Komt pelgrims, komt hier: devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1580) 9789042943551, 9789042943568, 9042943556 [PDF]

Dit boek biedt een historische studie van het religieuze drukwerk voor plaatsgebonden devoties, gelegen op het grondgebi

181 46 17MB

Dutch; Flemish Pages 794 [849]

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
INHOUD
Gebruikte afkortingen
Een begankenis van woordenvoor het begrip bedevaart

Komt pelgrims, komt hier: devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1580)
 9789042943551, 9789042943568, 9042943556 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

MISCELLANEA NEERLANDICA XLV

Komt pelgrims, komt hier Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850)

Alfons K.L. Thijs

PEETERS – LEUVEN 2020

Omslagillustratie – Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. ‘Komt pelgerims met vlijt wilt deze maghet eeren.’ Anonieme burijngravure op perkament (88 × 60 mm), ingekleurd en voorzien van een gepenseelde randversiering, drager: 120 × 95 mm – UA, Collectie Thijs, nr. 724

MISCELLANEA NEERLANDICA XLV

Komt pelgrims, komt hier Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850)

M I S C E L LA N E A N E E R LA N D I C A Stichter en hoofdredacteur:

Frans Hendrickx Ere-academisch bibliothecaris Ruusbroecgenootschap, Universiteit Antwerpen

XLV

Alfons K.L. Thijs (†)

Komt pelgrims, komt hier Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850)

Redactie:

Jonas Van Mulder Met medewerking van:

Ilse Eggers Daniël Ermens Erna Van Looveren

PEETERS LEUVEN 2020

'LWERHNZHUGJHUHDOLVHHUGPHGHGDQN]LMGH¿QDQFLsOHVWHXQ van het Frans M. Olbrechtsgenootschap.

D/2020/0602/95 ISBN 978-90-429-4355-1 eISBN 978-90-429-4356-8

© 2020 – Peeters Publishers, Bondgenotenlaan 153, B-3000 Leuven. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door PLGGHOYDQGUXNIRWRNRSLHPLFUR¿OPRIRSZHONHDQGHUHZLM]HRRNHQERYHQGLHQ mag hieruit niets worden opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.

INHOUD

Verantwoording van de redactie Jonas Van Mulder, met medewerking van Ilse Eggers, Daniël Ermens en Erna Van Looveren

Xiii

Dankwoord

xiX

InleidinG 1. Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes: de plaats van Komt pelgrims, komt hier in het oeuvre van Alfons Thijs Guido Marnef xxiiI 2. Le bon Dieu est dans le détail. Komt pelgrims, komt hier van Alfons Thijs tussen lokale etnografie en internationaal onderzoek Jonas Van Mulder XXXi Gebruikte afkortingen

XlVi

DEEL I Over woorden en objecten. Gedrukt beeld- en tekstmateriaal voor bedevaartcultussen 1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart 1.1. Bedevaart 1.2. Ommegang 1.3. Beeweg 1.4. Begankenis 1.5. Pelgrimage

1 3 3 8 9 10 14

2. Bedevaartvaantjes 2.1. Bedevaartvaantje: een vrij jonge term 2.2. Vaantjes voor bedevaarten, processies, broederschappen en gilden 2.3. Devotie op een stokje: formaten, dragers en toepassingen van vaantjes 2.4. Grafische technieken toegepast bij de vaantjesproductie 2.5. Binnen de lijntjes? Gekleurde en ongekleurde exemplaren

21 21 24 29 38 47

vii

INHOUD 3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten 3.1. Begripsbepaling 3.2. Terminologie uit voorbije eeuwen 3.3. Het langdurig overwicht van de kopergravure 3.4. Creatief met drukvormen 3.5. Variabele vormen 3.6. Formaten: eenheid en verscheidenheid 3.7. Drukken op papier, perkament en zijde 3.8. Prent en kleur

51 51 56 65 69 72 79 87 90

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal 4.1. Het bedevaartboekje 4.2. Verschillende inhoudelijke klemtonen

