezer iets begrijpt.

Doelstelling

De schrijver geeft aan wat hij met zijn tekst wil bereiken.

Toepassing

Na een bepaalde theorie volgt de toepassing of de praktische uitvoering ervan.

Gevolgen

De schrijver beschrijft de gevolgen die door een bepaalde maatregel of een bepaald verschijnsel zijn veroorzaakt.

Uitwerking

In een uitwerking wordt een algemene stelling of theorie nader toegelicht of uitgelegd. De schrijver geeft bijvoorbeeld meer voorbeelden of meer gevolgen.

Hypothese

Een voorlopige stelling (of veronderstelling) die de schrijver in de rest van zijn tekst probeert te bewijzen.

Verklaring

De schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan.

Karakterisering

De schrijver geeft de voornaamste kenmerken van een verschijnsel.

Vermoeden

De schrijver geeft op grond van bepaalde aanwijzingen uiting aan een veronder­ stelling.

Nuancering

De schrijver zwakt een bewering of een standpunt (iets) af door te laten zien dat er ook andere gezichtspunten mogelijk zijn. Verwant met: relativering.

Verslag (van onderzoek)

De schrijver vertelt wat er is onderzocht, soms ook hoe dat onderzoek is verlopen en wat de uitkomsten zijn.

Ontkenning

Een ontkenning volgt altijd op een bewering, meestal een uitspraak van een ander. De schrijver geeft de bewering weer en maakt dan duidelijk dat deze niet op waarheid berust.

Voorbeeld

Een concrete verduidelijking van een bewering of verschijnsel.

Voorbehoud

De schrijver stemt alleen met iets in, als aan een beperkende voorwaarde is voldaan.

Ontkrachting

De schrijver ontkracht een bewering of argumentatie. Zie ook: weerlegging en tegenargument.

Voorwaarde

De schrijver stelt dat vóór iets kan gebeuren, er eerst iets anders moet gebeuren; dat laatste is dan de voorwaarde.

Oorzaak

Een oorzaak geeft aan waardoor iets is ontstaan, waardoor iets is geworden zoals het is. Let op het verschil met de reden: bij een reden gaat het om wat een mens zelf wil of doet.

Vraagstelling

Aan het eind van de inleiding vind je meestal een vraagstelling. De schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij een antwoord zal geven.

Weerlegging

In een weerlegging probeert de schrijver aan te tonen dat de mening of argumentatie van de ander niet juist is. Zie ook: ontkrachting en tegenargumentatie.

Oplossing

Een oplossing volgt altijd na het schetsen van een probleem.

Oproep

De schrijver vraagt, meestal aan het eind van zijn tekst, de lezers iets te doen.

Opsomming

De schrijver geeft een reeks van meningen, voorbeelden, argumenten, verklarin­ gen of verschijnselen.

Probleemstelling

De schrijver geeft duidelijk aan over welk probleem zijn tekst gaat.

Relativering

Afzwakking. De schrijver laat bijvoorbeeld zien dat er ook een andere kant aan een verschijnsel zit. Synoniem: nuancering.

Samenvatting

Aan het eind van een tekst of een tekstgedeelte vind je een samenvatting. De schrijver probeert in enkele zinnen de kern weer te geven.

Stelling

Een bewering die de schrijver met argumenten moet onderbouwen. Synoniem: bewering, mening, standpunt.

Tegenargument

De schrijver doet een uitspraak waarmee hij een standpunt ontkracht. Zie ook: ontkrachting en weerlegging.

Tegenstelling

De schrijver geeft aan dat een feit of bewering staat tegenover een ander feit of een andere bewering.

149

Theorie

2

2 Schrijven

Schrijven Folders en brochures

Folders en brochures geven informatie over bijvoorbeeld producten, activiteiten en diensten. Sommige zijn zuiver informatief en objectief, maar veel folders en brochures zijn gericht op het overhalen en activeren van lezers en zijn dus (deels) subjectief. Kijk goed naar de afzender en het doel van een folder en beoordeel informatie die je wilt gebruiken op betrouwbaarhe­ id. [77]

• reclamefolders • informatiefolder van de gemeente • StemWijzer • brochure van Landal bungalowparken

Audiovisuele media

Ook audiovisuele media kunnen als informatiebron dienen. Denk bijvoorbeeld aan documentaires op televisie of in praatprogramma’s. Let ook hierbij weer op de bron: hoe betrouwbaar is die?

• televisie • internet (YouTube, Uitzending gemist)

Deskundigen

Deskundigen kunnen je heel goed van bruikbare informatie voorzien. Je kunt informatie van deskundigen verkrijgen via interviews, maar je kunt ook terecht bij voorlichtingbureaus, publieksvoorlichters en helpdesks van bedrijven of organisa­ ties. Houd er rekening mee dat voorlichters die in dienst zijn van een bedrijf of organisatie doorgaans niet geheel objectief zullen zijn.

• mediathecaris • journalist • iemand die het beroep uitoefent, waar jij meer over wilt weten • je docent • de gemeente

Eigen onderzoek

Je kunt ook gegevens verkrijgen door een interview of enquête [101] en [105].

• enquête over de beschik­ baarheid van karretjes bij de supermarkt • interviews over overlast door langere openings­ tijden

Informerende teksten [47] Informatiebronnen en bronvermelding Als je een tekst gaat schrijven of een presentatie gaat houden, is het belangrijk om informatie te verzamelen over je onderwerp. Je kunt hiervoor verschillende informatiebronnen gebruiken. Naslagwerken

Internet

Informatieve boeken

Hierin vind je algemene informatie van goede kwaliteit over allerlei onderwerpen. Ze bevatten meestal een verwijzing naar andere betrouwbare informatiebronnen, waarmee je op zoek kunt naar aanvullende informatie. Naslagwerken vind je in de bibliotheek of online.

Rapporten

150

• • • •

encyclopedieën woordenboeken overzichtswerken jaarboeken/almanakken

Als informatiebron is internet onuitputtelijk, maar let wel op dat je de juiste informatie kiest. Gebruik zoekmachines als je naar specifieke informatie zoekt. Treffers in de zoekmachines zijn voorzien van een beschrijving en waardering. Vergeet ook de gratis online encyclopedie Wikipedia niet. Deze geeft echter geen garantie wat betreft de juistheid van informatie. Raad­ pleeg daarom ook andere bronnen. Voor informatie over betrouwbaarheid van websites kun je kijken bij [77]. Informatieve boeken zijn vaak uitgebreide en betrouwbare informatiebronnen. Als je in de bibliotheek de kast voor het juiste onderwerp hebt gevonden (meestal geordend volgens het universele SISO­systeem en met bijbehorende codes) vind je daar boeken die verschillende kanten van je onderwerp belichten, handig bij elkaar gezet.

Kranten en tijd- In de meeste bibliotheken is een leeszaal of ­afdeling waar je schriften kranten en tijdschriften kunt raadplegen. Je kunt ook kranten of tijdschriften van enkele jaren geleden inzien, want die worden vaak gebundeld en een tijdlang bewaard. De digitale editie van de kranten en tijdschriften is meestal slechts voor een deel vrij te raadplegen. Voor onbeperkte toegang tot de volledige editie en tot het archief (en soms tot een online encyclopedie) moet je meestal een abonnement nemen. Lang niet alle kranten en tijdschriften zijn objectief; beoordeel de informatie die je wilt gebruiken daarom altijd op betrouw­ baarheid. In een rapport wordt verslag gedaan van een activiteit, gebeurtenis, onderzoek of iets dergelijks. Ook staan er in rapporten meestal schema’s die gegevens en onderzoeksresul­ taten op een toegankelijke manier presenteren. Sommige rapporten zijn echter onbruikbaar als bron door de te moeilijke inhoud of nodeloos ingewikkeld taalgebruik. Ook zijn niet alle rapporten objectief en waarheidsgetrouw. Kijk daarom altijd kritisch naar de bron van het rapport en het mogelijk doel of belang dat deze bron kan hebben met de informatie in het rapport.

Theorie

• • • • • • • • •

de Volkskrant NRC Handelsblad/nrc.next Trouw De Telegraaf Algemeen Dagblad HP/De Tijd De Groene Amsterdammer Elsevier Opzij

• rapport van de Commissie Oosting (na de deal die Fred Teeven met drugs­ crimineel Cees H. overeenkwam) • rapport Onderwijsraad (na het onderzoek naar hogere leerprestaties in het voortgezet onderwijs)

Houd een lijstje bij van de bronnen die je raadpleegt. Zo’n lijstje noem je een bronvermelding. De lezer moet de inhoud van je werk kunnen controleren met de teksten die je hebt gebruikt. Aan het eind van je tekst of achter in je werkstuk voeg je een bronnenlijst (lijst van geraadpleegde boeken, artikelen, verslagen enzovoort) toe. Enkele aandachtspunten: • Vermeld bij alle publicaties de plaats van uitgave en de uitgever. • Vermeld altijd jaar én datum: ­ bij een artikel uit een krant of tijdschrift; ­ bij een verslag van eigen onderzoek (bijvoorbeeld interview, enquête); ­ bij een geluidsopname of audiovisuele bron. • Vermeld bij online artikelen en websites de vindplaats (url) en de datum waarop je de site hebt bezocht. Enkele voorbeelden van bronvermeldingen: Bronvermelding

Soort tekst

SLO, Handreiking schoolexamen Nederlands havo/vwo; te bestellen of te download­ en via www.slo.nl, augustus 2016.

voorlichtingsbrochure

Velthuis, R, IOC raakt geloofwaardigheid en autoriteit kwijt, in: Trouw, 24 juli 2016.

krantenartikel

Grote Winkler Prins Encyclopedie, L.C.M. Röst (red.), Geschiedenis van het internet. Elsevier, Amsterdam 1990­1993.

lemma van een encyclopedie

151

Theorie

2

2 Schrijven

Bronvermelding

Schrijven Soort tekst

Zee, Renate van der, Vergeet de diepvriesfabrieksfrikandel: het nieuwe snacken is daar artikel op internet op www.hpdetijd.nl, 19 juli 2016. Post, Ger, Stalen zenuwen – Hoe topsporters presteren onder druk (en wat jij daarvan kunt leren), Maven Publishing, Amsterdam, 2016.

informatief boek

Renkema, J. & Daamen, E, Schrijfwijzer Compact. Boom Amsterdam, 2016.

informatief boek met meerdere auteurs

Koenen, Susanne, Drugs, roken en alcohol onder jongeren. Een interview met dr. Renske de Blocq, huisarts, 11 januari 2017.

verslag van een zelf afgenomen interview

NTR Het uur van de wolf, Sinatra: All or Nothing at All, december 2015.

tv­documentaire

Jansen, Frank, Streng, maar genuanceerd, in: Onze Taal, mei 2016.

artikel in maandblad

Wanneer je in de tekst een opmerkelijke uitspraak uit één van je bronnen citeert, zet je achter het citaat tussen haakjes de achternaam van de betreffende auteur en het jaar van uitgave van de betreffende bron (Loeke; 2014). Als het een boek betreft, voeg je ook het paginanummer toe (Gerland; 2006, blz. 18). De complete titelbeschrijvingen vindt de lezer dan in de bronnenlijst. Ga bij het samenstellen van een bronnenlijst zorgvuldig te werk. Besteed aandacht aan de volledigheid van de te vermelden gegevens, een consequente interpunctie en correcte spelling en een overzichtelij­ ke opmaak. Een bronnenlijst stel je samen op basis van de achternamen in alfabetische volgorde. Als er geen achternaam genoemd kan worden, neem je de eerste letter van de bron of het programma: College van Examen, NTR.

[48] Voorbereiding en schrijfplan Voordat je een tekst gaat schrijven, moet je je goed voorbereiden. Die voorbereiding begint met een gedegen plan, een strategie. Eerst bepaal je het onderwerp waarover je gaat schrijven. Ga na wat je al weet over het onderwerp en zoek er informatie over. Bedenk dan wát je over het onderwerp kwijt wilt door de hoofdgedachte of vraagstelling te formuleren. Daarna bepaal je het schrijfdoel en op basis daarvan kies je de meest passende tekstvorm. [8] Tot slot bepaal je volgens welke structuur je je tekst gaat schrijven. [39] Neem de tijd voor het bedenken van een logisch samenhangende structuur. De kwaliteit van je betoog, uiteenzetting of beschouwing hangt er voor een groot deel van af. Als je een tekst opbouwt volgens een vaste structuur, wordt deze duidelijker en begrijpelijker voor de lezer. De structuur neem je op in een schrijfplan dat je maakt voordat je de tekst schrijft. Welke stappen zet je bij het maken van een schrijfplan? 1 Schrijf de opdracht op: • onderwerp en (vraag)stelling; • schrijfdoel; • tekstsoort. 2 Bepaal een tekststructuur die past bij het schrijfdoel. 3 Formuleer de (voorlopige) titel. 4 Maak een kolommenschema waarin je van elke alinea het volgende opschrijft: • de functie; • in telegramstijl de korte inhoud.

152

Theorie

Voorbeeld van een schrijfplan voorbeeld Onderwerp: Vraagstelling: Schrijfdoel: Tekstsoort: Tekststructuur:

loverboys Hoe komt het dat meisjes zich laten verleiden door loverboys? uiteenzetten, informeren uiteenzetting verschijnsel­en­verklaringstructuur

Titel: Alinea

Functie

Inhoud (kort)

Alineaverband (manier en signaalwoord)

inleiding (voorbeeld)

korte anekdote van een meisje en een loverboy

(vraagstelling)

Hoe komt het dat meisjes zich laten verleiden door loverboys?

2

verklaring 1

veel aandacht, verwennerijen

overgang met een verwijzend woord (Voor de aantrekkingskracht van deze jongens zijn verschillende verklaringen.)

3

verklaring 2

veel interessante dingen te beleven, leuke dingen samen doen

opsommend signaalwoord (verder/daarnaast)

4

verklaring 3

spannend en meeslepend

opsommend signaalwoord (ook/bovendien)

5

gevolgen (nadelen)

(seksueel) misbruik, negatieve gevolgen, meestal voor de rest van het leven

signaalwoord dat gevolg aan­ geeft (daardoor/zodat/ waar­ door/als gevolg van/ hierdoor)

6

slot (samenvatting)

Doordat een relatie met een knappe en verleidelijke loverboy spannend en meeslepend kan zijn, zijn meisjes zich vaak onvoldoende bewust van de gevaren.

samenvattend signaalwoord (kortom)

1

[49] Vormgeving De functie van vormgeving (ook wel opmaak of lay-out genoemd) is een tekst toegankelijker te maken voor je publiek. Enkele tips: • Ondersteun de inhoud door belangrijke onderdelen, zoals de lead, kopjes, tussenkopjes of belang­ rijke woorden een opvallende vorm te geven. Denk daarbij aan lettervormgeving (vet, cursief, kleur, grootte, lettertype) en gebruik van kleurvlakken, kaders en dergelijke. • Zorg voor een duidelijke alinea­indeling. Geef alinea’s aan door op een nieuwe regel te beginnen of plaats een witregel. Witregels maken je tekst overzichtelijk en prettig leesbaar.

153

Theorie

2

2 Schrijven

• • • •

Maak gebruik van tussenkopjes om deelonderwerpen aan te geven. Houd de tussenkopjes kort en zorg ervoor dat ze de inhoud van de tekst eronder goed weergeven. Plaats voorbeelden, toelichtingen of andere afwijkende teksten in een kader. Je kunt ook vet en cursief gebruiken om iets te accentueren, bijvoorbeeld de titel en tussenkopjes. Gebruik aantrekkelijke, passende illustraties om je tekst te ondersteunen. [50] Zorg ervoor dat de vormgeving in dienst staat van de inhoud. Dat geldt niet alleen voor teksten op papier, maar ook voor websites: een site die te druk is, doordat er bijvoorbeeld te veel bewegende elementen in zitten of slecht leesbare lettertypes, wordt sneller weggeklikt.

Theorie

Schrijven

De teksten lijken origineel Latijn, maar een vertaling is er niet. De tekst heeft dan ook totaal geen betekenis. Er zitten heel veel spelfouten in. Dat is niet zonder reden. Als de tekst namelijk echt iets zou betekenen, dan zou dat afleiden van waar het bij het gebruik van deze tekst werkelijk om gaat: de vormgeving. De afwisseling van lange en korte woorden en lijkt daardoor heel echt, veel echter dan bijvoorbeeld: DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT

voorbeeld van een te drukke vormgeving

ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT. DIT ZIET ER MOOI UIT.

TEKST 9

Lorem ipsum is een proeftekst die met name grafisch ontwerpers vaak gebruiken om te kijken hoe een tekst eruit komt te zien. Een lay-out van een tekst, dus hoe een tekst oogt, is vaak bepalend voor het al dan niet lezen ervan. Als een tekst er heel rommelig uitziet, zoals deze, zullen mensen de tekst graag overslaan en dan heeft de schrijver natuurlijk voor niks zijn best gedaan! De standaardversie van de proeftekst is in de zestiende eeuw ontstaan en begint als volgt: Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipisicing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua. Ut enim ad minim veniam, quis nostrud exercitation ullamco laboris nisi ut aliquip ex ea commodo consequat. Duis aute irure dolor in reprehenderit in voluptate velit esse cillum dolore eu fugiat nulla pariatur. Excepteur sint occaecat cupidatat non proident, sunt in culpa qui officia deserunt mollit anim id est laborum.

Er zijn meerdere varianten. Kijk maar eens naar het volgende fragment. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Vivamus libero leo, pellentesque ornare, adipiscing vitae, rhoncus commodo, nulla. Fusce quis ipsum. Nulla neque massa, feugiat sed, commodo in, adipiscing ut, est. In fermentum mattis ligula. Nulla ipsum. Vestibu­ lum condimentum condimentum augue. Nunc purus risus, volutpat sagittis, lobortis at, dignissim sed, sapien. Fusce porttitor iaculis ante. Curabitur eu arcu. Morbi quam purus, tempor eget, ullamcorper feugiat, commodo ullamcorper, neque.

154

Lorem ipsum is toch geen willekeurige tekst. De eerste woorden komen oorspronkelijk uit Cicero’s De Finibus Bonorum et Malorum (Over de grenzen van goed en kwaad), geschreven in 45 v.Chr.

[50] Beeld ‘Een beeld zegt meer dan duizend woorden.’ Met beelden kun je een gesproken of geschreven tekst verduidelijken, aanvullen of verlevendigen.

Soorten beeld Er zijn verschillende soorten beeld: • Foto’s. Dit kunnen gewone ‘kiekjes’ zijn, maar ook zwaar bewerkte (sfeer)foto’s. • Realistische tekeningen. Deze tekeningen geven de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer. Dit soort tekeningen zie je vaak in jeugdboeken of informatieve boeken. • Technische tekeningen. Dit soort tekeningen zie je veel in schoolboeken. Ze geven de werkelijk­ heid zo weer, dat de lezer inzicht krijgt in de werking van een apparaat of verschijnsel, bijvoorbeeld een tekening van de werking van een vulkaan, of de werking van een windturbine. Vaak vereen­ voudigt de tekenaar de werkelijkheid. Inschriften (tekst in de tekening) en bijschriften (tekst onder, boven of naast de tekening) geven uitleg en toelichting. • Pictogrammen. Dit zijn kleine tekeningen of symbolen die een tekst vervangen. Pictogrammen of iconen zie je veel in openbare gebouwen als treinstations en ziekenhuizen. Ook verkeersborden zijn pictogrammen. Je kunt ze zien als een soort universele beeldtaal: de symbolen zijn door mensen van verschillende talen en culturen te begrijpen. • Cartoons. Een cartoon (ook wel spotprent genoemd) is een humoristische tekening, die meestal politiek getint is. Het kan bijvoorbeeld een karikatuur zijn van een bekend persoon of een tekening waarmee de tekenaar een actuele situatie belachelijk wil maken. Ook kan het een tekening zijn van een komische situatie. Je vindt cartoons voornamelijk in kranten en tijdschriften. Vooral in kranten zijn cartoons meestal politiek getint. Cartoonisten zijn soms ook aanwezig bij lezingen of grote ver­ gaderingen. Zij maken dan heel snel een tekening, die een samenvatting geeft van de bijeenkomst, of die de discussiepunten van de bijeenkomst weergeeft. Soms komt er ook een slogan bij om er een compleet plaatje van te maken. • Schema’s en grafieken. Grote hoeveelheden gegevens, die bijvoorbeeld door een enquête of ander onderzoek zijn verzameld, worden overzichtelijk gepresenteerd in een schema of grafiek. [107] Een schema bestaat vaak uit tekst (woorden en getallen), een grafiek meestal uit lijntekeningen, blok­ jes of andere vormen. Soms staan er symbooltjes in zoals pijltjes. Er zijn allerlei soorten grafieken, bijvoorbeeld de lijngrafiek, de cirkelgrafiek (ook wel cirkeldiagram genoemd) en de staafgrafiek (staafdiagram).

155

Theorie

2

2 Schrijven





Infographics. Een infographic of infografiek is een combinatie van beeld en tekst. Tekst is niet alleen maar een inschrift of een bijschrift, maar is echt een belangrijk onderdeel van de illustratie. Het beeld kan een foto, een tekening of een grafiek zijn. Veel kranten, vooral nrc.next, maken gebruik van infographics om het nieuws kort en aantrekkelijk weer te geven. De infographic kan een tekst helemaal vervangen, maar soms staat er naast of onder de infographic een artikel met achtergron­ den en extra toelichting. De lezer kan de infographic als een soort stripverhaal lezen en krijgt zo de hoofdlijnen van een verhaal, verschijnsel of gebeurtenis voorgeschoteld. Voorbeelden van infographics: – Een plattegrond van een gebouw waarin mensen gegijzeld zijn. In de plattegrond zijn tekenin­ gen opgenomen van situaties in het gebouw. Bijvoorbeeld de gijzelnemers die een groep gijzelaars onder schot houden in ruimte 1, twee dode mensen in ruimte 2, mensen die zich verstoppen in ruimte 3. Bij de situaties staat het verhaal of de gebeurtenis, in chronologische volgorde. Bij ruimte 2 staat bijvoorbeeld: ‘10:24 uur. Gijzelnemers dringen de hal binnen en schieten twee bewakers neer.’ Zo vertelt de infographic wat er gebeurd is, in welke volgorde, wie erbij betrokken waren en waar het gebeurde. – Een foto van een vliegtuig, waarin tekst­ of beeldblokjes gemonteerd zijn met allerlei gegevens over het vliegtuig. Bijvoorbeeld gegevens over het aantal zitplaatsen, de stoelindeling, cijfers over draagkracht van de vleugels, tekeningetjes met (technische) uitleg en grafieken met statische gegevens. De lezer of kijker krijgt zo een goed beeld van de werking en technische achtergronden van het vliegtuig, zonder heel veel tekst te hoeven lezen. Animaties. Een animatie is een serie tekeningen of foto’s die na elkaar worden afgespeeld op bijvoorbeeld een computer. Hierdoor ontstaat er beweging. Animaties zie je in ‘gewone’ tekenfilms, maar je ziet ze ook veel op websites. Ze leggen bijvoorbeeld een bepaald verschijnsel of bepaalde gebeurtenis uit. Een interactieve infographic (een infographic waarop je delen kunt aanklikken) heeft dezelfde functie.

Theorie

Schrijven

Functioneel en illustratief beeld Beeld maakt een tekst aantrekkelijker. Bij het gebruik van beeld kun je onderscheid maken in functio­ neel beeld en illustratief beeld. Functioneel beeld heeft een duidelijke functie bij of in de tekst. De functie kan zijn: • Het beeld maakt in één oogopslag duidelijk waar de tekst over gaat. Bij een artikel over een bepaal­ de popgroep maakt een foto van die groep de lezer meteen duidelijk over wie het gaat. • Het beeld laat (een deel van) de inhoud op een andere manier zien. Het beeld vervangt (een deel van) de tekst. De beelden bij dit informatieblokje zijn allemaal functioneel. Zelfs de sfeerfoto van zware sporten is functioneel, omdat deze (in dit geval!) een toelichting is bij de theorie. Illustratief beeld heeft geen duidelijke functie, maar is meer bedoeld om: • een bepaalde sfeer te geven bij de tekst. Bijvoorbeeld bij een artikel over zware sporten staat een sfeervolle close­up van bergsportmateriaal. Het artikel gaat daar niet over, maar het beeld roept wel een sfeer op; • de tekst aantrekkelijker en toegankelijker te maken. Een kleurrijk beeld trekt de lezer de tekst bin­ nen. Ook geven beelden rust op de pagina: alleen tekst is te inspannend voor veel lezers.

Een sfeerfoto

[51] Beoordelen en herschrijven van je tekst Je tekst beoordelen Elk tekst die je inlevert, moet voldoen aan bepaalde eisen voor inhoud, structuur, logische samenhang en verzorging. Hij moet natuurlijk ook aansluiten bij de instructies van de opdracht en zijn afgestemd op doel en publiek. Hierna staat een lijst met beoordelingspunten voor je tekst. Deze lijst is een hulpmiddel: 1 tijdens het schrijven; 2 bij het beoordelen van (de eerste versie van) je tekst; 3 bij het beoordelen van (de eerste versie van) een tekst die is geschreven door een medeleerling. Je schrijft een tekst vrijwel nooit in één keer helemaal goed. Dat is een heel proces. Het herschrijven van je tekst hoort daarbij. Eerst schrijf je een kladversie, daarna vul je dingen aan of schrap je bepaalde zinnen of passages. Het is handig om je tekst ook door anderen te laten beoordelen.

156

157

Theorie

2

2 Schrijven

Hierna staat een lijst met aandachtspunten bij het herschrijven. Wanneer je een geschreven tekst moet beoordelen, let je op zes aspecten: A) voorbereiding, B) inhoud, C) structuur, D) publiekgerichtheid, E) woordenschat en F) taalverzorging. In de lessen Nederlands werk je met een beoordelingsformulier als je een schrijfproduct beoordeelt of met de Rubrics Schrijven (p. 439­442), waarin deze aspecten terugkomen.

Checklist geschreven tekst beoordelen A Voorbereiding 1 Heeft de schrijver zich goed voorbereid? 2 Houdt de schrijver zich aan de gestelde opdracht: sluit de informatie aan bij doel en deelonder­ werpen? 3 Heeft de schrijver een schrijfplan gemaakt met duidelijke structuur, een goede indeling in alinea’s en deelonderwerpen, en een goede verwerking van bronnen? 4 Heeft de schrijver in het schrijfplan verbanden en samenhang tussen alinea’s duidelijk aange­ geven en heeft hij een goede uitwerking van de argumenten opgenomen? B Inhoud 1 Heeft de schrijver de hoofdgedachte helder verwoord? 2 Brengt de schrijver in de inleiding het onderwerp op een pakkende en originele manier? 3 Heeft de schrijver in de inleiding de aanleiding of reden van de tekst verwerkt? 4 Kondigt de schrijver zo nodig (impliciet) aan hoe de tekst is opgebouwd? 5 Brengt de schrijver in het middenstuk de belangrijkste informatie? 6 Heeft de schrijver de tekst goed afgestemd op het schrijfdoel (informeren, beschouwen, overtuigen, activeren, amuseren)? 7 Laat de schrijver in het slot de hoofdpunten bij elkaar komen? 8 Sluit de schrijver in het slot de tekst op een pakkende manier en met een krachtige zin af? C Structuur 1 Heeft de schrijver de tekst correct ingedeeld: inleiding, middenstuk, slot? 2 Geeft de schrijver verbanden in de tekst (oorzaak/gevolg, voordelen/nadelen, overeenkomst/ verschil) duidelijk aan? 3 Heeft de schrijver verwijzingen correct weergegeven? 4 Maakt de schrijver het verschil tussen hoofd­ en bijzaken duidelijk? 5 Geeft de schrijver de tekst een korte, aansprekende titel, passend bij het onderwerp? 6 Gebruikt de schrijver tussenkopjes die passen bij de inhoud, tekstsoort en doel? 7 Gebruikt de schrijver goede verwijswoorden en voegwoorden? 8 Gebruikt de schrijver goede signaalwoorden om verbanden duidelijk aan te geven? 9 Heeft de schrijver de tekst correct verdeeld in alinea’s en staan de alinea’s in een logische volgorde? 10 Zet de schrijver de kernzinnen aan het begin van de alinea en vatten ze de boodschap van de alinea goed samen? 11 Zorgt de schrijver ervoor dat de alinea’s een goed samenhangend geheel vormen? D Publiekgerichtheid 1 Houdt de schrijver rekening met het standpunt en de voorkennis van het publiek? 2 Spreekt de schrijver het publiek, zowel bekend als algemeen (media), aan op een manier die bij hen past? 3 Stemt de schrijver woordgebruik, toon en schrijfstijl af op het publiek? E Woordenschat 1 Varieert de schrijver zijn woordgebruik en voorkomt hij daarmee woordherhaling? 2 Maakt de schrijver geen fouten met uitdrukkingen?

158

Theorie

Schrijven F Taalverzorging 1 Gebruikt de schrijver hoofdletters en interpunctie goed? 2 Formuleert de schrijver goed lopende zinnen die begrijpelijk zijn? 3 Heeft de schrijver in de tekst een hoge mate van grammaticale correctheid? 4 Maakt de schrijver geen fouten in de spelling van de werkwoorden en andere woorden? 5 Heeft de schrijver de opmaak en lay­out en alinea­indeling van de tekst bewust en consequent uitgevoerd, ook volgens de vormvereisten van de tekstsoort, afgestemd op schrijfdoel en publiek?

Checklist tekst herschrijven Pas als je alle beoordelingen en op­ of aanmerkingen van je beoordelaars op een rij hebt, kun je je tekst herschrijven. Maar hoe pak je dat nu aan? Hier volgen wat tips: 1 Werk van groot naar klein. 2 Kijk eerst naar de hoofdstructuur (inleiding­middenstuk­slot) en de gekozen tekststructuur. 3 Kijk dan naar de substructuur: alinea’s, kernzinnen en signaalwoorden en ­zinnen. 4 Bestudeer de inhoud nogmaals. Kloppen de beweringen die je doet? Spreek je jezelf niet tegen? Kloppen je argumenten en zijn ze duidelijk? 5 Kijk kritisch naar de formuleringen die je hebt gebruikt. Is het duidelijk wat je bedoelt en is de tekst prettig leesbaar? Let bijvoorbeeld goed op je woordkeus, de schrijfstijl, de zinsbouw en verwijswoorden. 6 Denk goed na over je publiek: passen inhoud en taalgebruik bij je publiek?

[52] Schrijfdossier en taalportfolio In de tweede fase leg je een schrijfdossier aan, dat wil zeggen een map (in de kast of op je computer) met door jou geschreven teksten van een bepaalde periode, zoals betogen, uiteenzettingen en versla­ gen. Van sommige teksten neem je het schrijfplan en verschillende versies in de map op om aan te tonen dat je tekst steeds beter is geworden. In het schrijfdossier zitten in dat geval voor elke opdracht: • het schrijfplan; • de eerste versie van de tekst die is becommentarieerd door je docent(e) of door een medeleerling; [51] • het beoordelingsformulier (van een medeleerling); • de verbeterde tekst; • een lijst van de gebruikte bronnen. Je schrijfdossier kan een onderdeel vormen van je taalportfolio. In een taalportfolio laat je zien welke leeractiviteiten op het gebied van taal (schrijven, presenteren, discussiëren, debatteren) je hebt uitge­ voerd en welk niveau je hebt bereikt. Maak voor je schrijfdossier een overzichtelijke inhoudsopgave.

159

Theorie

2

2 Schrijven

Schrijven

voorbeeld 1 Blok 1: eindopdracht Een volledig schrijfplan maken • eerste versie • beoordelingsformulier van Silvia • verbeterde versie • bronnenlijst 2 Blok 3: opdracht 12 Een tekst verbeteren • eerste versie (met commentaar van docent) • verbeterde versie • bronnenlijst 3 Blok 3: eindopdracht Een informatieve of uiteenzettende tekst schrijven • eerste versie • beoordelingsformulieren van Sjoerd en Meltem • verbeterde versie • bronnenlijst 4 Blok 5: eindopdracht Een betogende of beschouwende tekst schrijven • eerste versie • beoordelingsformulieren van Darcey en Marieke • verbeterde versie • bronnenlijst

Voorbeeld van een nieuwsbericht met een lead

[53] Nieuwsbericht

Bron: de Volkskrant.

In een nieuwsbericht doet de schrijver (of spreker, denk aan het radio­ of tv­journaal) op zakelijke wijze mededelingen over iets wat pas is gebeurd. Op de voorpagina van een krant vind je bijvoorbeeld berichten over: 1 een wetsvoorstel over de toegestane snelheid op snelwegen; 2 een prognose over de gevolgen van de aantrekkende economie; 3 de beslissing van de voorzitter van de Tweede Kamer om Kamerleden te verbieden te twitteren; 4 de lancering van een nieuw tijdschrift. Ook veel tijdschriften bevatten een rubriek (afdeling op een vaste plaats) met nieuwsberichten. Het doel van een nieuwsbericht is informatie geven. Een bericht bevat controleerbare feiten die nuchter en zakelijk worden gepresenteerd. De mening van de schrijver komt niet naar voren: de tekst is objectief. Veel nieuwsberichten beginnen met een (vaak vetgedrukte) eerste alinea, de zogenoemde lead. Daarin lees je het voornaamste nieuws. De lead is een beknopte samenvatting van wat de schrijver in de rest van het bericht uitwerkt.

TEKST 10

Nieuwe bul in geval van geslachtsverandering

DEN HAAG – Onderwijsinstellingen mogen nieuwe diploma’s uitreiken aan mensen die een geslachtsverandering hebben ondergaan. Deze zogenoemde transgenders willen graag een nieuwe bul waarop de juiste sekse is ingevuld, bijvoorbeeld om zo bij sollicitaties niet in problemen te komen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (waar ook emancipatie onder valt) vindt het wenselijk dat officiële sleuteldocumenten, waaronder het getuigschrift, na geslachtsverandering kunnen worden bijgesteld, schrijft zij dinsdag in antwoord op Kamervragen. De vragen waren gesteld door PvdA’ers Jetta Klijnsma en Tanja Jadnanansing. Ze reageer­ den op de situatie van de 37­jarige transgender Justus Eisfeld. Hij werd als vrouw geboren en studeerde in 2001 af aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Daarna wijzigde hij zijn geslacht en naam. Zijn verzoek om een nieuwe bul te krijgen, werd door de universiteit afgewezen.

[54] Verslag In een verslag schrijf je over een gebeurtenis of een activiteit (of een reeks van gebeurtenissen en activiteiten). Je beschrijft wat je ziet en hoort. Zo kun je verslag doen van een sportwedstrijd, onder­ zoek, stage, werkweek, discussie, vergadering of spreekbeurt. Een verslag is gebaseerd op feiten; je wilt betrouwbare informatie geven. Dat doe je op objectieve wijze: je laat je eigen mening weg. Natuurlijk mag je als verslaggever in bepaalde gevallen wel je eigen mening geven of tips toevoegen, maar dat moet je dan duidelijk aangeven. Je zet dan bijvoorbeeld een duidelijk kopje boven de desbetreffende alinea. Je kunt het volgende schema gebruiken als je een verslag gaat schrijven. Inhoud

160

Theorie

Tekstdeel

Onderwerp, plaats en tijd Waarover gaat het? Wie zijn erbij betrokken? Waar en wanneer gebeurde het?

Inleiding

Werkwijze, gang van zaken Hoe gebeurde het? Wat waren de belangrijkste gebeurtenissen?

Middenstuk

161

Theorie

2

2 Schrijven

Schrijven Inhoud

Tekstdeel

Resultaat Wat is het resultaat? Hoe wordt erop gereageerd? Eventueel: eigen mening (apart vermelden).

[56] Uiteenzetting

Slot

[55] Instructie Een instructie is een – meestal – schriftelijke handleiding of gebruiksaanwijzing die met een product wordt meegeleverd. Vaak staat er een illustratie bij om het geheel te verduidelijken. De instructie geeft overzichtelijk en kort informatie over: • hoe je het in elkaar moet zetten; • hoe je het moet repareren; • hoe je het moet installeren; • hoe je het moet gebruiken; • hoe je het moet onderhouden; • enzovoort. Een instructie staat vaak in de gebiedende wijs. voorbeeld

TEKST 11

Theorie

SIM-kaart plaatsen

Let op: De telefoon moet zijn uitgeschakeld voordat u de SIM­kaart plaatst. 1. Gebruik de bijgeleverde sleutel om het klepje van de SIM­kaarthouder te ontgrendelen. Duw de sleutel in het gat totdat de houder is ontgrendeld. 2. Trek de houder voorzichtig naar u toe om hem te openen. 3. Plaats de SIM­kaart in de houder, met het contactgebied (de chip) naar boven gericht, en duw de houder terug in de telefoon. 4. Schakel de telefoon in door de aan/uit­toets in te drukken.

In het centraal schriftelijk examen staan drie tekstsoorten centraal: de uiteenzetting, het betoog en de beschouwing. Tekstsoort

Tekstdoel

Objectief/subjectief

Voorbeeld

Uiteenzetting

uiteenzetten, informeren

Objectief; eigen mening auteur komt niet voor.

studieboek, krantenartikel

Betoog

overtuigen

Subjectief; de mening van auteur staat centraal.

ingezonden brief, recensie (Let op: reclamefolders, advertenties en wervende affiches lijken overtuigend, maar zijn activerend)

Beschouwing

aan het denken zetten, van verschillende kanten belicht­ en

meningvormend artikel, Overwegend objectief; het discussiestuk gaat om de mening van anderen, maar de auteur geeft op basis van de beschouwing tot slot vaak zijn eigen mening

De tekstsoort uiteenzetting kom je veel tegen, ook op het examen. Het doel van deze tekstsoort is uiteenzetten. Dit lijkt op het tekstdoel informeren, maar het gaat iets verder: in een uiteenzetting geef je niet alleen informatie, maar je legt ook iets uit. Je verklaart hoe het ene verschijnsel met het andere samenhangt of hoe iets in elkaar zit of hoe iets werkt. Een uiteenzetting is objectief. Er is geen plaats voor je eigen mening. Als schrijver (of spreker) van een uiteenzetting gaat het je er in de eerste plaats om dat anderen iets begrijpen. Een uiteenzetting heeft vaak een van de volgende tekststructuren [39]: • voordelen­en­nadelenstructuur • vroeger­en­nu­structuur • vroeger­nu­toekomststructuur • probleem­en­oplossingstructuur • verschijnsel­en­verklaringstructuur • verschijnsel­en­besprekingstructuur

Uw SIM­kaart is nu klaar voor gebruik.

Niet alleen een gebruiksaanwijzing of handleiding, maar ook een recept is een voorbeeld van een instructie. Een instructie begint doorgaans met een of meer voorwaarden waaraan je moet voldoen voordat je begint. Zo moet je voor een recept alle ingrediënten in huis hebben en bij een instructie voor een bouwpakket de juiste gereedschappen klaarleggen voordat je kunt beginnen. Verder staat er stapsgewijs wat je moet doen.

162

In uiteenzettingen, zoals je die vindt in langere artikelen in kranten of tijdschriften, in encyclopedieën en schoolboeken, komt de mening van de schrijver niet naar voren. Omdat de schrijver van een uiteen­ zetting de lezer iets wil bijbrengen, bouwt hij zijn tekst stap voor stap op, vaak met één deelonderwerp per alinea. De laatste alinea, het slot, bevat meestal een samenvatting van de uiteenzetting.

163

Theorie

2

2 Spreken, kijken en luisteren

Schrijven

Informerende presentatie

voorbeeld

TEKST 12

Theorie

Dopinggebruik

[samenvattende inleiding] Doping is tegenwoordig niet meer weg te denken uit de sportwereld. Ongeveer 3 procent van de sporters wordt tijdens een controle betrapt, maar het is onwaarschijnlijk dat alle wetovertredende sporters in de kraag worden gegrepen. Er worden dan ook erg veel discussies gevoerd over deze prestatiebevorderende middelen. Waar het Wereld Anti­Do­ ping Agentschap het in ieder geval wel over eens is, is dat doping niet gelegaliseerd moet worden. Doping in het algemeen [definitie, wat is het?] Onder doping verstaat men het gebruik van middelen (ook bepaalde medicijnen vallen hieronder) of methoden die iemands lichamelijke dan wel geestelijke prestaties kunnen vergroten. (...) Anabole steroïden [voorbeelden, toelichting] De meestgebruikte doping zijn de ‘anabole steroïden’. De belangrijkste middelen in deze categorie zijn de kunstmatig gemaakte stoffen ‘metandïenon’, ‘nadrolon’, ‘stanozolol’ en ‘clenbuterol’. Ook het lichaamseigen ‘testosteron’ hoort in deze categorie thuis. (...) Controle [wat is het probleem?] Een dopingcontrole is niet altijd waterdicht. Meestal wordt tijdens een controle een sample ingedroogd, worden er vervolgens chemische stoffen aan toegevoegd om het mengsel uiteindelijk te verhitten. (...) Tegen legalisatie [twee redenenen] Ondanks al de moeilijkheden die gepaard gaan met dopingcontroles, is het Wereld Anti­Doping Agentschap het erover eens dat dopinggebruik niet gelegaliseerd mag worden. Zelfs de meestgebruikte middelen, de anabole steroïden, gaan namelijk gepaard met lichamelijke bijwerkingen, (...). Daarnaast zou het gebruik van doping door topspor­ ters een slecht voorbeeld geven voor de jeugd en veteranen, die binnen de kortste keren krom zullen staan van dopinggebruik, met alle gezondheidsgevolgen van dien. [samenvatting] Kortom, van discussies is bij het Wereld Anti­Doping Agentschap geen sprake. Het agentschap ziet doping als een schadelijk en prestatiebevorderend middel, om van de ‘Spirit of Sport’ nog maar te zwijgen. Doping is verboden, en als het aan de dopingautori­ teit ligt, zal het dat nog wel even zo blijven ook. Bron: www.sport.infonu.nl.

[57] Tips bij een presentatie Enkele tips voor het houden van een presentatie. Voorbereiding 1 Bereid je goed voor. Een presentatie staat of valt met de voorbereiding. Zorg ervoor dat je precies weet waar je presentatie aan moet voldoen, hoelang je presentatie mag of moet duren en welke hulpmiddelen je mag gebruiken. Ga op zoek naar betrouwbare bronnen waaruit je controleerbare gegevens, aantrekkelijke voorbeel­ den, anekdotes of steekhoudende argumenten kunt halen. 2 Gebruik een logisch opgebouwd spreekplan [59] met aantekeningen in trefwoorden. Je kunt beter spreken door trefwoorden te gebruiken, dan een uitgeschreven voordracht voor je te hebben. Bij het voorlezen van (delen van) je verhaal verliest het publiek snel de aandacht. Zorg voor een duidelijke indeling in inleiding, middenstuk en slot. Maak daarbij gebruik van signaalwoorden en signaalzinnen: • Ik wil het gaan hebben over ... • De eerste verklaring is ... • Een andere verklaring is ... • De oplossing van het probleem zou kunnen zijn ... • Tot slot wil ik nog even zeggen dat ... 3 Probeer je publiek direct te raken met een pakkende inleiding. [36] Zorg ook voor een duidelijke en aantrekkelijke slotalinea. Bedenk: wat je het laatst zegt, onthoudt de luisteraar het best. Enkele mogelijkheden: • Samenvatting: geef in enkele zinnen de kern van je presentatie. • Conclusie: grijp terug op de (probleem)stelling van het begin. • Afweging: maak duidelijk welke van de behandelde mogelijkheden je voorkeur geniet. • Aanbeveling: eindig met duidelijk te maken wat er volgens jou nog moet gebeuren. • Stelling: je kunt ook eindigen met een uitdagende stelling die aanleiding geeft tot discussie. • Vraag: door te eindigen met een prikkelende vraag, daag je het publiek uit tot een reactie. • Je kunt afsluiten met het bedanken van het publiek voor de aandacht of met een uitnodiging tot het stellen van vragen. Vermijd clichématige slotzinnetjes als ‘Dat was het wel zo’n beetje, geloof ik’ of ‘Hierbij zal ik het maar laten’ of ‘Nou, dat was het dan’. Zie [38]. 4 Schrijf voor je presentatie enkele hoofdpunten van je spreekplan op het bord. Zo kan iedereen in een oogopslag zien hoe je presentatie is opgebouwd. 5 Gebruik illustratiemateriaal (foto’s, affiches, schema’s, infographics, dia’s, videofragmenten en/of geluidsfragmenten). Zie [50]. Vanzelfsprekend zorg je ervoor dat het illustratiemateriaal verhelderend is, zodat het ook echt iets extra’s biedt en je publiek meer inzicht geeft in wat je vertelt. Geef nooit iets door in het publiek. Dat leidt de luisteraars af van wat je te vertellen hebt. 6 Bepaal van welke hulpmiddelen (powerpoint, Prezi, YouTube, flip­over, whiteboard, enzovoort) je gebruikmaakt. Controleer of de benodigde techniek aanwezig is en werkt op de plaats waar je je presentatie houdt. Meer informatie over het gebruik van hulpmiddelen bij een presentatie vind je bij [60]. Tijdens de presentatie 7 Doseer je informatie. Realiseer je dat een mondelinge presentatie iets heel anders is dan een schriftelijke presentatie. Als

164

165

Theorie

2

2 Spreken, kijken en luisteren

Spreken, kijken en luisteren je een tekst leest, kun je rustig even over iets nadenken, een pauze inlassen, een stukje opnieuw lezen of even een andere bron raadplegen. Dat kan allemaal niet als je naar een voordracht luistert. Als spreker kun je niet te veel informatie tegelijk aanbieden, je dient de informatie dus te doseren. Het is voor de luisteraar ook handig de belangrijke informatie nog even samen te vatten of (in andere woorden) te herhalen. 8 Stem je taalgebruik af op het publiek. a Zorg voor een goede zinsbouw en een gevarieerde woordkeus. Vermijd al te populair taal­ gebruik. b Vermijd stopwoordjes en vage woorden als gewoon, dus, die dingen, echt wel, toch, eh, nou, of zo, weet je wel, en toen. c Vermijd nietszeggende uitspraken als ‘ik heb zoiets van’. Kijk voor meer informatie over taalgebruik ook eens naar [14]. Bij het onderdeel ‘Formuleren’ komt dit uitgebreider aan de orde. Deze informatie kan je helpen om je publiek nog meer te boeien. 9 Let op je spreektechniek. a Spreek duidelijk, zodat de leerlingen achter in de klas je ook kunnen verstaan. b Praat vooral rustig; te snel spreken is vermoeiend voor de spreker en de luisteraar. c Varieer je intonatie: wie eentonig praat, heeft weinig aandacht. 10 Geef blijk van een publiekgerichte en geïnteresseerde houding en zorg voor voldoende interactie. [24]

[58] Interactie Mensen willen betrokken worden. Interactie is dé manier om ervoor te zorgen dat je verhaal beklijft. Als je luisteraars actief betrekt bij je verhaal, wordt je presentatie ook voor jezelf leuker en meer inspirerend.

Theorie

herhalen. Stel controlevragen als: ‘Kunt u mij ook achter in de zaal goed verstaan?’ Of: ‘Begrijpt u wat ik bedoel? Is het duidelijk?’ Zo kun je achterhalen of je duidelijk bent en als dat niet zo is, kun je je verhaal opnieuw formuleren. Met dergelijke controlevragen voorkom je dat het verhaal dat je zo zorgvuldig hebt voorbereid, verloren gaat doordat bijvoorbeeld de geluidsinstallatie niet functioneert of doordat de powerpoint­ dia's of Prezi­presentatie onleesbaar zijn. 5 Reageer op een goede manier op vragen of opmerkingen achteraf. Het is handig om de vraag even te herhalen of opnieuw te formuleren. Dan kun je nagaan of je de gestelde vraag goed hebt begre­ pen en weet ook iedereen in het publiek waarover het gaat. Bovendien geeft het herformuleren van de vraag je even tijd om over het antwoord na te denken.

[59] Spreekplan De opbouw van een presentatie leg je vooraf vast in een schema. Zo’n schema noem je een spreekplan. Dat ziet er als volgt uit: Onderwerp: Hoofdgedachte: Spreekdoel: Tekstsoort: Tekststructuur1: Alinea

Functie

Inhoud

1

Manieren om je publiek bij je presentatie te betrekken: 1 Ga tijdens je presentatie het gesprek aan. Stel een vraag en kijk eens rond. Neem de tijd om de vraag te laten doordringen tot je publiek. In een klein gezelschap kun je één of twee personen laten antwoorden op je vraag. Is je publiek groot en wat onoverzichtelijk, stel dan een vraag waarbij ze hun hand kunnen opsteken (‘Wie van jullie …’) of geef zélf het antwoord. In dat laatste geval is je vraag een retorische. Het effect is dat je de toehoorders aanzet tot nadenken. 2 Zorg er verder voor dat iedereen je goed kan horen en wissel je volume zo nu en dan af. Praat echter niet te hard. Als je tijdens je hele presentatie hard blijft praten, zullen je toehoorders het hooguit als een (hinderlijke) eigenschap ervaren. Wissel af en toe van toonhoogte, dan houd je de aandacht vast. 3 Laat ook door je houding (non­verbaal) zien dat je geïnteresseerd en publieksgericht bent. a Praat tegen de mensen tot wie je je richt en kijk hen rustig aan. Kijk niet steeds één persoon aan, want daarmee sluit je anderen buiten, terwijl die ene persoon zich ongemakkelijk kan gaan voelen. b Sta of zit rechtop. Als je staat, zorg dan dat je basishouding goed is. Dat noemen we de koninklij­ ke houding. Knieën van het slot en je handen losjes samen gevouwen. Kijk maar eens naar presentatoren van het weer. Zij nemen vaak deze houding aan als basishouding. c Verduidelijk wat je vertelt met rustige, natuurlijke gebaren. Kijk uit dat je niet gaat wapperen met eventuele papieren die je in je hand hebt. Leg je papieren op een tafel of lessenaar. Vermijd nerveuze gebaren. Strijk je bijvoorbeeld steeds met je hand door je haren, dan zullen de luiste­ raars op een gegeven moment gaan tellen hoe vaak je dat doet. Ze luisteren dan niet meer naar je presentatie. Jammer! 4 ls je tijdens de presentatie merkt dat iets niet duidelijk is of verkeerd overkomt, probeer daar dan op in te spelen. Je kunt vragen wat niet duidelijk is of je zin herformuleren, dus met andere woorden

166

2 3 Het is belangrijk om vooraf te bepalen volgens welke structuur je te werk gaat. [40-45] Op die manier kun je de door jou gezochte en gevonden informatie gemakkelijker ordenen.

Reageer aandachtig en geduldig op vragen of opmerkingen achteraf. Als je het antwoord op een vraag niet weet, zeg dat dan gewoon. Dat is beter dan zomaar iets verzinnen, want daar prikt het publiek toch doorheen. Reageer ook niet geprikkeld of boos als iemand met kritiek komt. Met kritische opmerkingen kun je de volgende keer je voordeel doen.

[60] Hulpmiddelen bij een presentatie Je kunt allerlei hulpmiddelen gebruiken bij een presentatie. Deze hulpmiddelen moeten ondersteunend zijn, maar mogen niet te veel overheersen. Dat wil zeggen dat het tijdens je presentatie vooral gaat om wat jij zegt en hoe jij dat zegt. Dat je daar hulpmiddelen bij gebruikt is prima, maar zorg ervoor dat die niet te veel afleiden van je verhaal. Voorbeelden van hulpmiddelen zijn: • audiovisuele middelen, bijvoorbeeld filmpjes, geluidsfragmenten; • voorwerpen, illustraties en dergelijke. Laat deze nooit rondgaan, want degene die het voorwerp/de

167

Theorie

2

2 Spreken, kijken en luisteren

Spreken, kijken en luisteren

• •

illustratie heeft en moet doorgeven, wordt afgeleid van jouw verhaal en mist dus informatie; het bord of een flip­over, waarop je bijvoorbeeld de structuur van je presentatie kunt schrijven, zodat het publiek weet wat het kan verwachten; Een powerpoint­ of Prezi­presentatie, waarmee je mooie dia’s kunt ontwerpen. Waak er wel voor dat je niet te veel dia’s of te veel informatie per dia presenteert. Gebruik een lettertype dat wel leesbaar, maar niet te groot is. Plaats liever minder dan meer tekst op een dia. Gebruik niet meer dan dertig tekens per regel en niet meer dan acht regels per dia. Gebruik bij voorkeur steekwoorden en niet hele zinnen. Wissel dia’s met tekst af met afbeeldingen die je verhaal ondersteunen.

[61] Luisteren, aantekeningen maken en vragen stellen Als een medeleerling een presentatie houdt, probeer je een positieve luisterhouding aan te nemen. Enkele aandachtspunten daarbij zijn: • Sta open voor de informatie, uitleg of opvattingen van de spreker. • Laat blijken dat je goed luistert. Kijk de spreker aan, laat merken dat je er met je gedachten bij bent. • Onderbreek de spreker niet. Na afloop van de presentatie kun je vragen stellen. Ga bij het maken van aantekeningen systematisch te werk. Zet de volgende stappen: 1 Schrijf de naam van de spreker(s) en de datum op waarop de presentatie wordt gehouden. 2 Schrijf het volgende van de presentatie op: • het onderwerp; • de hoofdgedachte; • de tekstsoort. 3 Schrijf de hoofdzaken op in telegramstijl: • Let op signaalwoorden en ­formuleringen: ‘mijn mening is’, ‘een veelgebruikt argument is’, ‘het belang van deze constatering is’, ‘samenvattend kan ik stellen dat’. • Let op het spreekplan (op het bord, via powerpoint of iets dergelijks), dat de deelonderwerpen aangeeft. 4 Vaak herhaalt de spreker de belangrijke zaken tussendoor of op het eind. Dat biedt jou de gelegen­ heid je aantekeningen te controleren. Als je aantekeningen maakt, is het handig om afkortingen en symbolen als , =, ≠ en dergelijke te gebruiken. Een overzicht van handige symbolen en afkortingen staat bij [104]. Na afloop van de presentatie kun je vragen stellen. Daarbij gaat het vooral om: • Vragen om verheldering: je wilt dat de spreker een bepaald onderdeel nog even toelicht. • Vragen om extra informatie: je wilt aanvullende informatie over een onderdeel dat je interesseert. • Kritische vragen: je hebt andere gegevens of argumenten waarmee je de spreker wilt confronteren. ‘Je zegt nu wel dat ...’, ‘maar volgens mij ...’, ‘Kun je daar argumenten voor geven?’ of ‘Zijn daar bewijzen voor?’

168

Theorie

[62] Beoordelen presentatie Bij de beoordeling van een presentatie kun je gebruikmaken van de volgende checklist.

Checklist presentatie beoordelen A Voorbereiding 1 Heeft de spreker zich goed voorbereid: geeft hij voldoende belangrijke informatie en is de informatie compleet en van goede kwaliteit? 2 Zorgt de spreker ervoor dat de informatie aansluit bij doel en deelonderwerpen? 3 Heeft de spreker een spreekplan gemaakt met structuur en indeling in onderwerpen? 4 Heeft de spreker in een spreekplan trefwoorden en signaalwoorden aangegeven? B Inhoud 1 Stemt de spreker zijn verhaal goed af op het doel? 2 Gebruikt de spreker goede argumenten en bouwt hij zijn argumentatie goed op? 3 Houdt de spreker zijn spreekdoel(en) en onderwerp goed voor ogen? 4 Introduceert de spreker in de inleiding het onderwerp en de hoofdgedachte? 5 Kondigt de spreker bij een lange presentatie de opbouw aan? 6 Sluit de spreker zijn presentatie op een duidelijke en aantrekkelijke wijze af: de hoofdpunten komen bij elkaar, er is een krachtige zin? 7 Stemt de spreker het slot goed af op het spreekdoel en de rest van de presentatie? C Structuur 1 Bouwt de spreker zijn presentatie correct (inleiding, middenstuk, slot) en logisch op? 2 Geeft de spreker verbanden duidelijk aan? 3 Onderscheidt de spreker hoofd­ en bijzaken duidelijk? 4 Gebruikt de spreker goede signaalwoorden en ­zinnen om de structuur duidelijk te maken? 5 Maakt de spreker geen fouten in het gebruik van signaalformuleringen? 6 Heeft de spreker de presentatie in duidelijke deelonderwerpen ingedeeld? 7 Houdt de spreker zich aan de gestelde tijd? 8 Houdt de spreker rekening met de tijd die nodig is voor het beantwoorden van vragen? D Publiekgerichtheid 1 Spreekt de spreker de andere deelnemers op een passende manier aan? 2 Kan de spreker formeel/informeel taalgebruik in de juiste situaties toepassen? 3 Kiest de spreker woordgebruik, houding en toon doeltreffend, afhankelijk van publiek of gesprekspartner(s) en de situatie? 4 Houdt de spreker rekening met het standpunt en de voorkennis van het publiek? 5 Brengt de spreker de presentatie op een aantrekkelijke en uitnodigende manier, passend bij het publiek? 6 Geeft de spreker het publiek de gelegenheid tot het stellen van vragen? 7 Beantwoordt de spreker (kritische) vragen uit het publiek adequaat? 8 Gaat de spreker adequaat in op onverwachte situaties of reacties van het publiek. E Woordenschat 1 Varieert de spreker zijn woordgebruik? 2 Kiest de spreker de juiste woorden en kiest hij een gepaste omschrijving als hij niet op het goede woord komt? F Taalgebruik en techniek 1 Spreekt de spreker duidelijk en verstaanbaar? 2 Legt de spreker de juiste nadruk om betekenisnuances uit te drukken? 3 Gebruikt de spreker korte en lange zinnen en maakt hij zijn zinnen af? 4 Maakt de spreker (bijna) geen fouten in zinsbouw of weet hij een fout snel te herstellen? 5 Varieert de spreker in woordgebruik, toon en houding? 6 Spreekt de spreker vloeiend en zonder haperingen en zoekt hij niet naar woorden bij moeilijke of onbekende onderwerpen?

169

3

3

Argumentatie

Woordenschat

Woorden rond argumenteren en bijzonder taalgebruik Nieuwe theorie

Jouw leerdoelen 2F

Argumentatie

2F

3F 3F

• Strategieën toepassen voor het afleiden van woordbetekenissen. • Beeldspraak herkennen en kunnen gebruiken. • Meer woorden gebruiken uit de (beroeps)opleiding en van

[74]

Beeldspraak

maatschappelijke aard. 3F

‘Wat vind jij ervan?’ In veel situaties wordt je gevraagd een

3F

eigen standpunt te formuleren en dat te onderbouwen met

• Meer woorden op de juiste manier gebruiken. • Meer variatie in woordkeuze aanbrengen. De woorden van Woordenschat passen bij de inhoud van dit blok. Bij enkele vragen van de andere vaardigheden oefen je ook met woordraadstrategieën. Deze vragen herken je aan een blauw bolletje. ●

argumenten. Of je nu een betoog schrijft of presenteert, deelneemt aan een discussie of debat, altijd gebruik je argumenten. Je doel is immers anderen te laten nadenken en te overtuigen.

Opdracht 1

In dit blok leer je welke soorten argumenten er zijn en welk effect ze kunnen hebben. Welke argumenten zijn sterk, zwak of zelfs misleidend? Hoe bouw je een argumentatie op? ander bloot? Dit blok wil je vaardiger en kritischer maken

TEKST 1

in het logisch redeneren. O P DR ACHTE N Woordenschat Woorden rond argumenteren en bijzonder taalgebruik

171

Lezen Argumenteren – Bijzonder taalgebruik

174

Schrijven Betogende en beschouwende teksten

202

Spreken, kijken en luisteren Betogende en beschouwende presentatie, discussiëren, debatteren

213

THE O R IE

170

T2 Lees de volgende tekst met inleiding. Schrijf de vetgedrukte woorden op en zet de betekenis erachter. Maak

daarbij gebruik van de woordraadstrategieën.

Hoe leg je zwakke plekken in een argumentatie van een

Lezen Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Afleiden van woordbetekenissen

222 241 255

Dank aan de brede vorming

Elsbeth Etty grasduint (1) voor NRC Handelsblad door de stapel nieuw binnengekomen boeken en geeft haar eerste indruk. Hieronder een korte bespreking van een Amerikaans boek dat in het Nederlands is vertaald. De stichters van Amerika zoals Jefferson en John Adams wilden universele (2) door de staat bekostigde opleidingen zodat íedereen zijn of haar talent kan ontplooien. Kom daar vandaag eens om in de VS. In Nederland is de democratisering van het onderwijs beter gelukt. Toch kampen (3) ook wij met (3) afbraak van studies die geen direct economisch profijt (4) opleveren en dreigt er kaalslag (5) in de geesteswetenschappen. Vandaar dat het sterke pleidooi (6) van de Amerikaanse journalist Fareed Zakaria voor een her- en opwaardering van algemeen vormende studies, In defense of a liberal education, ook in Nederland instemmende reacties kreeg en nu door Monica Soeting is vertaald. Lof van de geesteswetenschappen is gewijd aan ‘de noodzaak van helder denken, goed argumenteren en grenzeloze nieuwsgierigheid’. Zakaria betoogt dat technologische en commerciële studierichtingen niet volstaan (7) voor succes op de arbeidsmarkt. Rendementsdenken (8) botst op geestelijke ontplooiing. Maar pas op: het lijkt alsof de argumenten van Zakaria aansluiten bij de voorstellen voor een ‘brede bachelor’ waar studenten vorig jaar nu juist tegen in opstand kwamen. Omdat die ‘brede vorming’ in de praktijk de opheffing van onrendabele (9) studierichtingen betekende. Bron: Elsbeth Etty, Dank aan de brede vorming, in: NRC Handelsblad.

171

Woordenschat Opdracht 2

3

3 Opdracht 4

Woorden rond argumenteren

T1 Kies bij de vetgedrukte woorden de juiste omschrijving. Kies uit de woorden onder de opdracht.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24

alert reageren op een opmerking aan iemands eergevoel appelleren bezwaar maken tegen een ongefundeerde uitspraak een theorie empirisch bewijzen de polarisatie tussen twee partijen in de discussie vaststellen door de rivaliteit tussen twee politieke partijen niet kunnen samenwerken een valide argument gebruiken verspilling moreel onaanvaardbaar vinden een suggestieve vraag stellen een irreëel beeld van de situatie schetsen generaliseren bij een discussie het publiek manipuleren met valse informatie het standpunt van de tegenstander ridiculiseren iemand confronteren met de feiten een vraag voorleggen aan het forum principieel bezwaar hebben tegen een uitspraak retorisch taalgebruik bezigen zich conformeren aan het standpunt van de meerderheid zich mentaal op het debat voorbereiden zich op authentieke documenten baseren zijn gelijk claimen zijn opponent in de rede vallen zijn standpunt met theatrale gebaren ondersteunen zich door middel van prikkelende standpunten proberen te profileren

Opdracht 3

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x

onwerkelijk ongegrond beïnvloeden met oneerlijke middelen belachelijk maken berustend op eigen overtuiging of beginselen met behulp van onderzoek en eigen waarneming (berustend op eigen ervaring) de aandacht op zichzelf vestigen echt, origineel een algemene conclusie trekken uit een bijzonder geval een beroep doen op geestelijk geldig, krachtig groep deskundigen die voor een publiek over een probleem discussieert het versterken van tegenstellingen in aanraking brengen met zedelijk, wat betreft goed en kwaad opeisen tegenstander waarin een aanwijzing voor een antwoord zit waarin je gebruikmaakt van de taaltrucjes, middelen van de redekunst overdreven, onnatuurlijk zich schikken naar, zich aanpassen aan wedijver, jaloezie attent, waakzaam

Schrijf uit de volgende zinnen de vetgedrukte uitdrukkingen op en zet de betekenis erachter. Gebruik daarbij de woordraadstrategieën. 1 Je hebt voor je profielwerkstuk te weinig bronnen geraadpleegd. Dit heeft zijn weerslag op het resultaat. 2 Je heb een overtuigend betoog geschreven, maar ik wil wel een kanttekening plaatsen bij je taalgebruik. 3 Het aantal meisjes dat gaat studeren neemt nog steeds toe. Het is lastig de vinger te leggen op de oorzaken daarvan. 4 Door foto’s te maken van docenten in een klassensituatie en deze te verspreiden via sociale media, maak je ernstig inbreuk op hun privacy. 5 De topman van dat bedrijf wordt voor de rechter gedaagd, omdat hij willens en wetens een veel te rooskleurig beeld van de financiële situatie heeft gegeven. 6 Uitgevers hebben het moeilijk. Ze gaan nu ook het mes zetten in de ‘spaghettimethode’: zo veel mogelijk boeken uitgeven in de hoop dat er een bestseller tussen zit. 7 De populariteit van de like-knop in de sociale media neemt epidemische vormen aan. 8 Terwijl de meeste leerlingen zich het hoofd braken over de lastige wiskundetoets, had Hanna de opgaven in een vloek en een zucht gemaakt.

Plusopdracht 5

Uitdrukkingen gebruiken

I 1 Kies uit onderstaande reeks vijf uitdrukkingen. Zoek zo nodig de betekenis ervan op en verwerk de uitdruk-

kingen in een (ironische) dialoog of anekdote. Je kunt ook zelf uitdrukkingen verzamelen of bedenken. Overdrijven mag. aan de kaak stellen – afrekenen op – bevangen zijn door – bij de gratie van – dat laat onverlet – de hand lichten met – een lans breken voor – geen blaam treffen – het veld ruimen – hongeren naar – inhaken op – (niet) veel in de melk te brokkelen hebben – prat gaan op – zich niets gelegen laten liggen aan – zwaar tillen aan

T2 In de woordzoeker staan vijf woorden die het tegengestelde betekenen van vijf vetgedrukte woorden uit

172

Afleiden van uitdrukkingen

T2 In schrijf- én spreektaal worden veel uitdrukkingen gebruikt.

Antoniemen

opdracht 2. 1 Zoek die vijf antoniemen en schrijf ze op. 2 Schrijf de vetgedrukte woorden uit opdracht 2 erachter.

Woordenschat

O

T

H

Z

L

F

P

R

Y

B

Q

H

T

T

V

Z

K

S

D

E

F

U

D

U

N

W

S

R

E

Y

K

A

L

H

W

P

H

A

U

V

J

P

V

L

F

Q

A

R

L

Y

M

C

C

R

F

I

Y

E

R

D

N

P

R

A

K

V

B

S

S

M

S

M

E

E

J

L

A

C

C

T

I

W

L

R

Y

V

E

A

C

K

F

I

E

L

I

X

E

K

E

R

K

R

W

S

K

J

G

U

F

W

U

S

J

W

R

C

D

F

G

U

N

Y

B

F

L

S

E

H

H

L

E

B

G

O

N

G

E

L

D

I

G

R

N

A

T2 2 Wissel je tekst uit met die van een medeleerling. Beoordeel elkaars tekst met de volgende vragen:

-

Zijn de uitdrukkingen goed gebruikt? Snap je de betekenis ervan in de gegeven context? Wat is het effect van het opnemen van zo veel uitdrukkingen in een korte tekst?

ONLINE VOOR JOU

• Woordenlijst module 3

TOETSEN

• SO Woordenschat module 3 versie A • SO Woordenschat module 3 versie B

173

Argumentatie

Lezen

3

3

Argumenteren - Bijzonder taalgebruik Jouw leerdoelen 3F 3F

4F

3F 4F 3F

4F

argumenten en tussen drogreden en argument. De argumentatie op aanvaardbaarheid beoordelen. Argumentatieschema’s herkennen. Taalgebruik beoordelen en ironie herkennen.

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen.

Nieuwe theorie

• Onderscheid maken tussen standpunt en argument. • Onderscheid maken tussen objectieve en subjectieve • • •

Startopdracht 2

Lezen

Standpunt, argumenten en argumentatie [64] Objectieve en subjectieve argumenten [65] Soorten argumenten [66] Opbouw van argumentatie [67] Argumentatiestructuur [68] Basisschema’s voor argumentatie [69] Argumentatieschema’s [70] Zuiver redeneren [71] Drogredenen [72] Argumentaties beoordelen [73] Bijzonder taalgebruik en retoriek [74] Beeldspraak [75] Stijlfiguren [76] Bijzondere woordkeus [63]

Cookies In het Amerikaans-Engels komen zeker een paar honderd Nederlandse leenwoorden voor. Het gaat vooral om huis-tuin-en-keukenwoorden zoals bakoven (bakeoven), blikje (blickey) en fuik (fyke). Een aantal van deze Nederlandse leenwoorden, waaronder baas, koekje, koolsalade en daalder, is in Amerikaans-Engelse vorm internationaal bekend geworden. Ze leven nu voort als boss, cookie, coleslaw en dollar. taalhelden.org

T

Zie ook de online module Taalbeschouwing. Lees tekst 1 en beantwoord de vragen.

Startopdracht 1

Weten

TEKST 1

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T2 1 Geef drie synoniemen van het begrip standpunt. T1 2 Noem twee termen waarmee je een objectief argument kunt aanduiden.

3 Bepaal het soort argument dat in elk van de volgende voorbeelden wordt gebruikt. a Die nieuwe roman van Arnon Grunberg is echt geweldig. Ik kan me helemaal vereenzelvigen met de hoofdpersoon en het verhaal is zó spannend dat ik niet kon niet stoppen met lezen. b Het is slim om een planning te maken voor het leerwerk in de toetsweek. Dat heb ik vorig jaar ook gedaan en ik heb het jaar gemakkelijk gehaald. c Het is zinloos drugs te verbieden. Kijk maar naar Amerika; daar is het ook niet gelukt alcohol uit te bannen door de verkoop ervan te verbieden. d Er moet in deze wijk nodig een park worden aangelegd. Dan voelen de mensen zich veel prettiger. e Dit gevaarlijke kruispunt moet zo snel mogelijk vervangen worden door een rotonde. Dit jaar zijn er, net als vorig jaar, twee dodelijke slachtoffers gevallen. f Schrijven leer je alleen door het veel te doen. Hetzelfde geldt voor het houden van presentaties en het voeren van een debat of discussie. T2 4 Niet alle soorten argumenten zijn voor een breed publiek aanvaardbaar. Noem twee van zulke argumenten. T1 5 Leg het verschil uit tussen nevenschikkende en onderschikkende argumentatie. 6 Soms komt een tekst die veel gegevens bevat bij de lezers toch niet als betrouwbaar over. Noem twee punten die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van gegevens.

1

2

5

3 10

15

4 20

174

Goed voedsel weggooien is gewoon niet goed

Voedselbewustzijn en voedselverspilling staan volop in de belangstelling. Staatssecretaris Van Dam introduceert een voedseldatabank die consumenten moet leren hoe hun eten tot stand komt. Nieuwe start-ups koken met afgekeurd voedsel, want er wordt veel eten weggegooid dat overtollig of ‘onbruikbaar’ is: thuis, in de voedselindustrie en in restaurants. Zijn die verspillingspraktijken bezwaarlijk omdat ze onszelf, de economie en het milieu te veel kosten? Die argumenten worden door voedseleconomen weerlegd: het is goedkoper om voedsel weg te gooien dan te bewaren, en de milieukosten van kunstmest, uitstoot, bestrijdingsmiddelen en vervoer zijn veel hoger dan die van verspilling. De kosten-gebaseerde discussie strandt dus telkens. Toch knaagt het. Mijn kinderen hebben ervaring als vakkenvuller, ieder bij één van de grootste twee supermarktketens van Nederland. Beide kwamen aanvankelijk ontdaan thuis: ze hadden eigenhandig karrevrachten eten moeten weggooien waar ‘echt helemaal niets!’ mis mee was. Eén ei kapot? Hele doos weg. Verpakking bijna over de datum? In de afvalcontainer. In de ene supermarkt worden ten minste nog kortingsstickers geplakt op verpakkingen die bijna over de datum zijn. In de andere wordt aan consumenten de aankoopprijs vergoed als het gekochte voedsel over de datum blijkt; het is daarom bedrijfsbelang dat zulke verpakkingen snel verwijderd worden. Medewerkers mogen weggegooid voedsel niet meenemen. Wie wordt betrapt op opeten, kan worden ontslagen. Zo maken we het gebruiken van goed voedsel tot een overtreding en het weggooien tot iets dat goed is. Morele waarden worden omgekeerd en dat leren we aan jongeren. Het gevolg is dat de intrinsieke waarde van voedsel niet gekend is, en we niet meer op onze zintuigen vertrouwen om voedsel te beoordelen. Het is een industrieel product, waarmee we geen enkele band meer hebben.

175

Lezen

3

3

Lezen

8 Tekst 1 is verschenen in het landelijke dagblad Trouw. Waarom heeft de redactie het artikel geplaatst, denk je?

Moreel nadeel 5 25 De nadelen van voedselverspilling zouden niet alleen in termen van financieel nadeel of milieus-

chade moeten worden besproken, maar ook in morele zin: goed eten weggooien is gewoon niet goed. Je hoeft niet vegetarisch of macrobiotisch te zijn om er bezwaar tegen te hebben. Als we zijn wat we eten, gooien we iets van onszelf weg als we goed voedsel weggooien. Voedsel is geen grondstof zoals zand, steenkool of aardolie; het is bereid, en heeft geleefd net als wij. Dat 30 schept verantwoordelijkheid. 6 Groente of brood is van een plant die is gegroeid, voor ons, of dat nu in Nederland was of ver weg. Vlees of vis is van dieren die hebben geleefd omdat wij dat zo wilden, om ons voedsel te zijn. Een kip heeft gisteren één ei gelegd, voor ons, en dat ei gooien we vandaag weg omdat er acht goede eieren naast liggen en één kapot ei. 7 35 Als consumenten kunnen we wel íets doen. Een supermarkt die kortingsstickers plakt op eten dat bijna over de datum is, geeft ons ten minste de kans om het alsnog te kopen. Lekker goedkoop ook! Maar als we als consumenten eerlijk zijn, geven we toe dat ons eten té goedkoop is, door landbouwsubsidies en industriële verwerking, verkocht zonder milieubelasting. Zó goedkoop dat we het beter kunnen weggooien dan moeite te doen om het te bewaren, schoonsnij40 den, sorteren of hergebruiken. Als we als samenleving bereid waren meer te betalen voor ons voedsel zouden wijzelf, supermarkten, restaurants en groothandels meer tijd en menskracht kunnen en móeten spenderen aan hergebruik. Als voedsel zou kosten wat het waard is, zouden we er meer zorg en respect voor hebben. En daarmee voor onszelf.

Lees tekst 2 en beantwoord de vragen.

TEKST 2 1

2

De voedselketen van verspilling

Milieudefensie Delft wil op een positieve manier een bijdrage leveren aan het verminderen van de voedselverspilling bij huishoudens en horeca in Delft en omgeving. Durf jij mee te doen? Wat is voedselverspilling nu eigenlijk? 5 Voedselverspilling is het weggooien van voedsel door boeren, fabrieken, markten, winkels,

restaurants, ziekenhuizen, enzovoort. Ook het weggooien van eetbaar voedsel door de consument is voedselverspilling. 3

Is voedselverspilling eigenlijk wel een probleem? Iedereen maakt zich schuldig aan voedselverspilling: van boer tot consument en alle schakels 10 daartussen. Meer dan 40% van het voedsel gaat verloren tussen ploeg en bord. Zomaar wat

gegevens over voedselverspilling op een rijtje: • 30 à 40% van de oogst blijft ongebruikt omdat het niet de (uiterlijke) kenmerken heeft die men wenst; • ongeveer een derde van de voeding gaat in de verwerking en de snelle restauratie verloren; 15 • supermarkten gooien 500 miljoen ton voedsel per jaar weg; • in ziekenhuizen en zorginstelling belandt jaarlijks ongeveer 40 procent van het ingekochte eten in de vuilnisbak; • gezinnen gooien meer weg dan de verwerkers en supermarkten samen. Een Nederlander gooit gemiddeld 10% van het eten onnodig weg. Dat is jaarlijks € 2,4 miljard aan eetbaar 20 voedsel en ruim € 400,- per huishouden.

José Sanders, hoofddocent communicatie- en informatiewetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen Bron: José Sanders, Goed voedsel weggooien is gewoon niet goed, in: Trouw.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 5 en 6 van Schrijven.

T1 1 In de titel en in de eerste alinea introduceert de auteur het onderwerp.

Welke andere functie heeft de inleidende alinea?

4

Wat bedoelt de auteur met deze uitspraak? Geef antwoord in een volledige zin van maximaal 20 woorden. T1 3 Hoe is de argumentatie in alinea 2 opgebouwd? Zet de volgende elementen in de juiste volgorde:

argumenten - conclusie - standpunt van auteur - vraagstelling - weerlegging. 4 a ‘ ... het is daarom bedrijfsbelang dat zulke verpakkingen snel verwijderd worden.’ (regel 16) Om welke verpakkingen gaat het? En waarom is het bedrijfsbelang deze snel te verwijderen? b Van welk type argument is hier sprake? A emotioneel argument B empirisch argument C gezagsargument D moreel argument E nut F veronderstelling T2 5 a ‘Goed voedsel weggooien is gewoon niet goed’ (titel) Met welke twee typen argumenten onderbouwt de auteur de geciteerde mening in zijn artikel? Kies uit de typen die in vraag 4b worden genoemd. b Licht je keuze voor beide typen toe. T1 6 Zoek een functiewoord dat van toepassing is op alinea 7. I 7 a Is de auteur deskundig over het onderwerp? b Motiveer je antwoord.

176

Waarom voedselverspilling aanpakken? Ons consumptiegedrag kost ons niet alleen geld, maar ook energie. Daarbij levert het extra CO2-uitstoot op bij transport en afvalverwerking. Kortom, een enorme en onnodige milieubelasting.

T2 2 ‘Toch knaagt het.’ (regel 9)

5 25 Bovendien is één van de ‘eenvoudigste’ oplossingen voor het wereldvoedselprobleem het

tegengaan van voedselverspilling. 6

Niet altijd zijn ketenpartijen en consumenten zich echter bewust van de voedselverliezen die zij veroorzaken of van de rol die zij kunnen spelen in de voorkoming ervan. Van consumenten is bijvoorbeeld bekend dat ze hun eigen weggooigedrag onderschatten en dat bijna driekwart van 30 de mensen denkt dat hij minder weggooit dan gemiddeld. Bron: www.milieudefensie.nl.

T1 9 In tekst 2 worden meerdere soorten argumenten gebruikt om de lezers te overtuigen.

Citeer bij de volgende soorten een voorbeeldzin. a feitelijk argument b ongewenst gevolg c nut of gewenst gevolg

177

Lezen

3

3

T2 10 Vergelijk het schrijfdoel van tekst 1 met dat van tekst 2. Welk verschil zie je? T1 11 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke

opdrachten je kunt maken in deze module. 40

11

Opdracht 3

Argumenteren en beoordelen 45

Lees tekst 3 en beantwoord de vragen.

TEKST 3

Pak die mobiel af. Dat heet opvoeden

12 50

1 2 5

3

10

4

15

5

20

6 7 25

8 30

9 35

10

178

Op mijn huiswerkinstituut krijg ik regelmatig een smartphone in mijn handen geduwd met foto’s van aantekeningen op het bord. Of ik die misschien nog even kan uitleggen? In Zweden waarschuwen verkeersborden tegenwoordig voor ‘Smombies’, mensen die niet op of om kijken van hun smartphone. In Nederland vinden wij het normaal dat kinderen al append op hun fiets zitten. We halen onze schouders erover op en bekijken de eigen smartphone maar weer eens. Docenten lijken de strijd tegen de mobiele telefoon in het klaslokaal te hebben opgegeven. Weliswaar is het ding op veel scholen verboden, maar hij zit wel in de broekzak. Tenslotte is hij óók agenda, rekenmachine, encyclopedie en woordenboek, en een foto van aantekeningen op het bord is zoveel sneller dan overschrijven. Menig leraar staat dus ambivalent tegenover een verbod. Toch, hoe kunnen leerlingen zich ooit nog goed concentreren op een moeilijk wiskundig probleem of op het formuleren van een mooie zin als het getril in hun broekzak hun permanent uit de concentratie haalt? Per dag ontvangen leerlingen soms honderden berichten, onder meer omdat ze deel uitmaken van zogenoemde groepsapps. Hoewel we inmiddels weten dat we niet onbeperkt kunnen multitasken - het gaat ten koste van ons geheugen, onze energie, onze resultaten en het leidt tot stress - nemen we de mobiele telefoon voor lief. Vroeger maakte je aantekeningen, dat hield je bij de les en dwong je bewust te selecteren waardoor je meer onthield. Maar wat heb je eigenlijk aan al dat snelle opzoeken en het onmiddellijk weer vergeten van feitjes? Niemand wil zich tegenwoordig nog een moment vervelen. Maar de verveling van vroeger zette ten minste aan tot reflectie - daar kwam veel goeds uit voort. “Ik pak de telefoon meteen af en dan ligt hij tot halfvijf bij de conrector”, hoor ik vaak van leraren. Helaas zien zij maar een fractie van wat er gebeurt, of ze doen alsof ze het niet zien. Ze draaien zich even om naar het bord, helpen een leerling of zijn zelf op hun mobiele telefoon bezig en de leerling haalt zijn smartphone uit z’n broekzak en bekijkt hem onder tafel. App je kind maar eens tijdens schooltijd. Je krijgt onmiddellijk antwoord. En dan alle discussies en al het gedoe als een leraar de mobiel afpakt. Alle tijd die daarin gaat zitten. ’s Nachts appen de leerlingen gewoon door. En het is niet alleen leuk sociaal verkeer, het zijn ook pesterijen en sexting, naast gamen en series kijken. Geen wonder dat ze ’s morgens niet uit bed te krijgen zijn. Er wordt zelfs overwogen de school later te laten beginnen, want de biologische klok van de kinderen zou hierom vragen. Maar het zijn niet altijd de kinderen. In New York probeerde oud-burgemeester Bloomberg mobiele telefoons uit de school te weren. De ouders waren tegen: hun kind moest permanent bereikbaar zijn. De Blasio, de huidige burgemeester, liet het gebruik weer toe. Uit een recent artikel in Vrij Nederland blijkt dat een derde van de jonge docenten voor hun dertigste het onderwijs verlaat. Als belangrijkste reden noemen ze de werkdruk. Maar zou de

13

55

Lezen

onmogelijkheid om de aandacht van kinderen vast te houden niet ook een belangrijke rol spelen? Je hebt je best gedaan om een goede les voor te bereiden maar moet het afleggen tegen dat onzichtbare, onhoorbare, trillende ding. Nergens in de wereld zijn leerlingen zo ongedisciplineerd en ongemotiveerd als in Nederland, zo maakte de OESO onlangs bekend. Zijn er oplossingen? iPads of tablets waarop alleen voor school relevante zaken kunnen worden gedaan zouden een oplossing kunnen zijn. En zullen we dan die mobiele telefoons maar helemaal verbieden? De Raad van Europa beveelt een totaal verbod van mobiele telefoons aan - Frankrijk kent zo’n verbod sinds 2010, al is het om een andere reden, namelijk stralingsgevaar. In Silicon Valley sturen ouders hun kinderen naar wifi-vrije scholen. Weten zij dingen die wij niet (willen) weten? Ouders en scholen kunnen dit probleem niet langer negeren. Ouders moeten ervoor zorgen dat hun kinderen een gezonde nachtrust hebben. Dat betekent gewoon dat ze ’s avonds de telefoon moeten afpakken. Je moet dus de strijd aangaan met je kinderen, zoals je dat op zoveel terreinen moet. Dat heet opvoeden. En ook in de klas zullen leraren, gesteund door de schoolleiding, de strijd moeten aangaan. Zij kunnen immers goed uitleggen waarom ze dat doen, en daar zijn kinderen best ontvankelijk voor. Het wordt hoog tijd dat Nederland dit acute probleem onder ogen ziet. Iedereen is verantwoordelijk. Ingrid Schouten was 27 jaar lerares aardrijkskunde en leidt nu een huiswerkinstituut. Bron: Ingrid Schouten, Pak die mobiel af. Dat heet opvoeden, in: NRC Handelsblad. r. 10: ambivalent: aarzelend, twijfelachtig

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 3 en 10 van Schrijven en opdracht 7 van Spreken, kijken en luisteren.

T1 1 Op welke twee manieren probeert de schrijfster direct de aandacht van de lezer te trekken?

Denk aan de titel en de eerste alinea. 2 Waarom vergelijkt de schrijfster in alinea 2 Zweden met Nederland? 3 ‘Menig leraar staat dus ambivalent tegenover een verbod.’ (regel 10-11) a Hoe wordt die houding in alinea 3 verklaard? b Van welk type argument is hier sprake? c Hoe is de redenering in alinea 3 opgebouwd? A opbouw volgens het ‘want’-type B opbouw volgens het ‘dus’-type C een mengvorm van ‘want’- en ‘dus’-type T2 4 a In alinea 4 onderbouwt de schrijfster haar standpunt. Welk standpunt is dat? b Vat de argumentatie in alinea 4 samen in één volledige zin van maximaal 20 woorden. Geef antwoord in algemene woorden, dus geef geen voorbeelden. T1 5 a ‘Vroeger maakte ... meer onthield.’ (regel 18-19) Van welk type argument is hier sprake? A gezagsargument B moreel argument C nut D emotioneel argument E veronderstelling b Licht je keuze toe.

179

Lezen

3

3

6 a

T2 T1 7

8

9

T2 10 T1 11

12 I 13 T1 14

T2 15

Op de redenering in alinea 8 kun je kritiek leveren. Van welke type drogreden is sprake? A onterecht beroep op autoriteit B valse vergelijking C cirkelredenering D overhaaste generalisatie E beroep op traditie b Licht je keuze toe. Citeer een zin uit alinea 10 die de functie van een veronderstelling heeft. ‘Uit een recent ... onderwijs verlaat.’ (regel 36-37) Welke functie heeft de geciteerde zin? A constatering B karakterisering C stelling D vermoeden veronderstelling Van welke type argumentatie is sprake in alinea 10? A nevenschikking B onderschikking C combinatie van nevenschikking en onderschikking Zoek twee functiewoorden die van toepassing zijn op het tekstgedeelte van alinea 11 tot en met 14. Hoe noem je het type argument dat de Raad van Europa gebruikt in alinea 12? Wat is het schrijfdoel van de schrijfster van tekst 3, Ingrid Schouten? a Is de schrijfster deskundig over haar onderwerp? b Motiveer je antwoord. Welke bewering is niet juist? A De schrijfster maakt gebruik van feiten en onderzoeksresultaten. B De tekst bevat ook veronderstellingen en vermoedens. C De argumenten zijn soms in tegenspraak met elkaar. D De tekst bevat zowel voor- als nadelen van het gebruik van mobieltjes. In Zweden waarschuwen verkeersborden tegenwoordig voor ‘Smombies’ (alinea 2). Je kunt in dat woord een woordspeling zien. Leg dat uit.

c

d

e

f

g

T2 2 a

b

Lezen

Leerling: ‘Hoe is het mogelijk dat ik een onvoldoende voor mijn presentatie heb gekregen?’ Docent: ‘Natuurlijk had ik een goede reden je een onvoldoende te geven voor je presentatie, anders had ik het niet gedaan.’ Leerling: ‘Maar alle leerlingen vonden mijn betoog overtuigend!’ (2 drogredenen) ‘Het stimuleren van het openbaar vervoer staat hoog op het prioriteitenlijstje van de minister van Verkeer en Waterstaat.’ ‘Ja, dat klopt. Maar zijn prioriteitenlijstje overtuigt mij niet. De minister kan wel willen dat we allemaal met de trein of bus gaan, maar zelf gaat hij intussen mooi met de auto.’ De politiek koerst aan op verplichte taalcursussen voor allochtone ouders. Op ouderavonden komt bijna geen enkele allochtone ouder opdagen, vanwege de taalbarrière. Het zou enorm helpen als die ouders Nederlands leren. Bovendien komen ze daardoor vanzelf aan een baan. (2 drogredenen) Als de overheid de faciliteiten om te sporten in Nederland uitbreidt, zal de gezondheid van de mensen drastisch toenemen en zal het niveau van de sportieve prestaties stijgen. Ook zal het niveau van de prestaties op sportief gebied stijgen. Nu Groot-Brittannië de Europese Unie heeft verlaten, breken de politici zich het hoofd hoe het verder moet na de Brexit. Wat is wijsheid? Wie met de Europese Grondwet instemt, riskeert een leegloop van nog meer landen uit de Unie. Wie tegen de Europese Grondwet stemt, stemt vóór een vergrote kans op oorlog en terreuraanslagen in Europa. Bedenk (individueel of met z’n tweeën) een situatie waarin je drogredenen kunt gebruiken, bijvoorbeeld: te laat in de les komen. Schrijf een dialoog waarin je drie verschillende soorten drogredenen gebruikt. Wissel je dialoog uit met die van medeleerlingen en vraag elkaar de drogredenen op te sporen en te benoemen.

Opdracht 5

Argumenteren en beoordelen

[63-65, 72, 75]

Lees tekst 4 en beantwoord de vragen.

Amerikaanse hoogleraar filosofie en ethiek John Wall pleit voor ‘childism’ Opdracht 4

Drogredenen herkennen en bedenken

T1 1 Schrijf van elk tekstfragment de drogreden(en) op. Geef telkens een toelichting bij je keuze.

a

Jongeren zijn heel goed in wiskunde, schaken en muziek, daar kunnen ouderen niet aan tippen, maar als het gaat om mensenkennis en om maatschappelijk inzicht zijn jongeren meestal nergens. Verbaal is het ook mondjesmaat bij veel jongeren. (bron: Max Pam, in: de Volkskrant) b Graancirkels zijn geometrische complexe vormen in platgelegd graan of andere gewassen. Er bestaan verschillende opvattingen omtrent het ontstaan van deze vormen. Maar er zijn veel aanwijzingen dat graancirkels zijn ontstaan door buitenaardse wezens. Dat heb ik gelezen op internet.

180

TEKST 4

[71]

‘Laat kinderen hun stemrecht opeisen’

John Wall is hoogleraar filosofie en ethiek aan de Rutgers-universiteit in de Amerikaanse staat New Jersey. Op uitnodiging van het Kinderrechtencommissariaat was hij gastspreker in het Vlaams Parlement, waar hij een onderbouwd pleidooi hield voor ‘childism’. Dat gaat een stap verder dan een lijstje met rechten en plichten van kinderen. 2 5 Een nieuwe term, die uitleg behoeft. Wat is dat, childism? John Wall: ‘Het is een visie die ingaat tegen het ingeburgerde en patriarchale idee dat je eerst volwassen moet worden voor je meetelt. Kinderen en jongeren maken een derde van de bevolking uit. Die zetten we nu in de wachtkamer: wacht maar tot je groot bent... Ik pleit ervoor om de jeugd nu al voor vol aan te zien. Kinderen en jongeren hebben heel eigen ervaringen, die vragen 10 bij ons wereldbeeld kunnen oproepen. Politici kunnen daar vandaag rekening mee houden, maar dat hoeven ze niet. De jeugd kan hen niet onder druk zetten, doordat ze geen stemrecht hebben.’ 3 Stemrecht voor kinderen, méént u dat? JW: ‘Het is waar dat veel mensen mij voor gek verklaren, maar dat deed men vroeger ook met vrouwen die streden voor stemrecht. Of met niet-blanken in de VS die opkwamen voor gelijke 15 rechten. Stemrecht begon aanvankelijk enkel bij de grootgrondbezitters. Elke nieuwe groep die dat recht verwerft, verandert ons idee over wat het betekent om een burger te zijn. Elke nieuwe groep brengt nieuwe ervaringen binnen waar het beleid rekening mee moet houden. Zo zou het 1

181

Lezen

20

4

25

5 30

6 35

40

7 45

8 50

55

9 60

65

182

3

ook gaan wanneer we kinderen en jongeren stemrecht geven en dat zou een goede zaak zijn. Het zou de democratie verrijken. Het is trouwens niet zo’n ontzettend gek idee: in dertien landen kan het al, en ook bij veel lokale verkiezingen overal in de wereld.’ Vanaf welke leeftijd zou u jongeren stemrecht geven? JW: ‘Het is geen kwestie van hen stemrecht te géven. Jongeren die het willen, moeten hun stemrecht kunnen opeisen. Simpelweg, door een verklaring in die zin af te leggen: ‘‘Ik wil mijn stemrecht kunnen uitoefenen.’’ Daarmee geven ze aan dat ze ertoe in staat zijn, ongeacht hun leeftijd. Of ze het daarna ook echt doen, is weer een andere zaak. In mijn land zijn er veel volwassenen die ook niet naar de stembus trekken. Maar ze hebben wel het recht om dat te doen.’ Denkt u dat de verkiezingsuitslagen erg zouden veranderen? JW: ‘Bij ons in de VS vrezen sommigen dat de balans meer naar rechts zou doorslaan, omdat kinderen meer voor traditionele waarden zoals het gezinsleven en bijeenblijven van families zouden kiezen. En dat ze minder voor grotere thema’s zouden opkomen. Ik ben daar niet zo zeker van. Volgens mij zouden kinderen ook massaal voor de bescherming van ons leefmilieu kiezen, omdat zij naar een verdere toekomst kijken dan volwassenen doorgaans doen. Ze zouden met hun stem vast ook de kwaliteit van het onderwijs verbeteren.’ Schuilt er geen gevaar in het loslaten van de leeftijdsgrens van 18 jaar, bijvoorbeeld het risico dat we hen ook niet meer tot die leeftijd zouden beschermen tegen allerlei risico’s? JW: ‘Ik houd niet van leeftijdsgrenzen. Bij ons in de VS mag je pas vanaf 25 jaar op een kieslijst staan en mag je je pas kandidaat stellen voor het presidentschap vanaf 35 jaar. Waarom? En hoe zit het met de juridische leeftijdsgrenzen voor het drinken van alcohol en het hebben van seks? Die worden allemaal vastgesteld zonder kinderen en jongeren zelf bij het debat te betrekken. Vanuit het idee dat wij het beter weten. Laat kinderen en jongeren meestemmen en meepraten en je krijgt misschien een heel ander verhaal.’ Moeten kinderen en jongeren worden voorbereid op het uitoefenen van hun stemrecht? JW: ‘Dat is weer zo’n patriarchale visie. Wij weten hoe het is om burger van dit land te zijn, wij bepalen de regels. Wie wil meedoen, moet zich daarnaar schikken en moet dus eerst onderwezen worden. In lessen burgerzin schuilt altijd het gevaar van indoctrinatie. Zeker zoals ze bij ons in de VS worden gegeven: schoolkinderen zweren elke dag trouw aan de Stars & Stripes. Als men besluit om lessen in burgerzin aan het schoolcurriculum toe te voegen, moet men er vooral voor waken dat die te normerend worden. Ze moeten in de eerste plaats de kritische zin aanwakkeren.’ Zonder die lessen missen kinderen en jongeren misschien de kennis of de competentie om hun stem adequaat uit te brengen... JW: ‘Denkt u dat er veel Britten waren die wisten wat de Brexit precies inhield? Toch moesten ze erover stemmen. Of de aanhangers van presidentskandidaat Trump: denkt u dat die zich vooral op kennis baseren? Bij verkiezingen draait het grotendeels om emoties en de geloofwaardigheid van kandidaten. Kinderen kunnen die vaak beter inschatten dan volwassenen. Het is zeker niet moeilijker dan wanneer je moet beslissen over medische handelingen die je leven in de waagschaal stellen. En ook dat mogen kinderen nu al.’ Wat met de kinderen die hun stemrecht nog niet kunnen opeisen? JW: ‘Misschien jaag ik nu nog wel meer mensen tegen mij in het harnas, maar ik zou extra stemmen geven aan ouders die kinderen hebben. Bijvoorbeeld een halve stem per kind aan zowel vader als moeder. De stem blijft bij hen tot het kind die zelf opeist. Je zou dit stemrechtby-proxy kunnen uitbreiden naar ouders van kinderen met een beperking, of naar verwanten van ouderen met dementie. Juist vanuit de bekommernis dat de leefwereld van deze meest kwetsbaren anders onzichtbaar blijft, en dat het beleid dan niet of onvoldoende rekening houdt met hun belangen. Ook dit stemrecht zou weleens tot een totaal andere benadering van thema’s als zorg kunnen leiden.’