97 97 112

5. Liederen op vliegende bladen 5.1. Liedbladen voor bedevaarders 5.2. De marktwaarde van bedevaarten: marktzangers en hun liederen 5.3. Liedbladen op de markt gebracht door drukkers-uitgevers

127 127 129 133

6. Devotieblaadjes 137 6.1. Handzame hoofdingen: een kleine anatomie van het devotieblaadje 137 6.2. Litanieën, lofgalmen, rijmgebeden 141 6.3. Een ruime belangstelling 145 7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers 7.1. Historiebladen 7.2. Plano’s met gebeden en gedichten 7.3. Instructiebladen voor de individuele gelovige 7.4. Affiches

149 149 151 155 157

DEEL II Constanten en verschuivingen. Bedevaartdrukwerk in Brabant en Vlaanderen van haar opkomst tot 1648 1. In den beginne was er het bedevaartvaantje 1.1. Mariavaantjes: doorbraak vanaf de vroege zestiende eeuw 1.2. Vaantjes voor niet-mariale heiligencultussen

169 171 171 174

viii

INHOUD 1.3. Vaantjes voor christocentrische bedevaartcultussen 1.4. Blijvend succes in het decennium na de beeldenstorm van 1566 1.5. Terugblik

177 178 180

2. Bedevaartpublicaties in de sfeer van katholieke restauratie en contrareformatorische actie (c. 1585-1648) 2.1. Productinnovatie als commercieel achterhoedegevecht: metalen insignes 2.2. Vaantjes (prenten en teksten) voor eeuwenoude kruisdevoties 2.3. De verdediging van de H. Eucharistie 2.4. Contrareformatorische mediaoffensieven rond mariale bedevaartplaatsen 2.5. In de bres voor bedevaartplaatsen in de frontlinie

183 189 200

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden 3.1. Vaantjes voor Mariacultussen in parochiekerken 3.2. Vaantjes voor Mariacultussen in kapellen

231 231 236

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie 4.1. Een zeldzaam voorbeeld uit het graafschap Vlaanderen 4.2. Prenten voor eeuwenoude Brabantse bedevaartcultussen 4.3. Drukgrafiek en boekjes voor opkomende mariale bedevaartcultussen

239 239 240 249

5. Propageren met overwonnen schroom: niet-mariale heiligencultussen 5.1. Promotie voor cultussen in abdijkerken 5.2. Publicaties voor heiligencultussen in parochiekerken 5.3. Patroonheiligen van stad of vrijheid

267 269 272 277

6. Vaantjes en het onwrikbare vertrouwen in beschermheiligen 7. Nieuwe sporen van vaantjes 7.1. Vaantjes voor bedevaartcultussen in Brabantse parochiekerken 7.2. Vaantjes voor parochiale heiligencultussen in het graafschap Vlaanderen 7.3. De vaantjes van Antoon Janssens, Guillaume de Neve en Guillaume du Tielt 7.4. Vaantjes voor heiligencultussen in kapellen 7.5. Vaantjes voor cultussen in gebedshuizen van regulieren

281 285 285

ix

181

214 226

291 295 296 299

INHOUD 8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen 8.1. Schaarse uitgaven in het graafschap Vlaanderen 8.2. Bedevaartprenten in Brabant

301 301 302

Deel III Van strijd naar verdieping. Een divers aanbod in de context van gestabiliseerde confessionele verhoudingen (midden zeventiende-einde achttiende eeuw) 307 i. Christocentrische bedevaartcultussen 1. Multimedia: vaantjes, prenten en teksten voor de cultus van het H. Bloed te Hoogstraten 1.1. Vaantjes 1.2. Prenten 1.3. Boekjes, devotieblaadjes en liedbladen

311 313 313 313 314

2. Vaantjes en boekjes voor Asse, Hakendover en Hoboken 3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen: prenten en teksten 4. Cultussen in het vaandel 4.1. Voortzetting van plaatselijke vaantjestradities: Damme, Berchem, Veurne en Eine 4.2. Vaantjes voor parochiale Christuscultussen

343 344

5. Cultussen ingeprent 5.1. Prenten voor cultussen in kapellen 5.2. Prenten voor Christusdevoties bij regulieren

347 347 349

6. Cultussen te boek gesteld

353

ii. Mariale bedevaartplaatsen 1. Voortbouwen op bestaande fundamenten 1.1. Van vaantjesboeren tot schilders. Promotiecampagnes voor parochiale cultussen 1.2. Een blijvende verering in kapellen 1.3. Reguliere madonna’s

359 359 359 373 384

2. Een trage start? Beeld en tekst voor gevestigde bedevaartplaatsen na 1648

387

x

317 321 343

INHOUD 2.1. Beeldrijk drukwerk voor parochiekerken 2.2. ‘Dagelijks ware mirakelen’: divers drukwerk voor kapellen 2.3. Edelsmeedwerk en stuntelige gravures: mariale cultussen in kloosters

404

3. Een nieuwe start. Uitgaven verspreid rond nieuwe of gerevitaliseerde bedevaartcultussen 3.1. Initiatieven in parochiekerken 3.2. Hout, steen, papier: drukwerk voor nieuwe kapellen 3.3. Enkele nieuwe campagnes bij regulieren

411 411 415 420

4. Een vast geloof in vaantjes 4.1. Vaantjes voor parochiekerken 4.2. Vaantjes in kapellen

423 423 427

5. Een beroep op prenten 5.1. Een verzekerde afname in steden 5.2. Prenten voor bedevaartcultussen in rurale parochiekerken 5.3. Prenten voor Mariacultussen in rurale bedevaartkapellen 5.4. Prenten voor cultussen in kerken van regulieren

431 431 435 437 443

6. Nieuwe lectuur over onbeschreven bedevaartcultussen

447

iii. Grafiek en tekst voor heiligencultussen 1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering 1.1. Vrouwelijke heiligen 1.2. Mannelijke heiligen

449 451 451 471

2. Ordeheiligen 2.1. Vrouwelijke heiligen 2.2. Mannelijke heiligen

551 551 552

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen 3.1. Vrouwelijke heiligen 3.2. Mannelijke heiligen

571 571 601

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen: bedevaartdrukwerk uit 1648-1800

619

xi

387 398

INHOUD Epiloog

651

epilogue

659

Bijlagen

667

Lijst van illustraties

673

Register

681

Bibliografie

729

xii

Verantwoording van de redactie

Bij zijn overlijden in 2014 liet de historicus Alfons Thijs een onafgewerkt manuscript na van wat zijn magnum opus moest worden: een exhaustief historisch overzicht van devotioneel drukwerk in Brabant en Vlaanderen vanaf haar opkomst in de late vijftiende eeuw tot en met de aanvang van de twintigste eeuw.1 Het opzet van dit boekproject was ambitieus, de omvang van het reeds voltooide werk indrukwekkend. Toch bevatte het manuscript nog verschillende onafgewerkte delen, belangrijke leemten en talrijke algemene werkpunten van allerlei aard. De voorliggende postume uitgave is het resultaat van een intensief redactieproces dat zijn aanvang nam in de zomer van 2016 en tot voltooiing kwam in de winter van 2019-2020. Gedurende het hele traject kon dit project rekenen op de steun en aanmoediging van het Ruusbroecgenootschap en zijn directeur prof. dr. Veerle Fraeters in de vorm van personeelsmiddelen en inhoudelijk advies. De grootste uitdaging van de redactie bestond erin om waar nodig oplossingen te bedenken zonder al te zeer in te grijpen in de stijl en de strekking van het originele werk. Bij afwezigheid van de auteur en door het ontbreken van richtlijnen of een vooropgesteld plan van zijn hand, was het vaak moeilijk om knopen door te hakken. In deze inleiding geven we duiding bij de belangrijkste van onze redactionele beslissingen. Bij het afwerken van zijn levenswerk was Thijs chronologisch te werk gegaan. De onderdelen die gewijd zijn aan de zestiende en zeventiende eeuw zijn daardoor duidelijk verder gevorderd dan de hoofdstukken over de latere periode. Het manuscript bevat talrijke aanwijzingen dat hij een afzonderlijk deel voor ogen had voor de tweede helft van de negentiende en de twintigste eeuw. Getuige daarvan zijn onder meer de verwijzingen met betrekking tot deze periode in het eerste deel van zijn boek. Door het ontbreken van teksten of notities voor een dergelijk boekdeel, zag de redactie zich echter genoodzaakt te beslissen om het boek te laten eindigen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Tegelijk kozen we er wel voor om incidentele besprekingen van modern drukwerk, dat de chronologische afbakening van het voorliggende werk overschrijdt, te behouden. Een eerste argument voor deze laatste keuze heeft te maken met het karakter van Deel I, waarin zich de meeste van deze verwijzingen bevinden. Deze eerste hoofdstukken behoren tot de meest afgewerkte van het nagelaten manuscript. Vanuit redactioneel standpunt vereisten zij dus veruit de minste ingrepen, waardoor we hen als de meest ‘oorspronkelijke’ gedeelten van het voorliggende werk kunnen beschouwen. Precies 1 Het originele manuscript werd opgenomen in de collectie van de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen).