3

Lezen

Tot slot, u zei daarnet dat stemrecht voor kinderen ons idee van burgerschap zou veranderen. In welke zin? JW: ‘Burgerschap krijgt een circulaire invulling: kinderen kunnen participeren én ze moeten 70 beschermd worden. Dit zien we ook in andere landen gebeuren, waar kinderarbeiders het recht opeisen om te werken maar tegelijk betere voorwaarden vragen. Kindervakbonden ontstaan lokaal en leggen verbinding met andere kindergroepen overal in de wereld. Ook zonder stemrecht oefenen ze zo hun burgerschap uit. Of denk aan de jonge Malala, het schoolmeisje uit Pakistan dat in het hoofd werd geschoten en na haar herstel de VN toesprak. Ze was, tot verba75 zing van velen, toen nog maar zestien jaar.’ 11 ‘Zo krachtig en tegelijk kwetsbaar, zelfs afhankelijk van anderen, zijn we per slot allemaal. We moeten niet doen alsof wij, volwassenen, totaal onafhankelijke individuen zijn die alleen hoogst persoonlijke keuzes maken. Want dan is het niet alleen de keizer die geen kleren aanheeft. Dat beeld van burgerschap paste in de moderne tijd, maar we zijn intussen in een heel andere wereld 80 beland, waarin iedereen met iedereen verbonden is.’ 10

Bron: Veerle Beel, Laat kinderen hun stemrecht opeisen, in: nrc.next. r. 6: patriarchale: betuttelend, overdreven vaderlijk r. 61-62: (stemrecht-)by-proxy: bij volmacht

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 12 van Spreken, kijken en luisteren.

T2 1 Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context. Gebruik alleen een woordenboek als je geen

idee hebt van de betekenis. - indoctrinatie (regel 46) - competentie (regel 50) - adequaat (regel 51) - in de waagschaal stellen (regel 56-57) - participeren (regel 69) T1 2 Childism ‘gaat een stap verder dan een lijstje met rechten en plichten van kinderen.’ (regel 3-4) Wat wordt hiermee bedoeld? Leg dit uit in een volledige zin van maximaal 25 woorden. 3 a Welke stelling verdedigt de geïnterviewde in alinea 3? b De geïnterviewde maakt gebruik van verschillende soorten argumenten. Vul het schema in. Kies uit: emotioneel argument – empirisch argument – feitelijk argument – gezagsargument – nut of gewenst gevolg – vergelijking – voorbeeld. Fragment met argument

Soort

‘Het is waar ... gelijke rechten.’ (regel 13-14) ‘Elke nieuwe groep ... democratie verrijken.’ (regel 15-19) ‘... in dertien landen ... in de wereld.’ (regel 19-20)

183

Lezen

3

3 Plusopdracht 6

4 Geef de argumentatie in alinea 5 weer door het volgende schema in te vullen.

Vergelijken, kritisch lezen, zoekopdracht

Lezen [63-65, 68, 72, 75]

CONSTATERING:

In de volgende tekst geeft de schrijver antwoord op een aantal vragen over etnisch profileren. Alleen de eerste vraag is gegeven; de andere vragen zijn weggelaten.

ARGUMENT 1:

Lees de tekst en voer de opdrachten uit.

TEKST 5

ARGUMENT 2:

Dit is wat je moet weten over etnisch profileren

STANDPUNT SCHRIJVER:

De politie in Zwolle gaf het openlijk toe: rapper Typhoon werd staande gehouden vanwege de combinatie van zijn huidskleur en zijn auto. Hoe vaak gebeurt dit en waarom? 2 Dat het gebeurde was geen nieuws. Maar dat de politie openlijk toegaf dat het was gebeurd, dát was wel tamelijk bijzonder. “Grootmoedig dat de politie erkent dat huidskleur een rol speelde 5 bij Typhoon”, twitterde politieonderzoeker Sinan Çankaya maandag over wat inmiddels een van de trending topics op sociale media was. 3 Maandag maakte rapper Typhoon via Instagram bekend dat hij met zijn witte SUV staande was gehouden door de politie. “Net staande gehouden in Zwolle”, schreef Glenn de Randamie, zoals de echte naam van Typhoon luidt. “Omdat mijn nieuwe auto niet matcht met mijn profiel, 10 lees; verdacht dat een man met mijn kleur in zo’n auto rijdt. De dienstdoende agent gaf toe dat hij bevooroordeeld was, en er rekening mee hield dat het drugsmoney kon zijn.” De politie bevestigde het verhaal en bood excuses aan. 4 Het voorval roept een reeks vragen op over etnisch profileren - anderen zeggen: discrimineren - door de politie. 1

ARGUMENT 1:

ONDERBOUWING ARGUMENT 1:

ARGUMENT 2:

5 Van welk type argument maakt de geïnterviewde in alinea 5 telkens gebruik? Raadpleeg zo nodig de theorie. T2 6 Men moet ervoor waken dat lessen in burgerzin ‘te normerend worden’ (regel 49). Wat bedoelt John Wall met deze opmerking? Geef antwoord in een volledige zin van maximaal 25 woorden. T1 7 Van welk stijlfiguur maakt John Wall gebruik in alinea 8?

15

Kies uit: antithese – eufemisme – hyperbool – paradox – retorische vraag – tautologie. 8 a

‘Bij verkiezingen ... dan volwassenen.’ (regel 54-55) Welke drogreden herken je in dit citaat?

20

6

Kies uit: beroep op traditie – cirkelredenering – onjuiste oorzaak-gevolgrelatie – ontduiken van bewijslast – onterecht beroep op autoriteit. b Licht je keuze toe. 9 Met welke woorden kondigt de auteur het einde van haar tekst aan? T2 10 a Tot welke tekstvorm reken je tekst 4? T1 b Welk schrijfdoel heeft de auteur dus?

184

1 Wat is etnisch profileren precies? “Het disproportioneel vaak staande houden van burgers op grond van hun zichtbare etnische achtergrond en/of huidskleur, zonder dat daar een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor bestaat”, schreef de hoogleraar criminologie Joanne van der Leun uit Leiden over dit verschijnsel. Zij deed onderzoek naar discriminatie in het Haagse politiekorps.

5

2

Dat ligt eraan wie je het vraagt. Heel vaak, zeggen Nederlanders van Marokkaanse, Antilliaanse of Surinaamse afkomst. Soms, zegt de politie zelf. “Het komt voor, maar is allesbehalve schering en inslag”, aldus politiechef Erik Akerboom dinsdag in een reactie. Best vaak, zeggen politieonderzoekers als Çankaya en Paul Mutsaers die allebei onderzoek deden naar gedrag binnen politie25 korpsen. Çankaya noemt etnisch profileren “een routineus, alledaags, structureel verschijnsel”. Mutsaers stelde dat minderheden “buitenproportioneel vaak gecontroleerd worden”.

3 7

Mutsaers vertelde in deze krant dat agenten door hun teamchef geïnstrueerd worden om zich bij controleposten te richten op bepaalde doelgroepen. “Dan was de opdracht: we gaan ons 30 vandaag bij controles richten op Marokkanen of Somaliërs want er zijn inbraken gepleegd en we vermoeden dat het door deze doelgroep is gedaan. Of er wordt besloten alle Roemenen te weren uit het centrum van Tilburg vanwege straatroof en zakkenrollers.” Autochtonen mogen bij dergelijke controles doorrijden.

185

Lezen

3

3

4

8

35 Ingewikkeld verhaal. Enerzijds zijn er signalen dat bewuste discriminatie toeneemt. “Er sluipt

gif onze organisatie binnen”, zei toenmalig politiechef Gerard Bouman hierover een paar jaar geleden. Anderzijds is er ook sprake van onbewuste discriminatie, schreef hoogleraar Van der Leun. Daarbij handelen politiemensen in noodsituaties, vanuit onbewuste stereotypes. Bijvoorbeeld doordat ze zelf negatieve ervaringen met migranten hadden. 9 40 Daarnaast zijn er de criminaliteitscijfers. Voor laagopgeleide jonge mannen met een migratieachtergrond geldt dat zij statistisch gezien meer kans hebben in de criminaliteit te belanden, blijkt uit onderzoek van het ministerie van Justitie. Ook andere groepen die oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteit worden vaker gecontroleerd, zoals jongeren in dure auto’s. Verder spelen organisatorische veranderingen een rol. Mutsaers wees in zijn onderzoek op het gevolg 45 van ‘ontbureaucratisering’. In het politiewerk is de nadruk komen te liggen op “de handelingsvrijheid van de agent”. Dat geeft ruimte voor willekeur en discriminatie.

Lezen

a b Wat betekent de zegswijze ‘Dat is schering en inslag’ (regel 22-23)? 2 Schrijf de nummers 2 tot en met 6 van de lege schrijfregels in de tekst op. Formuleer bij elk nummer een vraag die in het tekstgedeelte eronder wordt beantwoord. Gebruik geen telegramstijl, maar antwoord in volledige zinnen. T1 3 Het tekstgedeelte onder vraag 4 (regel 35-46) bevat veel signaalwoorden. Neem het volgende schema over en vul zo veel mogelijk signaalwoorden in. Soort verband

Signaalwoorden

opsommend tegenstellend toelichtend

5 10

Er zijn geen cijfers van de opbrengst in termen van de vondst van bijvoorbeeld drugs of wapens. De eventuele opbrengst moet ook worden afgewogen tegen de maatschappelijke schade van 50 deze praktijk. Een Nederlandse-Marokkaan die herhaaldelijk staande wordt gehouden, ervaart dat als vernederend.

6 11

4 ‘Verder spelen ... en discriminatie.’ (regel 43-46) a Lees het geciteerde tekstgedeelte. Maak de opbouw van de gevolgde redenering duidelijk door onderstaand schema in te vullen. Vul drie volledige zinnen in.



In Spanje en het Verenigd Koninkrijk werkt de politie met ‘stopformulieren’. Daarin moeten agenten aangeven wie ze hebben aangehouden (inclusief etnische achtergrond) en de aanhou55 ding motiveren. In beide landen daalde het aantal aanhoudingen van niet-westerse groepen significant. De Tilburgse politie startte daarom vorig jaar een proef met het formulier. Maar de Nationale Politie ziet er niets in. “Wij geloven niet dat het invullen van een formulier de oplossing gaat zijn voor etnisch profileren”, aldus een woordvoerder.

oorzakelijk

Bron: Kees Versteegh, Dit is wat je moet weten over etnisch profileren, in: nrc.next.



Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 9 van Schrijven en opdracht 6 van Spreken, kijken en luisteren.

T2 1 a

Neem de nummers van de betekenisomschrijvingen in de linkerkolom over en zoek in de tekst de moeilijke woorden die erbij horen.

b Hoe noem je dit type redenering? Raadpleeg zo nodig de theorie. T2 5 Je kunt in tekst 5 tekstgedeelten aanwijzen die een

Betekenisomschrijvingen

186

1

naar verhouding onjuist

2

vast beeld van iemand dat niet met de werkelijkheid klopt

3

onnodige regels afschaffen

4

betrekking hebbend op een bevolkingsgroep

5

opmerkelijk

6

gebaseerd op feiten, niet op meningen

7

wetenschap van het misdadige gedrag in een maatschappij

8

zonder inspanning, uit sleur en gewenning

Moeilijke woorden

duidelijke functie hebben. Vul de volgende zinnen aan: a Het functiewoord ‘oplossing’ is van toepassing op regel ... - regel ... . b Het functiewoord ‘aanleiding’ is van toepassing op regel ... - regel ... . c Het functiewoord ‘definitie’ is van toepassing op regel ... - regel ... . d Het functiewoord ‘verklaringen’ is van toepassing op regel ... - regel ... . 6 a Met welk doel heeft de schrijver van tekst 5, Kees Versteegh, zijn tekst geschreven? T1 b Met welke tekstsoort heb je dus te maken?

187

Lezen

3

3

7 In de titel van tekst 6 staat ‘volstrekt logisch’ tussen aanhalingstekens. Verklaar dit. I 8 Zeg in eigen woorden welk standpunt Sylvain Ephimenco in zijn tekst verdedigt. Geef antwoord in een volledige zin van maximaal 20 woorden. T2 9 a De schrijver ondersteunt zijn standpunt met twee soorten argumenten. Welke? A empirisch argument B feitelijk argument C vergelijking D veronderstelling b Licht je keuze voor beide soorten argumenten toe. 10 In tekst 5 Dit is wat je moet weten over etnisch profileren worden enkele verklaringen voor etnisch profileren gegeven (zie tekstgedeelte onder vraag 4). Welke verklaring zal Sylvain Ephimenco, de schrijver van tekst 6, het meest aannemelijk vinden? I 11 Citeer uit alinea 5 of 6 van tekst 6 een zin of zinsgedeelte waarin duidelijk sprake is van ironie.

Lees nu tekst 6.

TEKST 6 1

5

2

10

15

3

20

25

4

30

5 35

Etnisch profileren is ‘volstrekt logisch’

Jaren geleden bracht mijn broer een werkbezoek en 314 auto’s werden gecontroleerd, 55 verdachaan Nederland. Ik stapte in zijn auto en we reden ten werden aangehouden, 22 wapens, bijna 40 40.000 euro en 39 auto’s in beslag genomen. even door de Rotterdamse straten. Even, omdat 6 we vrij snel door agenten staande werden Zelf heb ik weet van een Algerijnse Frans– gehouden. man die binnen enkele uren op de snelweg Twee Fransmannen in een auto met een Parijs-Brussel drie keer (!) staande is gehouden. Franse nummerplaat, dat moest iets met drugs Kennelijk vonden de agenten op die dag in 45 november vorig jaar dat vooral Arabieren en niet te maken hebben. In die jaren werd Rotterdam door Franse drugstoeristen geteisterd die niet Finnen als verdachten moesten worden aangealleen hun goedje in de Maasstad kwamen merkt: alle jihadisten die sinds januari 2015 al ophalen maar er ook tal van delicten pleegden. die verschillende aanslagen in Frankrijk hebben Mijn broer, die zelf politieofficier was, vond gepleegd zijn van (Noord-)Afrikaanse afkomst. 7 50 het volstrekt logisch dat hij door buitenlandse Salah Abdeslam* heeft, zover ik weet, nooit collega’s als eventuele verdachte werd aangegeklaagd over die drie vermeende racistische merkt. controles. Hij is toen ook niet gearresteerd, Dat ben ik ook regelmatig geweest, maar domweg omdat hij zijn bomgordel in een dan in de omgekeerde richting. Lang haar, baard, Parijse vuilniscontainer had achtergelaten. Nederlandse auto, bij de grens wisten Franse 55 Mediahypes agenten mij er vroeger snel uit te pikken. Nu ik 8 Dat deed Mehdi Nemmouche niet: hij stapte geen baard en lang haar meer heb, maar nog wel met zijn wapens in een bus uit Amsterdam steeds een auto met een gele nummerplaat, naar Marseille. Met die wapens had hij zes dagen gebeurt het alleen sporadisch. De laatste keer, eerder drie Joden vermoord in het Joods vijf jaar geleden, controleerde een Franse 60 Museum in Brussel. De douanier die hem op douanier de onderkant van mijn wagen met 30 mei 2014 per toeval in Marseille arresteerde, een spiegel. controleerde wel vaker op etnische basis, wetend Nedermarokkanen dat drugshandel in Frankrijk voornamelijk door Op Nedermarokkanen in dure auto’s gaan (Noord-)Afrikanen wordt gerund. 9 65 letten, kan ook heel wat opleveren. Dat deed, Inderdaad, je kunt soms moedeloos worden negen jaar geleden, een speciale eenheid van als je regelmatig in je mooie auto wordt doorgede politie in Zuid-Limburg. De regio werd toen licht, omdat je tot een groep behoort die vaker geplaagd door drugsrunners die volgens en ruimer dan anderen de prioriteit van de projectleider Philippe Huinen ‘zonder uitzonpolitie verdient. Je kunt dan altijd de politie 70 vervloeken. Of degenen die het voor je groep dering Marokkanen uit de Randstad’ waren. Niemand die op het idee kwam om die man verpesten. Ik kies voor reactie nummer twee. voor racist uit te schelden. Zeker niet na de Dat voorkomt onnodige uitvergrotingen van uitzonderlijke resultaten die tussen april en incidenten en mediahypes. november 2007 werden geboekt: 577 runners * Salah Abdeslam is een Fransman die verdacht wordt van betrokkenheid bij de aanslagen in Parijs van november 2015. Bron: Sylvain Ephimenco, Etnisch profileren is ‘volstrekt logisch’, in: Trouw.

Lezen

Lees nu tekst 7.

TEKST 7

Laat agent aanhouding motiveren

Etnische minderheden worden vaker spontaan gecontroleerd door de politie. Agenten combineren, bewust of onbewust, uiterlijke kenmerken van mensen met beelden over stereotype daders zonder dat daar concrete aanleiding toe is. Dit etnisch profileren is een vorm van discriminatie en is in strijd met basale mensenrechten. Het heeft grote impact op mensen als zij vaker onterecht 5 staande gehouden worden: zij voelen zich crimineel behandeld en buitengesloten. Ook is etnisch profileren een weinig effectieve manier om misdaden op te sporen, en dus zonde van de politiecapaciteit. Ten slotte wordt de legitimiteit van het politieoptreden als zodanig ondermijnd. 2 Amnesty International luidde al in 2013 de noodklok over etnisch profileren. Het VN-comité dat onderzoek naar discriminatie doet, hekelde etnisch profileren door de politie en riep drin10 gend op in kaart te brengen hoe vaak dit voorkomt. In Amsterdam erkende de politie naar aanleiding van het Amnesty-rapport ruiterlijk dat etnisch profileren bestaat en dat het zeer onwenselijk is. Diverse maatregelen en nader onderzoek werden aangekondigd. Drie jaar later moeten we concluderen dat het niet gelukt is om etnisch profileren uit te bannen. 1

Etnische minderheden Wij weigeren ons daarbij neer te leggen en pleiten voor het invoeren van zogenoemde ‘stopformulieren’. Daarop moeten agenten bij iedere aanhouding registreren wie ze staande houden, waarom ze iemand staande hebben gehouden, en moeten zij deze informatie actief delen. Het gebruik van deze formulieren maakt agenten bewust van hun handelen: wie wordt gecontroleerd? Is er een duidelijke aanleiding? Zou een persoon met andere uiterlijke kenmerken 20 in deze context ook staande zijn gehouden? 4 ‘Stopformulieren’ werken goed in het Verenigd Koninkrijk en Spanje. In het Verenigd Koninkrijk werden etnische minderheden eerst zeven keer vaker aangehouden dan burgers van nietetnische minderheden. Inmiddels is dat afgenomen tot vier keer, dankzij de stopformulieren. Het invullen van een stopformulier kan vlot op de diensttelefoon, en de Spaanse en Britse politie 25 laten zien dat de tijd die dit kost ruimschoots wordt ingehaald doordat het totaal aantal aanhoudingen daalt en het percentage controles waaruit aanhoudingen volgt, stijgt. De bureaucratie is dus niet toegenomen in de voorbeeldlanden: de politie werkt er zelfs efficiënter en effectiever. 3 15

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 2 en 9 van Schrijven en opdracht 6 van Spreken, kijken en luisteren.

188

189

Lezen

3

3 Plusopdracht 7

Beoordelen, zoekopdracht, vragen stellen

Lezen [63-66, 71-72, 75]

Afspiegeling 5

Wij denken dat het werken met stopformulieren een goede methode is om etnisch profileren

In dagblad Trouw is een debat gevoerd over de vraag: Geen tabak voor generaties na 2017? Hieronder lees je de mening van een voor- en een tegenstander van zo’n rookverbod.

30 door de politie aan te pakken. Daarom dienen we een initiatiefvoorstel in dat burgemeester

Eberhard van der Laan opdraagt in Amsterdam de stopformulieren in te voeren. Daarnaast moet de politie vanzelfsprekend door blijven gaan met andere maatregelen. Nader onderzoek is hard nodig. Bewustwording en training moeten nadrukkelijker in het opleidingsprogramma van agenten worden opgenomen. En de politie moet - ook in de huidige tijden van reorganisatie en 35 bezuinigingen - actiever personeelsbeleid voeren om het korps meer een afspiegeling van de samenleving te laten zijn. Landelijk dienen we een motie in waarin we oproepen zo snel mogelijk te starten met een stopformulieren-pilot. 6 Het staande houden van onschuldige mensen vanwege hun huidskleur of uiterlijk is een onwenselijke vorm van discriminatie en uitsluiting. Het stigmatiseert en helpt opsporing niet. 40 Het invoeren van zogenoemde stopformulieren heeft zijn waarde in andere landen bewezen. Laten we dat dus ook zo snel mogelijk ook in Nederland invoeren. Linda Voortman, Kamerlid GroenLinks en Rutger Groot Wassink, fractievoorzitter GroenLinks Amsterdam.

TEKST 8

1 2 5

3

Bron: Linda Voortman en Rutger Groot Wassink, Laat agent aanhouding motiveren, in: de Volkskrant.

4 10

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 9 van Schrijven en opdracht 6 van Spreken, kijken en luisteren. 5 T1 12 ‘Dit etnisch profileren ... en buitengesloten. (regel 3-5)

Waar is in deze argumentatie sprake van? A nevenschikking B onderschikking T2 13 ‘Ook is etnisch ... de politiecapaciteit.’ (regel 5-7) Formuleer een kritisch reactie op deze uitspraak. Maak daarbij gebruik van de argumentatie van tekst 6, geschreven door Sylvain Ephimenco. T1 14 Maak de opbouw van de argumentatie in alinea 4 duidelijk door het volgende schema over te nemen en in te vullen. Formuleer je antwoord in volledige zinnen.

15

6 20

7

STANDPUNT:

25

8 ARGUMENT 1: 9 30

ARGUMENT 2:

Roken is na vier weken al geen kwestie meer van vrije keus

Iedereen moet zelf weten of hij rookt, daar heeft niemand iets mee te maken: vrijheid, blijheid. Toch? Van de rokers is 85 procent verslaafd en eenmaal verslaafd is er geen vrijheid meer. Tabak is net zo verslavend als cocaïne en heroïne, toch is het in tegenstelling tot harddrugs op iedere straathoek voor weinig geld verkrijgbaar. Ongeveer 30 procent van de kankers, 85 procent van de ernstige longziektes zoals COPD en 30 procent van de hartaanvallen en beroertes wordt veroorzaakt door tabaksgebruik. Ruim de helft van de rokers overlijdt als gevolg van deze verslaving, per jaar ruim 20.000 mensen. De helft van die 20.000 haalt zijn pensioen niet. Rokers leveren gemiddeld tien jaar van hun leven in. Tabak veroorzaakt jaarlijks veertig keer meer doden dan het verkeer. Dat zijn de feiten. Tachtig procent van de rokers is voor zijn achttiende begonnen. Juist in de puberteit, als kinderen het meest beïnvloedbaar zijn, worden ze door de industrie, 60.000 verkooppunten, games en sociale media, en hun omgeving verleid om een sigaret te proberen. Gemiddeld zijn ze binnen vier weken verslaafd en heeft de industrie er nieuwe vaste klanten bij. Uit interne documenten van de tabaksindustrie blijkt dat zij jongeren replacement smokers (vervangers) noemen: de jonge rokers moeten de vroegtijdig overleden klanten vervangen, zodat de winsten hoog blijven. Het onderstreept nog eens hoe de tabaksindustrie er alles aan doet om haar aandeelhouders tevreden te stellen; gezondheidsrisico’s voor de gebruikers tellen voor de tabaksfabrikanten niet. Zonder overdrijving kan dit als crimineel gedrag worden betiteld. De kosten voor de Nederlandse samenleving zijn enorm en worden geschat op ongeveer 30 miljard per jaar, zo blijkt uit een rapport van economisch onderzoeksbureau SEO dat in opdracht van de Stichting Eindspel Tabak is gemaakt. Mensen die ziek zijn geworden door roken, schamen zich vaak. Maar de schuld en de schaamte hoort niet bij hen te liggen, maar bij de tabaksindustrie en haar handlangers die kinderen verleiden, én bij de overheid die de tabaksbranche geen strobreed in de weg legt en bovendien de accijns opstrijkt. De aanstaande jeugd dient rigoureus beschermd te worden tegen de gevaren van roken. En dan niet met halfslachtige maatregelen, zoals de leeftijdsgrens waarop je tabak mag kopen verhogen naar 18 jaar. Geen kind houdt zich eraan. Er moet wetgeving komen zodat er na 2017 een tabaksvrije generatie ontstaat, hoewel die pas in 2035 effect zal hebben. Dat is geen betutteling maar bittere noodzaak om een eind te maken aan deze kostbare en dodelijke tabaksepidemie. Wanda de Kanter, longarts, voorzitter Stichting Rookpreventie Jeugd

GEVOLG: Bron: Wanda de Kanter, Geen tabak voor generaties na 2017?, in: Trouw.

T2 15 Hoeveel maatregelen stellen de schrijvers van tekst 7 voor om etnisch profileren aan te pakken?

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 12 van Schrijven.

16 Vergelijk het schrijfdoel van tekst 6 met dat van tekst 7. Noem een overeenkomst én een verschil. 17 a Zoek uit wat de politie zelf vindt van stopformulieren. Moeten deze ingevoerd worden of niet? Welke argumenten worden aangevoerd? I b Maak een kort verslag van je bevindingen. Vergeet niet daarbij de bronnen te vermelden die je hebt geraadpleegd.

190

191

Lezen

3

3

Maak met het vraagwoord ‘Toch?’ (regel 2) een of meer volledige vragen, gebaseerd op alinea 1. b Welke stijlfiguur herken je in deze alinea? Licht je keuze toe. T2 2 Wanda de Kanter, de schrijfster van tekst 8, maakt gebruik van meerdere soorten argumenten. Noem er drie en geef van elke soort een voorbeeld uit de tekst. Raadpleeg zo nodig de theorie.

Lezen

T1 1 a

Soort argument

Voorbeeld

1 2 3

I T2 I

T1

3 Citeer een zinsgedeelte uit alinea 1 tot en met 3 dat een goed voorbeeld is van een hyperbool. 4 Wat is het hoofdstandpunt van de schrijfster van tekst 8? Geef antwoord in een zelfgeformuleerde, volledige zin van maximaal 20 woorden. 5 Formuleer een kritische vraag aan de schrijfster over haar hoofdstandpunt. 6 De schrijfster vindt dat de overheid tekortschiet. Ze laat haar afkeuring blijken in haar woordkeus. Geef daar twee voorbeelden van. 7 a Bespreek met een of meer medeleerlingen de aanvaardbaarheid van tekst 8. Vinden jullie de argumentatie overtuigend? Waarom wel of niet? Denk ook aan de schrijfster en het gebruik van bronnen. b Formuleer in enkele zinnen jullie beargumenteerde mening en presenteer deze. 8 Zoek informatie over de Stichting Eindspel Tabak. Wat is hun doelstelling? Op welke manier probeert deze organisatie haar doel te bereiken? Lees nu tekst 9

TEKST 9

Vrijheid is ook: het recht om je ongezond te gedragen

Er is een principiëler bezwaar. Het verbieden van zondig gedrag leidt tot aantasting van de vrijheid van de mens. Die berust immers op zijn recht op duisternis, zijn recht om geheimen te hebben, zijn recht donkere gedachten en stille geneugten te koesteren. 7 De vrijheid van de mens betekent dat hij een recht heeft zich ongezond, onverantwoord en 25 onbezonnen te gedragen. Wat ongezond is, wat onverantwoord en wat onbezonnen ligt altijd besloten in het oordeel van de ander. 8 De ander die het beter weet, die de kennis bezit, de waarheid kent en vooral ook beschikt over een royale hoeveelheid paternalisme. Hij doet het voor de bestwil van de ander. Vaak wordt dan het kind of de zwakke burger ten tonele gevoerd. 9 30 Ik gun Meijerink en zijn stichting hun kruistocht heus wel. Elke samenleving kent zeloten en fundamentalisten. God verhoede dat ze de macht in de staat weten te verwerven. 6

Paul Frissen is filosoof, bestuursvoorzitter Nederlandse School voor Openbaar Bestuur Bron: Paul Frissen, Vrijheid is ook: het recht om je ongezond te gedragen, in: Trouw.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 12 van Schrijven.

T2 9 Leid de betekenis van de volgende woorden af uit de context. Gebruik alleen een woordenboek als je geen

idee van de betekenis hebt. a desastreuze (effecten) (regel 13) b collectieve (norm) (regel 19) c paternalisme (regel 28) 10 a ‘Dat de mens ... heuvellandschappen leiden.’ (regel 1-2) Zeg in eigen woorden wat de schrijver van tekst 9 met de geciteerde zin bedoelt. T1 b Welke vorm van bijzonder taalgebruik hanteert de schrijver in alinea 1? T2 11 Geef de grote lijn van de argumentatie in tekst 9 weer door het volgende schema in te vullen. Laat voorbeelden weg. HOOFDSTANDPUNT OVER ROOKVERBOD:

1

2 5

3

10

4 5 15

20

192

Dat de mens een zondig wezen is, wil op de door het calvinisme ingepolderde moerasgronden maar niet tot de berusting en troost uit rijke roomse heuvellandschappen leiden. Men lijdt met gretigheid aan de zonde. Wat zondig is blijkt historisch nogal variabel. De charleston, jazzmuziek, de lengte van haardracht en rok, buitenshuis werken, niet werken, seksuele voorkeuren. Een opmerkelijke constante hierin vormen genotsmiddelen met hun verslavende roes. De oorlog die we daartegen voeren is van een tragische vergeefsheid. De drooglegging en de latere war on drugs brachten veel teweeg, maar niet het verdwijnen van het verlangen naar genot en roes. Ze blijken steevast een geweldig verdienmodel voor de georganiseerde misdaad. De maffia prefereert het verbod of de bizarre combinatie van legale verkoop en illegale inkoop, die bij ons gedogen heet. Resultaat: maatschappelijke ondermijning op grote schaal. Het valt veilig te voorspellen dat het rookverbod dat de stichting Eindspel Tabak voor alle Nederlanders geboren vanaf 2017 wil invoeren dezelfde desastreuze effecten zal hebben. Nu zou het zo kunnen zijn dat men vooral een symbolische maatregel wil, zoals zuidelijke landen de prostitutie verbieden en deze daarmee in een andere symbolische orde plaatsen: die van de illegaliteit. Ik weet echter dat voorman Rien Meijerink van Eindspel Tabak niet in deze categorieën denkt. Te vrezen valt dat hij het echt meent. Hij ziet de staat als hoeder van onze gezondheid. Liefst zou hij zijn eigen gewicht - hij is ongetwijfeld verwoed hardloper - tot collectieve norm willen verheffen. Mijn tegenwerping dat een goed gesneden kostuum ook helpt, zal aan hem niet besteed zijn.

HOOFDARGUMENT 1 (ALINEA 1 EN 2):

HOOFARGUMENT 2 (ALINEA 3):

HOOFDARGUMENT 3 (ALINEA 3 EN 4):

HOOFDARGUMENT 4 (ALINEA 6):

I 12 a

T2

Vergelijk de soorten argumenten die Wanda de Kanter (tekst 8) gebruikt met de soorten argumenten die Paul Frissen (tekst 9) gebruikt. Welk verschil valt je op? b Noem ook een soort argument die beide auteurs gebruiken.

193

3

Lezen

3 Eindopdracht 9

I 13 Leg uit dat Wanda de Kanter en Paul Frissen heel verschillend denken over de rol van de overheid of staat.

Lezen

Kunnen

Geef antwoord in volledige zinnen en gebruik niet meer dan 30 woorden. In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

T1 14 Zelf vragen formuleren

Werk de volgende opdracht uit in tweetallen. a Vraag de docent om een extra tekst over dit onderwerp. Je kunt er ook zelf een zoeken. Formuleer 5 tot 10 kritische vragen bij die extra of zelf gevonden tekst én schrijf de antwoorden op de vragen op (op een apart vel). Je kunt ook teksten met elkaar vergelijken (zoals in vraag 13 ook gedaan is). b Wissel jullie tekst met vragen (en bronvermelding) uit met die van een ander tweetal. Lees de tekst en beantwoord de vragen. c Bespreek jullie antwoorden met het tweetal dat de vragen heeft gemaakt.

TEKST 10 1

5

2

Eindopdracht 8

Weten

10

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn. 15

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Een verzwegen argument is impliciet in de argumentatie aanwezig. Zowel een betoog als een activerende tekst bevat argumenten om je te overtuigen. Een veronderstelling is gebaseerd op een verwachting, dus niet valide. Als er in een argumentatie sprake is van onderschikking, kun je één of meer subargumenten aanwijzen. In een genuanceerd betoog is geen ruimte voor tegenargumenten. Bij het beoordelen van de argumentatie kijk je ook naar de deskundigheid en partijdigheid van de schrijver. Feitelijke uitspraken moeten direct controleerbaar en gedateerd zijn. Een argumentatie is consistent als de argumenten leiden naar het standpunt en elkaar niet tegenspreken. Als de argumenten samen een standpunt aanvaardbaar maken, is de argumentatie relevant en toereikend. Een paradoxale uitspraak is onlogisch.

20

25

3

30

4 35

40

5

194

Denken moet je leren

Stelt u zich eens voor: het Malieveld in Den Haag vol mensen. Een vrolijke meute, zwaaiend met spandoeken. Een demonstratie, niet tegen iets, maar voor iets moois: het herstel van het gezond verstand. In Nederland kunnen we ons bijna niet voorstellen dat tienduizenden mensen demonstreren voor de ratio.In de Verenigde Staten ligt dat anders. Enige tijd geleden, vlak voor de congresverkiezingen, vond in Washington DC zo’n protestbijeenkomst plaats. De Rally to restore sanity, een serieus initiatief van komiek en tv-presentator Jon Stewart, bracht tweehonderdduizend Amerikanen op de been. Ze hadden de buik vol van de stupide verkiezingspropaganda, genoeg van het gemakzuchtig spektakel en de emoties die het publieke debat overheersen. Massaal stonden ze voor het Congresgebouw om steun te betuigen aan de redelijkheid en het heldere denken. ‘Restore sanity’1). Bij deze boodschap sluiten wij ons graag aan. Nog niet met een oproep om te demonstreren op het Malieveld, maar met een redelijk verhaal over helder denken. Denken moet een serieus vak worden op school, zoals rekenen of taal. Dat is wat we willen overbrengen. Waarom? Omdat helder denken onmisbaar is voor het goed functioneren van de samenleving. Maar eerst maken we korte metten met een hardnekkig misverstand, namelijk dat de nieuwe inzichten uit de hersenwetenschap het failliet van het denken zouden betekenen. De hersenwetenschap is populairder dan ooit. De boeken over het brein, van wetenschappers als Dick

45 Swaab, Victor Lamme en Ap

50

55

6 60

65

70

75

7

80

85

Dijksterhuis, vliegen over de toonbank. De breinboeken verschaffen fascinerende inzichten. Wat het denken betreft, is de boodschap van de neurowetenschap zonneklaar. We zijn allereerst minder goed in denken dan we dachten. Zo komen proefpersonen die lang mogen nadenken over de keuze voor een potje jam, minder vaak tot een achteraf bevredigende beslissing dan proefpersonen die direct een knoop moeten doorhakken. Bovendien weten we vaak niet op basis waarvan we beslissingen nemen. Proefpersonen die antwoord moeten geven op de vraag hoe moreel of im- moreel het omkopen van een scheidsrechter bij een belangrijke voetbalwedstrijd is, blijken een dergelijke actie veel strenger te veroordelen wanneer ze achter een rommelig bureau zitten, dan wanneer ze een oordeel moeten vellen van achter een opgeruimd bureau. De proefpersonen zijn zich hiervan niet bewust. De conclusie is dat we ons tijdens het denken laten beïnvloeden door allerlei op het oog onbelangrijke zaken, zonder dat we het doorhebben. Het wordt zelfs nog erger. Het bewuste denken blijkt niet de baas in eigen brein. Beslissingen neemt het brein op basis van een – onbewuste – machtsstrijd tussen hersengebieden. Het bewuste denken maakt er achteraf een verhaaltje bij. Ons eigen ‘ik’, waarvan we het gevoel hebben dat het denkt en besluiten neemt, is slechts een soort voetbalcommentator die langs de zijlijn verhaaltjes verzint over wat er op het veld gebeurt. Victor Lamme, auteur van De vrije wil bestaat

195

Lezen

3

3

niet, noemt het bewuste denken hier-

leren gebruiken. Denken loont en

90 om consequent ‘de kwebbeldoos’.

8

95

100

105

110

9 115

120

125

130

10

135

196

Wie de boodschap van de neurowetenschap zo tot zich neemt, zou tot de conclusie kunnen komen dat nadenken een achterhaalde bezigheid is. Als je een beslissing net zo goed - of beter - intuïtief kunt nemen, kun je je de moeite van bewust nadenken besparen. Dit is echter een misverstand. Tijdens hun ontdekkingstocht in de hersenpan verliezen breinvorsers vaak uit het oog dat denken, oordelen en beslissen sociale processen zijn. Denken is geen geïsoleerde activiteit in een individueel brein. Het is vooral een sociaal spel, waarin we betekenis geven aan de wereld om ons heen. Zo verzinnen mensenbreinen al duizenden jaren de meest uiteenlopende verhalen. Aanvankelijk gingen die verhalen over liefde, voedsel en dood, later ook over geld, voetbal en democratie. Hoewel ze het in het eigen brein niet voor het zeggen hebben, zijn de kwebbeldozen van Victor Lamme in de samenleving een machtsfactor van jewelste. Ga maar na: vrouwen scheren hun benen, omdat een verhaal over een sociale regel dicteert dat vrouwenbenen haarloos zijn. Zakenmannen lopen met een stukje stof om de nek, omdat een stropdas er nu eenmaal bij hoort. Brave burgers gaan stemmen, omdat dit past in het verhaal van de democratie en mensen die langer studeren krijgen een hoger salaris dan hun collega’s met minder opleiding, omdat het verhaal zegt dat ze dat verdienen. Het zijn de verhalen die ons leven bepalen. De bevindingen van de hersenwetenschap betekenen niet het failliet van het rationele denken. Integendeel. Juist omdat we ons nu realiseren hoe feilbaar het individuele brein is en omdat we beseffen hoe machtig de verhalen uit de kwebbeldoos zijn, is het belangrijk dat we het brein goed

140 helder denken is meer dan ooit van

145

11 150

155

160

12

165

170

13 175

180

185

belang voor het functioneren van de samenleving. ‘Meer dan ooit’ durven we op te schrijven, omdat er echt iets bijzonders aan de hand is. Kijk maar naar de vele kranten, e-mails, boeken, websites, televisieprogramma’s, blogs, rapporten en tweets. De hoeveelheid informatie die onze hersenen dagelijks te verwerken krijgen, groeit explosief. Op ons werk en thuis, als burger en als consument worden we bedolven onder bergen informatie. Tel hierbij op dat we steeds meer willen en daarom steeds minder tijd hebben en je krijgt nieuwe fenomenen als keuzestress en ‘infobesitas’: vooral jongeren worden ziek van de overdosis aan informatie. Ze lijden aan concentratieverlies, vermoeidheid en slapeloosheid. Helder denken helpt ons grip te krijgen op de overvloed aan informatie, of het nu gaat om de keuze voor een nieuwe auto of een analyse van het pensioensysteem. Helder denken brengt structuur in al die informatie: het betekent goed observeren, de verzamelde informatie ordenen en pas daarna tot een oordeel komen. Wie helder denkt, kan hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden, is zich bewust van mogelijke denkfouten en staat open voor nieuwe gezichtspunten. Helder denken is bovendien maatschappelijk onmisbaar, omdat alleen helder denkwerk navolgbaar en controleerbaar is voor anderen Politici, bestuurders, managers en beleidsmakers moeten transparant zijn in hun besluitvorming om het vertrouwen van burgers en consumenten te behouden. Omgekeerd moeten voor een goed functionerende samenleving ook burgers helder kunnen denken. Alleen zo kunnen ze de verhalen van anderen, bijvoorbeeld over de kredietcrisis of de pensioenleeftijd of over de veiligheid in

14 190

195

200

205

210

15

215

220

16 225

230

de buurt, controleren en corrigeren. Om deze redenen moet denken een serieus vak worden op school. Het onderwijs is immers bij uitstek de plaats waar kennis en vaardigheden voor het algemeen belang worden onderwezen. Tot nu toe is denken vooral een bijproduct van het onderwijs. Ongemerkt leren we bij taal en rekenen te redeneren. Het vak geschiedenis brengt ons historisch en maatschappelijk perspectief bij. Maar daar blijft het meestal bij. Er zijn wel scholen, hogescholen en universiteiten waar denken een vak is, meestal in de vorm van filosofie, argumentatieleer of logica, maar dat zijn positieve uitzonderingen. Als afzonderlijk leerdoel komt helder denken niet voor in de vele eindtermen en competentieprofielen van het Nederlandse onderwijs. Dit is een gemiste kans. Want een andere les die de neurowetenschap ons leert, is dat denken goed te leren valt. Metacognitieve vaardigheden als besluitvaardigheid, rationele afwegingen maken en van perspectief kunnen wisselen zijn aan te leren. Helder denken is niet alleen een kwestie van talent of aangeboren intelligentie. Integendeel: intelligente mensen zijn vaak luie denkers, juist omdat ze zich overal uit weten te kletsen. Aangeboren intelligentie is mooi meegenomen, maar veel denkvaardigheden zijn ambachtelijk van aard en zijn te leren door er veel mee te oefenen en door er jong mee te beginnen. Juist een kinderbrein is nog zo kneedbaar dat het, stapje voor stapje, denkwijzen aan kan leren. Het onderwijs moet dit proces stimuleren en in

235

17 240

245

18 250

255

Lezen

goede banen leiden. Onderwijs zou moeten draaien om breinontwikkeling, om het op de juiste manier vormen van de kinderhersenen, of ‘verbreinen’ zoals neurowetenschapper Jelle Jolles het noemt in zijn boek Ellis en het verbreinen. Denken staat prominent bovenaan in alle internationale lijstjes me vaardigheden die de jeugd moet leren om mee te kunnen in de informatiesamenleving. Vooral in Engelstalige landen als Australië en de Verenigde Staten zijn docenten druk bezig om deze vaardigheden op te nemen in de schoolprogramma’s. In Nederland ziet men het belang hiervan helaas nog niet in. Om helder denken te verankeren in de doelstellingen van het Nederlandse onderwijs zoeken wij ambassadeurs. Docenten, wetenschappers, politici, schoolbestuurders, ambtenaren, eenieder die zich geroepen voelt, vragen we met ons te hameren op de noodzaak van helder denken als een nieuw vak op school.

Bron: Kees Kraaijeveld en Suzanne Weusten, havo-examen 2012-II. noot 1 ‘Restore sanity’ betekent ‘herstel het gezond verstand’.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 12 van Schrijven.

197

Lezen

3

Beantwoord de open vragen in correct Nederlands. Als wordt gevraagd antwoord te geven in volledige zinnen, leveren antwoorden in telegramstijl geen punten op. Veel auteurs proberen in het begin van de tekst de aandacht van hun lezers te trekken. Dit kan bijvoorbeeld door het: 1 beschrijven van een interessant gedachte-experiment; 2 formuleren van de probleemstelling van de tekst; 3 noemen van het belang van het onderwerp voor de lezer; 4 weergeven van een voor de tekst inspirerend voorval. T1 1 Op welke twee van de genoemde manieren wordt in de eerste twee alinea’s van de tekst Denken moet je leren de aandacht van de lezer getrokken? Noem alleen de nummers van je keuze. 2 Welk verband bestaat er tussen alinea 3 en alinea 4? Alinea 4 bevat een ... A argument bij de stelling in alinea 3. B constatering bij het standpunt in alinea 3. C verklaring bij de constatering in alinea 3. D weerlegging van het argument in alinea 3. 3 ‘Maar eerst maken we korte metten met een hardnekkig misverstand.’ (regel 36-38) Welk misverstand wordt bedoeld? A Nieuwe ontdekkingen in de hersenwetenschap laten zien dat het nut van denken wordt onderschat. B Onderzoek bewijst dat tegenwoordig te veel waarde wordt toegekend aan het nut van denken. C Uit onderzoek over de werking van onze hersenen blijkt dat denken niet zinvol is. D Wetenschappers hebben aangetoond dat denken weinig toevoegt aan onze hersencapaciteit. 4 In alinea 5 wordt gesteld dat we minder goed in denken zijn dan we dachten. Waarop is de argumentatie voor deze uitspraak gebaseerd? De argumentatie is gebaseerd op ... A een oorzaak en gevolg. B een vergelijking. C een voorbeeld. D een voor- en nadeel. 5 Met welk begrip kan het verband tussen enerzijds het tekstgedeelte van alinea’s 6 en 7 en anderzijds alinea 5 het best getypeerd worden? Alinea’s 6 en 7 ... A vormen een opsomming bij het gestelde in alinea 5. B vormen een tegenstelling met het gestelde in alinea 5. C zijn een nuancering van het gestelde in alinea 5. D zijn een uitwerking van het gestelde in alinea 5. De tekst Denken moet je leren kun je onderverdelen in vijf delen. Deze achtereenvolgende delen kun je voorzien van de volgende kopjes: 1 Oproep tot herstel van het verstand 2 Een andere kijk op neurowetenschappelijke resultaten 3 De maatschappelijke noodzaak van helder denken 4 Invoering van ‘helder denken’ als schoolvak 5 Promotors van het heldere denken gezocht! T2 6 Bij welke alinea begint deel 2? 7 Bij welke alinea begint deel 3? 8 Bij welke alinea begint deel 4? T1 9 ‘Hoewel ze het in het eigen brein niet voor het zeggen hebben, zijn de kwebbeldozen van Victor Lamme in de samenleving een machtsfactor van jewelste.’ (regel 113-117) Welk argumentatieschema wordt in alinea 9 gebruikt om dit standpunt te onderbouwen?

198

3

Lezen

Een argumentatieschema op basis van ... A kenmerk of eigenschap. B oorzaak en gevolg. C vergelijking. D voorbeelden. I 10 Wat wordt bedoeld met ‘de verhalen uit de kwebbeldoos’ (regel 136-137), gelet op de hele tekst? A Alom heersende ideeën op basis van algemeen geldende waarden over wat wel en niet getolereerd wordt in de samenleving. B Constructies die door het onbewuste brein gemaakt worden en die weinig met de realiteit van doen hebben. C Door velen gedeelde opvattingen die als waarheid worden ervaren, maar in feite op vooroordelen berusten. D Fictie gecreëerd door het brein, waarmee het naderhand betekenis geeft aan veelal onbewust gemaakte keuzes. T2 11 ‘Denken loont en helder denken is meer dan ooit van belang voor het functioneren van de samenleving.’ (regel 139-142) In de rest van alinea 10 en in alinea’s 11 tot en met 13 wordt dit standpunt met twee argumenten onderbouwd. Door welke twee van onderstaande uitspraken worden die argumenten het best getypeerd? Noem alleen de nummers van je keuze. Alleen met helder denken kunnen we ... 1 aantonen dat het beleid van onze bestuurders vooral gebaseerd is op verhalen. 2 de hedendaagse stroom van data beheersen en rationeel verwerken. 3 ideeën van anderen toetsen of kunnen anderen onze ideeën toetsen. 4 jongeren beschermen tegen hun neiging steeds meer informatie op te nemen. 5 meer tijd winnen om uit het groeiende informatieaanbod de best mogelijke keuzes te maken.

Tekstfragment 1 Met de komst van de nieuwe media wordt er op jongeren een tsunami van informatie afgevuurd. Jongeren zoeken deze informatieovervloed zelf heel actief op, zo blijkt uit het aantal accounts op Facebook en andere netwerksites, de hoeveelheid app’jes die ze sturen, de manier waarop ze naar nieuws zoeken op internet en de manier waarop internet is ingebed in hun dagelijks leven. Het continu bereikbaar zijn en continu alles willen volgen, buiten het blikveld van docenten en ouders en toezicht van volwassenen, heeft een keerzijde. Het kan doorslaan naar informatiestress. De klachten zijn vermoeidheid, slaaptekort en het probleem dat jongeren continu hun aandacht moeten verdelen, wat ze uit hun concentratie haalt. De 23-jarige Rosa-Maria Koolhoven uit Utrecht, trendteamlid van een bureau voor jongerencommunicatie, heeft hier de term ‘infobesitas’ voor bedacht. Zij stelde bij zichzelf vast dat ze een aardige informatiejunk aan het worden is. Via blogs, Twitter en Facebook wil ze constant op de hoogte blijven van wat er gebeurt. Op haar toetsenbord is de F5-toets het populairst, de knop waaronder de computer aangeeft of iemand iets nieuws of interessants heeft gepost. “Is het verveling?”, vroeg Rosa-Maria zich af. Nee, ze heeft genoeg te doen. “Is het oprechte interesse?” Nee, ook niet. Het is haar angst dingen mis te lopen. Deze angst heeft waarschijnlijk te maken met de zogeheten ‘peer pressure’: bang iets te missen wat zich afspeelt onder jouw vrienden. Bron: Trouw.

199

Lezen

3

3

12 Zowel in de tekst Denken moet je leren als in tekstfragment 1 worden verklaringen gegeven voor het probleem ‘infobesitas’. Welke verklaring uit tekstfragment 1 voegt iets toe aan de verklaringen uit de tekst Denken moet je leren? 13 In alinea’s 15 en 16 staan drie redenen waarom de school de meest geschikte plek is om ‘helder denken’ aan te leren. Noem de drie redenen. Geef antwoord in volledige zinnen. Nummer je antwoorden. T1 14 Welk bezwaar zou een kritische lezer kunnen hebben tegen de manier van argumenteren in het slot van alinea 15? Er is sprake van ... A een cirkelredenering. B een overhaaste generalisatie. C een persoonlijke aanval. D een vertekening van een standpunt.

Na afloop

Wat heb ik geleerd?

Heb je de leerdoelen van deze les bereikt? Kies een smiley bij elk leerdoel.

2. Ik kan onderscheid maken tussen objectieve en subjectieve argumenten en tussen drogreden en argument.

1. Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument.

3. Ik kan de argumentatie op aanvaardbaarheid beoordelen.

Tekstfragment 2

Lezen

Rationeel is het niet, maar spectaculaire en emotionele evenementen vinden we als bewijsmateriaal overtuigender dan statistische frequenties. Een dramatisch beeld op televisie heeft dan ook meer impact dan een uitvoerig betoog met objectieve cijfers en redeneringen. De invloed van de media kan hier moeilijk worden overschat. De feiten die de krantenkoppen en het televisiejournaal halen, vinden we waarschijnlijker dan sommige minder ophefmakende, maar frequenter voorkomende gebeurtenissen. In de VS vroegen onderzoekers een aantal mensen welke van beide doodsoorzaken relatief het meest voorkwam: moord of zelfmoord, zelfmoord of diabetes, borstkanker of diabetes. De meerderheid stipte telkens de eerste doodsoorzaak aan, ofschoon het in werkelijkheid telkens om de tweede ging. Maar de eerste doodsoorzaak is inderdaad meer emotioneel geladen en krijgt meer aandacht in de media.

Hoe

ghing

et?

4. Ik kan taalgebruik beoordelen en ironie herkennen.

5. Ik kan argumentatieschema’s herkennen.

ONLINE VOOR JOU

TOETSEN

Bron: Marc Meuleman en Jan Verplaetse, De valkuilen van ons denken. Skepter 11 (1). .

I 15 Formuleer op basis van tekstfragment 2 een argument waarmee in de tekst Denken moet je leren het

standpunt over denken kan worden onderbouwd. Geef antwoord in een volledige zin. Gebruik niet meer dan 20 woorden. 16 Op welke twee manieren kan de titel van de tekst Denken moet je leren worden uitgelegd, gelet op de tekst? Geef antwoord in volledige zinnen. Gebruik niet meer dan 25 woorden. T1 17 Hoe kan de tekst Denken moet je leren als tekstsoort het best worden getypeerd? Deze tekst is vooral ... A een beschouwende tekst met activerende elementen. B een beschouwende tekst met betogende elementen. C een betogende tekst met activerende elementen. D een betogende tekst met beschouwende elementen. 18 In de tekst Denken moet je leren kun je enkele voorbeelden van bijzonder taalgebruik aanwijzen. Neem het schema over en vul per alinea een woord of woordgroep in. Bijzonder taalgebruik

200

1

(alinea 7)

vergelijking

2

(alinea 11)

woordspeling

3

(alinea 18)

metafoor

• • • • •

Correctiemodel startopdracht 2 Lezen Ingesproken leesteksten Extra oefenmateriaal Beeldspraak herkennen Extra oefenmateriaal Drogredenen herkennen Extra oefenmateriaal Informatie en argumentatie beoordelen • Extra oefenmateriaal Opmaak van argumentatie • Extra oefenmateriaal Soorten argumenten herkennen • Extra oefenmateriaal Stijlmiddelen

• Eindtoets Lezen module 3 versie A • Eindtoets Lezen module 3 versie B

Voorbeeld

201

Argumentatie

Schrijven

3

3

Betogende en beschouwende teksten Jouw leerdoelen

3F

4F

• • • •

3F

4F



3F 3F 3F

Startopdracht 2

Bruikbaarheid van informatie beoordelen [78] Informatie verwerken [79] Tekstvorm afstemmen op publiek [80] Betoog en ingezonden brief [81] Beschouwing en essay [82] Recensie [83] Columns, blogs en online reacties

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen.

Nieuwe theorie

Informatie beoordelen en verwerken. Een schrijfplan en een bronvermelding maken. Een tekstvorm kiezen die past bij het publiek. Een ingezonden brief, een betoog, een beschouwing, een essay en een recensie schrijven. Een column, een blog en een online reactie schrijven.

Schrijven

[77]

T1 1 Een politicus schrijft over ‘ombuigingen’ in de zorgsector en het ‘afvloeien’ van personeel.

a Welk stijlmiddel hanteert hij? b Waarom zou hij dat doen? 2 a Lees de tekst en let op het taalgebruik.

TEKST 1

Voorkennis

Brei uw eigen groene voetafdruk

Yes! Breien is weer helemaal terug. Deze koude maanden zijn perfect om met een paar flinke bollen wol en wat breinaalden op de bank te kruipen. Kunt u wel een uitdaging gebruiken, ga dan aan de slag met ons patroon voor de enige echte Greenpeacesokken. Zo loopt u er deze winter gegarandeerd warm bij. Gebruik duurzame wol en zet de kachel wat lager: dan heeft u niet alleen groene sokken, maar ook een groene, ecologische voetafdruk. Ontrafel het breipatroon op greenpeace.nl/sok (maat 39 of 42/43).

Soorten argumenten Basisschema’s argumentatie [70] Zuiver redeneren [71] Drogredenen [72] Argumentaties beoordelen [73] Bijzonder taalgebruik en retoriek [65] [68]

Bron: Greenpeace Magazine.

Startopdracht 1

Weten b De schrijver heeft stijlfiguren gebruikt om de lezer in actie te krijgen. Schrijf twee verschillende voorbeelden hiervan op, benoem ze en leg ze uit. T2 3 Herschrijf de volgende tekst door de zinnen te verbinden. Je vindt de tekst ook als formulier in de startlicentie. - Verbind de zinnen met de juiste signaalwoorden. Verander zo nodig de woordvolgorde in de zin. - Gebruik slechts drie keer een signaalwoord aan het begin van de zin. - Vervang de herhalingen zo nodig door juiste verwijswoorden. T2

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 Kan een tekst meer dan één schrijfdoel hebben? Licht je antwoord toe. R 2 Als je een tekst wilt schrijven, ga je op zoek naar betrouwbare bronnen. Schrijf vijf punten op waarop

je let bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van teksten. T1 3 Bij het schrijven van een betoog wil je de visie van een minister opnemen in je tekst. Kan dat? Zo ja,

4 R 5 T1 6

7 R 8 T1 9

10 11

hoe doe je dat? Op welke twee manieren kun je bij objectieve teksten controleren of de informatie klopt? Bij een door jou geschreven tekst wil je vier geraadpleegde bronnen plaatsen. In welke volgorde komen ze in de bronvermelding te staan? Zijn morele en emotionele argumenten objectieve argumenten? Licht je antwoord toe. a Wat is het verschil tussen een empirisch en een emotioneel argument? b Kunnen empirische en emotionele argumenten deel uitmaken van een recensie? Welke drie onderdelen beschrijf je in een recensie? Een beschouwing en een betoog bevatten subjectieve elementen. Wat is het belangrijkste verschil tussen een beschouwing en een betoog? Wat is het verschil tussen een beschouwing en een essay? a Blogs, websites en forums bieden vaak de mogelijkheid om te reageren. Op welke twee punten moet je letten bij een online reactie? b Schrijf drie kenmerken van een blog op waaraan de schrijver zich moet houden.

TEKST 2

Gebarentaal

Mensen die gebarentaal kennen, hebben geluk. (redengevend verband) Ze kunnen moeiteloos communiceren met doven uit andere landen. (tegenstellend verband) De werkelijkheid is anders. (redengevend verband) Er zijn verschillende gebarentalen die op diverse plaatsen zijn ontstaan. (toelichtend verband) Er is een Nederlandse gebarentaal. (opsommend verband) Er is een Duitse, een Britse. Het exacte aantal is niet bekend. (samenvattend verband) Er zijn over de hele wereld heel veel gebarentalen. Voor het gemak is er een internationale gebarentaal bedacht, het Gestuna. Het Gestuna is samengesteld uit bestaande gebarentalen, een soort Esperanto. Het Gestuna maakt geen deel uit van een taalgemeenschap en wordt weinig gebruikt. (oorzakelijk verband). Het Gestuna is moeilijk te leren. Doven uit verschillende landen kunnen gelukkig wel met elkaar spreken. (vergelijkend verband) Jij en ik en doven kennen wel een woordje over de grens. Doven gebruiken hiervoor vaak de Amerikaanse gebarentaal. Bron: Carin Röst, Dove heeft de hele wereld?, in: Quest braintainment.

202

203

Schrijven

3

3

T1 4 a I 5 T2

6 T1 7

8 T2 T1 9

Is de tekst Gebarentaal een betogende tekst? Licht je antwoord toe. b Is de tekst Gebarentaal een beschouwende tekst? Licht je antwoord toe. a Stel dat je de tekst als bron wilt gebruiken voor een betoog over dit onderwerp. Bedenk voor jouw tekst een titel met een betogend element. b Formuleer een hoofdgedachte voor je betoog over gebarentaal. Schrijf een slot van minimaal 40 woorden voor een betoog over gebarentaal. Neem in de eerste zin een signaalwoord op. a Welke functie zou het slot van een beschouwing over dit onderwerp hebben? b Wat is kenmerkend voor de laatste zin van een beschouwing? a Lees tekst 6 van de module Lezen Etnisch profileren is ‘volstrekt logisch’ (pagina 188). Het is een column van Sylvain Ephimenco in Trouw. b Schrijf drie kenmerken van een column op die je in deze tekst herkent. Geef er een voorbeeldzin bij. Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

Schrijven

4 Laat een medeleerling je ingezonden brief beoordelen. Gebruik hiervoor het Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail. Vraag hem tips te geven over: - de inhoud/argumentatie; - de opbouw (overeenkomstig het schrijfplan); - het taalgebruik. 5 Je hebt een beoordeling gekregen voor drie onderdelen van je ingezonden brief. Welk onderdeel ging je het gemakkelijkst af? Welk onderdeel moet je verbeteren? Verbeter je ingezonden brief met de tips van je medeleerling.

Schrijfplan Onderwerp: Vraagstelling: Schrijfdoel: Tekstsoort: Tekststructuur:

Gebruik mobiele telefoon door leerlingen Moeten opvoeders ingrijpen op de manier waarop jongeren de mobiele telefoon gebruiken? overtuigen ingezonden brief

Titel: Gekke bek is erfelijk De gezichtsuitdrukkingen van blind geboren personen blijken sterk op die van hun familieleden te lijken, veel meer dan op die van onbekenden. Vooral woedende, verdrietige en in gedachten verzonken koppen lijken binnen families erg op elkaar. Dit wijst erop dat gezichtsuitdrukkingen erfelijk zijn. De blinden hebben die immers niet kunnen afkijken van hun broers of zussen. dekennisvannu.nl

T

Zie ook de online module Taalbeschouwing.

Opdracht 3 1 a b c T1 2 a b

Schrijf een ingezonden brief

Functie

1

Inleiding: Titel van het artikel, de naam van de schrijfster en de krant waarin het artikel is gepubliceerd/ standpunt van de auteur/ jouw standpunt.

2

Middenstuk: Argument van de schrijfster met jouw tegenargument.

redengevend

3

Argument van de schrijfster met jouw tegenargument.

opsommend

4

Slot: conclusie.

concluderend

Opdracht 4

[80]

Lees van de module Lezen tekst 3 Pak die mobiel af. Dat heet opvoeden (pagina 178). Schrijf het standpunt van de schrijfster op. Ben je het eens of oneens met het standpunt van de schrijfster? Licht je antwoord toe. Welke vier argumenten noemt de schrijfster bij haar standpunt? Geef bij de vier argumenten een reactie door de zin af te maken. Doe dit voor alle vier de argumenten. Ik ben het met dit argument (on)eens, want/omdat… c Tot welke soorten argumenten behoren jouw tegenargumenten bij vraag 2b? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. T2 3 Kies twee argumenten die jij het meest opvallend vindt. Gebruik deze voor het schrijven van een ingezonden brief. Neem eerst het schrijfplan over en vul de ontbrekende gegevens in. Schrijf daarna je ingezonden brief. Gebruik hiervoor ongeveer 300 woorden. T2

Alinea

Inhoud

Alineaverband

Betrouwbare informatie zoeken

[77]

T2 Voor een praktische opdracht voor biologie zoek je achtergrondinformatie over het eetgedrag van Nederlan-

ders. Je vindt op internet een aantal treffers. Je ziet ze hier bij 1 tot en met 4. Geef voor elke treffer aan of deze bruikbaar is als bron. Leg ook uit waarom je dat denkt. 1

www.receptenvandaag.nl/recepten/tags/wat_eten_we_vandaag-recept In de receptlijst hieronder vindt u allerhande lekkere “wat-eten-we-vandaagrecepten” om te koken, bakken of braden.

2

www.nationaalkompas.nl › Determinanten › Leefstijl › Voeding Psychologische factoren van invloed op eetgedrag. Bij het eten spelen emoties een belangrijke rol. Er zijn verschillende typen eters te onderscheiden: ...

204

205

Schrijven 3

3

3

2 Schrijf een betoog waarin je een standpunt inneemt over de voedselproductie en -consumptie in onze samenleving. - Bedenk een aantal argumenten bij je standpunt. - Gebruik een meervoudig argumentatiestructuur. De hoofdargumenten moeten tot verschillende soorten behoren. - Voeg aan elk argument een subargument toe. a Neem het volgende schrijfplan over en vul het aan.

www.ru.nl › Onderzoek › Onderzoeksthema’s › Gezondheid Gezondheid en eetgedrag hebben veel met elkaar te maken. In het Behavioural Science Institute (BSI) van de Radboud Universiteit onderzoeken ...

4

Schrijven

www.flandersfood.com/artikel/2011/06/09/eetgedrag-van-jongeren Ongezond eten is voor jongeren aanvaardbaar, zolang het niet dik maakt. Ze krijgen pas belangstelling voor gezonde voeding als ze zelf dreigen te ...

Plusopdracht 5

Informatie zoeken, verwerken en tekstvorm afstemmen op het publiek

Schrijfplan Onderwerp: Vraagstelling:

[77-80]

1 Lees tekst 1 van de module Lezen Goed voedsel weggooien is gewoon niet goed (pagina 175). T1 2 De schrijfster neemt een standpunt in tegen voedselverspilling. Welk economisch tegenargument noemt zij daarbij? 3 Het belangrijkste bezwaar van de schrijfster is een moreel argument. Schrijf dit argument op. 4 In Nederland zijn veel initiatieven tegen het weggooien van voedsel zoals foodsharing, dumpster diven, koken met afgedankt voedsel, gebruikmaken van een doggybag en restanten geven aan de voedselbank. a Zoek op internet naar artikelen om te bepalen wat deze acties inhouden. Maak een lijst van minimaal drie bronnen zoals wordt beschreven in [47]. T2 b Schrijf de acties onder elkaar en schrijf er een definitie achter. 5 Stel je voor dat je enthousiast bent geworden voor een van deze acties. Je wilt een groep mensen overhalen om met jou mee te doen aan het verzet tegen voedselverspilling. Je besluit een oproep te plaatsen. T1 a Kies de actie die jou het meest aanspreekt en bedenk hierop een variant die in jouw situatie en omgeving haalbaar is. b Bepaal voor welke doelgroep je actie is. c Welke tekstvorm kies je voor je oproep? d Welk medium kies je? T2 6 Schrijf je oproep van minimaal 300 woorden waarin je de actie concreet beschrijft (met datum en plaats). Neem daarin de volgende elementen op: - omschrijving van de actie; - doel van de actie; - minstens vier argumenten om de actie te voeren; - waar en wanneer de actie plaatsvindt; - mogelijkheid om te reageren/vragen te stellen. 7 a Laat een medeleerling je oproep beoordelen. Gebruik hiervoor het Beoordelingsformulier Oproep. Verbeter je oproep met zijn tips. b Vraag of je medeleerling wil meedoen aan de actie. Probeer te achterhalen of jouw oproep hem heeft overtuigd, of dat hij sowieso van plan was om mee te doen aan een dergelijke actie. Vraag in dat laatste geval naar zijn argumenten.

Opdracht 6

Schrijf een betoog

[80]

T2 1 Denk jij dat de acties die worden genoemd in tekst 1 van de module Lezen Goed voedsel weggooien is

gewoon niet goed (pagina 175) een oplossing vormen voor de voedselverspilling? Licht je antwoord toe.

206

Schrijfdoel: Tekstsoort: Tekststructuur:

Voedselverspilling Moet voedselverspilling worden tegengegaan? Of (verzin zelf een vraagstelling): overtuigen betoog (zelf bepalen) (zelf bepalen)

Titel: Alinea

Functie

1

Inleiding: Belangstelling wekken, introductie onderwerp en hoofdgedachte. Middenstuk:

2

Inhoud

Alineaverband

Beschrijving reacties consumenten: foodsharing, dumpster diven, gebruik doggybag, koken met afgedankt voedsel en restanten geven aan de voedselbank

3 4 5 6 7

Slot: conclusie.

b Schrijf het betoog. Maak minstens zeven alinea’s die je met signaalwoorden of -zinnen aan elkaar verbindt. T2 c Controleer je betoog met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst en verbeter de tekst waar dat nodig is. 3 a Wissel je tekst uit met een medeleerling en laat jouw tekst beoordelen. Jij beoordeelt de tekst van de ander met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. b Schrijf twee complimenten en twee tips onder de tekst van je medeleerling en geef hem terug. c Verbeter je betoog. 4 Welke aspecten van de tekst (voorbereiding, inhoud, structuur, publiekgerichtheid, taalverzorging) ga je bij een volgende schrijfopdracht anders aanpakken? Licht je antwoord toe. I

207

Schrijven Opdracht 7

3

3

Recensie lezen en beoordelen

[82]

Schrijfplan bij opdracht 9 Onderwerp: etnisch profileren Vraagstelling: Hoe denkt men over etnisch profileren? Schrijfdoel: beschouwen Tekstsoort: beschouwing Tekststructuur: verschijnsel-en-besprekingstructuur

T1 1 a

Zoek in een digitale krant of tijdschrift een recensie van het laatste boek dat je voor je lijst Nederlands hebt gelezen. De recensie moet minstens 400 woorden bevatten en gepubliceerd zijn in een opinieblad of een landelijke krant. b Schrijf de titel en de auteur van het boek op. c Schrijf de volledige bronvermelding van de recensie op. d Schrijf het oordeel van de recensent op. 2 a Welke argumenten geeft de recensent bij zijn oordeel? b Ben je het eens met het oordeel van de recensent? Geef minstens twee argumenten bij je standpunt. 3 Voeg de uitwerking van deze opdracht inclusief de digitale recensie toe aan je leesdossier.

Plusopdracht 8

(zelf bepalen)

Titel: Alinea

Functie

1

Inleiding: Belangstelling wekken, introductie met beschrijving van etnisch profileren.

2, 3, 4

Middenstuk: Feiten over en visies van verschillende mensen op etnisch profileren waarbij verschillende aspecten van het onderwerp aan bod komen.

5

Slot: samenvatting, prikkelende afsluiting.

Recensie schrijven over een songtekst

1 Kies een songtekst en zoek een goede luisterversie van je lied. Sla deze op voor gebruik in de les. T1 2 Schrijf in een paar woorden op: a waarover de tekst gaat, wie het lied uitvoert en hoe dat wordt gedaan; b welke woorden en/of zinnen jou raken; c wat er opvalt aan de tekst. Denk aan bijzonder woordgebruik of stijlmiddelen; d welk gevoel het lied bij je oproept en waardoor dat komt. R 3 Schrijf de drie onderdelen van een recensie op. I 4 Schrijf nu zelf een recensie over de songtekst in ongeveer 400 woorden. Denk eraan: je taalgebruik is objectief als het feiten betreft en subjectief als je je oordeel opschrijft. T1 5 Laat een medeleerling naar jouw gekozen lied luisteren en vraag hem de recensie te beoordelen. Jij beoordeelt de recensie van je medeleerling. T2 6 Wat heb je geleerd van deze opdracht? Schrijf twee vakinhoudelijke punten op.

Schrijven

Inhoud

Alineaverband

b Schrijf je beschouwing. Denk aan de volgende punten: - Gebruik ongeveer 400 woorden. - Maak minstens vijf alinea’s. - Gebruik het schrijfplan als basis. - Houd je aan de regels voor spelling, interpunctie en formuleren. T2 4 Een medeleerling en jij beoordelen elkaars beschouwing met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. T1 5 Heeft de opdracht je aan het denken gezet over het onderwerp? Vertel elkaar wat jullie standpunt is over etnisch profileren. T2 6 Verbeter je tekst met de aanwijzingen van je medeleerling op het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. I

Plusopdracht 10

Blog en online reactie schrijven

[83]

Schrijf een tekst die online geplaatst wordt. Kies vraag 1 of 2. 1 a

Opdracht 9

Schrijf een beschouwing

[81] T1

T1 1 Lees nog eens de teksten 5, 6 en 7 van de module Lezen (pagina 185, 188 en 189). Hierin staat het onder-

werp etnisch profileren centraal. In de teksten lees je verschillende standpunten over dit verschijnsel. Schrijf het standpunt van Sylvain Ephimenco, van de politieke partij GroenLinks en van de Nationale Politie op. 2 Zoek zelf twee nieuwe bronnen over etnisch profileren, selecteer de visies die hierin voorkomen en voeg ze toe aan de lijst met standpunten. Maak ook een goede bronvermelding. 3 Schrijf een beschouwing waarin je eerst uitlegt wat etnisch profileren is en daarna de feiten hierover en verschillende visies hierop. Je sluit af met een prikkelende opmerking die de lezer aan het denken zet. De tekststructuur is een verschijnsel-besprekingstructuur. T2 a Neem het volgende schrijfplan over en maak het compleet.

208

I

T1

Lees het voorbeeld van een blog in de theorie [83]. b Lees de aanwijzingen voor het schrijven van een blog. Schrijf vier kenmerken op. c Schrijf een reactie op de blog. Gebruik ongeveer 300 woorden. Ga hierbij in op het werk dat de schrijfster wil gaan doen in Zuid-Afrika. Wat vind je van de organisatie Nkosi’s Haven? Zou je ook als vrijwilliger daar willen werken? Sluit de tekst af met een wens aan de schrijfster. d Wissel je blog uit met een medeleerling en beoordeel elkaars werk aan de hand van de Rubrics Schrijven op pagina 439-442. Let daarbij op de onderdelen die op de volgende pagina worden genoemd.

209

Schrijven

• • • •

e 2 a T1 b I c T2

d

T1

• • • •

e

T2

3

3

Inhoud nummer 3 Structuur nummer 9 en 12 Publiekgerichtheid nummer 15 Woordenschat nummer 16 Schrijf een korte online reactie op de blog van je medeleerling. Lees tekst 3 van de module Lezen Pak die mobiel af. Dat heet opvoeden (pagina 178). Lees de aanwijzingen voor het schrijven van een blog. Schrijf vier kenmerken op. Schrijf een blog over je eigen verhouding met je mobiel. Is er sprake van een haat-liefdeverhouding? Wat doe je er allemaal mee? Vind je dat je verslaafd bent aan acties die je met je mobiel kunt verrichten? Levert het strijd op met je ouders en je docenten? Zie je je mobiel als vriend, heb je hem een naam gegeven? Wissel je blog uit met een medeleerling en beoordeel elkaars werk aan de hand van de Rubrics Schrijven op pagina 439-442. Let daarbij op: Inhoud nummer 3 Structuur nummer 9 en 12 Publiekgerichtheid nummer 15 Woordenschat nummer 16 Schrijf een korte online reactie op de blog van je medeleerling.

Eindopdracht 11

schrijfdoel: omvang: onderwerp: bron:

Schrijven

betogen minimaal 500 en maximaal 600 woorden infobesitas (ziek worden van de overdosis aan informatie) alinea 11 en 12 van tekst 10 van de module Lezen Denken moet je leren (pagina 195). Zoek zelf nog twee bronnen.

Aanwijzingen T1 1 Selecteer de bruikbare informatie van de bronnen en neem deze op in je documentatiemap.

2 3 T2 4 I 5 T2 6 7

Maak een alfabetisch opgestelde bronnenlijst van de gebruikte bronnen. Kies een passende structuur voor je tekst. Vul het schrijfplan helemaal in. Schrijf de tekst. Controleer de kladversie met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. Verbeter je betoog.

Resultaat • een documentatiemap • de netversie van je betoog • een volledig ingevuld schrijfplan • een bronvermelding Beoordeling Het schrijfplan en je betoog worden beoordeeld volgens de criteria die je vindt in de theorie [80] en het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst.

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module.

Keuze B: Een beschouwing schrijven T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

1 2 3 4 5 6 7

Een betoog, een recensie, een column en een blog bevatten de mening van de auteur. Een schrijfplan is de basis voor een consistente tekst. Alle tekststructuren zijn mogelijk als basis van een beschouwing. Een tekst met veel morele argumenten is subjectief. Met retorisch taalgebruik kun je de overtuigingskracht van een tekst beïnvloeden. Bij een audiovisuele bron vermeld je alleen het jaar van de presentatie. Wanneer je in je tekst een opmerkelijke uitspraak uit een van je bronnen citeert, zet je de datum en het jaar van de bron tussen haakjes, achter het citaat. 8 Een genuanceerd betoog bevat minstens één tegenargument bij de stelling of argumenten van de auteur. 9 Een beschouwende en een betogende tekst kunnen beide eindigen met een aanbeveling. 10 Onlineteksten hebben een groter bereik dan teksten op papier.

Omschrijving van de opdracht soort: beschouwing publiek: leeftijdgenoten schrijfdoel: beschouwen omvang: minimaal 500 en maximaal 600 woorden onderwerp: Geen tabak voor generaties na 2017? bron: tekst 8 Roken is na vier weken al geen kwestie meer van vrije keus en tekst 9 Vrijheid is ook: het recht om je ongezond te gedragen van de module Lezen (pagina 191 en 192). Zoek zelf nog twee bronnen.

Aanwijzingen T1 1 Selecteer de bruikbare informatie van de bronnen en neem deze op in je documentatiemap.

Eindopdracht 12

Kunnen

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

Keuze A: Een betoog schrijven Omschrijving van de opdracht soort: betoog publiek: leeftijdgenoten

210

Toets

2 3 T2 4 I 5 T2 6 7

Maak een alfabetisch opgestelde bronnenlijst van de gebruikte bronnen. Kies een passende structuur voor je tekst. Vul het schrijfplan helemaal in. Schrijf de tekst. Controleer de kladversie met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst. Verbeter je tekst.

Resultaat • een documentatiemap • de netversie van je beschouwing • een volledig ingevuld schrijfplan • een bronvermelding

211

Schrijven

3

3

Jouw leerdoelen 3F 4F 3F 3F

Hoe ging het?

3F

T2 Heb je de leerdoelen van deze les bereikt?

1 Noteer van ieder leerdoel links in één of enkele woorden hoe het ging. 2 Geef van de rubrics rechts aan welk niveau je hebt bereikt (zie de Rubrics Schrijven op pagina 439-442). 3 Welke aspecten van argumenteren zou je vaker moeten oefenen om op een hoger schrijfniveau te komen?

3F

2F 1. Ik kan informatie beoordelen en verwerken. 2. Ik kan een column, een blog en een online reactie schrijven. 3. Ik kan een schrijfplan en een bronvermelding maken.

4. Ik kan een ingezonden brief, een betoog, een beschouwing, een essay en een recensie schrijven.

3F

4F

3. Ik kan een goede, pakkende inleiding schrijven.

ghing

Standpunten en argumenten onderscheiden. Objectieve en subjectieve argumenten onderscheiden. Een beschouwende of betogende presentatie houden. Een zinvolle bijdrage leveren aan een vergadering of discussie. Je voorbereiden op en succesvol deelnemen aan een debat.

Nieuwe theorie

Voorkennis

Keuze discussieonderwerp [85] Meningvormende discussie [86] Probleemoplossende discussie [87] Forumdiscussie [88] Vergadering en overleg [89] Beoordeling forumdiscussie en vergadering [90] Notuleren [91] Discussieverslag [92] Debatstelling [93] Debatvragen [94] Opbouw en beoordeling debat [95] Verslag van debat

[63]

[84]

Standpunt, argumenten en argumentatie [64] Objectieve en subjectieve argumenten [65] Soorten argumenten [66] Opbouw van argumentatie [67] Argumentatiestructuur [70] Zuiver redeneren [71] Drogredenen [76] Bijzondere woordkeus [78] Informatie verwerken [80] Betoog en ingezonden brief [81] Beschouwing en essay [83] Columns, blogs en online reacties

9. Mijn tekst heeft passende tussenkopjes.

Startopdracht 1 14. Ik houd rekening met het standpunt en de voorkennis van het publiek.

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 a

15. Ik spreek het publiek aan op een passende manier.

212

• • • • •

4. Mijn tekst is goed afgestemd op het schrijfdoel.

et?

5. Ik kan een tekstvorm kiezen die past bij het publiek.

• • • • • • • • • •

4F

2. Ik heb een goed schrijfplan gemaakt.

Hoe

Spreken, kijken en luisteren

Betogende en beschouwende presentatie, discussiëren, debatteren

Beoordeling Het schrijfplan en je beschouwing worden beoordeeld volgens de criteria die je vindt in de theorie [81] en het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst.

Na afloop

Argumentatie

ONLINE VOOR JOU

TOETSEN

Beoordelingsformulier Oproep Beoordelingsformulier Zakelijke brief of e-mail Beoordelingsformulier Zakelijke tekst Formulier opdracht 2, tekst Gebarentaal Correctiemodel startopdracht 2 Schrijven Extra oefenmateriaal Argumentatieschema maken Extra oefenmateriaal Betoog en beschouwing Extra oefenmateriaal Publiekgerichtheid toepassen Extra oefenmateriaal Soorten argumenten kiezen Extra oefenmateriaal Tekststructuur kiezen

• Toets is de eindopdracht Kunnen in deze module • Toets Schrijven blok 2-3

2

3 R 4 T1 R 5

6 T1 7 8 9 10

Wat is de rol van de voorzitter in de voorbereiding van een vergadering? b Wat is de rol van de voorzitter tijdens een vergadering? a Wat staat er in elk geval in de notulen van een vergadering? b Noem drie soorten notulen. c Welk van deze vormen komt het meest voor? Met welk doel kun je deelnemen aan een discussie? Noem er twee. a Wat zijn de vier fasen in een forumdiscussie? b Wat is in elk van deze vier fasen de rol van de voorzitter? Wat zijn de vier debatvragen? Wat is het spreekdoel van een betoog? Wat is het verschil tussen een argument en een tegenargument? Wat versta je onder een zwak argument? Met welk doel gebruiken sommige sprekers drogredenen in een discussie? Schrijf een argumentsoort op die veel indruk maakt in een discussie of debat.

213

Spreken, kijken en luisteren Startopdracht 2

3

3 Kunnen

Spreekplan Naam spreker

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen.

Onderwerp

1 Lees de tekst bij deze opdracht. Dit is een woordelijk verslag van een fragment van een vergadering. a Maak van dit woordelijke verslag een samenvattend verslag. Zorg ervoor dat de strekking ook duidelijk is voor mensen die niet bij de vergadering aanwezig waren. T2 b Hoe zou het onderwerp van dit vergaderfragment in een actie- of besluitenlijst moeten worden opgenomen?

Standpunt

I

Tijd 0:00

0:13

0:31

0:45

1:05 1:14

1:34

Woordelijk verslag (fragment) Voorzitter: Jullie hebben de agenda gekregen. Zijn daar nog opmerkingen bij? Alex: Ik heb nog wel een punt. Ik zit een beetje met de bardienst. Kunnen we het daar niet een keer over hebben? Voorzitter: Ja, dat is prima, wat mij betreft. Zullen we dat bij punt vier zetten? Meltem: Is het niet handiger om dat bij punt vijf te doen? Voorzitter: Dat kan ook. We kunnen het er nu ook gelijk over hebben, want zo formeel hoeven we niet te vergaderen. Alex: Ja, dat is goed. Ik vind dat de bardienst niet zo goed geregeld is. Inass: Hoezo niet? Alex: Vorige keer dat ik bardienst had, kon ik invallen in het eerste. Niemand wilde in mijn plaats de bardienst draaien en daar baalde ik best van! Sander: Ik kon toen gewoon niet! Alex: Ik ben ook niet kwaad op jou, maar ik had graag meegespeeld met het eerste. Meltem: Je hebt je toch zelf opgegeven? Ik vind dat je nu wel een beetje zeurt! Voorzitter: Misschien is het beter dit even los te zien van de persoon. Er kan soms wat tussenkomen, of iemand kan plotseling ziek worden. Alex bedoelt dat er dan een reserve zou moeten zijn. Alex: Ja, zoiets! Die je dan kunt bellen. Meltem: Ja, maar als ik niet aan de beurt ben, ga ik echt niet thuis zitten wachten, of ik nog iets moet doen! (Iedereen praat door elkaar. Niet te verstaan.) Voorzitter: We moeten nou niet zomaar dingen gaan roepen. We kunnen er beter volgende keer nog eens op terugkomen. Dan zetten we het op de agenda. Alex, kun jij op papier zetten hoe je je zo’n systeem voorstelt? De afspraken moeten voor iedereen duidelijk zijn. Inass: Ik help je woensdagmiddag wel, als je wilt. Alex: Dat is oké. Voorzitter: Goed, dat is dan afgesproken. Ik zet het voor de volgende keer weer op de agenda en dan hebben Alex en Inass iets op papier. Voor nu even genoeg hierover?

2 Omdat er heel veel leden onder de 18 jaar zijn, denkt het bestuur van een sportvereniging erover om de verkoop van alcohol in de sportkantine te verbieden. T1 a Formuleer een debatstelling voor en een debatstelling tegen dit beleidsvoorstel. b Formuleer een discussievraag voor een meningvormende discussie over dit onderwerp. 3 In audiofragment 1 De Toeter hoor je een spreker die een betoog houdt. Hierin zijn duidelijk een standpunt en argumentatie te herkennen. Luister naar het fragment en maak aantekeningen. a De spreker geeft nadrukkelijk zijn standpunt weer ten aanzien van het gedrag van enkele van zijn leerlingen. Wat is zijn standpunt? T2 b De spreker sluit zijn column af met de opmerking: ‘En daar zou iedereen zich sterk voor moeten maken.’ Waarvoor zou iedereen zich volgens de spreker schrap moeten zetten? c Vul het spreekplan in. Gebruik je antwoord op vraag 3b als conclusie in het spreekplan en vul het schema verder in.

214

Spreken, kijken en luisteren

Argumenten Conclusie

I

d Welke praktische uitwerking geeft de spreker bij de conclusie? e Komt de spreker overtuigend over? Leg uit waarom wel/niet. 4 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

Opdracht 3

Standpunt en argumenten

[63, 67 - 69]

Lees nog een keer het fragment van het vergaderverslag bij Startopdracht 2 van deze module. T2 1 Leg uit dat Alex’ eerste opmerking, ‘Ik vind dat de bardienst niet goed geregeld is’, zijn standpunt niet

voldoende duidelijk verwoordt. T1 2 Formuleer zelf het standpunt van Alex. T2 3 Hoewel de discussie wordt uitgesteld tot de volgende vergadering, zou je al een argument voor en een

argument tegen het standpunt uit het verslag kunnen halen. Formuleer zelf deze twee argumenten. T1 4 Is het tegenargument een moreel of een emotioneel argument?

5 De voorzitter heeft het standpunt dat de discussie beter de volgende keer gevoerd kan worden. Welk argument heeft hij daarvoor? 6 Is dit een objectief of een subjectief argument?

Opdracht 4

Drogredenen herkennen

[71]

In een discussie of debat worden vaak argumenten gebruikt die in eerste instantie geldig lijken, maar die als je er goed over nadenkt ongeldig zijn. T1 Geef van de volgende zinnen aan om welke soort drogreden het gaat. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Iedereen weet dat sport heel belangrijk is. Als je het geen goed onderwerp voor de discussie vindt, ga ik wel naar een ander groepje. Je zegt dat er zwaarder gestraft moet worden, maar je bent zelf ook met de politie in aanraking gekomen. Die pillen werken echt wel. Mijn vriend zegt dat hij veel betere sportprestaties levert, sinds hij ze slikt. Als je zelf van een uitkering moest leven, zou je wel anders praten. Jullie zullen het met me eens zijn, dat er te veel spreekkoren bij de voetbalwedstrijden zijn. ‘Wat Soraya zegt, klopt echt wel.’ ‘Waarom zeg je dat?’ ‘Omdat zij altijd de waarheid spreekt.’ Ik kan niet bewijzen dat kernenergie slecht is, maar bewijs jij het tegendeel maar eens. Wie dat niet gelooft, heeft er zelf waarschijnlijk nog nooit iets over gelezen. Jongeren moeten verplicht naar de sportschool. Je kunt ze toch ook verplichten om naar school te gaan voor gewoon onderwijs? 11 Het is echt onverantwoord om vlees van de bio-industrie te eten. Je moet maar eens op internet zoeken.

215

Spreken, kijken en luisteren Opdracht 5

3

3

Discussiëren en observeren

Spreken, kijken en luisteren

[84 - 91] T2 6 Evalueer de betogen. Ga in op de volgende vragen:

Je voert met medeleerlingen een discussie over een aspect van jouw school dat verbeterd kan worden, bijvoorbeeld: onderwijsaansluiting met hbo, het absentiebeleid, het tutorsysteem, het huiswerkbeleid, het lesrooster, uitval van vakken/docenten, kwaliteit van aanbod in de kantine of excursies in de verschillende leerjaren. Het gaat om een discussie waaruit een concreet voorstel tot verbetering komt.

- Zijn er verschuivingen in het aantal voor- en tegenstanders? - Zo ja, waardoor zijn deze tot stand gebracht? - Welke argumenten waren het sterkst? - Welke spreektechnieken (verbaal/non-verbaal) hebben invloed gehad? 7 De medeleerlingen schrijven voor elke betoger een tip op een vel papier en geven dit aan de betoger.

Opdracht 7

Betoog houden

[80]

T1 1 Maak groepjes van vijf tot zeven leerlingen en verdeel de

T2 2

I 3

T2 4

5

taken: één van jullie is de voorzitter, twee anderen observeren, de rest neemt deel aan de discussie. Bepaal het onderwerp en verdiep je erin door alle aspecten van het onderwerp te verkennen via documenten binnen de school. Op de website van je school of bij de secretaresse kun je vast wel informatie vinden. Praat eventueel met medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake het gekozen onderwerp van school. Voer de discussie: - De voorzitter verzorgt de inleiding en leidt het gesprek. - De deelnemers proberen zo vaak mogelijk op een nette manier het woord van de ander over te nemen. Zij wenden zich hierbij niet tot de voorzitter, maar reageren direct op een bijdrage van een andere deelnemer. - De observanten geven in het Beoordelingsformulier Woord nemen (en houden) aan wanneer en hoe een deelnemer het woord neemt. Evalueer het gesprek met elkaar door te tellen hoe vaak elke deelnemer het woord heeft genomen. Neem samen de ingevulde formulieren door. Hoe lukte het de deelnemers om aan het woord te komen? Welke lichaamstaal zetten zij daarbij in? Lukte het hen ook om de beurt vast te houden? Maak op basis van de evaluatie een top drie van tips om in een gesprek of discussie aan het woord te komen.

Opdracht 6

Overtuig je medeleerlingen

[80]

Acht leerlingen bereiden zich voor op het onderwerp ‘etnisch profileren’ (zie hiervoor onder andere teksten 5, 6 en 7 uit de module Lezen, pagina 185, 188 en 189). Ze kiezen een aspect van dit onderwerp (een deelonderwerp) en formuleren een stelling. Vier leerlingen zijn vóór de stelling en vier zijn tegen. De acht leerlingen voeren korte gesprekken met de rest van de leerlingen uit de klas en proberen allemaal met hun argumenten zo veel mogelijk medestanders te krijgen. 1 Bepaal wie in het groepje van acht zit. T1 2 De acht sprekers kiezen een aspect van het onderwerp, bepalen de stelling en het standpunt en bereiden

zich goed voor op hun minibetoog. De voorstanders gaan aan een tafel bij elkaar zitten in het ene lokaal, de tegenstanders zitten bij elkaar in een andere ruimte (of in een andere hoek van het lokaal). 3 De medeleerlingen schrijven vooraf hun standpunt op een vel papier. De docent telt het aantal voor- en tegenstanders van de stelling. I 4 De medeleerlingen zitten om de beurt drie minuten bij de betogers aan tafel en maken aantekeningen. De betogers verdedigen hun standpunt zo overtuigend mogelijk. De docent geeft de wisseltijd aan. T2 5 Na afloop schrijven de medeleerlingen opnieuw hun standpunt op.

216

Houd een betoog van ongeveer vier minuten over het nut van het gebruik van een mobiele telefoon in de les. T1 1 Zoek relevante informatie. Gebruik bijvoorbeeld tekst 3 van de module Lezen Pak die mobiel af.

Dat heet opvoeden op pagina 178. T2 2 Maak een spreekplan.

3 Bereid het spreken voor. I 4 Vorm een groepje van 3 of 4 leerlingen. Presenteer je betoog en luister naar het betoog van de anderen in je groepje. T2 5 Geef elkaar feedback met het Beoordelingsformulier Presentatie.

Plusopdracht 8

Maak een vlog

[84]

T1 1 Kies een actueel onderwerp dat je bezighoudt en waarover je zelf een heel duidelijke mening hebt.

Kijk eventueel op een nieuwssite, in een opinietijdschrift of de krant voor inspiratie. T2 2 Maak een spreekplan voor een vlog. Zorg ervoor dat je een duidelijk standpunt en goede argumenten hebt.

Denk ook aan mogelijke tegenargumenten en weerleg die. Probeer een originele invalshoek te vinden. I 3 Gebruik je spreekplan als basis voor je vlog en neem hem op. Probeer je standpunt zo overtuigend mogelijk

naar voren te brengen. Je vlog moet leuk en interessant zijn om naar te kijken, anders haakt je publiek af. 4 Op welk niveau van de Rubrics Spreken en gesprekken (pagina 443-448) wil je uitkomen bij de beoordeling van de structuur en de publiekgerichtheid van je vlog? 5 Maak een groepje van 4 leerlingen en bekijk elkaars vlogs. Welke vlog is het meest overtuigend? En waarom? Vinden jullie dat allemaal of zijn de meningen verdeeld? Welke vlog is het leukst of interessantst om naar te kijken? Is deze vlog ook overtuigend? 6 Schrijf voor elke vlogger een tip en een top op een apart vel en geef die aan elkaar. 7 Beoordeel je eigen vlog aan de hand van de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448. Let daarbij op: • Voorbereiding nummer 1 en 2 • Inhoud nummer 5 en 6 • Structuur nummer 7 en 8 • Publiekgerichtheid nummer 13 en 15 • Taalgebruik en techniek nummer 20, 21 en 22 8 Is je verwachting bij vraag 4 uitgekomen? Licht toe waarom wel of niet.

Opdracht 9

Vergaderen met medeleerlingen

[89, 90]

De directie van je school wil van de leerlingenraad een top drie van verbeterpunten voor het onderwijs (op jullie school). Als leden van de leerlingenraad kunnen jullie zo twintig punten noemen. Vergader met elkaar om uit deze waslijst de top drie van urgentste punten vast te stellen.

217

3

3

Spreken, kijken en luisteren

T2 1 Maak groepjes van ongeveer zes leerlingen. Stel samen een lijst op van twintig verbeterpunten.

Gebruik eventueel de onderwerpen waarover jullie bij opdracht 5 hebben gediscussieerd. 2 Verdeel de rollen die bij een vergadering horen: voorzitter en deelnemers. I 3 Houd de vergadering en laat deze observeren door een ander groepje. Maak gebruik van het Beoordelingsformulier Vergadering en discussie. T2 4 Geef elkaar feedback en geef alle deelnemers minstens één tip die aansluit bij het beoordelingsformulier.

Opdracht 10

Debat

[63, 73] [92, 94, 95]

Bekijk beeldfragment 1 Debatregistratie NK: immigratievraagstuk. I 1 Maak aantekeningen tijdens het kijken. Werk je aantekeningen na het kijken uit tot een verslag

van ongeveer 200 woorden. T1 2 Hoe worden in dit debat de voorstanders van de debatstelling en de tegenstanders genoemd?

3 Hoe weet je dat de sprekers zich vrij goed aan de voorgeschreven tijd hielden?

Spreken, kijken en luisteren

a Leg uit waarom dit onderwerp geschikt is voor een debat. b ‘Over het boerkiniverbod dat geldt voor een aantal Franse stranden lopen de meningen flink uiteen.’ Is dit een goede debatstelling? Leg uit waarom wel/niet. 5 De sportvereniging werkt met verplichte bardiensten, waarvoor de leden zich aan het begin van het seizoen inschrijven. Een van de leden oppert tijdens een vergadering, dat er voor de bardiensten ook ‘reserves’ zouden moeten zijn, maar ze heeft nog niet precies bedacht hoe dat dan georganiseerd zou moeten worden. a Als de discussie die hierop volgt meningvormend is, wat is dan het onderwerp van die discussie? b Als de discussie die hierop volgt probleemoplossend is, wat is dan het onderwerp van die discussie? 6 Schrijf bij de volgende beweringen waar of niet waar op. a Het resultaat van een betogende presentatie hangt volledig af van de argumentatie. b De voorzitter moet het verloop van een vergadering bepalen. c Tijdens de rondvraag van een vergadering kan er worden gediscussieerd over onderwerpen die niet op de agenda staan. d De notulist mag zijn mening niet weergeven in het verslag van de vergadering. e De voorzitter van een vergadering moet zich objectief opstellen. 7 Wat staat er in de notulen die op de agenda van een vergadering staan?

T2 4 Op één aspect wijkt het debat dat je hebt bekeken heel duidelijk af van wat daarover in de theorie staat.

Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk wat je hebt gezien. T1 5 Welke twee aspecten werden betrokken in het juryoordeel? T2 6 Geef uit dit debat twee voorbeelden van suggestief taalgebruik.