xiii

Verantwoording van de redactie in dit deel forse aanpassingen doorvoeren, was om die reden niet opportuun. Een tweede argument is van inhoudelijke aard. Belangrijke passages, bijvoorbeeld die over druktechnieken, geven duiding over significante ontwikkelingen die buiten de chronologische afgrenzing vallen. Die technologische innovaties leverden niet enkele nieuwe drukvormen op, maar waren tevens van vitaal belang voor de overlevering van drukwerk van de voorafgaande periode. Terwijl nieuwe druktechnieken op de voorgrond traden, werden vaardige plaatsnijders en -drukkers steeds zeldzamer. Sommige bedevaartinstanties die nog over een originele koperplaat of houtsnede beschikten lieten deze nog tot in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw overdrukken op nieuwe drukvormen. De negentiende-eeuwse periode is dus belangrijk geweest voor de overlevering van drukken uit eerdere perioden. In die zin ondervangen de behouden ‘negentiende-eeuwse’ passages dus enigszins het ontbreken van een door Fons Thijs zelf geschreven conclusie bij het derde deel en vormen een waardevolle hint naar het uiteindelijk ongeschreven vierde deel. Een tweede ingreep die het uitzicht van de voorliggende uitgave sterk heeft bepaald, betreft het opnemen van de paragrafen over de periode medio zeventiende eeuw tot het einde van de achttiende eeuw, ondergebracht in het derde deel van het voorliggende boek. De fundamenten voor dit door Thijs vooropgestelde boekdeel waren weliswaar gelegd (in de vorm van losse notities en literatuurverwijzingen, ideeën over de indeling, aantekeningen over het schrappen of verplaatsten van informatie, etc.) maar het ontbrak nog aan een duidelijke structuur. Omwille van de rijkdom van het reeds verzamelde materiaal hebben we besloten verder te bouwen op deze basis. Het was een heuse klus om alle, vaak summiere, bron- en literatuurreferenties uit te werken tot volwaardige referenties en beschrijvingen, en om onafgewerkte beschouwende tekstgedeelten uit te schrijven. Het uiteindelijke resultaat kan nog het best omschreven worden als een beschrijvend repertorium van plaatsgebonden devotioneel drukwerk voor mariale, christocentrische en heiligencultussen in Brabant en Vlaanderen in de zeventiende en achttiende eeuw. En dit in de vorm die Thijs in zijn voorbereiding hanteerde: een overzicht van plaatsgebonden devoties voorafgegaan door een korte hagiografische schets van de heilige. Mogelijk ligt het voorliggende resultaat daarmee ver van de vorm die Thijs zelf voorzien had – een uitgeschreven tekst eerder dan een inventaris – maar dat het in deze vorm zal dienen als opmaat voor verder onderzoek, is iets waar hij allicht vrede mee had genomen. Een derde opmerking betreft de aanpak bij drie andere ongeschreven of onvoldoende afgewerkte onderdelen in het manuscript. Een eerste gaat over de rol van drukkers en ondernemerschap in Brabant en Vlaanderen. Gezien de onafgewerkte staat van dit onderdeel, de verschillende overlappingen met reeds elders in de tekst verwerkte informatie, en de beschikbaarheid van heel wat informatie over de economische dimensies van gedrukte devotionalia in andere publicaties van Thijs,