Eindopdracht 12

Kunnen

Toets

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. In tekst 4 van de module Lezen Laat kinderen hun stemrecht opeisen (pagina 181) houdt de Amerikaanse hoogleraar filosofie en ethiek John Wall een pleidooi voor stemrecht voor kinderen.

Keuze A: Betogende of beschouwende presentatie Omschrijving van de opdracht soort: betogende of beschouwende presentatie onderwerp: stemrecht voor kinderen duur: 7 à 10 minuten sprekers: een hulpmiddel: powerpoint/Prezi, filmpje, (digitale) afbeeldingen bron: tekst 4 van de module Lezen Laat kinderen hun stemrecht opeisen (pagina 181) en minimaal 2 aanvullende bronnen materiaal: Beoordelingsformulier Presentatie

Eindopdracht 11

Weten

Aanwijzingen T1 1 Zoek nog minstens twee andere bronnen over het onderwerp als basis voor je presentatie en

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. T1 1 Iemand zegt: ‘Ik ken drie verschillende soorten discussie: een meningvormende discussie, een

probleemoplossende discussie en een forumdiscussie.’ Welke fout maakt hij? 2 Wat is het belangrijkste verschil tussen een discussie en een debat? 3 In tegenstelling tot de oorspronkelijke plannen, telde de verplichte rekentoets in 2016 nog niet mee in de slaag-zak-regeling van het havo-examen. Men was bang dat te veel havo-leerlingen het examen niet zouden halen als de rekentoets wel mee zou tellen. Er was sprake van uitstel, niet van afstel. Welk van de vier debatvragen kon blijkbaar (nog) niet bevestigend worden beantwoord? 4 Voor sommige stranden in Frankrijk geldt een verbod op het dragen van een boerkini, een badpak dat vrijwel het hele lichaam bedekt. Je zou je kunnen voorstellen, dat er mensen zijn die een dergelijk verbod ook in Nederland zouden willen invoeren.

218

maak een goede bronnenlijst. 2 Bepaal of je een betogende of een beschouwende presentatie gaat voorbereiden. T2 3 Orden je materiaal en maak een spreekplan. Zorg voor een pakkende inleiding, een zorgvuldige opbouw en een prikkelend slot. 4 Maak gebruik van minstens één hulpmiddel. I 5 Houd de presentatie. Geef je publiek de gelegenheid om vragen te stellen. Resultaat • een volledig uitgewerkt spreekplan • een presentatie • een bronnenlijst • een ingevuld beoordelingsformulier

219

Spreken, kijken en luisteren

3

Beoordelingscriteria I Je presentatie wordt beoordeeld met het Beoordelingsformulier Presentatie.

3 Na afloop

Spreken, kijken en luisteren

Hoe ging het?

T2 Heb je de leerdoelen van deze les bereikt?

Keuze B: Deelnemen aan een debat Omschrijving van de opdracht soort: debat debatstelling: ‘Stemrecht voor kinderen is een verrijking van onze democratie.’ duur: 25 minuten sprekers: zes bron: tekst 4 van de module Lezen Laat kinderen hun stemrecht opeisen (pagina 181) en minimaal 2 aanvullende bronnen materiaal: Beoordelingsformulier Debat

T1 T2

T1 I

Aanwijzingen 1 Ga op zoek naar minimaal twee andere informatiebronnen over het onderwerp. 2 Maak teams van drie debaters. Bepaal wie de voor- en wie de tegenstanders van de stelling zijn. 3 Bereid je zorgvuldig voor. Bedenk steekhoudende argumenten en bespreek hoe je de argumenten van je tegenstanders gaat weerleggen. Verwerk deze argumenten en tegenargumenten in een argumentatieschema. 4 Maak een taakverdeling: in welke volgorde voeren jullie het woord? 5 Voer het debat.

1 Noteer van ieder leerdoel links in één of enkele woorden hoe het ging. 2 Geef van de rubrics rechts aan welk niveau je hebt bereikt (zie de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448). 3 Welke vaardigheden kun je verder ontwikkelen om je argumentatie nog overtuigender te maken?

2F

3. Ik kan objectieve en subjectieve argumenten onderscheiden.

4F

4F

3. Het doel van mijn gesprek is duidelijk. 4. Ik houd het doel in de gaten en blijf bij het onderwerp.

Hoe

ghing

4. Ik kan me voorbereiden op en succesvol deelnemen aan een debat.

Resultaat • een argumentatieschema • een debat • een bronnenlijst • een ingevuld beoordelingsformulier

3F

2. Ik heb een goed spreekplan gemaakt.

1. Ik kan standpunten en argumenten onderscheiden. 2. Ik kan een zinvolle bijdrage leveren aan een vergadering of discussie.

3F

5. Ik kan een beschouwende of betogende presentatie houden.

8. Ik gebruik de juiste signaalwoorden om verbanden aan te geven.

et?

13. Mijn woordkeus en formuleringen zijn aantrekkelijk voor het publiek. 14. Ik pas mijn woordgebruik en houding aan op het publiek. 22. Ik varieer in intonatie en houding tijdens het spreken.

Beoordelingscriteria I Het debat wordt beoordeeld met het Beoordelingsformulier Debat.

ONLINE VOOR JOU

• Beoordelingsformulier Debat • Beoordelingsformulier Presentatie • Beoordelingsformulier Vergadering en • • • • • •

220

TOETSEN

• Toets is de eindopdracht Kunnen in deze module

discussie Beoordelingsformulier Woord nemen (en houden) Correctiemodel startopdracht 2 Spreken, kijken en luisteren Audiofragment 1 De Toeter Beeldfragment 1 Debatregistratie NK: immigratievraagstuk Extra oefenmateriaal Argumenten en tegenargumenten Extra oefenmateriaal Vergaderen en notuleren

221

Argumentatie

Theorie

3

3

Lezen

Theorie

Lezen

[63] Standpunt, argumenten en argumentatie

[64] Objectieve en subjectieve argumenten

In veel teksten, geschreven en gesproken, is sprake van argumentatie. Door te argumenteren zorgt de schrijver of spreker voor een onderbouwing van zijn uitspraken. Met argumentatie maak je je tekst geloofwaardiger en aannemelijker voor de lezer of luisteraar. Het leuke van argumenteren is dat iedereen het – bewust of onbewust – de hele dag door doet. Argumenten gebruik je om je publiek te beïnvloeden. Dat kun je ook doen met andere middelen, zoals je tekstopbouw en je taalgebruik.

Argumenten kun je in twee hoofdgroepen indelen (zie ook [9]): 1 objectieve argumenten (feitelijke uitspraken, gebaseerd op feiten); 2 subjectieve argumenten (waarderende uitspraken, gebaseerd op een mening, gevoel of overtuiging).

Een standpunt is een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp. De schrijver heeft een opvatting of mening over het onderwerp en probeert die te bewijzen met een of meer argumenten die het standpunt onderbouwen. Een standpunt kan ook impliciet zijn. Het staat er dan niet letterlijk, maar je kunt wel uit de tekst opmaken wat de opvatting of mening van de schrijver is over het onderwerp. Het kenmerk van een standpunt is, dat je het in twijfel kunt trekken of het er niet mee eens kunt zijn. Een ander woord voor standpunt is stelling. Een argument is het antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening? Met argumenten probeer je twijfelaars of tegenstanders te overtuigen van je standpunt. Het standpunt en de argumenten waarmee je het standpunt ondersteunt of ontkracht, noem je samen argumentatie. voorbeeld Standpunt: De gemeente Tietjerksteradeel heeft geen goed hondenpoepbeleid. Argumentatie: • Het is niet terecht dat je zelf je poep op moet ruimen, terwijl je hondenbelasting betaalt. • Als honden loslopen, kun je er moeilijk achteraan met een zakje. • Hondenpoep is biologisch afbreekbaar, dus vergaat heel snel.

Het is handig om in je redenering rekening te houden met mogelijke tegenargumenten. Dit zijn argumenten tégen jouw standpunt (opvatting of mening). Een tegenargument ontkracht jouw standpunt. Je kunt in je eigen argumentatie die tegenargumenten alvast noemen en proberen ze met goede argumenten te ontkrachten of te weerleggen. Zo maai je het gras voor de voeten van ‘tegenstanders’ weg. voorbeeld Kamperen is de leukste vorm van vakantie houden (standpunt), want campings zijn altijd heel gezellig (argument) en kamperen is ook nog eens goedkoop (argument), waardoor je meer geld overhoudt voor andere dingen (subargument). Bovendien ben je de hele dag lekker buiten (argument). Natuurlijk kan het ook slecht weer zijn (tegenargument), maar dan kun je gezellig in de tent of in de kantine spelletjes doen of lezen (weerlegging tegenargument).

Objectieve argumenten Feiten zijn controleerbaar. Je kunt feiten heel goed gebruiken als argument. Objectieve argumenten zijn argumenten op basis van feiten. Een objectief argument noem je meestal een bewijs. voorbeeld Standpunt: ‘Jongeren onder de leeftijd van twintig jaar hebben in vergelijking met de leeftijdsklassen daarboven minder vrije tijd.’ Als je het eens bent met dit standpunt, kun je dat bewijzen met je eigen ervaringen, bijvoorbeeld: ‘Mijn oudste broer heeft veel meer vrije tijd dan ik.’ Dit is wel een objectief argument, maar het is niet sterk: het is maar gebaseerd op één geval. Een goed objectief bewijs vind je bijvoorbeeld in rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Daarin kun je een tabel vinden waarin staat dat jongeren van 12 tot 15 jaar per week 38,5 uur vrije tijd hebben; jongeren van 16 tot 19 jaar 40,1 uur; jongeren van 20 tot 24 jaar 43,1 uur en mensen van 25 tot 29 jaar 42,6 uur.

Subjectieve argumenten Argumenten die niet op feiten zijn gebaseerd, noem je subjectieve argumenten. Een bewering wordt aannemelijk gemaakt met argumenten waarvan de juistheid niet nauwkeurig is onderzocht of kán worden onderzocht. Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op een mening of opvatting. Ook een standpunt is een subjectieve, waarderende uitspraak. Objectieve argumenten zijn over het algemeen overtuigender dan subjectieve argumenten. Toch kun je subjectieve argumenten goed gebruiken om je standpunt te ondersteunen, zolang je maar zuiver redeneert [70] en geen drogredenen gebruikt [71]. Argumenten moeten ook valide (geldig) zijn. Dat wil zeggen dat de inhoud van het argument moet kloppen en dat het argument relevant is voor het standpunt. In [72] zie je waar verschillende soorten argumenten aan moeten voldoen om valide te zijn.

Verzwegen argumenten Verzwegen argumenten zijn argumenten die niet duidelijk worden uitgesproken. Je geeft een argument, maar eigenlijk zit daar nog een argument ‘achter’. voorbeeld ‘Tennistoernooien als Wimbledon en Roland Garros zijn niet leuk om naar te kijken. De Nederlandse spelers liggen er meestal al na de eerste of tweede ronde uit.’ Het argument dat de Nederlandse spelers meestal snel uit het toernooi liggen, is een feitelijk argument. Toch is hier nog een argument belangrijk, namelijk dat tennistoernooien alleen leuk zijn om naar te kijken als er Nederlandse spelers meedoen. Dit argument staat er niet expliciet. Het is een verzwegen argument.

222

223

Theorie

3

3 Lezen

224

Lezen

[65] Soorten argumenten

Argumenten op basis van:

Je kunt in een redenering verschillende soorten argumenten gebruiken. In het schema staan de belangrijkste soorten argumenten. Over het algemeen geldt: hoe meer valide argumenten je gebruikt, hoe sterker je argumentatie. Argumenten op basis van:

Theorie

Uitleg

Voorbeeld

Nuttige of gewenste gevolgen

• Het argument wordt gebruikt om het nut of het gewenste gevolg uit te leggen. Dit soort argumenten is valide als: - de inhoud echt het gevolg is van wat in de stelling staat; - de inhoud gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

• De lidstaten van de Europese Unie moeten effectief samenwerken, omdat alle inwoners van Europa daarmee gebaat zijn.

Uitleg

Voorbeeld

Controleerbare feiten of onderzoek

• Als argument gebruik je een feit dat controleerbaar is. • Feitelijke, objectieve argumenten zijn over het algemeen valide, tenzij de feiten verdraaid worden of het om een verkeerde redenering gaat.

• Als ik op mijn scooter rijd, zet ik altijd mijn helm op, want voor een boete moet ik zeker acht uur werken. • 13% van de jongeren blijkt ‘best vaak’ last te hebben van concentratieproblemen in de klas, zo blijkt uit onderzoek van de Universiteit Utrecht.

Ongewenste gevolgen

• Het argument wordt gebruikt om een ongewenst gevolg uit te leggen. Dit soort argumenten is valide als: - de inhoud echt een (ongewenst) gevolg is van wat in de stelling staat; - de inhoud gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

• Je moet Philip geen geld lenen, want hij staat bij mij meer dan 100 euro in het krijt.

Ervaring (empirisch argument)

• Als argument kan een voorval dienen dat je zelf hebt beleefd, een ervaringsfeit. Dit soort argumenten is valide als: - het om ervaringen of gebeurtenissen gaat die feitelijk hebben plaatsgevonden; - de ervaring niet incidenteel (eenmalig) is.

• Je kunt je kleding maar beter niet via internet bestellen. Ik heb daar geen goede ervaringen mee, kreeg vaak het verkeerde geleverd.

Veronderstellingen of vermoedens

• Het argument is gebaseerd op een verwachting/veronderstelling. Dit soort argumenten is valide als de veronderstelling gebaseerd is op algemeen aanvaarde (wetenschappelijke) opvattingen of onderzoeken.

• De kracht van de zon wordt steeds schadelijker voor de gezondheid. In de komende tien jaar zal het aantal mensen met huidkanker dan ook sterk toenemen.

Gezag of autoriteit (gezagsargument)

• Als argument doet de schrijver een beroep op een autoriteit of deskundige (als hij het zegt, moet het wel zo zijn), of op een betrouwbare bron (rapport, woordenboek enzovoort). Dit soort argumenten is valide als: - die persoon inderdaad een autoriteit is op het terrein van de inhoud van de argumentatie; - die persoon zich baseert op onderzoek dat door een autoriteit is gedaan.

• Elektrisch tandenpoetsen is veel beter dan met een gewone tandenborstel, want dat zegt mijn tandarts. • Nergens in de wereld zijn leerlingen zo ongedisciplineerd en ongemotiveerd als in Nederland, zo maakte de OESO onlangs bekend.

Persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)

• Het argument wordt ontleend aan een persoonlijke overtuiging, aan idealen, aan een religie of een andere levensbeschouwing. Dit zijn altijd subjectieve argumenten.

• Mensen moeten geen vlees van dieren eten. Dieren zijn ook levende wezens, die net zo veel recht op een lang en gelukkig leven hebben als mensen.

Emoties (emotioneel argument)

• Het argument is gebaseerd op een gevoel of intuïtie. Dit soort argumenten is zeer persoonlijk en daardoor niet zo sterk. Dit zijn altijd subjectieve argumenten.

• Die film is prachtig. Ik voelde me net zelf de hoofdpersoon, die precies handelde zoals ik zou hebben gehandeld.

Vergelijking (analogie)

• Een vergelijking kan dienen als argument. Dit soort argumenten is valide als: - de vergelijking opgaat (je vergelijkt geen appels met peren); - wat je noemt in je vergelijking gebaseerd is op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

• Het is belachelijk om sigaretten duurder te maken. Kijk maar naar de verkoop van drank, die is door de prijsverhogingen ook niet afgenomen.

Voorbeelden

• Als argument gebruik je een of meer voorbeelden die het standpunt ondersteunen of illustreren.

• “Nooit meer je fietsband plakken. Nooit meer de lege flessen wegbrengen. Nooit meer onkruid wieden.” Zou dat niet prachtig zijn? Koop nu een staatslot en het geluk ligt binnen handbereik.

225

Theorie

3

3 Lezen

[66] Opbouw van argumentatie

Theorie

Lezen Er worden twee argumenten gegeven voor de stelling/conclusie dat de EHEC-bacterie levensgevaarlijk is.

Mengvorm ‘want’- en ‘dus’-type Een argumentatie kan op drie manieren worden opgebouwd: 1 een argumentatie van het ‘want’-type; 2 een argumentatie van het ‘dus’-type; 3 een mengvorm van voorgaande types.

‘Want’-argumentatie In een argumentatie van het ‘want’-type kun je tussen de delen van de argumentatie het signaalwoord ‘want’ plaatsen. De schrijver begint met een standpunt en laat daar de argumenten op volgen. De structuur is: Standpunt WANT Argumenten Tussen de beide delen past een signaalwoord dat een oorzakelijk of redengevend verband aangeeft: omdat, want, daarom, immers, namelijk, hierdoor, zodoende, vanwege, aangezien, doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van, als gevolg van, hierdoor, vanwege, te danken aan, te wijten aan (zie [33]). voorbeeld Standpunt: Als je op een motor gaat rijden, moet je motorkleding dragen. WANT Argumenten: 1 Het is verplicht. 2 Je kunt vallen, waardoor je levensgevaarlijk gewond kunt raken. Er worden twee argumenten gegeven voor het standpunt dat je motorkleding moet dragen als je gaat motorrijden.

In lange, uitgebreide argumentaties worden vaak de twee hoofdtypes aan elkaar geregen. Je krijgt dan een argumentatie die uit drie delen is opgebouwd. De structuur is: Standpunt/bewering WANT Argumenten DUS Conclusie De conclusie is dan (soms in wat andere woorden) een herhaling van het standpunt. In een korte argumentatie is het meestal niet nodig een conclusie te vermelden. In langere, meer uitgewerkte teksten is dat wel nodig. voorbeeld Standpunt/bewering: Het Hawk-Eye-systeem1 moet bij alle tenniswedstrijden worden ingevoerd. WANT Argumenten: 1 Lijnrechters blijken veel fouten te maken. (Subargument: bij een reconstructie via camerabeelden bleek het te gaan om gemiddeld vier verkeerde beslissingen per wedstrijd.) 2 Het gaat om veel geld. (Subargument: als een lijnrechter op een cruciaal moment een verkeerde beslissing neemt, kan het gaan om winst of verlies van de wedstrijd. De verliezer loopt honderdduizenden of zelfs miljoenen euro’s mis.) 3 De wedstrijden verlopen soepeler, met minder discussie en boze spelers. 4 Bekende tennissers zoals Serena Williams en Rafael Nadal pleiten voor het systeem. DUS Conclusie: Alles pleit ervoor het Hawk-Eye-systeem in te voeren bij alle tenniswedstrijden.

‘Dus’-argumentatie De tweede argumentatie is het ‘dus’-type: tussen de delen van de argumentatie kun je het signaalwoord ‘dus’ plaatsen.

1 Het Hawk-Eye-systeem (‘haviksoog’) is een computersysteem dat de baan van de bal volgt.

De structuur is: Argumenten DUS Conclusie (= standpunt)

In schema:

Vaak begint een schrijver zijn betoog niet met een standpunt, maar met argumenten. Aan het slot trekt hij dan een conclusie. Die conclusie heeft meteen de functie van een stellingname of standpunt. Tussen beide delen bestaat een concluderend verband, dat kan worden aangegeven met een signaalwoord als dus, kortom, of concluderend. voorbeeld Argumenten: 1 Er zijn al heel wat mensen overleden aan de EHEC-bacterie. 2 De EHEC-bacterie verspreidt zich razendsnel over bijna alle groenten. DUS Conclusie: De EHEC-bacterie is levensgevaarlijk.

226

Signaalwoord

Volgorde

Eerste hoofdtype

want

1 standpunt 2 argumenten

Tweede hoofdtype

dus

1 argumenten 2 conclusie (= standpunt)

Mengvorm

1 want 2 dus

1 standpunt 2 argumenten 3 conclusie (= standpunt)

227

Theorie

3

3 Lezen

Lezen

[67] Argumentatiestructuur Een argumentatie bestaat uit het standpunt en het geheel van argumenten (één of meer) dat het standpunt ondersteunt (argumenten) of ontkracht (tegenargumenten). De argumentatiestructuur maakt duidelijk op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen.

Theorie

bewering

hoofdargument

subargument

Bij enkelvoudige argumentatie is er sprake van één argument dat één standpunt/stelling/mening ondersteunt. voorbeeld ‘Zij is uitermate geschikt voor de baan, want ze heeft ervaring in de branche. Ze heeft namelijk twee jaar in een boekwinkel gewerkt.’

mening

Onderschikkende en nevenschikkende argumentatie kun je ook combineren.

argument

bewering

voorbeeld Zij is uitermate geschikt voor de baan, want ze heeft de goede opleiding gevolgd. In alle andere gevallen is er sprake van meer argumenten om het standpunt te onderbouwen. De argumentatie kan dan nevenschikkend of onderschikkend zijn, of een combinatie daarvan.

Nevenschikkende argumentatie Zijn de gebruikte argumenten gelijkwaardig, dan spreek je van nevengeschikte argumenten (neven = naast). Ze kunnen afhankelijk zijn (je hebt ze samen nodig om je standpunt voldoende te onderbouwen), of onafhankelijk (ieder argument op zich is sterk genoeg om je standpunt te onderbouwen). bewering

argument

argument

hoofdargument

hoofdargument

subargument

voorbeeld ‘Zij is uitermate geschikt voor de baan, want ze heeft de goede opleiding gevolgd en ze heeft ervaring in de branche. Ze heeft namelijk twee jaar in een boekwinkel gewerkt.’

argument

[68] Basisschema’s voor argumentatie voorbeeld ‘Zij is uitermate geschikt voor de baan, want ze heeft de goede opleiding gevolgd en ze heeft ervaring in de branche. Bovendien willen we graag een vrouwelijke collega.’

Onderschikkende argumentatie Is een argument een ondersteuning bij een ander argument, dan is het een ondergeschikt argument of subargument. Het eerste argument is het hoofdargument, het argument dat dit hoofdargument ondersteunt, is een subargument. Een ondergeschikt argument hoort bij een bepaald argument en kan niet bij een ander argument of helemaal ‘los’ worden geplaatst. Onderschikkende argumentatie wordt daarom ook ketenargumentatie genoemd.

Bij ingewikkelde meervoudige argumentaties is het handig om een schema te maken van de argumentatie. Je kunt zo’n schema maken om: • een bestaande tekst te analyseren (hoe zit de argumentatie in elkaar?); • je voor te bereiden op het schrijven van een betogende tekst, of het voeren van een discussie of debat. Hierna zie je vier basisschema’s. 1 Enkelvoudige argumentatie mening

argument

228

2 Nevenschikkende argumentatie bewering

argument

argument

argument

229

Theorie

3

3 Lezen

3 Onderschikkende argumentatie

Lezen

4 Combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie bewering

bewering

hoofdargument

hoofdargument

subargument

hoofdargument

subargument

voorbeeld ‘Zij is uitermate geschikt voor de baan, want ze heeft de goede opleiding gevolgd. Dat was een vereiste, omdat we in het verleden hebben gemerkt dat een andere opleiding niet goed aansluit bij het werk. Daarnaast is zij een vrouw en wij willen per se ons aantal vrouwelijke werknemers vergroten. Bovendien heeft ze ervaring in de branche. Ze heeft namelijk twee jaar in een boekwinkel gewerkt en ze heeft stage gelopen bij een uitgeverij.’

In het voorbeeld worden zeven argumenten gegeven bij de stelling: ‘Zij is uitermate geschikt voor de baan.’ Hoofdargument 1: Ze heeft de goede opleiding gevolgd. Subargument 1a: Een goede opleiding is een vereiste voor de baan. Hoofdargument 2: Zij is een vrouw. Subargument 2a: Het aantal vrouwelijke collega’s moet worden vergroot. Hoofdargument 3: Ze heeft ervaring in de branche. Subargument 3a: Ze heeft twee jaar in een boekwinkel gewerkt. Subargument 3b: Ze heeft stage gelopen bij een uitgeverij.

[69] Argumentatieschema’s Een argumentatieschema maakt duidelijk hoe standpunt en argument(en) inhoudelijk met elkaar samenhangen. Je onderscheidt de volgende argumentatieschema’s. Argumentatie op basis van: Oorzaak en gevolg

Kenmerk of eigenschap

Voor- en nadelen

230

hoofdargument 3

subargument 1a

subargument 2a

subargument 3a

De schrijver geeft voor- en/of nadelen van een voorgestelde actie of handeling met de bedoeling een standpunt voor of tegen die actie of handeling te onderbouwen. Signaalwoorden: voordeel ... nadeel, positief ... negatief, vooruitgang ... ongunstige ontwikkeling, waarderen ... tegenvallen, gunstig beeld ... kwalijke kanten/problemen.

Vergelijking

De schrijver vergelijkt twee situaties; op grond van wat in de ene situatie (on)waarschijnlijk of (on)gepast is, onderbouwt hij een standpunt over wat in de andere situatie (on)waarschijnlijk of (on)gepast is. Signaalwoorden: net als, zoals, zo ook, evenals, eveneens, eenzelfde, hetzelfde/ dezelfde als, in vergelijking met, vergeleken met, soortgelijke, anders dan, verschillend, onderscheid.

Algemene uitspraak en voorbeelden

hoofdargument 2

De schrijver geeft een of meer kenmerkende eigenschappen van een persoon, object of verschijnsel om een standpunt over een andere eigenschap te onderbouwen. Signaalwoorden: let vooral op signaalwoorden die een opsomming of toelichting aangeven. [33]

Basisschema bij de argumentatie in het voorbeeld:

hoofdargument 1

De schrijver wijst op een of meer gevolgen om de (on)waarschijnlijkheid van een oorzaak te onderbouwen of op een of meer oorzaken om de (on)waarschijnlijkheid van een gevolg te onderbouwen. Signaalwoorden: daardoor, door, doordat, waardoor, zodat, te danken aan, te wijten aan, het gevolg van, ten gevolge van, de oorzaak hiervan is

Er is sprake van nevenschikkende én onderschikkende argumentatie. In de onderschikkende argumentatie is ook sprake van nevenschikking (bij hoofdargument 3).

bewering

Theorie

De schrijver geeft voorbeelden van het optreden van een eigenschap of verschijnsel; daarmee onderbouwt hij een standpunt over het algemener voorkomen van die eigenschap of dat verschijnsel. Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, dat komt voor bij, ter illustratie.

subargument 3b

231

Theorie

3

3 Lezen

[70] Zuiver redeneren Als je een tekst schrijft of een mondeling betoog houdt, wordt er van je verwacht dat je zuiver redeneert; dat wil zeggen dat de redenering klopt. Zuiver redeneren is gebaseerd op de principes van de logica. Als je zuivere redeneringen kunt herkennen (als je logisch kunt redeneren), kun je beter vaststellen of een argumentatie klopt. In de logica wordt een redenering vaak zo opgebouwd: er wordt een algemene bewering (stelling) gedaan, als tweede volgt een waarneming, tot slot is er de conclusie, de slotsom. voorbeeld a bewering/stelling: b waarneming: c conclusie (dus):

Roken is ongezond (dat wéét ik). Veel mensen roken (dat zíe ik). Veel mensen leven ongezond.

Theorie

Lezen Maar wat erger is: de redenering is niet aanvaardbaar door de negatieve formulering: (a ➞ b) (niet a) (dus: niet b) Op deze manier mag je niet redeneren. Veel redeneringen ontsporen door het gebruik van de woorden alle en sommige. Vaak worden die woorden in uitgebreide redeneringen overigens niet eens expliciet gebruikt, maar brengt de formulering je wel op dat spoor. voorbeeld 4 a stelling: b waarneming: c conclusie:

Sommige Amsterdammers drinken bier. Alle Amsterdammers wonen in Nederland. Sommige mensen in Nederland drinken bier.

Die redenering klopt. Maar wat vind je van de volgende redenering? Het schema voor logisch redeneren ziet er dus als volgt uit: a bewering/stelling (a ➞ b) b waarneming (ik zie a) c conclusie (dus: b)

voorbeeld 5 a stelling: b waarneming: c conclusie:

Mensen die schaken zijn slim. Jesper kan niet schaken. Jesper is dom.

Redeneerfouten Om volgens de wetten van de logica te kunnen redeneren, moeten stelling, waarneming en conclusie natuurlijk wel juist zijn. Het volgende voorbeeld toont aan hoe snel je redeneerfouten kunt maken. voorbeeld 1 a stelling: b waarneming: c conclusie:

Alle mensen die rijk zijn, hebben hard gewerkt. Roman werkt hard. Roman zal rijk worden.

Er staan twee fouten in deze redenering. Ten eerste is de stelling niet correct, want er zijn ook rijke mensen die niet hard voor hun geld hebben gewerkt. Als de stelling fout is, is ook de conclusie onjuist. Ten tweede is de stelling in deze redenering omgedraaid; er is van gemaakt: ‘Wie hard werkt, wordt rijk.’ Van ‘a ➞ b’ is gemaakt: ‘b ➞ a’. Dit is een redeneerfout. Dezelfde fout staat in voorbeeld 2. voorbeeld 2 a stelling: b waarneming: c conclusie:

Mensen die verslaafd zijn (geweest) aan drugs en alcohol, gaan vroeger dood. Amy Winehouse is dood. Amy Winehouse was verslaafd aan drugs en alcohol.

De conclusie in dit voorbeeld is niet juist. Als Jesper niet kan schaken, kun je daarmee niet bewijzen dat hij dom is. Misschien is hij wel heel goed in wiskunde of programmeren, maar houdt hij gewoon niet van denksporten!

[71] Drogredenen Als je gelijk hebt, wil je gelijk krijgen! Daarvoor gebruik je soms niet alleen maar goede argumenten, maar ook minder valide of foute argumenten of redeneerfouten. Foute argumentaties heten drogredenen. Drogredenen worden soms onbewust (per ongeluk) gebruikt, maar ze worden ook vaak bewust gebruikt om de lezer of de luisteraar te manipuleren. De meest voorkomende drogredenen vind je in het volgende schema. Drogreden

Voorbeeld

Onjuiste oorzaakgevolgrelatie

De oorzaak leidt niet tot het genoemde gevolg, of het gevolg komt niet voort uit de genoemde oorzaak.

Geweld onder jonge kinderen neemt snel toe. Dat komt door de gewelddadige games op computers.

Hier volgt nog een voorbeeld van een foute redenering:

Onjuist beroep op kenmerk of eigenschap

Tessa is niet goed in sport, want ze heeft heel slechte ogen.

voorbeeld 3 a stelling: b waarneming: c conclusie:

Een bepaald kenmerk wordt naar voren gebracht, terwijl andere relevante kenmerken niet worden genoemd.

Overdrijven van voor- of nadelen

Het belang van bepaalde voor- of nadelen wordt erg overdreven.

Als we niet snel iets doen aan die druppende kraan, zal het hele huis onder water komen te staan.

Vals dilemma

Er wordt gesuggereerd dat je moet kiezen tussen twee mogelijkheden, terwijl er meerdere zijn.

Of je voedt kinderen streng op met het gevolg dat ze gefrustreerd raken, of je laat ze vrij met het gevolg dat ze volledig ontsporen.

De stelling in voorbeeld 2 is omgekeerd: ‘Wie vroeg doodgaat, is verslaafd (geweest).’

Wie huilt, heeft pijn. Vissen huilen nooit. Vissen hebben geen pijn.

In voorbeeld 3 is de stelling niet correct, want iemand die huilt, heeft niet altijd pijn.

232

Toelichting

233

Theorie

3

3 Lezen

Lezen Drogreden

234

Toelichting

Theorie

Voorbeeld

Overhaaste generalisatie

Er worden te weinig of niet-representatieve voorbeelden gegeven om het standpunt te onderbouwen.

Mevrouw Heinrichs had een fout antwoord goed gerekend. Zie je nou wel dat leraren altijd slordig nakijken!

Verkeerde vergelijking

De vergeleken situaties verschillen op relevante punten van elkaar.

Het geschiedenisonderwijs kan beter worden afgeschaft. Wat gebeurd is, is gebeurd. Oude schoenen gooi je toch ook weg?

Onjuist beroep op autoriteit

Er wordt een beroep gedaan op een bron die ondeskundig is, zichzelf tegenspreekt of een belang heeft in de kwestie (en dus wellicht niet objectief is).

De scheidsrechter van de waterpolowedstrijd heeft enkele verkeerde beslissingen genomen. Dat vond Jos Verstappen trouwens ook. (Jos Verstappen is Formule 1-expert; geen waterpolokenner.)

Persoonlijke aanval (op de man spelen)

Er wordt geen inhoudelijk argument gegeven, maar eigenschappen van de persoon naar voren gehaald die niet relevant zijn.

Wat weet jij nou van gezondheid en sport? Je bent zelf veel te dik!

Ontduiken van de bewijslast

Ervan uitgaan dat iedereen het met je eens is, zonder dat je bewijs levert.

• Iedereen zal het met mij eens zijn dat de toestroom van vluchtelingen moet worden beperkt. • Het klopt gewoon wat ik zeg. Lees de kranten maar!

Cirkelredenering

Het standpunt en het argument zijn inhoudelijk hetzelfde, ze worden alleen anders geformuleerd.

• (Waarom is Nils de baas?) Nils is de baas, want hij zegt wat er moet gebeuren. • (Waarom zegt Nils wat er moet gebeuren?) Nils zegt wat er moet gebeuren, omdat hij de baas is.

Vertekenen van een standpunt

Iemand woorden in de mond leggen.

Ga jij niet naar de verjaardag van Zahra? Dus je gaat lekker in je eentje zitten kniezen?

Bespelen van het publiek

Voorkómen van een afwijkende mening door op het gevoel te spelen.

‘Alleen een idioot vindt het prettig om in een dictatoriaal land te leven’, aldus de gefrustreerde politicus.

Verschuiven van de bewijslast

Zelf geen bewijs leveren, maar dat wel van de ander eisen.

Bewijst u dan zelf maar dat u niet door het rode licht reed!

Stok achter de deur

Het standpunt wordt niet ondersteund door argumenten, maar door onaangename gevolgen.

Als je bij je volgende rapport niet minimaal een 7,5 gemiddeld staat, krijg je geen nieuwe fiets!

Beroep op traditie

Een vergelijking trekken met vroeger, maar geen rekening houden met veranderende omstandigheden.

Waarom zou ik nu ineens via de e-mail gaan solliciteren? Ik schreef vroeger toch ook mijn brieven met de hand en toen ging het ook goed.

voorbeeld van een aantal drogredenen Het was een zonnige dinsdagmiddag. Zeven leerlingen uit 5H2 (een havo 5-klas) besloten niet naar de les te gaan. Het is veel te mooi weer, en daarmee was de kous af. Bij heel mooi weer ga je gewoon niet naar de les! (ontduiken bewijslast/onjuiste oorzaak-gevolgrelatie) ‘Ho ho’, riep de rector, ‘dat gaat zo maar niet! Jullie moeten gewoon naar de les. In sommige landen is het altijd mooi weer, dan gaan de mensen toch ook gewoon naar hun werk?’ ‘Echt niet’, riep Willemijn, ‘in Afrika hebben de mensen niet eens werk, dus zij zitten lekker in het zonnetje!’ (verkeerde vergelijking/overhaaste generalisatie) ‘Hoe weet jij dat?’, vroeg Brian. ‘Jij bent nog nooit verder dan naar de Veluwe op vakantie geweest, dus hoe weet jij nou hoe het in Afrika gaat?’ (persoonlijke aanval) ‘Ik heb dat laatst mevrouw Kraaijvanger horen vertellen en als zij dat zegt, dan is dat zo!’, legde Willemijn uit. (onjuist beroep op autoriteit)

[72] Argumentaties beoordelen Als je een tekst leest of hoort, moet je altijd kritisch zijn. Je moet zowel de argumenten op zich als de argumentatie in z’n geheel beoordelen. En vergeet de bron niet. Beoordelen feitelijke uitspraken: 1 Zijn de uitspraken controleerbaar? Of kun je ze niet toetsen? 2 Zijn de uitspraken in overeenstemming met de kennis en opvattingen van de beoordelaar/lezer? Of spreken ze die tegen? 3 Is de bron betrouwbaar? Op grond waarvan? Beoordelen bron: 1 Is de bron deskundig? Of heeft hij geen bijzondere kennis van het onderwerp? 2 Is de bron partijdig? Of heeft hij geen belang bij het onderwerp? 3 Is de bron consistent? Of spreekt de bron zichzelf tegen? Beoordelen waarderende uitspraken en argumenten: 1 Zijn er morele of emotionele argumenten gebruikt? Zo ja, wees dan extra alert. [65] 2 Zijn de argumenten aanvaardbaar? 3 Zijn de argumenten in overeenstemming met de kennis en opvattingen van de beoordelaar/lezer? Of spreken ze die tegen? 4 Zijn de argumenten valide? Of zijn er zaken aangehaald die niet waar zijn? 5 Zijn de argumenten relevant? Of maken ze het standpunt niet aannemelijker? 6 Zijn er geen foute (niet-valide) argumenten, oftewel drogredenen, gebruikt? [71] Beoordelen argumentatie: 1 Is de argumentatie consistent, spreken de argumenten elkaar dus niet tegen en is er geredeneerd volgens de wetten van de logica? [70] 2 Is de argumentatie aanvaardbaar, controleerbaar en betrouwbaar? 3 Is de argumentatie toereikend (volledig): zijn alle argumenten genoemd en zijn er niet te veel verzwegen argumenten? 4 Zijn er drogredenen gebruikt? [71]

235

Bijzonder taalgebruik

Theorie

3

3 Lezen

Lezen

[73] Bijzonder taalgebruik en retoriek De taal is het voertuig van de geest en voertuigen moeten gesmeerd lopen! Daarom gebruiken schrijvers en sprekers taal niet alleen om informatie droog over te brengen, maar ook om er als het ware mee te spelen. In taal kun je subtiele taalspelletjes verstoppen, waarmee teksten levendiger worden. Liever gezegd: je formuleert een tekst net iets anders dan de lezer of luisteraar verwacht. Hij raakt meer betrokken bij de tekst als hij - door goed gebruik van taal - verrast, verbaasd of geïnteresseerd raakt. Een spreker/schrijver kan taal suggestief gebruiken, met de bedoeling iemand te beïnvloeden. Hij geeft dan niet alleen de feiten, maar door het gebruik van bepaalde woorden geeft hij ook zijn eigen mening. Hij beïnvloedt op die manier in zekere zin ook de mening van de lezer of luisteraar. Als je in een gesprek met een medeleerling een bepaalde leraar ‘die vent’ noemt, suggereer je iets anders dan wanneer je het hebt over ‘die leraar’. Soms komt dit soort taalgebruik heel dicht in de buurt van manipuleren. In allerlei teksten, met name in overtuigende en activerende teksten kom je zulk taalgebruik tegen. Iemand die manipuleert, wil dat de lezer(s) en/of luisteraar(s) zich richt naar zijn wensen. Hij beïnvloedt de lezer(s)/luisteraar(s). voorbeeld van suggestief taalgebruik

TEKST 1 Veilig en duurzaam beleggen Banken zijn de laatste jaren niet positief in het nieuws gekomen. Dat geldt niet voor onze bank. Wij beheren het zuurverdiende spaargeld van onze klanten zorgvuldig. Bij ons is niemand zijn spaargeld kwijtgeraakt. Sterker nog: wij laten jaar na jaar positieve beleggingscijfers zien. Duurzaam en verantwoord ondernemen, daar gaat het bij ons om. Veilig beleggen, voor u natuurlijk! Onze beleggingsproducten en -diensten leveren op een verantwoorde wijze een financieel rendement op voor onze klanten. Het operationele risico beperken wij tot een acceptabel niveau. Bij enkele producten bieden we 100 procent garantie. Duurzaam beleggen, daar gaan wij voor! Maatschappelijk ondernemen en duurzaam beleggen staan al jaren hoog op onze agenda. Wij bieden dus niet alleen kans op financieel rendement, maar dragen ook een steentje bij aan de maatschappij. Wij hebben steeds meer duurzame producten in onze portefeuille. Zonder onnodige risico’s te nemen, proberen wij bij te dragen aan een beter milieu en een betere maatschappij. Zo wordt er in al onze kantoren en vestigingen naar gestreefd zo duurzaam mogelijk te opereren: geen onnodige printjes, geen glossy folders, duurzame inkoop van grondstoffen en energiezuinige oplossingen in al onze panden. Daarnaast beleggen wij bij voorkeur in duurzame ondernemingen.

Theorie

Toelichting In deze tekst komt (een vorm van) het woord ‘duurzaam’ negen keer voor. Ook het woord ‘veilig’ (en synoniemen) komt erg vaak voor. Door deze woorden heel vaak te gebruiken, blijven ze hangen bij de lezer. Als de naam van deze bank dan ook nog vaak wordt genoemd, bijvoorbeeld in het logo of omringende teksten, wordt de suggestie gewekt: ‘bank x = veilig en duurzaam’. In deze tekst komt veel suggestief taalgebruik voor: • ‘Dat geldt niet voor onze bank.’ (Suggestie: wel voor alle andere banken.) • ‘Wij beheren het zuurverdiende spaargeld van onze klanten zorgvuldig.’ (Suggestie: andere banken doen dat niet.) • ‘Wij laten jaar na jaar positieve beleggingscijfers zien.’ (Vaag taalgebruik: ‘laten zien’ wil nog niet zeggen dat de resultaten ook behaald zijn. Bovendien: wat is positief?) • ‘Het operationele risico beperken wij tot een acceptabel niveau. Bij enkele producten bieden we 100 procent garantie.’ (Vaag taalgebruik: Wat is acceptabel? Waar bestaat de 100 procent garantie uit? Wat is het eigenlijk? De suggestie wordt gewekt dat beleggen helemaal veilig is, maar eigenlijk staat er niets.) • ‘Wij bieden dus niet alleen kans op financieel rendement, maar dragen ook een steentje bij aan de maatschappij.’ (‘Kans op’ is nogal vaag; dit geldt ook voor ‘een steentje bijdragen’.) • ‘proberen we’, ‘er wordt gestreefd naar’, ‘bij voorkeur’. (Dit zijn allemaal vage formuleringen en geen harde uitspraken of toezeggingen.) Met bijzonder taalgebruik kun je: • je argumenten versterken; • proberen de tegenstander of de argumenten van de tegenstander belachelijk te maken; • iets heel origineel formuleren, in de hoop dat de boodschap dan beter zal worden onthouden. Dit kom je vaak tegen in reclameteksten. Retoriek betekent letterlijk welsprekendheid. In dit verband slaat de term meer op het effectief spreken en/of schrijven en dan vooral op de kunst van het overtuigen. Retoriek wordt geassocieerd met emotie, in plaats van rede. Toch is het gebruik van retoriek een welbewuste keuze. Je speelt in op iemands emotie om hem te overtuigen. Sprekers en schrijvers gebruiken voor retoriek allerlei soorten stijlmiddelen. Zie daarvoor [74-75].

[74] Beeldspraak Beeldspraak betekent: spreken in beelden. Hierbij speelt het onderscheid tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik een grote rol. Beeldspraak is altijd figuurlijk, want de voorstelling die je oproept (het beeld) is niet het letterlijke wat je bedoelt (het object). Veel uitdrukkingen zijn beeldspraak. De uitdrukking ‘Met je hoofd tegen de muur lopen’ betekent natuurlijk niet letterlijk dat je tegen de muur loopt. Je geeft een beeld, dat duidelijk maakt dat iemand even niet verder kan met wat hij doet. In het schema hierna staan vijf soorten beeldspraak. Je kunt ze gebruiken om je tekst aantrekkelijker te maken. Houd daarbij wel rekening met je publiek: snappen zij het ook?

Onze bank. Veilig en duurzaam. Voor u en uw omgeving.

236

237

Theorie

3

3 Lezen

Lezen Soort beeldspraak

Omschrijving

Voorbeeld

Vergelijking

Het object en het beeld hebben een overeenkomst en beide elementen worden in de zin genoemd. Soms staat er een vergelijkend woord tussen het object en het beeld.

• Hij lacht als een boer met kiespijn. • Mijn vriendin is als een vat vol tegenstrijdigheden! • Daar loopt een beer van een vent met een heel klein hondje!

Metafoor

Het object en het beeld hebben een overeenkomst, maar het object wordt niet genoemd.

• Die ezel heeft zijn boek vergeten.

Metonymia

De beeldspraak berust niet op een overeenkomst, maar op een ander verband tussen het object en het beeld. Het beeld noemt bijvoorbeeld de maker van een object, het materiaal waarvan iets is gemaakt, een deel van het geheel, of het geheel voor een deel.

• Kijk, daar hangen echte Van Goghs. (de maker van de schilderijen) • Hij trapte het leer in de touwen. (de voetbal in het doelnet) • Na de aardbeving hadden veel mensen geen dak meer boven hun hoofd. (geen woning) • Nederland heeft acht keer goud gewonnen. (Nederlandse sporters wonnen gouden medailles)

Personificatie

Voorwerpen, planten of abstracte begrippen worden aangeduid als levende, handelende mensen.

• De wind huilt door de schoorsteen.

Synesthesie

Een ongebruikelijke combinatie van waarnemingen van verschillende zintuigen.

• Marit schrok van die schreeuwende (horen) kleuren (zien). • Fatima heeft een warme (voelen) stem (horen).

[75] Stijlfiguren Soort stijlfiguur

238

Omschrijving

Theorie

Soort stijlfiguur

Een antithese is een tegenstelling. Door woorden met een tegengestelde betekenis tegenover elkaar te plaatsen, vallen ze meer op.

• Jong geleerd, oud gedaan. • Zij steunen elkaar door dik en dun.

Eufemisme

Een eufemisme is een verzachtende uitdrukking. In tegenstelling tot een understatement is een eufemisme nooit spottend bedoeld.

• Gisteren is oma van ons heengegaan. • Met een speciaal programma worden de probleemjongeren in die kansarme wijk aangepakt.

Hyperbool

Een hyperbool is een overdreven manier van zeggen. Het kan een effectief stijlmiddel zijn, maar kan in een bewering ook ongeloofwaardig klinken.

• Die man is zo sterk als een beer. • Ik heb helemaal niks om aan te trekken.

Voorbeeld

Ironie, sarcasme en cynisme

Ironie is een milde vorm van spot. Meestal bedoelt iemand het tegenovergestelde van wat hij zegt. Bij sarcasme is dat ook zo, maar dan op een hardere manier. Cynisme is weer harder dan sarcasme. Cynisme komt ook voort uit een soort wantrouwen tegen de mens in het algemeen. Vaak is het afhankelijk van de situatie - of van de persoon - of iets ironisch, sarcastisch of cynisch is.

• ironie Leraar tegen een leerling die veel te laat binnenkomt: ‘Het geeft toch niet dat we al begonnen zijn?’ • sarcasme Leraar tegen een leerling: ‘Jij boft maar: met zo’n leeg hoofd krijg jij nooit een hersenschudding!’ • cynisme Soldatenspreekwoord: ‘Beter vijf minuten laf dan een leven lang dood.’

Paradox

Een paradox is een schijnbare tegenstelling. Als je er goed over nadenkt, zijn de schijnbaar tegengestelde begrippen heel goed te combineren en vormen ze geen tegenstelling.

• Peter heeft een grote mond, maar een heel klein hartje.

Pleonasme

Pleonasme is de meest voorkomende stijlfiguur. Je gebruikt een woord in de zin, waarvan de betekenis al aanwezig is in een ander woord in de zin. Deze woorden (of woordgroepen) behoren niet tot dezelfde woordsoort, bijvoorbeeld een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord.

• In het bos struikelde hij over een houten boomstam. • Hij viel nogal hard naar beneden.

Retorische vraag

Een retorische vraag is een vraag waarop je geen antwoord verwacht. Je maakt een bewering sterker door deze als vraag te formuleren.

• Snapt dan niemand dat ik geen retorische vragen stel? • Wil je dat er ingebroken wordt?

Tautologie

Een tautologie gebruik je om iets te benadrukken. Je zegt twee keer hetzelfde met verschillende woorden. Deze woorden (of woordgroepen) behoren tot dezelfde woordsoort, bijvoorbeeld twee zelfstandige naamwoorden, twee bijvoeglijke naamwoorden, enzovoort. De herhaling, mits goed gebruikt, kan een versterkend effect hebben.

• Alle tafels stonden schots en scheef. • Ik zou daar nooit ofte nimmer naartoe gaan.

Understatement

Een understatement is een manier van zeggen waarbij de bewering wordt afgezwakt. Dit is dus het tegenovergestelde van een hyperbool. Door iets af te zwakken, valt het juist meer op. Soms is de zin spottend bedoeld.

• Ja, die Lionel Messie kan wel een aardig balletje trappen. • Zij was wel een tikje vermoeid na het lopen van de marathon.

Voorbeeld

Antithese

Omschrijving

239

Theorie

3

3 Lezen

Schrijven

[76] Bijzondere woordkeus

[77] Bruikbaarheid van informatie beoordelen

Sommige schrijvers gebruiken veel bijzondere woorden. Ze willen hiermee bijvoorbeeld hun argumentatie versterken of lollig overkomen. Er zijn schrijvers die daarin doorslaan. Door veelvuldig gebruik van woordspelingen of jargon schieten ze hun doel voorbij. Zorg ervoor dat je je woordkeus altijd afstemt op je publiek en de situatie.

Als je een tekst gaat schrijven of een presentatie gaat voorbereiden, zul je vaak op zoek gaan naar (achtergrond)informatie of teksten van anderen. Bij het beoordelen van die informatie stel je drie vragen: 1 Is de informatie van belang? 2 Is de tekst betrouwbaar? 3 Is de tekst consistent?

Omschrijving Woorden met een bepaalde gevoelswaarde

Woordspeling

Jargon

Spelen met klanken

240

Theorie

Voorbeeld

Woorden kunnen dezelfde betekenis hebben (synoniemen zijn), maar toch een andere gevoelswaarde. Het ene woord heeft een meer negatieve gevoelswaarde en het andere een meer positieve. Ook bijzonder deftige of ouderwetse woorden (archaïsmen) hebben vaak een bijzondere gevoelswaarde.

• In de Randstad wonen wel erg veel migranten, meer dan in de Achterhoek.

Een woordspeling is een taalgrapje. Je maakt daarbij gebruik van het feit dat een woord of uitdrukking meer dan één betekenis heeft. Woordspelingen verhogen vaak het lees- of luisterplezier en kunnen daardoor meer indruk maken.

• ‘Hier ligt Gijs van Amerongen, in de grond geen kwade jongen.’ (C. Buddingh’) • ‘Beter eenvoud dan twee fout.’

Sommige schrijvers of sprekers gebruiken jargon of vaktaal. Dit is de taal die zij onderling gebruiken. Zo wordt de communicatie verbeterd van mensen in een bepaald vakgebied. Maar als je jargon gebruikt buiten het vakgebied, is de kans groot dat je publiek de boodschap niet begrijpt.

• wandcontactdoos (gebruikt door elektricien) in plaats van stopcontact • hemelwater (gebruikt door aannemers) in plaats van regen en/of sneeuw

Om een tekst mooier te laten klinken en zo beter te laten onthouden, wordt - vooral in reclame - veelvuldig met klanken gespeeld.

• ‘3 in de rij, kassa erbij’ (eindrijm) • ‘Heerlijk, helder, Heineken’ • ‘Retteketet naar Beter Bed!’

• De gedistingeerde oude dame nam derhalve haar paraplu ter hand, teneinde heur haar niet te laten verprutsen door de regen.

De vraag of een tekst van belang is, zul je in de meeste gevallen anders moeten formuleren: past de informatie bij mijn (onderzoeks)vraag? Om erachter te komen of informatie voor jou van belang is, kun je op de volgende punten letten: het onderwerp, de vraag- of probleemstelling, de inleiding, de hoofdgedachte, het beoogde publiek, de samenvatting en/of de conclusie. Vervolgens ga je na of de informatie nieuw is, of dat die iets toevoegt aan wat je al wist. Onderwerp

Let op titel, inleiding, opvallend gedrukte woorden, tussenkopjes, enzovoort.

Vraag- of probleemstelling

Deze zie je meestal aan het eind van de inleiding of aan het begin van het middenstuk.

Hoofdgedachte

Kijk vooral naar de kernzinnen van de alinea’s [6], de inleiding en het slot.

Beoogd publiek

Past het niveau van de tekst bij je? Dus niet te eenvoudig, maar ook niet te moeilijk.

Inleiding of lead

Wordt de tekst aangekondigd? Ook de stelling die aan het eind van de inleiding wordt geformuleerd, is van belang.

Conclusie

Aan het einde van de tekst vind je een conclusie (vooral bij overtuigende teksten). Vooral aan de gebruikte argumenten kun je zien of een tekst geschikt is.

Om te achterhalen of een tekst betrouwbaar is, kun je op de volgende punten letten (zie ook [70] en [72]): Tekstdoel

Bepaal het tekstdoel. Ga bij een informerende of uiteenzettende tekst na of de feiten kloppen en of er voldoende feiten worden gegeven. Ga bij een overtuigende, beschouwende of activerende tekst na wat de auteur precies probeert te bereiken. Hij kan bijvoorbeeld zijn mening ‘verstoppen’ door een neutrale, objectieve schrijfstijl te hanteren. Beoordeel ook kritisch of de argumenten valide zijn en de redenering zuiver.

Schrijver

Ga na of de schrijver objectief is. Een wetenschappelijk artikel zal vaak onpartijdig zijn, omdat een wetenschapper zelf geen belangen behartigt. Een vertegenwoordiger van een oliemaatschappij daarentegen, zal een ander verhaal over gasboringen in de Waddenzee houden dan een afgevaardigde van een natuurbeschermingsorganisatie. Zij vertegenwoordigen (tegengestelde) belangen.

Bron

Is de bron deskundig? In een publiekstijdschrift vind je andere informatie dan in een wetenschappelijk tijdschrift. In een populairwetenschappelijk blad vind je informatie die betrouwbaarder is dan informatie in een sensatieblad of reclamefolder. Ook websites zijn bronnen, maar niet elke bron is even betrouwbaar of deskundig. Wees daarbij extra kritisch en op je hoede (zie verderop).

241

Theorie

3

3 Schrijven

Theorie

Schrijven

Datum

Wanneer is de bron gepubliceerd? Is de informatie nog actueel, of zouden er onderdelen verouderd kunnen zijn?

voorbeeld van een nepbericht (phishing)

Argumentatie

Zakelijke feiten zijn betrouwbaarder dan emotionele argumenten. Vooral in betogende en activerende teksten wordt soms met (eenzijdige) argumenten gemanipuleerd. Ook worden drogredenen gebruikt. [71] Let ook op bijzonder taalgebruik en stijlmiddelen. [73-75]

TEKST 3

Presentatie

Een goed gestructureerde, prettig leesbare tekst met een verzorgde vormgeving maakt een betrouwbaardere indruk dan een haastig geschreven kladblaadje.

Taalgebruik

Gebrekkig taalgebruik kan wijzen op een onbetrouwbare tekst. Een tekst vol amicale, subjectieve uitspraken of typfouten wekt minder vertrouwen dan een zakelijke en foutloze tekst. Het is daarom belangrijk dat je ook de nodige aandacht besteedt aan taalgebruik.

Van: Verzonden: Aan: Onderwerp:

Mijn Bank Klantenservice [mailto:[email protected]] maandag 21 oktober 2017 12:02 [email protected] Meer informatie over Mijn Bank

Geache klant,

Verder moet een tekst consistent zijn. Wordt er één gedachtegang of argumentatielijn gevolgd? Wordt er niet op de ene plaats iets heel anders verkondigd dan op een andere plaats?

Update om veiligheidsredenen uw rekening zo snel mogelijk. Update u uw rekening niet word uw toegang tot het internetbankieren

Er volgen nu drie voorbeelden van teksten die in gebrekkig Nederlands zijn geschreven; een indicatie voor onbetrouwbaarheid.

Op mijnbank om veiligheidsredenen geblokkeerd. update uw rekening snel en veilig door op de onderstaande link te klikken. Inloggen Mijn Bank

voorbeeld van onbetrouwbare tekst Bij voorbaat dank, MIJN BANK

TEKST 2 Van: Verzonden: Aan: Onderwerp:

[email protected] maandag 12 april 2017 13:29 Carlijn Essendoorn Verdien € 2.990,- per maand!

Een groot Europees bedrijf is op zoek naar de kandidaten voor beschikbare vacatures.

Helaas worden de criminelen ook steeds slimmer. In het volgende voorbeeld staan maar een paar fouten. Hier helpen alleen gezond verstand en ervaring: je zou moeten weten dat een bank nooit gegevens opvraagt via e-mail.

voorbeeld van een nepbericht (phishing) TEKST 4

U zult zonder geldinvesteringen en met minimaal tijdsverlies het geld kunnen verdienen. Wij zullen een opleiding voor u geven; zelfs tijdens de opleidingsperiode zult u al beginnen

Geachte heer/mevrouw,

het geld te verdienen. Afgelopen tijd is onze server aangevallen door hackers. Het is dus bij deze noodzakelijk dat Deelname aan de opleiding zal niet voor je hoofdactiviteiten lastig vallen.

alle klanten die gebruik maken van de website nu momenteel op de onderstaande link inloggen.

Wanneer U geinteresseerd bent - stuur uw resum op onze website: www.investnow.com.

Inloggen Mijn Bank U kunt blijven inloggen met uw huidige inloggegevens. Als u eenmaal met Uw bestaande

Deze e-mail zit vol fouten en waarschijnlijk is er gebruikgemaakt van automatische vertaling. De afzender komt hierdoor niet erg betrouwbaar over. Je hebt op z’n minst te maken met spam, maar het zou hier ook om een virus of oplichting kunnen gaan.

gegevens heeft ingelogd,raadt Mijn Bank u aan om na het openen van deze e-mail zo snel mogelijk op de verbeterde & beveiligde website in te loggen. Bij voorbaat dank,

In het volgende voorbeeld is overduidelijk sprake van ‘phishing’: kwaadwillende mensen die proberen achter je persoonlijke gegevens te komen om daar - op welke wijze dan ook - misbruik van te maken. Gelukkig zit ook dit nepbericht vol met fouten, waardoor je meteen al gewaarschuwd bent. Banken sturen geen berichten die zo veel fouten bevatten.

242

Mijn Bank N.V.

Afdeling Fraude & Spam

243

Theorie

3

3 Schrijven

Websites beoordelen Informatie opzoeken via het internet is heel gemakkelijk. Als je iets wilt weten, ga je snel even ‘googelen’. Heel snel vind je wat je zoekt, en meer! Toch moet je waakzaam zijn als je informatie alleen via het internet zoekt. Zo bestaat de kans dat je (te) snel tevreden bent. Je hebt wat informatie en klaar! Zo werkt het natuurlijk niet. Je moet de websites die je bezoekt, beoordelen en wel op ten minste drie punten: 1

Autoriteit van de website

Wie heeft de site geschreven, gaat het om een bekende instantie? Hoe deskundig is de informatie? Hoe betrouwbaar is de informatie?

2

Objectiviteit van de website

Wat is het doel van website (aan informatieve sites heb je meer dan aan commerciële sites)? Wat is het belang van de site? Staan er verwijzingen op naar andere sites? Hoe wetenschappelijk is de informatie?

3

Actualiteit van de website

Is de informatie nog geldig? Is de informatie gedateerd? Wanneer is de site voor het laatst bijgewerkt?

Naast deze drie punten moet je kijken naar het ontwerp van de website. De vormgeving en het beeldgebruik zeggen ook iets over de betrouwbaarheid. Let bijvoorbeeld op de opzet: is die logisch? Dat betekent dat alle informatie die je zoekt gemakkelijk vindbaar is op de startpagina. Kijk ook naar de manier waarop de informatie is geschreven. Een tekst die bol staat van stijl- en spelfouten is waarschijnlijk niet betrouwbaar en absoluut ongeschikt voor opdrachten die je voor school moet maken. Andersom geldt dat echter niet altijd: een prachtige, verzorgde site hoeft niet per definitie betrouwbaar te zijn.

Checklist voor het beoordelen van websites • • • • • • • • •

Is het duidelijk wie de maker, afzender of uitgever van de site is? Is het doel van de site duidelijk? Bevat de site commerciële advertenties? Hoe is de maker van de site bereikbaar? Is het duidelijk wie de website heeft geschreven? Is de schrijver (voldoende) deskundig? Is het duidelijk waar alle informatie op de site vandaan komt? Is de informatie op de site actueel? Bevat de tekst op de site (veel) spel- en formuleringsfouten?

[78] Informatie verwerken Als je hebt besloten een bron (tekst, fragment, website) te gebruiken als achtergrondinformatie voor het schrijven van je eigen tekst – of wanneer je de inhoud van een bron later moet kunnen reproduceren – is het van belang dat je de meest relevante gegevens eruit haalt en ze later snel terug kunt vinden. Daarvoor kun je een samenvatting maken van de bron(tekst). Er zijn verschillende soorten samenvattingen: • Voor je leesdossier moet je misschien af en toe een leesverslag inleveren, met daarin opgenomen een uittreksel: een beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in een boek of verhaal. • Voor je documentatiemap moet je misschien ook af en toe een (studie)samenvatting inleveren. Daarin neem je van een (deel van een) boek of een artikel alleen die elementen op die van belang zijn voor jouw onderzoeksvraag. Niet alles hoeft in zo’n samenvatting te staan, alleen dat wat voor jou voor dit doel relevant is. • Soms moet je een representatieve samenvatting maken. Dat is een nieuwe (korte) tekst die de

244

Theorie

Schrijven oorspronkelijke tekst kan vervangen. Daarbij zijn volledigheid, nauwkeurigheid en een goede bronvermelding heel belangrijk. Een uittreksel of een samenvatting voor je documentatiemap maak je meestal alleen voor jezelf, een representatieve samenvatting is voor anderen bedoeld.

Documentatiemap Ter voorbereiding van een (mondeling of schriftelijk) betoog, een uiteenzetting, een beschouwing, een discussie of een debat kun je ook een documentatiemap samenstellen. In een documentatiemap sla je de verzamelde informatie overzichtelijk op: je ordent en verwerkt de gegevens. Zorg ervoor dat zo’n map er overzichtelijk uitziet en prettig leesbaar is, zodat je hem kunt presenteren of inleveren. Een documentatiemap bestaat uit: 1 Een titelblad. Vermeld hierop behalve de naam van je onderwerp ook je naam, klas en de datum. 2 Een inhoudsopgave. Zorg voor een doorlopende nummering van de pagina’s. Zet achter ieder onderdeel het juiste paginanummer. 3 Een voorwoord met je motivatie: • Waarom heb je dit onderwerp gekozen? • Wat is je centrale onderzoeksvraag en wat zijn deelvragen? 4 Een beschrijving van je werkwijze: a Hoe en waar heb je informatie gezocht? b Welke problemen kwam je tegen tijdens je onderzoek? c Hoe heb je die problemen opgelost? d Waar ben je tevreden over en wat zou je de volgende keer anders doen? 5 Een alfabetisch opgestelde bronnenlijst met alle geraadpleegde literatuur. Zie [47] voor de regels voor bronvermelding. 6 Kopieën van gebruikte artikelen of pagina’s van een boek. Spreek met je docent af hoeveel en welke bronnen je documentatiemap moet bevatten. Wanneer je een audiovisuele bron gebruikt, of een zelf afgenomen interview of enquête, maak je van de hoofdzaken daarvan een verslag. [54] Dat verslag neem je op in je map. 7 Spreek met je docent af hoe je de bronnen gaat verwerken. Enkele mogelijkheden: • Je onderstreept op kopieën de passages (voorbeelden, feiten, argumenten) die van belang zijn voor de centrale zoekvraag (en de deelvragen). • Je geeft per bron een korte samenvatting die uitgaat van de centrale zoekvraag. • Je maakt een schema waarin je alle relevante informatie uit de bronnen op overzichtelijke wijze weergeeft. 8 Per bron: een korte beoordeling waarin je ingaat op de betrouwbaarheid van de informatie en het nut ervan voor je onderwerp. Raadpleeg hierbij [22] en [77]. Online zijn er ook verschillende programma’s te vinden waarmee je een digitale documentatiemap kunt samenstellen. Hierin kun je de digitale bronnen die je wilt gebruiken snel opslaan en ordenen. Een voorbeeld van zo’n programma is www.mattermap.nl.

[79] Tekstvormen afstemmen op publiek In [8] staan voorbeelden van tekstvormen. De tekstvorm die je kiest, hangt niet alleen af van je tekstdoel, maar ook van het publiek waarvoor je schrijft. De vraag die je jezelf moet stellen is: hoe bereik ik mijn publiek op de beste manier? • Als je een schoolfeest organiseert en je wilt zo veel mogelijk leerlingen van school bereiken, kun je een oproep plaatsen op de website van de school, in de schoolkrant, op het mededelingenbord of in een flyer die je aan de leerlingen uitdeelt.

245

Theorie

3

3 Schrijven

• • •

Schrijven

Voor een oproep aan bedrijven om een evenement te sponsoren, is een gerichte, zakelijke brief of e-mail een goede tekstvorm. Als je aan een breed publiek je mening kenbaar wilt maken over een maatschappelijke zaak, of je wilt reageren op een nieuwsfeit, dan kun je een ingezonden brief schrijven in een landelijke krant. Als je veel jongeren van je eigen leeftijd wilt bereiken, kun je kiezen voor een bericht op sociale media.

Bij de keuze van je tekstvorm moet je ook rekening houden met het bereik: hoeveel mensen wil je bereiken? Het bereik kan ongericht zijn (bedoeld voor iedereen) en gericht (bedoeld voor een beperkt publiek). Tekstvorm

Ongericht, bedoeld voor iedereen

Gericht, bedoeld voor een beperkt publiek

Bijvoorbeeld aan lantaarnpalen langs de weg of in bushokjes

Komt alleen op bepaalde plaatsen voor, bijvoorbeeld in scholen, in theaters, bij het arbeidsbureau.

Folder/flyer

Huis aan huis bezorgd, op willekeurige plaatsen uitgedeeld

Is geadresseerd, of wordt alleen in bepaalde wijken bezorgd, of alleen aan een beperkt aantal mensen uitgedeeld.

Ingezonden stuk in krant

Advertentieblad, huis-aan-huisblad, gratis kranten op bijvoorbeeld het station

Via abonnementen of via verkoop in de kiosk. Daarbij kun je onderscheid maken tussen landelijke en regionale kranten.

Redactioneel commentaar in weekblad

Advertentieblad

Via abonnementen of verkoop in de kiosk. Daarbij kun je onderscheid maken tussen opinieweekbladen zoals HP/De Tijd, Vrij Nederland en publiekstijdschriften als Nieuwe Revue, Libelle.

Affiche

Theorie

Artikel in tijdschrift

Voor een groot publiek, bijvoorbeeld de Kampioen (voor alle leden van de ANWB)

Voor een geselecteerd publiek. Daarbij kun je onderscheid maken tussen echte vaktijdschriften als Onze Taal en tijdschriften voor een groter publiek, bijvoorbeeld PCmagazine.

Recensie/ artikel/advertentie op internet

Websites, banners, blogs, openbare forums, sociale media

Via mailinglists, nieuwsbrieven, (besloten) forums, sociale media, enzovoort.

Publiek

Tekstvorm

Kinderen van de basisschool

Artikel in een tijdschrift (Kids for animals)

Leden van de Dierenbescherming

Redactioneel commentaar in tijdschrift (magazine dier), blog op de site van de dierenbescherming

Algemeen publiek

Nieuwsbericht in het algemeen dagblad of op de website van de krant, over hoeveel asieldieren de dierenbescherming in een jaar opvangt

Algemeen publiek

Tv-reclame of radiospotje over de dierenbescherming, campagne op sociale media

Bezitters van huisdieren, meestal dierenliefhebbers

Oproep om vrijwilliger te worden op een affiche bij dierenartsen

Scholieren, zowel in basis- als in voortgezet onderwijs

Lespakketten, campagne op sociale media

Veel organisaties kiezen voor verschillende tekstvormen om hun publiek te bereiken. Neem een organisatie als de Dierenbescherming. Voor verschillende doelgroepen gebruikt de Dierenbescherming andere tekstvormen. Elke groep heeft een eigen tekstvorm. voorbeeld

TEKST 5

KIDS FOR ANIMALS DIERENAMBULANCE! Deze speciaal gemaakte dierenambulance is bestemd voor het geven van les op scholen. De dierenambulance kan ook echte ambulanceritten rijden. Tot de standaarduitrusting behoren onder meer een brancard, een hondenbench en vangkooien. Met deze dierenambulance is de voorlichting van Kids for Animals over eerste hulp aan dieren nog leuker en nog completer! Bron: www.kidsforanimals.nl.

[80] Betoog en ingezonden brief WIL IK ECHT VRIJ SCHRIJVEN ZIT IK @#$%! IN HET ALFABET GEVANGEN

246

Postbus 1045 6801 BA Arnhem www.loesje.nl

In het examen voor Nederlands wordt de tekstsoort betoog vaak gebruikt. Het tekstdoel van een betoog is overtuigen. Een betoog heeft vaak een bewering-en-argumentstructuur of een voordelen-en-nadelenstructuur. Zie [39]. In een betoog brengt de schrijver (of spreker) nadrukkelijk zijn mening naar voren, met argumenten en een conclusie. In een betoog wil je een ander overtuigen van je gelijk. Een betoog is dus erg subjectief. Een voorbeeld van een betoog is een ingezonden brief. In een ingezonden brief zet je je standpunt over een onderwerp helder uiteen. Dat onderwerp heeft meestal te maken met actuele discussies (bijvoorbeeld iets wat in de krant heeft gestaan of wat op televisie is geweest). Je verdedigt je standpunt met argumenten die je visie ondersteunen. Vaak is een ingezonden brief geschreven met wat informeler taalgebruik, waarbij de schrijver gebruikmaakt van stijlfiguren als ironie en understatement. [75]

247

Theorie

3

3 Schrijven

De volgende ingezonden brief is een mooi voorbeeld van een betogende tekst.

Theorie

Schrijven

[81] Beschouwing en essay

voorbeeld van een betogende ingezonden brief T1 In een beschouwing belicht de schrijver of spreker een onderwerp van verschillende kanten, bijvoor-

TEKST 6

Zin in lange zinnen

De Troonrede zal ook dit jaar waarschijnlijk weer net iets makkelijker zijn dan vorig jaar. Met minder moeilijke woorden. En met kortere zinnen. Want kort is goed! Toch? [stelling] Ieder jaar reikt het tijdschrift Tzum de zogenoemde Tzum-prijs uit voor de mooiste literaire zin van dat jaar. De Vlaamse schrijver Tom Lanoye won die prijs met de volgende zin: “Vijftien jaar had de badkamer met de caravanafmetingen probleemloos dienstgedaan, de sporadisch gekneusde knie niet te na gesproken van wie zich, zijn toilet makend of zich scherend voor het lavabootje, te bruusk omdraaide en aan den lijve moest ervaren hoe gering de speling was gebleven tussen rand en wand.”

Lange zinnen Lanoye krijgt er een beker voor, en € 49,-: één euro voor ieder woord uit de zin - maar goed dus dat die zin zo lang is. Nu zijn ze bij Tzum sowieso dol op lange zinnen, want de gemiddelde zinslengte van de prijswinnaars van hun sinds 2002 bestaande prijs is maar liefst 41 woorden. [argument] Onder de nominaties bevonden zich heus wel korte zinnen (zoals “Een vrolijke begrafenis maakt heel erg duidelijk dat de dood een catastrofe is” van A.L. Snijders), maar blijkbaar wordt een zin pas echt mooi als hij zich langs meerdere komma’s naar het einde slingert. [argument]

beeld door het geven van oorzaken, oplossingen en voor- en nadelen. Op deze manier kan de lezer of toehoorder een goed beeld krijgen van het onderwerp en zich daar een oordeel over vormen. Het tekstdoel van een beschouwing is de lezer aan het denken zetten. Dit tekstdoel zit een beetje tussen informeren (objectief informatie geven) en overtuigen (je eigen mening geven) in. Net als in een betoog komt in een beschouwing je eigen mening naar voren, maar die blijkt minder duidelijk. Je probeert anderen niet van je gelijk te overtuigen. Een beschouwing is dus persoonlijker van toon dan een uiteenzetting, maar objectiever dan een betoog. Het slot van een beschouwing is meestal een samenvatting en enkele prikkelende zinnen om de lezer over het onderwerp aan het denken te zetten. Een beschouwing heeft vaak een de volgende tekststructuren of een combinatie daarvan [39]: • voordelen-en-nadelenstructuur • vroeger-en-nu-structuur • vroeger-nu-toekomststructuur • probleem-en-oplossingstructuur • verschijnsel-en-verklaringstructuur • verschijnsel-en-besprekingstructuur

Essay ‘(...) een essay heeft een bredere onzekerheidsmarge nodig, een gebied waarbij de vlucht der gedachten vrij is, waar de geest mag speculeren en de taal moet verleiden.’ Bron: Allard Schröder, Nieuwe tijden.

Troonrede Die voorkeur voor lang is opmerkelijk, omdat we eigenlijk helemaal niet van lange zinnen horen te houden. Ze zijn te moeilijk en te onoverzichtelijk voor ons, vinden de deskundigen. En daarom zijn er in de afgelopen veertig jaar miljoenen lange zinnen in steeds kortere delen geknipt. Want kort is goed. Want leesbaar. [argumenten]

Een essay lijkt erg op een beschouwing, al is een essay meer wetenschappelijk. Een essayist geeft op een wetenschappelijke manier meningen en visies over problemen of ontwikkelingen die actueel zijn. Hij gebruikt hiervoor bronnen, waarnaar hij in zijn tekst verwijst. Een essay heeft door zijn lengte (het zijn vaak lange teksten) meer diepgang dan een beschouwing. Sommige essays hebben zelfs de lengte van een heel boek.

Tekstversimpelaars Het is helemaal in de geest van deze tijd om alles steeds eenvoudiger en leesbaarder op te schrijven, maar het doet je je wel afvragen of het niet eens een keer andersom zou moeten. Maak de Troonrede weer eens wat moeilijker, en zet er zinnen in als: “De regering stelt zich vol enthousiasme ten doel de komende jaren eens flink de schouders te zetten onder het taalonderwijs op de Nederlandse scholen, zowel aan onze kinderen als aan alle inburgeraars, en wel zodanig dat alle schoolverlaters zo taalvaardig zijn dat ze in staat zijn complexe zinnen vol bijstellingen en bijwoordelijke bijzinnen te lezen en te begrijpen zonder dat deze eerst door tekstversimpelaars onder handen zijn genomen - en daar hebben we veel geld voor over.” En daar mag de koning dan best de Tzum-prijs voor krijgen, volgend jaar. Bestaande uit een beker en € 76,-. Bron: Raymond Noë, Zin in lange zinnen, op: www.nu.nl.

248

voorbeeld van een beschouwing

TEKST 7

Permanente online beschikbaarheid

De Fransen hebben geen halve maatregelen genomen. Sinds dit jaar hebben werknemers een wettelijk vastgelegd ‘recht op onbereikbaarheid’. Buiten kantoortijd mogen ze hun mobiele telefoon uitzetten en hoeven ze geen mails van chefs, collega’s of zakenrelaties te beantwoorden. De nieuwe wet moet voorkomen dat werknemers opgebrand raken van het continu beschikbaar zijn voor hun werkgever. Overspannenheid – vaak al onder twintigers – heeft inderdaad maar al te vaak te maken met de ontregeling van werk en rust als gevolg van

249

Theorie

3

3 Schrijven

Theorie

Schrijven voorbeeld filmrecensie

het gepiep en getril van de mobiele telefoon. En het is heel moeilijk om je individueel van die dwingende hedendaagse communicatiecultuur los te koppelen. Sommige bedrijven en instellingen gaan heel ver in het eisen van constante beschikbaarheid van hun werknemers. Wie niet binnen vijf minuten reageert op een mail of bericht, om het even of het ’s nachts of zondag is, wordt in sommige branches gezien als een luie collega die de kantjes ervan afloopt. Het levert een totalitaire bedrijfscultuur op die loyaliteit verwart met het plegen van roofbouw op de werknemers. Uiteindelijk is het dwangmatig mailen niet alleen slecht voor het welzijn van de werknemers, maar ook voor de productiviteit van het bedrijf. Bij Volkswagen vonden ze het e-mailen zo uit de hand gelopen, dat werknemers tussen 18.15 uur ’s avonds en 7 uur ’s ochtends op hun mobieltje van de zaak geen mails meer doorgestuurd krijgen. De rigoureuze ingrepen in Frankrijk en bij Volkswagen illustreren dat de dwingelandij van de digitale communicatie de gezondheid van werknemers kan bedreigen. Het is wel de vraag of wetgeving of het stilleggen van de server buiten kantoortijden altijd de meest effectieve methodes zijn. Naar: Hans Wansink, in: de Volkskrant.

[82] Recensie Veel kranten, tijdschriften en websites ruimen plaats in voor recensies: teksten waarin de recensent films, games, boeken, cd’s, toneelstukken, concerten en exposities bespreekt. In een recensie wil de schrijver in de eerste plaats zijn oordeel geven over de kwaliteit van de genoemde uitingen. Dat oordeel probeert hij te onderbouwen met argumenten. Een recensie is dus overtuigend: met zijn oordeel probeert de auteur het oordeel van de lezer in positieve of negatieve zin te beïnvloeden. Soms is een recensie ook activerend: ‘Dat toneelstuk moet iedereen zien, al is het alleen al voor de algemene ontwikkeling!’ Een recensie bevat ten minste drie onderdelen: 1 zakelijke gegevens, inclusief achtergrondinformatie over de schrijver en zijn werk; 2 gegevens over de inhoud; 3 een oordeel en argumenten van de recensent. Deze volgorde ligt niet vast. Veel recensenten beginnen met hun oordeel/conclusie en komen daarna met argumenten en inhoud.

250

TEKST 8

Ice Age: Collision Course

[1 zakelijke gegevens] Regie: Mike Thurmeier, Galen T. Chu | Cast (stemmen): Ray Romano (Manny), John Leguizamo (Sid), Denis Leary (Diego), Chris Wedge (Scrat), Queen Latifah (Ellie), Seann William Scott (Crash), Josh Peck (Eddie), Keke Palmer (Peaches), Adam Devine (Julian), Nick Offerman (Gavin), Max Greenfield (Roger), Stephanie Beatriz (Gertie), Jennifer Lopez (Shira), Wanda Sykes (Granny), e.a. | Speelduur: 94 minuten | Jaar: 2016

Wie had ooit gedacht dat Scrat, de primitieve eekhoorn geobsedeerd door eikels, een vijfde apocalyps mee zou maken? Scrat laat met Ice Age: Collision Course personages als Shrek achter zich met de langste reeks animatiefilms van het computertijdperk. Na lawines, tsunami’s, dinosauriërs en verhuizende continenten zorgt Scrat er dit keer voor dat een machtige asteroïde Manny, Diego, Sid en hun familie de stuipen op het lijf jaagt. [2 gegevens over de inhoud] Een van de pilaren van de Ice Age-formule is de dreiging van een allesvernietigende asteroïdeninslag. Een reden om wederom te focussen op de dinosauruswereld die mogelijk niet lang meer zal bestaan. We keren terug naar de ondergrondse jungle waar een stel vliegende reptielen aan het stoeien is met Buck, de theatrale en losgeslagen wezel uit de derde film. Tot dat moment is Collision Course wat zoekende naar een verhaal. Manny’s dochter heeft een nieuw vriendje, dat uiteraard Manny’s goedkeuring moet verdienen, maar na vier films lijkt de rek er een beetje uit bij Manny’s familieproblemen. Zodra Buck zich bij het groepje aansluit, krijgt het entertainmentgehalte een adrenalineshot.

[3 een oordeel en argumenten van de recensent] Dankzij de gestoorde animatie en de volle overgave van Simon Pegg is het personage belachelijker dan ooit. De manier waarop hij al vallend tegen vliegende dinosauriërs vecht en de natuurwetten compleet negeert, doet meer dan ooit denken aan de tekenfilmlogica van Looney Tunes. De animatietechniek is hier tevens indrukwekkend, driedimensionale personages bewegen zich soms op manieren die kenmerkend zijn voor de tekenfilms van vroeger; er is hier duidelijk afgekeken. Na de reünie met Manny’s familie legt Buck vrolijk uit met behulp van handig geplaatste tabletten, hoe ze een gigantische asteroïde gaan tegenhouden. De dierenfamilie - en menig filmbezoeker - kijkt het wat ongelovig aan. Maar wanneer Scrat later per ongeluk de Maan langs de Aarde keilt, met de zwaartekracht een hele rivier optilt en Buck zorgeloos het rivierbed oversteekt, besluit het gezelschap er maar gewoon in mee te gaan.

251

Theorie

3

3 Schrijven

Theorie

Schrijven voorbeeld

De serie had altijd al de scènes met Scrat als een idioot tussendoortje. Maar dit keer is het helemaal doorgetrokken in het hoofdverhaal en zet men volledig in op slapstick en compleet overdreven humor. Bovendien komt de animatiestijl op momenten echt angstvallig dicht bij die ongrijpbare Looney Tunes-kwaliteit. Voor liefhebbers van die tekenfilmstijl is Collision Course op de beste momenten dan ook enorm verfrissend. Jammer genoeg blijven er veel elementen over die aanvoelen als onnodige herhaling in een franchise die zijn zegje al gedaan heeft. Het subplot van de datende dochter, een liefdesverhaal met Sid en een soort spirituele cult geleid door een Lama zijn geen van alle memorabel. Niet alle grappen werken even goed en het verhaal meandert ook maar wat langs verschillende settings. De nieuwerwetse stijl van visuele humor maakt echter veel goed, Ice Age heeft hiermee iets te pakken wat je momenteel nergens anders ziet. Hopelijk gaat Blue Sky Studios hiermee verder in een eventuele zesde film. In zijn geheel is de vijfde Ice Age bijna een heropname van Dawn of the Dinosaurs. Dankzij een terugkeer naar dinosauriërs, Buck en het zoveelste familieprobleem van Manny lijkt het net de derde film met een nieuw likje verf. Ice Age: Collision Course verdient dus zeker geen punten voor originaliteit. Maar dankzij enkele prachtige scènes die je bombarderen met 3D-effecten en een haast verloren stijl van hyperbolische tekenfilmhumor, is hij voor de nostalgiezoekers onder ons best te pruimen.

TEKST 9

Op naar Nkosi’s Haven

“I bless the rains down in Africaaaaaa…”, Toto schalt uit mijn autoradio. Ik rijd net weg na een gezellige pinkstermaandag in Groningen met ex-collega Lya. Dit liedje komt de laatste tijd opvallend vaak voorbij.

Over drie dagen staat er een nieuwe wereld op mij te wachten. Ik ben er nieuwsgierig naar, ik heb er zin in. Nieuwe natuur, nieuwe vriendschappen, nieuwe werkervaring, nieuwe indrukken en nieuwe ervaringen. Aan het begin van een, nu nog, blanco hoofdstuk in mijn leven.

Bron: Martijn Hamerling, op: www.filmtotaal.nl.

[83] Columns, blogs en online reacties Een column is een stukje in een krant of een tijdschrift waarin de schrijver zijn persoonlijke kijk geeft op een onderwerp. Veel bekende Nederlanders hebben een eigen column en ook in zakelijke bladen en communicatie komen columns veelvuldig voor. Een column kan overal over gaan: politiek, voetbal, showbizz of een persoonlijke ervaring. De tekst is vaak humoristisch, maar soms ook provocerend. De column heeft als doel een emotie bij de lezer los te maken. Een blog (of weblog) is een website waarop regelmatig (soms zelfs meerdere keren per dag) een bijdrage (tekst, foto of video) geplaatst wordt door een blogger (de schrijver van de tekst), plogger (de maker van de foto) of vlogger (de maker van de video).

252

Het plan is om zes maanden te gaan werken voor de Zuid-Afrikaanse stichting Nkosi’s Haven. Nkosi’s Haven maakt(e) op mij een diepe indruk, zij zetten zich in om de droom van Nkosi Johnson waar te maken. Nkosi Johnson werd geadopteerd door Gail Johnson en was besmet met het aidsvirus. Was, want op twaalfjarige leeftijd is hij overleden aan deze verschrikkelijke ziekte. Dit vond plaats in 2001, op dat moment was hij het langstlevende kind dat met aids/hiv ter wereld kwam.

Er wonen ongeveer 80 kinderen in Nkosi’s Haven en ongeveer 20 moeders die met hiv/aids geïnfecteerd zijn. Sommige kinderen kunnen met hun moeder in een cottage wonen, sommige kinderen wonen bij caregivers als hun moeder te ziek is om hen in de primaire en secundaire basisbehoeften te kunnen voorzien. Ik ga de komende maanden mijn best doen om de kinderen, maar ook de moeders, de aandacht te geven die zij verdienen.

Een blog heeft een soort dagboekstijl. Sommige blogs hebben als doel informeren, maar veel blogs hebben het karakter van een column: de persoonlijke visie van de blogger komt naar voren. Meestal biedt een blog de mogelijkheid om te reageren (interactiviteit), maar dat hoeft niet.

Met een open blik ga ik een nieuwe wereld betreden. Voelen, proeven, ruiken, ervaren en voornamelijk ondernemen. Ontdekken en ervaren, genieten en verbazen. Ik heb er zin in.

Als je gaat bloggen, is het belangrijk dat je je berichtjes kort houdt, hooguit zo’n 300 woorden. Heb je daar niet genoeg aan, dan kun je je bijdrage over meer berichten verspreiden. Als je een blog wilt bijhouden, schrijf dan prikkelend: dat nodigt lezers uit tot lezen en reageren. Ga niet uit van voorkennis; als je voortborduurt op eerder werk, verwijs er dan naar. Een blogartikel is een vorm van persoonlijke communicatie. Schrijf dan ook vanuit de ik-persoon. De richtlijnen voor een blog gelden ook voor vlogs. Houd het kort, zorg ervoor dat je je publiek blijft boeien en ga niet uit van voorkennis.

Janny

Online reacties en sociale media Als je je mening op internet wilt achterlaten, hoef je natuurlijk niet altijd zelf een blog te schrijven. Veel blogs, websites en forums bieden de mogelijkheid om te reageren. Meestal moet je daarvoor je naam en e-mailadres achterlaten. Verzin een naam die niet op je echte naam lijkt en maak een apart e-mailadres aan voor online reacties.

253

Theorie

3

3

Theorie

Spreken, kijken en luisteren

Schrijven Denk er goed over na voordat je een online reactie achterlaat. Als je eenmaal iets hebt geplaatst, kun je het niet meer weghalen. Misschien ben je het nu volstrekt (on)eens met een bepaalde persoon, maar het zou goed kunnen dat je daar over een paar jaar (of eerder) anders over denkt. Vraag je ook af hoe je het zou vinden als je toekomstige werkgever, je ouders of collega’s dit bericht lezen. Als je niet zeker weet of je nog steeds achter je eigen reactie staat wanneer je die over een paar jaar of via iemand anders weer terugleest, plaats hem dan niet. De meeste online reacties zijn nog jarenlang en door iedereen terug te vinden.

[86] Probleemoplossende discussie

Wil je toch een online reactie plaatsen, houd het dan kort, beledig niemand en lok geen discussies uit, tenzij dat je doel is. Sommige politici zetten bijvoorbeeld bewust sociale media in om hun visie naar buiten te brengen, revoluties te ontketenen of (daden van) personen te be- of veroordelen. Vaak met een stortvloed van reacties tot gevolg. Korte online reacties, zoals op Twitter of Facebook missen vanwege hun lengte vaak de verfijning van de redenering en de nuancering die nodig zijn om goed naar voren te kunnen brengen wat je wilt zeggen. Wees je daarvan bewust als je online je mening geeft.

Tijdens de discussie is het belangrijk dat je met elkaar samenwerkt. Een ruzietoon moet je sowieso vermijden. Met respect luisteren naar anderen is een voorwaarde voor een geslaagde discussie. Laat je nooit meeslepen door je emoties; alleen feiten en argumenten tellen.

Spreken, kijken en luisteren

[84] Keuze discussieonderwerp

Een discussie die tot een oplossing, een concreet besluit of een actieplan leidt, is probleemoplossend. Probleemoplossend kan een discussie zijn over vraagstellingen als: • Hoe gaan we de werkdruk in het onderwijs verminderen? • Wat gaan we doen om onze school schoner te houden?

[87] Forumdiscussie In de schoolpraktijk (en op studiedagen en congressen) is de forumdiscussie de populairste organisatievorm voor de discussie. In zo’n discussie praten enkele leerlingen, op een goed zichtbare plaats voor het publiek, onder leiding van een voorzitter over een bepaald onderwerp. Alle deelnemers hebben zich heel goed voorbereid, bij voorkeur door een documentatiemap samen te stellen. [78] Er zijn vier fasen in een forumdiscussie.

Fase 1 Niet elk onderwerp is geschikt voor een discussie. Enkele aandachtspunten: • Zoek een discussieonderwerp dat ‘open’ is, dat wil zeggen dat er nog geen kant-en-klare oplossing voorhanden is. • Kies daarom een controversieel onderwerp, dat wil zeggen een onderwerp waarover de meningen flink uiteenlopen. Een stelling als ‘Zinloos geweld moet stoppen’ zal niet uitlopen op een leuke discussie. Iedereen is het er immers mee eens, je hoeft daar niemand van te overtuigen. • Neem een concreet onderwerp, waarover een duidelijke stelling te formuleren valt. Een vage stelling (‘Vroeger was alles beter’) leidt tot een oeverloze discussie. • Zorg ervoor dat je een onderwerp kiest dat bij voorkeur actueel is en aansluit bij de interesses van de deelnemers. Een onderwerp dat de deelnemers echt aanspreekt, verhoogt vanzelfsprekend de kans op een goede, vlot verlopende discussie. • Ten slotte moet je genoeg informatie kunnen vinden over het onderwerp.

[85] Meningvormende discussie Een discussie waarin je je eigen mening geeft, verheldert en eventueel bijstelt op basis van eigen nieuwe gedachten en meningen van anderen, heet meningvormend. Meningvormend kan een discussie zijn over vraagstellingen als: • Hoe kan zinloos geweld worden tegengegaan? • Welke grenzen moeten we stellen aan plastische en cosmetische chirurgie? • Moeten sportclubs ook meer aandacht besteden aan normen en waarden?

De voorzitter introduceert het onderwerp en de vraag- of probleemstelling. voorbeeld De media besteden de laatste tijd veel aandacht aan het gebruik van sociale media. Ik zal eerst even vertellen wat men daaronder verstaat en wat de mogelijkheden ervan zijn. Daarna gaan we discussiëren over de vraag: hoe ver mag informatieverstrekking via sociale media gaan?

Fase 2 Iedereen laat om de beurt zijn standpunt horen. Op die standpunten wordt nog niet gereageerd. Je standpunt kun je in fase 2 kort toelichten, maar breng niet direct alle feiten of argumenten ter tafel die je hebt verzameld. Voorbeeldformuleringen: • Ik vind dat ... • Ik ben van mening dat ... • Voor mij staat voorop dat ...

Fase 3 De eigenlijke discussie begint. Elke deelnemer onderbouwt zijn eigen standpunt met argumenten. Meningen worden verdedigd en aangevallen. Aan het eind van deze fase weet elke deelnemer hoe de andere deelnemers over het onderwerp denken. Voorbeeldformuleringen: • Dus jij vindt dat ... • Je zegt nu wel dat ..., maar volgens mij ... • Heb ik het goed begrepen als ik zeg dat jij vindt dat ... • Met die stelling ben ik het niet helemaal eens, want ... • Ik ben het gedeeltelijk eens met de opvatting van ..., maar ik denk dat ...

254

255

Theorie

3

3 Spreken, kijken en luisteren

Fase 4 Tot slot bekijkt de voorzitter of er een gemeenschappelijk standpunt te formuleren is, of dat er een oplossing te bedenken is. Misschien is het wel mogelijk tot een concreet besluit of een actieplan te komen. voorbeeld We vinden dus allemaal dat er paal en perk moet worden gesteld aan het gebruik van sociale media. We zijn het niet met elkaar eens als het gaat over de vraag waar de grens moet liggen. Thijs en Layla vinden dat sociale media alleen bedoeld zijn voor ...

Natuurlijk verloopt niet elke discussie precies zoals hier is beschreven. Misschien blijkt in fase 3 wel dat de standpunten zo ver uit elkaar liggen dat het vrijwel onmogelijk is tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. De voorzitter concludeert dan in fase 4 dat er sprake is van een onoverbrugbaar meningsverschil of dat er alleen over een aspect van het probleem overeenstemming is bereikt.

Taakverdeling Behalve voor de forumleden (maximaal zes personen, inclusief de voorzitter) is er een belangrijke rol weggelegd voor een aantal beoordelaars en enkele verslaggevers. De voorzitter is in de eerste plaats verantwoordelijk voor een goed verloop van de discussie. • Hij introduceert het onderwerp en de vraag- of probleemstelling (fase 1). • Hij zorgt ervoor dat elke deelnemer om de beurt zijn standpunt naar voren kan brengen (fase 2). • Hij zorgt ervoor dat tijdens de discussie (fase 3) iedereen aan het woord kan komen; hij remt zo nodig af of stimuleert juist. • Hij vat de resultaten correct samen en sluit af (zie verder: beoordeling voorzitter). [89] Elke beoordelaar krijgt tot taak op een aangewezen forumlid te letten. [89] Daarbij kan hij gebruikmaken van een invulschema. Enkele beoordelaars letten speciaal op de voorzitter. De verslaggevers letten op de discussie als geheel. Ze maken een kort verslag. [95]

Theorie

Spreken, kijken en luisteren

[88] Vergadering en overleg In allerlei situaties kunnen vergaderingen zinvol of noodzakelijk zijn. De leiding van een bedrijf, een stichting, een vereniging, een club of de redactie van een (online) schoolkrant, om maar enkele voorbeelden te noemen, zal regelmatig vergaderen om lopende zaken te bespreken, problemen op te lossen en besluiten te nemen. Kortom: waar mensen samenwerken, moet zo nu en dan vergaderd worden. In een overleg worden meer dagelijkse zaken besproken. De mensen die deelnemen aan het overleg, wisselen met elkaar van gedachten, bijvoorbeeld om informatie te geven of elkaar te adviseren. Een overleg is wat informeler van aard. Het heeft meestal geen officiële status, in tegenstelling tot de vergadering. Bij zowel een vergadering als een overleg is het de bedoeling dat een probleem helder wordt geschetst en dat oorzaken, gevolgen, voor- en nadelen van verschillende benaderingen worden afgewogen. Vaak is een discussie (meningvormend of probleemoplossend) onderdeel van de vergadering. In veel gevallen nemen de deelnemers ook besluiten. Een vergadering wordt (meestal) gevormd door de voorzitter, de notulist en de leden of deelnemers. De voorzitter leidt de vergadering. De notulist maakt aantekeningen die hij later uitwerkt tot een leesbaar verslag. De notulen geven een samenvatting van de vergadering en geven duidelijk aan welke besluiten er genomen zijn. [90] Voordat de vergadering begint, stuurt de voorzitter aan alle deelnemers een agenda en stukken (teksten) die besproken zullen worden tijdens de vergadering. Ook de deelnemers kunnen punten op de agenda laten zetten. De agenda vermeldt de punten die achtereenvolgens aan de orde zullen komen. Het is belangrijk dat alle deelnemers zich grondig voorbereiden op de vergadering door de agenda en de bijgevoegde stukken goed te lezen. Voor het beoordelen van een vergadering kun je gebruikmaken van het Beoordelingsformulier Vergadering en discussie.