xiv

Verantwoording van de redactie werd beslist deze paragrafen niet af te werken of op te nemen in deze publicatie. Een tweede onderdeel dat niet werd weerhouden is de oorspronkelijke, onafgewerkte inleiding van Thijs bij zijn boek. De bijdrage van Jonas Van Mulder in deze uitgave staat uitgebreid stil bij de inhoud van dit tekstdeel. Ten slotte bevat het manuscript geen conclusie. De epiloog bij deze uitgave wil hieraan tegemoet komen. De onderverdeling en bijhorende hoofdstuk- en paragraaftitels in het originele manuscript werden zoveel mogelijk behouden. Soms echter noopten wijzigingen in de structuur van de tekst tot het aanpassen en soms (bijvoorbeeld bij het samenvoegen van twee paragrafen) tot het verwijderen van door Thijs gebruikte titels en het aanbrengen van nieuwe titels. Stilistische ingrepen werden tot een minimum beperkt. Het uitschrijven van onafgewerkte passages gebeurde naar het voorbeeld van Thijs’ kenmerkende functionele, heldere stijl. Wel werd het gebruik van leestekens en interpunctie gemoderniseerd en geüniformeerd. Het door Thijs veelvuldig gebruik van cursief voor termen, concepten en citaten uit bronnen en literatuur werd in de meeste gevallen vervangen door aanhalingstekens. Enkel waar belangrijke termen (veelal druktypen) voor het eerst geïntroduceerd worden, worden zij gecursiveerd. De redactie heeft er naar gestreefd om de lezer waar mogelijk door te verwijzen naar de actuele (fysieke dan wel online) vindplaatsen van de besproken drukwerken. Bij het bepalen van de keuze voor specifieke verwijzingen hanteerden we de volgende logica: wordt een werk beschreven in de Short Title Catalogue Vlaanderen, de bibliografie van het handgedrukte boek, dan wordt het STCV-catalogusnummer gegeven; zo niet, dan wordt doorverwezen naar gedrukte catalogi; zijn die er niet, dan wordt een bewaarplaats opgegeven (indien het referentienummer van de bibliotheek bruikbaar is voor de lezer), waarbij de volgende voorkeursvolgorde werd gehanteerd: Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Google Books, Unicat. Ten slotte wordt in sommige gevallen ook doorverwezen naar een online scan. Het referentieapparaat werd geheel geüniformeerd en gestandaardiseerd. We kozen voor een duidelijke, leesbare bibliografische stijl die aanleunde bij die van het manuscript. Ook de notering van afmetingen (van prenten) en de datering van drukken (of hun approbatie) werd gelijkgetrokken. De namen van auteurs en titels werden nagekeken en waar nodig geïdentificeerd en hun schrijfwijze gestandaardiseerd. Omdat voor het vervolledigen van titels van boeken, prenten en affiches vaak een beroep moest gedaan worden op andere publicaties of catalogussen, kon niet steeds een typografische titel (met kleine kapitalen, cursivering, etc.) worden voorzien. De titels van werken die zich voorheen in de persoonlijke verzameling van Thijs bevonden (cfr. infra) zijn nagekeken op basis van andere bewaarde exemplaren in de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap of een andere Antwerpse Erfgoedbibliotheek.