Aandachtspunten voor deelname aan een discussie Zoals je hebt gelezen, is een discussie gericht op samenwerking: je probeert met z’n allen tot een zo goed mogelijk resultaat te komen. Daarbij hoort een positieve, groepsgerichte instelling. Enkele aandachtspunten voor deelnemers aan de discussie: a Bereid je goed voor. b Houd je aan de vierfasenstructuur. c Houd je aan het onderwerp en de probleemstelling, bewandel niet allerlei zijpaden. d Luister geïnteresseerd naar anderen en laat hen uitpraten. e Speel in op wat anderen zeggen. Dit kun je doen door te vragen om verduidelijking, door een aanvulling te geven, door iemand die afdwaalt te corrigeren. f Herhaal jezelf niet steeds, probeer meerdere feiten en argumenten naar voren te brengen. g Gebruik valide argumenten en zuivere redeneringen; vermijd drogredenen. [71] h Richt je tot de hele groep, begin niet een onderonsje met je buren. i Moedig deelnemers die nog weinig hebben bijgedragen, aan iets te zeggen. j Bedenk dat je samen verantwoordelijk bent voor een prettige sfeer. Informatie over gesprekstechnieken vind je bij [25].

256

257

Theorie

3

3 Spreken, kijken en luisteren

voorbeeld van een agenda (met een toelichting)

TEKST 10

Agenda

voor de vergadering van op: in: genodigden:

Spreken, kijken en luisteren

[89] Beoordeling forumdiscussie en vergadering Gebruik bij de beoordeling van een forumdiscussie of een vergadering de volgende vragen. [87-88]

... (naam van de instelling, vereniging of commissie) ... (datum, tijdstip) ... (plaats) ... (namen)

1 Opening Bij de opening heet de voorzitter iedereen welkom, licht het doel van de vergadering toe en leidt het volgende agendapunt in. 2 Notulen De notulen (het verslag van de vorige vergadering) hebben de aanwezigen op tijd gekregen, zodat ze vóór de vergadering alles hebben kunnen doorlezen. Daarbij hebben ze gecontroleerd of de standpunten, afspraken en besluiten goed zijn vastgelegd. De voorzitter vraagt of iedereen het met de tekst en de inhoud van de notulen eens is. Nadat eventuele onjuistheden zijn gecorrigeerd, keurt hij de notulen goed. 3 Ingekomen stukken De voorzitter vertelt wat er binnengekomen is aan mails, brieven, reacties, enzovoort. Als een binnengekomen stuk zo belangrijk is dat er over gediscussieerd moet worden, is het een apart agendapunt. Bijvoorbeeld: ‘Mail van Frans van Roon over terugloop aantal leden (bijgevoegd, ter kennisgeving).’ 4 Mededelingen De voorzitter stelt de aanwezigen op de hoogte van actuele ontwikkelingen. Bijvoorbeeld: ‘Ouders van regelmatige telaatkomers hebben een brief gekregen. Het effect van deze actie is merkbaar.’ 5 Bespreekpunten en beslispunten Dit zijn de eigenlijke redenen waarvoor men bij elkaar gekomen is. Vaak is het nodig dat de voorzitter even uiteenzet waar het om gaat. Daarna kan er worden gediscussieerd. De voorzitter moet er scherp op letten dat iedereen aan het woord komt en dat men niet van het onderwerp afdwaalt. Bij beslispunten gaat het om voorstellen waar de vergadering ‘ja’ of ‘nee’ op moet zeggen. Vaak zijn dit voorstellen waarover al eerder is gediscussieerd. 6 Rondvraag De voorzitter vraagt alle deelnemers of zij nog iets te vragen of te zeggen hebben. In deze fase van de vergadering staat de voorzitter geen discussie meer toe. Wel kan de voorzitter een onderwerp dat in de rondvraag naar voren is gebracht op de agenda van de volgende vergadering plaatsen. 7 Sluiting De voorzitter bedankt iedereen voor zijn inbreng. Vaak stelt hij in overleg met de deelnemers een datum voor de volgende vergadering vast.

258

Theorie

Beoordeling discussiedeelnemer A Voorbereiding 1 Heeft de deelnemer zich goed voorbereid? 2 Zorgt de deelnemer ervoor dat de informatie aansluit bij doel en deelonderwerpen? B Inhoud (en argumentatie) 1 Stemt de deelnemer zijn verhaal af op het doel? 2 Brengt de deelnemer de informatie of zijn standpunt duidelijk onder woorden? 3 Vraagt de deelnemer door om de juiste informatie te krijgen? 4 Houdt de deelnemer zijn spreekdoel(en) en onderwerp goed voor ogen? 5 Gaat de deelnemer bij afdwalen gesprekspartners daarin mee en pakt hij de draad weer op? 6 Gebruikt de deelnemer valide argumenten en bouwt hij zijn argumentatie goed op? 7 Vermijdt de deelnemer drogredenen? C Structuur 1 Neemt de deelnemer op het juiste moment de beurt en sluit hij logisch aan bij het gespreksdoel? 2 Maakt de deelnemer gebruik van verschillende manieren om opmerkingen aan te kondigen en de beurt te krijgen? 3 Kan de deelnemer een gesprek beginnen, gaande houden en beëindigen? 4 Luistert de deelnemer actief en laat hij andere deelnemers uitpraten? 5 Maakt de deelnemer gebruik van verschillende manieren om tijd te winnen en na te denken? D Publiekgerichtheid 1 Spreekt de deelnemer de andere deelnemers op een passende manier aan? 2 Kan de deelnemer formeel/informeel taalgebruik in de juiste situaties toepassen? 3 Kiest de deelnemer woordgebruik, houding en toon doeltreffend, afhankelijk van publiek of gesprekspartners en de situatie? 4 Speelt de deelnemer adequaat in op wat de gesprekspartners zeggen? 5 Vraagt de deelnemer zo nodig naar meer informatie of de bedoeling als een reactie niet wordt begrepen? 6 Reageert de deelnemer adequaat op uitingen van de gesprekspartner en kloppen ze met het gespreksdoel (informeren, overtuigen, enz.)? 7 Reageert de deelnemer op de juiste manier op non-verbale signalen van gesprekspartners? 8 Toont de deelnemer interesse in en respect voor de gesprekspartners en, indien aanwezig, de voorzitter, zowel in woordgebruik als in houding? E Woordenschat 1 Varieert de deelnemer zijn woordgebruik? 2 Kiest de deelnemer de juiste woorden en kiest hij een gepaste omschrijving als hij niet op het goede woord komt? F Taalgebruik en techniek 1 Formuleert de deelnemer zorgvuldig en correct? 2 Spreekt de deelnemer duidelijk en verstaanbaar? 3 Varieert de deelnemer in woordgebruik en toon? 4 Gebruikt de deelnemer korte en lange zinnen en maakt hij zijn zinnen af? 5 Maakt de deelnemer (bijna) geen fouten in zinsbouw of weet hij een fout snel te herstellen? 6 Past de deelnemer zijn taalgebruik en houding aan de situatie en andere deelnemers aan? 7 Spreekt de deelnemer vloeiend en zonder haperingen en hoeft hij bij moeilijke onderwerpen niet naar woorden te zoeken?

259

Theorie

3

3 Spreken, kijken en luisteren

Beoordeling voorzitter G Inleiding (fase 1) 1 Heeft de voorzitter zich goed voorbereid? 2 Introduceert de voorzitter het onderwerp en de (vraag)stelling? 3 Geeft de voorzitter voldoende achtergrondinformatie? H Vragenrondje (fase 2) 1 Laat de voorzitter iedereen om de beurt zijn standpunt geven? 2 Zorgt de voorzitter ervoor dat de discussiedeelnemers alleen een korte toelichting geven? I Discussie (fase 3) 1 Zorgt de voorzitter ervoor dat elke deelnemer voldoende aan het woord komt? 2 Remt de voorzitter al te dominante deelnemers af? 3 Nodigt de voorzitter zwijgers uit om iets te zeggen? 4 Vraagt de voorzitter om verheldering? 5 Zorgt de voorzitter ervoor dat de deelnemers goed naar elkaar luisteren? 6 Zorgt de voorzitter ervoor dat de deelnemers zich aan het onderwerp houden? 7 Vat de voorzitter tussentijds af en toe samen? 8 Zorgt de voorzitter voor een goede sfeer? J Samenvatting (fase 4) 1 Grijpt de voorzitter terug op de vraag- of probleemstelling? 2 Vat de voorzitter het bereikte resultaat (het gemeenschappelijke standpunt of de verschillende standpunten) goed samen? 3 Staat de voorzitter tijdens de laatste fase geen discussie meer toe? K Algemeen 1 Is het taalgebruik van de voorzitter correct? 2 Blijkt uit de non-verbale communicatie van de voorzitter dat hij betrokken is bij het gesprek?

Theorie

Spreken, kijken en luisteren

[91] Discussieverslag Het maken van een discussieverslag is niet gemakkelijk. Je moet niet alleen goed letten op wat er gezegd wordt, maar ook op dat wat niet gezegd wordt (non-verbale communicatie). [23] Het volgende moet in ieder geval in het verslag komen: Vooraf • je naam; • de namen van de deelnemers aan de discussie; • de naam van de voorzitter; • het onderwerp van de discussie. Inleiding Schrijf een korte inleiding over het onderwerp van de discussie; geef concrete, feitelijke informatie. Informatie over de discussie Schrijf op wat de mening is van de voor- en tegenstanders, welke argumenten er zijn gebruikt, welke tegenargumenten er zijn gegeven, of de tegenargumenten zijn weerlegd, enzovoort. Conclusie In de conclusie vermeld je wat er uiteindelijk uit de discussie is gekomen. Hoogstwaarschijnlijk hebben alle partijen een compromis gesloten, een beetje water bij de wijn gedaan. Dat leidt tot een conclusie of afspraak waarin alle partijen zich kunnen vinden. Vaak zul je aan je discussieverslag ook een observatie of beoordeling van de deelnemer(s) toevoegen (of een samenvatting daarvan). [89]

[90] Notuleren Notuleren is een ander woord voor het maken van een verslag van een vergadering. Zo’n verslag is noodzakelijk, omdat iedereen goed moet weten wat er tijdens een vergadering is besproken, wat er is besloten en wat de gemaakte afspraken zijn. Er zijn verschillende soorten notulen te onderscheiden: • Een letterlijk verslag: dit is een letterlijke weergave van wat iedereen zegt. Wanneer een dergelijke verslaglegging noodzakelijk is, wordt meestal opnameapparatuur gebruikt. De opname wordt letterlijk uitgetypt (dit heet een transcript). Héél soms wordt gebruikgemaakt van stenografie, een snelschrijfmethode met tekens en afkortingen. • Een samenvattend verslag: dit is een beknopte weergave van wat er besproken en besloten is. Deze vorm van notulen komt het meest voor. • Een actie- of besluitenlijst: hierin worden alleen de actiepunten en de genomen besluiten vermeld. Een dergelijke lijst wordt voornamelijk gemaakt als er een activiteit moet worden georganiseerd. Als je moet notuleren, is het van belang dat je schrijft voor alle deelnemers aan de vergadering, maar ook voor mensen die niet aanwezig waren, maar die wel betrokken zijn.

260

[92] Debatstelling In een debat tussen twee personen (of tussen twee teams) staan de standpunten van tevoren vast. Dat is bij een discussie niet het geval. Je probeert in een debat je eigen standpunt zo goed mogelijk te verdedigen en de argumenten van je tegenpartij te weerleggen. Er is bij een debat dus altijd sprake van concurrentie: degene met de beste argumenten of de grootste overtuigingskracht wint. Daarbij kan het er fel aan toe gaan. Denk maar eens aan de debatten tussen politieke tegenstanders in de Tweede Kamer. Omdat je in een debat de toehoorders moet zien te overtuigen, is het heel belangrijk vooraf goede informatie te verzamelen. Bovendien moet je goed op de hoogte zijn van de argumenten die je zelf kunt aanvoeren en de tegenargumenten die de tegenpartij kan aanvoeren. Tijdens het debat spelen niet alleen je kennis van zaken en overtuigingskracht een rol, ook je taalgebruik en spreekhouding zijn van belang. Je luistert goed naar de tegenpartij en neemt kennis van elkaars gedachtegoed over het onderwerp. Uitgangspunt van een debat is een stelling. Zo’n stelling heeft altijd deze basisvorm: beleid x moet vervangen worden door beleid y.

261

Theorie

3

3 Spreken, kijken en luisteren

Spreken, kijken en luisteren voorbeeld Iedereen die op een fiets rijdt, moet standaard een fietshelm dragen. Beleid X: Een fietshelm is voor niemand verplicht. Alleen kinderen en wielrenners dragen (vrijwillig) een fietshelm. Beleid Y: De fietshelm moet voor elke fietser verplicht worden.

[94] Opbouw en beoordeling debat Een debat tussen twee teams (van bijvoorbeeld twee personen) heeft een opbouw van zes ronden: Beurt

Een goede debatstelling is open, controversieel en actueel. Bovendien sluit zo’n stelling aan bij de interesse van de debaters (degenen die aan het debat deelnemen) en moet je over het onderwerp genoeg informatie kunnen vinden. Vergelijk de eisen die aan een discussieonderwerp worden gesteld. [84]

Voorstanders van de stelling moeten de vier debatvragen bevestigend kunnen beantwoorden en daarvoor de nodige argumenten aandragen. Als het de tegenstanders lukt om in ieder geval één van de vier vragen met succes te weerleggen, dan hebben zij ‘gewonnen’, want op dat moment zijn ook de andere punten ongeldig.

Tijd

Inhoud

1

Opzetbeurt voorstanders

5 min.

De voorstanders brengen hun beleidsvoorstel (standpunt) naar voren. De voorzitter noemt achtereenvolgens de vier debatvragen. De voorstanders beantwoorden elke vraag bevestigend en geven daar telkens een argumentatie bij.

2

Opzetbeurt tegenstanders

5 min.

De tegenstanders geven de tegenargumenten die ze tijdens de voorbereiding hebben gevonden en bedacht. Daarbij richten ze zich op minstens een van de vier debatvragen waar ze het niet mee eens zijn en leggen uit waarom ze het er niet mee eens zijn.

3

Verweerbeurt voorstanders

4 min.

De voorstanders moeten nu de argumenten die de tegenstanders naar voren hebben gebracht, weerleggen. Ook kunnen ze hun eigen argumenten nog eens goed onderbouwen.

4

Verweerbeurt tegenstanders

4 min.

De tegenstanders geven een reactie op het verweer van de voorstanders.

5

Slotbeurt tegenstanders

2 min.

De tegenstanders vatten nu hun argumentatie samen en vragen de toehoorders de debatstelling af te wijzen.

6

Slotbeurt voorstanders

2 min.

De voorstanders herhalen heel kort hun belangrijkste argumenten, waarbij ze proberen aan te tonen dat hun argumenten zwaarder wegen dan die van de tegenstanders. Ze vragen dan aan de toehoorders hun debatstelling te aanvaarden.

[93] Debatvragen Deelnemers aan het debat vallen een uitdagende stelling aan of verdedigen deze juist. Dat doen ze met vier standaardvragen, de debatvragen. De vier debatvragen luiden: 1 Bestaan er bij het huidige beleid wel problemen? 2 Veroorzaakt het huidige beleid inderdaad die problemen? 3 Lost het nieuwe beleid de problemen op? 4 Zijn de voordelen van het in te voeren beleid groter dan de nadelen ervan?

Theorie

Stelling: De huidige schoolexamens moeten worden afgeschaft. Debatvraag

262

Voorbeeld

1

Bestaan er wel problemen bij het huidige beleid?

Zorgt het schoolexamen in de laatste jaren van havo en vwo wel voor problemen?

2

Veroorzaakt het huidige beleid inderdaad die problemen?

Het huidige beleid heeft de volgende problemen veroorzaakt: • De schoolexamens zijn per school zo verschillend dat het diploma minder waard wordt. • De meeste schoolgebouwen zijn niet geschikt om de leerlingen goed voor te bereiden op de schoolexamens. • Veel leerlingen raken overwerkt door alle werkstukken die ze moeten maken voor de schoolexamens. • enzovoort ...

3

Lost het nieuwe beleid de problemen op?

• Als het schoolexamen wordt afgeschaft, verdwijnen de problemen die bij debatvraag 2 zijn genoemd dan echt? • Ontstaan er daardoor geen nieuwe problemen? • Is het nieuwe beleid echt beter dan het oude?

4

Zijn de voordelen van het in te voeren beleid groter dan de nadelen ervan?

Zijn de voordelen van het afschaffen van het schoolexamen groter dan de eventuele nadelen ervan?

De voorstanders van de stelling beginnen én eindigen het debat. Je ziet: voor- en tegenstanders mogen elkaar niet in de rede vallen. Een tijdwaarnemer controleert of beide partijen zich aan de voorgeschreven tijd houden. Het is zaak dat zowel voor- als tegenstanders tijdens het debat aantekeningen maken die ze kunnen gebruiken als ze aan de beurt zijn. De beoordelaars letten op individuele deelnemers en vullen al luisterend een beoordelingsformulier in waarop ze later hun oordeel baseren. Enkele verslaggevers maken aantekeningen van het debat als geheel, die ze uitwerken tot een verslag. [95] Eventueel wordt ook een jury ingesteld die een oordeel uitspreekt over de vraag welk team heeft gewonnen.

263

Theorie

3 Spreken, kijken en luisteren

4

Beoordeling debatdeelnemer A Voorbereiding 1 Heeft de deelnemer zich goed voorbereid? 2 Zorgt de deelnemer ervoor dat de informatie aansluit bij doel en deelonderwerpen? B Inhoud (en argumentatie) 1 Stemt de deelnemer zijn verhaal af op het doel en houdt hij zich aan de vier debatvragen? 2 Brengt de deelnemer zijn standpunt duidelijk onder woorden? 3 Onderbouwt de deelnemer zijn standpunt met valide argumenten, tegenargumenten en weerleggingen? 4 Hebben de partners in het debat hun teksten goed op elkaar afgestemd? 5 Vermijdt de deelnemer drogredenen? C Structuur 1 Houdt de deelnemer zich aan de voorgeschreven tijd per ronde? 2 Luistert de deelnemer goed als de tegenpartij aan het woord is? D Publiekgerichtheid 1 Spreekt de deelnemer de andere deelnemers op een passende manier aan? 2 Gaat de deelnemer inhoudelijk in op wat zijn tegenstanders naar voren brengen? 3 Toont de deelnemer interesse als anderen spreken? 4 Blijft de deelnemer hoffelijk tegenover zijn tegenstanders? 5 Blijkt uit de non-verbale communicatie van de deelnemer dat hij betrokken is bij het debat? E Woordenschat 1 Varieert de deelnemer in woordgebruik? 2 Kiest de deelnemer de juiste woorden? F Taalgebruik en techniek 1 Spreekt de deelnemer duidelijk? 2 Maakt de deelnemer de zinnen af? 3 Formuleert de deelnemer bondig en niet te omslachtig? 4 Ondersteunt de deelnemer met zijn houding en intonatie wat hij naar voren brengt? 5 Spreekt de deelnemer vloeiend en zonder haperingen?

[95] Verslag van debat Als je een verslag maakt van een debat, moet je in elk geval de volgende punten in je verslag opnemen: 1 de datum; 2 de namen van de deelnemers; 3 de vraag- of probleemstelling; 4 per deelnemer de hoofdzaken van wat hij zegt. Schrijf deze op in telegramstijl. Je kunt nooit alles opschrijven; je moet dus de belangrijke punten selecteren. Let daarbij op signaalwoorden en -formuleringen: ik vind dat, het is namelijk zo dat, je spreekt jezelf tegen, maar daar kan ik tegen inbrengen dat ...; 5 het resultaat van het debat. Welke partij wist te overtuigen en heeft dus gewonnen? Op welk(e) punt(en) werd ‘gescoord’?; 6 je mening over het verloop van het debat: • Werden alle vier de debatvragen beantwoord? • Verliep het debat in de voorgeschreven zes ronden? [94] • Hield elke partij zich aan de voorgeschreven tijd? • Hield iedereen zich aan de regels? Wie wel/niet? • Wat is je oordeel over de kwaliteit van het debat? 7 Schrijf daarna je aantekeningen uit tot een verslag van ongeveer 200 woorden.

264

Hoofd- en bijzaken Als je een onderwerp hebt gekozen om over te schrijven of te spreken, ga je dat verkennen en zo nodig inperken. Je gaat het kaf van het koren scheiden: bepalen wat hoofdzaken en wat bijzaken zijn. Daarbij kijk je kritisch naar je bronnen. Pas als je weet, wat je precies wilt onderzoeken en welke informatie bruikbaar is, werk je het onderwerp uit. Je gaat een enquête opstellen, interviewvragen bedenken of een werkstuk maken. Ook als je teksten vergelijkt of samenvat, vraag je je steeds af: wat is nu echt belangrijk en wat kan ik weglaten? En: hoe schrijf ik de kern kort en duidelijk op? In dit blok train je je vaardigheid in kritisch lezen, formuleren en onderzoek verrichten.

OPDR ACHTEN Woordenschat Woorden rond hoofd- en bijzaken

266

Lezen Samenvatten – Teksten vergelijken

270

Schrijven, Spreken, kijken en luisteren Onderzoek doen en werkstuk maken

293

THEORIE Lezen

301

Schrijven, Spreken, kijken en luisteren

304

265

Woordenschat

Hoofd- en bijzaken

4

4

Woorden rond hoofd- en bijzaken 2F 3F

3F 3F

Opdracht 3

Jouw leerdoelen

Voorkennis

• Strategieën toepassen voor het afleiden van woordbetekenissen. • Woorden gebruiken uit de (beroeps)opleiding en van

[1] Woordraadstrategieën

• •

Antoniemen matchen

Hierna staan vijf woorden die het tegengestelde betekenen van vijf vetgedrukte woorden uit opdracht 2. en woordenboek T1 1 Neem deze antoniemen over en schrijf erachter bij welk vetgedrukt woord uit opdracht 2 ze horen.

maatschappelijke aard. Woorden op de juiste manier gebruiken. Variatie in woordkeuze aanbrengen.

Bij het maken van de opdrachten kun je goed in tweetallen of in een klein groepje samenwerken.

Opdracht 1

a leek b absoluut c elementair d marginaal e essentie I 2 Schrijf een korte, samenhangende tekst waarin je minimaal drie van deze antoniemen gebruikt.

Synoniemen afleiden uit de context Opdracht 4

In nota’s en officiële brieven kom je vaak deftige woorden tegen die een goed begrip van de kern of boodschap in de weg staan. T2 Vervang de vetgedrukte woorden in de volgende zinnen door synoniemen. Let op de context.

Woorden uit examenvragen

T1 Geef bij de vetgedrukte begrippen uit de examenvragen telkens twee synoniemen.

Kies uit de woorden na de begrippen. BEGRIPPEN

1 2 3 4 5 6

1 Om zijn publiek te boeien wist hij zijn verhaal te larderen met tal van anekdotes. 2 Alle teams kunnen een begroting opstellen en deze vervolgens ter fiattering voorleggen aan de directie. 3 Lees in de krant over de nieuwe donorwet, zodat je weet wat die behelst. 4 De gemeente doet fasegewijs onderzoek naar mogelijke opvanglocaties voor vluchtelingen. 5 Zorgt u er wel voor bij het voorleggen van uw zaak aan de geschillencommissie alle relevante bescheiden toe te voegen (3x). 6 Bij het afsluiten van een hypotheek kunt u opteren voor een vaste of variabele rente.

Opdracht 2

Woordenschat

7 8 9 10

SYNONIEMEN

(de houding van de auteur) karakteriseren (de) bevindingen (van een onderzoek) (de) correlatie (tussen roken en longkanker) (de) visie (van de auteur) (denkbare) stadia (in de ontwikkeling) (een) relativerende (houding van de auteur tegenover het onderwerp) (een ontwikkeling die leidt tot maatschappelijke) ontwrichting (een) denkbeeldige (vraag) (een) remedie (ter bevordering van de veiligheid) (een) voorbehoud (maken bij een uitspraak)

a b c d e f

afzwakken van het belang bedenking beperking desorganisatie fasen het betrekkelijke inzien van g kenmerken benoemen h middel i onwerkelijke j oplossing/maatregel

k l m n o p q r s t

relatie resultaten standpunt stappen theoretische typeren uitkomsten verband verstoring zienswijze

Afleiden van woordbetekenissen

T2 Geef voor de vetgedrukte begrippen telkens twee betekenisomschrijvingen. Kies uit de omschrijvingen na de

begrippen. BEGRIPPEN

6 7 8 9 10

(een) resumé (geven van de gebeurtenissen) (de) pointe (van de grap snappen) (van) cruciaal (belang zijn) (zich druk maken om) futiliteiten (alle zinnen die) secundaire (informatie bevatten wegstrepen) (de aandacht trekken met een) geestige (opmerking) (het) rendement (van de onderwijsvernieuwing in twijfel trekken) (uitspraken van een) autoriteit (op het gebied van innovatie) (een) coherent (betoog) relatief (gezien een goed resultaat halen)

BETEKENISOMSCHRIJVINGEN

a b c d e f g h i j

beknopte versie betekenis bijkomstigheden deskundige expert gevatte humoristische irrelevante logisch naar verhouding

k l m n o p q r s t

niet absoluut onbeduidend onbenulligheden opbrengst resultaat samenhangend samenvatting strekking wezenlijk zwaarwegend

Lorejas?! Ooit waren het Nederlandse woorden, nu kent niemand ze meer. Weet jij wat ze betekenen? 1. anerie 2. knuren 3. lorejas T dekennisvannu.nl

Zie ook de online module Taalbeschouwing.

266

1. stommiteit 2. luieren 3. nietsnut dekennisvannu.nl

1 2 3 4 5

267

Opdracht 5

4

4

Woordenschat

Woordenschat

Woorden uit examenteksten Plusopdracht 7

Woordpuzzel

T1 Kies bij elk begrip de juiste omschrijving.

Kijk nog eens naar alle moeilijke woorden uit opdracht 1 tot en met 5 van deze module. BEGRIPPEN

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

adept attitude causaal commotie consensus egalitair elan fixatie gestaag intrinsiek nostalgie ontheemd opportunisme paradox verzanden

BETEKENISOMSCHRIJVING

a b c d e f g h i j k l m n o

de oorzaak aangevend enthousiasme waarmee men te werk gaat gelijkheid nastrevend handelswijze waarbij men zich niet laat leiden door principes, maar de omstandigheden in zijn eigen voordeel aanwendt het overdreven gericht zijn op een bepaald onderwerp instelling, houding opschudding overeenstemming van gevoelens of opvattingen schijnbare tegenstrijdigheid uitstellen en daardoor mislukken verlangen naar dat wat geweest is verlaten, doordat men iets wat vertrouwd is verliest volgeling voortdurend en in gelijkblijvend tempo wezenlijk, innerlijk

T1 1 Kies 12 woorden uit die echt lastig zijn. Schrijf of typ ze onder elkaar.

2 Maak bij elk woord een omschrijving of zoek die op in een woordenboek. Je kunt ook een synoniem of antoniem gebruiken als omschrijving. Typ de omschrijvingen op de computer en zet de oplossing er tussen haakjes achter. T2 3 Maak met de 12 lastige woorden een kruiswoordraadsel of een woordzoeker. Doe dat bijvoorbeeld in een spreadsheet. Let erop dat je bij het kruiswoordraadsel steeds het eerste hokje van een woord nummert en dat het aantal hokjes per woord (= letters) klopt. Maak een print van je puzzel. T1 4 Heb je een kruiswoordpuzzel gemaakt, geef elke omschrijving dan het juiste nummer (zie de nummering van de hokjes) en zet de omschrijvingen in de juiste volgorde. Bij een woordzoeker zet je de omschrijvingen in alfabetische volgorde. Maak een versie met en een versie zonder oplossingen. 5 Laat een medeleerling je puzzel oplossen met de omschrijvingen. Controleer daarna samen de oplossingen.

ONLINE VOOR JOU

• Woordenlijst module 4

Opdracht 6

TOETSEN

• SO Woordenschat module 4 versie A • SO Woordenschat module 4 versie B

Woorden uit examenteksten toepassen

T1 Schrijf de begrippen uit opdracht 5 op die in de volgende zinnen passen. Soms moet je het begrip een

beetje veranderen, bijvoorbeeld: gestaag ➞ gestage. 1 Bij de invoering van de euro zijn veel eeuwenoude muntsoorten verdwenen en het kost niet de minste moeite daar een zekere … over te koesteren. 2 De berichten over de jongeren die zich aansluiten bij de IS hebben voor veel … in de Nederlandse media gezorgd. 3 De held van het verhaal is een 26-jarige … van de dot-com-generatie en een verwend jong uit San Francisco met een zogenaamde ‘overal-lak-aan’-mentaliteit. 4 De verwachting van ‘links’ was dat in een … samenleving verschillen tussen mensen zouden verdwijnen. 5 Steeds meer scholen richten een gezonde kantine in om obesitas onder jongeren ... te verminderen. 6 Er bestaat een … verband tussen hevige regenval in Midden-Europa en hoge waterstanden van de Waal. 7 Het besluit om winkeliers te verbieden gratis plastic tasjes te verstrekken, maar tegelijk de prijs voor deze tasjes vrij te laten getuigt naar mijn mening van … . 8 In de eerste weken van zijn bestaan heeft het nieuwe kabinet met veel … nieuwe plannen gepresenteerd. 9 In korte tijd is er brede … ontstaan over de noodzaak om de achterstandspositie van Nederland op het gebied van innovatie om te buigen. 10 In tijden van grootschalige bezuinigingen door de overheid dreigen tal van stimulerende maatregelen op het gebied van duurzame energie te … . 11 Tijdens de opleiding aan de Bredase militaire academie wordt vooral ook gewerkt aan … vorming van de studenten. 12 Vaak zegt men dat een volk zich … zou voelen als het zijn taal zou moeten opgeven voor een andere taal. 13 Wat vind je van de volgende … : hoe meer media we hebben, hoe minder we weten? 14 Weinig staat in Nederland zo hoog aangeschreven als gezondheid; ook in België en Duitsland is die … op gezondheid waar te nemen. 15 Wat kun je het beste doen om ervoor te zorgen dat werknemers niet alleen werken voor beloningen maar … gemotiveerd zijn om een taak uit te voeren?

268

269

Hoofd- en bijzaken

Lezen

4

4

Samenvatten - Teksten vergelijken 3F

3F

4F 3F

3F

3F

4F 4F

TEKST 1

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Informatie ordenen en een tekst beknopt samenvatten

[96]

• • • • •

voor anderen. Teksten en tekstdelen vergelijken. Verbanden tussen zinnen, zinsdelen en tekstdelen herkennen, benoemen en aangeven door de juiste verwijs- en verbindingswoorden te gebruiken. Onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten, argumenten en drogredenen. Argumentatie, bronnen en taalgebruik beoordelen. Argumentatieschema’s herkennen.

Samenvatten en schematiseren vergelijken [98] Incorrect taalgebruik

1

[97] Teksten

5

2

3 10

4 15

Startopdracht 1

Weten 5

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. 20

T1 1 Welk functie heeft de hoofdgedachte van een betoog altijd?

2 Waarom is het zo belangrijk in een samenvatting gebruik te maken van signaalwoorden, verwijswoorden en herhaling? 3 ‘In de tekst bespreekt de schrijver het verschijnsel dat de burn-out onder jongeren oprukt.’ a Welke formuleringsfout is in deze zin gemaakt? b Herschrijf de zin zó dat je hem in een samenvatting kunt opnemen. 4 Waarom is het zaak je bij samenvattingsvragen en uitlegvragen te houden aan het maximumaantal woorden? 5 Het is bij samenvattingsvragen de kunst alleen het belangrijkste weer te geven. Noem drie tekstelementen die je weg kunt laten. 6 In welke valkuil kun je lopen bij het beknopt samenvatten van een tekst of tekstgedeelte? 7 Wat wordt verstaan onder ‘incorrect taalgebruik’? Noem drie punten. 8 Op elk examen word je gevraagd twee teksten of een tekst en een tekstfragment met elkaar te vergelijken. Waar zoek je naar bij tekstvergelijking?

6 25

7 30

8 35

Startopdracht 2

Kunnen

Lezen

Journalisten gingen in 1887 al undercover

Nellie Bly was een knappe twintiger toen zij zich in 1887 liet opnemen in het Krankzinnigengesticht. Haar psychiaters dachten dat ze gek was, maar in feite hield Nellie Bly hén voor de gek: ze was bezig met een undercoveroperatie voor dagblad New York World. Na haar vrijlating schreef Nellie Bly een geruchtmakend artikel over het Krankzinnigengesticht waar vrouwen bedorven voedsel te eten kregen en werden vastgebonden met touwen. Het is een beproefd genre: de journalist die ‘undercover’ gaat om een misstand te onthullen. Het nieuwste undercoververhaal komt van journalist Maarten Zeegers, die zich drie jaar lang voordeed als moslim om een boek te schrijven over het Haagse Transvaalkwartier. De bekendste undercoverjournalist is de Duitser Günter Wallraff. Hij vermomde zich in 1985 als Turkse gastarbeider om de slechte arbeidsomstandigheden in de Duitse industrie bloot te leggen. Zijn boek Ik (Ali) wordt inmiddels alom geprezen, maar aanvankelijk vonden critici Wallraffs methode vooral onethisch. Diverse religieuze groeperingen zijn onderwerp geweest van undercoveracties. Journalisten liepen rond in verschillende sektes, evangelische organisaties en een paar jaar geleden nog bij de Nederlandse Scientology Church. Journaliste Stella Braam infiltreerde in 1997 bij Turks-Nederlandse aanhangers van de extreemrechtse Grijze Wolven en schreef een boek over hen, waarna ze met de dood werd bedreigd. Ook de sportwereld heeft al kennisgemaakt met undercoverjournalistiek. Twee corrupte FIFA-bestuurders werden in 2010 ontmaskerd door journalisten van de Sunday Times, die geld aanboden in ruil voor hun stem voor de organisatie van het WK 2018. De voormalige bondscoach van Engeland Sven-Göran Eriksson trapte in 2006 in een val van een journalist van boulevardkrant News of the World. De journalist had zich vermomd als vermogende sjeik en vroeg Eriksson trainer te worden van zijn nieuw te kopen club. De bondscoach stemde toe - en was vervolgens wekenlang onderwerp van discussie in de Engelse roddelpers. Mag dat zomaar? Niet volgens de Leidraad1 van de Raad voor de Journalistiek. Uitgangspunt is dat journalisten altijd open kaart spelen. Er is één uitzondering: wanneer duidelijk sprake is van een ‘misstand’ die op geen enkele andere manier kan worden aangetoond. En daar zit meteen de zwakte van de regel. Want wie bepaalt of iets een misstand is? Media lijken die lat steeds lager te leggen. Inmiddels is iedere week wel een undercoverreportage te zien op de Nederlandse tv. Misdaadjournalist John van den Heuvel die met verborgen camera een moeder herenigt met haar kind. Rambam-presentator Jelte Sondij die ten onrechte een Koninklijk lintje weet te ontvangen. Journalist Alberto Stegeman die voor zijn programma Undercover in Nederland op Schiphol langs de douane loopt zonder gecontroleerd te worden. En NRC? Deze krant is uiterst terughoudend met undercoverjournalistiek. Het enige voorbeeld dat oudere redacteuren zich kunnen heugen, is een journalist die ruim twintig jaar geleden undercover deelnam aan een datingcursus voor topmanagers. In dat artikel werd een van de deelnemers zó herkenbaar beschreven, dat zijn hele omgeving wist dat hij had deelgenomen aan de datingcursus. Hierna zegden tientallen lezers hun abonnement op.

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. noot 1: de Code voor de Journalistiek van de Nederlandse Vereniging van Journalisten

Lees tekst 1 en beantwoord de vragen. Bron: Andreas Kouwenhoven, Journalisten gingen in 1887 al undercover , in: NRC Handelsblad.

T1 1 Op welke manier trekt de schrijver van tekst 1 de aandacht van de lezer? T2 2 Zoek een functiewoord dat goed past bij alinea 2. T1 3 a Wat is het schrijfdoel van tekst 1?

b Motiveer je antwoord.

270

271

Lezen

4

Lezen

I 4 a

T1

Schrijf een beknopte samenvatting van de tekst waarin je duidelijk maakt: - wat het onderwerp is en wat dat inhoudt; - op welke gebieden onderzoek wordt verricht; - welke vraag centraal staat, hoe deze wordt beantwoord en welke kanttekening bij het antwoord kan worden geplaatst. Gebruik voor je samenvatting niet meer dan 75 woorden. Zorg voor een samenhangend geheel door signaalwoorden en verwijswoorden te gebruiken. De samenvatting moet begrijpelijk zijn voor iemand die de tekst niet heeft gelezen. b Controleer je samenvatting met de Checklist samenvatting. [96]

4

Lees nu tekst 2.

TEKST 2 1 2 5

3

4 10 5

6 15

7 20

8

9 25

Verborgen camera verboden. Tenzij...

Het televisieprogramma Project P: stop het pesten zorgt voor veel discussie. Is de RTL-methode juist en zijn de motieven van de omroep oprecht? De makers van het undercover RTL-programma Project P: stop het pesten zullen aannemelijk moeten maken dat ze bij het filmen op scholen journalistieke gedragsregels overtraden omdat daar een groot maatschappelijk belang mee was gediend. Het gebruik van de verborgen camera, in het programma vastgehouden door een leerling die werd gepest, is nu eenmaal niet toegestaan volgens de regels van fatsoenlijke journalistiek. Journalisten moeten volgens die regels altijd met open vizier werken, dus zichzelf bekendmaken wanneer ze ergens een veronderstelde misstand willen onderzoeken. Tenzij. “Undercover journalistiek is alleen toegestaan indien daar een groot maatschappelijk belang mee is gediend”, schrijft de Code voor de Journalistiek voor. Nu het Einstein College in Hoogvliet dreigt met een kort geding om de uitzending tegen te houden van de tv-beelden die stiekem binnen hun schoolgebouw zijn gemaakt, verdedigt RTL zich met de stelling: “Pesten is een groot maatschappelijk probleem.” Op de openbare weg is het gebruik van een verborgen camera meestal nog wel toegestaan. Op scholen, en zeker zonder toestemming, ga je meestal nat, is de ervaring van de Nederlandse Vereniging van Journalisten. RTL vroeg van tevoren geen toestemming, bevestigt de woordvoerder. “Want dan hadden we de beelden nooit kunnen maken.” De rechter of eventueel de Raad voor Journalistiek moet nu oordelen of RTL daarmee over de schreef is gegaan. Het is niet de eerste keer dat de rechtbank zich over het gebruik van de verborgen camera in programma's buigt. Sinds heimelijk filmen op tv al lang niet meer alleen gebruikt wordt om grappen uit te halen, zoals in Bananasplit, maar ook wordt ingezet bij consumentenprogramma's als Radar of Opgelicht, zijn programmamakers regelmatig voor de rechter gedaagd. Telkens stond daarbij de vraag centraal: was undercover filmen echt de enige manier om de misstand aan te tonen? En: worden de beelden gebruikt voor de verhoging van de amusementswaarde? Zo ja, dan zal de rechter niet snel in je voordeel oordelen.

Wat dat betreft, heeft RTL, als commerciële zender, de schijn tegen. RTL zegt alleen goede bedoelingen te hebben en ethisch te werk te gaan. Maar daar denkt het Einstein College anders 30 over: Project P. is sensationeel, en volgens de school is het de bedoeling van RTL om vooral zo veel mogelijk kijkers trekken. 11 RTL houdt vol zich zo goed mogelijk te willen gedragen. Na het filmen met de verborgen camera werd contact met de scholen en ouders gezocht. “Het is een heftige manier, maar we laten zo wel zien wat er gebeurt”, zegt de woordvoerster. 12 35 Ook TROS-programmamakers zijn kind aan huis bij de rechter. Radar, gepresenteerd door Antoinette Hertsenberg, stelt consumentenproblemen aan de kaak en daarbij is het volgens de makers soms noodzakelijk in het geheim te filmen - bijvoorbeeld bij een malafide hondenhandelaar. In Opgelicht worden vermeende fraudeurs geconfronteerd met hun praktijken. 13 Misschien wel de ‘koning’ van de Nederlandse undercover-tv is Alberto Stegeman. Voor SBS 40 duikt hij in allerlei wantoestanden zoals wapenhandel en kinderporno. Eerst nog als zichzelf, maar al snel met pruiken en snorren. Zijn acties worden hem niet altijd in dank afgenomen. Bijvoorbeeld Schiphol, waar hij binnendrong, daagde hem met succes voor de rechter. 10

Bron: Redactie Cultuur & Media, Verborgen camera verboden. Tenzij..., in: Trouw.

T2 5 Probeer de betekenis van onderstaande woorden af te leiden uit de context.

a ethisch (regel 29) b malafide (regel 37) c confronteren met (regel 38) 6 Wat bedoelt de auteur met de volgende uitdrukkingen? a nat gaan (regel 16) b over de schreef gaan (regel 20) c kind aan huis zijn bij (regel 35) 7 Welke twee functiewoorden zijn van toepassing op alinea 1 en 2 van tekst 2? Kies uit: aanbeveling – aanleiding – anekdote – bewering – doelstelling – hypothese – voorbeeld – vraagstelling. 8 Geef de argumentatie in tekst 2 weer door het volgende schema aan te vullen. Houd daarbij de volgorde van de alinea’s zo veel mogelijk aan. VRAAGSTELLING:

Mag pestgedrag op school met een verborgen camera gefilmd worden? ANTWOORD VAN RTL:

ARGUMENT VAN RTL:

ANTWOORD VAN EINSTEIN COLLEGE:

ARGUMENT VAN EINSTEIN COLLEGE:

272

273

Lezen

4

4

Lezen

NEGATIEF OORDEEL VAN RECHTER TE VERWACHTEN ALS: 3 VERDEDIGING VAN RTL:

15

1 2 WEERLEGGING VAN EINSTEIN COLLEGE: 4 20 T2 9 Formuleer de overkoepelende vraag die zowel in tekst 1 als in tekst 2 beantwoord wordt.

10 In welke tekst wordt de overkoepelende vraag uitgebreider beantwoord? Leg duidelijk uit en betrek zowel tekst 1 als tekst 2 in je antwoord. Gebruik niet meer dan 50 woorden. T1 11 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

25

30

Opdracht 3

Zoeken, samenvatten, correct formuleren

[97, 98]

Werk in tweetallen. 1 In tekst 1 en tekst 2 heb je gelezen over de code die de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) heeft opgesteld voor undercoverjournalistiek. Raadpleeg deze code op internet. T1 2 Zoek in de code op wat wordt verstaan onder ‘anonimisering’ en ‘verschoningsrecht’. 3 De code bevat een aantal regels waarin staat hoe de journalist volgens de NVJ in allerlei situaties dient te handelen. a Zoek een regel over een onderwerp dat je aanspreekt, bespreek de inhoud ervan. T2 b Vat de regel samen in eenvoudig Nederlands, zodat deze te begrijpen is voor een brugklasleerling. Maak volledige zinnen en gebruik verbindingswoorden.

Opdracht 4

5 35

6

40

Tekst met vragen 7

Lees tekst 3 en beantwoord de vragen.

TEKST 3

Opdoeken, die bibliotheken!

In 2015 publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een rapport met de titel Media: Tijd in beeld - Dagelijkse tijdsbesteding aan media en communicatie. De definities uit dat rapport zouden nog eens kritisch tegen het licht gehouden moeten worden. Zo wordt ‘internetten’ beschouwd als iets anders dan lezen. Natuurlijk is het waar dat internetgebruik, vooral door 5 jongeren, vaak neerkomt op het kijken van filmpjes. Dat brengt me op een vraag die ik al ruim vijftig jaar geleden stelde: waartoe dient lezen? Ik zou zeggen: voor kennisoverdracht en ontspanning. 2 In mijn jeugd werd het lezen van strips abject gevonden. Toch heb ik met heel veel klassiekers kennisgemaakt door het lezen van zogenoemde Classics: stripverhalen waarin van oorsprong 10 tekstuele werken grotendeels in beeld werden verteld. Mijn ouders hadden een speelgoedwinkel waar Classics werden verkocht en ik verslond ze. Maar ik was ook lid van de bibliotheek en las eveneens veel ‘gewone’ boeken. 1

274

Lezen raakt steeds meer in de verdrukking. Het lezen van een krant, tijdschrift of boek behoort voor de helft van de Nederlanders niet meer tot de vaste dagelijkse bezigheden. De andere helft las in 2013 gemiddeld anderhalf uur per dag. Aan de krant werd gemiddeld een kwartier gespendeerd; aan boeken minder dan een kwartier. Veel Nederlanders maken op een doorsnee dag nog gebruik van traditionele media: de krant (34 procent), boeken (15 procent) en tijdschriften (10 procent). Papier geniet de voorkeur. Wie digitaal leest, gebruikt een tablet of smartphone (4 procent), of een pc of laptop (3 procent). Wie digitaal het nieuws volgt, doet dat vaker via nieuwssites en apps dan door het lezen van een digitale krant. Een belangrijke reden hiervoor is dat de krant het nieuws eigenlijk niet meer kan brengen: het is een bevroren publicatiemoment, eenmaal per dag. Digitale publicatie van diezelfde krant brengt daar natuurlijk geen verandering in. Het digitale lezen van boeken, tijdschriften of de krant blijft sowieso nog sterk achter bij het lezen van papier. Minder dan 10 procent van de Nederlanders is al zover, maar het aantal digitale lezers groeit steeds sneller. Sinds de jaren zeventig neemt de tijd die mensen aan lezen besteden af. In 1975 las een Nederlander gemiddeld nog zes uur per week, nu is het ongeveer 2,5 uur per week. De dalende leestrend geldt voor alle categorieën: mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, laag- en hoogopgeleiden. De sterkste daling in de leestijd deed zich in recente jaren voor onder de mensen tussen de 50 en 64 jaar, zo stellen de onderzoekers vast. Toch doet Nederland het internationaal nog altijd prima. We behoren samen met Zweden, Finland, Denemarken en Luxemburg nog wel tot de top vijf van Europa. Ooit speelden bibliotheken een allesbepalende rol in het ontwikkelen van leesgedrag. Als kind

45 was ook ik lid van een bibliotheek. Dat werd je van huis uit meegegeven. En anders wel vanuit

school. Maar zodra ik het me kon permitteren, kocht ik zelf boeken. Later was ik zelfs nog een paar jaar uitgever van boeken. Ik wil maar zeggen: ik houd van boeken, ik koop en krijg er veel meer dan de gemiddelde Nederlander. De kunst is om ze ook allemaal te lezen. 8 Ik denk echter dat bibliotheken even onnodig zijn geworden als vaste telefonie: wie zou er 50 vandaag nog een telefoon aan een draadje bedenken terwijl er mobieltjes zijn? 9 Heeft u enig idee wat bibliotheken ons per jaar kosten? Een onderzoek uit 2007 raamde de kosten in dat jaar op € 665 miljoen. Enerzijds hebben automatismen als inflatiecorrectie gezorgd voor hogere kosten; anderzijds zijn er minder bibliotheken dan toen, wat de kosten gedrukt heeft. Voor het gemak houd ik daarom die € 665 miljoen aan. 10 55 In de periode 1999 tot en met 2012 daalde het aantal geleende boeken met maar liefst 61 procent (non-fictie) en 42 procent (fictie). De mensen die nog boeken lenen, zijn er in die periode ook nog eens meer gaan kopen. 11 In 2000 vonden er nog 141 miljoen uitleningen plaats; in 2012 waren het er 85 miljoen. In 2015 waren het er nog zo’n 7 miljoen minder. De lobby voor de instandhouding van de biblio-

275

Lezen

4

4

5 Hoe noem je de soort vraag die in alinea 8 wordt gesteld? T2 6 Maak de opbouw van de argumentatie in alinea 8 tot en met 14 duidelijk door het volgende schema in te vullen. Formuleer in volledige zinnen.

60 theek is echter heel sterk en in steeds grotere mate gestoeld op oneigenlijke toepassingen.

Bibliotheken zijn steeds meer op extensies van stadskantoren gaan lijken, waar zelfs belastingadvies wordt gegeven. 12 Intussen staat de hele boekenbranche stevig in de fik. Heeft u enig idee hoe groot de omzet van boeken in Nederland is op jaarbasis? Over heel 2015 werden er 39 miljoen boeken verkocht, 65 goed voor € 498 miljoen aan winkelwaarde - de trend is al jaren dalend. Dat raakt auteurs, uitgevers en boekhandelaren. 13 Lezen is belangrijk, al denk ik dat verhalen ook in toenemende mate audiovisueel kunnen worden verteld. Het gaat immers om het verhaal, de informatie. Dan is de drager van minder belang. 14 70 Maar wil je lezen stimuleren en het boek - print of digitaal - beschermen, schaf dan ogenblikkelijk de bibliotheken af. Met de kosten ervan - de genoemde € 665 miljoen - kan de omzet van het boekenvak meer dan verdubbelen. Zet die € 665 miljoen effectief in om het lezen te bevorderen door boeken digitaal te verspreiden, dan bereik je voor hetzelfde geld een veelvoud aan lezers.

CENTRALE STELLING:

HOOFDARGUMENT:

AANBEVELING:

GEWENST GEVOLG:

7 In de industrie zijn veel arbeiders laaggeletterd. De schrijver merkt daarbij op: ‘De vraag is natuurlijk wat de oorzaak is en wat het gevolg.’ (regel 82-83) Leg op basis van alinea 16 in eigen woorden uit wat de schrijver met die uitspraak bedoelt. Formuleer in volledige zinnen en gebruik maximaal 30 woorden.

15 75 Maar je bereikt lang niet iedereen, want niet iedereen vindt lezen leuk of kan het. Een op de

negen Nederlanders is anno 2016 laaggeletterd; dat komt dus neer op een aantal van 1,3 miljoen tussen de 16 en 65 jaar. En het gaat vaker om vrouwen (53 procent) - hierin werkt door dat onderwijs voor meisjes vroeger veel minder belangrijk werd gevonden. 16 Laaggeletterdheid beïnvloedt je kansen op de arbeidsmarkt sterk. Zo is 13,9 procent van de 80 arbeiders in de industrie laaggeletterd. De industrie geldt - net als de bouw, zorg en welzijn, handel, horeca en transport - als een sector waarin vooral doeners werkzaam zijn, die meer met hun handen dan met hun hoofd werken. De vraag is natuurlijk wat de oorzaak is en wat het gevolg. 17 Je zou misschien denken dat laaggeletterdheid vooral onder allochtonen voorkomt, omdat 85 ze vaak van huis uit een smallere basis meekrijgen. Toch is 65 procent van de laaggeletterden autochtoon. 18 Als u dit leest, staat één ding vast: u leest.

Lees nu tekst 4 en beantwoord de vragen.

TEKST 4 1

2

5

Bron: Hans van Brussel, Opdoeken, die bibliotheken!, in: HP/De Tijd. r. 8: abject: verwerpelijk

3

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 7 van Schrijven en bij Spreken, kijken en luisteren.

10

T2 1 ‘De definities ... moeten houden.’ (regel 2)

Formuleer drie kritische vragen die je kunt stellen bij het begrip ‘lezen’ op grond van alinea 1 en 2. 2 ‘Lezen raakt steeds meer in de verdrukking.’ (regel 13) T1 a Wat is de functie van deze zin? Kies uit: bewering – conclusie – constatering – hypothese – toekomstverwachting.

4 15

5 20

b Citeer een zin uit alinea 3 tot en met 6 die de geciteerde zin verduidelijkt en dezelfde functie heeft. 3 Het nieuws wordt vaker gevolgd via nieuwssites en apps dan via een digitale krant. (regel 26-27) Leg uit hoe dit te verklaren is. Formuleer in een of meer volledige zinnen en gebruik niet meer dan 25 woorden. 4 a Citeer het standpunt in alinea 8. b Met welk soort argument wordt dat standpunt ondersteund?

276

Lezen

6 25

Toch maar niet, die bibliotheken dicht

De Bibliotheek Rotterdam gaat het helemaal anders doen. Het al in gang gezette plan om van 26 vestigingen terug te gaan naar zes, wordt niet verder uitgevoerd. In plaats daarvan komt er een netwerk van grote en kleine vestigingen en servicepunten, afhankelijk van de behoeftes in de wijken. Overal in Nederland gingen de afgelopen jaren wegens gemeentelijke bezuinigingen bibliotheken dicht. Waren er in 2012 nog 1.073 ‘volwaardige’ vestigingen (minimaal 15 uur per week open), in 2015 waren dat er 802. Veel vestigingen werden ‘servicepunten’, met beperkte dienstverlening en kortere openingstijden. In Amsterdam, Den Haag en Utrecht werden ook bibliotheekvestigingen gesloten, maar niet zoveel als in Rotterdam. Daar moest de gemeente fors bezuinigen en zijn sinds 2011 elf filialen opgeheven. Er zijn nu vijftien vestigingen over en in 2020 hadden het er nog zes moeten zijn: de centrale bibliotheek en vijf grote filialen in wijken met veel sociale problematiek, zoals Hoogvliet, IJsselmonde en Delfshaven. Theo Kemperman, die vorig jaar aantrad als bibliotheekdirecteur, maakt nu pas op de plaats. “Ik kwam tot de conclusie dat het plan van toen niet meer aansluit bij de behoeftes van de stad en de veranderde rol van bibliotheken. Mensen komen niet meer alleen om boeken te lenen. Het is meer en meer een ontmoetingsplek geworden en een plek waar mensen op allerlei manieren informatie tot zich nemen, digitaal en op papier.” Dat betekent niet dat Rotterdam terugkeert naar de situatie met 26 volwaardige vestigingen die allemaal dezelfde diensten aanbieden, zegt Kemperman. Dat is financieel niet haalbaar. “Een netwerk dat de stad zo veel mogelijk bestrijkt kunnen we alleen realiseren als we slim samenwerken met andere organisaties waarmee we ruimtes gaan delen.” Kemperman wil naar negen volwaardige vestigingen en vijftien kleinere servicepunten in bijvoorbeeld buurthuizen, welzijnsinstellingen, bedrijven en openbaarvervoerknooppunten, zoals het Centraal Station. Bij zo’n servicepunt kunnen boeken worden opgehaald en ingeleverd

277

Lezen

4

die online zijn besteld. Er kunnen ook studie- en leesplekken zijn, cursus- en tentoonstellingsruimten, een compacte boekencollectie en andere faciliteiten die in die specifieke wijk wenselijk zijn. “In wijken waar de bevolking laaggeletterd is, geen Nederlands spreekt of niet goed kan omgaan met computers, bieden wij ook taal- en computercursussen aan, soms gratis.” 7 30 De Rotterdamse gemeenteraad vergadert donderdag over de plannen, die worden gesteund door wethouder Pex Langenberg (cultuur, D66). De verwachting is dat een meerderheid van de fracties ermee instemt. De bibliotheek krijgt er overigens geen geld bij. Ze zal het gewoon moeten blijven doen met de 18,9 miljoen euro gemeentesubsidie per jaar en de eigen inkomsten uit abonnementen, fondsenwerving en sponsoring. Bron: Claudia Kammer, Toch maar niet, die bibliotheken dicht, in: NRC Handelsblad.

4

tasje in rekening gaat brengen mag hij zelf bepalen, áls hij er maar een zeker geldbedrag voor 20 vraagt.

7

25

8

9 30

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 7 van Schrijven en bij Spreken, kijken en luisteren.

T2 8 Vergelijk het schrijfdoel van tekst 3 met dat van tekst 4. Wat valt je op? I 9 Theo Kemperman (tekst 4) ziet in tegenstelling tot Hans van Brussel (tekst 3) nog steeds een belangrijke rol

voor bibliotheken weggelegd. Vat Kempermans visie samen in niet meer dan 60 woorden. Formuleer volledige zinnen. T2 10 De schrijfster van tekst 4 baseert zich vooral op informatie van Theo Kemperman. Beoordeel de betrouwbaarheid van deze bron.

10 35

11 40

Opdracht 5

Teksten vergelijken, samenvatten

12

Lees tekst 5, maak de vragen en voer de opdrachten uit. 45

TEKST 5

1

2

3

4

5

6

278

Verbod op gratis plastic tasjes is groen ‘economisme’

‘Sambal bij?’ Een vriendelijke vraag bij de afhaalchinees. Verplicht tot niks, kost niks. Maar wel prettig voor wie de afhaalmaaltijd wat pittiger wil maken. Je krijgt het rode goedje er desgewenst gratis bij. In een plastic cupje of zakje. De dozen kleefrijst, foe jong hai, gado gado of wat dan ook werden tot nog toe keurig in 5 een plastic tasje gestapeld. Ook voor andere aankopen gold vaak dat de klant die dat wilde een plastic tas kreeg. Omdat het te veel was om zonder zo'n tas te vervoeren. Of omdat je het fraaie boek dat je zojuist in de boekhandel had gevonden niet aan de regen wilde blootstellen. Wat voor reden een klant ook had, vaak kon degene die het wilde gratis een plastic tas krijgen om zijn aankoop 10 te vervoeren. Dat mag nu niet meer. Brussel heeft bepaald dat er iets tegen plastic afval moet worden gedaan. Zwerfafval heeft meestal geen grensoverschrijdend karakter. Desalniettemin strekt de Brusselse bemoeizucht zich tevens uit tot dit terrein. Ja, een klein deel van het plastic komt in zeeën terecht, ‘plastic soep’ genoemd. Zo gerede15 neerd kan Brussel zich ook met de rioolzuivering gaan bemoeien omdat anders... Laat ik deze vergelijking maar niet afmaken, voordat ik een of andere eurofiel op een idee breng. Nederlandse politici hebben de ‘opdracht’ van Brussel verwerkt in een verbod aan winkeliers om vanaf 1 januari nog langer gratis tasjes te verstrekken. Wát een winkelier voor een plastic

Lezen

Het is een vreemde maatregel, alleen al met het oog op de achterliggende doelstelling. Natuurlijk vormt zwerfafval een groot probleem, maar het probleem zit niet in de verwerving van het tasje maar in het wegwerpen van afval, van welke aard ook, in de vrije natuur, op straat of in andermans tuin. Zulk asociaal gedrag moet worden bestreden, níet het vervoeren van aankopen in een plastic tas. Dat tasje maakt bovendien een veel geringere kans zomaar te worden weggesmeten dan de verpakkingen van menig product dat zich in die tas bevindt. Die verpakkingen zijn immers nutteloos zonder de inhoud, het tasje daarentegen blijft bruikbaar zolang het althans heel is. De maatregel houdt voorts een rare terugkeer in naar erg ouderwets prijsbeleid. Na de Tweede Wereldoorlog dachten de rooms-rode kabinetten de vrije markt tot in detail te moeten sturen. Tot in de ministerraad werd destijds vergaderd over bijvoorbeeld de hoogte van de melkprijs. Een soortgelijke sturingsdrang keert nu terug in de vorm van een minimumprijs voor het plastic tasje. Groepen die zich steevast keren tegen zogenaamd ‘consumentisme’ omarmen nu veelal de maatregel tegen gratis plastic tasjes. GroenLinks-leider Jesse Klaver bond een halfjaar geleden de strijd aan tegen wat hij ‘economisme’ noemt, de neiging die hij meende te zien dat alles in geld zou moeten worden uitgedrukt. Wat écht van waarde is kan niet in geld worden uitgedrukt, betoogde hij. Benieuwd of Klaver zich nu keert tegen het verbod op dienstverlening in de vorm van gratis verstrekking van een plastic tasje. Of is hij onder het mom van ‘duurzaamheid’ wel enthousiast voor deze uiterst economistische maatregel? Wat moet de winkelier nu doen? Het is uiteraard geheel aan hem. Mijn advies zou zijn voortaan 1 cent te vragen. Dan voldoet de winkelier aan de wet, terwijl de klant er zo min mogelijk van zal merken. Een klant die contant betaalt is aldus meestal zelfs die cent niet aan het tasje kwijt. Met dank aan een oudere regeringsmaatregel dat winkeliers munten van 1 en 2 eurocent niet hoeven te accepteren en mogen afronden naar eenheden van 5 eurocent. Patrick van Schie is historicus en directeur van de TeldersStichting, de liberale denktank van Nederland. Hij schrijft deze column op persoonlijke titel. Bron: Patrick van Schie, Verbod op gratis plastic tasjes is groen ‘economisme’, in: Trouw.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 13B van Schrijven en bij Spreken, kijken en luisteren.

T1 1 In alinea 1 tot en met 3 geeft de schrijver voorbeelden. Wat wil hij daarmee aantonen?

2 ‘Brussel heeft bepaald dat er iets tegen plastic afval moet worden gedaan.’ (regel 11) a Wie of wat wordt er bedoeld met ‘Brussel’? b Hoe noem je deze vorm van beeldspraak? 3 a ‘Zwerfafval heeft meestal geen grensoverschrijdend karakter.’ (regel 12) Welke soort drogreden herken je in deze uitspraak? A overhaaste generalisatie B cirkelredenering C ontduiken van bewijslast D onjuiste oorzaak-gevolgrelatie b Motiveer je keuze. 4 a Door welke signaalwoorden worden alinea 8 en 9 gekoppeld aan alinea 7? b Hoe noem je dit alineaverband?

279

Lezen

4

4

Lezen

T2 5 Maak de opbouw van de argumentatie in alinea 7 tot en met 9 duidelijk door het volgende schema

in te vullen. Formuleer in volledige zinnen. STANDPUNT:

ARGUMENT 1:

ARGUMENT 2:

ARGUMENT 3:

6 Wat bedoelt de schrijver met ‘economisme’? 7 Welke tegenstrijdigheid ziet de schrijver in groen ‘economisme’? Leg de tegenstrijdigheid duidelijk uit in volledige zinnen. Baseer je antwoord op alinea 10 en 11 en gebruik niet meer dan 35 woorden. I 8 De schrijver van tekst 5, Patrick van Schie, is onder meer directeur van de TeldersStichting, de liberale denktank van Nederland. Leg uit wat deze functie te maken heeft met de inhoud van tekst 5. Zoek zo nodig uit wat het liberalisme inhoudt. Lees nu tekst 6.

TEKST 6 1

2

5

3 10

4 15

5

6 20

280

Verbod op gratis tasje groot succes

De ban op de gratis plastic tas werpt zijn vruchten af. Sinds de ingang van het verbod op 1 januari van dit jaar is het tasjesverbruik fors afgenomen. Uit een rondgang van Trouw blijkt dat het gebruik minstens is gehalveerd. Sommige grootwinkelbedrijven spreken zelfs van een afname tot 85 procent. De koepelorganisatie Raad Nederlandse Detailhandel (RND) heeft de meest voorzichtige schatting. Haar leden melden een daling van 50 procent. “En dat betreft dan voornamelijk schoenen- en modewinkels” - zaken waar nog relatief veel klanten een tasje meevragen, volgens secretaris Jeroen van Dijken van de RND. “Een klant loopt immers niet zomaar met een schoenendoos onder zijn arm de winkel uit.” Bij warenhuizen met producten die doorgaans kleiner zijn en dus makkelijker mee te nemen, gaan sinds dit jaar nog minder tassen over de toonbank. Zo spreekt prijsstunter Action over een afname van 60 procent, drogisterijketen Etos en het warenhuis Hema over zelfs 85 procent. Groothandels die de plastic tassen leveren, bevestigen deze cijfers. Klaas uit de Bosch van F&F Verpakkingen ziet dat de tasjesverkoop aan winkelketens met zo'n 60 tot 70 procent is gedaald. De afzet van tassen aan particuliere winkeliers, zegt Uit de Bosch, slinkt ‘slechts’ met 50 procent. Want: die bestellen weliswaar minder plastic, maar weer meer papier en katoen. “Veel kleine detaillisten hebben geen zin in gezeur van klanten, of in het opzetten van een hele boekhouding rondom tassenverkoop. Daarom kiezen ze vaker voor een verpakking die ze zo weg kunnen geven.” Systematische metingen naar veranderingen in het tasjesverbruik zijn nog niet gedaan. Maar, zegt Vera Dalm, directeur van voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal: “Van alle kanten horen we dat het verschil met vóór 2016 enorm is.”

Ze staat ervan versteld dat een ogenschijnlijk kleine ingreep zo'n verschuiving teweegbrengt. Pure milieuwinst, noemt ze het. Want ook al is een deel van het plastic vervangen door papier en 25 is een papieren tas niet per se milieuvriendelijker dan een plastic exemplaar, “de meeste Nederlanders lijken toch braaf een tasje van huis mee te nemen.” 8 Dalm denkt dat het verschil in gedrag vooral voortkomt uit een veranderde vraagstelling. “Mensen houden van ja-zeggen. Als iemand vraagt ‘Wilt u er een tasje bij?’ dan zullen de meeste mensen dit bevestigend beantwoorden. Maar nu vragen winkeliers: gaat het zo mee? En dan is 30 het antwoord nog steeds: ja, hoor.” 9 Jan Willem Bolderdijk, onderzoeker en docent consumentengedrag aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft een soortgelijke verklaring. “Het is niet zo dat consumenten zich massaal laten leiden door een kleine financiële beloning. Voorheen kregen klanten standaard een tasje mee, maar nu ze een actieve keuze moeten maken, kiezen ze vaak voor het sociaal wenselijke.” 10 35 Volgens Dalm van Milieu Centraal is het nog te vroeg om iets te zeggen over het concrete milieueffect. “Pas als het strand- en picknickseizoen weer begint, wordt duidelijk of het aantal zwerftasjes inderdaad ook is afgenomen.” 7

Bron: Anne Grietje Franssen, Verbod op gratis tasje groot succes, in: Trouw.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 13B van Schrijven en bij Spreken, kijken en luisteren.

I 9 a

Schrijf een beknopte samenvatting van tekst 6 waarin je duidelijk maakt: - wat er is vastgesteld; - welke verklaringen er worden gegeven voor de gedragsverandering. Gebruik voor je samenvatting niet meer dan 60 woorden. Zorg voor een samenhangend geheel door signaalwoorden en verwijswoorden te gebruiken. De samenvatting moet begrijpelijk zijn voor iemand die de tekst niet heeft gelezen. T2 b Controleer je samenvatting met de Checklist samenvatting. [96] 10 Vergelijk het schrijfdoel van tekst 5 met dat van tekst 6. Wat valt je op? 11 Formuleer een kritische vraag aan de schrijver van tekst 5, op basis van tekst 6.

281

Lezen Plusopdracht 6

4

4

Samenvatten, kritisch lezen, informatie zoeken “Ik heb als journalist scoops gehad. Dat is ook je taak, de waakhond van de macht. Maar

9

45 schrijf je nadat je iets door je onthullingen hebt afgebroken ook hoe het weer wordt opge-

Lees tekst 7, maak de vragen en voer de opdrachten uit.

TEKST 7

Lezen

Mag het allemaal wat opbouwender?

De kranten en journaals staan bol van berichten over de vluchtelingen, terreuraanslagen en oorlogen. De wereld heeft zoveel problemen, en is op dit moment zo serieus, dat de journalistiek juist nú het roer om moet gooien. Door meer oplossingsgericht en positiever te worden, meent de Deense journalist Cathrine Gyldensted. 2 5 Al een jaar of vijf is Gyldensted het gezicht van de ‘constructieve journalistiek’. Sinds januari ook in Nederland: ze geeft les aan de opleiding journalistiek van hogeschool Windesheim in Zwolle. Die opleiding wil zich met aandacht voor oplossingsgerichte journalistiek niet alleen onderscheiden van de concurrenten, bij Windesheim zijn ze er ook van overtuigd dat het naast digitalisering en nieuwe verdienmodellen, onderdeel is van de toekomst van de journalistiek. 3 10 Eerst maar even een vooroordeel de wereld uit helpen: constructieve journalistiek is volgens Gyldensted wat anders dan positieve journalistiek. Het laatste heeft een hoog ‘poes uit boom gered’-gehalte. Je wordt er even blij van, maar verder is het verhaal weinig maatschappelijk relevant. Constructieve journalistiek moet die relevantie wel hebben. Het is ook positief, maar meer gericht op de toekomst: hoe los je een probleem op of wat kan het opleveren?

bouwd? Bij de constructieve journalistiek is dat een wezenlijk onderdeel.” Volgens Gyldensted blijkt uit onderzoek dat mensen door positievere berichtgeving meer betrokken raken, ze willen in actie komen. Of ze dat vervolgens ook daadwerkelijk doen, is overigens nog niet onderzocht.

10

1

4 15

20

5 25

6

30

7 35

8 40

282

Inspiratie Dat Windesheim juist nu zo nadrukkelijk kiest om studenten in die stroming les te geven, past in een trend. De laatste tijd hoor je de roep om positiviteit vaker: filantroop Bill Gates zei toen hij eind vorige maand in Nederland was nog dat er behoefte is aan meer goed nieuws. Omroep KRO-NCRV heeft een platform opgericht voor constructieve journalistiek, waarmee ze met name jongeren hoopt te bereiken. En hoofdredacteur Christiaan Ruesink van het AD schreef op 26 januari op de voorpagina van de krant dat ze die dag goed nieuws brachten: “Ter inspiratie. Om ons eraan te herinneren dat er heel veel goed gaat. Beter dan ooit zelfs.” En dan zijn er nog tal van al bestaande platforms die al een tijdje positiever nieuws brengen. De Amerikaanse nieuwssite Huffington Post heeft een goedlopende goed nieuwspagina. Radiostation Sublime FM zendt al een aantal jaar het ‘nieuws van de vooruitgang’ uit, dat berichten brengt die de luisteraars moeten inspireren voor de toekomst. Maar Gyldensteds doel is groter dan een krant met één dag positief nieuws, of één sectie of nieuwsbulletin voor optimistische berichtgeving. “Ik doel op een verandering van de cultuur op de redacties van kranten en omroepen. Constructieve journalistiek als een nieuwe werkwijze. Dat als je over de vluchtelingenstroom in Europa schrijft, je ze niet enkel als slachtoffers van een oorlog neerzet, maar ook als mensen met bepaalde vaardigheden die ze met zich meebrengen. Of als je over de presidentsverkiezingen in de VS schrijft, dat je als journalist niet enkel bezig bent met dit zei of deed die kandidaat in het verleden, maar je je veel meer richt op wat zijn plannen voor de toekomst betekenen. Daar is het publiek veel meer in geïnteresseerd.” Critici van de oplossingsgerichte journalistiek - en die zijn er genoeg - stellen dat je als verslaggever vooral de feiten moet weergeven, gewoon het publiek moet vertellen wat er gebeurt. Die positieve aanpak zou bovendien wel erg neigen naar activisme. Over het laatste zijn de aanhangers van de oplossingsgerichte media het niet eens. Van Gyldensted mag het best wat activistisch, zolang je het maar transparant doet. Over het weergeven van de werkelijkheid zegt ze dit: “Waar de media nu over berichten, ís niet de werkelijkheid. Dat is het uitzonderlijke, het afwijkende. Dat geeft mensen geen realistisch beeld van de wereld. Natuurlijk, vergeet de feiten niet te melden, schrijf op hoeveel vluchtelingen er naar Europa komen. Maar vertel de lezer vervolgens ook: wat nu?”

50

Afrika

Want ook dat is belangrijk: wat vindt het publiek er eigenlijk van? Volgens de Deense journalist heeft de positieve werkwijze die een Zweedse omroep al in 2004 omarmde, goede reacties bij het publiek opgeleverd. “Aanleiding voor de Zweedse journalisten om het roer om te gooien, lag ook bij het publiek. Uit een enquête onder de kijkers bleek dat het beeld over Afrika dertig tot 55 veertig jaar achterliep op de werkelijkheid. Het nieuws besteedde enkel aandacht aan dingen als corruptie en armoede, niet aan de ontwikkelingen op het continent. De Zweedse journalisten beseften toen dat ze fout zaten.” 12 In Nederland ziet Gyldensted vooral het online platform De Correspondent als voorbeeld. De site, die draait op abonnees en niet op advertenties, werd in 2013 opgericht door filosoof en 60 oud-nrc.next hoofdredacteur Rob Wijnberg. “Je ziet dat ze de definitie van nieuws proberen los te laten. Niet dat alle verhalen op De Correspondent constructief zijn. Je hoeft ook niet direct alle journalistieke gewoontes overboord te gooien, maar je kunt wel een werkwijze toevoegen.” 13 De Deense gelooft dat dit jaar wel eens het keerpunt kan betekenen voor de meer oplossingsgerichte journalistiek. “Ik zie initiatieven in Scandinavië, de VS, in Engeland. En dat Windesheim 65 de studenten de werkwijze wil meegeven, zegt ook iets. Hopelijk praten we er over tien jaar niet meer over, omdat het zo vanzelfsprekend is geworden in het dagelijkse werk van journalisten.” 11

Bron: Kristel van Teeffelen, Mag het allemaal wat opbouwender?, in: Trouw. r. 44: scoop: eerste bericht over een nieuwsfeit, primeur

T1 1 Welke twee functies kun je aanwijzen in de eerste alinea van tekst 7?

Kies uit: aanleiding – anekdote – definitie – doelstelling – karakterisering – stelling – toekomstverwachting. 2 Geef de twee belangrijkste kenmerken van ‘constructieve journalistiek’. Baseer je antwoord op alinea 2 en 3. T2 3 Vat alinea 4 tot en met 6 samen in maximaal 50 woorden. Geef geen voorbeelden. T1 4 a Wat is het schrijfdoel van tekst 7?

b Licht je keuze toe. T2 5 De schrijfster van tekst 7, Kristel van Teeffelen, probeert het onderwerp van meerdere kanten te belichten.

Ze neemt niet alles zonder meer over van Cathrine Gyldensted. Wijs twee alinea’s aan waaruit dat blijkt en geef bij beide alinea’s een korte toelichting. T1 6 De schrijfster heeft de leesbaarheid van haar tekst verhoogd door alinea’s met elkaar te verbinden met verwijswoorden en signaalwoorden. Schrijf die woorden op uit het begin van: a alinea 3 b alinea 5 c alinea 6 d alinea 8 e alinea 11

283

Lezen

4

4

Lezen

T2 7 Welke zinnen horen niet thuis in een samenvatting van alinea 7 tot en met 13?

A B C D

Critici van de constructieve journalistiek vinden dat verslaggevers vooral de feiten moeten weergeven. Ze vinden ook dat die aanpak neigt naar activisme. Volgens Gyldensted mag activisme als dat maar goed te herkennen is. Ze vindt de feiten ook belangrijk, maar wil dat journalisten ook aandacht geven aan het vervolg.

8 Zoekopdracht Werk alleen of in tweetallen. a In tekst 7 wordt De Correspondent genoemd als voorbeeld van constructieve journalistiek. Zoek uit wat de uitgangspunten van dit online platform zijn. Maak met enkele citaten duidelijk dat De Correspondent op een constructieve manier met nieuws wil omgaan. T1 b Zoek een artikel (via De Correspondent of een ander medium) dat voldoet aan de kenmerken van constructieve journalistiek. c Kopieer het artikel en zet er een correct opgestelde bronvermelding onder [47]. T2 d Schrijf een toelichting bij het artikel waarin je uitlegt waarom het een goed voorbeeld van constructieve journalistiek is. Formuleer in volledige zinnen. T1 e Wissel je tekst met toelichting uit met die van een medeleerling. Bespreek met elkaar wat je van deze stroming in de journalistiek vindt.

15

3 20

25

30 T

35

40

Zie ook de online module Taalbeschouwing.

5 45

Plusopdracht 7

Samenvatten, teksten vergelijken, kritisch lezen

Lees tekst 8, maak de vragen en voer de opdrachten uit. 50

TEKST 8

De digitale schandpaal Hoe internet een middeleeuws gebruik in ere herstelt

1

284

“Als er vrouwen in het lab zijn, gebeuren er drie dingen. Je wordt verliefd op ze, zij worden verliefd op jou, en als je ze terechtwijst, gaan ze huilen.” Tien jaar geleden zou de 5 Britse Nobelprijswinnaar en biochemicus Tim Hunt waarschijnlijk wel zijn weggekomen met

deze onbeholpen grap. Nu ging zijn faux pas viral via Twitter en moest hij een paar dagen later ontslag nemen als hoogleraar aan het 10 University College in Londen. 2 In dezelfde week plaatste de Litouwse dj Ten Walls een bericht op Facebook waarin hij

Het nut van schaamte 6

65

70

7 75

Plofschandaal

4

Of je Germaans spreekt… Het Nederlands hoort tot de Germaanse taalfamilie. Die familie bestaat uit drie takken: Noord, Oost en West. De Noord-Germaanse talen zijn o.a. Zweeds, Noors, Deens en IJslands. Het Nederlands valt, samen met het Engels, Duits en Fries, onder de West-Germaanse talen. Oost-Germaans is uitgestorven. Waar Zuid-Germaans is gebleven, is onbekend.

homo’s met pedofielen vergeleek. “In de jaren negentig repareerden ze mensen van de verkeerde kant tenminste nog”, voegde hij eraan toe. Toen de twitterstorm over zijn homofobe uitlatingen een paar uur later was gaan liggen, hadden alle festivals waar hij zou optreden hem uit het programma geschrapt. De schandpaal is terug van weggeweest. Het middeleeuwse gebruik om wetsovertreders en andere onverlaten - al dan niet terecht - in een schandblok te kijk te zetten, heeft met internet een tweede leven gekregen. Burgers, bedrijven, actiegroepen, maar ook overheidsinstanties maken gretig gebruik van de mogelijkheid om via het web hun gal te spuwen, wraak te nemen of vermeend onrecht aan de kaak te stellen. En dat gaat sneller, grootschaliger en vernietigender dan ooit.

55

60

“In de jaren zeventig en tachtig werd iemand aan de schandpaal nagelen nog als middeleeuws en barbaars gezien”, zegt Judith van Erp, hoogleraar Public Institutions aan de Universiteit van Utrecht, die onderzoek deed naar zogenoemde naming-and-shamingmechanismen en er een boek over schreef. “De omslag kwam rond 2007, toen benzinepomphouders beelden van wanbetalers online gingen zetten. In het begin was daar nog veel discussie over, maar inmiddels vindt iedereen het normaal.” Actiegroepen en ngo’s maken dankbaar gebruik van de digitale schandpaal door bedrijven die in hun ogen moreel verwerpelijk gedrag vertonen in een kwaad daglicht te stellen. Met een shamingcampagne wist de stichting Wakker Dier bijvoorbeeld de verontwaardiging van consumenten over de plofkip aan te wakkeren. Bedrijven die de vetgemeste kip verkochten, werden met naam en toenaam genoemd. Bang voor reputatieschade besloot een groot aantal supermarkten en voedselproducenten te stoppen met de plofkip. Van Erp: “Juist doordat het lang duurt om wetgeving te wijzigen, is shaming een heel krachtig instrument. Je ziet dat bedrijven daar veel sneller op reageren dan op juridische procedures.”

80

85

90

In haar boek Is shame necessary? breekt de Amerikaanse milieuwetenschapper Jennifer Jacquet een lans voor het gebruik van naming-and-shamingtactieken. Ze haalt wetenschappelijk onderzoek aan waaruit blijkt dat schaamte een effectief middel is om gedrag te veranderen. Zo toonde een studie aan dat maar liefst een derde van de mannen die zich na een doktersbezoek schaamden voor hun rook- of eetgedrag zich inspande om met hun slechte gewoonte te breken. Jacquet zette met haar collega’s zelf een experiment op waarbij mensen anoniem geld konden doneren in de wetenschap dat na afloop de twee gierigste personen werden ontmaskerd. De deelnemers schonken 50 procent meer dan een controlegroep waarin niemand zou worden ontmaskerd. “Mensen waren bereid om te betalen om schaamte te voorkomen”, schrijft Jacquet. Schaamte is een diep ingebakken emotie die niet is aangeleerd maar evolutionair is bepaald. Voor de mens die als sociaal wezen in grote groepen leeft, is het een effectief middel om conflicten te de-escaleren en vergeving te bespoedigen, schrijft Jacquet. In een experiment waarbij een acteur in de gedaante van een drugsdealer voor rechters verscheen, bleek dat hij beduidend minder straf kreeg en eerder voor vrijlating in aanmerking kwam wanneer hij schaamte toonde.

Laatste duwtje 8

Internet heeft de mechanismes van het 95 oeroude schaamteprincipe een slinger

gegeven, schrijft Jacquet. Online ‘shamen’ gaat sneller en anoniemer, het publiek dat wordt bereikt, is veel groter en bovendien blijft de belastende informatie permanent op 100 het web rondzwerven. 9 De snelheid en het bereik van de digitale schandpaal is zowel een kracht als een zwakte. De aandacht van de internetgebruiker is vluchtig en een twitterstorm kan weer snel 105 overwaaien. Bedrijven spelen daar handig op in. Zo verving Albert Heijn de plofkip door de ‘Hollandse kip’, die niet met 21 maar met 19 kippen op 1 vierkante meter vertoeft.

285

Lezen

4

4

Lezen

T2 1 Leid de betekenis van de volgende woorden en uitdrukkingen af uit de context. Gebruik alleen een woor-

“Voor bedrijven blijft het vaak bij window

besmeurd. Het overkwam een Britse vrouw

110 dressing”, zegt Van Erp. “Om echt iets teweeg

145 die in een vlaag van waanzin een kat in een

10

115

120

125

11 130

135

te brengen, moet de maatschappelijke norm duurzaam veranderen. Toch kan naming and shaming daar een bijdrage aan leveren. Het werkt daarom het beste als er al een maatschappelijk norm is, die je alleen nog even een duwtje hoeft te geven.” Als voorbeeld noemt Van Erp de maatschappelijke verontwaardiging vorig jaar over de salarisverhoging van ABN Amro-bankiers. Het ‘duwtje’ in dat debat was een foto waarop Jesse Klaver, fractievoorzitter van GroenLinks in de Tweede Kamer, voor het opgeheven vingertje van de president-commissaris van ABN Amro stond, die het salarisbeleid verdedigde. Ook een vorm van shaming, aangezien de bankier door de foto als een arrogante bal werd geframed. “Die bonussen schoten bij iedereen in het verkeerde keelgat, dus toen was shaming heel succesvol. De norm is er echt door veranderd.” Ook overheden maken gebruik van online naming and shaming. In 2007 begon Californië met het publiceren van een lijst van de vijfhonderd grootste belastingontduikers in de staat. Zes maanden vóór publicatie kregen de boosdoeners wel de kans om alsnog te betalen en van de lijst te worden gehaald. Het beleid is inmiddels door twintig Amerikaanse staten overgenomen.

Eeuwige treinplasser 12 140 Tot zover de succesverhalen. De internet-

schandpaal kan echter ook levens verwoesten. Eén misstap kan een reden zijn om voor eeuwig met digitale pek en veren te worden

150

13 155

160

165

14 170

175

vuilnisbak dumpte. Haar actie, die door beveiligingscamera’s was vastgelegd, werd door de eigenaren van de kat via internet verspreid. De vrouw werd met naam en adres genoemd en ontving duizenden online verwensingen en doodsbedreigingen. Boze mensen verzamelden zich zelfs voor haar voordeur. Ook de NS doet aan persoonlijke shaming door foto’s van zich misdragende treinreizigers te verspreiden via Facebook. Een foto van een dronken jongen die over het treinmeubilair plaste, werd 19.000 keer gedeeld. De jongen, die zei als grap te hebben nepgeplast met een flesje water, was zo aangeslagen door alle online verwensingen dat hij zijn Facebook- en Twitter-accounts op zwart zette. Volgens Van Erp gaat de functie van de internetschandpaal bij dit soort gevallen over de schreef. “Het zijn relatief kleine overtredingen die ook op een andere manier hadden kunnen worden opgelost.” Wanneer functioneert de internetschandpaal optimaal? Volgens Jennifer Jacquet “wanneer shaming werkt zonder iemands leven te verwoesten, wanneer het leidt tot verandering en re-integratie of, beter nog, wanneer het een belemmering vormt voor slecht gedrag.” Is dat allemaal niet het geval, dan blijft het bij virtueel gooien met rotte eieren. De gooier voelt zich er misschien even lekker bij, maar die eieren laten wel een geur achter die voor eeuwig aan het doelwit kan blijven kleven.

denboek als je geen idee hebt van de betekenis. a een lans breken voor (regel 64) b de-escaleren (van conflicten) (regel 86) T2 c een slinger geven aan (regel 95-96) d window dressing (regel 109-110) 2 Wegstrepen, markeren en samenvatten Tekst 8 leent zich heel goed voor het maken van een samenvatting. Zet de volgende stappen om tot een goed resultaat te komen. Je kunt bij deze opdracht het beste met z’n tweeën werken. a Vraag om een kopie van de tekst of open de digitale versie ervan. T1 b Streep alle voorbeelden en bijzaken weg. T2 c Markeer (bijvoorbeeld met geel) de kernzinnen. In sommige alinea’s zijn alleen zinsgedeelten van belang; markeer die. d Maak met de gemarkeerde zinnen en zinsstukken een beknopte samenvatting van maximaal 180 woorden waarin je je beperkt tot de hoofdzaken. Zorg voor een samenhangend geheel door verbindingswoorden (signaalwoorden, verwijswoorden) te gebruiken. Formuleer in volledige zinnen en denk ook aan spelling en interpunctie. e Wissel jullie samenvatting uit met die van een ander tweetal. Beoordeel de samenvatting die je hebt gekregen met de Checklist samenvatting. [96] f Bespreek vervolgens met z’n vieren elkaars samenvattingen. - Zijn er inhoudelijke verschillen? Welke? - Wat kan eruit of korter? - Zijn de samenvattingen goed geschreven: in volledige zinnen en zonder taalfouten? - Wat vonden jullie lastig bij het maken van deze opdracht? T1

Lees nu tekst 9. Deze zogenoemde satelliettekst komt ook uit het tijdschrift Kijk, volgt op tekst 8 en is geschreven door dezelfde auteur.

TEKST 9

In Nederland zijn toezichthouders verplicht om overtredingen van bedrijven openbaar te maken. Zo hoopt de overheid witteboordencriminaliteit in de kiem te smoren. Daan Doorenbos, strafrechtadvocaat en hoogleraar ondernemingsstrafrecht (Radboud Universiteit Nijmegen), is kritisch over deze vorm van naming and shaming.

1

2

‘Een schone lei bestaat niet meer’

5

Een toezichthouder moet het publiek toch informeren over kwalijke zaken? Daan Doorenbos: “Daar heb ik ook niets op tegen. Maar het staat pas vast dat iemand de wet heeft overtreden als de rechter zich daarover heeft uitgesproken. Mijn bezwaar is dat een toezichthouder uit een eigen verslag concludeert dat iets fout is en dat publiceert. Mensen worden dus al aan de schandpaal genageld voordat er een uitspraak is.”

Bron: Hidde Tangerman, De digitale schandpaal, in: Kijk. r. 44: ngo’s: organisaties die niet op winst zijn gericht en onafhankelijk van de regering opereren (afkorting van: non-governmental organizations)

3 10

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 11 en 13A van Schrijven en Spreken, kijken en luisteren.

286

Een toezichthouder zal toch wel weten wat hij doet? DD: “Nou, het is bepaald niet zo dat de overheid altijd gelijk heeft. We hebben in Nederland de nodige justitiële dwalingen gezien. Iemand kan de schijn enorm tegen hebben en dan blijkt bij nader inzien toch dat ze de verkeerde te pakken hebben.”

287

Lezen

4

4 Eindopdracht 9

4

Kunnen - Examentekst

Welke rol speelt internet daarbij? 15 DD: “Het feit dat een schandaal er eeuwig blijft rondzwerven. Ik heb cliënten die misschien tien

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. Lees de volgende tekst uit het havo-examen van 2015-II (tekst 4) en maak de vragen.

jaar geleden in opspraak zijn geraakt, maar als je hun naam googelt, komt het voorval nog steeds naar boven. Als het niet klopt, kun je de belastende informatie laten verwijderen. Als het echter wel klopt, blijf je er altijd last van houden. Na je straf zou je weer met een schone lei moeten kunnen beginnen. In het internettijdperk bestaat die schone lei niet meer. Eenmaal fout, altijd 20 geregistreerd.”

TEKST 10 1

Bron: Hidde Tangerman, ‘Een schone lei bestaat niet meer’, in: Kijk.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 11 en 13A van Schrijven en Spreken, kijken en luisteren. 5

T2 3 Vergelijk het schrijfdoel van tekst 8 met dat van tekst 9.

a Is er sprake van een overeenkomst of een verschil? b Licht je keuze toe. T1 4 Van welke bronnen maakt de auteur van tekst 8 en tekst 9 gebruik? Geef een volledige opsomming. I 5 Zowel tekst 8 als tekst 9 gaat over naming and shaming. Geef een argument waarom de auteur tekst 9 aan tekst 8 heeft toegevoegd. T2 6 Beoordeel de betrouwbaarheid van tekst 8 en tekst 9. Geef je gemotiveerde mening in volledige zinnen. Gebruik maximaal 40 woorden.

10

15

2 20

Eindopdracht 8

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. 25

T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

1 Satellietteksten zijn korte teksten bij de hoofdtekst die over een ander onderwerp gaan dan de hoofdtekst. 2 Als je de hoofdgedachte van een groepje alinea’s of van een hele tekst moet formuleren, geef je daar een opsommende samenvatting van. 3 Bij het bepalen van de hoofdgedachte van een tekst let je vooral op de titel, de inleiding en het slot. 4 ‘Vat het standpunt van de auteur over undercoverjournalistiek samen in maximaal 25 woorden.’ Bij beantwoording van deze vraag mag je geen complete zin citeren, maar wel belangrijke woorden en woordgroepen overnemen. 5 ‘In de tekst bespreekt de schrijver de nadelige gevolgen van de digitale schandpaal.’ Deze zin is goed als openingszin van een samenvatting. 6 Als gevraagd wordt te antwoorden in volledige zinnen mag je geen telegramstijl gebruiken. 7 Bij het vergelijken van teksten of tekstfragmenten gaat het meestal om het opsporen van inhoudelijke overeenkomsten en/of verschillen. 8 Als je het verschil tussen twee teksten onder woorden moet brengen, moet je minstens één van beide teksten noemen. 9 Incorrect taalgebruik leidt tot puntenaftrek en maakt je antwoorden inhoudelijk minder goed.

288

Lezen

30

35

3

40

Sleutelen aan voedsel

Heeft u het ook gelezen? Nederland heeft een gentechvrije zone! Rond Nijmegen mag in een gebied van dertien hectare rond de stad geen boer genetisch gemodificeerde gewassen verbouwen. Persoonlijk was ik even vergeten wat er zo erg was aan gentech, maar een van de initiatiefneemsters legde het uit: ‘Het is een aantasting van de biodiversiteit. De genetisch veranderde plant blijft overeind als je die met aangepast gif bespuit, maar de rest van het leven op het land en in de bodem gaat eraan. Bovendien is het zaad dat nodig is om gentechlandbouw te plegen, niet vrij verhandelbaar. Er rust patent op dat in handen is van een paar grote multinationals.’ Dat laatste klopt. Genetisch gemodificeerd zaad wordt vaak betrokken van agressieve multinationals, zoals het beruchte bedrijf Monsanto. Vooral voor arme landen, die verbeterde gewassen juist zo hard nodig hebben, is dat een groot probleem. Toch heeft dat bezwaar meer te maken met toezicht op monopolievorming, met regelgeving, dan met gentechnologie op zichzelf. Voor Afrikaanse boeren die wel aan gentech doen, is de Europese angst voor ‘geklooi met voedsel’ minstens zo’n groot probleem. Die angst kost hun namelijk een afzetmarkt. Wat is er eigenlijk zo erg aan dat geklooi? Er wordt toch al veel langer gesleuteld aan onze gewassen, zodat ze resistenter zijn tegen nare ziekten, sneller geld opbrengen of

45

50

55

4

60

65

5

70

75

6 80

aantrekkelijk ogen voor de consument? Niemand die het erg lijkt te vinden. Genetische modificatie is vooral een manier van slimmer sleutelen. Omdat we de bouwstenen van gewassen en dieren beter kennen, kunnen we veel doelgerichter een soort produceren met gewijzigde erfelijke eigenschappen. Zo kan maïs die altijd werd bedreigd door één bepaald kevertje tegen dat beestje immuun gemaakt worden. Betekent dat niet juist dat je minder gif hoeft te spuiten? Het kevertje vormt dan immers geen bedreiging meer. Het is ook maar de vraag, of gengewassen de huidige biodiversiteit op het Nederlandse platteland kunnen bedreigen. Van ecologisch evenwicht is op onze akkers namelijk allang geen sprake meer. Voordat hier één genetisch gemodificeerde plant was gepoot, werden de akkers lustig bespoten met DDT1, en gespoten wordt er nog steeds. De weerzin tegen ‘het gerommel met eten’ zit waarschijnlijk dieper: we geloven graag dat Moeder Natuur altijd gelijk heeft. Maar zelfs wie ontzag heeft voor haar enorme diversiteit moet toegeven dat zij ook niet volmaakt is. Wat is er nou zo waardevol aan kanker? Of aan de malariamug? Is het echt zo erg om via genetische manipulatie een mug te kweken die geen malaria overbrengt? Of om graan te fabriceren dat beter tegen droogte kan? Misschien moeten we het geloof dat wij de natuur alleen maar kunnen

289

Lezen

4

4

Lezen

T2 4 Welke overeenkomst in de meningen over het gevolg van gentech is er?

verpesten maar eens loslaten. Kleine verbeteringen betekenen niet automatisch het ineenstorten van een holistische orde. Zoals met alle snel

5 Welke twee verschillen in de meningen over het gevolg van gentech zijn er?

85 voortschrijdende technologie is het

T1 6 Welke van onderstaande omschrijvingen geeft het doel van de tekst Sleutelen aan voedsel het best weer?

belangrijker ervoor te zorgen dat die niet in handen blijft van een paar slimme, geldbeluste bedrijven.

De tekst is vooral ... A activerend, want er wordt geadviseerd om de toegevoegde waarde van gentechnologie nader te onderzoeken. B beschouwend, want er wordt een antwoord gezocht op de vraag wat de positieve kanten van gentechnologie zijn. C betogend, want er wordt beargumenteerd dat het tijd is om de pluspunten van gentechnologie te zien. D uiteenzettend, want er wordt aandacht besteed aan zowel de voor- als nadelen van gentechnologie. I 7 Welke impliciete vraag beantwoordt de schrijver in de tekst Sleutelen aan voedsel? Beperk je antwoord tot één zin.

noot 1 DDT: sinds 1942 gebruikt bestrijdingsmiddel tegen insecten dat later wegens zeer schadelijke bijwerkingen in veel landen verboden werd Bron: Leonie Breebaart, havo-examen Nederlands 2015-II.

T1 1 Lees alinea 1 en vul het volgende argumentatieschema aan:

Tekst 11 is het begin van het havo-examen van 2013-I. Lees de tekst en maak de samenvattingsopdracht.

standpunt: Gentechlandbouw is slecht

argument 1:

TEKST 11

argument 2:

1 subargument 1a:

subargument 2a: 5

2 Leg uit waarom de Europese angst voor ‘geklooi met voedsel’ een probleem is voor Afrikaanse boeren die aan gentech doen. Gebruik voor je antwoord niet meer dan 15 woorden. 3 Met welk functiewoord kan alinea 5 ten opzichte van de voorgaande tekst het best getypeerd worden? A oplossing B probleemstelling C tegenstelling D verklaring

10

15

Tekstfragment 1 In het artikel ‘Allemaal eng’ van Hidde Boersma (Vonk, 27 september) wordt nogal heftig gereageerd tegen groepen en personen die tegen gentech zouden zijn. […] Ook wordt gezegd dat gentechvoedsel leidt tot minder gifgebruik. Het tegendeel is waar. Verder leidt gentech ertoe dat we als telers/boeren nog afhankelijker worden van multinationals met alle gevolgen van dien. Duur patent op zaaizaad, afhankelijk van het chemisch infuus van diezelfde multinational, monoculturen, een totaal vergiftigde aarde waarvan de grond zo dood is als een pier. Totale uitroeiing van de biodiversiteit en flora en fauna, terwijl dit de basis van ons bestaan is. Ook voor de boeren is dit een ramp.

2 20

25

Bron: Jan Overesch, in: de Volkskrant. 30

Over de gevolgen van gentech wordt in tekstfragment 1 een mening gegeven die deels overeenkomt en deels verschilt met die in tekst 10 Sleutelen aan voedsel.

290

3

Vertrouwen… dé opgave van het komende decennium

Politici deugen niet, wetenschappelijke claims over klimaatopwarming geloven we niet meer, bankiers strijken alleen maar bonussen op. We leven in een low trust-samenleving, terwijl vertrouwen nu juist het smeermiddel is van een soepel functionerende samenleving. Sinds de bankencrisis is het herontdekt als het fundament van de markt, sinds de politieke crisis als het fundament van de politiek en sinds de vaccinatiecrisis als het fundament van de (preventieve) gezondheidszorg. Vertrouwen wordt dan ook hét trefwoord van het komende decennium. Maar het is zo glibberig als paling, breekbaarder dan een zeepbel en kwetsbaarder dan liefde. Het vertrouwen in onze volksvertegenwoordiging is weg, constateerde De Telegraaf naar aanleiding van een enquête op internet. Vierennegentig procent van de stemmers wantrouwde de Tweede Kamer, volgens de redactie omdat ‘er onvoldoende geluisterd werd naar de burger’. Veel vertrouwen in medeburgers was er overigens ook niet: 69 procent vond dat burgers zelf meer interesse in politiek moeten tonen. Wantrouwen bestaat trouwens niet

35

40

45

4

50

55

5

60

alleen bij burgers, maar ook bij beleidsmakers. Veel professionals in de publieke sector voelen zich slachtoffer van ‘geïnstitutionaliseerd wantrouwen’. Daarmee doelen ze op de overdreven gedetailleerde wijze waarop zij verantwoording moeten afleggen over hun werk. Overigens vinden veel politici en ambtenaren burgers verwend, emotioneel en wispelturig. Menig bestuurder of politicus klaagt hierover, zij het meestal onder vier ogen tijdens de borrel na een bijeenkomst waarin net het belang van burgerparticipatie benadrukt is. Ook de wetenschap is het slachtoffer van het om zich heen grijpende wantrouwen. Wetenschappelijke claims over klimaatopwarming treden we met ongeloof tegemoet. Burgers zien het nut van vaccinaties niet in en trekken de motieven van de overheid, wetenschap en farmaceutische industrie in twijfel. Zelfs het bedrijfsleven wordt gewantrouwd. Zelfs? Daarvan bestaat toch allang het beeld dat iedereen vooral aan zichzelf denkt? Inderdaad, maar steeds minder mensen vertrouwen er nog op dat het najagen van het eigenbelang zichtbaar, al is het dan via

291

Lezen

4

4

Hoofd- en bijzaken

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

een onzichtbare hand, bijdraagt aan het algemene belang. Vooral bankdirecteu65 ren en andere ‘grote graaiers’ moeten het tegenwoordig ontgelden. Zij bleven doodgemoedereerd hun bonussen op-

strijken terwijl zij en hun bedrijven faalden, de financiële markten inzakten en 70 de belastingbetaler mocht opdraaien voor hun falen.

Onderzoek doen en werkstuk maken Jouw leerdoelen 3F

Bron: Evelien Tonkens en Tsjalling Swierstra, havo-examen 2013-I.

3F 3F 3F

T2 8 Maak een goedlopende samenvatting in correct Nederlands van maximaal 40 woorden van alinea 1 tot en

met 5 van tekst 11 Vertrouwen… dé opgave van het komende decennium. Zorg ervoor dat deze samenvatting begrijpelijk is voor iemand die de oorspronkelijke tekst niet kent. Formuleer in volledige zinnen. Uit je samenvatting moet duidelijk worden: - welke crisis zich in de huidige samenleving voordoet; - waarom deze crisis een probleem is voor de samenleving; - op welke maatschappelijke terreinen de crisis plaatsvindt. Controleer je antwoord met de Checklist samenvatting. [96]

Na afloop

3F

• • • • •

Nieuwe theorie

Informatie uit verschillende bronnen verwerken. Een interview afnemen, uitwerken en beoordelen. Een enquête houden en uitwerken. Verslag maken van een onderzoek. Een werkstuk leren opstellen.

Voorkennis [96] [98]

Samenvatten en schematiseren Incorrect taalgebruik

[99]

Onderwerp, onderzoeksvragen en hoofd- en deelvragen

[100] Vraagtechnieken

Interview afnemen Interview uitwerken [103] Interview beoordelen [104] Aantekeningen maken [105] Enquête houden [106] Enquête uitwerken [107] Gegevens presenteren: onderzoeksverslag [108] Werkstuk, praktische opdracht en profielwerkstuk [101] [102]

Wat heb ik geleerd? Startopdracht 1

Weten

Heb je de leerdoelen van deze les bereikt? Kies een smiley bij elk leerdoel. In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. 2. Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten, argumenten en drogredenen.

1. Ik kan informatie ordenen en een tekst beknopt samenvatten voor anderen.

Hoe

3. Ik kan teksten en tekstdelen vergelijken.

ghing

5. Ik kan verbanden tussen zinnen, zinsdelen en tekstdelen herkennen, benoemen en aangeven door de juiste verwijs- en verbindingswoorden te gebruiken.

4. Ik kan argumentatie, bronnen en taalgebruik beoordelen.

et?

6. Ik kan argumentatieschema’s herkennen.

T1 1 Het is niet handig om bij een interview alleen open vragen te stellen. Waarom kun je dat beter niet doen? R 2 Schrijf twee bijzondere vraagsoorten op waarmee je de geïnterviewde kunt uitdagen om te reageren

op iets. T1 3 Schrijf twee manieren op waarop je als ondervrager diepte kunt geven aan een interview.

4 Je wilt een grafiek plaatsen bij een werkstuk over alcoholgebruik door jongeren. Hoe kun je de gegevens het beste verzamelen: via interviews of via een enquête? Geef uitleg bij je antwoord. 5 Hoe kun je in een gesloten vraag van een enquête toch nuance krijgen in het antwoord? R 6 Met welk aspect eindigt het verslag van een onderzoek altijd? T1 7 Wat zou een nadeel kunnen zijn van het weergeven van je onderzoeksgegevens in een tekstvervangend beeld? 8 Bij het maken van een werkstuk is het formuleren van de onderzoeksvraag heel belangrijk. Aan welke twee voorwaarden moet deze voldoen? 9 Stel dat je in een werkstuk een citaat wilt opnemen. Hoe vermeld je de bron van het citaat? 10 Je wilt een bijlage toevoegen aan je werkstuk. Hoe maak je aan de lezer ervan duidelijk wat de functie van de bijlage is?

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. ONLINE VOOR JOU

• Correctiemodel startopdracht 2 Lezen • Ingesproken leesteksten 292

TOETSEN

• Eindtoets Lezen module 4 versie A • Eindtoets Lezen module 4 versie B

T1 1 Welke kritiek kun je geven op de volgende onderzoeksvraag van een werkstuk?

‘Hoe gaat het met de bibliotheken in Nederland?’ 2 In een enquêteverslag staat dat de respons 70% was. Wat wordt daarmee bedoeld? T2 3 Voor je profielwerkstuk over stress door sociale media wil je een enquête afnemen onder jongeren.

293

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

T1 4

5

6

7

T2 8

4

4

Je hebt de keuze uit de volgende manieren om dit aan te pakken. Wat is de beste keuze? Leg uit waarom. A Je stuurt de enquête per e-mail naar alle leerlingen van je school. B Je geeft op school in een paar klassen uitleg over het onderwerp en vraagt of de leerlingen de enquête direct willen invullen. C Je vraagt na de voetbaltraining of je teamgenoten de enquête willen invullen. D Je stuurt de enquête via sociale media naar al je ‘vrienden’. Op een verjaardag van je oom zijn vijftien familieleden aanwezig. Je zou in één keer vijftien enquêteformulieren kunnen laten invullen voor het onderzoek genoemd in vraag 3. Is de uitkomst van deze enquête representatief? Licht je antwoord toe. a Het taalgebruik van een enquête moet correct zijn. Verbeter de spelling van de volgende enquêtevraag over sociale media: *Hoeveel tijd zit er gemiddeld tussen het ontvangen van een bericht en jou reactie? Is dat:  minder dan een kwartier  minder dan een halfuur  ongeveer een uur  meer dan een uur b Stel dat je bovengenoemde vier antwoordmogelijkheden geeft. Welke antwoordmogelijkheid zou inhoudelijk aangepast moeten worden? Licht je antwoord toe. Schrijf van de volgende beweringen over een interview en het verwerken daarvan op of ze juist of onjuist zijn. a Tijdens een interview maak je aantekeningen: je schrijft alles zo veel mogelijk op. b Opvallende uitspraken schrijf je op; je kunt ze goed verwerken in een verslag. c Het uitwerken van een interview is sneller gedaan direct na het interview. Op 9 januari 2016 werd Sara Kroos bij de VARA geïnterviewd door Paul de Leeuw in zijn programma Pauls Puber Kookshow. Je wilt de informatie van dit interview verwerken in een werkstuk. Hoe ziet de bronvermelding van dit interview eruit? Lees onderstaande samenvatting van een bron. Schrijf twee zinsgedeelten op die niet thuishoren in een goede samenvatting.

Spreken, kijken en luisteren

a Op welke twee plekken vermeldt hij dit onderzoek in zijn werkstuk? b Enkele foto’s neemt hij op naast de tekst. Op welke plek in het werkstuk kan hij nog een reeks foto’s toevoegen? 11 Beoordeel jezelf aan de hand van het correctiemodel. Bespreek je score met je docent en overleg welke opdrachten je kunt maken in deze module.

Opdracht 3

Interview bekijken en analyseren

[100]

Bekijk beeldfragment 1 Paul de Leeuw interviewt Sara Kroos, maak aantekeningen en beantwoord de volgende vragen. T1 1 Voor welk publiek is dit programma bedoeld?

Waaruit leid je dit af? 2 Wat is het verband tussen de gast en de kookshow? 3 Paul de Leeuw interviewt Sara Kroos. a Geef een voorbeeld van een open vraag die hij haar stelt. b Geef een voorbeeld van een gesloten vraag die hij haar stelt. 4 Maakt Paul de Leeuw gebruik van de techniek ‘doorvragen’? Zo ja, geef hiervan een voorbeeld. T2 5 a Wat is de functie van het tonen van het beeldfragment uit haar eerste show? b Waarom is Sara ontroerd bij het zien van dit fragment? 6 Wat is het doel van het gesprek? T1 7 Met welke woorden sluit Paul de Leeuw het interview af? 8 Vind je dat het onderwerp van het gesprek past in Pauls Puber Kookshow?

Opdracht 4 De tekst geeft een beschrijving van het levenswerk van Helene Kröller-Müller. Dankzij de florerende zaken van haar man kan zij tussen 1907 en 1922 11.500 kunstwerken aankopen. Helene droomt van een eigen museumhuis waar ze haar liefde voor moderne kunst met iedereen kan delen. Dit lijkt werkelijkheid te worden als haar man zijn bezit op de Hoge Veluwe uitbreidt. Volgens de schrijver zorgt de economische crisis er echter voor dat het echtpaar in de jaren twintig in financiële problemen komt. Als gevolg hiervan wordt het park in 1935 ondergebracht in de Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe. De kunstcollectie wordt overgedragen aan het Rijk. In 1938 opent het Kröller-Müller Museum zijn deuren.

Schrijven

Interview beoordelen

[103]

1 Bekijk het interview met Sara Kroos nog eens en houd de vragen die in theorieonderdeel [103] gesteld worden, erbij. T2 2 Schrijf de antwoorden op de vragen 3, 4, 7 en 8 op. 3 Wat is jouw beoordeling van dit interview? Licht je antwoord toe.

Opdracht 5

Interview uitwerken

[102]

I 1 Werk het interview met Sara Kroos uit tot een doorlopend verslag met enkele citaten. Gebruik maximaal

300 woorden. T1 2 Zorg voor een overzichtelijke indeling van de tekst.

3 Zoek een functionele afbeelding bij het (onderwerp van het) interview en plaats dat in je verslag. T1 9 Op het omslag van een werkstuk staan de volgende gegevens:

Titel: De idealen van Helene Kröller-Müller Naam: Dean van Dijk Datum: januari 2018 Schrijf twee verbeteringen op. 10 Om een werkstuk te kunnen maken heeft Dean een bezoek gebracht aan Museum Kröller-Müller. Hij heeft onder andere foto’s gemaakt van de kunstwerken in de beeldentuin en onderzoek gedaan naar de samenstelling van de bezoekersaantallen van de afgelopen 5 jaar.

Opdracht 6

Onderzoeksvragen, hoofd- en deelvragen

[99]

Stel dat je naar aanleiding van het interview met Sara Kroos van opdracht 3 een onderzoek wilt doen naar depressiviteit bij jongeren. T2 1 Formuleer een onderzoeksvraag bij dit onderwerp. T1 2 Formuleer drie deelvragen bij dit onderwerp.

3 Je kunt het interview met Sara Kroos als bron gebruiken. Schrijf nog twee goede informatiebronnen op.

294

295

Schrijven Spreken, kijken en luisteren Opdracht 7

4

4

Enquête opstellen en versturen

T1 1 Lees van de module Lezen tekst 3 Opdoeken, die bibliotheken! en tekst 4 Toch maar niet, die bibliotheken

I 3 T1 4 T1 5 T2 6 T1 7

8

dicht op pagina 274 en 277. Schrijf tijdens het lezen de functies van moderne bibliotheken op. Onderzoek of er ontwikkelingen zijn rondom de bibliotheek in jouw woonplaats. Formuleer jullie belangrijkste onderzoeksvraag. Jullie gaan twee enquêtes maken voor twee verschillende doelgroepen. Bepaal welke twee doelgroepen jullie gaan ondervragen. Schrijf van elke groep enkele kenmerken op en bepaal de aanspreekvorm. Maak een lijst van minimaal 10 onderzoeksvragen. Zet deze in een programma voor online enquêtes. Test jullie enquête door deze te laten invullen door een medeleerling. Vraag om commentaar. Als er onduidelijkheden zijn, verbeter dan de vragen. Schrijf een begeleidende mail bij de enquête. In deze mail zet je de punten die bij een schriftelijke enquête in de introductie staan. Maak een mailadressenlijst. Jullie sturen de enquête naar twee groepen van elk minimaal twintig personen. Maak gebruik van de bcc-mogelijkheid, zodat niet alle ontvangers alle mailadressen kunnen zien. Verstuur de mail en de enquête. Verstuur naar elke doelgroep twintig enquêtes.

Plusopdracht 10

Enquête uitwerken

[106]

In deze opdracht ga je de enquête die je voor opdracht 7 hebt gehouden uitwerken. T1 1 Schrijf het aantal respondenten per doelgroep op.

2 Bereken de antwoordpercentages. I 3 Trek conclusies. Wees hierin voorzichtig, want jullie hebben maar een kleine groep bevraagd. 4 Geef minstens twee vervolgstappen aan die zijn gebaseerd op het onderzoek: Wat moet er volgens jullie gebeuren met de bibliotheek/bibliotheken in jullie woonplaats? T2 5 Vergelijk jullie onderzoeksresultaten met die van een ander groepje. - Geven de resultaten van de enquêtes hetzelfde beeld? - Welke verschillen of overeenkomsten zijn er voor de vervolgstappen? - Welke consequenties heeft dat voor de bibliotheek?

Opdracht 9

[107]

T1 I

1 Zoek of maak een foto van de bibliotheek/bibliotheken in jouw woonplaats. 2 Geef bij punt 1 aan hoe de bibliotheek vroeger fungeerde. 3 Punt 2 geeft de veranderde situatie van nu aan: welke functies heeft de bibliotheek erbij gekregen? Verwerk hier de enquêtegegevens en voeg eventueel een grafiek toe. 4 Punt 3 geeft uitleg over de knelpunten. 5 Punt 4 geeft jouw aanbevelingen voor de toekomst weer. 6 Voeg nog enkele afbeeldingen toe, zodat de infographic er uitnodigend uitziet. 7 Presenteer de infographic aan medeleerlingen en vraag om een beoordeling.

Opdracht 11

Werkstuk

[108]

Lees van de module Lezen tekst 8 De digitale schandpaal en tekst 9 Een schone lei bestaat niet meer op pagina 284 en 287. Stel dat je een werkstuk wilt maken over dit onderwerp.

Mondeling presenteren van enquêteonderzoek

Jullie gaan de uitwerking van de enquêtes presenteren aan medeleerlingen in een pitch van 5 minuten. 1 Bekijk de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448. Welk niveau wil je behalen op de onderdelen voorbereiding, inhoud, structuur, publiekgerichtheid en taalgebruik en techniek? Noteer per onderdeel het gewenste niveau. T2 2 Maak een spreekplan waarin jullie de hoofdpunten van jullie onderzoeksverslag opnemen. Neem in jullie spreekplan ook op welke afbeeldingen of grafieken jullie gaan tonen. Vraag aan het einde wat jullie medeleerlingen vinden van jullie aanbevelingen. 3 Bereid de presentatie voor. Spreek jullie pitch een keer helemaal uit, voordat jullie deze voor medeleerlingen houden. I 4 Houd jullie pitch voor een groep medeleerlingen. Houd tijdens het spreken rekening met volume en houding. T2 5 Laat de pitch door medeleerlingen beoordelen aan de hand van de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448. Let daarbij op:

296

Enquêteonderzoek presenteren in een infographic

Maak een infographic. Gebruik hiervoor jullie onderzoeksresultaten en zoek aanvullende informatie, online of in de bibliotheek. Je kunt ook bezoekers of medewerkers van de bibliotheek vragen stellen.

T1 T2

Opdracht 8

Spreken, kijken en luisteren

- Voorbereiding nummer 2 - Inhoud nummer 3 en 4 - Structuur nummer 7 en 10 - Publiekgerichtheid nummer 13 en 14 - Woordenschat nummer 19 - Taalgebruik en techniek nummer 20, 22 en 23 6 Zit er een verschil in de beoordelingen die je krijgt van anderen en die je zelf hebt genoteerd bij vraag 1? Noteer bij een negatief verschil de acties die je wilt ondernemen om op het gewenste niveau te komen.

[105]

Je gaat in tweetallen digitale enquêtes maken over de functies van bibliotheken in jouw woonplaats.

T2 2

Schrijven

T2 1 Welke onderzoeksvraag zou je kiezen? T1 2 Schrijf drie deelvragen bij deze onderzoeksvraag op.

3 Zou je bij je onderzoek iemand gaan interviewen of een enquête uitzetten? Leg uit welke onderzoeksmethode je voorkeur heeft en waarom. T2 4 Een struikelblok bij een werkstuk is de hoeveelheid tijd die je kwijt bent aan het maken ervan. Hoe kun je voorkomen dat je het niet op tijd af hebt, omdat je de persoon die je wilt interviewen niet te pakken krijgt? T1 5 Stel dat je een enquête hebt uitgezet. De uitslag van de enquête verwerk je in het middenstuk van dit werkstuk. In welk deel plaats je de lijst met enquêtevragen? T2 6 a Maak een schrijfplan voor een werkstuk over dit onderwerp. b Welke titel zou je kiezen voor dit werkstuk? c Je hoort weleens van een medeleerling of student dat een werkstuk bij inlevering helemaal is afgekeurd door de docent. Hoe kun je dit voorkomen?

297

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

4

4

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

T2 4 Schrijf op wat jullie precies te weten willen komen over ‘naming-and-shaming’. Maak de lijst met

Eindopdracht 12

Weten

I 5

6 7 8

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module.

vragen die jullie willen stellen tijdens het interview. Zorg ervoor dat er vragen zijn naar feitelijke informatie en vragen naar persoonlijke informatie. Neem het interview af. Stel beiden een aantal vragen. Maak aantekeningen als de ander vragen stelt. Film het interview, bijvoorbeeld met je mobiele telefoon. Werk het interview uit tot een doorlopend verslag van minstens 400 woorden. Voeg jullie verslag toe aan jullie schrijfdossier of taalportfolio.

T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

De onderzoeksvraag van een werkstuk is altijd een open vraag. In een werkstuk moeten alle mogelijke deelvragen bij het gekozen onderwerp worden beantwoord. Je kunt de mening van een geïnterviewde goed tot zijn recht laten komen door open vragen te stellen. Persoonlijke vragen kun je het best gelijk aan het begin van het interview stellen. Tussentijdse samenvattingen van wat de geïnterviewde heeft gezegd, zorgen ervoor dat de hoofdlijn van het gesprek duidelijk blijft. Een enquête afnemen is een goede manier om iets over een onderwerp te weten te komen. Voor het afnemen van een enquête kun je gebruikmaken van bestaande programma’s op internet. Een enquête is een middel om iets te meten. Een werkstuk maak je met een schrijfplan. Als je een bronvermelding aan het einde van een werkstuk plaatst, plaats je in de tekst zelf geen verwijzingen naar de bronnen.

Eindopdracht 13

Kunnen

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

Toets

Resultaat • de netversie van je verslag van het interview • een filmpje van het interview • een bronnenlijst Beoordeling I Het interview, het verslag en de bronnenlijst worden beoordeeld volgens de criteria die je in de theorie [103]

vindt. Het filmpje geeft een betrouwbare weergave van het interview.

Keuze B: enquête en onderzoeksverslag De Europese Unie heeft bepaald dat er iets tegen de enorme hoeveelheid plastic afval moet worden gedaan. Een deel van het plastic afval komt terecht in zeeën en wordt ‘plastic soep’ genoemd. In Nederland heeft dit beleid ertoe geleid dat er geen plastic tasjes mogen worden verstrekt in winkels. De vraag is of de maatregel het gewenste effect heeft. Tekst 5 Verbod op gratis plastic tasjes is groen 'economisme' en tekst 6 Verbod op gratis tasje groot succes van de module Lezen gaan over dit onderwerp.

Keuze A: Interview en verslag Je gaat een interview afnemen over naming-and-shaming: het belasten van een instelling of iemand in de media. Je hebt vast weleens meegemaakt dat er in de (sociale) media heel nare dingen over iemand of een organisatie werden geschreven of dat er belastende afbeeldingen zonder toestemming van de betrokken persoon werden gepubliceerd. Het gebeurt in de politiek, bij zangers/artiesten en in onze eigen omgeving. Tekst 8 De digitale schandpaal en tekst 9 Een schone lei bestaat niet meer van de module Lezen die je bij opdracht 11 hebt gebruikt, gaan ook over dit onderwerp. Omschrijving van de opdracht onderwerp: interview over ‘naming-and-shaming’ publiek: jongeren doel: meer te weten komen over het effect van ‘naming-and-shaming’ omvang interview: minstens 10 vragen met subvragen omvang verslag: minstens 400 woorden bron: tekst 8 De digitale schandpaal en tekst 9 Een schone lei bestaat niet meer van de module Lezen op pagina 284 en 287. Zoek nog één artikel over dit onderwerp. werkwijze: in tweetallen

Aanwijzingen T1 1 Verdiep je in het onderwerp. Lees ook de teksten 8 en 9 van de module Lezen en zoek minstens één ander artikel. 2 Zoek een persoon die veel afweet van ‘naming-and-shaming’, bijvoorbeeld omdat hijzelf of de organisatie waarvoor hij werkt slachtoffer hiervan is geworden. 3 Plan het interview.

298

Omschrijving van de opdracht onderwerp: enquête over plastic zwerfafval publiek: volwassenen doel: onderzoek naar bewustwording van consument over zwerfafval na het verbod op plastic tasjes omvang enquête: minstens 15 vragen aantal enquêtes: minstens 25 omvang onderzoeksverslag: minstens 400 woorden bron: tekst 5 Verbod op gratis plastic tasjes is groen ‘economisme’ en tekst 6 Verbod op gratis tasje groot succes van de module Lezen op pagina 278 en 280. Zoek zelf nog een artikel. werkwijze: in tweetallen

Aanwijzingen T1 1 Verdiep je in het onderwerp. Lees ook de teksten 5 en 6 van de module Lezen. Zoek zelf nog

minstens één artikel. 2 Formuleer jullie doelstelling. T2 3 Formuleer jullie onderzoeksvragen die voortvloeien uit de bronnen en maak een vragenlijst met antwoordmogelijkheden. 4 Test je enquête bij enkele medeleerlingen. Verbeter nog enkele vragen of antwoordmogelijkheden als deze onduidelijk blijken te zijn. 5 Schrijf jullie introductie bij de enquête. I 6 Neem de enquête af. 7 Werk de enquête uit tot een onderzoeksverslag in een tekst met schema of tabel. 8 Voeg jullie onderzoeksverslag toe aan jullie schrijfdossier of taalportfolio.

299

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

4

4

Hoofd- en bijzaken

Theorie Lezen

Resultaat • de volledige enquête met introductie en afsluiting • de netversie van je onderzoeksverslag • een bronnenlijst

[96] Samenvatten en schematiseren Tijdens je examen moet je korte teksten en tekstgedeelten beknopt kunnen samenvatten, dat wil zeggen terugbrengen tot de hoofduitspraak of hoofduitspraken met (belangrijke) ondergeschikte uitspraken. Ook het (her)ordenen en schematiseren van informatie uit een tekst(deel) kan aan bod komen. Tot slot kun je vragen verwachten over het beoordelen van een samenvatting.

Beoordeling I De enquête, het onderzoeksverslag en de bronnenlijst worden beoordeeld volgens de criteria die je in de theorie vindt.

Samenvatting: stappenplan Na afloop

Hoe ging het?

T2 Heb je de leerdoelen van deze les bereikt?

1 Noteer van ieder leerdoel links in één of enkele woorden hoe het ging. 2 Geef van de rubrics rechts aan welk niveau je hebt bereikt (zie de Rubrics Schrijven op pagina 439-442 en de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448). 3 Welke vaardigheden kun je verbeteren om de informatie uit een enquête of interview sneller om te zetten in een presentatie?

2F 1. Ik kan informatie uit verschillende bronnen verwerken. 2. Ik kan verslag maken van een onderzoek.

3. Ik kan een interview afnemen, uitwerken en beoordelen.

3F

4F

4F

2. Ik heb een goed schrijfplan gemaakt. 3. Ik kan een goede, pakkende inleiding schrijven.

Hoe

ghing

et?

4. Ik kan een werkstuk opstellen.

ONLINE VOOR JOU

• Correctiemodel startopdracht 2 Schrijven/ Spreken, kijken en luisteren • Beeldfragment 1 Paul de Leeuw interviewt Sara Kroos

16. Ik varieer mijn woordgebruik goed. 4. Ik houd het doel in de gaten en blijf bij het onderwerp. 12. Ik kan een gesprek beginnen, gaande houden en beëindigen.

5. Ik kan een enquête houden en uitwerken.

300

3F

17. Ik begrijp het doel van mijn gesprekspartner en kan vragen naar meer informatie.

TOETSEN

• Toets is de eindopdracht Kunnen in deze module

1 Bestudeer de samenvattingsvraag. Bestudeer de gevraagde alinea of alinea’s. Soms worden meerdere informatie-elementen gevraagd. Nummer deze dan. Op die manier voorkom je dat je punten vergeet. 2 Stel het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst of het tekstgedeelte vast. Let hierbij op de tekstsoort: de hoofdgedachte van een betoog bevat dus ook de mening van de auteur. 3 Onderstreep de tekstgedeelten die de hoofduitspraken van de tekst bevatten. Markeer ook de signaalwoorden: deze geven belangrijke informatie over de opbouw van de tekst. Laat voorbeelden, incidentele informatie en verwijzingen naar actuele gebeurtenissen om de tekst te verlevendigen achterwege; beperk je tot de hoofdzaken. 4 Schrijf de onderstreepte gedeelten uit in goede zinnen die met elkaar samenhangen. Neem daarbij kernwoorden uit de vraag over. Gebruik geen telegramstijl of indirect taalgebruik (‘De schrijver vindt … ; In de tekst staat …’). 5 Schrijf je samenvatting in het net. Controleer je antwoord op correct taalgebruik. Fouten tegen spelling, interpunctie, zinsbouw en woordkeus leiden tot aftrekpunten. 6 Schrijf onder je samenvatting tussen haakjes het aantal woorden op dat je hebt gebruikt. Aanwijzingen 1 Hoofdgedachte van een korte tekst • Let bij het bepalen van de hoofdgedachte van een korte tekst vooral op de titel, de inleiding en het slot. Let op: als een tekst begint met voorbeelden of een anekdote, staat daarna belangrijke informatie. • Bij een meerkeuzevraag: kies het alternatief dat de kern van de tekst het best weergeeft. De alternatieven die alleen maar gaan over een deel van de tekst, en die dus niet de hoofdgedachte van de hele tekst weergeven, streep je weg. 2 Hoofdgedachte van een tekstdeel • Let op de kernzinnen. De kernzin van een alinea staat meestal vooraan (de eerste of tweede zin) of achteraan. Let op: sommige alinea’s bevatten geen kernzin, omdat ze voorbeelden of uitweidingen bevatten. • Als de hoofdgedachte wordt gevraagd van een tekstdeel dat uit meerdere alinea’s bestaat, vind je de belangrijkste informatie meestal aan het begin en het eind van dat tekstdeel. 3 Standpunt van de auteur • Het standpunt van de auteur kan worden aangeduid met signaalwoorden zoals naar mijn mening, ik vind, het is duidelijk dat, volgens mij. • Het komt echter ook vaak voor dat je de mening van de schrijver moet afleiden uit de woordkeus of schrijfstijl. Bijvoorbeeld: ‘Het is de hoogste tijd het waanidee los te laten dat we het fileprobleem wel eventjes oplossen!’ 4 Hoofdvraag van een tekst(deel) • Soms wordt niet naar de hoofdgedachte, maar naar de hoofdvraag (of overkoepelende vraag) van een tekst(gedeelte) gevraagd. Zo’n vraag kan de vorm van een meerkeuzevraag hebben. Ook kan het zijn dat je de hoofdvraag moet citeren of zelf moet formuleren. Let daarbij wel op de vraagvorm. • Let bij het bepalen van de hoofdvraag van de tekst of het tekstdeel vooral op de titel, de inleiding en het slot.

301

Theorie

4

4 Lezen

Theorie

Lezen

5 Samenvatting van een alinea of tekst(deel) • Zoek bij dit vraagtype naar de hoofduitspraak en de belangrijkste ondersteunende uitspraken (de kernzinnen). Bij zo’n vraag krijg je geen inhoudelijke aanwijzingen; je moet zelf bepalen wat de belangrijkste informatie is. • Houd je altijd aan het maximumaantal woorden. Als je te veel woorden gebruikt, worden alleen die woorden die binnen het maximum vallen beoordeeld. Voor een samenvatting die te lang is, krijg je dus bijna nooit alle punten. 6 Samenvatting van een korte tekst met aandachtspunten • In de opdracht wordt aangegeven welke aandachtspunten je moet opnemen. Andere zaken moet je dus niet opnemen, ook al denk jij dat ze tot de hoofdzaken behoren. Let op: één aandachtspunt kan meerdere onderdelen bevatten. • Belangrijke woorden uit de aandachtspunten kun je overnemen. Je vindt die woorden (of synoniemen ervan) in de tekst. • De zinnen in je samenvatting mogen niet los van elkaar staan, maar moeten een logische samenhang vertonen. Je kunt het verband tussen zinnen correct leggen met signaalwoorden, verwijswoorden en andere verbindende woorden. • Er mogen geen indirecte formuleringen in je samenvatting staan. Schrijf bijvoorbeeld niet: ‘Deze tekst gaat over …’ of ‘De schrijver behandelt …’. • Houd je altijd aan het maximumaantal woorden.

Aanwijzigingen • Let op de signaalwoorden, vooral die woorden die een redengevend of uitleggend verband aangeven. [33] • Bij dit vraagtype moet je weten wat functiewoorden zoals constatering, vraagstelling, tegenstelling, weerlegging, ontkrachting en tegenwerping inhouden. [46] • Vaak gaat het bij dit vraagtype om betogende teksten. Deze zijn opgebouwd volgens een bewering-en-argumentstructuur, voordelen-en-nadelenstructuur, verschijnsel-en-verklaring of een probleem-en-oplossingstructuur. Ook een combinatie van tekststructuren is mogelijk. [39 - 45] • De belangrijkste informatie staat in de kernzinnen.

Informatie schematiseren

A B C D

Je moet informatie-elementen van een korte tekst of tekstgedeelte kunnen invullen in een schema. Zo’n schema is opgebouwd met functiewoorden zoals: stelling, onderbouwing (argumenten vóór), tegenargumenten, weerlegging, conclusie. voorbeeldvraag Neem het volgende argumentatieschema over en vul het aan op basis van alinea 6 tot en met 8 van de tekst Een verplicht schooluniform is een goed idee. stelling argument voor 1 tegenargument 1 ontkrachting

Samenvatting beoordelen Bij het beoordelen van een samenvatting vraag je je af welke informatie-elementen in een samenvatting van een korte tekst of een tekstgedeelte thuishoren en welke niet. voorbeeldvragen • Welke van de volgende beweringen hoort (niet) in een samenvatting van tekst x? • Welke zinnen zouden (niet) opgenomen moeten worden in een samenvatting van tekst x? • Welke van de onderstaande samenvattingen geeft de hoofdgedachte/gedachtegang/inhoud van de tekst het best weer?

Aanwijzigingen • Om te bepalen welke zinnen wel of niet in een samenvatting van een tekst of tekstgedeelte thuishoren, let je op de kernzinnen. Let op: sommige alinea’s bevatten geen kernzin, bijvoorbeeld omdat ze voorbeelden of uitweidingen bevatten. • Let bij het bepalen van de hoofdgedachte van een korte tekst vooral op de titel, de inleiding en het slot. Let op: als een tekst begint met voorbeelden of een anekdote, staat de belangrijkste informatie daarna. • Een beoordelingsvraag is altijd een meerkeuzevraag. Kies het alternatief dat de kern van de tekst of het tekstgedeelte het best weergeeft. De alternatieven die alleen maar gaan over een deel van de tekst of het tekstgedeelte, streep je weg.

tegenargument 2

Checklist samenvatting ontkrachting argument voor 2

Controleer je samenvatting met de volgende checklist. 1

Volledigheid • Heb je de samenvattingsvraag goed geanalyseerd? • Zijn de gevraagde informatie-elementen in je samenvatting opgenomen?

2

Beknoptheid • Bevat de samenvatting alleen de hoofdzaken (en zijn de bijzaken weggelaten)? • Is je samenvatting direct en zakelijk geformuleerd (geen indirect taalgebruik)? • Telt je samenvatting niet te veel woorden?

tegenargument 3 bevestiging en ontkrachting argument voor 3 argument voor 4

302

303

Theorie

4

4 Lezen

Lezen 3

Begrijpelijkheid • Heb je geen te beknopte formuleringen gebruikt (telegramstijl)? • Zijn alle zinnen duidelijk gemarkeerd en begrijpelijk (hoofdletters, leestekens)? • Is de samenhang tussen de zinnen duidelijk (signaalwoorden, verwijswoorden)?

Theorie

• •

- De hoofdtekst ... Tekstfragment 2 daarentegen ... - In tekstfragment 2 staat dat jongeren iets aan kranten hebben als ... Maar in de hoofdtekst staat dat ... Gebruik bij dit vraagtype tegenstellende signaalwoorden (maar, echter, daarentegen). Formuleer open vergelijkingsvragen altijd in goedlopende en volledige zinnen. Controleer je antwoord op formulering, spelling en begrijpelijkheid.

Tip: gebruik de checklist om je samenvatting te verbeteren en een netversie te schrijven.

[97] Teksten vergelijken Op het examen worden naast de hoofdtekst nog enkele tekstfragmenten of satellietteksten aangeboden die over hetzelfde onderwerp gaan als de hoofdtekst. Onder elk tekstfragment staan vergelijkingsvragen, waarbij je op zoek gaat naar inhoudelijke overeenkomsten of verschillen tussen de hoofdtekst en het tekstfragment. Het komt ook voor dat er zulke overkoepelende vragen over twee complete teksten worden gesteld. Het gaat bij dit vraagtype vaak om een tegengestelde of overeenkomstige visie (opvatting) van de schrijvers. Ook wordt gevraagd vergelijkbare of juist tegengestelde argumenten op te sporen. Soms kun je als antwoord een zin citeren, maar vaker moet je zelf een antwoord formuleren. Dat antwoord moet meestal kernachtig geformuleerd zijn (binnen een gegeven maximumaantal woorden). voorbeeld (zie blok 2, module Lezen voor de teksten) 1 ‘De echtheid van nieuws wordt steeds moeilijker te bepalen.’ (alinea 2 van tekstfragment 1) Citeer de zin uit alinea 9 van de tekst Hij is jong en hij leest (niet) die inhoudelijk overeenkomt met bovenstaande uitspraak. 2 Op de vraag hoe kranten zich tegenwoordig zelf kunnen ontwikkelen tot een medium waar jongeren echt iets aan hebben, geeft tekstfragment 1 een ander antwoord dan de hoofdtekst Hij is jong en leest (niet), gelet op alinea 10 en 11. Geef dit verschil in maximaal 40 woorden weer.

[98] Incorrect taalgebruik Iedereen die taal gebruikt, maakt weleens een taalfout. Op het examen leidt incorrect taalgebruik bij alle open vragen tot aftrekpunten. Om die te voorkomen, is het slim je te verdiepen in taalregels, stijlmiddelen en veelgemaakte fouten. Er zijn boeken over volgeschreven en ook online vind je veel informatie (bijvoorbeeld op www.onzetaal.nl). Formuleringsfouten kunnen te maken hebben met: • woordkeus; • stijl; • zinsbouw; • verwijzingen. In het overzicht in blok 6 Formuleren [138] staat een groot aantal veelvoorkomende formuleringsfouten. Bestudeer die goed.

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

[99] Onderwerp, onderzoeksvragen en hoofd- en deelvragen Onderwerp

Voorbeelden uit havo-examen 2010-II, tekst 1: Joost de Vries, Hij is jong en hij leest (niet), in: De Groene Amsterdammer.

Aanwijzingen • Begin altijd met het analyseren van de vraag: - Welke teksten/tekstfragmenten moet je met elkaar vergelijken? - Om welke alinea’s gaat het? Markeer die alinea’s. - Op welk punt moet je de teksten vergelijken? - Gaat het om een overeenkomst of een verschil? • Lees daarna de alinea’s waar het om gaat intensief. Markeer de kernzinnen en signaalwoorden. • Ga bij een vergelijkingsvraag naar overeenkomsten op zoek naar woorden die ongeveer hetzelfde betekenen (synoniemen). Zo kun je bij voorbeeldvraag 1 echtheid in verband brengen met: waarheid - werkelijkheidsgehalte. Let ook op vergelijkende signaalwoorden zoals: net als, evenals, vergelijkbaar. • Let er op dat het antwoord op een verschilvraag altijd uit twee delen bestaat. Je kunt dit zichtbaar maken door beide teksten/tekstfragmenten expliciet te noemen:

304

Soms staat het onderwerp waarover je gaat schrijven of spreken vast, soms moet je zelf een onderwerp kiezen. Enkele aanwijzingen bij het kiezen van een onderwerp: • Raadpleeg de media. Bijvoorbeeld: actualiteiten- of discussieprogramma’s op televisie, kranten en tijdschriften in de mediatheek, internetsites met discussie- en debatstellingen. • Overleg met familie, kennissen of vrienden. • Ga brainstormen, alleen of met meerdere mensen. Schrijf alles op wat je te binnen schiet of wat er geroepen wordt, zonder kritiek te leveren of erop te reageren. Na een tijdje heb je voldoende trefwoorden of ideeën verzameld. Pas dan ga je ze kritisch bekijken. Welke ideeën zijn bruikbaar, welke niet? • Kies een onderwerp dat je echt interesseert of dat aansluit bij je eigen belangstelling of ervaring. Als het onderwerp je niet boeit, wordt het nadenken, praten of schrijven erover een taaie en vervelende klus. • Kies een onderwerp waarvan je denkt dat het je publiek aanspreekt.

Doelstelling en onderzoeksvraag Als je je onderwerp hebt gekozen, ga je het verkennen en zo nodig inperken. Bepaal ook vanuit welke invalshoek je je onderwerp kunt benaderen. Dat kun je doen met een brainstorm. Als je precies weet wat je onderwerp is, formuleer je de doelstelling: wat wil je weten en waarom? Vervolgens formuleer je

305

Theorie

4

4 Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Schrijven Spreken, kijken en luisteren de centrale onderzoeksvraag; dit is de doelstelling in de vorm van een vraag. Je noemt dit ook wel de hoofdvraag. De vraagstelling is altijd open en begint meestal met een vraagwoord (wie?, wat?, welke?, hoe?). Bijvoorbeeld: Hoe kan het hergebruik van afval worden gestimuleerd?

Deelvragen Bedenk vervolgens deelvragen bij je centrale onderzoeksvraag. Zo splits je je onderzoek op in deelonderzoekjes en maak je het beter behapbaar. Als je het antwoord op de deelvragen hebt, kun je de hoofdvraag beantwoorden. Deelvragen zijn vaste vragen die je over een onderwerp kunt stellen. Dankzij deze standaardvragen kun je het onderwerp van verschillende kanten belichten. Je stelt vaste vragen met vraagwoorden. Het hangt van het onderwerp af welke vraagwoorden bruikbaar zijn. Door de juiste vraagwoorden te gebruiken, breng je de deelonderwerpen in kaart. Veelvoorkomende vraagwoorden zijn: • Wie? • Waar? • Wat? • Wanneer? • Welk(e)? • Waarbij?

• • •

Waarmee? Waarom? Waardoor?

• • •

Hoe? Hoelang? Hoeveel?

Met deze vraagwoorden kun je vragen stellen als: 1 Wat is het probleem? 2 Wie zijn erbij betrokken? 3 Wat zijn de oorzaken, gevolgen? 4 Welke oplossingen zijn er? 5 Waar doet zich dit verschijnsel voor? 6 Waarom gebeurt dit? voorbeeld Je gaat de verschillende kanten verkennen van het onderwerp ‘Hergebruik van afval.’ Vaste vragen die je kunt stellen: 1 Wat is het probleem? Er is een enorme hoeveelheid afval die niet wordt hergebruikt. 2 Wie zijn erbij betrokken? Mensen en bedrijven die afval produceren, fabrikanten die producten en verpakkingen maken, gemeenten en bedrijven die afval inzamelen, overheid, recyclingbedrijven, milieuorganisaties. 3 Wat zijn de gevolgen? De afvalberg wordt alsmaar groter, vervuiling, tekort aan grondstoffen. 4 Wat zijn de oorzaken? Er wordt te veel afval geproduceerd (bijvoorbeeld verpakkingen), het huidige afvalinzamelsysteem functioneert niet goed, afval wordt niet goed gescheiden, afval komt niet terecht bij partijen die het kunnen hergebruiken. 5 Waarom wordt afval niet voldoende gerecycled? Laksheid, onbekend met de mogelijkheden en de opbrengst voor het milieu, kosten. 6 Waar speelt dit probleem? Niet alleen in Nederland, maar in de hele wereld. 7 Welke oplossingen zijn er? (a) een afvalregistratiesysteem, waarbij iedereen verplicht is aan te geven hoeveel afval hij produceert en waar hij het inlevert; b) fabrikanten belasting laten betalen over verpakkingen (paktax); c) investeren in het hergebruik van afval; d) subsidie op gerecyclede producten)

306

Theorie

[100] Vraagtechnieken Er zijn verschillende vraagtechnieken. Je kunt open en/of gesloten vragen stellen, feitelijke of suggestieve vragen stellen, dóórvragen, enzovoort. De manier van vragen stellen hangt af van wat je met het interview wilt. Vat zo nu en dan samen wat er is gezegd. Daarmee geef je het gevoel dat je goed luistert en je checkt meteen of je alles goed hebt begrepen. Als je een gesloten vraag stelt, wil je van de geïnterviewde een kort en duidelijk antwoord (meestal: ja of nee). Met een open vraag geef je de geïnterviewde de gelegenheid uitgebreid te reageren. Let maar eens op het verschil tussen beide vragen. voorbeeld 1 a Gesloten vraag: b Open vraag: 2 a Gesloten vraag: b Open vraag: 3 a Gesloten vraag: b Open vraag:

Bent u voor of tegen het sluiten van de bibliotheek in Zutphen? Wat is uw mening over het sluiten van de bibliotheek in Zutphen? Kijkt u graag naar sport op tv? Waarom kijkt u graag naar sport op tv? Met wie werkt u samen? Hoe vindt u die samenwerking verlopen?

Wanneer je alleen maar gesloten vragen stelt, dan komen de opvattingen van de geïnterviewde onvoldoende tot hun recht. Stel je alleen open vragen, dan geef je de geïnterviewde de kans eindeloos uit te weiden over zaken die hij belangrijk vindt en kom je aan bepaalde punten misschien helemaal niet toe. Wissel daarom open vragen af met gesloten vragen. Wees niet te gauw tevreden met het antwoord, maar vraag door. Waarom heeft iemand een bepaalde mening? Welke argumenten heeft hij daarvoor? Zijn het goede argumenten? Vraag ook naar voorbeelden, of breng een tegenargument naar voren. voorbeeld 1 ‘U zegt nu wel dat ..., maar ... zegt ... Wat vindt u daarvan?’ 2 ‘U zegt dat uitzendbureaus een noodzakelijk kwaad zijn. Kunt u dat eens uitleggen?’ 3 ‘Uitzendbureaus zijn dus volgens u een noodzakelijk kwaad. Kunt u nog eens vertellen waarom u dat vindt?’ 4 ‘U noemt drie oorzaken, maar zijn er nog meer?’

Als je duidelijkheid over een bepaalde zaak wilt hebben of de geïnterviewde uit de tent wilt lokken, kun je ook een suggestieve vraag (een soort gesloten vraag) stellen. Zo’n vraag legt de geïnterviewde een antwoord in de mond, bijvoorbeeld: • Vindt u het ook niet belachelijk dat iedereen zomaar van alles via internet kan verspreiden? • Kan al het geweld op tv u dan niets schelen? • U kijkt toch zeker niet naar al die realityprogramma’s? Retorische vragen kunnen iemand uit de tent lokken. [75] Laat ook af en toe een stilte vallen; veel geïnterviewden geven dan uit zichzelf toelichting of extra informatie. Aan het eind van het interview kun je een open vraag stellen: ‘Wilt u zelf nog iets zeggen of toevoegen?’ Je geeft de geïnterviewde de kans om zijn mening of visie opnieuw te verwoorden. Dit levert soms verrassende informatie op.

307

Theorie

4

4 Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

[101] Interview afnemen

[102] Interview uitwerken

Er zijn verschillende soorten interviews, afhankelijk van het doel dat je stelt. Als je bijvoorbeeld precies wilt weten hoe een soapserie wordt gemaakt, ben je op zoek naar feitelijke informatie. Je interviewt dan iemand die direct bij de productie van zo’n serie betrokken is. Als je een betoog gaat schrijven over een bepaalde stelling, ben je benieuwd naar iemands mening. Je kiest bijvoorbeeld de stelling: ‘Alle informatie op internet moet worden beoordeeld op betrouwbaarheid’. Om argumenten te verzamelen en een eigen mening te vormen, stel je hierover vragen aan een documentalist en een docent(e). De meningen van deze personen zijn heel belangrijk, omdat ze ervaring hebben op dit gebied. Vaak is het onderscheid tussen de twee soorten interviews niet zo gemakkelijk te maken: in de praktijk bevatten veel interviews vragen naar feiten én vragen naar meningen.

Vermeld eerst algemene gegevens als naam en functie van de geïnterviewde, aanleiding tot het interview, plaats en datum van het interview. Werk het interview dan uit door de grote lijnen op te schrijven. Beslis daarna of je een doorlopend verslag maakt met enkele citaten van de geïnterviewde of telkens vraag en antwoord vermeldt. Schrijf het interview vervolgens uit in goedlopende zinnen en zorg voor een overzichtelijke indeling van de tekst. Bedenk ten slotte de titel van je interview. Vaak kun je een opmerkelijke uitspraak van de geïnterviewde als titel gebruiken. Als je een foto wilt bijvoegen, zorg dan dat je daar toestemming voor hebt.

Een interview afnemen doe je niet zomaar, dat vereist een goede voorbereiding. Je maakt van tevoren duidelijke afspraken met de te interviewen persoon, je verdiept je in het onderwerp en stelt een lijst met vragen op. Zorg voor een goede openingsvraag. Het is daarbij nuttig dat je zelf de probleemstelling geeft, bijvoorbeeld: ‘Er zijn plannen om de bibliotheek in Zutphen te sluiten. Wat vindt u daarvan?’ Meer over verschillende vraagtechnieken vind je bij [100]. Denk ook na over de volgorde waarin je de vragen stelt. Plaats lastige of persoonlijke vragen achteraan, de geïnterviewde is dan al een beetje ‘warmgedraaid’. Hier volgen wat tips:

308

Theorie

1

Opnameapparatuur gebruiken

Vraag om toestemming om het gesprek op te nemen. Als je een foto wilt maken, vraag hier dan ook toestemming voor.

2

Aantekeningen maken

Schrijf niet alles letterlijk op (zeker niet als je het gesprek ook opneemt), maar schrijf steekwoorden op.

3

Inleiden

Leg uit wie je bent, leid het gesprek in, kondig aan welke deelonderwerpen er achtereenvolgens aan de orde komen en vertel wat je met de informatie gaat doen.

4

Bij het onderwerp blijven

Houd de rode draad vast, wijk niet af van het onderwerp en zorg ervoor dat de geïnterviewde niet van de hak op de tak springt.

5

Interesse tonen

Laat blijken aan de geïnterviewde dat je oprecht geïnteresseerd bent in zijn verhaal door hem aan te kijken, af en toe te knikken en in te spelen op de gegeven antwoorden.

6

Samenvatten

Geef tussentijds een korte samenvatting van wat de geïnterviewde heeft gezegd.

7

Bedanken

Bedank de geïnterviewde altijd voor de medewerking en de tijd die hij voor je heeft gemaakt.

[103] Interview beoordelen Let bij het beoordelen van de interviewer op de volgende punten: 1 Heeft de interviewer zich goed voorbereid? 2 Is het doel van het interview duidelijk voor de geïnterviewde? 3 Heeft de interviewer gezorgd voor een goede openingsvraag (met een introductie van het onderwerp)? 4 Vraagt de interviewer voldoende door? Of is hij te snel tevreden met het antwoord? 5 Stelt de interviewer open vragen als hij langere antwoorden wil hebben? 6 Stelt de interviewer gesloten vragen als hij kortere antwoorden wil hebben? 7 Houdt de interviewer vast aan het onderwerp? Of krijgt de geïnterviewde de kans daarvan af te wijken? 8 Geeft de interviewer soms tussentijds een samenvatting of conclusie? 9 Sluit de interviewer het gesprek duidelijk en correct af? 10 Neemt de interviewer een geïnteresseerde houding aan?

[104] Aantekeningen maken Aantekeningen maken lijkt misschien heel gemakkelijk, maar dat is het niet zonder meer. Daar komt wel wat vaardigheid bij kijken! Aantekeningen zijn altijd persoonlijk. Dat wil zeggen dat jij bepaalt wat je opschrijft en dat is weer afhankelijk van wat je al weet. Soms kun je volstaan met een paar kernwoorden, maar het komt ook voor dat je wat uitgebreider moet zijn, bijvoorbeeld als je niet veel weet over een onderwerp. Het is raadzaam om overzichtelijk te schrijven, aan een hoop geklieder op een los blaadje heeft niemand iets. Bovendien kan het zijn dat je je informatie deelt met anderen. Jij wilt zelf toch ook geen kliederige, onleesbare aantekeningen ontvangen? Sla regels over om later eventueel nog aanvullingen aan te brengen. Gebruik afkortingen en tekens om informatie extra kort op te schrijven, dat scheelt tijd. Zie de voorbeelden.

309

4

4

Theorie

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Voorbereiding

Afkortingen en tekens Pijlen

Opsommingtekens



= gevolg of conclusie

➞➞

= elkaar beïnvloedend

➞➞

= tegengesteld

a, b, c 1, 2, 3 –,–,–

Leestekens

Wiskundige tekens

Afkortingen

?

= onduidelijk (nog een vraag over stellen)

!

= opmerkelijk, belangrijk

:

= verklaring, opsomming

(...)

= aanvullen met eigen tekst

=

is gelijk aan



is ongeveer gelijk aan



is niet gelijk aan

±

ongeveer

PB

= probleem

OPL

= oplossing

VB

= voorbeeld

ca.

= circa, ongeveer

enz.

= enzovoort

Tijdens het maken van de aantekeningen kun je al aangeven of het om belangrijke zaken gaat of niet, dus de hoofd- en de bijzaken. Schrijf bijzaken zo min mogelijk op en markeer eventueel de hoofdzaken. Als je aantekeningen maakt, kun je de structuur al enigszins weergeven, door bijvoorbeeld kopjes (woorden) op te schrijven, of door de argumenten al schematisch weer te geven. Gouden tip: wacht nooit te lang met het uitwerken van je aantekeningen, want voor je het weet, ben je iets belangrijks vergeten! Zie ook [78] over het verwerken van informatie en de documentatiemap.

[105] Enquête houden Als je een flink aantal personen wilt ondervragen, kun je in plaats van een interview beter een enquête afnemen. Bij een enquête gaat het om het verzamelen van kwantitatieve of meetbare gegevens. Je probeert bij elke vraag te achterhalen hoeveel mensen van je doelgroep, de respondenten, een bepaald gedrag vertonen of een bepaalde mening hebben. Een enquête heeft alleen zin als je al iets weet van het onderwerp: je kunt dan de goede vragen stellen en inschatten welk soort antwoorden mogelijk zijn. De volgende tips helpen je bij het afnemen van een enquête.

310

Theorie

1 Verdiep je in je onderwerp door erover te lezen en na te denken. 2 Formuleer de doelstelling van je onderzoek: wat wil je onderzoeken en waarom? Wat voor informatie moet je enquête opleveren? Zorg ervoor dat de doelstelling niet te ruim is, want dan wordt je onderzoek te uitgebreid, maar ook niet te smal, omdat het dan lastig is om goede informatie te krijgen en goede deelvragen te bedenken. 3 Bepaal hoe je de enquête afneemt: mondeling (persoonlijk, of telefonisch), of schriftelijk (via e-mail, intranet, internet, of een vragenlijst op papier die je uitdeelt). 4 Bepaal je doelgroep en stel vast hoeveel mensen je wilt enquêteren. 5 Formuleer duidelijke onderzoeksvragen en verwerk die in een vragenlijst: • Spits de vragen toe op je doelgroep. • Formuleer de onderzoeksvragen met de vraagwoorden wanneer, welk(e), waarom, hoe vaak en met welk doel? • Verduidelijk de begrippen in de onderzoeksvragen. Zorg ervoor dat begrippen niet dubbelzinnig zijn en dat ze meteen duidelijk zijn. • Stel een (beperkt) aantal vragen op. • Maak geen of zo weinig mogelijk open vragen. Dit maakt verwerking van de enquête eenvoudiger. • Formuleer de vragen zo neutraal mogelijk; vermijd suggestieve vragen. • Vermijd twee vragen ineen. • Zet de vragen over hetzelfde onderwerp bij elkaar. 6 Zorg voor goede antwoordmogelijkheden bij de gesloten vragen in je vragenlijst: • Zorg ervoor dat de antwoordmogelijkheden aansluiten bij de vraag. • Zorg voor goed onderscheid tussen de antwoordmogelijkheden: de respondent moet makkelijk een keuze kunnen maken. • Bepaal of je een respondent per se een bepaalde keuze wilt laten maken, of dat hij neutraal kan antwoorden. • Werk met antwoordschalen als je meer nuance in het antwoord wilt. Probeer steeds dezelfde soort antwoordschaal te gebruiken, dat maakt het de respondent makkelijker. • Je kunt een apart antwoordformulier maken. Het voordeel is dat je de vragenlijst vaker kunt gebruiken en dat je de antwoorden makkelijker kunt verwerken. 7 Als je een schriftelijke enquête afneemt, zorg ervoor dat de vragenlijst en het antwoordformulier er verzorgd uitzien. 8 Test je enquête.

Enquête afnemen 9 Zowel een mondelinge als schriftelijke enquête moet je goed introduceren. In je introductie maak je duidelijk: • wie het onderzoek uitvoert/uitvoeren; • wat het doel van de enquête is; • hoeveel tijd de enquête ongeveer in beslag neemt; • wat de onderzoeksvragen zijn; • tot welke doelgroep je je richt; • dat je de gegevens vertrouwelijk behandelt; • (bij een schriftelijke enquête) hoe de respondent de vragenlijst moet invullen; • (bij een schriftelijke enquête) wanneer en hoe de respondent het formulier moet terugbezorgen; • hoe je verkregen informatie verwerkt. 10 Neem de enquête af bij de juiste doelgroep. Zorg ervoor dat de uitkomst van de enquête representatief is, dat wil zeggen dat de kenmerken van de respondenten (de steekproef ) hetzelfde zijn als de kenmerken van je gehele doelgroep (de populatie). Kenmerken zijn bijvoorbeeld leeftijd, opleiding

311

Theorie

4

4 Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Schrijven Spreken, kijken en luisteren en geslacht. Een enquête over bijvoorbeeld het gebruik van laptops op scholen is niet representatief als je die afneemt bij de winkeliers in de buurt. Of een enquête over het gebruik van skates heeft geen zin in het bejaardentehuis. 11 Vraag vooraf toestemming om de enquête af te nemen. 12 Bedank tot slot de geënquêteerde voor zijn medewerking aan het onderzoek.

Theorie

5 Als je het antwoord op je onderzoeksvraag hebt gegeven, kun je aangeven wat mogelijke vervolgstappen zijn. Je kunt aangeven wat de uitkomsten van het onderzoek betekenen, welke aanbevelingen je kunt doen en welk aanvullend onderzoek nodig is.

[107] Gegevens presenteren – onderzoeksverslag [106] Enquête uitwerken Als je je enquête hebt afgenomen, ga dan eerst na of de informatie wel betrouwbaar is. Klopt het wel wat de mensen hebben ingevuld, hebben ze het wel serieus gedaan, hebben ze er zorg aan besteed en is de enquête compleet ingevuld? Dat zijn factoren die de betrouwbaarheid van je conclusie beïnvloeden. Als je de informatie betrouwbaar vindt, maak dan een schriftelijk verslag van je bevindingen. Denk daarbij aan de volgende punten: 1 Voeg altijd de vragenlijst bij (met de introductie). 2 Vermeld de doelstelling van je enquête en hoe je de enquête hebt afgenomen: mondeling (persoonlijk of per telefoon) of schriftelijk. Vermeld ook de plaats en de datum van de afname. 3 Geef de resultaten. Wat was de respons: hoeveel van de benaderde personen hebben meegedaan? Bereken de antwoordpercentages: voor hoeveel procent van de geënquêteerden geldt het antwoord? • Presenteer de gegevens zo helder mogelijk. Gebruik zo mogelijk tabellen en grafieken. [107] • Als je ook open vragen hebt gesteld, zorg er dan voor dat je de antwoorden overzichtelijk bij elkaar zet. 4 Trek conclusies. Beantwoord de onderzoeksvraag en de deelvragen met de gegevens. Wees wel voorzichtig met het trekken van conclusies en kijk heel kritisch naar de uitkomsten van je onderzoek. Vermeld eventuele beperkingen van je onderzoek eerlijk. • Was de respons hoog genoeg? • Waren de respondenten representatief voor de doelgroep die je onderzocht? Wat geldt voor 25 havo 4-leerlingen uit Soest, hoeft niet van toepassing te zijn op alle havo 4-leerlingen in heel Nederland! • Heeft je enquête gemeten wat je wilde meten? • Zou toeval een rol gespeeld kunnen hebben? Stel, je hebt onderzoek gedaan naar de wensen van de havoleerlingen (klas 3, 4 en 5) voor het verbouwen en herinrichten van lokalen. Als je leerlingen ondervraagt die nét een uur les hebben gehad in een koud, tochtig lokaal, zal dit een andere uitkomst geven dan wanneer diezelfde leerlingen een lesuur hebben doorgebracht in een lokaal met een aangename temperatuur. Na het zevende uur krijg je waarschijnlijk andere antwoorden dan na het tweede uur, omdat leerlingen aan het eind van de dag moe zijn. Zelfs een voorval dat niets met de klaslokalen te maken heeft, kan de antwoorden van de respondenten al beïnvloeden. • Bij een schriftelijke enquête: hebben de respondenten de enquête met zorg ingevuld? (Geen vragen overgeslagen, overduidelijk snel en ongeïnteresseerd geschreven, enzovoort.) • Bij een mondelinge enquête: nam de respondent de tijd om na te denken over het antwoord, of was hij gehaast? • Waren (achteraf gezien) de vragen allemaal duidelijk? Bij een mondelinge enquête kom je daar snel achter door vragen of lichaamstaal van de respondent. Ook bij een schriftelijke enquête kan blijken dat een vraag onduidelijk was, bijvoorbeeld doordat die steeds is overgeslagen.

312

Voor school moet je soms een onderzoek doen voor bijvoorbeeld een scriptie, werkstuk of presentatie. Je kunt verschillende bronnen raadplegen om aan je gegevens te komen, zoals internet, boeken of tijdschriften, maar je kunt ook een enquête houden. Een mondeling of schriftelijke onderzoeksverslag bestaat uit: • een inleiding waarin je de doelstelling vermeldt; • een verantwoording, waarin je aangeeft hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd en wat eventuele beperkingen waren; • een presentatie van de resultaten; • een conclusie en eventuele aanbevelingen. Denk goed na over hoe je de gegevens presenteert. Er zijn verschillende mogelijkheden: • presentatie met alleen tekst; • presentatie met tekst en schema’s of tabellen; • presentatie met beelden die (voor een deel) de tekst vervangen. De keuze hangt af van het soort gegevens, maar ook van je doel en je doelgroep. Er is dus niet één goede manier. Hierna zijn de gegevens van hetzelfde (fictieve) onderzoek op verschillende manieren gepresenteerd. Voorbeeld 1: Tekst met (te) weinig structurering. Voorbeeld 2: Tekst met veel structurering, bijvoorbeeld kopjes, alinea’s, witregels, signaalwoorden en -formuleringen en opsommingen. Een tabel vervangt een deel van de tekst. Voorbeeld 3: Grafieken of andere afbeeldingen die de tekst grotendeels vervangen.

voorbeeld 1 - Tekst met te weinig structurering

TEKST 1

Onderzoeksverslag van Mary, Tijs en Yan

We hebben onderzoek gedaan naar de wensen van de havoleerlingen (klas 3, 4 en 5) voor het verbouwen en herinrichten van lokalen. We hebben een schriftelijke enquête afgenomen bij tien leerlingen uit klas 3 havo, tien uit klas 4 havo en tien uit klas 5 havo. De verdeling jongens-meisjes hierbij was steeds 5-5. Alle leerlingen hebben de enquête ingeleverd. We hebben gevraagd wat de leerlingen het belangrijkst vonden: klimaatbeheersing (cv, zonwering, airco, enzovoort), aankleding (kleur in leslokaal, posters, planten, en dergelijke), apparatuur (digibord, beamer, computers, geluidsinstallatie), meubilair (tafels, stoelen, kasten). De leerlingen mochten één punt noemen als belangrijkst. We hebben een prioriteitenlijst gemaakt. Uit het onderzoek komen de volgende prioriteitenlijstjes. De meeste leerlingen vinden klimaat (15×) het belangrijkst. Daarna komt apparatuur (7×). Daarna komt aankleding

313

Theorie

4

4 Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Schrijven Spreken, kijken en luisteren

(6×). Daarna komt meubilair (2×). Bij de jongens was de volgorde klimaat (8×), apparatuur (4×), aankleding (2×), meubilair (1×). bij de meisjes was de volgorde klimaat (7×), aankleding (4×), apparatuur (3×), meubilair (1×). Bij ‘opmerkingen’ gaven veel leerlingen aan dat de temperatuur in de meeste lokalen echt slecht is: te koud en tochtig in de winter, te warm en benauwd in de zomer. Ramen tochten wel, maar kunnen niet open. Zes leerlingen gaven aan dat aankleding misschien niet belangrijk is, maar dat hier makkelijk en goedkoop verandering in aangebracht kan worden. Sommige leerlingen boden aan om in de vakantie lokalen te schilderen en leuke posters op te hangen. Twee leerlingen merkten op dat de lokalen veel te klein zijn. De schoolleiding moet zich vooral richten op een betere klimaatbeheersing in de lokalen. De cv moet beter te regelen zijn en ramen moeten open kunnen, of er moet een goede airco worden geïnstalleerd. Moderne apparatuur in de klaslokalen is belangrijk. Op z’n minst een digibord, maar het liefst ook in elk lokaal enkele computers. De schoolleiding moet onderzoeken of leerlingen een aandeel kunnen leveren in de aankleding van lokalen.

voorbeeld 2 - Tekst met veel structurering en een tabel

TEKST 2

Aanpassing lokalen op scholengemeenschap ‘De Berkel’ te Almere Onderzoeksverslag van Tim, Aisa en Mindy

Theorie

Tabel 1: Prioriteiten ondervraagde leerlingen Alle leerlingen (30)

Jongens (15)

Meisjes (15)

1

klimaat (15)

klimaat (8)

klimaat (7)

2

apparatuur (7)

apparatuur (4)

aankleding (4)

3

aankleding (6)

aankleding (2)

apparatuur (3)

4

meubilair (2)

meubilair (1)

meubilair (1)

Bij ‘opmerkingen’ gaven veel leerlingen aan dat de temperatuur in de meeste lokalen echt slecht is: te koud en tochtig in de winter, te warm en benauwd in de zomer. Ramen tochten wel, maar kunnen niet open. Verder gaven zes leerlingen aan dat aankleding misschien niet belangrijk is, maar dat hier makkelijk en goedkoop verandering in aangebracht kan worden. Sommige leerlingen boden aan om in de vakantie lokalen te schilderen en leuke posters op te hangen. Twee leerlingen merkten op dat de lokalen veel te klein zijn. Conclusie en aanbevelingen De schoolleiding moet zich dus vooral richten op een betere klimaatbeheersing in de lokalen. De cv moet beter te regelen zijn en ramen moeten open kunnen, of er moet een goede airco worden geïnstalleerd. Daarnaast is moderne apparatuur in de klaslokalen belangrijk. Op z’n minst een digibord, maar het liefst ook in elk lokaal enkele computers. Ten slotte moet de schoolleiding onderzoeken of leerlingen een aandeel kunnen leveren in de aankleding van lokalen.

Aanleiding en doelstelling van het onderzoek De schoolleiding De Berkel heeft ons gevraagd wat de wensen zijn van de havoleerlingen (klas 3, 4 en 5) voor de verbouwing en herinrichting van een groot deel van de leslokalen. Doelstelling van ons onderzoek was deze wensen te inventariseren.

Aanpak onderzoek We hebben een schriftelijke enquête afgenomen bij 30 havoleerlingen: tien uit klas 3 havo, tien uit klas 4 havo en tien uit klas 5 havo. De verdeling jongens-meisjes hierbij was steeds 5-5. Alle leerlingen hebben de enquête ingeleverd.

We hebben gevraagd wat de leerlingen het belangrijkst vonden: • klimaatbeheersing (cv, zonwering, airco, enzovoort) • aankleding (kleur in leslokaal, posters, planten, en dergelijke) • apparatuur (digibord, beamer, computers, geluidsinstallatie) • meubilair (tafels, stoelen, kasten) De leerlingen mochten één punt noemen als belangrijkst en op basis hiervan hebben we een prioriteitenlijst gemaakt.

Uitkomsten van het onderzoek De prioriteiten die uit het onderzoek naar voren kwamen, staan in tabel 1.

314

315

Theorie

4

4 Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Schrijven Spreken, kijken en luisteren voorbeeld 3 - Tekstvervangend beeld

TEKST 3

Prioriteiten verbouwing en herinrichting lokalen meisje jongen

Uitkomst onderzoek onder 30 havoscholieren van De Berkel Elk blokje staat voor de prioriteit van één leerling.

klimaat1

apparatuur2

aankleding3

1

cv, zonwering, airco, enzovoort

2

digibord, beamer, computers, geluidsinstallatie

3

kleur in leslokaal, posters, planten, en dergelijke

4

tafels, stoelen, kasten

meubilair4

[108] Werkstuk, praktische opdracht en profielwerkstuk Tijdens je (vervolg)studie zul je regelmatig een werkstuk of scriptie maken over een bepaald onderwerp. Denk maar eens aan het profielwerkstuk voor het examendossier of een afstudeerscriptie. Door het maken van een werkstuk oefen je tal van vaardigheden op het gebied van plannen, informatie zoeken, opslaan en verwerken die je ook later in je beroep van pas zullen komen. Je verdiept je namelijk grondig in een bepaald onderwerp en verwerkt het verzamelde materiaal op zelfstandige wijze en in eigen woorden en dat alles binnen de gestelde termijn. Het resultaat moet een samenhangend, logisch opgebouwd geheel van hoofdstukken en paragrafen zijn. Pak het maken van een werkstuk systematisch aan. Anders bestaat het gevaar dat je veel overbodig werk doet en verzandt in een informatiebrij. Dat kun je voorkomen door de volgende tips op te volgen.

Tips voor het maken van een werkstuk 1 Kies een onderwerp dat je echt interesseert. 2 Verken het onderwerp en perk het zo nodig in. Een onderwerp als ‘de media’ is veel te breed voor een werkstuk van beperkte omvang. Ook het onderwerp ‘internet’ is nog te veelomvattend. Je kunt dit onderwerp inperken tot bijvoorbeeld: ‘het internetgebruik van jongeren’. Naar aanleiding van dit onderwerp formuleer je een centrale onderzoeksvraag, die als uitgangspunt dient voor je werkstuk, bijvoorbeeld: ‘Hoe gaan jongeren om met internet?’ Meer informatie over de onderzoeksvraag en deelvragen vind je bij [99]. 3 Vraag je docent(e) of je onderzoeksvraag realistisch en te beantwoorden is.

316

Theorie

4 Stel naar aanleiding van je onderzoeksvraag deelvragen op die je in je werkstuk moet beantwoorden. Hierbij kun je gebruikmaken van de vaste vragen, bijvoorbeeld: a Tot welke leeftijdscategorie beperk ik me? (Wie?) b Welke mogelijkheden biedt internet? (Wat?) c Welke mogelijkheden zijn het populairst bij jongeren? (Waarom?) d Welke voordelen zijn er voor jongeren verbonden aan internetgebruik? e Welke nadelen zijn er? f Wat is de invloed van ouders en scholen? g Hoe wordt het internetgebruik in goede banen geleid? h Welke effecten hebben deze maatregelen? 5 Maak met de deelvragen een schrijfplan. Elk werkstuk bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot. In de inleiding staat de centrale onderzoeksvraag, in het middenstuk (onderverdeeld in hoofdstukken en paragrafen) staan de antwoorden op de deelvragen en in het slot komt als conclusie het antwoord op de centrale onderzoeksvraag aan bod. 6 Bepaal een zoekstrategie. Ga na welke informatiebronnen je nodig denkt te hebben en hoe je eraan komt. Vraag je af of je misschien iemand wilt interviewen of een enquête gaat afnemen. 7 Maak een tijdsplanning. 8 Maak van de informatie die je gebruikt samenvattingen of verslagen in eigen woorden. Je kunt ook belangrijke passages in artikelen onderstrepen of in een schema zetten. Op basis van de verzamelde informatie schrijf je in je eigen stijl de hoofdstukken. Het is dus niet de bedoeling dat je een werkstuk ‘in elkaar flanst’ door grote stukken uit bronnen over te nemen en die met elkaar te verbinden door een paar tussenzinnen. 9 Maak bronvermeldingen van alle geraadpleegde bronnen. Als je eigen onderzoek in je werkstuk verwerkt, vermeld dit dan ook in de alfabetische bronnenlijst. [47] 10 In een bijlage neem je gegevens op die je niet in de gewone tekst wilt opnemen, zoals vragenlijsten, kaarten, tabellen of grafieken. 11 Gebruik illustraties niet als bladvulling. Laat ze weg als ze de tekst niet verduidelijken en dus niet functioneel zijn. 12 Citeer correct en met mate. Vermeld direct na het citaat tussen haakjes de bron (zie [47]). Alleen als het om echt opmerkelijke uitspraken of conclusies gaat, is citeren zinvol. 13 Zorg voor een correcte zinsbouw, spelling en interpunctie. Gebruik papier van A4-formaat en laat aan alle zijden ruime marges open. Nummer de pagina’s. 14 Laat tijdens het schrijfproces regelmatig stukken van je werkstuk lezen aan je docent(e), medeleerlingen en/of kennissen. Zij kunnen je, als dat nodig is, op tijd bijsturen.

Checklist voor een werkstuk Gebruik de volgende checklist om te controleren of je werkstuk alle belangrijke onderdelen bevat en logisch is opgebouwd. Omslag

1 Staat er een aantrekkelijke titel (soms ook ondertitel) op? 2 Dekt de titel de inhoud? 3 Staan je naam en opleiding vermeld?

Titelpagina

1 Is behalve de omslaggegevens ook de naam van het vak (combinatie van vakken/profiel) vermeld? 2 Is de naam van de begeleidende docent(en) genoemd? 3 Zijn plaats en datum van afsluiting vermeld?

317

Theorie

4 Schrijven Spreken, kijken en luisteren

Voorwoord

Inhoudsopgave

Inleiding

Hoofdstukken

Conclusie

Bijlagen

Bronnenlijst

1 2 3 4

Zijn de redenen waarom je dit onderwerp hebt gekozen vermeld? Staat er met wie je hebt samengewerkt? Hoe verliep die samenwerking? Welke mensen die bij je werkstuk betrokken waren, wil je bedanken?

1 2 3 4

Is de onderverdeling in hoofdstukken helder? Klopt de indeling in paragrafen (en eventueel subparagrafen)? Passen de titels bij de inhoud? Kloppen de pagina-aanduidingen?

1 Worden onderwerp en onderzoeksvraag duidelijk uit de doeken gedaan? 2 Wat is de doelstelling van je werkstuk: wat wil je bereiken en voor wie is het antwoord relevant? 3 Wordt de werkwijze kort beschreven: wat heb je gedaan en op welke manier, van wat voor bronnen heb je gebruikgemaakt? 1 2 3 4 5 6 7

Zijn de verbanden tussen de hoofdstukken en paragrafen duidelijk? Is er overal een duidelijke alinea-indeling? Worden begrippen consequent gebruikt en helder gedefinieerd? Wordt in de tekst correct verwezen naar de bronnen? Wordt op de juiste wijze geciteerd? Beginnen de hoofdstukken op nieuwe pagina’s? Zijn de illustraties (grafieken, tabellen, schema’s, foto’s) genummerd en voorzien van bronvermeldingen? [47]

1 2 3 4

Wordt de onderzoeksvraag herhaald? Wordt een duidelijk antwoord op de onderzoeksvraag gegeven? Is/zijn de conclusie(s) logisch? Zijn er misschien aanbevelingen te geven?

1 Bevatten de bijlagen aanvullend materiaal bij de tekst? 2 Is in de tekst naar de bijlagen (met correct nummer) verwezen? 3 Zijn de bijlagen genummerd? 1 Is de lijst volledig en alfabetisch? 2 Zijn de bronvermeldingen correct? [47]

5 Examen Dit blok geeft je een steuntje in de rug bij je examen. Je leert woorden uit examenvragen en examenteksten. Je krijgt tips over de voorbereiding op het centraal examen en de aanpak van veelvoorkomende vraagtypen. Die tips ga je vervolgens toepassen bij het maken van een compleet examen. Ook de schoolexamens komen aan bod. Welke schrijf- en spreekvormen kun je verwachten? En: hoe kun je je het best op deze examens voorbereiden? Voorbeeldexamens bieden je extra oefenstof.

OPDR ACHTEN Woordenschat Woorden uit het centraal examen

320

Lezen Het centraal examen

324

Schrijven Het schoolexamen

344

Spreken, kijken en luisteren Het schoolexamen

349

THEORIE Lezen Schrijven Spreken, kijken en luisteren

318

354 360 361

319

Examen

Woordenschat

5

Woorden uit het centraal examen 2F 3F

3F 3F

Opdracht 2 Voorkennis

• Strategieën voor het afleiden van woordbetekenissen toepassen. • Woorden gebruiken uit de (beroeps)opleiding en van

[1] Woordraadstrategieën [74]

Beeldspraak

Bij het maken van de opdrachten kun je goed samenwerken in tweetallen of in een klein groepje.

Woorden uit examenvragen

T1 De vetgedrukte begrippen komen uit examenvragen. Geef voor elk begrip telkens twee synoniemen.

Kies uit de lijst met synoniemen. BEGRIPPEN

320

BETEKENISOMSCHRIJVING

BEGRIPPEN

De woorden van Woordenschat passen bij de inhoud van dit blok. Bij enkele vragen van de andere vaardigheden oefen je ook met woordraadstrategieën. Deze vragen herken je aan een blauw bolletje ●.

1 (de) intentie (van de schrijver onder woorden brengen) 2 (het standpunt van de tegenstanders) vertekenen 3 kanttekeningen (plaatsen bij) 4 (een) fundamenteel (verschil) 5 (een) omslag (in het denken) 6 (het) motief (voor zijn handelswijze) 7 (naar) analogie (van het gegeven voorbeeld) 8 (twee) componenten (onderscheiden) 9 consistent (argumenteren) 10 discrepantie (tussen twee zienswijzen)

Woorden uit examenteksten

en woordenboek

maatschappelijke aard. Woorden op de juiste manier gebruiken. Variatie in woordkeuze aanbrengen.

Opdracht 1

Woordenschat

T1 Kies bij elk begrip de juiste omschrijving.

Jouw leerdoelen

• •

5

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

confidentieel dogmatisch evident existentieel exponent fluctueren fractie genre integriteit mandaat pretenderen projectie moreel steevast stereotiep

a b c d e f g h i j k m n o l

beweren gedeelte, groep jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen onkreukbaarheid, oprechtheid over de zin van het bestaan schommelen, wisselen soort, categorie streng en onbuigzaam toestemming, volmacht vast, onveranderlijk vertegenwoordiger volgens het fatsoen, zedelijk volgens vaste gewoonte, altijd weer zeer duidelijk vertrouwelijk

SYNONIEMEN

bedoeling beweegreden commentaar diepgaand drijfveer duidelijk onderscheid elementen houding, zienswijze ingrijpende verandering kloppend, sluitend

kritische opmerkingen logisch samenhangend ommekeer onderdelen onjuist weergeven overeenkomst vergelijking verschil vervormen wezenlijk

Opdracht 3

Woorden uit examenteksten gebruiken

T1 De begrippen van opdracht 2 passen in de zinnen hieronder. Kies het juiste begrip bij elke zin en schrijf het op.

Soms moet je het begrip een beetje veranderen, bijvoorbeeld: existentieel ➞ existentiële. 1 Mensen zijn uitstekend in staat om leugens te rechtvaardigen en binnen hun ... kaders te passen. 2 Als we het op onze tijd toepassen, hebben we in Socrates zowaar een … van het ‘nieuwe leren’, al denk ik dat de tegenstanders daar niet per se gelukkig van worden. 3 In Nederland is de boekenbranche nog niet echt gedigitaliseerd: de verkoop van e-books is maar een ... van die van papieren boeken. 4 De onderzoekers willen niet … dé oplossing gevonden te hebben, maar ze verwachten er toch goede resultaten van. 5 De waarde van uw beleggingen kan … . In het verleden behaalde resultaten bieden géén garanties voor de toekomst. 6 En dan nog: volgens mij hebben echt … vragen (Waartoe zijn wij op aarde?, Wat is de zin van het leven?) geen echte antwoorden. 7 Het … denken van een groot aantal leden heeft ertoe geleid dat de partij te laat de noodzaak heeft ingezien van bepaalde maatschappelijke veranderingen. 8 In zogenoemde ontspanningslectuur tref je dikwijls … beschrijvingen van bepaalde mensentypen aan. 9 Na al die corruptieschandalen is er een regelmatig terugkerend debat nodig over de ethiek en … van het openbaar bestuur. 10 Uit een onderzoek van een Deense professor naar 258 grote projecten in de westerse wereld, bleek dat infrastructuurprojecten van de overheid … een kostenoverschrijding van gemiddeld 28 procent hebben. 11 Tijdens de werkbespreking heeft de minister … mededelingen gedaan aan zijn naaste medewerkers over zijn persoonlijke situatie. 12 Wat de zwartkijkers overal in de wereld zien, is dan ook de … van hun eigen vooronderstelling: de mens is slecht en alles wat goed oogt, is een dwaalspoor. 13 De partijleider zei in zijn dankwoord dat hij alles in het werk zou zetten om het ... van zijn keizers eer aan te doen.

321

5

5

Woordenschat

14 Uitgevers vrezen dat de dominante positie van bestsellers het uitgeven van minder populaire literaire ... zal bemoeilijken. 15 Via de like-knop uiten we altijd en overal onze waardering voor alles en iedereen. Voor bedrijven heeft de zo verstrekte informatie ... voordelen, want er wordt veel geld mee verdiend.

Opdracht 4

Uitdrukkingen met ‘woord’

T2 De Nederlandse taal kent een groot aantal spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord woord. Hier volgen

er een aantal. Zet bij elke uitdrukking de juiste betekenis. BETEKENISSEN

UITDRUKKINGEN

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

aan een half woord genoeg hebben altijd het laatste woord willen hebben bij zijn woord blijven daar heb ik geen woorden voor daar is geen woord Frans bij daarover is het laatste woord nog niet gesproken dat is een groot woord dat is geen woord te veel gezegd de woorden blijven me in de keel steken dure woorden een hartig woordje met iemand spreken er zijn woorden gevallen geen goed woord over hebben voor iets geen onvertogen woord harde woorden

Plusopdracht 5

a er is ruzie geweest b die zaak is nog niet afgehandeld; er wordt waarschijnlijk nog uitgebreid teruggekomen op die zaak c weinig uitleg nodig hebben omdat je elkaar goed aanvoelt d nodeloos moeilijke woorden e dat is een overdreven aanduiding f ik kan het (mijn gedachten, gevoelens) niet omschrijven g altijd wat terug te zeggen hebben h je bent zo emotioneel dat je nauwelijks nog kunt praten i iemand ergens ernstig op aanspreken j dat is niet overdreven k iets volstrekt afkeuren l je verklaring of mening handhaven m geen ongepast woord n onvriendelijke kritiek o dat is volkomen duidelijk

HORIZONTAAL

VERTICAAL

4. Zich bepalend tot de feiten 5. Goede raad of advies 7. Gebeurtenis die tot schrijven leidt 9. Ontkrachting van een argument 11. Spot, waarin je het tegenovergestelde zegt van wat je bedoelt 16. Naast elkaar verschillende, gelijkwaardige argumenten gebruiken 18. Standpunt beargumenteren op basis van één of te weinig voorbeelden 19. Met elkaar kloppend, niet tegenstrijdig 21. Kort, kenmerkend of grappig verhaaltje ter inleiding 23. Nadrukkelijk onder woorden gebracht 25. Voorbeelden of nadere uitleg van een opvatting 28. Ander woord voor betogende tekst 29. Gezagsdrager, erkende bron 30. Bedoeling of oogmerk van de schrijver

1. Argument geven dat hetzelfde inhoudt als het standpunt 2. Meerdere interpretaties, verklaringen en opinies aanbieden 3. Voornaamste kenmerken geven 6. Vergelijking 8. Wat wordt bedoeld met de tekst, hoofdzaak 10. Verkeerd gebruikte, foutieve argumenten 12. Standpunt anders weergeven dan is bedoeld 13. Onderlinge afwijking, verschil 14. Argument ondersteunen met één of meer subargumenten 15. Vaststelling 17. Laten zien dat ook andere gezichtspunten mogelijk zijn 20. Verband tussen oorzaak en gevolg 22. Voorbarig, meestal afwijzend standpunt 24. Schijnbare tegenstrijdigheid 26. Veronderstelling 27. Niet in de tekst geformuleerd maar er wel uit af te leiden

1 4

2

3 5 7

6 8 9 10 11

12 15

13

14

16 17

18

Uitdrukkingen gebruiken

19 20 21

I 1 Kies van de uitdrukkingen bij opdracht 4 er vijf uit en verwerk die in een (ironische) dialoog of

anekdote van minstens 60 woorden. Overdrijven mag. T2 2 Wissel je tekst uit met die van medeleerlingen. Beoordeel elkaars uitwerkingen: – Worden de uitdrukkingen goed gebruikt, zodat de boodschap overkomt? – Hoe komt de tekst op jou als lezer over (begrijpelijkheid, amusementswaarde)?

Woordenschat

22 25

23 26

24

27

28

29 30

Plusopdracht 6

Kruiswoordpuzzel met woorden in examens

T2 Test je kennis van woorden die regelmatig in examens voorkomen. Vul de kruiswoordpuzzel in. Vraag je

docent(e) om een invulblad.

ONLINE VOOR JOU

• Woordenlijst module 5 • Kruiswoordpuzzel met woorden in examens

TOETSEN

• SO Woordenschat module 5 versie A • SO Woordenschat module 5 versie B

Bij de andere vaardigheden oefen je verder met Woordenschat. Deze vragen herken je aan een blauw bolletje. ●

322

323

Examen

Lezen

5

5

Het centraal examen 3F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Informatie ordenen en een tekst beknopt samenvatten voor

[109]

anderen. 3F

4F 3F

3F

3F

4F 3F

Opdracht 2

• Teksten en tekstdelen vergelijken. • Verbanden tussen zinnen, zinsdelen en tekstdelen herkennen, • • •

benoemen en aangeven door de juiste verwijs- en verbindingswoorden te gebruiken. Onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten, argumenten en drogredenen. Argumentatie, bronnen en taalgebruik beoordelen. Argumentatieschema’s herkennen.

Algemene aanwijzingen – Dit examen (2016-I) bestaat uit 41 vragen. – Voor dit examen zijn maximaal 57 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten je met een goed antwoord kunt halen. – Lees theorie-onderdeel [111] en ga dan verder met de tekst en de vragen.

TEKST 1

5

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 Waarom is het verstandig de tekst eerst oriënterend te lezen?

324

Hoe we waarheden vermijden Over het nut van onwaarheden

Weten

2 Bij veel open vragen wordt een maximumaantal woorden genoemd. Hoe wordt een antwoord beoordeeld dat te lang is? 3 Sanne mag als antwoord op een samenvattingsvraag niet meer dan 40 woorden gebruiken. Haar antwoord telt 16 woorden. Lever kritiek op de beantwoording. 4 Vraag: Wat is de gewenste situatie met betrekking tot het talenonderwijs in het hoger onderwijs? Geef antwoord in een volledige zin. Welk van de volgende voorbeeldantwoorden voldoet niet aan de vraagstelling? A Het talenonderwijs moet zich niet alleen op het Engels richten, maar ook op de moedertaal. B Er moet een bredere talenkennis komen. C Dat middelbare scholen meer financiële ruimte krijgen om het talenonderwijs beter vorm te geven. D Het zou goed zijn als leerlingen meer vreemde talen zouden kunnen leren. 5 Ook als je een open vraag niet (helemaal) begrijpt, kun je toch het best een antwoord proberen te formuleren. Waarom? 6 Bij welk(e) vraagtype(n) kun je het best belangrijke woorden uit de tekst overnemen? A uitleggen B samenvatten C hoofdvraag formuleren D functie van tekstgedeelte bepalen E argumentatie in schema plaatsen 7 ‘Op deze ... van profiteren.’ Wat ontbreekt er aan dit citaat? 8 Op welke aspecten van de tekst let je als je de intentie of houding van de schrijver moet bepalen? 9 Bij welk vraagtype worden steeds overkoepelende vragen gesteld? 10 Vraag: Welke impliciete vraag beantwoordt de schrijver in de tekst ‘Sleutelen aan voedsel? Geef twee tips voor de juiste aanpak van deze vraag.

Voorbeeldexamen met aanwijzingen

Lees de eerste tekst van het examen en beantwoord de vragen. Gebruik daarbij de aanwijzingen.

Inhoud van het centraal examen [110] Leesstrategieën en gebruik van woordenboek [111] Beoordeling en aanpak van de vragen [112] Veelvoorkomende vraagtypen

1

Startopdracht 1

Lezen

10

15

20

2

25

30

3 35

Leugens die niemand gelooft, zijn dat nog steeds leugens? Een voorbeeld: bij sollicitatieprocedures is het in de mode geraakt om sollicitanten te vragen naar hun zwakke punten. In Nederland moet je een zwak punt bedenken. Natuurlijk geen écht zwak punt – ‘ik drink te veel’ of ‘ik ben roekeloos met andermans geld’ – en ook niet iets onbeduidends – ‘mijn naam is lastig te spellen’ – maar graag een zwak punt dat tegelijkertijd een sterk punt is. De voor de hand liggende gecombineerd sterk-zwakke punten ‘ik ben bereid voor mijn baan de wet te overtreden’ of ‘ik ben aartslui en heb geleerd anderen mijn werk te laten doen’ zijn echter opnieuw niet goed. Men verwacht een antwoord dat past binnen onze morele kaders. In feite ken ik maar twee acceptabele antwoorden, namelijk: ‘Ik ben soms te perfectionistisch’ en ‘ik ben ongeduldig wanneer het aankomt op het behalen van resultaat’. U moet dus een van deze twee antwoorden geven, ook als u een absolute voorkeur voor imperfectie heeft en krankzinnig geduldig bent. Maar liegt u dan? Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Een patiënt die uit schaamte zijn huisarts een andere verklaring voor zijn verwonding geeft dan de werkelijke verklaring. Liegt die?

40

4

45

50

55

60

5

65

6

70

Politici die beweren dat we hogere overheidsuitgaven driedubbel terugverdienen door het stimuleren van de economie. Liegen die? Van Dale definieert een leugen als een ‘onjuiste mededeling bedoeld om te misleiden’. De bovenstaande voorbeelden zullen weinig mensen misleiden, al zouden de personen in kwestie ongetwijfeld graag worden geloofd. Wellicht gelden ze alleen als leugens indien uitgesproken tegen domme of wereldvreemde mensen. Onwaarheden blijven het natuurlijk wel, maar die zijn niet per se laakbaar. Sterker nog: ze zijn essentieel, want ze helpen ons te ontkomen aan waarheden. Onze afhankelijkheid ervan valt op zodra mensen zich niet meer houden aan de afspraken en ons met ongecensureerde waarheden confronteren. Onlangs trof ik bij de ingang van de supermarkt een oud-studiegenoot die ik al jaren niet meer had gezien. ‘Hallo’, zei ik. ‘Hallo’, zei hij. ‘Alles goed?’ Misschien ging ik met die vraag te ver, maar de afspraak is te antwoorden: ‘Ja prima.’ In plaats daarvan koos hij voor: ‘Wil je dat écht weten?’ Onvoorbereid als ik was op zo’n moeilijke vraag zei ik: ‘Ja, natuurlijk.’ Toen vertelde hij hoe hij psychisch was ontspoord, tijdelijk was opgenomen in een gesloten

325

Lezen

5

5

75 inrichting en nu met zware medica-

80

85

7

90

95

100

8

105

110

115

120

9

326

tie en dagopvang weer wat vooruitging. Hij leek verder niets van mij te verwachten, dus ik wenste hem sterkte, pakte een mandje en deed mijn boodschappen. Zonder een waardeoordeel te willen vellen over zijn openheid: als iedereen deze tentoon gaat spreiden, dan zullen we snel ophouden elkaar ‘alles goed?’ te vragen. Iemand flink de waarheid vertellen, zo luidt het gezegde, waardoor meteen duidelijk wordt dat dit niet bepaald de bedoeling is. Waarheden zijn ongemakkelijke, stugge obstakels die het leven van een ieder overmatig bemoeilijken. Met louter ongecensureerde waarheden ook geen indirecte democratie, geen sociale codes en sociale klassen, geen kunst, geen religie, geen beschaving: kortom, het functioneren van welke complexe gemeenschap dan ook zou onmogelijk zijn. Grofweg hebben we drie mechanismen om waarheden te verzachten: door feitelijke onwaarheden te vertellen, door waarheden te verzwijgen en door definities en betekenissen op te rekken. Soms kiest men voor een combinatie van strategieën en soms is het onderscheid nauwelijks te maken. Feitelijke onwaarheden vertellen is banaal, iedereen kan dat. Zodra kinderen een paar woorden coherent achter elkaar kunnen zetten, beginnen ze de wereld al bij elkaar te fantaseren, om tussen hun veertiende en tweeëntwintigste jaar een maximale dichtheid van feitelijke onjuistheden tegen de ouders te bereiken. Daarna gaan ze geleidelijk over op volwassener technieken als verzwijgingen. Verzwijgingen zijn al een stuk interessanter, natuurlijk niet het soort dat bestaat uit stilte – verge-

160

165

170

125 ten inkomsten bij de belasting-

130

135

140

145

10 150

155

opgaaf, vergeten banden met bedrijven, met een zwarte markeerstift bijgewerkte rapporten, onvolledige verklaringen – maar verzwijgingen die bestaan uit woorden. Verzwijgen met woorden kan op duizend manieren, maar uiteindelijk komen deze allemaal neer op het volgende: persoon A wil van persoon B informatie over onderwerp C; persoon B suggereert dat hij over onderwerp C praat, maar houdt in plaats daarvan een verhaal over onderwerp D. Onderwerp D kan een echt onderwerp zijn. Mijn grootmoeder verkocht gebak en banket. Als de klanten haar vroegen of het vers was, antwoordde ze steevast: ‘Het komt vers uit de oven.’ En dát was altijd waar. Het exacte tijdstip van uitname uit de oven kon zo in het midden worden gelaten. Soms is onderwerp D echter slechts een verzameling woorden of klanken gekozen om zo weinig mogelijk betekenis te bevatten. Woorden als ‘sociaal’, ‘eerlijk’ of ‘verantwoordelijk’ worden in dat verband vaak gebruikt, maar ook de uitdrukking ‘het zou hem/haar sieren als... (...hij/zij het tweede

175

11

180

185

190

12

195

200

205

paspoort opgeeft)’ ontneemt de omliggende woorden hun betekenis. Deze deconcretiseringen van de taal gaan soms zo ver dat ze het Nederlands élke betekenis doen verliezen. ‘Toekomstbestendig’ en ‘een adequater mandaat’: het enige wat ze met woorden gemeenschappelijk hebben, is dat ze bestaan uit letters. Een alternatief is het gebruik van beeldspraak, negen van de tien keer net zo vrij van betekenis. Neem het standpunt van een staatssecretaris inzake een politieke partij: ‘Het is voor mij een gesloten boek. Ik leg het ergens in een hoekje, ik laat het daar liggen, er komt stof op, en het stof blijft erop.’ Méér wilde hij niet zeggen, mínder was onmogelijk. Het derde mechanisme om waarheden te vermijden, het sleutelen aan betekenissen, is het mooist. In zijn simpelste vorm is dit een doorgeschoten eufemisme dat aanhangt tegen een feitelijke onjuistheid. ‘De ooievaar komt je een zusje brengen’, ‘Ome Henk is een maand op vakantie’a), ‘We willen vijftig miljoen ombuigenb) op onderwijs’, ‘We sturen een politiemissiec) naar Afghanistan’, ‘Na deze verkiezingsuitslag past ons bescheidenheid’d). Gaan we hiermee een stap verder, dan zijn we daadwerkelijk de betekenis van woorden aan het veranderen, zoals een minister deed met het woord ‘extra’ (‘Er komen 3.000 politieagenten extra’e)) en zoals een andere minister deed met het woord ‘strategisch’ (‘Ik wil een strategischef ) voorraad griepvaccins aanleggen’). Vergelijkbaar waren de pogingen van de Amerikaanse overheid om de definitie van groente op te rekken zodat ketchup erbinnen zou vallen. Uiteindelijk ging dat niet door, al geldt pizza wel als groente

13 210

215

220

225

230

14 235

240

245

15 250

255

Lezen

vanwege de twee eetlepels tomatenpasta. De meeste van bovenstaande voorbeelden zijn politiek van aard en dat is natuurlijk geen toeval: van geen enkele beroepsgroep eisen we immers dat ze op grote schaal welgevallige verhalen vertelt. We willen politici die uitleggen dat niemand wordt benadeeld door te korten op ontwikkelingssamenwerking, dat Irak en Afghanistan veilige landen zijn voor elke vluchteling die daar vandaan komt, dat we de miljardenoverschrijdingen in de zorg kunnen oplossen door een handvol managers te ontslaan… We hebben wensen die onverenigbaar zijn met de wensen van de buurman, we hebben wensen die onverenigbaar zijn met onze eigen wensen en aan ál die wensen moet tegemoet worden gekomen, zo niet in daden dan toch minstens in gevoel. Belangrijker wordt dan geacht wat de burger ervan vindt, dan hoe het in werkelijkheid is. De politiek is in haar worsteling met waarheden zeker niet de eenzame uitzondering. Neem mijn eigen vak, de geneeskunde. Zelfs hier in Nederland, waar we mensen met kanker vertellen dat ze kanker hebben en niet een of andere vage ‘ontsteking’, scheppen artsen doorgaans hogere verwachtingen van een behandeling dan gerechtvaardigd, al is het maar omdat gelóven in de werkzaamheid, de klachten vermindert. Patiënten op hun beurt overdrijven het effect van de therapie omdat ze hun dokter niet willen teleurstellen. Waarheidsvermijdingen stellen ons op ons gemak. Ze zijn daarnaast mechanistisch functioneel: je kunt ermee onder verantwoordelijkheden uitkomen of er juist mensen mee aan het werk zetten. Artsen weten welke verhalen ze hun colle-

327

Lezen

5

5

ga’s moeten vertellen om patiënten met spoed onderzocht of behandeld te krijgen. Patiënten dikken hun 260 klachten aan in de hoop op meer aandacht. Voor uw eigen baan kunt u vast talloze vergelijkbare voorbeelden opnoemen en, tenzij u alleen woont, kunt u waarschijnlijk 265 ook thuis niet volledig open en

eerlijk zijn. Los van wat u wel en niet bespreekt met uw partner: ik ben ervan overtuigd dat u uw kinderen ’s avonds in bed enge 270 verhaaltjes voorleest over Roodkapje en de boze wolf en niet over de tekorten op de wereldvoedselmarkt, de smeltende poolkappen en de economische crisis.