xv

Verantwoording van de redactie De bibliografie is opgedeeld in drie secties: archivalia, gedrukte bronnen, literatuur en inventarissen. Doordat Thijs het werk van de eerste generaties devotionele etnografen niet enkel bespreekt maar ook gebruikt als informatiebron, is het onderscheid tussen primaire en secundaire bron niet altijd eenvoudig te maken. We hanteerden daarom de publicatiedatum 1800 als een soepel afbakeningsprincipe. Om te voorkomen dat deze bibliografie al te lijvig zou worden hebben we voor het onderdeel ‘gedrukte bronnen’ enkel de bedevaartboeken weerhouden. Hieronder vallen alle publicaties met meer dan één katern. Dat betekent dat prenten, gebedsplaatjes, litanieën, etc. dus niet in de bibliografie werden opgenomen. De volledige referenties van deze primaire bronnen zijn natuurlijk wel terug te vinden in de hoofdtekst of in de voetnoten. De persoonlijke collectie van Fons Thijs verdient een aparte vermelding in deze inleiding. De historische interesse in de alledaagse geloofspraktijken van ‘doodgewone mensen’ koppelde Thijs aan een folkloristische belangstelling voor het bronnenmateriaal. Zijn leven lang verzamelde hij bedevaartvaantjes, devotieprenten en ander devotioneel drukwerk, wat leidde tot een unieke en omvangrijke persoonlijke collectie. Kort voor zijn overlijden in 2014 selecteerde hij en zijn echtgenote hieruit ongeveer 1100 prenten en teksten – veelal met betrekking op plaatsgebonden devoties – die een uitzonderlijk onderdeel vormden van zijn verzameling. Deze selectie werd aangekocht door de Universiteitsbibliotheek Antwerpen en in langdurige bewaring gegeven aan de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap. De huidige ‘Collectie Thijs’ bevat dus niet alle stukken die zich in de oorspronkelijke verzameling bevonden. Het manuscript bevat hierdoor tal van verwijzingen naar drukwerken die zich momenteel in andere, publieke of private collecties bevinden. De redactie heeft geen pogingen ondernomen om deze nieuwe bewaarplaatsen te identificeren. Toch werd geopteerd om bij deze stukken de oorspronkelijke vermelding pca (‘Privécollectie Antwerpen’) te behouden. Immers, leidt deze verwijzing niet naar een actuele vindplaats, dan dient ze wel als indicatie dat Thijs het stuk ooit zelf ter beschikking heeft gehad en dat de beschrijving en bespreking opgenomen in dit boek gebaseerd zijn op eerstehands bronnenonderzoek. Sinds 1 januari 2018 is de Collectie Thijs ontsloten en gedigitaliseerd. Karen Bowen (Universiteit Antwerpen) en Anet ontwierpen een elektronische catalogus die afgestemd is op de grote diversiteit van de afzonderlijke stukken. De zoekinterface biedt de mogelijkheid om een divers aanbod van resultaten te doorbladeren en te verfijnen. Ook kan de lezer van dit boek op basis van de verwijzingen naar stukken in de Collectie Thijs het record opvragen in de databank en zo ook het gedigitaliseerde bestand raadplegen.2 Daarvoor combineert u in de zoekbox van de online catalogus het nummer van de prent met ‘loi:“tg:uact:[x]”’. Wilt u bijvoorbeeld meer weten over 2 De databank van de Collectie Thijs is bereikbaar via www.uantwerpen.be/collectiethijs, laatst geraadpleegd op 11 november 2019.

xvi

Verantwoording van de redactie de prent van Johannes I (of Jan Baptist II?) vanden Sande voor de verering van de zwarte Christus van Wyck (UA, Collectie Thijs, nr. 561), dan typt u in de zoekbox: loi:“tg:uact:561”. Er is gekozen voor een uitvoerig register, wat de doorzoekbaarheid van dit omvangrijk werk moet vergemakkelijken en ons anderzijds toelaat om de inhoudstafel beperkt en overzichtelijk te houden. Zo vindt u in het register verwijzingen naar alle bedevaartplaatsen met hun diverse devoties, een aparte lijst voor heiligen en een opsomming van persoonsnamen uit de tekst en de voetnoten. Ook hier is gestreefd naar een gestandaardiseerde schrijfwijze. Bladzijden gevolgd door een sterretje verwijzen naar een illustratie. Ten slotte een woordje over de afbeeldingen in dit boek. De redactie heeft getracht het werk op een verantwoorde manier te illustreren, wat betekent dat we voor het brede spectrum aan bestaande brontypen illustraties hebben voorzien, én dat we daarvoor zoveel mogelijk hebben geput uit de Collectie Thijs en de prentencollectie van de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, de collectie die Thijs na zijn eigen verzameling het meest intensief heeft gebruikt. De focus op deze twee collecties impliceert wel dat sommige brontypen minder zichtbaar zijn in de illustraties. Zo komen bijvoorbeeld affiches minder aan bod omdat zij bij de overname door de Universiteit Antwerpen niet werden weerhouden. Prenten die al eerder elders werden gepubliceerd werden niet overwogen om opgenomen te worden.