Noten van de auteur:

d

een minimum van zes ministers

a

e

meer dan er momenteel zijn als we

… en de deur van zijn hotelkamer gaat alleen

datzelfde aantal niet zouden hebben

van buiten open b

wegbezuinigen

c

militairen die schieten, maar wel met tegenzin

omgebogen f

nutteloze, langzaam wegrottende

Miquel Ekkelenkamp Bulnes is auteur van romans en schrijft regelmatig opiniestukken voor NRC Handelsblad. Bron: Miquel Ekkelenkamp Bulnes, Hoe we waarheden vermijden, in: havo-examen 2016-I.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 2 van Schrijven en opdracht 2 van Spreken, kijken en luisteren.

T2

T1

Lezen

‘Iemand flink de waarheid vertellen, zo luidt het gezegde, waardoor meteen duidelijk wordt dat dit niet bepaald de bedoeling is.’ (regel 86-89) 2p 4 Geef de twee algemene redenen waarom volgens de tekst het vertellen van de waarheid ongewenst zou zijn. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 40 woorden.

Uitleggen [112.2] – Geef algemene redenen, dus geen voorbeelden. – Geef niet meer dan twee redenen. Meer redenen geven kost tijd en ze leveren geen punten op. – Antwoorden in telegramstijl leveren geen punten op: er worden volledige zinnen gevraagd.

1p 5 Wat is de belangrijkste functie van alinea 7 ten opzichte van de voorafgaande tekst? In alinea 7 wordt ... A een afweging gemaakt. B een conclusie getrokken. C een toelichting gegeven. D een voorwaarde gesteld.

Functie van tekstgedeelte bepalen [112.3] – Let bij je keuze op het signaalwoord dat de kern van alinea 7 verbindt met de voorgaande alinea’s. – Raadpleeg zo nodig de betekenis van functiewoorden in [46].

‘Verzwijgingen zijn al een stuk interessanter, natuurlijk niet het soort dat bestaat uit stilte (…), maar verzwijgingen die bestaan uit woorden.’ (regel 122-130) 3p 6 Welke drie vormen van deze ‘verzwijgingen die bestaan uit woorden’ worden besproken in de tekst? Gebruik voor je totale antwoord niet meer dan 35 woorden.

Citeren/Met eigen woorden zeggen [112.1, 112.2] – Neem de kernwoorden die de drie vormen beschrijven over. – Als een vorm uitgebreid wordt beschreven, kun je die in eigen woorden beknopt weergeven. Maar blijf dicht bij de tekst, zoals de vraag aangeeft. – Houd je aan het maximumaantal woorden: de woorden die te veel zijn tellen niet mee (ook niet als ze goed zijn).

‘Het derde mechanisme om waarheden te vermijden, het sleutelen aan betekenissen, is het mooist.’ (regel 177-180) 2p 7 Welke twee vormen van dit derde mechanisme worden in het vervolg van de tekst genoemd?

Citeren/Met eigen woorden zeggen [112.1, 112.2]

‘Een alternatief is het gebruik van beeldspraak, negen van de tien keer net zo vrij van betekenis.’ (regel 166-170) 1p 8 Van welk soort argumentatieschema wordt gebruikgemaakt om deze uitspraak kracht bij te zetten? een argumentatieschema op basis van ... A kenmerk B oorzaak-gevolg C overeenkomst D voorbeeld

Argumentatieschema bepalen [112.10] – Signaalwoorden zeggen veel over de soort argumentatie die een uitspraak onderbouwt. – Raadpleeg zo nodig de theorie [69].

VRAGEN BIJ TEKST 1 MET AANWIJZINGEN

De nummers achter de vragen verwijzen naar de algemene theorie bij de vraagtypen. Zie het schema in blokje [112]. Vraag

T2

T1

328

Aanwijzingen per vraag

De tekst Hoe we waarheden vermijden kan onderverdeeld worden in vier delen. Deze achtereenvolgende delen kunnen voorzien worden van de volgende kopjes: 1 Voorbeelden van onwaarheden 2 Het belang en de betekenis van onwaarheden 3 Middelen voor het vertellen van onwaarheden 4 Motieven voor het vertellen van onwaarheden 1p 1 Bij welke alinea begint deel 2? 1p 2 Bij welke alinea begint deel 4?

Tekst indelen met kopjes [112.4] – In de alinea waarmee deel 2 begint komen synoniemen voor van woorden uit kopje 2: ‘belang’ en ‘betekenis’. – Kernwoord uit deel 4 is ‘motieven’. In welke alinea begint de schrijver duidelijk te maken waarom onwaarheden worden verteld?

‘De voor de hand liggende gecombineerd sterk-zwakke punten “ik ben bereid voor mijn baan de wet te overtreden” of “ik ben aartslui en heb geleerd anderen mijn werk te laten doen” zijn echter opnieuw niet goed.’ (regel 14-20) 1p 3 Waarom worden deze punten als ‘niet goed’ beschouwd, volgens de tekst?

Uitleggen [112.2] – Bij een waaromvraag formuleer je zelf; je mag niet citeren. – Gebruik wel belangrijke woorden die in de tekst staan (zie ‘volgens de tekst’).

329

Lezen

5

In alinea 12 worden ministers aangehaald die het derde mechanisme, het sleutelen aan betekenissen, toepassen. 1p 9 Waarom wordt in de politiek veel gebruikgemaakt van dit mechanisme, gelet op de tekst? Op deze manier kan ... A een nadelige boodschap op een persoonlijke manier gebracht worden. B een onduidelijke boodschap op een heldere manier gebracht worden. C een onwaarschijnlijke boodschap op een aannemelijke manier gebracht worden. D een vervelende boodschap op een positieve manier gebracht worden.

5 Argumenten herkennen [112.9] – Zoek het argument in het tekstgedeelte na alinea 12. – Let op synoniemen in de tekst voor de (tegengestelde) begrippen in de vraag: A nadelige – persoonlijke B onduidelijke – heldere C onwaarschijnlijke – aannemelijke D vervelende – positieve

I

T2

Tekstfragment 1 1

2

3

Als er ineens blikjes cola opduiken in de koelkast van een studentenhuis, en onwaarschijnlijk genoeg ook geld (op een bordje), wat wordt er dan het meest gestolen? Rijden taxichauffeurs eerder om bij een blinde klant dan bij een klant die kan zien? Dat is het soort vragen dat Dan Ariely, hoogleraar psychologie en gedragseconomie van de Amerikaanse Duke University, in zijn onderzoek beantwoordt. Wanneer gedragen mensen zich oneerlijk? Hoe ver gaan ze dan? Wat moet je doen om ervoor te zorgen dat mensen zich eerlijk gedragen? Uit Ariely’s onderzoeken blijkt dat mensen met allerlei verschillende nationaliteiten oneerlijk zijn en dat mensen oneerlijk zijn op allerlei gebieden. Maar het goede nieuws is: mensen zijn maar een beetje oneerlijk. We liegen en bedriegen en frauderen en stelen lang niet zoveel als gemakkelijk zou kunnen. We zijn volgens Ariely niet rationeel in onze oneerlijkheid. We wegen in het algemeen niet de pakkans af tegen onze mogelijke winst. We zijn gespitst op ‘voordeeltjes’, maar we willen ook graag tegenover onszelf kunnen volhouden dat we goede mensen zijn. Dus bedriegen taxichauffeurs eerder een ziende klant dan een blinde en stelen studenten eerder een blikje cola uit een gemeenschappelijke koelkast dan geld.

In tekst 1 gaat het voornamelijk over de waarheid vermijden, terwijl het in tekstfragment 1 gaat over oneerlijk zijn. 2p 12 Wat is het belangrijkste verschil tussen beide verschijnselen, gelet op het voordeel dat ze volgens de teksten opleveren? Benoem in je antwoord expliciet de voordelen bij de beide verschijnselen. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je totale antwoord niet meer dan 25 woorden.

Teksten vergelijken [112.13] Je moet het voordeel van beide verschijnselen duidelijk aangeven. Een goed antwoord bestaat dus uit twee delen: – De waarheid vermijden ... – Oneerlijk zijn ...

Een kritische lezer kan de vraag stellen of het gerechtvaardigd is om onwaarheden te vertellen. 2p 13 Welk antwoord op die vraag kan uit de hoofdtekst worden afgeleid? Motiveer je antwoord. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Zelf formuleren op basis van de tekst [112.2] Een volledig antwoord bestaat uit twee delen: – een bevestiging of ontkenning (Ja, het is gerechtvaardigd/Nee, het is niet gerechtvaardigd); – een motivatie (want onwaarheden zijn ...).

I

1

2

Teksten vergelijken [112.13] – Voor de uitspraak in alinea 2 van tekstfragment 1, moet je een verklaring zoeken in tekst 1, de hoofdtekst. Lees alinea 1 tot en met 3 van tekst 1 nauwkeurig door en markeer de zin die de verklaring bevat. – Formuleer je antwoord in een goede, volledige zin door vraag en verklaring te combineren, bijvoorbeeld: ‘Mensen liegen maar een beetje, omdat ... .’

3

330

1p 11 Welke verklaring daarvoor kan afgeleid worden uit alinea 3 van tekstfragment 1? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Zelf formuleren op basis van de tekst [112.2] Formuleer je antwoord in een goede, volledige zin. Blijf dicht bij de tekst.

Voeg de twee delen samen tot één volledige zin van maximaal 20 woorden.

Een leugentje voor eigen bestwil, ouders doen het regelmatig, blijkt uit Chinees en Amerikaans onderzoek. De meestgebruikte leugen? Ouders die net doen alsof ze in het openbaar weglopen en hun kind alleen in hun woedeaanval achterlaten, meldt de BBC. De onderzoekers stelden verschillende categorieën van liegen op. Zo zijn er ‘onwaarheden met betrekking tot wangedrag’, zoals ‘als je je niet gedraagt, dan bel ik de politie’, en ‘als je niet ophoudt met schreeuwen, wordt die vrouw daar erg boos op je’. Daarnaast is er de categorie ‘onwaarheden met betrekking tot verlaten of blijven’, zoals ‘als je nu niet met me meegaat, zal een kidnapper je meenemen wanneer ik niet bij je ben’. Dan is er ook nog de optimistischer categorie ‘onwaarheden met betrekking tot positieve gevoelens’. Deze categorie wordt vaak gebruikt om aan een kind te vertellen dat een huisdier is overleden: ‘Onze hond woont nu op de boerderij van je oom, want daar heeft hij veel meer ruimte om rond te rennen.’ De ‘leugens met betrekking tot fantasiepersonages’ worden vaak gebruikt om goed gedrag te stimuleren, bijvoorbeeld in aanloop naar Kerstmis, of ‘eet je groenten, anders komt de tandenfee niet langs om je uitgevallen tand om te ruilen voor een muntje’. De onderzoekers concludeerden dat er door de resultaten een ‘belangrijke morele vraag ontstaat: is het gerechtvaardigd als ouders liegen?’ Bron: Ouders liegen vaak: Als je nu niet meegaat, neemt een kidnapper je mee, in: havo-examen 2016-I.

T1 T1

Beide voordelen moeten duidelijk van elkaar verschillen, zie vraagstelling.

Tekstfragment 2

Bron: Ellen de Bruin, havo-examen 2016-I.

Volgens alinea 2 van tekstfragment 1 zijn mensen ‘maar een beetje oneerlijk’. 2p 10 Welke verklaring daarvoor kan afgeleid worden uit alinea 1 tot en met 3 van tekst 1? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Lezen

‘De onderzoekers concludeerden dat er door de resultaten een “belangrijke morele vraag ontstaat: is het gerechtvaardigd als ouders liegen?”’ (tekstfragment 2, alinea 3) 1p 14 Leg uit waarom er in de voorbeelden die in tekstfragment 2 genoemd worden sprake zou zijn van liegen zoals beschreven in alinea 4 van de hoofdtekst. Neem het onderstaande antwoord over en vul het aan. Er is sprake van liegen, want …

Teksten vergelijken [112.13] – Markeer liegen zoals beschreven in alinea 4 van de hoofdtekst, want die beschrijving is toepasbaar op de voorbeelden in tekstfragment 2. – Neem de in de vraag gegeven formulering over en vul deze aan. Blijf dicht bij de tekst.

331

Lezen

5

5

1p 15 Welke van onderstaande zinnen kan het beste weggelaten worden in een korte samenvatting van de tekst Hoe we waarheden vermijden? A ‘Sterker nog: ze zijn essentieel, want ze helpen ons te ontkomen aan waarheden.’ (regel 54-56) B ‘Iemand flink de waarheid vertellen, zo luidt het gezegde, waardoor meteen duidelijk wordt dat dit niet bepaald de bedoeling is.’ (regel 86-89) C ‘Grofweg hebben we drie mechanismen om waarheden te verzachten: door feitelijke onwaarheden te vertellen, door waarheden te verzwijgen en door definities en betekenissen op te rekken.’ (regel 101-106) D ‘Ze zijn daarnaast mechanistisch functioneel: je kunt ermee onder verantwoordelijkheden uitkomen of er juist mensen mee aan het werk zetten.’ (regel 251-255)

Samenvatten [112.12] – Ga na welke zin bijkomstige informatie bevat die niet per se noodzakelijk is. Denk aan: voorbeelden, details, uitleg in andere woorden. – Let op de voorkeursplaatsen van de kernzin in een alinea: eerste of tweede zin, laatste zin.

55 komen meer fusies.’

5

60

65

6 70

In januari 2013 verscheen in de Volkskrant een tekst van Wilco Dekker (tekst 2) waarop een reactie kwam van Mizzi van der Pluijm (tekst 3).

TEKST 2 1

5

10

2

15

20

3 25

332

75

Of een megaseller, of bijna niets

Onwaarschijnlijke aantallen zijn er verkocht van de Vijftig tintentrilogie1), die misschien wel op weg is om het best verkochte boek in de historie te worden, op de Bijbel na dan. Ook boeken over voetballers doen het met sinterklaas en kerst buitengewoon goed, net als het laatste kookboek van de bekende televisiekok Jamie Oliver. Daarna wordt het echter heel snel heel veel minder. ‘Damesporno, de voetballers en koken, daar moeten we het van hebben en dan houdt het ook op’, zegt literair agent2) Paul Sebes. ‘Als je alle andere verkochte boeken bij elkaar optelt, is die stapel kleiner dan die onvoorstelbare Vijftig tinten-hype. Midsellers bestaan steeds minder. Het is een megaseller, of het is bijna niks.’ De teruglopende omzetten zijn zichtbaar in de winkelstraten. Volgens onderzoeksbureau Locatus daalde het aantal boekwinkels vorig jaar tot 728: 519 zelfstandige en

30

35

40

4

45

50

209 als onderdeel van een keten. Dat zijn er 38 minder dan aan het begin van het jaar. Ruim 40 miljoen euro minder omzet en krap vijf procent minder boekwinkels – het is niet leuk, maar de schade voor het boekenvak is nog te overzien. Misschien blijven grote drama’s de branche ook wel bespaard, want december was volgens de eerste schattingen redelijk goed. De feestmaand is essentieel voor de branche. De verkopen voor sinterklaas en kerst maken voor menig boekhandelaar en uitgever het verschil tussen stoppen of doorgaan. Bij literaire uitgevers groeien de zorgen. ‘Het gaat dramatisch slecht’, zegt een redacteur van een uitgeverij, die niet met zijn naam in de krant wil. ‘Vroeger had je titels waarvan er altijd wel een stuk of tienduizend verkocht werden. Nu zijn dat er nog geen duizend. Dan kom je niet eens uit de kosten. Er gaan straks uitgevers failliet, of er

80

7 85

Om dat te voorkomen, beknibbelen de uitgevers op de kosten. Voorschotten voor auteurs worden verlaagd of geschrapt en beursbezoek wordt kritisch bekeken. ‘Londen, Frankfurt en twee keer New York, dat was tot voor kort vrij normaal. Nu niet meer’, zegt Paul Sebes. ‘Ik hoorde onlangs van een uitgeverij waar twee vertrokken redacteuren niet worden vervangen. Bij een literaire uitgeverij is dat zomaar een vijfde van het personeel.’ Uitgevers lijken verder te bezuinigen door eindelijk echt minder nieuwe titels op de markt te brengen. Dat beloven ze al jaren, omdat iedereen vindt dat er te veel matige boeken verschijnen, die het zicht ontnemen op het hoogstaande en belangrijke werk. Meulenhoff meldde vorig jaar al een derde minder te gaan uitbrengen, andere uitgevers lijken nu ook het mes te zetten in de ‘spaghettimethode’: zoveel mogelijk uitgeven in de hoop dat er een bestseller tussen zit. Sebes maakt zich er zorgen over dat literaire fictie het slachtoffer wordt van deze trend. Ook veelbelovende debutanten komen dan nog moeilijker aan de bak. Hij houdt naar eigen zeggen het hoofd noot 1

Lezen

boven water door heel hard te 90 werken en heel zuinig aan te doen.

95

8

100

105

110

115

120

‘Komend jaar wordt dat nóg harder werken, nóg zuiniger aan doen en steeds nieuwe wegen zoeken. Zo werken we vaker samen met filmen documentairemakers.’ Er wordt veel gesproken over e-books, maar verkocht worden ze in Nederland nog maar in bescheiden mate: de omzet van de elektronische boeken voor tablets en e-readers verdubbelde vorig jaar weliswaar, maar dat was een stijging van 1,5 naar 3 procent van het totaal. Er zijn hier minder apparaten en vooral ook veel minder titels beschikbaar dan in de Verenigde Staten en GrootBrittannië, waar het digitale boek de papieren versie soms al passeert. Hans Janssen, directeur van Unieboek/het Spectrum, dat ook een eigen e-bookcatalogus heeft, denkt dat het papieren boek nooit helemaal zal verdwijnen, net als de zelfstandige boekwinkel. ‘Boekwinkels die op de sociale media zitten, die goed advies geven en die ervoor zorgen dat er altijd wat te beleven is in en rond de zaak, die doen het ondanks de crisis gewoon goed.’

De Vijftig tinten-trilogie is een erotische trilogie van E.L. James, waarvan alleen in Nederland al meer dan een miljoen exemplaren zijn verkocht en wereldwijd meer dan 100 miljoen.

noot 2

Een literair agent probeert nieuw literair talent te ontdekken en er een uitgever voor te vinden.

Wilco Dekker is verslaggever economie bij de Volkskrant. Bron: Wilco Dekker, Of een megaseller, of bijna niets, in: havo-examen 2016-I.

333

Lezen

5

5

Lezen

VRAGEN BIJ TEKST 2 MET AANWIJZINGEN T

Vraag T1

Aanwijzingen per vraag

1p 16 Welke opmerking sluit het best aan bij de inleiding (alinea’s 1 en 2) van de tekst Of een megaseller, of bijna niets? De inleiding bestaat voornamelijk uit ... A de constatering dat het niet slecht gaat in de boekenbranche. B de introductie van belangrijke personen in de boekenbranche. C een aanduiding van het huidige probleem in de boekenbranche. D een voorbeeld van succesvolle genres in de boekenbranche.

Functie van tekstgedeelte bepalen [112.3] – Kies het alternatief dat betrekking heeft op beide alinea’s van de inleiding. – Let op signaalwoorden die de functie van de inleiding verduidelijken.

‘Om dat te voorkomen, beknibbelen de uitgevers op de kosten.’ (regel 56-57) 3p 17 Op welke vier manieren doen ze dat, volgens de tekst? Gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden.

Citeren [112.1] – De manieren kun je (vrijwel) letterlijk uit de tekst halen. – Let op opsommende signaalwoorden die het verband tussen de verschillende manieren aangeven.

Vreemde taal? OfOnze je Germaans spreekt… taal verandert voortdurend. In de loop van de tijd gaan mensen Hetwoorden Nederlands hoort tot de Germaanse taalfamilie. Die familie bestaat op een andere manier uitspreken of spellen. Sommige uitwoorden drie takken: Noord, Oost en West. De Noord-gemaanse talen zijn verdwijnen en andere ontstaan. Of ze worden ‘geadopteerd’ o.a.uitZweeds, Noors, Deens en IJslands. Het Nederlands valt, samen met een andere taal. Dat laatste gebeurt heel regelmatig: maar liefst het75% Engels, Duits en Fries, onder de West-gemaanse talen. Oost-gevan onze woorden lenen we uit een ‘vreemde’ taal. maans is uitgestorven. Waar Zuid-gemaans is gebleven, is onbekend. Zie ook [125] in de digitale module Taalbeschouwing Zie ook [123] in de digitale module Taalbeschouwing

Zie ook de online module Taalbeschouwing.

‘Sebes maakt zich er zorgen over dat literaire fictie het slachtoffer wordt van deze trend.’ (regel 83-85) 2p 18 Op welke twee manieren wordt literaire fictie het slachtoffer? Gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Citeren [112.1] – Ga na waarnaar verwezen wordt met ‘deze trend’. – De manieren kun je (vrijwel) letterlijk uit de tekst halen. Let weer op de signaalwoorden.

1p 19 Welke van de onderstaande zinnen drukt het best uit wat de hoofdgedachte is van de tekst Of een megaseller, of bijna niets? A De teruglopende boekenverkoop heeft negatieve gevolgen voor het aanbod van literaire uitgeverijen. B De toekomst van het boekenvak is afhankelijk van een toenemende verkoop van e-books. C Om het teruglopen van de boekenverkoop tegen te gaan, zoeken uitgevers steeds vaker naar bestsellers. D Uitgevers van literaire werken organiseren steeds vaker activiteiten om de boekenverkoop te stimuleren.

Hoofdgedachte vaststellen [112.5] – Het juiste alternatief slaat op de hele tekst. Alternatieven die slaan op een deel van de tekst streep je weg. – Let bij je keuze vooral op titel, inleiding en slot.

1p 20 Welke van de volgende beweringen is het meest van toepassing op de tekst Of een megaseller, of bijna niets? In de tekst wordt een ... A bezuinigingsvoorstel voor boekhandels geschetst en wordt een aantal uitwerkingen daarvan concreet gemaakt. B crisis in de boekenwereld geschetst en wordt door een aantal personen een toelichting daarop gegeven. C probleem van de boekenbranche geschetst en wordt door de auteur een aantal oplossingen daarbij voorgesteld. D toekomstbeeld voor het boekenvak geschetst en wordt een aantal alternatieven daarvoor gegeven.

Hoofdgedachte vaststellen [112.5] / Functie van tekstgedeelte bepalen [112.3] – Het juiste alternatief sluit inhoudelijk aan bij de hoofdgedachte (vraag 19). – In de formulering van de alternatieven vind je functiewoorden terug. Zie het overzicht in [46].

Tekst 3 is een reactie op tekst 2.

TEKST 3

5

10

15

20

334

Eindelijk gebeurt er iets in het boekenvak

1

2

25

3 30

Onlangs beschreef verslaggever Wilco Dekker de stand van zaken in het boekenvak [tekst 2]. Het is een zwartgallig stuk. Ook literair agent Paul Sebes maakt zich grote zorgen: er wordt bezuinigd, uitgevers kunnen niet meer twee keer per jaar naar New York, de aanbiedingscatalogi worden dunner, er worden minder debutanten uitgegeven, de voorschotten slinken en last but not least: de omzetten dalen en boekwinkels moeten sluiten. Ik zou er als uitgever een forse winterdip van kunnen krijgen, maar vreemd genoeg ziet mijn wereld er heel anders uit. Al deze ontwikkelingen zijn weliswaar gaande, maar de vraag is: hoe erg is dat? Laten we eerst eens naar de cijfers kijken. Vorig jaar is in de hele detailhandel de omzet met zo’n 6 procent gedaald ten opzichte van 2011. De boekenverkoop daalde 7,5 procent. De boekenmarkt doet het dus slechter dan de rest van de detailhandel. De meest genoemde bedreigingen, ook in het stuk van Dekker, zijn de digitalisering, de ontlezing

35

4 40

45

50

55

60

en de bestselleritis: het verschijnsel dat het meeste geld wordt verdiend met een paar boeken waar er heel veel van worden verkocht, terwijl aan al die andere geen droog brood wordt verdiend. Ook hier verschil ik graag met hem van mening. Digitalisering is volgens mij eerder verkoopbevorderend dan nadelig. Uit onderzoeken blijkt dat mensen die e-books op hun iPhone of iPad hebben staan, meer lezen dan anderen. Tijd die ze doelloos doorbrengen op perrons of bij de tandarts wordt nu gebruikt om te lezen. Bovendien zijn e-books iets goedkoper en worden ze regelmatig gebruikt om te zien of een titel bevalt, waarna alsnog de papieren versie van het boek wordt aangeschaft. In Amerika lijken e-books daarnaast eerder de redding van het boekenvak dan de ondergang. In Nederland zijn we nog niet zo ver: de digitale omzet is een fractie van de papieren. Een boekhandel als Atheneum in Amsterdam, die erg actief is op dat gebied, heeft een digitaal omzetaandeel van circa 0,007 procent. Ook als dat meer wordt, is het e-book een versprei-

335

Lezen

5

5

Lezen

VRAGEN BIJ TEKST 3 MET AANWIJZINGEN

65

5

70

75

6 80

85

90

95

100

dingsmiddel, net als een paperback of een luisterboek. Het maakt voor mij niets uit in welke vorm mensen boeken lezen, als ze maar lezen. Dan het tweede onheil: de ontlezing. Ook dat is al decennia een spookfenomeen. Tot mijn grote vreugde zie ik iets heel anders: op feestjes en bij literaire bijeenkomsten als ‘Kalf’, van onze uitgeverij, kom ik grote groepen jonge lezers tegen bij wie literatuur helemaal in is. Als ik me de jonge, ambitieuze schrijvers uit ons fonds voor ogen haal, word ik steeds optimistischer over de toekomst. Tot slot de bestselleritis. Ook daar is volgens mij niets nieuws onder de zon. De ontwikkeling dat een klein aantal boeken een steeds groter deel van de markt inneemt, is al heel lang gaande. Het proces versterkt zichzelf en het is waar dat maar een klein aantal auteurs daarvan profiteert. Het is echter niet de dood in de pot. Uitgevers zullen altijd op zoek zijn en dus zullen ze altijd nieuwe dingen blijven zoeken en uitproberen. Daarnaast zijn uitgevers over het algemeen mensen die een grote liefde hebben voor boeken, ook al is de karikatuur van de uitgever die alleen op de centen let veel populairder. Iedere goede uitgever geeft die boeken uit waar zijn boekenhart sneller van gaat kloppen, ook als er maar een klein publiek voor is. Een uitgever die noot 1

105

7 110

115

120

125

8 130

135

zegt dat er geen markt is voor een boek, zegt eigenlijk: het is een knap boek waarvoor ik niet direct een publiek zie, maar omdat ik er niet verliefd op werd, ga ik dat publiek ook niet zoeken. Voor een boek waar hij wel verliefd op wordt, zal hij door roeien en ruiten gaan. Het is niet zo dat ik denk dat er niks aan de hand is in ons vak. Integendeel, ik denk dat er heel veel aan de hand is. De werkelijkheid is alleen zoveel interessanter dan het gesomber in het stuk van Wilco Dekker. De werkelijkheid is dat we niet weten in welke ontwikkeling we nu precies zitten en dat we stap voor stap kunnen uitzoeken hoe we het toekomstige boekenvak mogen vormgeven. Wat wordt de rol van de boekwinkel, wat die van onlineverkoop? Wat voor mogelijkheden biedt de digitalisering aan schrijvers, redacteuren, ontwerpers en marketeers? Wat kunnen we met de rechtstreekse band tussen schrijvers en boekenkopers of met een fenomeen als metadata? Eindelijk gebeurt er weer eens iets. Eindelijk mogen we ons vak weer eens opnieuw uitvinden. Sterker: we worden ertoe gedwongen. De laatste vijftig jaar is er nauwelijks iets veranderd in het boekenvak en nu, nu opeens ligt er een heel nieuw speelveld open. Ik beschouw het als een groot voorrecht in deze tijd uitgever te zijn.

Never waste a good crisis: verspil nooit een goede crisis.

Mizzi van der Pluijm is directeur-uitgever van een literaire uitgeverij voor fictie en non-fictie. Bron: Mizzi van der Pluijm, Eindelijk gebeurt er iets in het boekenvak, in: havo-examen 2016-I.

336

Vraag

Aanwijzingen per vraag

I

6p 21 Vat de alinea’s 3 tot en met 6 van tekst 3 samen. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 60 woorden.

Samenvatten [112.12] – Let op de kernzinnen: die bevatten algemene informatie (constateringen, conclusies). – Toelichting (voorbeelden) en bijzaken laat je weg. – Zet onder je samenvatting tussen haakjes het aantal woorden dat je hebt gebruikt. Zo voorkom je dat je het maximumaantal overschrijdt.

T1

1p 22 Wat is de belangrijkste functie van de alinea’s 4 tot en met 6 ten opzichte van alinea 3? A constatering B nuancering C vergelijking D weerlegging

Functie van tekstgedeelte bepalen [112.3] – Zoek zo nodig de betekenis van de gegeven functiewoorden op [46]. – Signaalwoorden die alinea 3 met de alinea’s 4 tot en met 6 verbinden helpen je bij het kiezen van het goede alternatief.

‘Tot mijn grote vreugde zie ik iets heel anders: op feestjes en bij literaire bijeenkomsten als “Kalf”, van onze uitgeverij, kom ik grote groepen jonge lezers tegen bij wie literatuur helemaal in is.’ (regel 69-75) Een kritische lezer zou kunnen wijzen op het gebruik van een drogreden in bovenstaand citaat. 1p 23 Om welk type drogreden gaat het? een ... A cirkelredenering B onjuiste oorzaak-gevolgrelatie C overhaaste generalisatie D verkeerde vergelijking

Drogredenen herkennen [112.10] – Zoek zo nodig de betekenis van de gegeven drogredenen op [71].

‘Digitalisering is volgens mij eerder verkoopbevorderend dan nadelig.’ (regel 39-41) 2p 24 In het vervolg van alinea 4 staan drie zinnen die de belangrijkste argumentatie bij dit standpunt bevatten. Citeer die drie zinnen.

Citeren [112.1]/Argumenten herkennen [112.10] – Citeer complete zinnen, geen zinsgedeelten. Verkort citeren mag. – Kies zinnen die het standpunt duidelijk sterker maken. – Let op opsommende en redengevende signaalwoorden.

‘Integendeel’ (regel 111) Dit woord duidt op een tegenstelling. 1p 25 Welke tegenstelling wordt hier bedoeld? de tegenstelling tussen ... A de boekenverkoop in boekhandels en de online boekenverkoop B de werkelijkheid van de journalistiek en die van de boekenbranche C het verleden en de toekomst in de wereld van de uitgevers D pessimisme en optimisme inzake de toekomst van het boekenvak

Intentie of houding van de auteur bepalen [112.8] – In de tekst is de visie van de auteur op het boekenvak heel belangrijk. Mizzi van der Pluijm reageert ook op een artikel van iemand anders. – Lees vooral begin en eind van de tekst en maak je keuze.

337

Lezen

T2

5

5

‘nu opeens ligt er een heel nieuw speelveld open.’ (regel 135-136) 1p 26 Wat wordt bedoeld met dat nieuwe speelveld? A de aanpak van de boekencrisis B de ontwikkeling van het e-book C de veranderingen in het boekenvak D de verkoop van boeken op internet

Intentie of houding van de auteur bepalen [112.8] Let vooral op de woordkeus in het slot van de tekst.

In alinea 1 wordt de vraag gesteld hoe erg de ontwikkelingen in de boekenbranche zijn. 1p 27 Welke toekomstvisie wordt in de tekst gegeven als antwoord op deze vraag? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Hoofdgedachte vaststellen [112.5]/ Zelf formuleren [112.2] – Deze vraag sluit inhoudelijk aan op vraag 26. – Het gaat om de toekomstvisie. Vraag je af in welk deel van de tekst je het antwoord zult vinden.

Tekstfragment 3 Boekhandels hoeven niet in paleizen op AAA-locaties te zitten. Misschien zijn juist de B-locaties, waar de mensen wonen, ideaal. Liever minder praal en meer boek. Dat geldt ook voor uitgeverijen. Dat uitgeverij WPG haar schitterende grachtenpanden heeft moeten verkopen, is jammer, maar niet slecht voor de boekenmarkt. Het vrijkomende geld kan worden besteed aan begeleiding van schrijvers, goede verzorging van boeken en inspanning om boeken te slijten bij de heroplevende boekhandel. Bron: Aleid Truijens, havo-examen 2016-I.

Uit tekstfragment 3 blijkt een bepaalde visie op de boekenbranche. 1p 32 Welke van de volgende personen vertoont een visie die daar het meest mee in overeenstemming is? A Hans Janssen, directeur uitgeverij, opgevoerd in alinea 8 van tekst 2 B Mizzi van der Pluijm, auteur van tekst 3 C Paul Sebes, literair agent, opgevoerd in tekst 2 en 3 D Wilco Dekker, auteur van tekst 2

T2 OVERKOEPELENDE VRAGEN BIJ TEKST 2 EN 3 MET AANWIJZINGEN Vraag

I

Aanwijzingen per vraag

In tekst 2 Of een megaseller, of bijna niets komt het begrip ‘spaghettimethode’ aan bod (regel 80). In tekst 3 Eindelijk gebeurt er iets in het boekenvak wordt gesproken over het begrip ‘bestselleritis’. (regel 32 en 79) 1p 28 Wat is de overeenkomst tussen deze beide begrippen?

Teksten vergelijken [112.13] Het gaat hier om een inhoudelijke overeenkomst (tussen begrippen), niet over de woordkeus of de stijl.

In alinea 7 van tekst 2 is sprake van veelbelovende debutanten die moeilijker aan de bak komen. In tekst 3 komt deze term niet voor. Er kan echter een tegengestelde veronderstelling over veelbelovende debutanten worden afgeleid uit alinea 6 van tekst 3. 1p 29 Welke veronderstelling is dat? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Teksten vergelijken [112.13] – Formuleer je antwoord als een veronderstelling: een verwachting dat iets zal gebeuren. – Het antwoord is tegengesteld aan de bewering in alinea 7 van tekst 2: Veelbelovende debutanten komen moeilijk aan de bak. De vraag helpt je dus bij het formuleren van je antwoord.

In tekst 3 wordt tekst 2 ‘een zwartgallig stuk’ genoemd (regel 3-4, tekst 3). 1p 30 Geef aan waarom deze typering wel terecht zou kunnen zijn. Vul hiertoe het volgende antwoord aan. Ja, deze typering is wel terecht, want … 1p 31 Geef aan waarom deze typering niet terecht zou kunnen zijn. Vul hiertoe het onderstaande antwoord aan. Nee, deze typering is niet terecht, want …

Teksten vergelijken [112.13]/ Intentie of houding van de auteur bepalen [112.8] – Om de vragen te beantwoorden moet je weten wat ‘zwartgallig’ betekent. Bedenk een synoniem of antoniem (woord met tegengestelde betekenis). – Deze vragen gaan over de houding van de auteur ten opzichte van zijn onderwerp.

TEKST 4 1

5

10

15

2 20

338

Lezen

Teksten vergelijken [112.13]/ Standpunt herkennen [112.9] – Deze vraag sluit inhoudelijk aan op de vragen 30 en 31. – Geef de visie op de boekenbranche die uit tekstfragment 3 blijkt kort weer. Markeer daarbij woorden die een positief of negatief beeld geven. – Vergelijk deze visie vervolgens met die van de genoemde personen.

Ik eet wat ik wil

Hoon, spot en woede. Dat is waar je op wordt getrakteerd als je je gaat bemoeien met het eet- en drinkgedrag van burgers en medewerkers. Dat bleek toen demissionair staatssecretaris Paul de Krom de aftrap verrichtte van de overheidscampagne ‘duurzame inzetbaarheid’1). In die campagne worden bedrijven opgeroepen om de vitaliteit van medewerkers te bevorderen, onder meer door het aanbieden van gezond voedsel. En dat bleek de afgelopen maanden in New York, toen burgemeester Michael Bloomberg de verkoop van supersized frisdranken in bekers van meer dan een halve liter besloot te verbieden. Veel van de negatieve reacties op deze bemoeienis zijn samen te vatten in vijf woorden: ik eet wat ik wil. Of: ik drink wat ik wil. Dat klinkt aannemelijk, maar wetenschap-

25 pelijk onderzoek laat juist zien dat

3 30

35

40

45

we helemaal niet eten of drinken wat we willen. We consumeren vooral wat we voorgezet krijgen. Een klassiek experiment van Brian Wansink, eetgedragonderzoeker aan Cornell University, illustreert dat. Proefpersonen werd gevraagd tomatensoep te eten ‘zoveel als ze zelf wilden’ uit vier kommen die op een tafel stonden. Twee van deze soepkommen waren aangepast. Door een gat onderin de kom en de tafel werd de hoeveelheid soep voortdurend aangevuld zodat de kom niet leeg raakte. Resultaat: de proefpersonen die hieruit aten, namen gemiddeld 73 procent meer dan de rest, maar hadden dit zelf niet in de gaten. Ze hadden niet gemerkt dat ze meer hadden gegeten en voelden zich ook niet meer voldaan dan de anderen.

339

Lezen

5

5

Lezen

VRAGEN BIJ TEKST 4 MET AANWIJZINGEN

Wansink – ook schrijver van het

4

8

50 leerzame Mindless Eating waarin hij

55

5 60

65

6

70

7 75

80

veel meer van dit soort onderzoeken opdient – stelt dat onze maag drie standen heeft: 1) ik heb honger; 2) ik zit vol; 3) er kan nog iets bij. Meestal zijn we niet hongerig of vol. Als er dan eten wordt geserveerd, wat of hoeveel dan ook, werken we het naar binnen. Een belangrijke rol is daarom die van ‘voedselpoortwachter’. Degene die in een gezin de dagelijkse boodschappen doet, bepaalt meer dan 70 procent van al het eetgedrag van zijn of haar dierbaren. Interessante vraag: wie is de poortwachter op kantoor? Moet een werkgever dat willen zijn? De ondernemingsraad? De bedrijfsarts? Of laten we deze rol over aan de kantinebaas of de exploitant van de snackautomaten? Overheden en bedrijven construeren omgevingen en situaties die een effect hebben op ons gedrag, ook ons eetgedrag. Ik zou willen dat die invloed eerder in mijn voordeel dan in mijn nadeel werkte. Maar ik houd tegelijkertijd niet van betutteling. noot 1

85

9

90

95

100

10 105

110

Van de weinig aantrekkelijke term ‘duurzaam inzetbaar’, waarmee De Krom bedrijven ervan wil overtuigen dat het loont om je personeel fruit te serveren, is het een kleine stap naar ‘maximaal winstgevend te maken’. Onverteerbaar. Eén ding is duidelijk: onze vrije wil is minder vrij dan we zouden willen. Zeker als het om eten gaat, al geloven we dat niet graag. Wansink: ‘De meeste mensen denken dat ze te slim zijn voor beïnvloeding door genotsvoeding, televisie of de vorm van een glas.’ Wanneer de onderzoeker proefpersonen liet zien dat ze meer hadden gegeten dan ze dachten, ontkenden ze het zelfs meestal domweg. Informatie en voorlichting hebben een veel geringer effect op ons gedrag dan het aanpassen van de aangeboden keuzemogelijkheden en andere elementen in de directe omgeving. Bloomberg en De Krom hebben wat dat betreft het gelijk aan hun kant. Het is alleen nog niet zo makkelijk om dit gelijk ook een beetje smakelijk op te dienen.

Vraag T1

T2

De overheid wil via de campagne ‘duurzame inzetbaarheid’ tips geven om mensen op hun werk inzetbaar te houden zodat ze kunnen blijven werken tot aan hun pensioen.

Ben Tiggelaar is gedragsonderzoeker, trainer en publicist en schrijft over management en leiderschap. Bron: Ben Tiggelaar, Ik eet wat ik wil, in: havo-examen 2016-I.

T1

Aanwijzingen per vraag

1p 33 Welke uitspraak over alinea 1 is juist? Alinea 1 bevat een ... A bewering en een onderbouwing van deze bewering. B grap als introductie van het tekstonderwerp. C standpunt en een anekdote over dit standpunt. D verklaring voor de titel boven de tekst.

Functie van tekstgedeelte bepalen [112.3] – Zoek zo nodig de betekenis van de gegeven functiewoorden op [46]. – Signaalwoorden helpen je bij het kiezen van het goede alternatief.

In alinea 1 wordt gesproken over de campagne ‘duurzame inzetbaarheid’ en de actie van Bloomberg. 1p 34 Wat is het gemeenschappelijke doel van deze initiatieven, gelet op de tekst?

Zelf formuleren [112.2] Formuleer het doel van deze acties met woorden uit de tekst.

In alinea 3 wordt het tomatensoepexperiment beschreven. 1p 35 Wat is de functie van het noemen van het tomatensoepexperiment binnen de tekst? Het experiment wordt genoemd om te laten zien dat mensen ... A meestal niet hongerig of vol zijn. B niet zelf bepalen wat ze consumeren. C 73 procent meer eten dan ze denken. D zelf bepalen hoeveel ze eten en drinken.

Functie van tekstgedeelte bepalen [112.3]/ Standpunt en argumenten herkennen [112.9] Je moet de functie van het experiment geven binnen de tekst. Ga dus na waarom de schrijver dit experiment beschrijft. Welk standpunt maakt het duidelijk?

In alinea 4 (regel 51-52) wordt gesproken over opdienen van een onderzoek door Wansink. Dit zou je als een woordspeling kunnen opvatten omdat opdienen aan de ene kant met het serveren van voedsel te maken heeft en aan de andere kant met het presenteren van een nieuw onderwerp. 1p 36 Citeer twee andere woordspelingen uit de tekst die met eten te maken hebben.

Citeren [112.1] Citeer woorden of woordgroepen die op twee manieren kunnen worden opgevat.

‘Een belangrijke rol is daarom die van “voedselpoortwachter”.’ (regel 60-61) 1p 37 Welke rol heeft een voedselpoortwachter bij bedrijven? De voedselpoortwachter ... A bepaalt hoeveel en wanneer het personeel eet. B is verantwoordelijk voor de opbrengst van de kantine. C selecteert het aanbod voor het personeel. D waarschuwt de directie op tijd voor overdaad.

Zelf formuleren en kiezen [112.2] – Markeer de woorden in de tekst die iets zeggen over de rol of functie van de ‘voedselpoortwachter’ en formuleer het antwoord in eigen woorden. – Kies het alternatief dat met jouw antwoord overeenkomt.

Deze tekst heb je ook nodig bij opdracht 2 van Schrijven.

340

341

Lezen

1p 38 Welke uitspraak over het zelfinzicht van de consument is blijkens de tekst Ik eet wat ik wil inhoudelijk juist? A Consumenten kampen met volstrekt verkeerde ideeën over de intenties van beleidsmakers. B De gemiddelde consument beseft heel goed waar de grenzen van goed en slecht liggen. C De meeste consumenten realiseren zich niet dat zij gemakkelijk om de tuin te leiden zijn. D Veel consumenten weten van zichzelf best wel hoe ongezond ze feitelijk eten en drinken.

T2

5

5

De titel van de tekst is: Ik eet wat ik wil. 1p 39 Welke uitspraak over de titel van de tekst is juist, gelet op de strekking van de tekst? De titel verwijst enerzijds naar ... A de uitkomsten van verouderde experimenten en anderzijds naar de nieuwste inzichten van de moderne wetenschap. B een kenmerkend misverstand over het menselijke eetgedrag en anderzijds naar de houding ten aanzien van overheidsbemoeienis. C een onbegrensd consumptieaanbod thuis en in bedrijfskantines en anderzijds naar een onhebbelijke eigenschap van de consument. D een volgens onderzoek niet bestaande werkelijkheid en anderzijds naar een situatie die volgens poortwachters moet veranderen. 1p 40 Welke van de onderstaande beweringen is juist, gelet op de inhoud van de tekst Ik eet wat ik wil? In de tekst ... A worden meningen over de bemoeienissen van de overheid wat betreft het eetpatroon van mensen naast elkaar gezet en afgekeurd. B worden mensen aangespoord om hun eetpatroon aan te passen en worden tips gegeven op welke manier zij dat het beste kunnen doen. C wordt geconstateerd dat onderzoek laat zien dat het eetpatroon van mensen moeilijker te beïnvloeden is dan uit eerder onderzoek bleek. D wordt gesteld dat informatie en voorlichting het eetpatroon van mensen minder beïnvloeden dan het beperken van keuzemogelijkheden.

op de goede manier te stimuleren. B Burgers hebben de neiging hun eigen inzichten als de juiste te beschouwen en zijn daarom gekeerd tegen confrontatie met de inzichten van anderen, ook al zijn die op zuivere experimenten gebaseerd en daarom moeilijk weerlegbaar. C Overheidsbemoeienis met de gezondheid van de burgers stuit op weerstand en is weinig effectief als die zich tot voorlichting beperkt, maar kan succesvol zijn als voor de consument het aantal keuzemogelijkheden wordt teruggebracht. D De neiging van de media om negatief te oordelen over de intenties van de overheid is gebaseerd op zelfoverschatting en op verkeerde analyses van de psychologische inzichten die een rol spelen bij het menselijke eetgedrag.

Standpunt herkennen [112.9]/ Hoofdgedachte vaststellen [112.5] – De vragen 38 tot en met 41 gaan over de tekst als geheel. De belangrijkste informatie vind je in de titel, de inleiding en het slot. – Raadpleeg zo nodig de kernzinnen van de overige alinea’s. – De vragen sluiten inhoudelijk op elkaar aan. Maak ze in de gegeven volgorde.

Eindopdracht 3

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

Voor het vaststellen van de hoofdgedachte is het goed de tekst nog een keer oriënterend te lezen. Open vragen beantwoord je altijd in volledige zinnen. In de beantwoording van open vragen maak je altijd gebruik van kernwoorden uit de tekst. Op het examen komen dezelfde vraagtypen in verschillende varianten terug. Een examentekst is óf uiteenzettend, óf beschouwend, óf betogend. Een ironische woordkeus zegt iets over de houding van de schrijver ten aanzien van zijn onderwerp. Functiewoorden als aanleiding, constatering, hypothese, relativering en vraagstelling zijn vaak toepasbaar op de inleiding van de tekst. 8 Maak er een gewoonte van woorden die je niet kent, op het examen op te zoeken. 9 Kritisch lezen pas je toe bij vragen naar drogredenen en de aanvaardbaarheid van de argumentatie. 10 Stijlfiguren als retorische vragen, ironie en overdrijvingen kom je in alle tekstsoorten tegen. 1 2 3 4 5 6 7

ONLINE VOOR JOU 1p 41 Welke van de onderstaande zinnen drukt het best uit wat de hoofdgedachte is van de tekst Ik eet wat ik wil? A Beleidsmakers, zoals burgemeesters en staatssecretarissen, zouden bereid moeten zijn meer naar de burgers te luisteren, om vervolgens met de juiste maatregelen de poortwachters thuis en in bedrijven

342

Lezen

• Ingesproken leesteksten

TOETSEN

• In deze hele module oefen je voor het eindexamen Lezen

343

Examen

Schrijven

5

Het schoolexamen Nieuwe theorie

Jouw leerdoelen 3F

• Een uiteenzettende, betogende en beschouwende

3F



3F



3F



3F 3F

• •

[113] Inhoud van het schoolexamen schrijven: tekst schrijven. uiteenzetting, beschouwing, betoog [114] Uitwerking Informatie en argumenten uit verschillende bronnen beoordelen en bijeenvoegen. Een tekst schrijven met een duidelijk herkenbare structuur en een heldere lay-out. De verbanden in de tekst weergeven met signaalwoorden, -zinnen en overgangszinnen. Voor een bekend en voor een algemeen publiek schrijven. Correct taalgebruik hanteren en de interpunctie goed toepassen.

5

Schrijven

Het resultaat van het schoolexamen Schrijven wordt beoordeeld op enkele vaste onderdelen: voorbereiding, inhoud, structuur, publiekgerichtheid, woordenschat en taalverzorging. Bepaal vooraf welke onderdelen je wilt verbeteren om een prachtig resultaat te behalen bij het schoolexamen. Ga naar de Rubrics Schrijven op pagina 439-442 en noteer het onderdeel en de nummers waaraan je wilt werken.

Opdracht 2

Onderwerp kiezen voor het schoolexamen Schrijven

1 Voor het schoolexamen Schrijven moet je een uiteenzetting, een betoog of een beschouwing schrijven. Je krijgt meestal de keuze uit een paar onderwerpen. Voorbeelden van onderwerpen vind je in het kader hierna. Kies twee of drie onderwerpen die je aanspreken.

Onderwerpen voor een schrijfopdracht

Startopdracht 1

Weten

A Student blijft thuis wonen door leenstelsel Door de afschaffing van de basisbeurs is het aantal jonge eerstejaars dat op kamers woont, afgelopen collegejaar gehalveerd. Ze blijven bij hun ouders wonen. Dit heeft gevolgen voor de binding die studenten voelen met hun opleiding en hun medestudenten. Wat zijn precies de effecten van deze maatregel?

In deze opdracht ga je na wat je weet van de theorie in deze module. T1 1

2

3 4 5 6 7 8

9

10

344

Bestaat de inhoud van een betoog volledig uit overtuigende elementen? Licht je antwoord toe. Drogredenen moet je vermijden. Welke herken je in de volgende zinnen? a Wie een beetje kritisch is, zal ook vinden dat we slecht geïnformeerd worden. b De voorzitter van de vakbond rondde zijn toespraak af met de woorden: ‘Als je niet voor ons bent, dan ben je tegen ons!’ c Het betoog van Maud staat vol spelfouten. Havoleerlingen kunnen niet goed spellen. d Veel jongeren spelen games en communiceren tijdens het spel met anderen. Gamers hebben daardoor geen communicatieproblemen. Als je een betoog moet schrijven, geef je je standpunt. Staat dit altijd in de inleiding? Het middenstuk van een uiteenzettende tekst kan saai overkomen op het publiek. Hoe kun je dit deel aantrekkelijker maken? Welke tekststructuur gebruik je niet bij een uiteenzettende tekst? Waarom niet? Kun je suggestieve woorden opnemen in een uiteenzetting? In een betoog of een beschouwing kun je beeldspraak en stijlfiguren opnemen. Waarom zou je bijzonder taalgebruik hanteren? Schrijf drie redenen op. Een beschouwing gaat vaak over een ethisch vraagstuk. Kan het slot van een beschouwing een duidelijke aanbeveling bevatten? T Als je bronnen wilt gebruiken voor een tekst die je gaat schrijven, moet je deze beoordelen. Popi-emoji De emoji ‘Face with tears of joy’ is Schrijf vijf vragen op die je stelt om de betrouwinmiddels zo populair dat de baarheid van een tekst te bepalen. Oxford Dictionary dit tot Als je een tekst schrijft maak je een lijst van geraad‘Word of the Year’ heeft gekozen. pleegde literatuur. Wat is er mis met de volgende dekennisvannu.nl bronvermelding van een boek in zo’n lijst? Maak een nieuwe bronvermelding waarin je de fouten verbetert. Heidi Aalbrechts en Pieter Wagenaar, Roald Dahl Zie ook de online module Taalbeschouwing. woordenboek, Antwerpen/Utrecht, Van Dale, 2016.

B Beleefdheidsvormen in de Nederlandse taal Vroeger waren beleefdheidsvormen helder en doeltreffend. Het onderscheid maken tussen ‘u’ en ‘je’ is bijvoorbeeld een middel om bepaalde verhoudingen aan te geven. Het is niet alleen een beleefdheidsding, het heeft ook een praktisch nut. Het lijkt wel of we tegenwoordig bepaalde machtsverhoudingen of het bestaan van autoriteit of gezag ontkennen. Hoe uiten we dat in taal? C Orgaandonatie Bij orgaandonatie geeft iemand een orgaan aan een ander die dit hard nodig heeft. Lange wachtlijsten hebben ervoor gezorgd dat er een wetsvoorstel is gekomen waarmee de donorregistratie anders wordt geregeld. Lang niet iedereen is het eens met deze verandering. De vraag is: ben je nog wel baas over je eigen organen? D Emoticons Emoticons zijn kleine illustraties. Ze zijn niet meer weg te denken uit onze digitale communicatie. Maar net als met woordtaal heeft de emoticon te maken met meerduidigheid. Wat betekent bijvoorbeeld een gezichtje met een traan? Vormen de emoticons een nieuwe universele wereldtaal? E Het gebruik van onwaarheden Mensen vertellen in verschillende situaties onwaarheden, halve waarheden of ze verzwijgen de waarheid. Zijn dat dan leugens? Van Dale definieert een leugen als een ‘onjuiste mededeling bedoeld om te misleiden’. Welke functie heeft het vermijden van waarheden in onze samenleving? (Zie ook tekst 1 van de module Lezen Hoe we waarheden vermijden op pagina 325.) F

Eetgedrag en vrije wil We denken dat we zelf bepalen wat we eten, maar onze vrije wil is minder vrij dan we zouden willen. Wetenschappelijk onderzoek laat juist zien dat we helemaal niet eten of drinken wat we willen. We consumeren vooral wat we voorgezet krijgen. Willen we dat wel? (Zie ook tekst 4 van de module Lezen Ik eet wat ik wil op pagina 339.)

345

Schrijven

5

T1 2 Schrijf in steekwoorden op wat je bij elk onderwerp te binnen schiet: voorbeelden, deelvragen, actuele

gebeurtenissen, enzovoort. Wees zo uitgebreid mogelijk, daar heb je later profijt van. 3 Het onderwerp dat de meeste steekwoorden oplevert, lijkt het meest geschikt om verder uit te werken. Bekijk of dat inderdaad zo is en kies je definitieve onderwerp.

Opdracht 3

Informatie verwerken en bronvermelding maken

T1 1 Zie voor de bronnen van onderwerp A-D het formulier module 5 Schrijven, opdracht 3. De bronnen

2 T2 3 I 4

5 T1 6

van onderwerp E en F vind je bij de tekst zelf. Zoek een aantal aanvullende artikelen over het onderwerp dat je hebt gekozen. Beoordeel de betrouwbaarheid van de artikelen die je hebt gevonden en kies er twee die je wilt gebruiken als bron. Bewaar de andere artikelen voor de zekerheid in je documentatiemap. Markeer de hoofdzaken van deze teksten. Maak een samenvatting van de teksten die je wilt gebruiken als bron. Bepaal of je andere soorten bronnen wilt gebruiken, bijvoorbeeld een interview of een enquête. Zo ja, bereid het interview of de enquête dan voor en neem hem af. Zie ook [101] tot en met [106]. Maak van alle bronnen die je gebruikt een goede bronvermelding in alfabetische volgorde.

Opdracht 4

Een uiteenzetting, betoog of beschouwing schrijven

I Bij je schoolexamenopdracht staan er meestal een paar gegevens vast: de soort tekst, het schrijfdoel,

het publiek en de omvang van de tekst. Het is ook mogelijk dat je zelf het schrijfdoel mag bepalen.

Keuze A: Een uiteenzetting schrijven Omschrijving van de opdracht soort: uiteenzetting publiek: jongeren van 15-20 jaar schrijfdoel: uiteenzetten tekststructuur: zelf bepalen omvang: minimaal 500 en maximaal 600 woorden onderwerp: keuze uit de onderwerpen van opdracht 2: A, B, C, D, E of F

Aanwijzingen • Gebruik de drie verzamelde en bewerkte bronnen van opdracht 3. Je hebt één bron gekregen en twee bronnen zelf opgezocht. • Bedenk een hoofdvraag voor je uiteenzetting. • Maak een schrijfplan. Let goed op de toepassing van de tekststructuur. • Schrijf de tekst. Kies woorden en zinnen die passen bij een uiteenzettende tekst. • Volg bij de opbouw van de tekst de gekozen tekststructuur. • Bepaal of je afbeeldingen opneemt bij je uiteenzetting. • Maak een duidelijke lay-out. • Controleer je uiteenzetting met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst en verbeter je tekst waar nodig. Resultaat • een volledig uitgewerkt schrijfplan • een uiteenzettende tekst • een bronvermelding • de (bewerkte) bronnen

346

5

Schrijven

Keuze B: Een betoog schrijven Omschrijving van de opdracht soort: betoog publiek: jongeren van 15-20 jaar schrijfdoel: betogen tekststructuur: zelf bepalen omvang: minimaal 500 en maximaal 600 woorden onderwerp: keuze uit de onderwerpen van opdracht 2: A, B, C, D, E of F. Verzamel hierover informatie en verwerk deze.

Aanwijzingen • Gebruik de drie verzamelde en bewerkte bronnen van opdracht 3. Je hebt één bron gekregen en twee bronnen zelf opgezocht. Bedenk een stelling voor je betoog. • Maak een schrijfplan. Let goed op de toepassing van de tekststructuur. • • Schrijf de tekst. Kies woorden en zinnen die passen bij een betogende tekst. • Volg bij de opbouw van de tekst de gekozen tekststructuur. • Bepaal of je afbeeldingen opneemt bij je betoog. • Maak een duidelijke lay-out. • Controleer je betoog met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst en verbeter je tekst waar nodig. Resultaat een volledig uitgewerkt schrijfplan een betogende tekst een bronvermelding de (bewerkte) bronnen

• • • •

Keuze C: Een beschouwing schrijven Omschrijving van de opdracht soort: beschouwing publiek: volwassenen schrijfdoel: beschouwen tekststructuur: zelf bepalen omvang: minimaal 500 en maximaal 600 woorden onderwerp: keuze uit de onderwerpen van opdracht 2: A, B, C, D, E of F

Aanwijzingen • Gebruik de drie verzamelde en bewerkte bronnen van opdracht 3. Je hebt één bron gekregen en twee bronnen zelf opgezocht. • Bedenk een hoofdvraag voor je beschouwing. • Maak een schrijfplan. Let goed op de toepassing van de tekststructuur. • Schrijf de tekst. Kies woorden en zinnen die passen bij een beschouwende tekst. • Volg bij de opbouw van de tekst de gekozen tekststructuur. • Bepaal of je afbeeldingen opneemt bij je beschouwing. • Maak een duidelijke lay-out. • Controleer je beschouwing met het Beoordelingsformulier Zakelijke tekst en verbeter je tekst waar nodig.

347

5

Schrijven

5

Spreken, kijken en luisteren

Het schoolexamen

Resultaat • een volledig uitgewerkt schrijfplan • een beschouwende tekst • een bronvermelding • de (bewerkte) bronnen

3F

Weten

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Een voordracht (mondelinge presentatie) houden, deelnemen

[115]

3F

• •

3F



3F

Eindopdracht 5

Examen

3F 3F

• •

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module.

aan een discussie of debat. Relevante informatie verzamelen en verwerken. Een spreekplan maken met een logische gedachtelijn en structuur. De relaties in een presentatie weergeven met voeg-, verwijs- en signaalwoorden. Argumenten voor of tegen een bepaald standpunt formuleren. Bij een presentatie effectief gebruikmaken van hulpmiddelen.

Inhoud van het schoolexamen spreken, kijken en luisteren: voordracht, discussie, debat [116] Uitwerking

T1 Geef van de volgende stellingen aan of ze juist of onjuist zijn. Geef een toelichting bij onjuiste stellingen.

1 Tekstverbanden breng je aan door herhaling van woorden of woordgroepen, signaalwoorden, signaalzinnen of overgangszinnen met een verwijzend woord te gebruiken. Samen geven ze de tekststructuur aan. 2 Het signaalwoord ‘dus’ komt vaak voor in de eerste zin van het slot van een beschouwing. 3 In een lange tekst worden de deelonderwerpen vaak naar voren gebracht in een combinatie van tekststructuren. 4 In een beschouwing wil je de voordelen-en-nadelenstructuur gebruiken. Het slot bestaat dan uit een afweging tussen de voordelen en de nadelen en je geeft een keuze. 5 De hoofdvraag bij een tekst met een bewering-en-argumentstructuur roept een antwoord op met een mening. Dat is de hoofdgedachte van die tekst. 6 Een tekstgedeelte kan de functie hebben van ‘argument’. Dat betekent dat de schrijver een reden geeft voor zijn mening. 7 Een actualiteitenprogramma als EenVandaag is een betrouwbare bron voor een tekst. 8 Als je een tv-uitzending als bron gebruikt, staat in de bronvermelding de naam van de omroep voorop. 9 Het belangrijkste doel van een tussenkopje in een tekst is de inhoud van de alinea’s zo duidelijk mogelijk aankondigen. 10 Verzorgd taalgebruik versterkt de betrouwbaarheid van een tekst.

Startopdracht 1

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1

2

3 4 5 T2 6

ONLINE VOOR JOU

• Beoordelingsformulier Zakelijke tekst • Formulier module 5 Schrijven, opdracht 3

TOETSEN

Weten

T1 7

8 9 10

Tijdens een gesprek of discussie kan het soms lastig zijn om het woord te nemen en jouw ideeën naar voren te brengen. Schrijf een manier op waarmee je in een gesprek of discussie de beurt kunt pakken. Soms is het handig om in een gesprek of discussie niet direct antwoord te geven op een vraag, maar eerst even tijd te rekken om je gedachten te ordenen. Schrijf twee mogelijke standaardzinnen op om tijd te winnen. De gespreksleider vat soms delen van het gesprek samen. Welke twee functies heeft dat? Hoe kun je non-verbaal laten zien dat je geïnteresseerd bent in de mensen tegen wie je spreekt? Geef drie manieren om dit te tonen. In een spreekplan neem je ook de tekststructuur op. Hoe kan het publiek horen dat je een volgend onderdeel van de tekst gaat presenteren? Stel dat je halverwege een presentatie uit het publiek een vraag over de inhoud krijgt. Hoe ga je daarmee om? In een debat gebruiken de voor- en tegenstanders bij de argumentatie vaak voorbeelden. Wat is de functie van de voorbeelden? In de verweerbeurt van een debat weerleg je de argumenten van de andere partij. Hoe kun je goed onthouden wat de andere partij heeft gezegd? Wat is de belangrijkste vraag van de jury om de argumentatie van een debatpartij te beoordelen? Tijdens een debat is het belangrijk dat de deelnemers zich hoffelijk gedragen tegenover de andere deelnemers. Noem drie voorbeelden van deze hoffelijkheid.

Het resultaat van het schoolexamen Spreken, kijken en luisteren wordt beoordeeld op enkele vaste onderdelen: voorbereiding, inhoud, structuur, publiekgerichtheid, woordenschat, taalgebruik en techniek. Bepaal vooraf welke onderdelen je wilt verbeteren om een prachtig resultaat te behalen bij het schoolexamen. Ga naar de Rubrics Spreken en gesprekken op pagina 443-448 en noteer het onderdeel en de nummers waaraan je wilt werken.

348

349

Spreken, kijken en luisteren Opdracht 2

5

5 Opdracht 3

Onderwerp kiezen voor het schoolexamen Spreekvaardigheid

1 Als je voor het schoolexamen Spreekvaardigheid een voordracht (mondelinge presentatie) gaat houden of gaat deelnemen aan een discussie of debat, zijn er vaak verschillende onderwerpen waaruit je kunt kiezen. In het kader hierna zie je een aantal voorbeelden. Kies de twee of drie onderwerpen die je het meest aanspreken.

Onderwerpen voor een spreekopdracht A Lezen voor je lijst. Waarom moeten havoleerlingen (literaire) boeken lezen voor hun examen? Wat is de meerwaarde daarvan?

Spreken, kijken en luisteren

Informatie verwerken en bronvermelding maken

Jouw brainstorm uit opdracht 2 heeft als het goed is al heel wat materiaal opgeleverd. Ongetwijfeld zijn er ook onderdelen, waarover je nog meer informatie nodig hebt. Die informatie kun je opzoeken (bijvoorbeeld op internet), maar je kunt ook gebruikmaken van een interview of een enquête, zie [101] tot en met [106]. T1 1 Schrijf in steekwoorden op waarover je nog meer informatie gaat zoeken en bedenk op welke manier je deze informatie het best kunt krijgen. Verzamel en gebruik ten minste drie betrouwbare bronnen. Denk ook aan geluidsfragmenten of beeldfragmenten. 2 Verzamel de informatie en maak een goede bronvermelding. T2 3 Markeer de hoofdzaken van de bronnen die je hebt verzameld. 4 Beoordeel de betrouwbaarheid van de bronnen. T1 5 Bepaal welke drie bronnen je gaat gebruiken voor je spreekopdracht. Of je bruikbare en voldoende informatie hebt verzameld, blijkt bij de volgende opdracht.

B Omdat de levensverwachting van de Nederlander stijgt, stijgt ook de pensioengerechtigde leeftijd. Ook voor leraren geldt dat. Hoe kijk jij tegen die ontwikkeling aan?

Opdracht 4 C Het nut van onwaarheden (zie ook tekst 1 Hoe we waarheden vermijden van de module Lezen op pagina 325). Gebruik voorbeelden uit je eigen ervaring. D In december 2015 maakten 190 landen tijdens de zogenoemde ‘Klimaattop’ in Parijs verregaande afspraken om verdere opwarming van de aarde tegen te gaan. Donald Trump, in november 2016 gekozen tot president van de Verenigde Staten, kondigde aan het ‘Verdrag van Parijs’ weer op te willen zeggen. Houd een voordracht over klimaatverandering en (internationale) klimaatafspraken.

Een presentatie houden, een discussie voeren of debatteren

Keuze A: Een mondelinge presentatie houden Omschrijving van de opdracht soort: mondelinge presentatie publiek: jongeren van 15-20 jaar/medeleerlingen spreekdoel: zelf bepalen structuur: zelf bepalen duur: 7-10 minuten (presentatie) sprekers: één onderwerp: keuze uit de onderwerpen van opdracht 2: A, B, C, D, E of F

Aanwijzingen • Bepaal je spreekdoel. Kies uit: uiteenzetten, betogen of beschouwen. • Kies een tekststructuur. T2 • Maak je spreekplan. Breng de informatie die je in opdracht 3 hebt geselecteerd in steekwoorden onder in de gekozen structuur. Gebruik minimaal drie bronnen. • Bepaal het slot van je presentatie: stem het af op het tekstdoel dat je hebt gekozen. • Beoordeel of je spreekplan compleet is. Als je aanvullende informatie nodig hebt, ga je dat alsnog verzamelen. Vul daarna je spreekplan verder aan. Zorg ervoor dat de samenhang en het verband tussen de alinea’s duidelijk is weergegeven. • • Inventariseer welke (audio- en/of visuele) hulpmiddelen je bij je presentatie kunt gebruiken. • Zoek geschikt illustratiemateriaal en bedenk hoe je daarvan in je presentatie gebruik gaat maken. I • Houd de presentatie en laat deze beoordelen met het Beoordelingsformulier Presentatie. T1

E

Wat is het effect van goede en slechte voorbeelden van rolmodellen? Volgens onderzoekers richten jongeren zich vaak naar rolmodellen, zoals popsterren, acteurs en tv-persoonlijkheden. Zij nemen hun ideeën en instelling over. Wat is het effect hiervan op hun leven? Gebruik eventueel voorbeelden uit je eigen ervaring of uit je directe omgeving.

F

Nederland kent een groeiend aantal vegetariërs. Veel mensen eten geen dierlijke producten. Ze hebben hier vaak uiteenlopende redenen voor. Hoe kijk jij hier tegenaan?

T1 2 Ga brainstormen over de onderwerpen die je gekozen hebt. Maak een woordweb of schrijf in steekwoorden

op wat je bij het onderwerp te binnen schiet: voorbeelden, deelvragen, actuele gebeurtenissen, jouw mening, mogelijke andere opvattingen, enzovoort. 3 Welk onderwerp levert bij de brainstorm het meest op? Waarschijnlijk is dit het meest geschikt om verder uit te werken. Kijk of dat inderdaad zo is en kies je definitieve onderwerp. 4 Vergelijk de opbrengst van jouw brainstorm met die van een medeleerling die hetzelfde onderwerp koos: hebben jullie dezelfde invalshoeken? Gaan jullie voordrachten op elkaar lijken of benaderen jullie het onderwerp elk op een eigen manier?

350

Resultaat • een volledig uitgewerkt spreekplan • een mondelinge presentatie • ingevulde beoordelingsformulieren • de bronnen • een bronvermelding

351

Spreken, kijken en luisteren

5

Keuze B: Een forumdiscussie Omschrijving van de opdracht soort: meningvormende of probleemoplossende discussie publiek: jongeren van 15-20 jaar/medeleerlingen duur: 25 minuten (discussie) sprekers: zes onderwerp: keuze uit de onderwerpen van opdracht 2: A, B, C, D, E of F

T1 T2

T1 T2

I

Aanwijzingen • Bepaal met een groep medeleerlingen (je krijgt aanwijzingen van je docent) over welk onderwerp jullie een discussie gaan voeren. • Schrijf in steekwoorden op waarover je nog nadere informatie wilt zoeken en bedenk op welke manier je deze informatie het best kunt krijgen. Gebruik waar mogelijk de informatie die je in opdracht 3 hebt verzameld. Baseer je op ten minste drie betrouwbare bronnen van goed niveau. Maak een goede bronvermelding en bewaar de bronnen in je documentatiemap. • • Bepaal je standpunt en formuleer je belangrijkste argumenten. • Orden je argumenten. Maak een argumentatieschema, zodat je tijdens de discussie de redeneringen goed in je hoofd hebt. • Controleer je voorbereiding met het Beoordelingsformulier Vergadering en discussie. • Voer de discussie. Over de rolverdeling krijg je aanwijzingen van je docent. • De discussie wordt beoordeeld met het Beoordelingsformulier Vergadering en discussie. Resultaat een argumentatieschema een discussie een discussieverslag ingevulde beoordelingsformulieren de bronnen een bronvermelding

• • • • • •

Keuze C: Een debat houden Omschrijving van de opdracht soort: debat publiek: jongeren van 15-20 jaar/medeleerlingen duur: 25 minuten sprekers: zes onderwerp: een van de onderwerpen bij opdracht 2: A, B, C, D, E of F

Aanwijzingen • Vooraf deelt je docent de debatteams in en stelt hij het debatonderwerp vast, eventueel in overleg met de debaters. • Schrijf in steekwoorden op waarover je nog nadere informatie wilt zoeken en bedenk op welke manier je deze informatie het best kunt krijgen. Gebruik waar mogelijk de informatie die je in opdracht 3 hebt verzameld. Baseer je op ten minste drie betrouwbare bronnen van goed niveau. • Maak een goede bronvermelding en bewaar de bronnen in je documentatiemap.

5 • • •

Spreken, kijken en luisteren

Verzamel argumenten voor en tegen de debatstelling. Bouw in je team een sterke argumentatie voor en een sterke argumentatie tegen de debatstelling op. Afhankelijk van de keuze van je docent weet je pas vlak voor het debat of jouw team vóór of tegen de debatstelling is! Soms ken je wel het debatonderwerp (of een aantal mogelijke onderwerpen) en wordt ook de stelling pas vlak voor het debat bekendgemaakt. Je krijgt dan nog maar een beperkte tijd om het debat met je team voor te bereiden. Controleer jullie voorbereiding met het Beoordelingsformulier Debat. Voer het debat. Het debat wordt beoordeeld met het Beoordelingsformulier Debat.

• • •

Aanwijzing voor de voorzitter Bereid je voor op je rol als voorzitter. Daarvoor kun je goed gebruikmaken van het Beoordelingsformulier Vergadering en discussie en de bijbehorende theorie [89]. Resultaat • een argumentatie voor en een argumentatie tegen de stelling • een debat • een debatverslag • ingevulde beoordelingsformulieren • de bronnen • een bronvermelding

Eindopdracht 5

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. T1 Geef van de volgende stellingen aan of ze juist of onjuist zijn. Geef een toelichting bij onjuiste stellingen.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Bij een debat staan de argumenten van de partijen van tevoren vast. Degene met de beste argumenten is de winnaar van een discussie. De voorzitter van een discussie moet zich altijd objectief opstellen en zijn mening niet uiten. Een milieuvraagstuk is een goed onderwerp voor een discussie of een debat. Het succes van een betogende presentatie hangt volledig af van een goede argumentatie. De inleiding van een presentatie heeft tot doel het onderwerp aan te kondigen en de belangstelling van het publiek te wekken. Een probleem-en-oplossingstructuur past niet bij een beschouwende presentatie. Een kritisch publiek zal sneller commentaar geven bij een betogende presentatie dan bij een informatieve presentatie. Een spreker kan negatieve non-verbale signalen van zijn gesprekspartner beter negeren. Het is het duidelijkst om een tegenargument in te leiden met een signaalwoord of signaalzin.

ONLINE VOOR JOU

TOETSEN

• Beoordelingsformulier Debat • Beoordelingsformulier Presentatie • Beoordelingsformulier Vergadering en discussie

352

353

Examen

Theorie Lezen

5

5

Theorie

Lezen

Het examen Nederlands bestaat uit twee delen: het schoolexamen (SE) en het centraal examen (CE). Beide examens bepalen voor de helft je eindcijfer voor Nederlands.

[110] Leesstrategieën en gebruik van woordenboek

Mondelinge taalvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuur worden op het schoolexamen getoetst. Op het centraal examen staat leesvaardigheid centraal.

Het centraal examen begint met een lange tekst van ongeveer 1500 woorden. Het is aan te raden die tekst eerst oriënterend te lezen. Dus: lees de titel, de eerste paar alinea’s en de laatste alinea’s. Bekijk ook wie de tekst heeft geschreven, of er iets over de auteur(s) is vermeld (functie, specialisme) en waar de tekst is gepubliceerd. Door de tekst oriënterend te lezen weet je al wat het onderwerp van de tekst is en waar de auteur naartoe wil, wat het schrijfdoel en de hoofdgedachte is. Ook de kortere teksten van het examen kun je het best eerst oriënterend lezen. Vervolgens lees je de hele tekst intensief. Op die manier kom je achter de structuur van de tekst en de volgorde van de deelonderwerpen. Het is handig om tijdens het lezen kernzinnen te markeren en signaalwoorden en signaalzinnen te omcirkelen. Zo verschaf je jezelf aandachtspunten bij het beantwoorden van de vragen. Je kunt bij het examen een woordenboek gebruiken om de betekenis van lastige woorden op te zoeken. Denk er wel aan dat dit opzoeken tijd kost. Vaak kun je de betekenis sneller afleiden uit de context door de woordraadstrategieën toe te passen. [1] Op het examen staat tekstbegrip centraal: je laat zien dat je teksten begrijpt en deze kunt analyseren. Zoek dus alleen begrippen op als je geen idee hebt van hun betekenis en als je de exacte betekenis nodig hebt bij de beantwoording van vragen.

Je argumentatievaardigheid wordt zowel op het CE als op het SE getoetst. De exameneisen gaan er namelijk van uit dat je een betoog kunt analyseren, beoordelen én zelf kunt opzetten en presenteren, mondeling en schriftelijk.

[109] Inhoud van het centraal examen Op het centraal examen Nederlands worden je lees- en argumentatievaardigheid getoetst aan de hand van één lange tekst en enkele kortere teksten met in totaal ongeveer 40 vragen. Je krijgt drie uur de tijd voor het beantwoorden van de vragen. De exameneisen zijn op hoofdlijnen vastgelegd in de eindtermen die voor alle scholen gelden. Voor het centraal examen gaat het om de twee domeinen: Domein A: Leesvaardigheid Dit domein is onderverdeeld in drie subdomeinen: • analyseren en interpreteren; • beoordelen; • samenvatten. Domein D: Argumentatieve vaardigheden

[111] Beoordeling en aanpak van de vragen De eindtermen zijn nader uitgewerkt in de referentieniveaus. Daarin is vastgelegd wat je moet kennen en kunnen op het gebied van de Nederlandse taal. Voor het havo-examen Nederlands moet je voldoen aan referentieniveau 3F. Je streeft naar niveau 4F. Het overzicht van de referentieniveaus vind je in de startlicentie. Het soort teksten dat je voor niveau 3F te lezen krijgt, wordt als volgt omschreven: Je kunt een grote variatie aan teksten over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard zelfstandig lezen. Je leest met begrip voor geheel en details. De teksten zijn relatief complex, maar hebben een duidelijke opbouw die tot uiting kan komen in het gebruik van kopjes. De informatiedichtheid kan hoog zijn.

Bij enkele vragen is nog een tekstfragment of satelliettekst opgenomen. Zo’n tekstfragment gaat over hetzelfde onderwerp als de hoofdtekst, maar het is geschreven door een andere auteur of andere auteurs en geeft een andere kijk op het onderwerp. Op het examen komen bepaalde vraagtypen die aansluiten bij de eindtermen en het referentieniveau steeds terug. Zo wordt er in vrijwel elk examen gevraagd naar het schrijfdoel of de tekstsoort. Een overzicht van de meest voorkomende vraagtypen vind je in [112].

354

Je werk wordt beoordeeld met een correctievoorschrift. In dat voorschrift staan de scorepunten die aan het antwoord op een vraag worden toegekend. Voor meerkeuzevragen krijg je altijd 1 punt; open vragen leveren vaak meer punten op. In het vragenboekje staat bij elke vraag het aantal punten dat je kunt verdienen. Ga bij het maken van de vragen uit van de volgende algemene aanwijzingen. • Maak de vragen in de gestelde volgorde. De vragen volgen meestal de opbouw van de tekst. • Geef niet meer antwoorden (zinnen, redenen, voorbeelden) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld één zin wordt gevraagd en je antwoordt met meer dan één zin, wordt alleen de eerste zin in de beoordeling meegeteld. Bovendien kost het formuleren van onnodig lange antwoorden je alleen maar tijd. • Houd je altijd aan het gegeven aantal woorden. Bij open vragen wordt vaak vermeld dat je voor je antwoord niet meer dan een bepaald aantal woorden mag gebruiken. Als je bij zo’n vraag een antwoord geeft dat te lang is, worden alleen die woorden die binnen het maximum vallen beoordeeld. Dus: voor een goed antwoord dat te lang is, krijg je vrijwel nooit alle punten. • Bij open vragen geldt ook het volgende: Als je de vraag herhaalt voordat je tot het antwoord komt, tellen de woorden tot aan het eigenlijke antwoord niet mee. Het helpt om achter je antwoord tussen haakjes het aantal gebruikte woorden te zetten. Op die manier wen je eraan het maximumaantal woorden te controleren.

355

Theorie

5

5 Lezen



Blijf niet te ver onder het gegeven maximumaantal woorden. Als in een uitlegvraag een maximum van 40 woorden wordt genoemd, zal een antwoord van 12 woorden niet veel punten opleveren. Controleer je antwoorden op open vragen op correct taalgebruik. Voor incorrecte formuleringen en onjuist taalgebruik worden maximaal 4 scorepunten in mindering gebracht. Onder incorrecte formuleringen en onjuist taalgebruik wordt verstaan: spelfouten, verkeerd woordgebruik en fouten in de zinsbouw inclusief verkeerde woordvolgorde. Als je steeds dezelfde fout maakt, worden die herhaalde fouten als afzonderlijke fouten meegeteld. Vermijd telegramstijl. Als wordt gevraagd te antwoorden in volledige zinnen, mag je geen telegramstijl gebruiken. Voor een antwoord dat helemaal in telegramstijl is weergegeven, krijg je geen scorepunten. Controleer op het eind of je alle vragen hebt beantwoord. Schrijf bij een meerkeuzevraag altijd een letter op, ook als je geen idee hebt van het goede antwoord. Er is altijd een kans dat je antwoord goed is. Schrijf ook altijd iets op bij open vragen. Bij zulke vragen kun je vaak een deelscore verdienen. Leg de vragen nog even naast je antwoorden. Let vooral op die vragen waarin naar een aantal onderdelen (voorbeelden, ontwikkelingen) wordt gevraagd. Is je antwoord volledig?









Lezen

3

Vraagtype

Toelichting en tips voor beantwoording

Functie van tekstgedeelte bepalen

Bij dit vraagtype geef je aan welke functie een alinea of een groepje alinea’s binnen een tekst of tekstfragment heeft. Bij functievragen kies je altijd uit een reeks functiewoorden die in alfabetische volgorde zijn gegeven. Let daarbij vooral op: • de kernzinnen (meestal eerste, tweede of laatste zin van alinea); • de signaalwoorden en signaalzinnen (die de functie van en samenhang tussen alinea’s aanduiden).

4

Tekst indelen met kopjes

1

Vraagtype

Toelichting en tips voor beantwoording

Citeren

Bij citeervragen neem je een stukje uit de tekst letterlijk over. Van langere citaten kun je alleen de eerste twee woorden en de laatste twee woorden opschrijven. Je plaatst het citaat altijd tussen aanhalingstekens en zet er de regels achter, bijvoorbeeld: ‘Onlangs beschreef ... het boekenvak.’ (regel 1-3) Wees heel nauwkeurig bij citeervragen: • Het citaat van een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken. • Het citaat van een zinsgedeelte is een onderdeel van een (vaak samengestelde) de zin. Als je toch de hele zin citeert, krijg je meestal geen punten. • Het citaat van een woordgroep bestaat uit een paar bij elkaar horende woorden, bijvoorbeeld: ‘het sleutelen aan voedsel’. Te lange citaten leveren meestal geen punten op.

2

Uitleggen/met eigen woorden zeggen

Bij dit vraagtype geef je verklaringen, licht je een term toe of formuleer je wat de schrijver bedoelt met een uitspraak. Bijvoorbeeld: Geef twee algemene redenen waarom volgens de tekst het vertellen van de waarheid ongewenst zou zijn.

Bij dit vraagtype verdeel je de tekst in enkele delen met behulp van gegeven kopjes. De kopjes geven de deelonderwerpen van de tekst aan. Let bij kopjesvragen op het volgende: • Een nieuw tekstgedeelte wordt vaak aangeduid in de eerste zin of zinnen. • Let op signaalwoorden die bijvoorbeeld een verklaring of tegenstelling aankondigen. • Houd altijd de volgorde van de tekst aan. De gegeven delen volgen elkaar op en bestaan meestal uit meerdere alinea’s.

[112] Veelvoorkomende vraagtypen Hieronder vind je een overzicht van de vraagtypen die op het examen vaak voorkomen met een toelichting en tips voor beantwoording.

Theorie

5

Hoofdgedachte vaststellen

Een vraag naar de hoofdgedachte van een alinea of groepje alinea’s kan gesteld zijn in de vorm van een citeervraag, een met-eigen-woordenvraag of een kopjesvraag. Zie hiervoor de vraagtypen. Als je zelf de hoofdgedachte moet formuleren, kies dan algemene termen en laat voorbeelden en onbelangrijke details weg. Een vraag naar de hoofdgedachte van de hele tekst heeft vaak de vorm van een meerkeuzevraag. Aandachtspunten: • Let bij het bepalen van de hoofdgedachte vooral op de titel, de inleiding en het slot. Let op: als een tekst begint met voorbeelden of een anekdote, staat daarna belangrijke informatie. • Kies het alternatief dat de kern geeft van de tekst als geheel. De zinnen die alleen maar een deel van de tekst weergeven, zijn fout.

6

Hoofdvraag vaststellen Een vraag naar hoofdvraag (of overkoepelende vraag) heeft vaak de vorm van een meerkeuzevraag. Ook kun je worden gevraagd de hoofdvraag zelf te formuleren. Er is dus meestal sprake van een impliciete hoofdvraag die je zelf uit de tekst moet afleiden. Zie verder de tips bij ‘Hoofdgedachte vaststellen’.

7

Schrijfdoel of tekstsoort bepalen

Bij dit vraagtype gaat het meestal om een meerkeuzevraag. Om schrijfdoel of tekstsoort vast te stellen, let je vooral op de titel, de inleiding en het slot. Er is altijd een verband tussen hoofgedachte, hoofdvraag en schrijfdoel of tekstsoort. Zie de tips bij de vraagtypen 5 en 6.

Bij uitlegvragen mag je geen zin of zinsgedeelte uit de tekst overschrijven, maar je kunt wel belangrijke termen uit de tekst overnemen. Je formuleert dus zelfstandig met behulp van woorden uit de tekst. • Vaak kun je structuur aan je antwoord geven door redengevende of toelichtende signaalwoorden te gebruiken.

356

357

Theorie

5

5 Lezen

8

Vraagtype

Toelichting en tips voor beantwoording

Houding van de auteur bepalen

Bij het examen worden regelmatig vragen gesteld naar de houding van de auteur ten opzichte van zijn onderwerp. Is hij kritisch, bezorgd, verontwaardigd? Of drijft hij er de spot mee? Is er sprake van ironie of sarcasme?

Lezen Vraagtype

Standpunt en argumenten herkennen

In examens worden als synoniemen van standpunt gebruikt: stelling(name), bewering, opvatting, mening, visie. Je kunt een standpunt ook herkennen aan concluderende of samenvattende signaalwoorden (dus, dan ook, kortom, etc.). Argumenten herken je vooral aan redengevende signaalwoorden (want, omdat, namelijk, etc.). Zie voor de opbouw van argumentaties [63, 66-69].

10

Soorten argumenten, redeneringen, drogredenen herkennen

In het examen wordt je kennis van de soorten argumenten, soorten redeneringen en drogredenen getoetst [65, 69, 71]. Dit gebeurt in de vorm van meerkeuzevragen. Om deze soorten te onderscheiden is het zaak regelmatig de theorie te raadplegen en examenvragen te oefenen.

11

Argumentatie in schema plaatsen

Soms word je gevraagd de argumentatie van een tekst of tekstgedeelte in een gegeven schema te plaatsen. Dan moet je standpunt, argumenten, subargumenten, tegenargumenten en weerlegging in de tekst herkennen en kernachtig opschrijven. Dit vraagtype is dus ook een samenvattingsvraag. Denk aan je taalgebruik. Vermijd telegramstijl, zorg ervoor dat zinnen en zinsgedeelten begrijpelijk zijn geformuleerd. Gebruik signaalwoorden om het verband tussen de onderdelen van de argumentatie duidelijk te maken. Een ingevuld schema waarvan de redenering niet te volgen is, levert weinig of geen punten op. Bestudeer voor dit vraagtype het onderscheid tussen enkelvoudige en meervoudige argumentatie, nevenschikking en onderschikking [67-68]. Ook kennis van de functiewoorden [46] is vereist.

12

Samenvatten

Toelichting en tips voor beantwoording Analyseer open samenvattingsvragen goed. Vaak staat in de formulering welke informatie-elementen je in je samenvatting moet opnemen. Bijvoorbeeld: Vat alinea 5 in eigen woorden samen in maximaal 70 woorden. Formuleer daartoe de volgens de tekst gewenste situatie en de manieren om die situatie te bereiken.

Let bij het beantwoorden van dit vraagtype op de woordkeus en de schrijfstijl van de auteur. Je kunt een meerkeuzevraag krijgen of je moet woorden of woordgroepen citeren die de houding van de auteur duidelijk illustreren. Subjectieve woorden (‘schaamteloos misbruik’, ‘weerzinwekkend gedrag’) zeggen veel over de manier waarop de auteur tegen zijn onderwerp aankijkt of over de toon waarin het artikel is geschreven. 9

Theorie

Bron: havo-examen 2015-II.

Let bij alle samenvattingsvragen op algemene formuleringen die je vooral vindt in de kernzinnen. Zie voor meer informatie [96]. 13

Teksten vergelijken

Op het examen word je gevraagd tekstfragmenten inhoudelijk te vergelijken met de hoofdtekst. Je gaat dus op zoek naar overeenkomsten of verschillen. Het komt ook voor dat er zulke overkoepelende vragen over twee complete teksten worden gesteld. Het gaat bij dit vraagtype vaak om een tegengestelde of overeenkomstige visie of opvatting van de schrijvers. Let erop dat een verschilvraag uit twee delen bestaat. Je kunt dit zichtbaar maken door beide teksten/tekstfragmenten expliciet te noemen: In de hoofdtekst ... In tekstfragment 1 daarentegen ... In tekst 3 ... In tekst 4 echter ... Gebruik bij dit vraagtype signaalwoorden en formuleer in volledige zinnen.

14

Aanvaardbaarheid van argumentatie beoordelen

Om te bepalen of een argumentatie klopt, kijk je kritisch naar elk gegeven argument op zichzelf en de logische samenhang van alle geleverde argumenten. Ook bekijk je of er voldoende argumenten naar voren zijn gebracht om het standpunt aanvaardbaar te maken. [72] Bij dit vraagtype is ook kennis van de drogredenen [71] noodzakelijk. Zie verder de opmerkingen bij vraagtype 2.

Naast de vraagtypen 5 (hoofdgedachte), 6 (hoofdvraag) en 11 (argumentatieschema) is er nog een type: de samenvattingsvraag. Soms word je gevraagd te beoordelen welke informatie-elementen in een samenvatting van een tekst of tekstgedeelten thuishoren en welke niet. Dit gebeurt in de vorm van een meerkeuzevraag, bijvoorbeeld: • Welke van onderstaande zinnen hoort (niet) in een samenvatting van tekst x? • Welke van de onderstaande samenvattingen geeft de inhoud van de tekst het best weer?

358

359

Theorie

5

5 Schrijven

[113] Inhoud van het schoolexamen Schrijven – Uiteenzetting, beschouwing, betoog

Bij het schoolexamen Nederlands wordt je schrijfvaardigheid getoetst aan de hand van een gedocumenteerde schrijfopdracht. Je moet een uiteenzetting, beschouwing en een betoog kunnen schrijven. Deze teksten moeten goed aansluiten op het publiek en correct taalgebruik bevatten.

Theorie

Spreken, kijken en luisteren

[115] Inhoud van het schoolexamen Spreken, kijken en luisteren – Voordracht, discussie, debat

In het schoolexamen Nederlands wordt je mondelinge taalvaardigheid getoetst. Jouw school kiest zelf in welke vorm dat gebeurt, in de vorm van een voordracht (mondelinge presentatie), een discussie of een debat. De exameneisen van domein B worden als volgt omschreven:

Voor het betoog en de beschouwing heb je goede argumentatievaardigheden nodig. Een goede beheersing van schrijfvaardigheid is belangrijk om succesvol deel te nemen aan het hoger of universitair onderwijs. De exameneisen worden als volgt omschreven: Domein C: Schrijfvaardigheid De kandidaat kan ten behoeve van een gedocumenteerde uiteenzetting, beschouwing en betoog: • relevante informatie verzamelen en verwerken; • deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek, tekstsoort en conventies voor geschreven taal; • concepten van de tekst reviseren op basis van geleverd commentaar.

Domein B: Mondelinge taalvaardigheid De kandidaat kan ten behoeve van een voordracht, discussie of debat (ter keuze van de school): • relevante informatie verzamelen en verwerken; • deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek en gespreksvorm; • adequaat reageren op bijdragen van luisteraars of gespreksdeelnemers.

Mondelinge taalvaardigheid wordt in het referentiekader opgesplitst in: Gesprekken, Luisteren en Spreken. Voor het havo-examen Nederlands moet je voldoen aan referentieniveau 3F. Je streeft ernaar om 4F te behalen, nu of tijdens je vervolgopleiding. Het overzicht van de referentieniveaus vind je in de startlicentie.

Domein D: Argumentatieve vaardigheden De kandidaat kan een betoog: • analyseren; • beoordelen; • zelf opzetten en presenteren, schriftelijk en mondeling.

De eindtermen zijn nader uitgewerkt in de referentieniveaus. Daarin is vastgelegd wat je moet kennen en kunnen op het gebied van de Nederlandse taal. Voor het havo-examen Nederlands moet je voldoen aan referentieniveau 3F. Je streeft ernaar om 4F te behalen, nu of tijdens je vervolgopleiding. Het overzicht van de referentieniveaus vind je in de startlicentie.

[114] Uitwerking

[116] Uitwerking In het schoolexamen krijg je de opdracht om een voordracht (mondelinge presentatie) [57 – 62] te houden of om een discussie [84 – 91] of een debat [92 – 95] te voeren. Jouw school kan ook meerdere spreekvormen toetsen of kiezen voor een combinatie van een presentatie en een discussie of debat. Een mondelinge presentatie is informerend, betogend of beschouwend. De modules Spreken, kijken en luisteren van de blokken 2 en 3 hebben je voorbereid op het houden van een uiteenzetting [56], een betoog [80] of een beschouwing [81]. Discussiëren en debatteren heb je geoefend in blok 3.

Bij het schoolexamen krijg je de opdracht om een uiteenzetting [56], een betoog [80] of een beschouwing [81] te schrijven. De tekst moet voldoen aan de bovenstaande eisen. Je hebt je hierop voorbereid door de modules Schrijven van de blokken 1 tot en met 4 te volgen. Bij de modules Spelling & interpunctie en Formuleren van blok 6 heb je geleerd dat je taalgebruik correct en verzorgd moet zijn.

Voor alle spreekvormen geldt dat je begint met het verwerven van bronnen, het verwerken van de informatie [77 – 78] en het maken van een spreekplan [59]. Je presentatie of je bijdrage aan de discussie of het debat wordt beoordeeld met een beoordelingsformulier.

Je begint met het verwerven van bronnen, de verwerking van de informatie [77 – 78] en het maken van een schrijfplan [48]. Daarna schrijf je de eerste versie van je tekst. Na een uitgebreide controle (van inhoud, opbouw en taalgebruik) en herziening ervan [51] voeg je de bronvermelding toe [47]. Als je alles hebt afgerond, lever je de tekst in bij je docent. Het totale schrijfproduct wordt beoordeeld met een beoordelingsformulier.

Profielwerkstuk Tot slot: elke leerling maakt en presenteert een profielwerkstuk. Om zo’n profielwerkstuk te maken raadpleeg je bronnen en verricht je eigen onderzoek, bijvoorbeeld door een interview of enquête af te nemen [99 – 108]. Met onze online module po & pws kun je je voorbereiden op het profielwerkstuk.

360

361

6

6

Taalverzorging

Spelling en interpunctie deel 1

Spelling en interpunctie deel 1 Nieuwe theorie

Jouw leerdoelen 3F

Taalverzorging

3F 3F 3F 3F

Voordat je begint te schrijven, bedenk je het onderwerp,

• • • • •

Werkwoordsvormen correct spellen. Werkwoorden met een lastige spelling vervoegen. Samenstellingen correct spellen. Regels voor aaneenschrijven toepassen. Interpunctieregels toepassen.

Schema werkwoordspelling met een lastige spelling [119] Spelling van samenstellingen [130] Aaneenschrijven [136] Interpunctie [117]

[118] Werkwoorden

Zie de Rubrics Schrijven, Taalverzorging nummer 17 en 19 (p. 442).

verzamel je informatie en stel je een schrijfplan op. Maar dan begint het eigenlijke werk pas, want hoe breng je jouw verhaal goed onder woorden? Hoe zorg je ervoor dat elke zin begrijpelijk en correct is geformuleerd? Je tekst wordt nog aantrekkelijker voor je publiek als je niet steeds dezelfde woorden gebruikt en af en toe een bijzondere vergelijking

Startopdracht 1

of stijlfiguur gebruikt. In dit blok oefen je met helder en afwisselend formuleren. Je leert welke formulerings- en stijlfouten je moet vermijden. Ook leer je de regels van spelling en interpunctie op de juiste

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 Bij het werkwoord kunnen hoor je de volgende vervoegingen: ‘kan je’ en ‘kun je’.

manier toe te passen. 2 T2 R 3

4

O P DR ACHTE N Spelling en interpunctie deel 1

363

Spelling en interpunctie deel 2

371

Spelling en interpunctie deel 3

377

Formuleren deel 1

381

Formuleren deel 2

389

Weten

T1 5

6 7 R 8

Zijn beide vormen goed? Leg uit wat het verschil is. a Schrijf het voltooid deelwoord van het werkwoord updaten op. b Verklaar de laatste letter van het voltooid deelwoord. Welke onregelmatige werkwoorden krijgen in de tegenwoordige tijd bij de derde persoon enkelvoud geen stam + t? a Schrijf het kenmerk van een zwak (klankvast) werkwoord in de verleden tijd op. b Schrijf het kenmerk van een sterk (klankveranderend) werkwoord in de verleden tijd op. Geef van de volgende samenstellingen aan welk woord goed is gespeld. Leg uit waarom. a pannekoek – pannenkoek b ruggespraak – ruggenspraak c linkerbroekspijp – linker broekspijp Schrijf de volgende getallen voluit: 18, 322, 8316. Waarom schrijf je een komma in de volgende zin? Bob, heb jij je voetbalschoenen al schoongemaakt? Welk leesteken gebruik je vóór een opsomming?

Startopdracht 2

Kunnen

THE O R IE

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. Spelling Interpunctie Formuleren

362

400 415 421

T2 1 Zijn de schuingedrukte werkwoordsvormen correct gespeld? Leg bij elke werkwoordsvorm

uit welke regel moet worden toegepast. Verbeter de fout geschreven werkwoordsvormen. a Het zal na enkele maanden wel duidelijk zijn of de baan me bevald. b De leerlingen die vooraan stonden, lachtten om de grappen van de fotograaf. c De krant was gedrukt voordat de uitslag was meegedeelt aan de redactie. d Hij vermoed dat de kwestie wordt besproken tijdens de volgende vergadering. e Hoewel zij niet goed hadden getraint, finishden ze binnen een redelijke tijd. T1 2 Schrijf van de volgende delen het samengestelde woord op. Bijvoorbeeld: aap + rots = apenrots. a beer + goed b zwaan + ei c seconde + wijzer

363

Spelling en interpunctie

6

6

Spelling en interpunctie

d spin + wiel e maan + schijn f dorp + straat g gedachte + goed h stad + centrum 3 Verbeter de woorden die aaneengeschreven moeten worden. a koffie zetten b fel begeerd c tot stand komen d zich druk maken e er van door gaan 4 Plaats de ontbrekende leestekens in de tekst. Er zijn 18 plekken waar je een leesteken moet plaatsen. De tekst is ook als formulier beschikbaar.

TEKST 1

Mannen hebben soms behoefte aan momenten voor zichzelf

Opdracht 4

1 2 3 4 5 6

Bron: Mannen hebben soms behoefte aan momenten voor zichzelf, in: Opzij.

7 8 9 10

Persoonsvorm, voltooid deelwoord

Carla … (huiveren) bij de gedachte dat James wellicht al talloze malen zulke drankjes … (mixen) had. Hij … (negeren) de aanwijzingen van zijn trainer en is daarom met zijn wagen … (crashen). Wilma … (racen) met haar sportauto voorbij en … (wachten) bij de pont op de anderen. Dat het zo sterk … (ijzelen), heb ik toen niet direct … (beseffen). De gids … (antwoorden) ons dat hij al diverse malen groepen door het drukke verkeer … (loodsen) had. Boos … (smijten) de vrienden het gereedschap in een hoek, maar na enkele uren hadden zij hun werkzaamheden gelukkig … (hervatten). De restaurateur van het museum … (verblijden) haar met de mededeling dat de vernislaag van het schilderij was … (verwijderen). Dat de Marslander van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA … (crashen), … (verrassen) de technici. Hij … (vermoeden) al dat zijn familie een plan had … (smeden) om zijn vertrek tegen te houden. Petra … (vergroten) de afstand tussen haar en de overige deelnemers dermate, dat ze bijna de recordtijd van haar grote voorbeeld had … (evenaren).

[117]

Opdracht 5

T1 Schrijf de juiste werkwoordsvormen in de tegenwoordige tijd op.

1 Hij … (besteden) veel aandacht aan zijn hobby, terwijl ik een beetje verwaarloosd … (worden). 2 Mijn broer … (verbouwen) momenteel zijn huis zelf, want hij is het metselen en timmeren nog niet … (verleren). 3 Ik … (verwijten) hem dat hij vaak zo lang … (weifelen) heeft. 4 Zij … (bederven) nogal eens wat kansen, want ze heeft me nu al een aantal keren … (negeren). 5 Ik heb even … (aarzelen), maar je … (verloochenen) tenslotte je afkomst niet. 6 Hij … (berekenen) een dusdanige prijs, dat het bedrag bijna … (halveren) is. 7 Hij heeft zijn kleding behoorlijk … (fatsoeneren) en hij ziet er niet meer zo … (verfomfaaien) uit. 8 Alhoewel de minister hem van alle blaam … (zuiveren), is hij door de gebeurtenissen nog steeds aan huis … (kluisteren). 9 Wat mij … (bevreemden) aan deze buurt, is dat er door de honden tot diep in de nacht wordt … (blaffen). 10 ‘Waarom … (vermijden) je elk contact?’ vroeg hij haar … (irriteren).

364

[117 – 118]

T1 Schrijf de juiste werkwoordsvormen in de verleden tijd op.

We doen boodschappen verschonen luiers laten geen scheten meer in bed We zijn empathisch hoeven niet zo nodig beter te zijn dan anderen scheren ons borsthaar maar alsjeblieft laat ons dan af en toe wel even de beest uithangen oké We willen vies worden vuur stoken tegen een boom plassen Frank en zijn vriend Stefan schaften daarom een skateboard met grote luchtbanden en een elektromotor aan waardoor ze er dertig kilometer per uur mee kunnen halen Frank zegt Ik heb een eigen bedrijf maar ik wil af en toe kind kunnen zijn iets raars doen

Opdracht 3

Werkwoordsvormen, werkwoorden met een lastige spelling

Spelling van samenstellingen

[119]

Tussenletter(s) -e-, -en- of geen tussenletter? T1 1 Schrijf van de volgende woorden de vijf fout gespelde woorden goed op. T2 2 Schrijf op waarom ze fout geschreven zijn.

a b c d

gedachtengang paardendeken aspergevelden wiegenlied

e f g h

zonnenstraal tomatensoep lachebekje reuzenleuk

i j k l

huizenverkoop roggekoeken boereslim zwanenzang

365

6

Spelling en interpunctie Opdracht 6

6

Spelling van samenstellingen

[119]

Tussenletter(s) -e-, -en-, -s- of geen tussenletter?

A A A A A A A A A A A A A A A A A A

groenteman urelang bananeboom ganzeveer zonnecel spillebeen levenlang dronkeman dorpcentrum kattestaart parkeerschijf paradepaard visserlatijn gerstebier beregoed zonverduistering personeelzaken ruggemerg

Opdracht 7

– – – – – – – – – – – – – – – – – –

B B B B B B B B B B B B B B B B B B

groentenman urenlang bananenboom ganzenveer zonnencel spillenbeen levenslang dronkenman dorpscentrum kattenstaart parkeersschijf paradenpaard visserslatijn gerstenbier berengoed zonsverduistering personeelszaken ruggenmerg

TEKST 2 Ik ben een vrouw van dertig die na een relatie van tien jaar weer single is … (1) Ik heb een probleem met vasthoudende mannen die iets met mij willen … (2) Laatst moest ik een van hen in het gezicht brullen …(3) ‘Nee, ik wil je echt niet … (4) Houd nou eindelijk eens op met je gezeur …’ (5) Ik ben daarin misschien nogal direct … (6) Maar ben je werkelijk een nettere vrouw als je iemand weken aan het lijntje houdt … (7) Wat is uw mening hierover … (8) Bron: Vragenrubriek, in: Trouw.

Opdracht 9

f g h i j

[136]

en een hoofdletter waar dat nodig is. Maak 26 verbeteringen. De tekst is ook als formulier beschikbaar.

[130]

vrijetijdscentrum bron bemaling daarachter ter aarde bestellen gewaar worden

Interpunctie: punt, dubbele punt, vraagteken, komma, puntkomma

T1 In tekst 3 ontbreken leestekens en hoofdletters. Zet een punt, dubbele punt, vraagteken, komma, puntkomma

Aaneenschrijven

lange termijnplanning zuurvrij zeshonderd vijftig doordraaien vrij maken

[136]

T1 Schrijf het nummer op en zet het juiste leesteken erachter.

T1 1 Van de volgende woorden zijn er zes fout gespeld. Schrijf hiervan de letters op. T2 2 Schrijf de verbeterde woorden op en geef aan waarom deze anders moeten worden gespeld.

a b c d e

Interpunctie: punt, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt

Punt, vraagteken, uitroepteken of dubbele punt?

T1 Schrijf de letter van het woord dat correct is gespeld.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18

Opdracht 8

Spelling en interpunctie

k l m n o

achterkamertjespolitiek mentaliteitsverandering grens correctie geletruidrager gedaanteverwisseling

TEKST 3

Wildvreemde

‘ik ben binnenkort in de buurt dus ik denk dat ik wel even bij je langs kan komen’ schreef ik aan mijn naamgenoot en zo kwam het dat ik een maand later op een prachtige zomerdag halverwege de maand mei in de trein zat de vraag was natuurlijk waarom doe ik nou zoiets geks waarom zou je op bezoek gaan bij een wildvreemde die toevallig dezelfde naam heeft ik wist vrijwel niets van hem zijn leeftijd was me niet bekend geen idee welk beroep hij had hoe lang woonde zijn familie al in amerika allemaal vragen vaagheden onduidelijkheden maar één ding stond vast ik moest en zou hem minimaal eenmaal in mijn leven gezien hebben Bron: Wildvreemde, in: Trouw.

Opdracht 10

Interpunctie: aanhalingstekens

[136]

T1 Neem de zinnen over en plaats aanhalingstekens waar dat nodig is.

1 Wie zijn billen brandt, zei mijn vader, moet op de blaren zitten. 2 Mijn tante zei: Vroeger dacht ik er net zo over, maar ik wist van mijn vader dat dit toch echt niet het geval was. 3 Ik ga naar huis, zei zij, want verder praten lijkt me zinloos. 4 Heb je nu alweer een andere auto? vroeg mijn buurman. 5 Aangezien het bijna tien uur is, wil ik graag afronden! riep de voorzitter luidkeels. 6 Zijn enige verweer was: Ja, maar de anderen deden het toch ook? 7 Zijn vraag naar de gezondheid van de chef werd door een collega beantwoord met: Daar kan ik niets zinnigs over zeggen. 8 Besef je wel waar je mee bezig bent? vroeg ik hem op de man af.

366

367

Spelling en interpunctie Opdracht 11

6

Interpunctie: haakjes, aandachtsstreepjes

6

Spelling en interpunctie

[136]

T1 Neem de volgende zinnen over en plaats haakjes of aandachtsstreepjes waar dat nodig is.

1 Heel veel jongens en misschien een paar meisjes vinden dit een aantrekkelijk beroep. 2 Het betalingsverkeer in deze regio met de nadruk op de stedelijke agglomeratie hebben wij in de afgelopen tijd zorgvuldig kunnen bestuderen. 3 Meer informatie vind je in enkele hoofdstukken in dit onlangs uitgekomen standaardwerk vergelijk hoofdstuk 3, 4 en 7. 4 Mevrouw Carlier besloot na langdurig overleg met haar advocaat en na het inwinnen van advies bij haar belastingconsulent zich niet bij de beslissing van de rechter neer te leggen. 5 De exportbepalingen in dit land zijn zeker voor wat betreft de handel met Azië de laatste jaren aan nogal wat veranderingen onderhevig. 6 Diverse jongerenorganisaties hoofdzakelijk geconcentreerd in het midden van het land hebben de handen ineengeslagen om tot een bevredigende oplossing te komen. 7 Raadpleeg ook de opmerkingen over deze kwestie achter in dit boek zie pagina 160. 8 Inwoners van Groningen en Drenthe dus niet de Friezen zijn het hier inmiddels al enige tijd over eens.

Opdracht 12

Interpunctie: leestekens plaatsen

T1 Neem de nummers over. Schrijf bij elk nummer een leesteken op: aanhalingsteken, punt, dubbele punt,

komma, puntkomma, uitroepteken of vraagteken.

[136]

Eindopdracht 13

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. T1 Schrijf op of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

1 Als ‘hij’ het onderwerp van de zin is, krijgt een werkwoord in de tegenwoordige tijd de ik-vorm + ‘t’. Je schrijft dan ook: hij wilt een jas kopen. 2 Bij de vervoeging van de van oorsprong Engelse werkwoorden let je op de uitspraak. Daarna pas je de regel van ’t ex-kofschip toe. 3 Voornaamwoordelijke bijwoorden schrijf je aaneen als ze naast elkaar staan. Ze kunnen ook met woorden ertussen voorkomen. 4 Als in een samenstelling twee klinkers van verschillende woorddelen naast elkaar komen te staan, plaats je een streepje. 5 Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en tussen de woorden, bijvoorbeeld ‘koekenpan’. 6 Als het eerste deel van de samenstelling een werkwoordsvorm is, schrijf je een -e tussen de woorden, bijvoorbeeld ‘huilebalk’. 7 In de volgende zin hoort een dubbele punt te staan. Nadine was zichtbaar opgelucht: ze had het examen gehaald. 8 In de volgende zin is de interpunctie correct toegepast. Ik dacht: ‘Komt er nu nooit een einde aan?’

TEKST 4

Eindopdracht 14 …(1) Oma …(2) komt u nog even naar mijn boomhut kijken? ...(3) …(4) Ja … (5) zo dadelijk. …(6) Kleine Mees roept al snel ongeduldig …(7) …(8) Kom dan …(9) …(10) ‘Dadelijk’…(11) wie zegt het nog …(12) Oma had …(13) straks …(14) moeten zeggen …(15) Wat ik ook nooit meer hoor…(16) …(17) strakjes…(18)…(19) Wordt dat nog gebruikt …(20) …(21) Opa …(22) wanneer krijgen we een ijsje …(22) …(23) Ongetwijfeld zou mijn opa gezegd hebben …(24) …(25) Straksjes …(26) …(27) Dat is ‘straks’ met ingebouwde troost voor het lange wachten. ‘Straksjes’ werkt bij kinderen nu eenmaal beter dan het politieke …(28) binnen afzienbare tijd …(29) of …(30) op middellange termijn … (31) …(32) Bron: Jan Kuitenbrouwer, in: Onze Taal.

368

Kunnen

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. T2 1 Verbeter zeven woorden die fout gespeld zijn: vier werkwoorden, drie samenstellingen.

TEKST 5 Miranda gaat na het behalen van haar middelbare school diploma niet meteen aan een vervolgopleiding beginnen. Zo vermijd zij het gevaar dat ze een te oppervlakkige keuze maakt. Ze heeft zich namelijk nog helemaal geen tijd gegunt om allerlei interessante studies onderling goed te vergelijken. Ze beschouwt daarom een tussenjaar als een goede investering in haar toekomst. ‘Ik wil niet dat ik in het diepe gegooid wordt’, zegt zij. Eigenlijk kan zij nog niet goed loskomen van haar school, waar zij het berengezellig vindt. Ze betreurd het wel dat er een poosje sprake was van kleine criminaliteit, maar dankzij de inzet van camera’s daalt het criminaliteits cijfer weer behoorlijk.

369

Spelling en interpunctie

6

6

2F

In de winkel werd ik aangesproken met Kan ik u ergens mee helpen Ik zoek een cadeautje Voor wie Voor mijn vrouw die is jarig maar ze heeft alles al Ah Alvast gefeliciteerd Heeft ze al slimme schoenen Niet dat ik weet De verkoopster zei Stel je wordt overvallen op straat dan belt je schoen de politie Of wat te denken van een slimme ceintuur die je waarschuwt als je te veel eet Mijn enige reactie was Wow

2F 2F 3F 2F 3F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Regels voor het meervoud van zelfstandige naamwoorden

[120]

• • • • •

toepassen. Regels voor verkleinwoorden toepassen. Regels voor bijvoeglijke naamwoorden toepassen. Woorden met een lastige spelling correct schrijven. Regels voor hoofdletters en kleine letters toepassen. Spellingtekens apostrof, trema, liggend streepje en weglatingsstreepje correct toepassen.

Bron: Jan Kuitenbrouwer, in: Onze Taal.

Zie de Rubrics Schrijven, Taalverzorging nummer 19 (p. 442).

ONLINE VOOR JOU

• Extra oefenmateriaal Werkwoordspelling • Extra oefenmateriaal Spelling van samen• • • • • •

stellingen Extra oefenmateriaal Aaneenschrijven Extra oefenmateriaal Interpunctie Tekst 1 Mannen hebben soms behoefte aan momenten voor zichzelf Tekst 3 Wildvreemde Tekst 6 (zonder titel) Werkwijzer Grammatica

Spelling en interpunctie deel 2

Spelling en interpunctie deel 2

T1 2 Plaats de ontbrekende 35 leesteken in tekst 6. De tekst is ook als formulier beschikbaar.

TEKST 6

Taalverzorging

Meervoud van zelfstandige naamwoorden

[121] Verkleinwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden [123] Woorden met een lastige spelling [124] Hoofdletters [125] Kleine letters [126] Apostrof [127] Trema [128] Liggend streepje [129] Weglatingsstreepje [122]

TOETSEN

Startopdracht 1

• Eindtoets Spelling deel 1 versie A • Eindtoets Spelling deel 1 versie B

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 a

2 3 R 4 T1 5

6 7 8 9 10

Schrijf de meervoudsvorm van villa op. b Leg uit waarom je het zo schrijft. Wat is er bijzonder aan de vorm van het zelfstandig naamwoord notulen? a Schrijf het verkleinwoord van taxi op. b Hoe schrijf je dit verkleinwoord als het moet worden afgebroken aan het einde van de regel? Welk spellingteken gebruik je als je van een afkorting een verkleinwoord wilt maken? Je schrijft stalen zenuwen. Waarom schrijf je het bijvoeglijk naamwoord met een -n? Nick heeft bevroren tenen. Leg uit waarom het bijvoeglijk naamwoord in de zin met -en wordt geschreven. Waarom schrijf je Erasmus Medisch Centrum met hoofdletters? Waarom schrijf je een fles champagne met kleine letters? a Plaats je een weglatingsteken bij hoge en lage tonen? b Leg uit waarom wel of niet. Waarom schrijf je geen liggend streepje tussen de twee delen van de samenstelling radioactief?

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. T1 1 Selecteer van de volgende reeks de woorden die twee meervoudsvormen hebben.

aquarium, horde, lobbes, jeans, lelie, beambte, technicus, baby 2 Verbeter de verkleinwoorden die fout zijn geschreven. babietje, dinertje, jongetje, thermostaatje, souveniertje, A4’tje, ringetje, auto’tje 3 Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden in de juiste vorm op. a de … bank (van hout) b het … huiswerk (dat je haat) c de … maaltijd (met veel peper)

370

371

6

Spelling en interpunctie

4 5 6 7 8

9 T2 10

6

d het … armbandje (dat je verloren bent) e een … opmerking (harteloos) Bij welke woorden ontbreekt een letter? Verbeter deze woorden. ervarenste, welvarenste, dichtstbijzijnde, gezinte, degelijkste, enigzins Verbeter de woorden die je met een hoofdletter schrijft. het vak engels, de middeleeuwen, het kerstverhaal, een boeddhist, prinsjesdag, de tweede wereldoorlog Schrijf de volgende woorden correct op, met of zonder apostrof. Maurit s fiets, tattoo s, s ochtend s, hbo er, party s, cd tje, cowboy s, drama s Welke woorden zijn fout gespeld? Verbeter ze. parodieën, commerciëel, hobbyisten, egoisme, geintroduceerde, gecoördineerd, luxueuze, drieënhalf Schrijf het fout gespelde woord op en verbeter het. a %-teken, ex-collega, anti-alcoholactie, ski-jas b 60+ beurs, ex-collega, Utrecht-Zuid, havoafdeling Schrijf de volgende woorden wel of niet aaneen, met of zonder liggend streepje. eurobiljet, semi permanent, kant en klaar pakket In de etalage van een kledingzaak hangt een kaartje: Te koop: heren en dameskleding

Opdracht 5

Spelling en interpunctie

Bijvoeglijke naamwoorden

[122]

T1 Hieronder staan goed en fout gespelde bijvoeglijke naamwoorden. Schrijf de fout gespelde bijvoeglijke

naamwoorden correct op. 1 2 3 4 5 6 7 8 9

een ijzere constructie de bezette gebieden gebakte aardappelen een fluwele koord de uitbestede werkzaamheden de zouteloze grap een hopenloos geval de beslage ruiten de plastice dozen

Opdracht 6

10 11 12 13 14 15 16 17 18

een aarden wal een te zwaar belaadde vrachtwagen de verhardde wegen de verrotten takken een aardewerke vaas de dichtgevouwde envelop de gebonden soep de verdachtste personen het verwachtte verlies

Woorden met een lastige spelling

[123]

Leg uit wat er wordt bedoeld en hoe je de tekst kunt verbeteren. T1 Bij deze opdracht werk je samen met een medeleer-

ling. Jullie maken een toets voor elkaar van woorden met een lastige spelling.

Opdracht 3

Meervoud van zelfstandige naamwoorden

[120]

T1 Schrijf van de volgende woorden de meervoudsvorm op.

1 2 3 4 5 6 7 8 9

chef riool industrie karaf bekken commentaar niveau leeuwin piccolo

Opdracht 4

10 11 12 13 14 15 16 17 18

derailleur romp illustratie functionaris kalf technicus piano zeef vaas

19 20 21 22 23 24 25 26 27

kantine explosief spat lid planeet fuchsia raaf rad panty

28 29 30 31 32 33 34 35

leeuwerik vlies fret café vlo hoes bad slee

Verkleinwoorden

1 Bestudeer de woorden in de theorie. Kies vijftien woorden uit voor je toets. 2 Lees de woorden voor. De ander schrijft de woorden op. 3 Nu leest de ander vijftien woorden voor en jij schrijft ze op. 4 Kijk elkaars werk na en bespreek de fouten. 5 Kies de tien lastigste woorden uit jullie toetsen. Schrijf elk woord op een apart kaartje. Zorg ervoor dat de spelling klopt. 6 Neem tien lege kaartjes en schrijf opnieuw op elk kaartje een van jullie lastige woorden, maar nu met een spelfout! 7 Wissel jullie kaartjes met lastige woorden uit met een ander tweetal. Bekijk de woorden van het andere tweetal en bepaal wat de juiste spelling is van elk woord. 8 Controleer samen of elk tweetal de juiste spelling gekozen heeft.

[121]

Opdracht 7

Hoofdletter of kleine letter

[124 – 125]

T1 Schrijf van de volgende woorden het verkleinwoord op. T1 Neem de volgende woorden over en schrijf ze met een hoofdletter als dat nodig is.

1 2 3 4 5

372

pan veer pyjama café video

6 7 8 9 10

pony slang vla woning dvd

11 12 13 14 15

stroom pruim leeuw vlam spook

16 17 18 19 20

risico vel speld la diner

1 2 3 4 5 6 7 8

de berlijnse muur een boeddhist minister van doorn de gereformeerden fanta het nieuwe testament een rembrandt san francisco

9 10 11 12 13 14 15 16

tweede pinksterdag de vakken engels en aardrijkskunde cola op moederdag het marxisme de big ben peuterspeelzaal het harlekijntje een aspirinedoosje

373

Spelling en interpunctie

6

6 Opdracht 10

T

Spelling en interpunctie

Apostrof en liggend streepje

[126, 128]

T1 Neem de volgende woorden over en voeg waar nodig een apostrof of liggend streepje toe.

#oornaamvachternaam Murk Ratte Weert Gilders Lippie Pangkous Weeuwsnitje taalhelden.org

1 2 3 4 5

vwoer Antonios pizzeria papas lieverdje fracties PvdDoverleg

Opdracht 11

6 7 8 9 10

lobbys Jantines servies sochtends Namibiës goudvoorraad Remis hondjes

Trema

[127]

Zie ook de online module Taalbeschouwing. T1 Hoort op de volgende woorden wel of geen trema? Schrijf de woorden correct op.

Opdracht 8

Hoofdletter of kleine letter

[124 – 125]

T1 Kies de juiste spelling met of zonder hoofdletter(s).

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

A A A A A A A A A A

de katholiek de oudejaarsconference twee flessen bordeaux de tachtigjarige oorlog het nationaal monument op de dam in de buurt van de kreeftskeerkring een plak camembert het stripverhaal ‘mannen op de maan’ hero cassis het atheïsme

Opdracht 9

B B B B B B B B B B

de Katholiek de Oudejaarsconference twee flessen Bordeaux de Tachtigjarige Oorlog het Nationaal Monument op de Dam in de buurt van de Kreeftskeerkring een plak Camembert het stripverhaal ‘Mannen op de maan’ Hero cassis het Atheïsme

Apostrof

het nummer van de bijbehorende regel uit de theorie op. 1 2 3 4 5

PVV’er poema’s Max’ idee ’s middags lolly’s

6 7 8 9 10

’s-Gravendeel Fatima’s winkel Mees’ brommer drie g’s kilo’s

actuele Aziaat audicien aerodynamisch gekopieerd

Opdracht 12

6 7 8 9 10

dandyisme tweeenvijftig reeen geillustreerd besproeiing

Liggend streepje en weglatingsstreepje

[128 – 129]

T1 Kies de juiste spelling: aan elkaar of los, met of zonder streepje.

[126]

T1 Bepaal bij de volgende woorden waarom er een apostrof gebruikt moet worden. Schrijf bij elk woord

1 2 3 4 5

1 2 3 4 5 6 7 8 9

macro-biotisch – macrobiotisch aspirant-lid – aspirant lid Schiphol-Zuid – Schiphol Zuid mini-enquête – minienquête groente en fruithandel – groente- en fruithandel neven- en nichtendag – neven-en-nichtendag netto-inkomen – nettoinkomen tandarts-assistente – tandartsassistente mevrouw Jansen-Verdoorn – mevrouw Jansen Verdoorn 10 anti-Amerikaans – anti Amerikaans

Eindopdracht 13

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

de kwestie-Stapel – de kwestie Stapel tarieven-oorlog – tarievenoorlog keel-, neus- en oorarts – keel neus en oor arts bruto-salaris – brutosalaris hard-drugsgebruiker – harddrugsgebruiker het @-teken – het @ teken een B-film – een Bfilm anti-imperialistisch – antiimperialistisch ex-vriend – exvriend in het binnen en buitenland – in het binnenen buitenland

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

1 Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk. Bijvoorbeeld: de vergrote foto. 2 Soms staat het voorzetsel te voor een bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een werkwoord. Het bijvoeglijk naamwoord heeft dan de vorm van een infinitief.

374

375

6

6

Spelling en interpunctie

3 Het woord Daltononderwijs is vernoemd naar de plaats waar de oprichtster doceerde. Je schrijft het dus met een hoofdletter. 4 Bij de titel van een film schrijf je de belangrijkste woorden met een hoofdletter. 5 De volgende woorden zijn correct gespeld: adellijk, caissière, liveoptreden, permitteren, sateliet. 6 Woorden die zijn afgeleid van namen van feestdagen, schrijf je met een kleine letter. 7 Wanneer letters van een woord zijn weggelaten, gebruik je een apostrof. 8 Een trema gebruik je om te voorkomen dat een woord verkeerd gelezen kan worden; het geeft aan waar de nieuwe lettergreep begint. 9 Aan de naam Mathilde Manschot-van Manen kun je zien dat zij een partner heeft of had. 10 In samenstellingen schrijf je een trema als van de woorddelen twee gelijke klinkers naast elkaar staan.

Eindopdracht 14

Taalverzorging

Spelling en interpunctie deel 3

Spelling en interpunctie deel 3 2F

2F 2F 2F 1F

Jouw leerdoelen

Nieuwe theorie

• Regels voor het bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van woorden

[131]

• • • •

als alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n), vele(n) toepassen. Getallen en cijfers in een tekst correct schrijven. Regels voor afkortingen toepassen. Klemtoon en uitspraaktekens correct toepassen. Regels voor woordafbreking toepassen.

Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van woorden als alle(n), beid(n), deze(n), sommige(n), vele(n) [132] Getallen en cijfers [133] Afkortingen [134] Klemtoonteken en uitspraakteken [135] Woordafbreking

Zie de Rubrics Schrijven, Taalverzorging nummer 19 (p. 442).

Kunnen

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module.

Startopdracht 1

T1 In elke serie woorden staan twee fout gespelde woorden. Schrijf ze in de juiste spelling.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

financieën – weeën – klarineten – bangeriken – zebra’s colatje – machientje – vrachtautootje – duivje – boeketje H&M – Vwo – as donderdag – ANWB – PvdA de Vastentijd – de Duitse herder – de vakken spaans en geschiedenis – het taoïsme – op Hemelvaartsdag Frans’ klompen – SP-er – snachts – Pieters restaurant – Emma’s geluk Apeldoorn Noord – interim-burgemeester – Noordafrika – milieueducatie – rijeigenschap drieënzeventig – duël – verdraaiïng – poriën – museum laboratoria’s – baby’s – parvenu’s – villa’s – bureau’s kop-hals-rompboerderij – sjoelbak – ge-emaild – kassa-inkomsten – driveinwoning twaalven – loopgrafen – raven – geograven – vijven tandenloos – de vergrote tabel – de gemalen peper – de verbrandde huizen – het te verwachten antwoord gewelddadig – gezamelijk – enigszins – applaudiseren – burgerlijk

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 Alle… aanwezigen waren onder de indruk van zijn act. Vele… hadden niet verwacht dat

2 3 4 5 6 7 8

ONLINE VOOR JOU

• Extra oefenmateriaal Meervoud van zelfstandige • • • • • • •

376

naamwoorden Extra oefenmateriaal Verkleinwoorden Extra oefenmateriaal Bijvoeglijke naamwoorden Extra oefenmateriaal Hoofdletters en kleine letters Extra oefenmateriaal Apostrof Extra oefenmateriaal Trema Extra oefenmateriaal Liggend streepje Extra oefenmateriaal Weglatingsstreepje

Weten

hij zo goed kon dansen. a Neem de twee vetgedrukte woorden over en vul ze aan als dat nodig is. b Welk woord is zelfstandig gebruikt? Waar leid je dit uit af? vijfentwintig, driemiljoen, twaalfduizend, veertig Welk woord is fout gespeld? Het woord havo is een afkorting. Waarom schrijf je geen punten tussen de letters? Wat is gebruikelijk als je een onbekende afkorting in een tekst gebruikt? Mag je afkortingen in een antwoord van het examen gebruiken? Welk teken gebruik je om een woord in een tekst extra nadruk te geven? Dit is een van mijn favoriete gerechten. Moeten er uitspraaktekens worden geplaatst op het woord een? Licht je antwoord toe. In een woordenboek of in het Groene Boekje staan aanwijzingen voor het afbreken van woorden aan het einde van een regel. Hoe ziet deze aanwijzing eruit?

TOETSEN

• Eindtoets Spelling deel 2 versie A • Eindtoets Spelling deel 2 versie B

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. T1 1 Neem de vetgedrukte woorden over en vul ze aan als dat nodig is.

a De kapper en de bakker zitten beide… aan de Zuidsingel. b De wielrenners volgden de aangegeven route; slechts enkele… hadden een aanwijzing gemist. c Toen de baby’s met z’n alle… begonnen te huilen, gingen alle… honden blaffen. 2 Kies het juiste antwoord/de juiste antwoorden. A drieduizendste B 3000ste C drie duizendste 3 Welke drie afkortingen uit de rij zijn fout gespeld? Verbeter ze. cd, apk, a.i.d.s., hbo, Dr., A.O.W.

377

Spelling en interpunctie

6

6 Opdracht 5

4 Neem de volgende woorden over en plaats uitspraaktekens als dat nodig is. a cafe d vijf a zes personen b enquete e fohn c premiere f carriere 5 Verbeter de volgende zin. Zij woonde in haar eentje met 6 parkieten, 2 marmotten en een hond in een eenkamerflat. 6 Schrijf de beste manier op waarop je de volgende woorden kunt afbreken: – barbietje – wegomleiding – alarmering – herfstig

Spelling en interpunctie

Afkortingen

[133]

T1 Verbeter de afkortingen en letterwoorden die fout geschreven zijn.

1 2 3 4

maw kg B.N.N. I.k.e.a.

Opdracht 6

5 het boek van Ing. H. Slot 6 Navo 7 w.c. 8 etc.

9 10 11 12 13

dwz mevr. NOS c&a DWDD

14 15 16 17 18

B.P. ca. n.b. X-as k.m.

Klemtoon- en uitspraaktekens

[134]

T1 Schrijf de volgende woorden over en plaats een uitspraakteken als dat nodig is.

Opdracht 3

Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van woorden alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n), vele(n)

[131]

T1 Schrijf het vetgedrukte woord op en bepaal of er een -n achter geschreven moet worden of niet.

1 De dobermann en de rottweiler mochten elkaar niet. Beide… blaften luid. 2 De meeste deelnemers bereikten de finish op tijd, maar sommige… overschreden de tijdslimiet ruimschoots. 3 Vele… liepen mee in de demonstratie, maar er waren ook veel thuisblijvers. 4 Hoewel nog lang niet alle… aanwezig waren, opende de voorzitter om kwart over acht de vergadering. 5 Frits en Corry hebben beide… hun opleiding nooit afgemaakt. 6 Sommige… hebben hun mening niet onder stoelen of banken gestoken. 7 De meeste journalisten stonden netjes in de rij, maar enkele… trachtten over het hek te klimmen. 8 Er waren natuurlijk uitzonderingen, maar bijna alle… automobilisten hielden zich aan de snelheidsbeperking. 9 Er was een massale oproep gedaan, maar toch stelden slechts enkele… zich beschikbaar. 10 Op Schiphol trof de douane sterk verwaarloosde reptielen aan, waarvan er intussen vele… doodgegaan zijn.

Opdracht 4

Getallen en cijfers

T1 Stel dat je de volgende getallen wilt opnemen in een tekst.

[132]

1 2 3 4 5

eenpartijstelsel voliere sate enqueteren eenverdiener

Opdracht 7

6 7 8 9 10

crepe cremeren clichematig derriere knackebrod

11 12 13 14 15

actiescene senor roompate uberhaupt effectueren

16 17 18 19 20

damescomite melange procedure accentueren filmpremiere

Woordafbreking

[135]

T1 Schrijf op hoe je de volgende woorden het best kunt afbreken als dat nodig is.

1 pianostemmer 2 chocolaatje 3 jongen

Eindopdracht 8

4 isolatie 5 bommelding 6 verademing

Weten

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module.

Kies hiervoor de juiste schrijfwijze. T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

1 2 3 4 5 6

twintig miljoen – twintigmiljoen zestig – 60 17 – zeventien 600 – zeshonderd 48ste – acht en veertigste 25 mei 1982 – vijfentwintig mei negentienhonderdtweeëntachtig 7 negenennegentig – 99 8 100.000 – honderdduizend

378

1 Een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord dat betrekking heeft op dingen of dieren eindigt niet op een -n. 2 Een bijvoeglijk naamwoord is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord in de zin voorkomt. 3 Getallen met miljoen en miljard schrijf je voluit: twee miljoen, drie miljard. 4 Rangtelwoorden schrijf je voluit aan elkaar of het getal in cijfers met ste of de erachter. 5 Afkortingen van namen van bedrijven of instellingen schrijf je met hoofdletters en punten. 6 In aantekeningen die je later uitwerkt, kun je woorden afkorten. 7 Met klemtoontekens geef je in een tekst aan welke punten belangrijk zijn. 8 Woorden die met een accentteken geschreven worden, zijn meestal leenwoorden. 9 Bij de volgende woorden/woordgroepen schrijf je geen uitspraakteken: eenheidsgevoel, eendimensionaal, een en ander, hij is me er een. 10 Als je een verkleinwoord afbreekt, schrijf je eerst de grondvorm en daarna het achtervoegsel.

379

Eindopdracht 9

6

6

Spelling en interpunctie

T1 Neem de nummers over en schrijf de woorden die erbij horen in de juiste spelling.

Vertaalde huisvrouwentrilogie

(1) Erg urgent klinkt het onderwerp niet en de geëmancipeerde Zweedse literaire scene (1) zat ook niet erg op haar werk te wachten, toch schreef de Zweedse Kristina Sandberg zonder gene (2) over vergeten huisvrouwen. Zij slaagt er o m (3) in om de huisvrouwen van het midden van de 20 (4) eeuw een eigen stem te geven en (5, klemtoonteken?) er nog literaire waardering voor te oogsten ook. (2) In Nederland verschijnt de trilogie in omgekeerde volgorde, dwz (6) dat eerst deel 3 (7) en nu pas deel 2 (8) is gepresenteerd. Dat is voor de lezer wel wat verwarrend. Heel gedetailleerd beschrijft Sandberg hoe uitputtend het is voor de Stockholmse Maj om in de jaren 40 (9) voor een goede hygiene (10) in huis en voor haar jonge kinderen te zorgen. Beide (11) zijn geheel van haar afhankelijk. Haar man is geen alcoholist meer. Hij bemoeit zich amper met de opvoeding en huishoudelijke kwesties. Maj kampt ook met enorme minderwaardigheidsgevoelens. Ze komt uit een andere sociale klasse dan haar man: haar beide (12) ouders zijn arbeiders, haar schoonouders zijn ondernemers. Ze is dan ook voortdurend met status bezig en ervaart een grote barriere (13) ten aanzien van haar omgeving.

Jouw leerdoelen 3F 3F

verkeerd woord, contaminatie, vakterm, abstract of vaag woord, vreemd woord of barbarisme, modewoord, neologisme, archaïsme, plat of grof woord. Zie de Rubrics Schrijven (p. 442): - Woordenschat nummer 16 - Taalverzorging nummer 18

Startopdracht 1

3 4

R 5 T1 6 TOETSEN

7 dig gebruik van woorden als alle(n), beid(n), deze(n), sommige(n), vele(n) • Extra oefenmateriaal Afkortingen • Extra oefenmateriaal Klemtoonteken en uitspraakteken

Eindtoets Spelling deel 3 versie A Eindtoets Spelling deel 3 versie B Eindtoets Spelling werkwoorden versie A Eindtoets Spelling werkwoorden versie B SE Spelling deel 1-3 versie A SE Spelling deel 1-3 versie B

[138]

Weten

T1 1 a

Bron: Sofie Messeman, in: Trouw, Letter & Geest.

• • • • • •

Helder en afwisselend formuleren Formuleringsfouten [139] Verkeerd woord [140] Contaminatie [141] Vakterm, abstract of vaag woord (containerwoord) [142] Vreemd woord, barbarisme [143] Modewoord, neologisme en archaïsme, plat of grof woord [137]

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module.

2

• Extra oefenmateriaal Bijvoeglijk en zelfstan-

Nieuwe theorie

• Helder en afwisselend formuleren. • Onjuiste woordkeus herkennen en vermijden:

Sandberg beschrijft Maj niet mooier dan ze is. Het verhaal komt eerlijk en levensecht over.

ONLINE VOOR JOU

Formuleren deel 1

Formuleren Deel 1

Kunnen

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. Bij het extra oefenmateriaal in de startlicentie staat een variant van deze opdracht waarbij je ook oefent met de vervoeging van de werkwoorden.

TEKST 7

Taalverzorging

R 8

Welk woord zou je in de volgende zin beter kunnen vervangen? Licht je antwoord toe. Er is een nieuwe wetgeving van kracht. Dientengevolge moet hij zijn aanvraagformulier nu indienen bij de gemeente in plaats van bij de provincie. b Verbeter de zin. Formuleringsfouten kunnen te maken hebben met woordkeus, stijl, zinsbouw of verwijzing. Tot welke categorie behoort de contaminatie? Wanneer gebruik je met behulp van en wanneer met de hulp van? Managers en kwaliteitsbewakers gebruiken soms bijzondere woorden als: het aanvliegen van uitdagingen, het aanjagen van processen, een probleem tackelen. Hoe worden zulke woorden of woordgroepen genoemd? Wat is het verschil tussen een leenwoord en een barbarisme? De meeste mensen die Nederlands spreken, gebruiken veel leenwoorden. Uit welke taal komen nu de meeste leenwoorden? Vergelijk de ontwikkeling van een modewoord met die van een neologisme. a Welke overeenkomst is er? b Welk verschil kun je aangeven? Hoe weet je of een woord officieel is geaccepteerd in het Nederlands?

Startopdracht 2

Kunnen

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. T1 1 Lees de zinnen a-j. Schrijf de soort formuleringsfout op.

Kies uit: afkorting – barbarisme – contaminatie – formeel – moeilijk – ouderwets – plat – vaag of verkeerd woord. 2 Verbeter de zinnen. a Tjonge, wat kosten twee bolletjes ijs met slagroom daar duur! b Pieter vindt dat we in het onderhavige geval wel een beetje soepeler mogen zijn.

380

381

Formuleren deel 1

6

6

c Ik kom op deze kwestie terug, maar ik wil eerst mijn directe medewerker wat kaders laten stellen. d Ik ben van mening dat we zulks niet moeten accepteren. e Voordat de rector zijn toespraak zou houden, zaten er behoorlijk wat leraren in de docentenkamer te ouwehoeren. f De houding van Theo t.a.v. deze kwestie is goed verklaarbaar. g In zijn oratie richtte de hoogleraar zich tot enkele van zijn meest begaafde studenten. h Ik vraag me af of je je wel beseft waar je mee bezig bent? i Heb je het financieel jaaroverzicht al bekeken? Ik ben akkoord met de posten die erop staan. j Hij werd veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uur, tenzij hij de boete ook betaalde.

3 4 5 6 7 8 9 10

Dat de prijs n.o.t.k. is, maakt mij zowel nieuwsgierig als een tikkeltje achterdochtig. Gelukkig hebben ze hem vandaag eindelijk van de ic gehaald. Dat Jan voor de zoveelste keer z.k.a. was, irriteert me mateloos. Hij woont in hotel Mama, d.w.z. nog steeds thuis bij zijn ouders. Veel van Hr. Ms. schepen waren in die jaren tijdens de vlootdagen in Den Helder te bewonderen. Ik denk bijv. aan de aanschaf van een geheel nieuwe outfit. Hij moet m.i. gewoon wat harder gaan werken. Alle kinderen m.u.v. Johnny mochten van hun ouders mee op excursie.

Opdracht 5

Onjuiste woordkeus

Formuleren deel 1

Verkeerd woord

[139]

T1 1 Schrijf van elke zin het verkeerde woord of de verkeerde woorden op.

2 Schrijf de betekenis van dit woord/deze woorden op. T2 3 Bedenk wat de boodschap van de zin moet zijn.

Opdracht 3

Verkeerd woord

[139]

T1 Sommige woorden verwar je met elkaar. Daardoor krijgt je zin een andere betekenis dan je bedoelde.

a

– Lees de zin en bedenk wat de betekenis is. – Kies het juiste woord. 1 Hij ging erg vroeg naar huis. Blijkbaar/Schijnbaar had hij het niet erg naar zijn zin op het feest. 2 Onze auto is echt niet kleiner als/dan de wagen van de buurman. 3 Als Franca en Eric nog langer willen blijven, moeten hun/zij dat zelf weten, maar ik ga nu toch echt naar huis. 4 Hun dochter is wat spulletjes kwijtgeraakt op school en nu stellen haar ouders de school daarvoor aansprakelijk/verantwoordelijk. 5 We willen je weer aanvaarden als volwaardig lid, mits/tenzij je voortaan op het rechte pad blijft. 6 Ik wist echt niet dat jouw vader zo’n reden/rede kon afsteken, maar hij deed het heel netjes. 7 Doordat/Omdat er minder verse aanvoer was, hebben we onze voorraden moeten aanspreken. 8 Met behulp van/de hulp van een aantal trouw gebleven aanhangers wist hij te ontkomen aan de vijand. 9 Hij is erg op zichzelf gericht; hij bekommert zich dan ook niet het minst/niet in het minst om zijn oude ouders. 10 Dit land beschikt over een behoorlijk arsenaal aan kernwapens. Dat moet je niet onderschatten/ overschatten. 11 Hij bezoekt zijn geboortestad slechts af en toe, maar afgelopen zomer was hij geregeld/regelmatig op vrijdagochtend in de binnenstad om een training te volgen. 12 Op de vraag van de voorzitter of zij op de hoogte was van het geknoei met de facturen, antwoordde ze dat zij dat vergeten had/vergeten was. 13 Wanneer het precies gebeurde weet ik het niet meer, maar destijds/indertijd verloor ik mijn geloof in de solidariteit van de leden van de gemeenschap. 14 Bij brand is het belangrijkste advies: blijf gerust/rustig.

Opdracht 4

Afkortingen

T1 In teksten is het niet de gewoonte veel afkortingen te gebruiken. Schrijf de afkortingen in de

volgende zinnen voluit. 1 Je hebt NB drie keer achter elkaar te hard gereden op deze route waarvan bekend is dat de politie er vaak controleert. 2 Ik snap werkelijk niet dat hij een auto die z.g.a.n. is, nu alweer te koop aanbiedt.

382

4 Vervang het verkeerde woord door een passend en juist woord.

[137]

Vanwege zijn poging tot desertie werd de negentienjarige soldaat gefuseerd. b Blijf nou maar in bed, je bent volgens mij een beetje koortsachtig. c Alhoewel de politici positief waren, bleek de conference in Berlijn achteraf een mislukking te zijn. d Ik was onlangs in het provinciehuis en ontmoette daar een gedupeerde van de PvdA. e Het succes van het team is voor een groot deel te wijten aan de inzet en begeleiding van de projectleider. f Vanwege botsingsgevaar worden ganzen dicht bij de start- en landingsbanen van Schiphol soms vermoord.

Opdracht 6

Verkeerd voorzetsel

[139]

Als je een tekst schrijft, gebruik je soms een verkeerd voorzetsel. Hierdoor verandert de betekenis van de zin. T1 1 Schrijf de verkeerde combinaties op.

2 Bedenk of zoek het juiste voorzetsel. a Je kunt nog tot en met vrijdag op deze baan solliciteren. b In vergelijking tot Amsterdam is Haarlem slechts een onbeduidende voorstad, maar voor de directe regio vervult Haarlem een uitermate belangrijke functie. c Ik twijfel sterk over zijn capaciteiten. d Laten we een moment stilstaan voor de slachtoffers van de orkaan. e Gelukkig ben ik voorzien met allerlei moderne snufjes op het gebied van elektronica. f Na aanleiding van deze gebeurtenissen zag hij zich genoodzaakt om met een verklaring te komen. g Gelukkig waren we verzekerd voor zijn steun aan de goede zaak, want zonder hem hadden we het niet gered. h Ik ga nog even na haar toe, want zij kan wel wat hulp gebruiken.

Opdracht 7

Verkeerde uitdrukking

[139]

De Nederlandse taal kent heel veel uitdrukkingen. Omdat niet iedereen even bekend is met de betekenis ervan, worden ze nogal eens door elkaar gehaald. Dit geeft vaak grappige zinnen. T1 1 Schrijf het foute woord (de foute woorden) op. T2 2 Bedenk welke uitdrukking er zou moeten staan. 3 Wat is volgens jou de betekenis van de goede uitdrukking?

383

Formuleren deel 1 a b c d e f g h i j

6

6

Onze buurvrouw gaat een weekje op vakantie zonder haar kinderen. Hoewel zij goed voor zichzelf kunnen zorgen, hebben mijn ouders beloofd om een oogje op het zeil te zetten. Na de teleurstelling probeerde hij haar een hart onder de gordel te steken. Vroeger kon hij goed met zijn zakgeld omgaan, maar de laatste tijd smijt hij nogal wat geld over de bal. We hebben niet veel personeel meer, maar je moet roeien met de roeiers die je hebt. Erg actief is hij niet; hij zou zijn armen wel wat meer mogen laten wapperen. Het was een gezellige, ongedwongen ontmoeting. We hebben een beetje over koetjes en kindjes zitten praten. Waar bemoeit hij zich mee? Schoenmaker, houd je bij de les! Ik kon geen verstandig woord met hem wisselen: hij praat als een kind zonder kop. Het is daar niet pluis in de discotheek, het gaat van kwaad tot kwader. Raymond ergerde zich groen en blauw aan de chaotische werkwijze van zijn pws-partner.

Opdracht 8

Contaminatie

Woorden uit de vaktaal (jargon)

Platte woorden

Vage woorden

Formuleren deel 1

Ouderwetse woorden (archaïsmen)

Te formele woorden

[140]

Opdracht 10

T1 1 Schrijf van elke zin de contaminatie op.

2 Schrijf de delen op waaruit de contaminatie is opgebouwd. 3 Verbeter de zin.

Woorden verbeteren in een tekst

[141, 143]

– Lees tekst 8. Herschrijf de tekst voor medeleerlingen. Vervang de vetgedrukte woorden door eenvoudigere of passendere woorden. Soms moet je hierdoor de zinsconstructie aanpassen.

T2 –

a b c d e f g h i j

Ik zit me te irriteren aan die vent, omdat hij discrimineert. Waar is de conciërge nou? Ik heb hem toennet nog gezien bij het afgeven van de verzuimkaart. ‘Dat verhaal van jou moet je maar tegen de directeur vertellen’, zei de teamleider. Besef je je eigenlijk wel waar je mee bezig bent? Zij moest eerlijk toegeven dat ze een beetje gejokt had. Dit concern behoort tot een van de grootste in de Verenigde Staten. Meneer Van Vliet is toch een medestadsgenoot van jou? En toch krijg ik altijd weer een brok in mijn keel als Sinterklaas in aantocht komt. Izzy vond de prijs van die laptop veel te duur en gaat op zoek naar een alternatief. Carlo zei: ‘Tjonge, wat weegt zo’n puppy eigenlijk licht in vergelijking met onze volwassen hond.’

Opdracht 9

Vaktermen, platte, vage, ouderwetse en te formele woorden

TEKST 8

Havo 4-leed

Toen de bel ging, verlieten de leerlingen van havo 4 in allerijl het lokaal. Zij pleurden hun zooi in de kluisjes, namen hun mantel mee en spoedden zich naar de uitgang. Enkelen konden het niet laten om buiten op het plein een peuk te paffen, waarvoor zij een reprimande ontvingen van de conciërge. Hiermee uitte hij een stuk ergernis. Anderen inspecteerden hun playlist, alvorens met de oortjes in op de fiets te stappen. Ze zouden weldra thuis zijn, alwaar het huiswerk wachtte.

[141, 143]

Als je een prettig leesbare tekst wilt schrijven, gebruik je geen platte, vage, ouderwetse (archaïsche) en te formele woorden. Ook het gebruik van vaktermen (jargon) moet je beperken. Voordat je zinnen gaat herschrijven, oefen je met het herkennen van de verschillende soorten woorden.

Opdracht 11

Vreemd woord, barbarisme

[142]

T1 1 Schrijf de vreemde woorden/woordgroepen of barbarismen op.

2 Vervang deze door een gangbaar Nederlands woord of een gangbare woordgroep. T1 1 Schrijf de volgende woorden in de juiste kolom. Elke kolom bevat uiteindelijk vijf woorden. Als je een

woord niet kent, kun je een (online) woordenboek raadplegen. T2 2 Geef voor elk woord een bruikbaar alternatief.

3 Vergelijk jouw werk met dat van een medeleerling. Bespreek de verschillen. Probeer tot overeenstemming te komen over het juiste antwoord. aanslingeren – aanstonds – antichambreren – belendende percelen – del – delirium – deponeren – driewerf – euvel duiden – hors-d’oeuvre – ’s lands wapenrok – louter – mietje – optyfen – pancreas – piketpaaltjes plaatsen – retourneren – route uitzetten – schijtluis – uitroosteren – uwerzijds – verbeterslag – vigerend beleid – waarde collega – zeikstraal.

384

a De dertiger jaren van de vorige eeuw worden gekenmerkt door een economische crisis. b De berichten over de terroristische aanslag namen de gehele frontpagina van de krant in beslag. c Griet Op de Beeck is ook in Nederland een gekend schrijver; haar bijdrage aan het programma Zomergasten trok veel kijkers. d Op haar verjaardag ging Lieke met haar oma taart eten in de serre van de patisserie aan de Wijnstraat. e Mijn tante en oom wonen al jaren in de grootstad Amsterdam. f Middels een advertentie bedankte de kledingzaak zijn klantenkring voor de belangstelling tijdens de openingsreceptie. g Onze vrienden vertrokken naar Amerika in de verwachting dat ze daar met hun bedrijf meer geld konden maken. h De school wil zich onderscheiden van andere scholen door excellente leerlingen in de picture te zetten.

385

Formuleren deel 1

TEKST 9

6

6

Conformisme houdt onze woordenschat overzichtelijk

Eindopdracht 13

Formuleren deel 1

Weten

TON DEN BOON – 21/12/16, 01:32 In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. Treitervlogger is het Woord van het Jaar geworden. Het is een van de tienduizenden woorden die het afgelopen jaar in onze taal zijn ontstaan. Hoeveel nieuwe woorden er jaarlijks worden bedacht, is onbekend, maar we weten wel dat van al die neologismen er aan het eind van het jaar ongeveer 1800 beklijven. Ook dit jaar moeten er dagelijks zo'n vijf woorden bij gekomen zijn die we in de toekomst nog zullen gebruiken. Welke dat zijn, weten we per definitie pas over een paar jaar.

T1 Geef van de volgende beweringen aan of ze juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die niet juist zijn.

1 2 3 4 5

Laten we aannemen dat treitervlogger een blijvertje is, dan staan daar zeker tien nieuwe woorden tegenover die op 31 december op de mestvaalt van de taalgeschiedenis achterblijven. Pestvlogger bijvoorbeeld, asovlogger, dreigvlogger, ettervlogger, haatvlogger, hangvlogger, relvlogger, terreurvlogger en tuigvlogger. Allemaal woorden die óók figureerden in de berichtgeving over de bekendste overlast gevende vloggers van dit jaar. Vooralsnog hebben ze het afgelegd tegen treitervlogger, maar misschien krijgen ze ooit nog een tweede kans.

Een contaminatie is geen formuleringsfout, maar een creatieve taaluiting. Het woord trottoir is een gallicisme. Het woord sowieso is een leenwoord. Een woord dat is overgenomen uit het Duits, heet een germanisme. Het verschil tussen destijds en indertijd heeft te maken met het wel of niet precies kunnen bepalen van de tijd waarin iets gebeurde. 6 Containerwoorden zijn scheldwoorden, die je niet in een tekst moet opnemen. 7 Het gebruik van jargon is alleen zinvol als je met vakgenoten communiceert. 8 Je kunt beter geen neologismen gebruiken in een zakelijke brief over huursubsidie.

Eindopdracht 14 Als de media over een actualiteit beginnen te publiceren, gebruiken ze in het begin vaak verschillende (nieuwe) woorden. Toch zie je vaak na een paar dagen al welk van die neologismen zal blijven hangen. Dat komt doordat de media zich in hun woordkeus aan elkaar conformeren. Als een nieuw verschijnsel eenmaal een paar dagen in het nieuws is geweest, gebruiken journalisten er veelal hetzelfde woord voor. Dat versnelt de inburgering van het ‘uitverkoren’ neologisme en zorgt ervoor dat onze nieuwe woordenschat overzichtelijk blijft.

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. A T1 1 Schrijf van elke zin de soort formuleringsfout op. T2 2 Verbeter de zin.

Kies uit: afkorting – archaïsme – barbarisme – contaminatie – moeilijke woorden – platte woorden – te formele woorden – vage woorden – verkeerd woord/verkeerde uitdrukking.

Bron: Conformisme houdt onze woordenschat overzichtelijk, in: Trouw.

Plusopdracht 12

Tekst herschrijven tot een ironische tekst

[75, 141 – 143]

I 1 Herschrijf tekst 10 tot een ironisch verhaal door archaïsche, vage, platte of geleende woorden te gebruiken.

2 Bedenk de afloop van dit verhaal en schrijf deze op in ongeveer 100 woorden. T2 3 Ruil je verhaal met dat van een medeleerling en bespreek elkaars resultaat.

TEKST 10

Kunnen

Maandagochtend

Het is weer maandagochtend! De wekker gaat luid af. Ik wil hem niet horen. Het gekke ding gaat nog een keer. Ik wil niet uit mijn bed, maar het moet. Beneden hoor ik het opgewekte gebabbel van mijn broertje. Hij heeft er zin in, maar ik zie op tegen de dag. Weer school: saaie lessen, zeurende leraren en muffe lokalen. Ik heb niets aan mijn huiswerk gedaan. O nee, het derde uur heb ik een proefwerk. Niet geleerd dus. Misschien zie ik M… nog.

a b c d e f g h i j

De mango behoort volgens onze vriendin tot een van de lekkerste exotische vruchten, maar wij vinden een goudrenet ook heel lekker. Na de opmerking van de directeur ging hij terstond aan het werk. Beste medewerkers, vanuit het managementteam delen wij mee dat de plannen op papier staan. We moeten alleen nog een vertaalslag maken voor de werkvloer. Hij kreeg medicijnen van zijn arts, omdat hij regelmatig last had van zijn maag. Voor een paar maanden geleden schreef Toria me dat zij binnenkort van baan zal veranderen. Het maakt geen verschil uit of je wel of niet je legitimatiebewijs bij je hebt, alle toegangsbewijzen worden gescand. Roald is schijnbaar geslaagd voor zijn examen, want de vlag hangt uit bij zijn huis. Het meest interessante voorstel tot verbetering van het beleidsplan werd gedaan door twee stagiaires. De directie wilde na de plechtige herdenkingsdienst een streep zetten achter de tragische gebeurtenis. In de personeelsadvertentie vraagt het bedrijf een nieuwe medewerker met een can-do-mentaliteit. Evert meent dat hij wel kan solliciteren.

Moeizaam sta ik op. Ik pak enkele kledingstukken van mijn stoel, eet snel een boterham, zet de muziek aan en ga het donker in op mijn fiets. De koude ochtendlucht stroomt door mijn lichaam. Dan hoor ik dat iemand achter me mijn naam roept. Ik kijk achterom en zie…

386

387

Formuleren deel 1

6

6

Jouw leerdoelen 3F

TEKST 11

Gespruzie

Vaak liggen irritatie en liefde dicht bij elkaar. Ik heb bijvoorbeeld al lang een hekel voor (1) woorden die ik ‘jolige samentrekkingen’ noem. Dus woorden als yoghonaise (2) (yoghurt en mayonaise vermengd tot iets waar je je gezond bij zou moeten voelen); ik word daar rillerig van. Consuminderen. Wetenswaardevol. Rrrrrr. Toch bedenk ik zelf ook weleens een jolige (3) samentrekking en dan word ik er juist helemaal warm van. De laatste jolige samentrekking die ik bedacht, was ‘gespruzie’. Een gespruzie is een interactie waarvan je eerst denkt dat het een gewoon gesprek is. Maar alras (4) blijkt dat het een ruzie is, die vermomd is als gewoon gesprek. Vooral in de liefde komen gespruzies voor. Voor je het weet, zit je met zichtbaar kloppende aderen een ‘gesprek’ te voeren en zoek je met één hand alvast naar een stuk serviesgoed dat je eventueel zou kunnen stukgooien zodat (5) je argumenten extra bekrachtigd worden. (…) Op de werkvloer zijn gespruzies vaak subtieler, omdat mensen dan beter in staat zijn om tot het eind vol te houden dat het gewoon een professioneel gesprek was. ‘Goed! Nou! Daar zijn we uit! Ik ga dus alle voorbereidingen treffen en jij komt er op het al-ler-laatst bij! Fijn dat we dit even hebben kunnen kortsluiten!’ (6) Een gespruzie gaat altijd van gesprek naar ruzie. Nooit omgekeerd. Dan zou het ook geen gespruzie heten, maar een rusprek. En dat klinkt voor geen meter (7).

Formuleren deel 2

Formuleren deel 2

B – Lees tekst 14, een ironische tekst van Paulien Cornelisse. T1 – Neem de nummering over en schrijf de soort formuleringsfout op. Kies uit: archaïsme – neologisme – verkeerd woord – vaag woord – plat woord.

Taalverzorging

3F

Nieuwe theorie

• Helder en afwisselend formuleren. • Stijlfouten herkennen en vermijden: storende

3F



3F



woordherhaling, foutieve tautologie, foutief pleonasme, dubbele ontkenning, niet-bedoelde dubbelzinnigheid, ambiguïteit, storend figuurlijk taalgebruik, overdrijving. Fouten in zinsbouw herkennen en vermijden: woord(en) op de verkeerde plaats, telegramstijl; woord(en) te weinig, congruentiefout, gebruik van de lijdende vorm, te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte; te lange zinnen, tangconstructie, verkeerd aansluitende beknopte zin, losstaand zinsgedeelte, foutieve samentrekking, foutieve inversie, geen symmetrie. Verwijsfouten herkennen en vermijden.

Zie de Rubrics Schrijven (p. 442): - Woordenschat nummer 16 - Taalverzorging nummer 18

Startopdracht 1

Storende woordherhaling, foutieve tautologie, foutief pleonasme, dubbele ontkenning [145] Niet-bedoelde dubbelzinnigheid en ambiguïteit [146] Storend figuurlijk taalgebruik [147] Overdrijving [148] Woorden op de verkeerde plaats [149] Telegramstijl; woord(en) te weinig [150] Congruentiefout [151] Gebruik van de lijdende vorm [152] Te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte; te lange zinnen [153] Tangconstructie [154] Verkeerd aansluitende beknopte bijzin [155] Losstaand zinsgedeelte [156] Foutieve samentrekking [157] Foutieve inversie [158] Geen symmetrie [159] Onjuist verwijzen [144]

Weten

Bron: Paulien Cornelisse, En dan nog iets.

In deze opdracht ga je na wat je al weet van de theorie in deze module. T1 1 Het is beter om in een zakelijke tekst matig gebruik te maken van woorden en zinnen met

2 ONLINE VOOR JOU

• • • • •

Extra oefenmateriaal Afkortingen Extra oefenmateriaal Verkeerd woord Extra oefenmateriaal Verkeerde uitdrukking Extra oefenmateriaal Contaminatie Extra oefenmateriaal Vaktaal, plat, ouderwets, te formeel woord • Tekst 8 Havo 4-leed • Tekst 10 Maandagochtend

TOETSEN

• Eindtoets Formuleren deel 1 versie A • Eindtoets Formuleren deel 1 versie B

R T1 3

4 5 6 7 8

9 10

388

een figuurlijke betekenis. Leg uit waarom dat zo is. a Waarom is het beter om geen telegramstijl in zakelijke teksten te gebruiken? b Welke regel geldt voor het gebruik van telegramstijl bij het beantwoorden van examenvragen? Wanneer is het gebruik van telegramstijl functioneel? Wat kan het effect zijn als je woorden op de verkeerde plaats in de zin zet? Hoe benoem je de fout in de zinsconstructie van de volgende zin? Na het diner stapten de groep bejaarden in de bus. Een tekst schrijf je bij voorkeur in de bedrijvende vorm. Leg uit waarom. Geef twee redenen waarom je heel lange zinnen in een tekst moet vermijden. Een veelvoorkomende tangconstructie is de zogenaamde ‘dat/als-constructie’: Mijn moeder vindt dat als ik nu stop met de muzieklessen, ik mijn muzikale basisopleiding niet heb voltooid. a Welk deel van de zin komt hierbij in de ‘tang’ te zitten? b Hoe los je dat op? Aan welke drie voorwaarden moet het woord dat je wilt samentrekken in een zin voldoen? Soms komt een verwijswoord onnatuurlijk over: De puberteit is voor sommige ouders een heftige periode in de opvoeding. Zij zouden haar het liefst overslaan. a Op welke twee manieren kun je dit oplossen? b Pas de zin aan.

389

Formuleren deel 2 Startopdracht 2

6

6 Kunnen

vertellen, maar ik durfde het niet zo goed. Frits is natuurlijk een prima gids, maar hij is wel behoorlijk autoritair. Ga maar eens tegen hem in! Heb je eigenlijk wel in de gaten hoe bang de meeste mensen voor hem zijn? h Laat de anderen ook maar eens wat doen. Je moet er echt voor waken dat je niet alles zelf doet. i Verlangt je oom al naar zijn pensionering? Nee hoor, hij wenst voorlopig nog wat langer te willen werken. j Ga de komende tijd hard aan de slag, want je moet zien te verhoeden dat je niet blijft zitten.

In deze opdracht laat je zien in hoeverre je de theorie in deze module kunt toepassen. T1 1 Schrijf de soort formuleringsfout op.

2 Verbeter het foutieve gedeelte van de zin. Kies uit: congruentiefout – foutieve inversie – foutieve samentrekking – losstaand zinsgedeelte – verkeerd aansluitende beknopte bijzin – verwijsfout – woorden op de verkeerde plaats.

Pluspdracht 4

a Verlangend naar vrede werd er eindelijk een wapenstilstand tussen de beide landen overeengekomen. b Een keur aan artiesten traden op in de nagenoeg uitverkochte circustent. c We verwachten dat u dit apparaat met plezier in gebruik gaat nemen en nemen we aan dat u er heel lang zorgeloos mee kunt werken. d De dieren op de kinderboerderij zijn inderdaad schattig, maar het management bepaald niet krachtdadig. e Jorn heeft geluk en toch nog een mooie kamer in het hotel geboekt. f Ik neem geen genoegen met deze karige tegemoetkoming. Omdat ik al heel lang in deze firma werkzaam ben geweest. g Na lang ploeteren, arriveerden we op de plaats van bestemming en meldden we ons meteen bij de receptie van het hotel. h Het dak was vijf jaar geleden al toe aan een grondige renovatie. Nu wordt deze eindelijk vervangen. i De Verenigde Naties heeft in een extra zitting urenlang aandacht aan deze kwestie besteed. j Zoals elk saunabedrijf staan wij onder strenge controle wat betreft de hygiëne van de overheid.

Storende woordherhaling, foutieve tautologie, foutief pleonasme, dubbele ontkenning

T1 2 T2 3

T1 4

[144] T2

T1 1 Schrijf het woord of de woorden waarin de stijlfout zit op.

2 Schrijf de soort stijlfout op. 3 Verbeter het foutieve deel van de zin.

5 T1 T2

Kies uit: dubbele ontkenning – foutief pleonasme – foutieve tautologie – storende woordherhaling. a

b c d e f g

390

Ik ben eigenlijk best wel vaak op wintersport geweest. Meestal gingen we naar Oostenrijk. De meeste keren lag er best wel veel sneeuw, maar dat was niet elk jaar zo. Maar in het algemeen konden we zelfs in de kerstvakantie nog skiën, zelfs als het flink dooide. Als het ’s nachts maar vriest, dan maken ze kunstsneeuw en daar kun je best wel aardig op afdalen. Wil je nog een tip voor een leuk dagje uit in Limburg hebben? Zo kun je bijvoorbeeld prima winkelen in Venlo, maar ook Roermond biedt aardig wat mogelijkheden. Hij heeft nogal wat noten op zijn zang, want nu eist hij weer dat alle sloten direct moeten worden vervangen. Ik heb nog nooit geen klant gehad die met een auto terugkwam. U bent echt de eerste. Tevens wil ik ook benadrukken dat ik niets met deze affaire te maken heb gehad. Het wegdek is glad, want hier is vorige week geasfalteerd. Je moet nu echt proberen te voorkomen dat je niet te hard rijdt. Ik heb eigenlijk nooit zo’n zin gehad in een lange busreis. Ik had dat eigenlijk beter meteen kunnen

Ambiguïteit

[145]

T2 1 Geef van de zinnen aan welke twee betekenissen ze kunnen hebben.

Stijlfouten Opdracht 3

Formuleren deel 2

a Beschrijf me de jongen die je leuk vindt. b Gisteren zag ik twee mannen met grote honden, die doodleuk op straat zaten te poepen. c De kok had wel door dat de rapen gaar waren. d Daniël verloor zijn portemonnee bij de bank, wat hij pas een dag later merkte. e De boswachter zag door de bomen het bos niet meer. a Vergelijk je antwoorden met die van een medeleerling. b Hoe kun je bij een dubbelzinnige zin de juiste betekenis kiezen? Schrijf samen de betekenissen van de volgende zinnen op. a Op deze regenachtige dag waren de politici met modder aan het gooien. b Laten we beginnen met de crisisbespreking, want het is twee voor twaalf. c Wodka is hij niet meer gaan drinken. d Er is alweer een bedrijf besmet verklaard. Wat een ramp voor Afbeelding 1 de boeren en de kuikens, die worden afgemaakt. e China zet rem op nieuwe auto’s. (krantenkop in het AD) a Bij welke zinnen van vraag 1 en 3 is er sprake van grammaticale ambiguïteit? b Herschrijf zin 1a zo dat er geen ambiguïteit meer in zit. Bekijk de tekst van afbeelding 1. a Welke twee betekenissen heeft de zin? b Herschrijf de zin zo dat de bedoeling van de schrijver duidelijker naar voren komt.

Opdracht 5

Overdrijving, storend figuurlijk taalgebruik, ambiguïteit

[145 – 147]

T1 1 Schrijf de soort stijlfout op. T2 2 Verbeter het zinsgedeelte waarin de stijlfout voorkomt.

a b c d

Het loopt enorm storm met telefoontjes van verontruste ouders die informatie willen hebben. De alleenwonende bejaarde man kreeg kort na elkaar twee beroertes, wat natuurlijk beroerd is. De internist van het regionale ziekenhuis zat behoorlijk in zijn maag met de verkeerde diagnose. Het lidmaatschap van de bank kost u niets en het levert u ontzettend veel op. Dit magazine bijvoorbeeld biedt u aanbiedingen, kortingen, workshops …Te veel om op te noemen! e ‘Mocht u niets meer horen, dan is het goed’, zei de assistente van de keel-, neus- en oorarts. f De workshop ‘Omgaan met examenstress’ werd een megagoede sessie, compleet met yoga-oefeningen. g De bestuurder zag kans om uit zijn totaal vernielde auto te kruipen en bleek er wonder boven wonder zonder kleerscheuren vanaf te zijn gekomen. h Voor de twee oudste kinderen hoeven de voogden niet te zorgen, want die zijn gelukkig getrouwd.

391

Formuleren deel 2

6

6

Fouten in zinsbouw Opdracht 6

Woorden op de verkeerde plaats, telegramstijl; woord(en) te weinig

a

[148 – 149]

T1 Herschrijf de zinnen. Voeg de ontbrekende woorden toe of verplaats ze.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

De e-mail dat de excursie niet doorgaat, kwam pas vandaag binnen. Ik vertrouw dat je dit niet verder vertelt. ‘Iedereen is niet zo slim als jij’, bitste Petra tegen haar broer. Nog steeds realiseert zij niet dat de verkering over is. Ik weet niet. Ik heb zo’n vermoeden. Hij is niet te vertrouwen. Ik denk, hij komt niet meer, hij zit allang aan het bier. Ben jij ook voor dat de lessen voortaan wat later beginnen? Hij vergewist zich dat alles aan boord is. Hij oriënteert momenteel op de arbeidsmarkt, maar hij is somber ten aanzien van zijn kansen. Ik vind, hij moet weg. Anders verandert er nooit wat. Ik hoop niet dat je het me kwalijk neemt dat ik morgenavond afwezig ben op je feest. Meegebrachte etenswaren mogen niet genuttigd worden met uitzondering van baby’s.

Opdracht 7

Congruentiefout en foutieve inversie

R 1 Wat is het verschil tussen een lijdende en een bedrijvende zin? T1 2 Waarom moet je het gebruik van lijdende zinnen zo veel mogelijk vermijden?

3 Herschrijf de volgende lijdende zinnen tot bedrijvende zinnen.

392

[153, 154]

een verkeerd aansluitende beknopte bijzin. T2 2 Herschrijf de zin.

a b c d e f g

[150, 157]

Binnenkort vertrekt het eerste vrachtvliegtuig en volgen later de overige toestellen. De media berichtte over de protesten in Den Haag tegen de voorgenomen bezuinigingen in de thuiszorg. De samenwerking tussen agenten, brandweerlieden en verpleegkundigen bleken voor verbetering vatbaar. Vorige week bezochten we Praag, maar overnachtten we net buiten de stad. Een aanzienlijk deel van de militairen zijn inmiddels naar Nederland teruggekeerd. Gelukkig gebeurt dit slechts eenmaal per jaar, maar ga ik het volgend jaar heel anders aanpakken. De inhoud van deze boeken zijn vooral voor jongeren interessant. De Verenigde Naties heeft aangedrongen op een onderzoek. Om twaalf uur hadden we een lekkere lunch en hebben we ’s middags nog hard gewerkt. Een grote meerderheid van de arbeiders gingen direct in staking.

Lijdende vorm

Tangconstructie en verkeerd aansluitende beknopte bijzin

T1 1 Schrijf voor elk van de volgende zinnen op of je te maken hebt met een tangconstructie of

2 Schrijf de naam van de fout in de zinsbouw op. 3 Herschrijf dit deel van de zin.

Opdracht 8

Er wordt op u gerekend, want in dit stadium wordt door onze medewerkers de laatste hand gelegd aan de plannen waarop door menigeen met smart wordt gewacht. b Dat jonge mensen voor dit karretje worden gespannen, wordt door ongeveer de helft van de bevolking afgekeurd, terwijl het door de andere helft juist toegejuicht wordt. c Natuurlijk werden we door de burgemeester op de hoogte gehouden en ook werden we op een gegeven moment door een dienstauto opgehaald. d We zijn eerst door de juwelier bedrogen en daarna zijn we ook door zijn naaste medewerker ernstig benadeeld.

Opdracht 9

T1 1 Schrijf het foutieve deel van de zin op.

a b c d e f g h i j

Formuleren deel 2

[151]

Zij denkt dat zij als zij nu flink aan de bak gaat, het nog wel zal redden. De nogal op geld beluste en niet al te fris ogende medewerker van de viskraam is tegen de lamp gelopen. Experts verwachten dat als het nog enkele dagen zo hard blijft regenen de hele vallei volloopt. Net bijgekomen uit een narcose begon de chirurg keihard tegen me te praten. Onderzoekers voorspellen dat als wij zo doorgaan er straks bijna geen bossen meer zullen zijn. De veel te lange en door de kaarsrechte wegen saaie route kon mij niet bekoren. De in al zijn gebaren een nerveuze indruk makende en telkens met zijn ogen knipperende acteur bezorgde mij kippenvel. h Na veel te laat thuisgekomen te zijn gaven zijn ouders hem twee weken huisarrest. i De altijd op verdachte situaties alerte rechercheur zag zijn onderzoek vastlopen door een vormfout. j Ziedend van woede ontving ik rake klappen, want hij kon het niet uitstaan dat ik met zijn vriendin naar de bioscoop was gegaan. k De in grote boodschappentassen door de neven meegebrachte zelfgebakken lekkernijen werden diezelfde avond nog door ons verorberd. l Net vertrokken uit een gemoedelijk stadje vertelde een aardige mevrouw bij een tankstation me waar ik een goed hotel voor onderweg kon vinden.

Opdracht 10

Foutieve samentrekking en verkeerd aansluitende beknopte bijzin [154, 156]

In de volgende zinnen is sprake van een foutieve samentrekking of een verkeerd aansluitende beknopte bijzin. T1 1 Schrijf de naam van de fout in de zinsbouw op. 2 Herschrijf de zin. a b c d e f g h i j

De verpleegkundige stond ingepland voor de avonddienst, maar werd het rooster niet toegestuurd. Deze man is betrouwbaar en uitgekozen voor een gevaarlijk karwei. Mijn nichtje was knap en haar broers een beetje lomp. Lang uitslapend kocht mijn moeder verse broodjes voor mij. De inwoners van dit dorp zijn trots op hun burgemeester en meteen op het plein bijeengekomen. Mijn vader schudde zijn hoofd langzaam en de kaarten heel vakkundig, want hij speelde graag spelletjes. Lui in de bomen hangend bestudeerden de onderzoekers het gedrag van de chimpansees heel nauwkeurig. Zij heeft zonder jas in de kou gelopen en daardoor griep. Het profielwerkstuk doorbladerend bleek er een pagina met belangrijke grafieken te ontbreken. Na het café tevergeefs te hebben gezocht, ging gelukkig wel de zon schijnen.

393

Formuleren deel 2 Opdracht 11

6

Geen symmetrie en losstaand zinsgedeelte

6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

[155, 158]

T1 1 Schrijf de soort fout in de zinsbouw op.

2 Verbeter de zin. a

De aanleg van het vliegveld heeft minstens drie belangrijke gevolgen gehad voor de omgeving: toenemende geluidsoverlast, luchtvervuiling en het is op de wegen in de regio veel drukker geworden. b De media besteden veel aandacht aan mensen met allerlei ziektes. Voor de camera en de microfoon komen zij vertellen wat hun mankeert, wat zij voelen en over de therapie. c Het meisje kon het jurkje dat zij bij een postorderbedrijf had besteld, niet dragen tijdens Kerstmis. Want het werd te laat geleverd. d Wat niet bij de reis inbegrepen is, zijn de lunches, entreegelden, facultatieve excursies en wat u uitgeeft aan fooien. e De vakbonden en de directie waren het lange tijd oneens over een aantal kwesties, maar gisteravond laat is na breedvoerig overleg een resultaat bereikt. Waarover iedereen tevreden is. f De voorzitter van het chemiebedrijf verbindt zich aan duurzame projecten in eigen land. Zoals de Schooldakrevolutie. Het doel van het project is om in 2020 de helft van alle daken van basis- en middelbare scholen van zonnepanelen te voorzien.

Formuleren deel 2

Dit zijn zaken … hij niet graag spreekt. Het thema … de voorzitter aansneed, bleek nogal gevoelig te zijn. Is er iemand in de zaal … weet hoe je dit het best kunt aanpakken? Ik weet niet … van jullie hiertoe in staat is, maar ik kan het in elk geval niet. Het dak … we staan, dient dringend vervangen te worden. Als je de woning verlaat, moet je … natuurlijk wel goed afsluiten. Een motorkettingzaag is een stuk gereedschap … je uitermate voorzichtig moet omgaan. Ik heb geen idee … we staan te wachten, maar het schijnt een lange man te zijn. Niet komen opdagen is het stomste … je kunt doen. De kwestie … ik loop te denken, boeit jou waarschijnlijk niet. … heb jij de sleutels toevertrouwd? De jongen … Anna de laatste tijd vaak gesignaleerd wordt, heeft al een strafblad. Het park … we wonen, wordt binnenkort gerenoveerd, dus we vrezen wel enige overlast. In de brugklas vond ik het erg belangrijk, … ik mocht zitten.

Pluspdracht 14

Betekenisverschil door verwijswoorden

[159]

In de volgende zinnen zijn verschillende betrekkelijke voornaamwoorden gebruikt als verwijswoord. Hierdoor is de betekenis van de zinnen niet gelijk.

Verwijzingen

T2 Verklaar samen het verschil in betekenis tussen de zinnen van a en b aan de hand van de betrekkelijke

voornaamwoorden.

Opdracht 12

Verwijswoorden

[159] 1 a b 2 a b 3 a b 4 a

In teksten gebruik je vaak verwijswoorden. Gebruik ze correct, want anders weet de lezer niet waarnaar je verwijst. T1 Schrijf de juiste verwijswoorden op de open plaatsen.

Kies uit: hij – zij/ze – het – hem – haar – zijn – hen – hun. T1

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

T1

De organisatie zorgt goed voor … leden. Als je de buren nog wilt spreken, moet je … nog snel bezoeken, want binnenkort verhuizen ze. Dit is een bekende bibliotheek, want … heeft enkele uitstekende afdelingen voor diverse wetenschappen. Ons muziekkorps mag er zijn. Ik heb … gisteren weer eens horen spelen en was verrukt. We hebben nog steeds last van de crisis en … vervelende bijwerkingen. Het ziekenhuis is mooi gelegen. In … directe omgeving bevindt zich een prachtig park. Waarom staan de fans nog buiten? Ik heb … toch gezegd dat wachten zinloos is. Ons geeft hij nooit wat, maar … ontvangen steeds interessante bedragen. Ik zou Anita wel in vertrouwen willen nemen, maar om … meteen alles te vertellen, gaat wel wat ver. De pannenkoek was lekker. Ik heb … bestrooid met suiker.

Opdracht 13

Verwijswoorden

[159]

T1 Schrijf de juiste verwijswoorden op de open plaatsen.

Kies uit: aan wie – dat – deze – die – dit – met wie – naast wie – op wie – waaraan – waarmee – waarnaast – waarop – waarover – wat – wie.

394

De laatste keizer woonde in een groot paleis, dat we niet mooi vonden. De laatste keizer woonde in een groot paleis, wat we niet mooi vonden. Dit apparaat is het enige dat nog functioneert. Dit apparaat is het enige wat nog functioneert. Dat vliegtuig is het mooiste dat ik hier heb aangetroffen. Dat vliegtuig is het mooiste wat ik hier heb aangetroffen. Bedenk een zin waarbij de betekenis verandert als je verschillende betrekkelijke voornaamwoorden gebruikt. b Ruil de zin met een medeleerling. Laat de ander de betekenissen ervan opschrijven. Kijk elkaars werk na.

Opdracht 15

Verwijswoorden

[159]

T1 Neem de nummers over en schrijf de juiste verwijswoorden erachter. Bij elk nummer hoort één verwijswoord.

TEKST 12

‘Everybody cans it’

Honderd jaar geleden schreven journalisten netjes op … (1) parlementsleden en bewindslieden in hun vergaderingen bespraken. De journalist was een notulist, en … (2) moest zich aanpassen aan de procedures van het politieke bedrijf. De verhouding tussen pers en politiek is in een eeuw ingrijpend veranderd. De journalisten zijn niet de sterren, dat blijven de politici, maar … (3) hebben niet langer de leiding over de voorstelling. In het verlengde van die regisseursrol hebben journalisten zich nóg een rol toegeëigend: … (4) van jurylid in een taaltalentenjacht. Toen Wilders, … (5) toen dagelijks de kranten probeerde te halen, eiste dat de VVD een ‘keutel’ inslikte, kwam hij meteen op televisie, en nadat voorman Hans de Boer uitkeringsgerechtigden ‘labbekakken’ had genoemd, gonsde dat nog dagen na in alle media. Sommige kranten hebben er op …

395

Formuleren deel 2

6

6 Opdracht 17

(6) website een hele rubriek voor ingeruimd. Daarin staan uitspraken van politici en andere beroemdheden, met een regel commentaar. Dan heeft bijvoorbeeld een Vlaamse minister in steenkolenengels gesproken, … (7) de pers meteen reageert met zinnen als: ‘Engels is makkelijk. Everybody cans it.’ Een korte quote dus, … (8) gevolgd wordt door een ironisch juryrapport. Het format is ook in andere landen bekend, maar … (9) heeft nog geen naam. De lezers van dergelijke rubrieken zijn zich bewust van de onuitgesproken regels voor … (10) je wel en niet kunt zeggen als politicus. Ook onbedoelde dubbelzinnigheden, ongelukken met beeldspraak en gehaspel worden afgestraft. De journalisten kunnen hun commentaar beknopt houden voor de lezers: … (11) zullen sowieso wel zien waarom deze uitspraken in de rubriek zijn opgenomen. Bonuspunten krijgen politici daarentegen voor compacte, concrete uitspraken, … (12) ze kunnen scoren. En als politici, … (13) journalisten een gesprek aangaan, gaan uitleggen hoe zij hun werk moeten doen, schreeuwen ze natuurlijk om opname in de rubriek: ‘Zelfs als ik de wc te hard doortrek, zullen analisten er allerhande dingen achter zoeken.’ De politicus Herman Schueremans vindt dat de journaliste Marjan Temmerman niet te hard moet doorvragen over … (14) beperkte activiteit als Vlaams parlementslid: ‘Zeg, madammeke …’. Dat geldt ook voor politici die zich op … (15) eigen kracht in de media begeven. De ene keer zetten journalisten een politicus een lauwerkrans op het hoofd, de andere keer zijn ze het jongetje … (16) wijst op de ontbrekende kleren van de keizer. De tijd dat ze louter notuleerden, behoort tot het verleden. Bron: Peter Burger en Tom van Hout, Everybody cans it, in: Onze Taal.

Plusopdracht 16

Tekst herschrijven

Formuleren deel 2

Tekst herschrijven

[149, 153 – 154]

T2 Herschrijf tekst 14.

Verbeter de schuingedrukte delen in de tekst. Let op: tangconstructie, verkeerd aansluitende beknopte bijzin en telegramstijl. De tekst staat ook als formulier in de startlicentie.

TEKST 14

Poep is goud

Poep is goud. Het is dé slogan van Louise Vet, de directeur van het Nederlands Instituut voor Ecologie. Vet is een van de gangmakers van de in milieukringen steeds vaker bejubelde en door sommigen tot hoogste doel gedefinieerde circulaire economie in Nederland. En ze doet wat ze predikt: ook in het eigen kantoor worden de uitwerpselen van de medewerkers opgevangen en verwerkt tot waardevolle grondstoffen of gebruikt voor energieopwekking. Circulair produceren. Met zo min mogelijk grondstoffen, fossiele energie en afval. Is van het allergrootste belang voor de ontwikkeling van een duurzame economie. Levert Vet dit jaar een achtste plaats op in de duurzame top 100. Zo gevraagd stelt zij dat harmonie tussen ecologie en economie mogelijk is. Haar project ‘Poep is gezond’ dingt mee naar de titel ‘Nationaal Icoon van het jaar’. Bron: Bijlage Trouw.

[149, 152 – 155, 159]

T1 Herschrijf tekst 13.

Aanwijzingen: – Vervang de verkeerd aansluitende beknopte bijzin in zin 1. – Haal de tangconstructie weg in zin 2 en maak er twee zinnen van. – Vervang het losstaand zinsgedeelte van zin 3 en maak de zin volledig. – Vervang zin 4, die in telegramstijl is geschreven. – Vervang de tangconstructie in zin 5 en vervang het moeilijke woord. – Verbeter het foutieve verwijswoord in zin 5. – Verander zin 6, waarin een tangconstructie staat. – Vervang zin 7, die in telegramstijl is geschreven. De tekst is ook als formulier beschikbaar.

TEKST 13

Veel eikels

(1) Uitgaande van berichtgeving in diverse media vielen er afgelopen najaar erg veel eikels. (2) De kans is daarom groot dat er volgend jaar nog meer wilde zwijnen zullen zijn op de toch al door de in enorme aantallen zich voortbewegende beesten geteisterde Veluwe. (3) Want volop voedsel voor de biggen die straks geboren worden. (4) Wil niet meteen zeggen, je gaat overal zwijnen zien hier. (5) Omdat er zo veel van die voor de zwijnen hoogst begerenswaardige eikels zijn, hoeven hun niet ver aan de wandel om aan eten te komen. (6) Veel mensen weten niet dat als de eikels op zijn later in het jaar ze weer veel meer moeten rondscharrelen om eten te vinden. (7) Worden ze toch weer zichtbaar!

Eindopdracht 18

Weten

In deze opdracht controleer je je kennis van de theorie in deze module. T1 Bepaal of de volgende uitspraken juist of onjuist zijn. Verbeter de uitspraken die onjuist zijn.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Te weinig afwisseling in de zinsbouw en zinslengte maakt een tekst saai. Bij een tautologie en een pleonasme gaat het om overlap in de betekenis van woorden. Een dubbele ontkenning is een stijlfout zonder inhoudelijke gevolgen. In vaste uitdrukkingen komt nog weleens een tautologie voor. Woordherhaling in een tekst is storend voor de lezer of luisteraar. Je moet zorgen voor afwisseling van woorden. Foutieve inversie ontstaat vaak in bijzinnen die beginnen met en of maar. Een fout in de symmetrie wordt meestal gemaakt in een opsomming. Het gebruik van hun als het onderwerp van een zin is soms toegestaan. Als je wilt verwijzen naar een hele zin, gebruik je altijd het woord wat. Zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ing of -teit zijn vrouwelijk; je kunt ernaar verwijzen met ze en haar.

Eindopdracht 19

Kunnen

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. Bron: Puur natuur.

396

T1 1 Benoem de formuleringsfout. T2 2 Verbeter het foutieve gedeelte van de zin.

397

6

6

Formuleren deel 2

Kies uit: congruentiefout – dubbele ontkenning – foutief pleonasme – foutieve samentrekking – foutieve tautologie – losstaand zinsgedeelte – telegramstijl – verkeerd aansluitende beknopte bijzin – verwijsfout – woorden op de verkeerde plaats.

ONLINE VOOR JOU

• Extra oefenmateriaal Woorden op de •

a b c d e f g h i j k l

Graag demonstreren wij u aan huis de elektrische fiets. Om aan te tonen dat dit rijwiel het beste van het beste is. De maatschappelijke stage die ik bij een verpleeghuis heb gedaan, was leuk en goed verlopen. Het comité deelde gisteren mee dat zij overweegt om de actie op zeer korte termijn te beëindigen. Na de vergadering gesloten te hebben, verliet het publiek mokkend de zaal. Hij vroeg me om een advies. Hoewel ik van die materie zelf ook niet al te veel afwist. Hopend op een positieve uitslag deelde de scheidsrechter hem mee dat het doelpunt niet aan zijn team toegekend kon worden. De omgeving van het huis is heel bosrijk, maar ik heb daar nog nooit geen eekhoorn gezien. De weerman zei dat het morgen misschien zou kunnen gaan regenen. Ik vertrek. Het is al laat. Bus wacht niet. Verder gaan we ook nog kijken naar de gevolgen van deze chemische reactie. Ben uiteindelijk maar naar haar toe gegaan. Heb haar gezegd dat het me speet. Ze zei dat ze me niet geloofde. Ben boos geworden. Door zijn vileine column in het tijdschrift kwamen er een groot aantal ingezonden brieven binnen bij de redactie.

Eindopdracht 20

• • • • • • • • • • • •

verkeerde plaats Extra oefenmateriaal Telegramstijl; woord(en) te weinig Extra oefenmateriaal Congruentiefout Extra oefenmateriaal Gebruik van de lijdende vorm Extra oefenmateriaal Tangconstructie Extra oefenmateriaal Verkeerd aansluitende beknopte bijzin Extra oefenmateriaal Losstaand zinsgedeelte Extra oefenmateriaal Foutieve samentrekking Extra oefenmateriaal Foutieve inversie Extra oefenmateriaal Verwijswoorden Extra oefenmateriaal Tekst herschrijven Tekst 16 Veel eikels Tekst 17 Poep is goud Tekst 18 Telefoonalfabet moderniseren?

Formuleren deel 2

TOETSEN

• • • •

Eindtoets Formuleren deel 2 versie A Eindtoets Formuleren deel 2 versie B SE Formuleren deel 1-2 versie A SE Formuleren deel 1-2 versie B

Tekst herschrijven

In deze opdracht pas je de vaardigheden toe die je hebt geleerd in deze module. T2 Herschrijf tekst 15. Er staan acht fouten in.

Let op: congruentiefout, losstaand zinsgedeelte, tangconstructie, verkeerd aansluitende beknopte bijzin, verwijsfout. De tekst staat ook als formulier in de startlicentie.

TEKST 15

Telefoonalfabet moderniseren?

Tijdens telefoongesprekken moet je soms de spelling van een woord (zoals een naam of straatnaam) doorgeven. Omdat via de telefoon het vooral voor velen lastig te horen verschil tussen een d en een b een probleem is, zeg je ‘met de d van Dirk’ of ‘met de e van Eduard’. Er bestaan voor deze speciale telefoonalfabetten met allemaal voornamen of namen van steden. De Nederlandse versie telt vierentwintig jongensnamen en vier meisjesnamen. Dat kwam onlangs onder feministisch vuur te liggen. Alles overwegend moeten er meer vrouwen in het alfabet. Of is het goed dat als er zo veel bezwaren zijn, we overstappen op een geheel nieuw systeem? Bijvoorbeeld met namen van steden. Het tijdschrift Onze Taal stelde de vraag op hun website. Ruim 1400 mensen bracht haar stem uit. Bron: Frank Jansen, in: Onze Taal.

398

399

6

Taalverzorging

Theorie

6

Theorie Spelling

Spelling De onregelmatige werkwoorden willen, zullen, mogen en kunnen krijgen in de tegenwoordige tijd bij de derde persoon enkelvoud geen ik-vorm + t. Dus: hij wil, zij zal, hij mag en zij kan.

Werkwoorden

[117] Schema werkwoordspelling

[118] Werkwoorden met een lastige spelling

Je moet eerst vaststellen wat voor (werkwoords)vorm het werkwoord heeft: een persoonsvorm, een voltooid deelwoord of een infinitief. Werkwoordelijk gezegde

Voorbeeld

Werkwoordsvormen

Eén werkwoord

De jongens fietsen. De jongens fietsten.

pv

Twee werkwoorden

De jongens hebben gefietst. De jongens hadden gefietst. De jongens gaan fietsen. De jongens gingen fietsen.

pv + vdw

Het Nederlands kent veel woorden die oorspronkelijk uit een andere taal afkomstig zijn. Dat zijn voornamelijk Engelse woorden, waar we al helemaal aan gewend zijn. De spelling, en dan met name de vervoeging, van de Engelse werkwoorden levert nogal eens problemen op. Maar de basisregel is heel eenvoudig: gebruik gewoon de regels voor de Nederlandse werkwoorden! Dus: een Engels werkwoord krijgt de voor- en achtervoegsels die we ook bij Nederlandse werkwoorden gebruiken, zoals: ge-, -d en -t (zie het schema bij [118]). De stam moet dan wel juist uitgesproken blijven, daarom kan die eindigen op een e. Als je de regel van ’t ex-kofschip toepast, moet je die e negeren (maar wel laten staan). voorbeeld geracet  de c van race zit in ’t ex-kofschip en dus eindigt het voltooid deelwoord op een -t. getimed  de m van time zit niet in ’t ex-kofschip en dus eindigt het voltooid deelwoord op een -d.

pv + inf

Voor alle drie de werkwoordsvormen gelden andere regels. voorbeeld Persoonsvorm?

NEE

Voltooid deelwoord?

JA

NEE

JA

Infinitief?

JA

relaxen Tegenwoordige tijd?

NEE

JA

Verleden tijd?

Regels pv tegenwoordige tijd Enkelvoud: ik-vorm bij ik bij jij/je achter de pv bij gebiedende wijs ik-vorm + t bij jij (je), u, hij, zij (ze), het

Regels pv verleden tijd Als je niet kunt horen hoe je de verleden tijd schrijft, pas je de regel van ’t ex-kofschip toe:

Meervoud: het hele werkwoord

Stam eindigt niet op t, x, k, f, s, ch, p: ik-vorm + de(n)

Voorbeelden: ik vertel / vertel jij? / vertel! jij vertelt / hij vertelt / vertelt zij? jullie vertellen

Voorbeelden: stam stunten stunt wissen wiss vertellen vertell kruiden kruid beloven belov verbazen verbaz

400

Regel infinitief Je schrijft het werkwoord zoals het in het woordenboek staat.

JA

Stam eindigt op t, x, k, f, s, ch, p: ik-vorm + te(n)

ik-vorm + te/de stunt + te wis + te vertel + de kruid + de beloof + de verbaas + de

Regels voltooid deelwoord Als je in de verleden tijd -te(n) schrijft of hoort, is de laatste letter een -t.

Zij heeft gestunt. Hij heeft gewist. Zij heeft verteld. Zij heeft gekruid. Hij heeft beloofd. Zij heeft verbaasd.

persoonsvorm verleden tijd

voltooid deelwoord

gebiedende wijs

ik

relax

relaxte

gerelaxt

relax

jij

relaxt

relaxte

hij/zij

relaxt

relaxte

persoonsvorm tegenwoordige tijd

persoonsvorm verleden tijd

voltooid deelwoord

gebiedende wijs

werkwoord timen

Als je in de verleden tijd -de(n) schrijft of hoort, is de laatste letter een -d. Voorbeelden: Zij stuntte. Hij wiste. Zij vertelde. Zij kruidde. Hij beloofde. Zij verbaasde.

persoonsvorm tegenwoordige tijd

werkwoord

ik

time

timede

jij

timet

timede

hij/zij

timet

timede

persoonsvorm tegenwoordige tijd

werkwoord racen

persoonsvorm verleden tijd

ik

race

racete

jij

racet

racete

hij/zij

racet

racete

getimed

voltooid deelwoord geracet

time

gebiedende wijs race

401

Theorie Spelling

6

6

Zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden

8

Het eerste deel van de samenstelling is geen zelfstandig naamwoord, maar een werkwoordsvorm of een versterkend woord.

huilebalk (van: huilen), beresterk (= erg sterk)

9

Het woord is niet goed meer herkenbaar als samenstelling óf het is van oorsprong geen samenstelling.

ruggespraak, papegaai, bolleboos

10

Het eerste deel van de samenstelling noemt een persoon of zaak waar er maar één van is. Dit betreft een gering aantal samenstellingen.

Onze-Lieve-Vrouwekerk, maneschijn, alle samenstellingen met zon: zonnebrand, zonneschijn, zonnebril

[119] Spelling van samenstellingen Samenstellingen Wanneer je van twee of meer woorden een nieuw woord maakt, spreek je van een samenstelling. Er zijn in het Nederlands talloze samenstellingen te bedenken. Woord en boek vormen samen woordenboek. Dan kun je verdergaan met woordenboekverkoper, woordenboekverkopersorganisatie, enzovoort. In [130] staat een overzicht van de soorten samenstellingen en de regels voor het aaneenschrijven.

De basisregels 1

2

Schrijf samenstellingen zo veel mogelijk aan elkaar. [130]

Samenstellingen met tussen-s 11

alineaovergang, sciencefictionroman, roostervrij, veelgehoord, vooruitgaan, koffiedrinken, eronderdoor, hiertegenover

Alleen als de samenstelling moeilijk te lezen is, zet je een streepje. [128]

video-installatie

Schrijf op wat je hoort.

hogesnelheidstrein, huiswerkbegeleiding

Soms kun je niet goed horen wat je moet opschrijven. Is het bijvoorbeeld hondehok of hondenhok? Je hoort bij het uitspreken een toonloze e tussen de delen (zoals in het woord de). Deze klank schrijf je soms als -e-, maar meestal als -en-.

Theorie Spelling

Je schrijft een -s- wanneer je hem hoort. Als het tweede deel van de samenstelling begint met een sisklank (ch, s, sch, z of c) kun je deze tussen-s niet horen. Vervang het tweede deel van de samenstelling dan door een ander woord, zodat je de s wel kunt horen.

• personeelsfunctionaris – personeelschef • vissersboot – vissersschuit • stadsmuur – stadscentrum

[120] Meervoud van zelfstandige naamwoorden De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoudsvorm. Meestal weet je wel hoe je een woord in het meervoud zet; daarom besteden we verder geen aandacht aan probleemloze meervoudsuitgangen. Als je twijfelt, kijk dan in een woordenboek.

Samenstellingen met een tussen-n 3

4

Schrijf -en- wanneer het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat een meervoud op -en heeft.

pannenkoek, paardenbloem, krantenlezer, eendenei, huizenhoog, (iemand) ruggensteunen

Schrijf alleen een -n- wanneer het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat in het enkelvoud eindigt op een toonloze e (zoals in de) en alleen een meervoud op -n heeft. Er zijn maar weinig van zulke samenstellingen.

invalidenparkeerplaats (invalide – invaliden), beklaagdenbank (beklaagde – beklaagden)

Samenstellingen zonder tussen-n

402

5

Het eerste deel van de samenstelling heeft geen meervoud.

tarwebrood

6

Het eerste deel van de samenstelling heeft alleen een meervoud op -s.

aspergeteler, scorekaart

7

Het eerste deel van de samenstelling heeft een meervoud op -s en op -n.

groentesoep, keuzemogelijkheid, gedachtewisseling

Overzicht lastige meervoudsvormen 1

Sommige woorden zijn lastig leesbaar als je er een meervouds-s achter zet. Plaats dan een apostrof. [126]

collega – collega’s party – party’s

2

Bij sommige meervoudsvormen moet je een trema zetten voor de leesbaarheid. [127]

strategie – strategieën lelie – leliën

3

Soms bestaat er een dubbel meervoud met (e)n of s, waaruit je kunt kiezen.

gedachte – gedachten/gedachtes gewoonte – gewoonten/gewoontes horde – horden/hordes

4

Sommige woorden komen alleen in het enkelvoud of het meervoud voor.

hardhout, drinkwater financiën, cosmetica, jeans

5

Woorden die uit het Latijn komen, hebben soms nog de Latijnse meervoudsvorm.

laboratorium – laboratoriums/laboratoria historicus – historici museum – musea/museums

6

Woorden met de uitgang -(er)ik, -es, -et met een onbeklemtoonde slotlettergreep krijgen geen verdubbeling van de medeklinker.

gemenerik – gemeneriken, leeuwerik – leeuweriken, dreumes – dreumesen, lemmet – lemmeten

403

Theorie Spelling

6

6

[121] Verkleinwoorden Hoe je verkleinwoorden vormt, weet je meestal wel. Hier zie je alleen de lastige gevallen.

Theorie Spelling

3

Na het woord te schrijf je het hele werkwoord.

de te verwachten drukte, te verloten prijzen

4

Bijvoeglijke naamwoorden met het achtervoegsel loos worden vaak verkeerd gespeld. Het zijn geen samenstellingen, dus je schrijft geen tussen-n.

belangeloos, gedachteloos, grenzeloos, kosteloos, zedeloos

Overzicht verkleinwoorden Je verdubbelt de klinker bij -a, -é, -o en -u; -i wordt -ie.

drama – dramaatje, coupé – coupeetje, radio – radiootje, menu – menuutje; taxi – taxietje

[123] Woorden met een lastige spelling

Bij woordafbreking wordt er niet verdubbeld. [135]

saté-tje, demo-tje

2

Bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor) en bij afkortingen en letters schrijf je een apostrof. [126]

baby – baby’tje, cd – cd’tje, c – c’tje

Meestal kun je wel horen hoe je een woord spelt. Er is echter een aantal woorden dat regelmatig fout wordt geschreven. Dat komt doordat je niet precies kunt horen hoe je deze woorden schrijft.

3

Sommige verkleinwoorden hebben een lastige spelling.

chocola(de) – chocolaatje, karbonade – karbonaadje, machine – machientje, diner – dinertje, souvenir – souvenirtje, jongen – jongetje, repetitie – repetitietje, koning – koninkje

1

Hierna staat een aantal lastige woorden uit het Nederlands. Natuurlijk zijn er veel meer te bedenken. Twijfel je over hoe je een woord schrijft, zoek het dan op in het Groene Boekje (online via woordenlijst. org) of een (elektronisch) woordenboek.

Overzicht woorden met lastige spelling

[122] Bijvoeglijke naamwoorden Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal direct voor een zelfstandig (naam)woord en noemt daar een eigenschap van. Het kan echter ook op een andere plaats staan. voorbeeld De verbaasde timmerman legde zijn hamer neer. De timmerman was verbaasd. Verbaasd keek de timmerman naar het raam.

Overzicht bijvoeglijke naamwoorden 1

2

404

Bijvoeglijke naamwoorden die zijn afgeleid van een voltooid deelwoord, schrijf je meestal met één medeklinker.

het geslachte schaap, de vergrote foto’s, aangebrande aardappels

Soms moet de medeklinker verdubbeld worden (vanwege een andere spellingregel).

de geknotte wilg, de geredde skiër

Sommige woorden zijn afgeleid van een voltooid deelwoord dat op -en eindigt. Die -en blijft staan als je het voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt.

gezouten scholfilet, gemalen koffie

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden schrijf je meestal met -(e)n.

een kartonnen verpakking, een zijden das

Veel moderne bijvoeglijke naamwoorden hebben geen uitgang.

polyester bekers, een aluminium kozijn

Soms worden bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord (ook) aaneengeschreven.

een betonnen vloer – betonvloer, nylon regenkleding – nylonkous

aartsvijand abonnee accommodatie acuut agressief akkoord allergisch apparaat appartement aspirine attractie barbecueën beruchtste burgerlijk caissière catastrofe comfortabel commissie concurrent consequent

consumptie cursief debatteren defect dessert dichtstbijzijnde discipline discussiëren effect enigszins envelop ervarenste experiment faillissement fascinerend fascist fitness gezamenlijk gezindte guerrilla

hinniken hygiënisch kangoeroe katalysator klarinettist liniaal litteken liveoptreden logopedist lokettist mandarijn Marokkaan nonchalant onmiddellijk opticien papegaai parallel penicilline permitteren portemonnee

pyjama racisme recensent regisseur represaille rigoureus satelliet stiekem tatoeëren uittreksel vaccinatie verraderlijk verrassing vervelendste welvarendste wezenlijk yoghurt zaniken zone

405

Theorie Spelling

6

6

Hoofdletter of kleine letter

[125] Kleine letters

[124] Hoofdletters

Overzicht kleine letters

Overzicht hoofdletters 1

Schrijf een hoofdletter aan het begin van de zin.

Morgen gaan we naar een concert van een regionale band.

2

Een eigennaam schrijf je met een hoofdletter om aan te geven dat het gaat om een unieke persoon of zaak.

Morgen gaan we naar een concert van Adèle.

3

Namen van bedrijven, instellingen, verenigingen, sporthallen, bouwwerken, uitzendbureaus, enzovoort schrijf je met hoofdletters.

de Nederlandse Spoorwegen, revalidatiecentrum Heliomare, Europarlementariër, Kamerlidmaatschap, voetbalclub Vitesse, sporthal De Pals, zwembad De Dumpel, de Jaarbeurshallen, het Rijk, uitzendbureau De Vacature

Soms schrijft de ‘eigenaar’ van de naam de woorden aan elkaar. Dan is dat de voorgeschreven spelling en moet je je daaraan houden.

de presentatiesoftware Prezi, de politieke partij GroenLinks, uitgeverij ThiemeMeulenhoff

Merknamen en samenstellingen met een andere eigennaam beginnen met een hoofdletter.

een smakelijke Magnum, een Braunbloeddrukmeter, een pak Appelsientje Zontomaat, een Van Gogh

Let op: schrijf een kleine letter wanneer niet (meer) aan de naam wordt gedacht.

spa blauw, een stuk emmentaler, een kalasjnikov, een dieselmotor, montessorionderwijs

Namen van God, Allah en namen van heilige personen en zaken schrijf je uit eerbied met een hoofdletter.

God de Vader, Allah, de Verlosser, het Opperwezen, de Heer, het Oude Testament

6

Namen van feest- en gedenkdagen krijgen een hoofdletter.

Pasen, Hemelvaartsdag, Suikerfeest, Koningsdag, Kerstmis, met Sinterklaas, met Nieuwjaar, op Vaderdag

7

Aardrijkskundige namen en daarvan afgeleide woorden schrijf je met een hoofdletter.

Frankrijk, Fransman, Franse les, het Frans, Noord-Afrika, Noord-Afrikaan, Noord-Afrikaans, Rotterdam-West, een New Yorker, New Yorks

8

Bij namen van boeken, rapporten, films, programma’s, enzovoort schrijf je alleen het eerste woord met een hoofdletter (tenzij er een eigennaam in voorkomt). Zet deze namen tussen aanhalingstekens of maak ze cursief (als je ze typt).

de taalmethode ‘Op niveau onderbouw’, het rapport ‘Terug naar de basis’, de soap Goede tijden, slechte tijden, de cd Ik hou van jou

4

5

1

Woorden die zijn afgeleid van namen van feestdagen, krijgen een kleine letter.

tweede kerstdag, kerstfeest, kerstvakantie, koningsdagprogramma, oudejaarsavond, nieuwjaarsreceptie

2

Namen voor geloven en hun aanhangers, politieke stromingen en hun aanhangers, enzovoort schrijf je met een kleine letter.

het christendom, een moslim, een hervormde, het communisme, een sociaaldemocraat

Let op de hoofdletters en kleine letters in de volgende woorden. • de vakken Duits en wiskunde, het Westen/westerse regeringen, het ministerie van Onderwijs/de onderwijsminister, de ziekte van Alzheimer/alzheimer, Bourgogne/een fles bourgogne, een Japanner/een jap • Duitse herder, Kamerlid, Prinsjesdag, Eskimohut, Vikingschip, Bijbelverhaal, Eerste Wereldoorlog, T-shirt, op de Zuidpool, Kerstkind, Kerstman • schlagerfestival, ramadan, vastentijd, de middeleeuwen, de renaissance, de gouden eeuw, de ijstijd, de aarde

Spellingtekens

[126] Apostrof De apostrof is meestal een scheidingsteken: taxi’s (*taxis). Soms is het een weglatingsteken: ’s middags (van: des middags). Noem een apostrof nooit een komma (kommaatje), want een komma is geen spellingteken, maar een leesteken.

Overzicht apostrof 1

2

3

4

406

Theorie Spelling

Bij het meervoud van woorden op een -a, -i, -o, -u en -y voorkomt de apostrof verkeerd lezen. [120]

cavia’s, ski’s, video’s, paraplu’s, hobby’s

Dit geldt ook bij afkortingen en letters.

gsm’s, twee k’s

Ontstaan er geen leesproblemen, dan schrijf je de meervouds-s aan het woord vast.

douches, dominees, reparaties, milieus, shampoos, Zoeloes, cowboys

Bij verkleinwoorden van woorden op -y (met een medeklinker ervoor) schrijf je een apostrof.

lolly’tje, baby’tje

Bij verkleinwoorden na een afkorting.

sms’je, dvd’tje, mp3’tje

Voor een achtervoegsel staat een apostrof.

CDA’er, mbo’er

Bij samenstellingen zet je geen apostrof, maar een liggend streepje.

CDA-fractie, mbo-docent(e)

Bij bezitsrelaties staat een apostrof, wanneer het woord eindigt op een a, i, o, u en y (met een medeklinker ervoor).

Anja’s belevenissen, Toni’s spijkerbroek, Benno’s bloemenzaak, Ebru’s vader, baby’s rammelaar

407

Theorie Spelling

5

6

6

Wanneer verkeerd lezen uitgesloten is, staat de s aan het woord vast.

Bens gedachten, Jeanettes fiets, Sofies kamerplanten, Andrés verdwijning, Argentiniës president, Humphreys opdracht

Als het woord eindigt op een sisklank, schrijf je alleen een apostrof.

Loes’ eigenwijsheid, Rex’ gitaar, Philips’ commentaar, Maurice’ activiteiten (let op het verschil tussen Hans jas en Hans’ jas)

Wanneer letters zijn weggelaten, gebruik je een apostrof.

’s winters (= des winters), jus d’orange (jus de orange), ’s-Gravenhage (= des-Gravenhage)

[127] Trema Het trema gebruiken we om leesproblemen te voorkomen binnen een niet-samengesteld woord, bijvoorbeeld beïnvloeden, ruïne. In samenstellingen gebruiken we in zo’n geval een liggend streepje, bijvoorbeeld vitamine-injectie, milieu-invloed.

[128] Liggend streepje Samenstellingen schrijf je meestal aaneen. Gebruik een liggend streepje als het woord verkeerd gelezen kan worden.

Overzicht liggend streepje (koppelteken) 1

Bij twee gelijke klinkers in een samenstelling plaatsen massa-artikel, mede-erfgenaam, anti-inflatiebeleid, we een liggend streepje. auto-ongeluk, milieu-uitgave, glij-ijzer

2

Ook bij andere letters die tot verkeerd lezen kunnen leiden, zetten we een streepje.

reclame-industrie, ski-jack, video-installatie, pistache-ijs, televisie-uitzending

Bij diverse andere combinaties is een streepje overbodig.

massaontslag, functieaanduiding, marineofficier, taxionderneming, bureauagenda, milieueffect, milieuonvriendelijk, snijapparatuur, rijinstructeur

Tussen gelijkwaardige delen (die omkeerbaar zijn) plaatsen we een streepje.

collega-bestuurder, minister-president, woonwerkverkeer, café-restaurant, sociaal-cultureel, maag-darmkanaal

In de volledige naam van gehuwde mensen staat een streepje.

Mirjam Rademaker-van Dorp

4

Samenstellingen met letters, afkortingen, cijfers en andere tekens en die met Sint of St. schrijf je met een streepje.

A-merk, e-mailen, KNVB-bestuur, vwo-diploma, breedbeeld-tv, 24-jarige, 1-teken, 40+-kaas; Sint-Nicolaas, St.-Franciscus

5

In samengestelde aardrijkskundige namen staat een streepje.

Breda-Noord, Amsterdam-Centrum, Egmond-Binnen, Midden-Amerika

6

Samenstellingen met een persoonsnaam achteraan hebben een streepje.

het kabinet-Rutte, de zaak-Verstappen

7

Samenstellingen met adjunct-, aspirant-, assistent-, bijna-, chef-, collega-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, meester-, niet-, non-, en oud- krijgen een streepje.

adjunct-directeur, aspirant-koper, assistent-trainer, bijna-botsing, chef-redactie, collega-wethouder, ex-verloofde, interim-manager, kandidaat-notaris, leerling-verpleegkundige, meester-kok, niet-rokengedeelte, non-foodafdeling, oud-leerling

Samenstellingen met anti krijgen alleen een streepje wanneer het tweede deel met een hoofdletter begint of met een i of een e (vanwege letterverwarring).

anti-Duits, antiabortusbeweging, anti-intellectueel

8

Sommige woorden hebben twee liggende streepjes.

kop-en-schotel, nek-aan-nekrace, kant-en-klaarmaaltijd, laag-bij-de-gronds

9

Let goed op de spelling van de volgende woorden.

ik-tijdperk, wij-gevoel, Vinex-wijk, Benelux-land, vitamine C-tekort, work-out, no-claimkorting, drive-inwoning, ge-e-maild, privéstrand, locoburgemeester, semiofficieel, vipbehandeling, havoleerling, Tweede Kamerlid, Middellandse Zeegebied, de top tien, 50 eurobiljet, pullover, allriskverzekering, hightechbedrijf, lowbudgethotel, sciencefictionverhaal, softdrugsgebruiker, fiftyfifty

3

Overzicht trema 1

2 3 4 5

408

Het trema geeft aan waar de nieuwe lettergreep begint. Zonder trema zou je het woord verkeerd kunnen lezen.

beëindigen, reünie, financiële, diëtiste, neuriën, Tunesiër, bingoën, egoïsme, coördinator, vacuüm, geüpload

Bij sommige meervoudsvormen schrijf je een trema. [120]

fantasieën, zeeën

Bij -iee- en -ii- is een trema overbodig.

financieel, dieet, gekopieerd, verfraaiing, beschoeiing, lawaaiig

Samengestelde telwoorden en afgeleide woorden krijgen geen liggend streepje, maar een trema.

tweeëntachtig, tweeënhalf, drieëntachtigjarige

Let op de spelling van de volgende woorden zonder trema.

elektricien, opticien, atheneum, petroleum, fonduen, luxueus, visueel, aerobics, paella, polaroid, hobbyisme

Theorie Spelling

409

Theorie Spelling

6

6

Omdat het om zo veel soorten samenstellingen gaat en dus ook regels, zijn ze niet allemaal gemakkelijk te onthouden. Als je een tekst op de computer typt, helpt het spellingcontroleprogramma je gelukkig een handje, maar vertrouw er niet blindelings op (en check of je een recente versie hebt).

[129] Weglatingsstreepje

Raadpleeg bij twijfel een (elektronisch) woordenboek of het Groene Boekje (via de site woordenlijst.org). Als het woord er niet in voorkomt, schrijf het dan los.

bezwaar maken, ter beschikking stellen, in werking treden, zich druk maken, ervandoor gaan, gitaar spelen

4

Voornaamwoordelijke bijwoorden (woorden met er, daar, hier en waar) schrijf je aaneen.

erin, daarvoor, hierdoor, waartegenover

5

Getallen tot duizend (in letters) schrijf je aaneen. Na het woord duizend volgt een spatie. De woorden miljoen, miljard enz. schrijf je los.

tweeëntwintig, tweehonderd, tweehonderdzesendertig, zesduizend vierhonderdzeventien, drie miljoen

6

Enkele woorden hebben aan elkaar een andere betekenis dan wanneer ze los geschreven zijn.

• teveel/te veel • Een teveel aan lichaamsgewicht kan hinderlijk zijn. – Ilse heeft te veel betaald. • tenminste/ten minste • Hij is tenminste (in ieder geval) verstandig. – Het product is ten minste (op zijn minst) houdbaar tot het einde van het jaar. • tenslotte/ten slotte • Je hebt er tenslotte (uiteindelijk) een hoop moeite voor moeten doen. – Ten slotte (aan het eind) volgt een samenvatting. • tekort/te kort • Het tekort was opgelopen tot bijna een ton. – Je artikel is te kort.

Een woorddeel dat twee keer voorkomt, kun je soms weglaten. Je plaatst dan een weglatingsstreepje.

Overzicht weglatingsstreepje Een deel van het woord is weggelaten. Het streepje zit ‘vast’ aan het andere deel.

• zomer- en winterseizoen = zomerseizoen en winterseizoen • bloeddrukverhogend of -verlagend = bloeddrukverhogend of bloeddrukverlagend • licht- of geluidssignaal = lichtsignaal of geluidssignaal

Je plaatst geen weglatingsstreepje als een heel woord is weggelaten.

• hoge en lage cijfers = hoge cijfers en lage cijfers

Overige spellingkwesties

[130] Aaneenschrijven

De volgende woorden worden vaak verkeerd gespeld. Let daarom goed op de spelling ervan: bijvoorbeeld, dankzij, tezamen, tweemaal, halfnegen, per se, van tevoren, wel eens, zo veel mogelijk

Wanneer je van twee of meer woorden een nieuw woord, ofwel een samenstelling vormt, schrijf je de woorden meestal aan elkaar vast. We onderscheiden zes gevallen.

Bij onder andere lichaamsdelen, kledingstukken en onderdelen van voertuigen schrijf je linker- en rechter- aan het woord vast. Bij deze woorden denk je min of meer vanzelf (ook) aan het tegenovergestelde.

Overzicht aaneenschrijven

voorbeeld linkerhand, linkermouw, rechterachterlicht; maar: linker ingang, rechter fietspad

Samengestelde zelfstandige naamwoorden schrijf je zo veel mogelijk aaneen, omdat ze een betekeniseenheid vormen.

asielzoekerscentrum, milieueffectrapportage, sciencefiction, operatieassistent, longfunctieonderzoek, antiblokkeersysteem, minimuminkomen, terbeschikkingstelling, totstandkoming

Dit geldt ook voor drieledige samenstellingen.

hogesnelheidstrein, derdewereldland, witteboordencriminaliteit

2

Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden schrijf je aaneen. Voor deze woorden is geen waterdichte regel. Raadpleeg bij twijfel een (elektronisch) woordenboek of het Groene Boekje (via de site woordenlijst.org). Als het woord er niet in voorkomt, schrijf het dan los.

alcoholvrij, koolzuurhoudend, veelbesproken, energiezuinig, radioactief

3

Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aaneen.

gebruikmaken, achteromkijken, koffiezetten, gevangennemen, televisiekijken, aaneenschakelen, vioolspelen, polsstokhoogspringen

1

410

Theorie Spelling

Let op het volgende verschil. voorbeeld 1 a Het kind zit voor op de fiets. 1 b Het kinderzitje hangt voorop. 2 a Onder aan de pagina staat een noot. 2 b De noot staat onderaan.

411

Theorie Spelling

6

6

Theorie Spelling

[131] Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van woorden als

voorbeeld tv, btw, cv, t.n.v., NB, NS, HEMA

Naast ‘gewone’ bijvoeglijke naamwoorden bestaan er bijvoeglijke naamwoorden die zelfstandig worden gebruikt, bijvoorbeeld alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n) en vele(n).

Uit de voorbeelden kun je al opmaken dat zich bij het correct spellen van afkortingen problemen voordoen. Wanneer schrijf je kleine letters, hoofdletters en/of punten? De regels zijn nogal ingewikkeld. Raadpleeg daarom bij twijfel een (elektronisch) woordenboek of het Groene Boekje (via de site woordenlijst.org).

alle(n), beide(n), deze(n), sommige(n), vele(n)

Overzicht met of zonder -n? 1

2

Wanneer het woord zelfstandig is gebruikt én betrekking heeft op personen, komt er een n achter.

• De makelaars verwachten allen een daling van de prijzen van de woningen. • De vrouwen keken naar elkaar. Beiden lachten. • De dieren liepen op elkaar af. Beide gromden.

Als je het eerder genoemde zelfstandig naamwoord erachter kunt zetten, zet je er géén n achter.

• De meeste kinderen kijken geregeld naar het Jeugdjournaal; slechts enkele (kinderen) weten niet dat er zo’n journaal is.

Je schrijft geen n als het woord bijvoeglijk is gebruikt, dat wil zeggen als het voor een zelfstandig naamwoord staat.

• Alle medewerkers waren aanwezig. • Beide gemeenten willen hun industriegebied uitbreiden.

Als je een minder bekende of ongebruikelijke afkorting gebruikt, ga dan als volgt te werk. Je schrijft het woord of de woorden eerst voluit en zet er tussen haakjes de afkorting achter. In de rest van je tekst kun je de afkorting gebruiken. voorbeeld De gemeente wilde overgaan op een gedifferentieerd tarief (diftar) voor het ophalen van afvalstoffen. Onder de bevolking bestond veel verzet tegen de invoering van diftar.

Overzicht afkortingen 1

Veel afkortingen schrijf je met kleine letters en punten.

enz., mevr., m.b.t., jl., a.s., z.g.a.n.

2

Afkortingen van veelgebruikte zaken en begrippen uit het dagelijks leven schrijf je met een kleine letter en zonder punten.

wc, or, aids, dvd, apk, havo, heao, airco, info

3

Afgekorte bedrijfsnamen en namen van instellingen schrijf je met hoofdletters en zonder punten.

KLM, AMC, C&A, EU, ME, VVD

4

Afgekorte wetenschappelijke titels krijgen een kleine letter.

mr. P. de Bok; prof. dr. J.P. Petersen

5

Er zijn allerlei uitzonderingen, waarvoor geen regels te geven zijn.

Akzo, PvdA, AutoRai, AOW, PS, VVD

[132] Getallen en cijfers Voor de spelling van getallen en cijfers bestaan geen harde regels, maar wel richtlijnen. Kleine en ronde getallen (tot twintig) schrijf je meestal voluit. Verder schrijf je de tientallen, honderdtallen en duizendtallen ook voluit. Hetzelfde geldt voor de woorden miljoen en miljard. Andere getallen schrijf je bij voorkeur in cijfers. • • • •

zeven, negen, dertig, vijftig, zevenhonderd, elfduizend acht miljoen, honderdachtentwintig miljoen, 7,2 miljard 5,18, 72 gram, 78.933 zevende, twintigste, elfduizendste, 86ste

Rangtelwoorden schrijf je helemaal aan elkaar. Een combinatie van letters en cijfers kan ook. voorbeeld • honderdvierentwintigste, zevenmiljoenste • 124ste, 85.988ste

Gebruik nooit afkortingen uit gemakzucht. voorbeeld *Op ’n dag in mrt reist een v.d. personen in ’t verhaal 1e klas naar A’dam. Op een dag in maart reist een van de personen in het verhaal eerste klas naar Amsterdam.

[134] Klemtoonteken en uitspraaktekens [133] Afkortingen Voor sommige woorden (of namen) gebruiken we meestal een afkorting. Dat is handig, als het woorden betreft die vaak gebruikt worden.

412

Om aan te geven dat een bepaalde klank een sterke klemtoon krijgt, gebruik je het accentteken zoals op deze é (accent aigu). Zet geen overbodige klemtoontekens, want dat maakt een tekst al snel onrustig of schreeuwerig.

413

Theorie Spelling

6

6

Overzicht klemtoonteken

Theorie Spelling|Interpunctie

[135] Woordafbreking

Het klemtoonteken geeft aan op welk woord of welke lettergreep de nadruk valt.

Tesla wordt gezien als hét automerk van de eenentwintigste eeuw.

Klanken die met twee letters worden geschreven, krijgen twee accenten.

Mensen, jullie móéten op mijn feestje komen.

Bij drie letters in dezelfde lettergreep krijgen alleen de eerste twee letters een klemtoonteken.

Dat móóie boek over de ééuwige verliezer.

Op hoofdletters komen geen accenten.

Eén van de gelukkigen is mijn buurvrouw.

Het afbreken van woorden levert meestal geen spellingprobleem op. In woordenboeken wordt door middel van punten aangegeven waar je mag afbreken. Drie adviezen: 1 Breek nooit zodanig af dat er een lettergreep van één letter apart komt te staan. voorbeeld *a-viobrug/avi-obrug  avio-brug 2 Breek niet zodanig af dat het woord verkeerd kan worden gelezen.

Overzicht uitspraaktekens voorbeeld *li-veoptreden  live-optreden *reserve-ring  reser-vering

1 Met van oorsprong Franse uitspraaktekens accent grave (streepje naar links)

accent aigu (streepje naar rechts)

accent circonflexe (dakje)

à la carte

cliché

crêpepapier

3 à 4 personen

comité

maîtresse

barrière

communiqué

coûte que coûte

caissière

defilé

enquête

carrière

employé/employee

gemêleerd

crèche

introducé/introducee

gênant

crème

logé/logee

première

paté

scène

procedé

volière

prostitué/prostituee saté

2 Andere uitspraaktekens • cedille: Curaçao, façade • umlaut: knäckebröd, föhn, überhaupt • tilde: mañana, señora

3 Bij verkleinwoorden ga je uit van de grondvorm. voorbeeld pizza-tje, café-tje, taxi-tje, hobby-tje

Interpunctie

[136] Interpunctie Met leestekens help je een lezer door je tekst heen. In plaats van een brei aan woorden en zinnen te presenteren, kun je een tekst overzichtelijker en begrijpelijker maken door leestekens toe te voegen. Een andere benaming voor het gebruik van leestekens is interpunctie. Leestekens hebben twee functies: ze verduidelijken het verband tussen de delen van een zin en ze voorkomen verkeerd lezen. Een voorbeeld. Wanneer je schrijft: Onze buurman zei Hamza is een leuke kerel zonder dat je leestekens gebruikt, roept dat misverstanden op. Wie zegt er nu iets van wie? Mét leestekens voorkom je zo’n misverstand: voorbeeld • Onze buurman zei: ‘Hamza is een leuke kerel!’ • ‘Onze buurman’, zei Hamza, ‘is een leuke kerel!’

3 Geen uitspraaktekens We zetten geen uitspraaktekens op een wanneer dit woord of woorddeel niet verkeerd kan worden uitgesproken als ’n.

Kijk eens naar de volgende zinnen. Zónder komma heeft de zin een andere betekenis dan mét komma.

voorbeeld Hij is een van de beste zwemmers. (*één) In het centrum is veel eenrichtingsverkeer. (*éénrichtingsverkeer)

voorbeeld • Just ging niet naar het voetbalveld, omdat het zonnig was. (het was zonnig, dus ging hij niet) • Just ging niet naar het voetbalveld omdat het zonnig was ... (... maar hij ging, omdat hij daar zin in had) In verreweg de meeste gevallen zet je leestekens om voor de lezer het leesgemak te vergroten. Bovendien maakt een tekst met goed geplaatste leestekens een verzorgdere indruk.

414

415

Theorie Interpunctie

6

6

Theorie Interpunctie

Punt, vraagteken en uitroepteken Bij een combinatie van tussenwerpsels is één komma voldoende.

• Nou kijk, een stadswachter heeft niet het recht bekeuringen uit te delen.

3

Voor en achter een bijstelling staat een komma. Een bijstelling is een zinsdeel dat dezelfde zaak of persoon nog eens noemt, maar dan met andere woorden.

• Volgens de eigenaar van de bakkerij, de heer Koenen, moet het rek met broden goed zichtbaar zijn voor het winkelende publiek. • Hij werkt in Eindhoven, de lichtstad van het Noorden.

4

Voor een aantal voegwoorden die deelzinnen (bijzinnen) met elkaar verbinden, staat een komma. Voor de volgende voegwoorden staat altijd een komma: maar, want, doordat, opdat, zodat, hoewel, terwijl, mits, tenzij. Voor de volgende voegwoorden staat meestal een komma: als, wanneer, omdat, nadat, totdat, voordat, toen. In korte, overzichtelijke zinnen is de komma soms niet noodzakelijk. Voor de voegwoorden dat en of zetten we vrijwel nooit een komma. Let op: de komma staat hier tussen de delen van een samengestelde zin.

• Vroeger ging Welmoed altijd naar Noorwegen op vakantie, maar nu gaat ze liever naar Zuid-Frankrijk. • Het café wordt op last van de brandweer gesloten, want de inrichting voldoet niet aan de veiligheidsvoorschriften. • Daan ging toch met zijn vriendinnetje mee, hoewel hij daar helemaal geen zin in had. • De stemmen werden geteld, toen iedereen geweest was.

5

Tussen twee werkwoorden uit verschillende gezegdes schrijf je een komma. Let op: de komma staat hier tussen de delen van een samengestelde zin.

• Wie een gemiddeld intelligentieniveau heeft, kan de examens in principe met succes afleggen. • Doordat steeds meer kinderen met de auto naar school worden gebracht, is het rond de school alleen maar drukker geworden.

6

Je zet een komma na een beperkende of een uitbreidende bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin bevat een onderwerp en een gezegde, sluit aan bij een antecedent (een zinsdeel dat een persoon of zaak noemt) en begint dikwijls met een betrekkelijk voornaamwoord of voornaamwoordelijk bijwoord (die, dat, waarmee, waarover, enzovoort). Vóór een uitbreidende bijvoeglijke bijzin zet je nóg een komma, omdat deze bijzin extra informatie verstrekt. Hij vormt een soort tussengeschoven mededeling.

De punt, het vraagteken en het uitroepteken zijn tekens die een zin afsluiten. Hierna staan de regels. Zet een (slot)punt aan het einde van een zin. Doordat de volgende zin van een tekst (bovendien) met een hoofdletter begint, zijn de zinnen duidelijk van elkaar onderscheiden.

• Het televisieprogramma Zondag met Lubach is een satirisch nieuwsprogramma. Het stelt actuele kwesties op een ludieke en verrassende manier aan de kaak. Het programma scoort dan ook goed bij het Nederlandse publiek.

De punt is overbodig als de zin eindigt met een vraagteken, uitroepteken of afkorting die op een punt eindigt.

• Wanneer kom je naar de stad? • Hij riep naar de automobilist: ‘Je moet eens wat beter uitkijken!’ • In Italië kun je waterskiën, zeilen, roeien, zwemmen, vissen, enz.

Na een vraag zet je een vraagteken.

• Hoe laat vertrekt je trein?

Na een uitroep, wens, waarschuwing, aansporing of bevel zet je een uitroepteken.

• Wat een gekkigheid is dat! • Was het maar vast vakantie!

Het is zinloos om meer dan één vraagteken of uitroepteken te plaatsen. Als je wilt laten uitkomen dat iets met grote nadruk wordt gezegd, dan kun je het beter met woorden aangeven.

• ‘Ben je nog nooit in deze discotheek geweest???’ • ‘Ben je nog nooit in deze discotheek geweest?’ vroeg hij compleet verrast. • ‘Was het maar vast vakantie!!!’ • ‘Was het maar vast vakantie!’ zei hij met een diepe zucht.

De komma De komma is na de punt het meest gebruikte leesteken. Het is ook het lastigste leesteken, omdat het zo veel functies heeft. 1

2

416

Je zet komma’s tussen de delen van een opsomming. De komma kun je vervangen door het nevenschikkende (aaneenschakelende) voegwoord en. De delen van de opsomming kunnen bestaan uit woorden, zinsdelen of deelzinnen (bijzinnen).

• Wij zoeken een enthousiaste, ervaren collega. • In mijn boodschappentas zitten weer een hoop lekkernijen: chips, koekjes, chocolade en blokjes kaas. • De directie wilde gisteren nog niet vertellen wat er precies gaat gebeuren, wie er ontslagen wordt en hoe er verder wordt bezuinigd. • Het tafelkleed is gewassen, de vlekken zijn eruit en het kan weer gebruikt worden.

Je schrijft een komma achter en/of voor een aangesproken persoon en tussenwerpsels. De aangesproken persoon is degene voor wie de zin/mededeling bedoeld is.

• Claudia, deel jij de antwoordenbladen maar uit. • Gaat u zitten, heren.

Een tussenwerpsel is een uitroep van meestal één woord dat buiten het zinsverband staat.

• Ach, wat heb je nou aan die oude kranten! • Hé, daar rijdt de minister-president.

Voorbeeldzin a betekent: Er was een aantal fietsers. Twee van hen reden zonder licht en daarom werden ze bekeurd. De beperkende bijzin bevat informatie die voor een juist begrip van de mededeling onmisbaar is. Of anders gezegd: op de vraag ‘Wie kregen een bekeuring?’ volgt als antwoord: de twee fietsers die zonder licht reden.

• a De twee fietsers die zonder licht reden, kregen een bekeuring.

417

Theorie Interpunctie

6

6

Voorbeeldzin b betekent: Er waren twee fietsers. Ze reden zonder licht en daarom kregen ze een bekeuring. De uitbreidende bijzin geeft extra informatie (en zou kunnen worden weggelaten). Of anders gezegd: op de vraag ‘Wie kregen een bekeuring?’ volgt als antwoord: de twee fietsers. Je kunt het verschil tussen beide soorten bijzinnen ook horen. In zin a hoor je bij hardop lezen namelijk geen pauze tussen bijzin en antecedent. In zin b hoor je wel een pauze en de toon waarop de bijzin wordt uitgesproken, is lager dan bij de rest van de zin (de hoofdmededeling).

• b De twee fietsers, die zonder licht reden, kregen een bekeuring.

7

Voor en na tussengeschoven woorden staat een komma.

• De vakantiewoningen, klein maar schitterend gelegen aan het water, waren binnen een week verkocht. • Het vernielen en bekladden van de grafzerken heeft, ook in het buitenland, veel verontwaardiging gewekt.

8

Je gebruikt een komma om verkeerd lezen te voorkomen.

• De notaris vroeg zijn medewerker eind van de week pas, een kopie van de hypotheekakte naar de bank toe te sturen. • De notaris vroeg zijn medewerker, eind van de week pas een kopie van de hypotheekakte naar de bank toe te sturen.

Theorie Interpunctie

De puntkomma 1

• Hij heeft onlangs een rode en een okergele broek Je zet een puntkomma (in plaats van een punt en gekocht; toch zegt hij steeds dat hij niet van felle een hoofdletter) tussen twee zinnen of mededelingen kleuren houdt. die nauw met elkaar samenhangen. In de tweede zin • Het voortgezet onderwijs heeft allang niet meer staat een woord dat het bijzondere verband tussen het monopolie op het verbreden van de horizon de zinnen aangeeft. Dit leesteken wordt vaak verward van jongeren; de school is daarin overvleugeld met de dubbele punt. Die heeft echter een heel door de communicatiemedia. andere functie. Zie daarover verderop.

2

In lange(re) opsommingen is een puntkomma soms duidelijker dan een komma.

• Misschien kunt u zich voorstellen wat het betekent voor mensen met een minimumuitkering om maatschappelijk geïsoleerd te raken: altijd thuis zijn, want buitenshuis kost alles geld, nooit meer naar verjaardagen, want je kunt geen cadeautje meenemen, niet meer naar de sportclub, enzovoort. • Misschien kunt u zich voorstellen wat het betekent voor mensen met een minimumuitkering om maatschappelijk geïsoleerd te raken: altijd thuis zijn, want buitenshuis kost alles geld; nooit meer naar verjaardagen, want je kunt geen cadeautje meenemen; niet meer naar de sportclub, enzovoort.

De dubbele punt Er zijn nog (veel) meer gevallen waarin een komma wordt geplaatst. Hierna volgen nog een paar zinstypen met een komma, die geregeld voorkomen. Bekijk ze goed!

voorbeeld • Kortom, morgen gaan we de reis boeken. • Stel, tijdens uw vakantie wordt ingebroken in uw woning. • Met andere woorden, iemand loopt niet hard omdat het leuk of nuttig is, maar vooral onder de dwang van een verslaving. • Een van de genoemde beroepen is door niemand gekozen, namelijk dat van leraar. • Filevorming kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door een extra rijstrook aan te leggen. • Mocht u meer informatie wensen over onze verzekeringen, dan kunt u bellen of faxen naar het onderstaande nummer. • Hoe sneller een auto rijdt, hoe meer brandstof de motor verbruikt. • Houd er rekening mee dat het formulier vóór 31 mei binnen moet zijn, anders ben je te laat. • Aan de ene kant zal op de verwarmingskosten moeten worden bezuinigd, aan de andere kant kunnen we de mensen ook niet in slecht verwarmde ruimten laten werken. • Drank maakt brokken, dat weet je!

418

1

Je zet een dubbele punt bij directe rede.

• De voetballer Johan Cruijff zei: ‘Je moet goede beslissingen nemen, of zorgen dat de verkeerde beslissingen goed uitpakken.’

2

Vóór een opsomming, uitwerking of verklaring staat een dubbele punt.

• Het aantal mensen dat een baan zoekt, is sterk toegenomen: schoolverlaters, vrouwen die een parttimebaan willen, buitenlanders die zich in Nederland hebben gevestigd. • Eén ding is duidelijk: vrijwel alle milieuschade kan voorkomen worden, als de crossers zich aan de regels houden. • De bewoners van het huis op de hoek zijn in een opperbeste stemming: ze hebben een prijs gewonnen in de Staatsloterij.

419

Theorie Interpunctie

6

6

Theorie Interpunctie| Formuleren

Aanhalingstekens 4

Bij ironie, bijzonder gebruik of een zelfnoemfunctie zet je aanhalingstekens. (We gebruiken de term ‘zelfnoemfunctie’ wanneer we een uitspraak doen over een woord. Het gaat dus niet zozeer om de betekenis van het woord, maar om het woord zelf.)

• Haar achtjarige zoontje gedraagt zich soms zo ‘assertief’ tegenover zijn jongere zusje, dat de hele buurt het kan horen. • Bacteriën veranderen voortdurend van samenstelling. Zo kan een ‘nieuwe’ bacterie ontstaan die resistent is voor penicilline. • Haar nichtje uit Antwerpen zou de kleding naar de ‘droogkuis’ brengen.

5

Bij gedachten en wensen zet je geen aanhalingstekens.

• Hij dacht: waar vind ik een stadsplattegrond? • Zijn enige wens was: was ik maar weer thuis.

Er zijn diverse soorten aanhalingstekens. De gebruikelijkste zijn een of twee apostrofs boven aan de regel: ‘...’ of “...”. 1

2

3

420

Aanhalingstekens gebruik je bij de directe rede. Er zijn drie gevallen van directe rede te onderscheiden. Kijk goed naar de leestekens en de plaats waar ze staan. Zin a is een samengestelde zin. De basiszin (Zijn oma zei ‘dit’.) sluit je af met een (slot)punt. Bij de volledige zin doe je hetzelfde. De punt komt dus na de aanhalingstekens. Let op: meestal zet men de punt vóór de aanhalingstekens. Dat is echter niet logisch. Je kunt dit goed zien aan de verlengde zin, waarin de (slot)punt is opgeschoven.

a Zijn oma zei: ‘Toen ik net begon met internetten, wilde ik soms dat ik die computer nooit had gekocht’.

Samengestelde zin b begint met een aanhaling. Dat geef je aan met aanhalingstekens. Erna volgt een komma die de aanhaling scheidt van de rest van de zin.

b ‘Toen ik net begon met internetten, wilde ik soms dat ik die computer nooit had gekocht’, zei zijn oma.

Zin c is ook een samengestelde zin. Deze zin bestaat uit een aanhaling die onderbroken wordt door een tussengeschoven deelzin (zei zijn oma). De aangehaalde zin sluit je af met een (slot)punt. Vervolgens plaats je de aangehaalde woorden tussen aanhalingstekens. Daarom staat het laatste aanhalingsteken achter de punt.

c ‘Toen ik net begon met internetten’, zei zijn oma, ‘wilde ik soms dat ik die computer nooit had gekocht.’

Onthoud: achter een aangehaalde zin binnen een (samengestelde) zin zet je geen slotpunt. Er kan wel een vraagteken of uitroepteken staan. De komma vervalt na een vraagteken of uitroepteken.

• ‘Hebben uw kleinzoons u geleerd met de computer om te gaan?’ vroeg de interviewer. • ‘Zulke kleinzoons, daar heb je wat aan!’ zei ze trots.

Je zet aanhalingstekens wanneer je wilt aangeven dat de gebruikte woorden van een ander zijn.

• Na afloop van de raadsbijeenkomst beet de fractievoorzitter van Dorpsbelangen de gemeentesecretaris toe dat hij hem ‘wel wist te vinden’.

Titels van boeken, films, programma’s, enzovoort staan tussen aanhalingstekens, als je niet kunt cursiveren.

Verlengde zin: Zijn oma zei: ‘Toen ik net begon met internetten, wilde ik soms dat ik die computer nooit had gekocht’, maar gelukkig heeft ze doorgezet.

Haakjes; aandachtsstreepjes 1

Extra informatie zet je tussen (ronde) haakjes. Het eerste haakje heet ‘haakje openen’, het laatste haakje ‘haakje sluiten’. Gebruik haakjes met mate. Let op de plaats van de punt in het tweede en derde voorbeeld.

• De docent(e) kan zelf vaststellen welke vorderingen zijn (haar) leerlingen hebben gemaakt. • Lees eerst de gebruiksaanwijzing (zie bijsluiter). • Lees eerst de gebruiksaanwijzing. (Zie bijsluiter.)

2

Aandachtsstreepjes kunnen worden gebruikt om de aandacht te vestigen op een groep tussengeschoven woorden of een tussenzin. Zo’n toevoeging valt meer op dan wanneer je komma’s zet.

• Het partijbestuur heeft – in afwachting van de uitslag van de verkiezingen – nog geen standpunt willen innemen over mogelijke lastenverzwaringen voor de burgers.

Formuleren

[137] Helder en afwisselend formuleren Je tekst wordt aantrekkelijker voor het publiek als je helder en afwisselend formuleert. Daarbij let je in de eerste plaats op de zinsopbouw en de woordkeus. Om de tekst levendig te maken, kun je bijvoorbeeld gebruikmaken van beeldspraak, stijlfiguren en bijzondere woordkeus. [74 – 76]

Helder formuleren: woordkeus

• De historische roman ‘Publieke werken’ is geschreven door Thomas Rosenboom.

Doen

Niet doen

Gebruik gewone woorden.

• de vraag die over • van u

• de vraag welke • betreffende uwerzijds

Zoek een synoniem voor formele of moeilijke woorden uit je bron.

• streng • duidelijk • gevolg geven

• rigoureus • expliciet • effectueren

Schrijf afkortingen van woorden zo veel mogelijk voluit, tenzij je het woord ook afgekort uitspreekt.

• dvd • bijvoorbeeld • even

• digital versatile disc • bijv. • ff

421

Theorie Formuleren

6

Wissel je woordkeus af: gebruik verwijswoorden en synoniemen. Vermijd dus woordherhaling.

Gebruik het woord ‘maar’ alleen als er sprake is van een tegenstelling en niet als stopwoord.

6 • De regering heeft haar belastingplannen bekendgemaakt. Ze zal die in de Kamer verdedigen. Ook het financiële deel is aantrekkelijk. Daarbij komt dat deze oplossing duurzaam is.

• De regering heeft de belastingplannen bekendgemaakt. De regering zal de belastingplannen in de Kamer verdedigen. • Ook het financiële deel is aantrekkelijk. Deze oplossing is ook duurzaam.

De financiële voordelen zijn groot, maar de gevolgen voor de natuur zijn ingrijpend.

Maar er valt nog meer over te zeggen: de financiële voordelen en de gevolgen voor de natuur. Maar die behandel ik later.

Theorie Formuleren

[138] Formuleringsfouten Iedereen die taal gebruikt, maakt weleens een taalfout. Maar bij het examen Nederlands wordt er extra op gelet. Over taalregels, stijlmiddelen en veelgemaakte fouten is heel veel geschreven. Er zijn dus talloze goede bronnen die je kunt raadplegen als je een taalvraag hebt (bijvoorbeeld www.onzetaal.nl). Bij het examen word je ook op je taalgebruik beoordeeld. Je mag bijvoorbeeld niet in telegramstijl schrijven en je moet een antwoord in volledige zinnen geven. Probeer formuleringsfouten te vermijden, zodat je hiermee geen punten verspeelt. Om ze gemakkelijker te herkennen, vind je hier een overzicht. Formuleringsfouten kunnen te maken hebben met: • woordkeus; • stijl; • zinsbouw; • verwijzingen.

Helder formuleren: zinsbouw Doen Formuleer zelf zinnen, in plaats van moeilijke zinsconstructies over te nemen uit een bron. De zinnen moeten passen binnen de opbouw van je eigen tekst.

In het licht van deze doelstellingen benadrukte het Comité van Ministers het politieke belang, nu en in de toekomst, van de ontwikkeling van specifieke actieterreinen, zoals strategieën voor de diversificatie en intensivering van het taalleren om meertaligheid te bevorderen in een pan-Europese context.

Het huis staat in een klein dorp. Is het daardoor goedkoper dan een huis in de stad? In het Randstadgebied zijn de prijsverschillen niet altijd groot.

Het huis staat in een klein dorp. Het is daardoor waarschijnlijk goedkoper dan een huis in de stad. De prijsverschillen zijn in het Randstadgebied echter niet altijd groot.

Wissel de zinslengte af: maak enkelvoudige en samengestelde zinnen. Maak de zinnen niet te lang!

De buurman ontving het bericht van zijn vriendin. Hierdoor waren een paar dingen die ze niet had verteld, hem ontgaan.

De buurman ontving het bericht van zijn vriendin, die een paar dingen niet had verteld, waardoor deze hem waren ontgaan.

Formuleer actieve zinnen; lijdende zinnen maken een tekst omslachtig.

Het kabinet maakt op Prinsjesdag zijn financiële plannen bekend.

Op Prinsjesdag worden door het kabinet de financiële plannen bekendgemaakt.

Zet woorden en zinsdelen die bij elkaar horen zo dicht mogelijk bij elkaar. Vermijd tangconstructies.

De gijzelaar gaf zich pas over nadat urenlang met hem was onderhandeld over de voorwaarden.

De gijzelaar gaf zich pas nadat uren met hem was onderhandeld over de voorwaarden over.

Breng duidelijke verbanden aan tussen alinea’s, tussen zinnen en binnen de zinnen. Gebruik signaalwoorden, voegwoorden en verwijswoorden.

Bovendien [opsommend signaalwoord] presteerde ons team slecht, doordat [oorzakelijk signaalwoord/voegwoord] we net gehoord hadden dat onze [verwijswoord] trainer was ontslagen.

We presteerden slecht. We hadden net gehoord dat de trainer was ontslagen.

Varieer de zinsopbouw: begin niet elke zin met het onderwerp en maak ook eens een vraagzin.

422

Daarom benadrukt het Comité van Ministers het politieke belang van het ontwikkelen van specifieke acties om meertaligheid te bevorderen.

Niet doen

Overzicht formuleringsfouten Woordkeus

Stijl

Zinsbouw

Verwijzingen

verkeerd woord

[139]

contaminatie (woordvervlechting)

[140]

vakterm, abstract of vaag woord (containerwoord)

[141]

vreemd woord, barbarisme

[142]

modewoord of -uitdrukking, neologisme en archaïsme, plat of grof woord

[143]

storende woordherhaling, foutieve tautologie, foutief pleonasme, dubbele ontkenning

[144]

niet-bedoelde dubbelzinnigheid, ambiguïteit

[145]

storend figuurlijk taalgebruik

[146]

overdrijving

[147]

woorden op de verkeerde plaats

[148]

telegramstijl; woord(en) te weinig

[149]

congruentiefout

[150]

gebruik van de lijdende vorm

[151]

te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte; te lange zinnen

[152]

tangconstructie; dat/als-constructie

[153]

verkeerd aansluitende beknopte bijzin

[154]

losstaand zinsgedeelte

[155]

foutieve samentrekking

[156]

foutieve inversie

[157]

geen symmetrie

[158]

verwijsfouten

[159]

423

Theorie Formuleren

6

Onjuiste woordkeus

[139] Verkeerd woord Wanneer je een woord of uitdrukking niet goed genoeg kent, bestaat de kans dat je het verkeerd gebruikt. Raadpleeg bij twijfel over de precieze betekenis of schrijfwijze van een woord altijd een (digitaal) woordenboek. In sommige woordenboeken kun je ook vinden met welk vast voorzetsel een werkwoord wordt verbonden. Er zijn in het Nederlands behoorlijk wat woorden die qua vorm en betekenis erg op elkaar lijken, maar die je op verschillende manieren moet gebruiken. De context bepaalt dan welk woord je kiest.

voorbeeld • kennen: weten wie of wat het is kunnen: in staat zijn • liggen: zich in liggende toestand bevinden leggen: iets neerleggen • te danken: bij iets positiefs te wijten: bij iets negatiefs • blijkbaar: je kunt het zien (vaststellen) schijnbaar: het is niet echt zo (het is schijn) • als: bij een gelijkheid (even klein als ...) dan: bij een ongelijkheid (kleiner dan ...) • hen: lijdend voorwerp en na een voorzetsel hun: meewerkend voorwerp • met behulp: als je een hulpmiddel gebruikt met de hulp: als het om personen gaat • omdat (reden): het gebeurt omdat je het wilt doordat (oorzaak): het gebeurt zonder dat je er iets aan kunt doen • opdat: geeft een doel aan zodat: geeft een gevolg aan • mits: op voorwaarde dat tenzij: behalve als • rede: toespraak reden: argument (waarom je iets doet) • indertijd: vroeger, een ruime verwijzing destijds: toen, een meer precieze verwijzing • geregeld: tamelijk frequent, met ongelijke tussenpozen regelmatig: tamelijk frequent, met gelijke tussenpozen • verantwoording: rekenschap afleggen, verdedigen waarom je zo hebt gehandeld verantwoordelijkheid: de plicht voor iemand te zorgen • rustig: kalm gerust: zonder angst • vergeten hebben: verzuimen te doen of mee te nemen vergeten zijn: zich niet meer herinneren

424

6

Theorie Formuleren

Er zijn ook woorden die in betekenis niets met elkaar te maken hebben, maar die vaak met elkaar verward worden, omdat ze in vorm enigszins op elkaar lijken. voorbeeld • getuigenschrift • gelegitimeerd • ontoepasselijk • gedeputeerd • ovulatie • verwijderen

– – – – – –

getuigschrift gelimiteerd onpasselijk gedupeerd ovatie verwijden

• • • • •

gefusilleerd overleving curator koortsig cara

– – – – –

gefuseerd overlevering conservator koortsachtig cariës

Ten slotte gebruiken mensen soms woorden die helemaal niet bestaan. Ze vinden het mooi of interessant klinken, maar kennen het woord eigenlijk niet. voorbeeld *Het is verschrikkelijk dat ze de nagedachtenis van Johan Cruijf bedoezelen.  bezoedelen

[140] Contaminatie Twee woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis kunnen verhaspeld zijn. Zo’n foutieve woordvervlechting heet een contaminatie. Contaminatie komt vooral voor in gesproken taal, omdat een spreker nu eenmaal minder tijd heeft om over zijn woordkeus na te denken dan een schrijver. voorbeeld *Voordat we weggaan, moet ik mijn auto even laten nachecken.  nakijken/checken *Volgens mijn mening was het verstandig geweest als je eerst even gecheckt had of het stadhuis vanmiddag wel open is.  volgens mij/naar mijn mening

[141] Vakterm, abstract of vaag woord (containerwoord) Let erop dat je geen (te) moeilijke woorden en uitdrukkingen gebruikt of vaktermen (jargon) die het publiek misschien niet kent (voorbeeldzinnen 1 en 2). Pas ook op met abstracte of vage formuleringen (voorbeeldzinnen 3 en 4). Een vaag woord wordt ook wel containerwoord genoemd. voorbeeld 1 De gebonden tomatensoep was bereid conform het recept van de chef-kok.  volgens 2 Excuses uwerzijds zouden zeer welkom zijn.  van u 3 Ik heb zoiets van: ga maar gewoon eens aan je werk!  Ik vind dat hij gewoon aan het werk moet gaan. 4 (personeelsadvertentie) Duurzaamheid, klantgericht denken en handelen en innovatie staan hoog op de agenda van de kandidaat. De functie vereist een breed denkkader, alsmede een stuk loyaliteit naar de organisatie toe. De salariëring is marktconform en in overeenstemming met de zwaarte van de functie.

425

Theorie Formuleren

6

6

[142] Vreemd woord, barbarisme

[143] Modewoord, neologisme en archaïsme, plat of grof woord

Het Nederlands leent woorden van andere talen. Uit het Frans bijvoorbeeld zijn woorden als boetiek, colbert en conducteur overgenomen en uit het Duits woorden als beraadslagen, heimwee en überhaupt. Tegenwoordig worden veel woorden uit het Engels/Amerikaans geleend, zoals software, helpdesk en review. Ook het Nederlands heeft andere talen beïnvloed: digue (Frans voor ‘dijk’), Garnele (Duits voor ‘garnaal’), landscape (Engels voor ‘landschap’).

Probeer modewoorden (voorbeeldzin 1) te vermijden. Neologismen (voorbeeldzin 2) zijn nieuwe woorden, die door veelvuldig gebruik in het dagelijks taalgebruik zijn opgenomen. Modewoorden en neologismen kunnen een tekst een humoristisch of ‘hip’ tintje geven, maar in een zakelijke tekst zijn ze soms misplaatst. Archaïsmen (voorbeeldzin 3) zijn verouderde woorden of uitdrukkingen, die een tekst een oubollige uitstraling kunnen geven. Platte woorden (voorbeeldzin 4) kunnen anderen irriteren of kwetsen.

Het advies is: gebruik niet zomaar vreemde woorden die je niet nodig hebt en/of die niet goed passen in de Nederlandse taal. Het Engelse custom made betekent gewoon ‘op maat gemaakt’ en als je het hebt over experience zal niet iedereen begrijpen dat je daarmee ‘belevenis’ of ‘ervaring’ bedoelt. Het Italiaanse woord mediatycoon klinkt misschien wel interessant, maar je kunt ook ‘mediamagnaat’ gebruiken.

voorbeeld 1 Het feest was echt chill. (heel gaaf ) 2 De decorbouwers zijn druk met het pimpen van de studio, voordat de opnames kunnen beginnen. (opknappen) 3 Hierbij doen wij u een declaratieformulier toekomen. (Hierbij sturen wij u een declaratieformulier.) 4 Door de plotselinge ijzel flikkerde Ryanne keihard op haar plaat. (viel op haar gezicht)

Uitslag van een Vaagtaalverkiezing op www.vaagtaal.nl

Barbarismen zijn woorden of uitdrukkingen die letterlijk uit een andere taal in het Nederlands zijn vertaald en die (aanvankelijk) als fout Nederlands worden beschouwd. Een woord dat letterlijk is vertaald uit het Frans heet een gallicisme; komt het uit het Duits, dan heet het een germanisme; is het afkomstig uit het Engels, dan is het een anglicisme. Een aparte categorie vormen de belgicismen. Dit zijn woorden of uitdrukkingen die in België worden gebruikt en die afwijken van het Standaardnederlands. Het is soms niet gemakkelijk uit te maken of een woord een te vermijden barbarisme is óf een ingeburgerd, goed Nederlands woord. De officiële spelling van Nederlandse woorden is opgenomen in de Woordenlijst Nederlandse Taal. De volledige woordenlijst staat op http://woordenlijst.org. Een selectie daarvan is opgenomen in het Groene Boekje. Wanneer het woord in het woordenboek is opgenomen, mag je het zonder meer gebruiken.

Een schrijver of spreker kan ook met opzet dit soort woorden gebruiken. In dat geval is er geen sprake van een stijlfout, maar van een (bewuste) stijlkeuze.

Stijlfouten

[144] Storende woordherhaling, foutieve tautologie, foutief pleonasme, dubbele ontkenning

Stijlfout

Omschrijving

Voorbeeld

Storende woordherhaling

Je gebruikt steeds hetzelfde woord. Deze herhaling leidt tot irritatie.

Als je dat vindt, moet je dat zelf maar weten, want dat is je eigen verantwoordelijkheid.  Als je dat vindt, moet je het zelf maar weten, want het is je eigen verantwoordelijkheid.

Foutieve tautologie

Je gebruikt twee woorden of woordgroepen die hetzelfde betekenen (en dus synoniemen zijn).

Het gebeurt me soms dat ik weleens te laat ben voor een afspraak.  ‘soms’ of ‘weleens’ weglaten

Foutief pleonasme

Je gebruikt een woord in de zin, waarvan de betekenis al aanwezig is in een ander woord in de zin.

Na een lange procedure kreeg het gezin eindelijk toestemming om te mogen blijven.  'kreeg toestemming om te blijven' of 'mocht blijven'

voorbeelden van barbarismen • De racefiets was nagelnieuw.  germanisme (nagelneu) Verbetering: splinternieuw • •

• •

426

Theorie Formuleren

Vroeger of later zal de economische crisis wel afgelopen zijn.  anglicisme (sooner or later) Verbetering: vroeg of laat Ik ben akkoord met de secretaresse: de vergadering begint inderdaad om 14.00 uur.  gallicisme (je suis d’accord avec ...) Verbetering: Ik ga akkoord met ... De chemieker werkt al jaren bij dat grote chemieconcern.  germanisme Verbetering: De chemicus Arjen Robben is een gekende voetballer.  belgicisme Verbetering: bekende

427

Theorie Formuleren

Dubbele ontkenning

Overbodige woorden

6

6 Je gebruikt twee keer een ontkenning. Werkwoorden als voorkomen, beletten, verhinderen, verhoeden, ervoor waken en ervan afhouden drukken uit dat iets niet moet gebeuren. Als je in dezelfde zin ook nog het woord ‘niet’ gebruikt, kan het zijn dat je precies het tegenovergestelde zegt van wat je bedoelt.

Hij gebruikt nooit geen suiker in de koffie.  ‘nooit’ of ‘geen’ weglaten

Je gebruikt woorden die je beter kunt weglaten, omdat ze de helderheid van de zin in de weg staan.

Ik vind dus zeg maar serieus dat jij eigenlijk gewoon eens aan het werk moet gaan.

Theorie Formuleren

[146] Storend figuurlijk taalgebruik De taal zit vol woorden met een figuurlijke betekenis. Bijvoorbeeld: munt uit iets slaan, een toontje lager zingen, onderbuikgevoelens hebben, (dat is) een heilige koe of dat is te kort door de bocht. Dit kan je tekst verlevendigen, maar vraag je steeds af of het publiek je wel onmiddellijk begrijpt. Overmatig gebruik van uitdrukkingen kan het lees- of luisterplezier bederven.

[145] Niet-bedoelde dubbelzinnigheid en ambiguïteit Als je een woord of zin op twee manieren kunt lezen, is het woord of de zin dubbelzinnig. Dubbelzinnigheden kunnen leiden tot verwarring. Pas daarom op voor formuleringen die op twee manieren kunnen worden opgevat, ook al blijkt meestal uit de rest van de tekst welke betekenis je bedoelt. Vaak kun je uit de klemtoon afleiden wat de betekenis is. Dubbelzinnigheid – ook wel ambiguïteit genoemd – kan grammaticaal of semantisch zijn. Grammaticaal wil zeggen dat een zinsbouw dubbelzinnig is, semantisch wil zeggen dat een woord(groep) in een zin meerdere betekenissen heeft. voorbeelden grammaticale ambiguïteit 1 Daar liepen vrouwen in klederdracht, die ik nog niet eerder had gezien. Mogelijke betekenissen: • Ik had de vrouwen nog niet eerder gezien. • Ik had de klederdracht nog niet eerder gezien. 2 De man slaat de hond met de stok. Mogelijke betekenissen: • De hond met de stok wordt geslagen door de man. • De hond wordt met een stok door de man geslagen. voorbeelden semantische ambiguïteit 1 De oude fiets van oma hebben we aan de kant gezet. Mogelijke betekenissen: • (...) afgedankt. • (...) aan de kant van de weg gezet.

Er kan ook sprake zijn van verkeerd gebruik van uitdrukkingen: iemand gebruikt een uitdrukking, maar bedoelt eigenlijk iets anders, of het ‘register’ klopt niet. [2] voorbeelden verkeerd gebruik van uitdrukkingen 1 *Hij deed een schot voor de boeg, maar helaas was het antwoord verkeerd. ‘Schot voor de boeg’ wordt ten onrechte gebruikt in de betekenis van: ‘hij deed een gooi’. De uitdrukking betekent ‘iemand een waarschuwing geven’. De boeg is het voorstuk van een schip. Het schip wordt nog niet geraakt, maar het schot is een waarschuwing dat de aanval ernstiger kan worden. 2 Vanochtend bezocht Hare majesteit een kinderdagverblijf in Deventer. Toen ze een lint wilde doorknippen, knipte ze per abuis in haar jurk. Alle ouders lagen dubbel. De uitdrukking ‘dubbel liggen’ komt uit een ander register dan de plechtige taal in de eerste twee zinnen. De zinnen passen daardoor niet bij elkaar.

[147] Overdrijving Door gebruik te maken van een overdrijving, probeer je het publiek te overtuigen. Als je dit vaak doet, neemt de kracht ervan juist af. Vermijd overdrijving in officiële teksten en probeer woorden als gigantisch, enorm, heel en vaak niet veelvuldig te gebruiken. voorbeeld 1 Duizenden wintersporters werden door de actievoerende touringcarchauffeurs enorm gedupeerd.  ‘enorm’ weglaten 2 Ze liepen gigantische vertragingen op. Uiteindelijk vertrokken de skibussen met vele uren vertraging alsnog naar de sneeuw.  Ze liepen een vertraging op van enkele uren. Uiteindelijk vertrokken de skibussen alsnog naar de sneeuw.

2 Noor is die middag goed bevallen. Mogelijke betekenissen: • Noor heeft een gezond kindje gekregen. • Noor viel in de smaak. • De middag viel goed in de smaak bij Noor.

Schrijvers, journalisten met name, maken veel gebruik van deze stijlfiguur. Een pakkend geformuleerde kop die op meer manieren geïnterpreteerd kan worden, maakt lezers vaak nieuwsgierig en zet hen zo tot lezen aan.

428

429

Theorie Formuleren

6

6

Theorie Formuleren

Fouten in zinsbouw

In de volgende voorbeelden is er sprake van een onvolledige zin.

[148] Woorden op de verkeerde plaats

voorbeeld 1 *De recherche tast nog volledig in het duister over wie de dader is.  ... over de vraag wie de dader is. 2 *Mocht u het garantiebewijs niet meer bezitten, schrijft u naar het onderstaand adres.  ... dan schrijft u ... 3 *Wybe vertrouwt dat ik een camper kan huren.  ... vertrouwt erop ...

Wanneer je woorden op een verkeerde plaats zet, kan je bedoeling weleens verkeerd overkomen of kan de zinsconstructie zelfs fout zijn. voorbeeld *Morgen verwacht de weerman dat het weer omslaat.  De weerman verwacht dat het weer morgen omslaat.

[149] Telegramstijl; woord(en) te weinig Als je onvolledige zinnen maakt en veel woorden weglaat, heet dit telegramstijl. Tegenwoordig worden er vrijwel geen telegrammen meer verstuurd, e-mailen is immers handiger en goedkoper. In een telegram laat je overbodige woorden weg, omdat je per woord moet betalen. Je kunt het vergelijken met sms’en. Aan een bericht zit een maximum aantal tekens en als je daaroverheen gaat, kost het je meerdere berichten en dus meer geld. voorbeeld Training gaat door. 19.30 op veld.

Zo’n beknopte stijl kan functioneel zijn, bijvoorbeeld in reclameteksten. Ook journalisten gebruiken telegramstijl in de koppen van hun artikelen. Daarmee willen zij de lezers prikkelen hun teksten te lezen. Gebruik de telegramstijl echter nooit uit gemakzucht tijdens het examen Nederlands! Een antwoord in telegramstijl wordt fout gerekend, als er volledige zinnen worden gevraagd. voorbeeld Examenvraag (2016, tijdvak 2, vraag 2): ‘Die keurmerken zijn nietszeggend geworden.’ (regels 14-15) Welke twee verklaringen blijken hiervoor uit de eerste alinea? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden. Antwoord leerling: 1 Te veel keurmerken 2 Nauwelijks controle op keurmerken Goed antwoord 1 Er zijn te veel keurmerken. 2 Veel keurmerken worden nauwelijks gecontroleerd.

[150] Congruentiefout Tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin bestaat congruentie: ze zijn op elkaar afgestemd. Soms kan er twijfel over bestaan of je een enkelvoudige of meervoudige persoonsvorm moet gebruiken, maar de regel is simpel: bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp hoort een meervoudige persoonsvorm. voorbeeld 1 *De media maakt melding van een aardbeving in Italië.  maken ( de media is meervoud) 2 *De lading boomstammen werden naar de werkplaats getransporteerd.  werd (de lading is enkelvoud) 3 *De Vikingen was een oorlogszuchtig volkje.  waren (de Vikingen is meervoud)

[151] Gebruik van de lijdende vorm Kijk eens naar de volgende zinnen: 1 Bas wast wekelijks de auto van de buurman. 2 Door Bas wordt wekelijks de auto van de buurman gewassen. De eerste zin staat in de bedrijvende vorm. Dat wil zeggen dat het onderwerp (Bas) de handeling of actie verricht die in het gezegde wordt genoemd (wekelijks de auto van de buurman wassen). De tweede zin staat in de lijdende vorm. Hierbij ondergaat het onderwerp (de auto van de buurman) de handeling die in het gezegde wordt genoemd (wekelijks gewassen worden door Bas). Zinnen in de lijdende vorm zijn minder direct (omslachtiger) dan zinnen in de bedrijvende vorm; daarom heeft de bedrijvende vorm vaak de voorkeur. Je herkent zinnen in de lijdende vorm aan het woord ‘door’, dat aangeeft wie de handeling verricht (maar dat is dus niet het onderwerp van de zin).

Vermijd telegramstijl in zakelijke teksten en samenvattingen die voor anderen zijn bestemd, omdat de boodschap verkeerd kan overkomen.

430

431

Theorie Formuleren

6

[152] Te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte; te lange zinnen Veel – met name – beginnende schrijvers en sprekers hebben er moeite mee om zinnen goed op te bouwen. Ze breien maar wat woorden aan elkaar. Een mooie tekst bevat zinnen van verschillende lengte en met afwisseling in de zinsopbouw. Anders wordt de tekst saai. Bij heel lange zinnen raak je snel het overzicht kwijt. De kans om bijvoorbeeld een congruentiefout te maken, is dan veel groter. De lezer of luisteraar kan je niet goed volgen en haakt af. Wees dus kritisch op je taalgebruik, oefen veel en vermijd te lange zinnen. voorbeeld *Veel leden van de Twittergeneratie zijn niet meer in staat om een lange zin uit te lezen zonder aan het eind ervan te zijn vergeten waar het begin ook alweer over ging, laat staan dat zij over voldoende kennis van het Nederlands beschikken om een lange zin met veel bijzinnen correct te kunnen ontleden, zelfs al is de zin grammaticaal correct, samenhangend en zorgvuldig geformuleerd.  Veel leden van de Twittergeneratie zijn niet meer in staat om een lange zin uit te lezen zonder aan het eind ervan te zijn vergeten waar het begin ook alweer over ging. Laat staan dat zij over voldoende kennis van het Nederlands beschikken om een lange zin met veel bijzinnen correct te kunnen ontleden, zelfs al is de zin grammaticaal correct, samenhangend en zorgvuldig geformuleerd. Of nog verder opgedeeld:  Veel leden van de Twittergeneratie zijn niet meer in staat om een lange zin uit te lezen. Want aan het eind ervan zijn ze vergeten waar het begin ook alweer over ging. Laat staan dat zij over voldoende kennis van het Nederlands beschikken om een lange zin met veel bijzinnen correct te kunnen ontleden. Zelfs al is de zin grammaticaal correct, samenhangend en zorgvuldig geformuleerd, dan nog lukt hun dat niet.

[153] Tangconstructie Een tangconstructie ontstaat wanneer tussen woorden die bij elkaar horen, te veel andere woorden of bijzinnen zijn gezet. Deze ‘in de tang’ gehouden informatie kan beter in een aparte (bij)zin worden opgenomen. Het gaat vaak om informatie tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord (voorbeeldzin 1), een gezegde waarvan de delen uit elkaar worden gehaald door de tussenliggende informatie (voorbeeldzin 2) of om een onderbroken bijzin (voorbeeldzin 3). Bij deze laatste situatie wordt soms een voorwaardezin met ‘als’ ingevoegd, waardoor een zogenoemde ‘dat/als-constructie’ ontstaat (voorbeeldzin 4). Zo’n zin kan helemaal ontsporen als het voegwoord ‘dat’ wordt herhaald. De als-zin moet je achter aan de zin plaatsen. Er zijn ook varianten met voorwaardezinnen die beginnen met ‘indien’ of ‘wanneer’. voorbeeld 1 *De nog net aan de klauw van de kat ontsnapte muis verdween hevig piepend onder de struik.  De muis die nog net aan de klauw van de kat was ontsnapt, verdween hevig piepend onder de struik. 2 *Hij heeft na lang aarzelen en zijn spaargeld herhaaldelijk tellen, besloten het nieuwe computerspel te kopen.

432

6

Theorie Formuleren

 Hij heeft besloten het nieuwe computerspel te kopen, nadat hij lang had geaarzeld en zijn spaargeld herhaaldelijk had geteld. 3 *Het was direct duidelijk dat, hoewel hij het tot nu toe in alle toonaarden blijft ontkennen, hij de fout heeft gemaakt.  Het was direct duidelijk dat hij de fout heeft gemaakt. Hij blijft het tot nu toe echter in alle toonaarden ontkennen. 4 *We spraken af dat als het eerste salaris op mijn rekening wordt gestort, (dat) ik direct een deel van mijn schuld zou afbetalen.  We spraken af dat ik direct een deel van mijn schuld zou afbetalen, als het eerste salaris op mijn rekening wordt gestort.

[154] Verkeerd aansluitende beknopte bijzin (foutief beknopte bijzin) Beknopte bijzinnen verschillen van volledige bijzinnen, doordat ze geen onderwerp bevatten. Je kunt beknopte bijzinnen ook herkennen aan het feit dat er geen persoonsvorm in voorkomt, maar een constructie met te + infinitief (voorbeeldzin 1) of met een voltooid of onvoltooid deelwoord (voorbeeldzinnen 2 en 3). voorbeeld 1 Zonder te aarzelen liep hij op de hond af. 2 Geschrokken nam ze kennis van de mededeling. 3 Luid zingend liep ze naar de les.

In de hoofdzin staat het onderwerp waar de beknopte bijzin betrekking op heeft. Dit onderwerp is het ‘verborgen onderwerp’ van de bijzin. In zin 1 is dat ‘hij’, in zin 2 en 3 is dat ‘ze’. Als het verborgen onderwerp niet hetzelfde is als het onderwerp in de hoofdzin, is er sprake van een verkeerd aansluitende beknopte bijzin, ook wel een foutief beknopte bijzin genoemd. Je kunt dit soort zinnen op twee manieren verbeteren. 1 Maak van de beknopte bijzin een gewone bijzin (dus met onderwerp en persoonsvorm). 2 Verander de hoofdzin zodanig dat het verborgen onderwerp uit de beknopte bijzin hetzelfde is als in de hoofdzin. voorbeeld *Na uren in de file gestaan te hebben, vertrok de boot voor de overtocht eerder dan gepland. Het onderwerp van de hoofdzin is ‘de boot’. Dit is niet het (verborgen) onderwerp in de bijzin, dus de zin is fout. Verbeteringen: • Nadat we uren in de file hadden gestaan, vertrok de boot voor de overtocht eerder dan gepland. • Na uren in de file gestaan te hebben, zagen we de boot voor de overtocht eerder vertrekken dan gepland.

433

Theorie Formuleren

6

[155] Losstaand zinsgedeelte Soms wordt een deel van een samengestelde zin ten onrechte behandeld als een aparte zin, die met een hoofdletter begint en met een punt eindigt. De bijzin komt dan los te staan van de hoofdzin. Vermijd het gebruik van zulke losstaande zinsgedeelten. voorbeeld *De gemeente heeft het parkeerbeleid behoorlijk aangescherpt. Waardoor alle autobezitters in de binnenstad € 150,- moeten betalen voor een parkeervergunning.  De gemeente heeft het parkeerbeleid behoorlijk aangescherpt, waardoor alle autobezitters in de binnenstad € 150,- moeten betalen voor een parkeervergunning.

[156] Foutieve samentrekking

Theorie Formuleren

3 b *Doutzen hield vissen in een kom, maar vooral van haar konijn.  ‘houden van’ is een vaste uitdrukking. In de zin ‘vissen houden’ heeft het werkwoord houden een andere betekenis. Doutzen is in beide gevallen onderwerp (zelfde functie), dus dat mag je wel samentrekken. Verbetering: Doutzen hield vissen in een kom, maar hield vooral van haar konijn. 3 c *De burgemeester gaf de voorzitter een hand en de penningmeester een glas water.  ‘een hand geven’ is een vaste uitdrukking. Je geeft niet letterlijk een hand aan iemand, zoals je een glas water geeft. De betekenis van burgemeester is wel hetzelfde, dus burgemeester mag je samentrekken. Verbetering: De burgemeester gaf de voorzitter een hand en gaf de penningmeester een glas water.

[157] Foutieve inversie

Bij samentrekking laat je een eerder genoemd woord of een eerder genoemde woordgroep weg. Door samentrekking voorkom je overbodige herhalingen in zinnen. Een juiste samentrekking kan alleen voorkomen bij nevenschikking (pagina 443).

Bij inversie staat het onderwerp achter de persoonsvorm. Dat is bijvoorbeeld het geval bij vraagzinnen: ‘Zal ik je helpen?’ Inversie komt ook voor bij zinnen die met een ander zinsdeel dan het onderwerp beginnen: ‘Morgen heb ik meer tijd.’ Wanneer je zo’n zin langer maakt met en of maar, houd je soms onterecht deze volgorde aan. Dit verschijnsel heet foutieve inversie.

voorbeeld 1 Ze ging naar de stad en kocht twee paar nieuwe schoenen. 2 Inne ging naar de stad om schoenen te kopen en Ella ook.

voorbeeld Gisteren heb ik Engelse woordjes geleerd en ga ik vanmiddag Frans doen.  Gisteren heb ik Engelse woordjes geleerd en ik ga vanmiddag Frans doen.

In drie gevallen mag je NIET samentrekken: 1 bij verschil in grammaticale functie; 2 bij verschil in getal (bij persoonsvorm en onderwerp); 3 bij verschil in betekenis.

[158] Geen symmetrie

voorbeeld 1 a *De saxofoniste stond op het podium en werd een bos bloemen overhandigd.  ‘de saxofoniste’ is in het eerste gedeelte onderwerp en in het tweede geval een meewerkend voorwerp. Verbetering: De saxofoniste stond op het podium en haar werd een bos bloemen overhandigd. 1 b *De politie stelt het op scherp staande object veilig en zal later door de marine tot ontploffing worden gebracht. (De Terschellinger, in: Ruggespraak, Onze Taal)  in de eerste zin is ‘het op scherp staande object’ lijdend voorwerp; in de tweede zin is het onderwerp. Verbetering: De politie stelt het op scherp staande object veilig en de marine zal het later tot ontploffing brengen. 2 *Hier wordt vaak ingebroken en diverse auto’s vernield.  in de eerste zin is ‘wordt’ enkelvoud, in de tweede zin moet het meervoud zijn, omdat ‘diverse auto’s’ meervoud is. Verbetering: Hier wordt vaak ingebroken en er worden diverse auto’s vernield. 3 a *Zij maakte eerst het bed op en daarna zichzelf.  in het eerste gedeelte heeft het werkwoord ‘opmaken’ (het bed opmaken) een andere betekenis dan in het tweede gedeelte (zich opmaken). Verbetering: Zij maakte eerst het bed op en daarna maakte ze zichzelf op.

434

6

Symmetrie is gelijkheid in de bouw van zinsgedeelten. Wanneer in een opsomming de delen geen gelijke structuur hebben, dan is er geen symmetrie. voorbeeld Een verhaal bestaat meestal uit drie delen: het begin, het middenstuk en hoe het afloopt.  ... en de afloop.

Verwijsfouten

[159] Onjuist verwijzen In taal maak je een onderscheid tussen noemende en verwijzende woorden. Zo bevat de zin ‘Zij hebben die bestudeerd’ twee woorden die verwijzen naar personen of zaken die al eerder zijn genoemd, bijvoorbeeld ‘de studenten’ en ‘de artikelen over windenergie’. In zakelijke teksten mag je pas verwijzende woorden gebruiken wanneer daar noemende woorden aan vooraf zijn gegaan. De regels voor het gebruik van verwijswoorden zijn lastig en er worden dan ook veel fouten mee gemaakt. Er zijn regels voor onzijdige woorden (het-woorden), mannelijke en vrouwelijke woorden (de-woorden), woorden in het meervoud, betrekkelijke voornaamwoorden en woorden die naar personen of zaken verwijzen met een voorzetsel erbij.

435

Theorie Formuleren

6

6

Onzijdige woorden: het-woorden 1

Je verwijst naar het-woorden met het persoonlijk voornaamwoord het, de aanwijzende voornaamwoorden dit en dat en het bezittelijk voornaamwoord zijn. Let op: in plaats van dat wordt soms ten onrechte die gebruikt. Let op: een veelgemaakte fout is het gebruik van haar in plaats van zijn en die in plaats van dat.

2

3

Namen van landen en steden zijn bijna altijd het-woorden. Veel taalgebruikers weten dit niet en verwijzen daardoor verkeerd.

Alle verkleinwoorden zijn het-woorden.

Overzicht van vrouwelijke de-woorden • Paul heeft het huis geschilderd. Het (Dit/Dat) is nu groen. Hij gaat het volgend jaar waarschijnlijk weer rood maken. Foute verwijswoorden: • *In de aangereden auto zat ook het zoontje van de bestuurder. Die was erg geschrokken en werd getroost met een beertje. • *Het muziekkorps heeft haar repertoire vernieuwd. • *Het aannemingsbedrijf laat haar medewerkers een computercursus volgen op middelbare scholen. • Frankrijk heeft toegezegd zijn tarieven te zullen aanpassen aan die van de andere EU-landen. Het zal daar binnenkort toe overgaan. • Het eeuwenoude Delft met zijn karakteristieke binnenstad trekt veel buitenlandse toeristen. Het heeft prachtige grachten en bezienswaardige kerken. • Het zakdoekje (maar: de zakdoek) is vuil. Het moet worden gewassen. Doe het maar in de wasmand.

De-woorden die eindigen op een van de volgende achtervoegsels, zijn bijna altijd vrouwelijk: • -heid, -nis, -schap: ijdelheid, kennis, zwangerschap; • -de, -te: liefde, leegte; • -ij, -erij, -arij, -enij, -ernij: voogdij, bakkerij, rijmelarij, woestenij, razernij; • -ing, -st (achter een werkwoordstam): wandeling, winst; • -ie, -tie, -sie, -logie, -sofie, -agogie: familie, vakantie, visie, biologie, filosofie, demagogie; • -iek, -ica: muziek, logica; • -theek, -teit, -iteit: bibliotheek, puberteit, stabiliteit; • -tuur, -suur: natuur, censuur; • -ade, -ide, -ode, -ude: tirade, planetoïde, periode, attitude; • -ine, -se, -age: discipline, analyse, bagage; • -sis, -tis, -xis: crisis, bronchitis, syntaxis.

Meervoudige woorden: de-woorden 1

Bij zaken gebruik je altijd ze.

Hij had de computers al aangezet, zodat ze direct gebruikt konden worden.

2

Bij personen gebruik je zij of ze als het om een onderwerp gaat en hen of ze als het een lijdend voorwerp betreft.

De gasten liepen het restaurant binnen. De serveerster zag hen/ze en bracht hen/ze naar een tafeltje. Daar vroegen zij/ze om de menukaart.

3

Het persoonlijk voornaamwoord hun mag je alleen gebruiken bij een meewerkend voorwerp. De woorden ze of aan hen zijn ook goed.

De fans wachtten op de zanger van de band. Hij deelde hun (ze/aan hen) handtekeningen uit.

4

Hun kan nooit onderwerp zijn!

• *Hun zijn daar allemaal geweest! • Zij zijn daar allemaal geweest!

Mannelijke en vrouwelijke woorden: de-woorden (enkelvoud) 1

2

3

4

436

Theorie Formuleren

Bij mannelijke de-woorden gebruik je de persoonlijke voornaamwoorden hij en hem, de aanwijzende voornaamwoorden deze en die en het bezittelijk voornaamwoord zijn.

De leraar werd erg boos op zijn leerlingen. Hij haalde dan ook behoorlijk naar ze uit.

Bij vrouwelijke de-woorden die een vrouwelijke persoon noemen, gebruik je de persoonlijke voornaamwoorden ze/zij, de aanwijzende voornaamwoorden deze en die en het bezittelijk voornaamwoord haar.

De koningin pakte haar blaadje, waarna ze de toespraak hield.

Bij veel abstracte de-woorden gebruik je het persoonlijk voornaamwoord ze en het bezittelijk voornaamwoord haar. In het woordenboek staat achter deze woorden uitsluitend de aanduiding v. Zie ook het overzicht na dit schema.

• De waarde van een huis is van belang, omdat ze de basis vormt voor diverse soorten belasting. • De Amerikaanse marine heeft moeten toegeven dat ze in het gebied aanwezig was met twee van haar onderzeeërs.

Woorden als minister en verpleegkundige noem je gemeenslachtige de-woorden. Je gebruikt ze zowel voor mannelijke als voor vrouwelijke personen. De keuze van het verwijzende woord hangt hier samen met het feit of naar een mannelijk dan wel vrouwelijk persoon wordt verwezen.

De minister reageerde laconiek op de vraag of hij/ze (zij) zijn/haar begroting niet te ver had overschreden.

Misschien twijfel je soms of het gekozen verwijzende woord wel juist is, omdat het ‘onnatuurlijk’ aandoet. Bijvoorbeeld: De doodstraf is afgeschaft, toen men begon te vinden dat ze (?) niet meer paste in onze maatschappij. In zo’n geval kun je twee dingen doen: 1 Je vervangt het verwijzende woord door het aanwijzend voornaamwoord deze of die. voorbeeld De doodstraf is afgeschaft, toen men begon te vinden dat deze/die niet meer paste in onze maatschappij. 2 Je gebruikt geen vervangende woorden, maar noemende woorden. voorbeeld De doodstraf is afgeschaft, toen men begon te vinden dat het doden van daders niet meer paste in onze maatschappij.

437

Theorie Formuleren

6

Rubrics Schrijven

De betrekkelijke voornaamwoorden dat en wat

Onderdeel

1

Als de persoon of zaak waarnaar je verwijst een het-woord is, gebruik je dat; als het een hele zin is, het woordje wat.

• Het koffiezetapparaat dat ik al jaren heb, werkt niet goed meer en is dringend aan vervanging toe. • Zonnen in de felle zon is heerlijk maar ongezond, wat heel jammer is!

2

Ook na een overtreffende trap gebruik je het woordje wat.

Jou ontmoeten is het beste wat me ooit is overkomen!

3

Na een onbepaald voornaamwoord gebruik je het woordje wat.

• Het enige wat ik wil zien, is ‘The voice of Holland’. • Alles wat de docent zegt is waar.

Voorbereiding

Enkelvoudige woorden en verzamelnamen 1

Bij deze woorden hoort een enkelvoudig verwijzend woord (en een enkelvoudige persoonsvorm).

• De warme bakker is gewoonlijk een emotioneel iemand met liefde voor het vak. Daardoor neemt hij (niet: nemen ze) zakelijk gezien geregeld verkeerde beslissingen en heeft hij (niet: hebben ze) zo zijn (niet: hun) financiële problemen. • Door goede voorlichting te geven, wil de organisatie het publiek leren hoe het (niet: ze) zich in het natuurgebied moet (niet: moeten) gedragen.

2

Wanneer je vindt dat het enkelvoud nogal onnatuurlijk aandoet, kun je dikwijls kiezen voor een meervoudig woord.

• De parkeerpolitie heeft tijdens de koopzondag streng gecontroleerd op foutparkeren, want ze schreef 175 parkeerbonnen uit. • De parkeerwachters hebben tijdens de koopzondag streng gecontroleerd op foutparkeren, want ze schreven 175 parkeerbonnen uit.

Inhoud

Nr.

2F

2

438

Om naar personen te verwijzen, gebruik je aan wie, voor wie, enzovoort.

Om naar zaken te verwijzen, gebruik je de voornaamwoordelijke bijwoorden waaraan, waarvoor enzovoort.

De jongen met wie ik het meest samenwerk, is getroffen door een fikse griep. De trainer van wie hij les heeft, is nu zelf geblesseerd geraakt. Het goede doel waarvoor hij collecteert, is de Dierenbescherming.

3F

Op weg naar 4F

4F

Je zit nog niet op havo-niveau.

Je bent bijna op havo-niveau.

Prima! Je zit op havo-niveau.

Je bent op weg naar vwo-niveau…

Je zit op vwo-niveau!!

1

Informatie is compleet en belangrijk.

Informatie is compleet en belangrijk én is van goede kwaliteit.

Informatie is compleet en belangrijk en is van goede kwaliteit. Informatie sluit aan bij doel en deelonderwerpen.

Als 3F.

Als 3F.

2

Schrijfplan gemaakt met duidelijke structuur, een goede indeling in alinea’s en een goede verwerking van bronnen.

Schrijfplan gemaakt met duidelijke structuur, een goede indeling in alinea’s én deelonderwerpen, en een goede verwerking van bronnen.

Schrijfplan gemaakt met duidelijke structuur, een goede indeling in alinea’s en deelonderwerpen, en een goede verwerking van bronnen. Verbanden en samenhang tussen alinea’s zijn duidelijk.

Schrijfplan gemaakt met duidelijke structuur, een goede indeling in alinea’s en deelonderwerpen, en een goede verwerking van bronnen. Verbanden en samenhang tussen alinea’s zijn duidelijk. Onderbouwing en/of uitwerking van de argumenten soms niet goed.

Schrijfplan gemaakt met duidelijke structuur, een goede indeling in alinea’s en deelonderwerpen, en een goede verwerking van bronnen. Verbanden en samenhang tussen alinea’s zijn duidelijk. Goede onderbouwing en/of uitwerking van de argumenten.

3

Inleiding: onderwerp pakkend en origineel gebracht. De hoofdgedachte is helder verwoord.

Inleiding: onderwerp pakkend en origineel gebracht. De hoofdgedachte is helder verwoord. Bij lange teksten: expliciet aankondigen van hoe de tekst is opgebouwd.

Inleiding: onderwerp pakkend en origineel gebracht, aanleiding is erin verwerkt. De hoofdgedachte is helder verwoord. Bij lange teksten: expliciet aankondigen van hoe de tekst is opgebouwd.

Inleiding: onderwerp pakkend en origineel gebracht, aanleiding is erin verwerkt. De hoofdgedachte is helder verwoord. Bij lange teksten: impliciet aankondigen van hoe de tekst is opgebouwd.

Als Op weg naar 4F.

4

Doel van de tekst is duidelijk. Tekst goed afgestemd op schrijfdoel.

Meerdere doelen worden gecombineerd. De tekst is niet goed afgestemd op ieder doel.

Meerdere doelen worden gecombineerd. De tekst is goed afgestemd op ieder doel.

Als 3F.

Als 3F.

Naar personen en zaken verwijzen: aan wie, voor wie, waaraan, waarvoor, enzovoort 1

Op weg naar 3F

439

Rubrics Schrijven Onderdeel

Nr. 5

6

Structuur

440

7

Rubrics Schrijven 2F

Op weg naar 3F

3F

Op weg naar 4F

Slot: hoofdpunten komen bij elkaar en zijn op pakkende manier met elkaar verbonden. Afsluiten met een krachtige zin.

Slot: hoofdpunten komen bij elkaar en zijn op pakkende manier met elkaar verbonden. Afsluiten met een krachtige zin. Manier van afsluiten soms niet goed afgestemd op het tekstdoel.

Slot: hoofdpunten komen bij elkaar, afsluiten op pakkende manier en met een krachtige zin. Keuze van soort slot (bijv. samenvatten, aanbevelen, afwegen) afgestemd op het tekstdoel.

Slot: hoofdpunten komen bij elkaar, afsluiten op pakkende manier en met een krachtige zin. Keuze van soort slot (bijv. samenvatten, aanbevelen, afwegen) afgestemd op het tekstdoel en rest van tekst.

Als Op weg naar 4F.

Tekst gaat over een maatschappelijk onderwerp. Onderwerp sluit aan bij belevingswereld.

Tekst gaat over een maatschappelijk onderwerp of over een onderwerp dat met (vervolg)opleiding te maken heeft. Onderwerp staat wat verder van belevingswereld af.

Tekst gaat over een complex maatschappelijk onderwerp of over een complex onderwerp dat met (vervolg)opleiding te maken heeft. Onderwerp staat wat verder van belevingswereld af.

Tekst gaat over een complex maatschappelijk onderwerp of over een complex onderwerp dat met (vervolg)opleiding te maken heeft. Onderwerp staat ver van belevingswereld af.

Tekst correct ingedeeld: inleiding, middenstuk, slot. Relaties (bijv. oorzaak/gevolg, voordelen/nadelen, overeenkomst/verschil) zijn duidelijk aangegeven. Verwijzingen correct weergegeven. Verschil hoofd- en bijzaken soms niet duidelijk.

Tekst correct ingedeeld: inleiding, middenstuk, slot. Relaties (bijv. oorzaak/gevolg, voordelen/nadelen, overeenkomst/verschil) zijn duidelijk aangegeven. Verwijzingen correct weergegeve