xvii

Dankwoord

Vele mensen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze postume uitgave. De redacteurs zijn de volgende personen in het bijzonder erg erkentelijk. Veerle Fraeters nam als directeur van het Ruusbroecgenootschap in 2016 het initiatief om dit boekproject aan te vatten door project- en personeelsmiddelen beschikbaar te stellen. We danken haar voor de interesse en het vertrouwen waarmee ze het volledige traject heeft opgevolgd en ondersteund. Filip Lemmens, een goede vriend van Fons en een collega-expert op het gebied van devotioneel drukwerk en in het bijzonder van de iconografische collectie van het Ruusbroecgenootschap, gaf zeer gewaardeerde inhoudelijke raadgevingen en verleende onontbeerlijke adviezen bij de redactie van de illustraties bij deze uitgave. Met betrekking tot de Collectie Thijs wensen we onze collega’s van de Universiteitsbibliotheek Antwerpen te bedanken: hoofdbibliothecaris Trudi Noordermeer voor het engagement en de algemene ondersteuning, en voormalig conservator van de Bijzondere collecties Tom Deneire en catalograaf voor drukwerk Karen Bowen voor de ontsluiting van de collectie. In 2014 kocht de Universiteitsbibliotheek ongeveer 1100 devotionalia die Fons kort voor zijn overlijden met zijn vrouw Ilse uit zijn omvangrijke verzameling had geselecteerd. Deze werden in langdurige bewaring gegeven aan de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap. Inmiddels is de Collectie Thijs ontsloten en gedigitaliseerd in een speciaal hiervoor ontworpen elektronische catalogus. Dit stelde ons in staat om heel wat verwijzingen naar stukken uit de persoonlijke verzameling van Fons te behouden en zo deze postume uitgave te koppelen aan exemplaren die digitaal en fysiek geraadpleegd kunnen worden. Frans Hendrickx danken we voor de aangeboden mogelijkheid dit werk te publiceren in de reeks Miscellanea Neerlandica bij Peeters Publishers Leuven en als contactpersoon op te treden met zowel de uitgeverij als de vormgevers. We zijn verheugd dat Fons’ laatste werk verschijnt bij hetzelfde uitgevershuis dat in 1993 ook dat andere sleutelwerk van zijn hand publiceerde: Antwerpen, internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten, 17de-18de eeuw. We danken de medewerkers van Typeface voor de aantrekkelijke vormgeving, de uitstekende adviezen en de nodige portie geduld tijdens de laatste fase van het redactiewerk. Het Frans M. Olbrechtsgenootschap zijn we tenslotte erkentelijk voor de sponsoring van deze publicatie. Mede dankzij hun bijdrage ziet het levenswerk van hun voormalig lid en voorzitter het daglicht.

xix

INLEIDING

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes: de plaats van ‘Komt pelgrims, komt hier’ in het oeuvre van Alfons Thijs Guido Marnef

Het boek Komt pelgrims, komt hier. Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850) vormt het postuum uitgegeven magnum opus van Alfons Thijs (1944-2014). In zijn wetenschappelijk oeuvre komt de aandacht voor devotioneel drukwerk eerder laat tot uiting, al dient gezegd dat zijn allereerste publicatie handelde over een bedevaartvaantje. In 1960 publiceerde Alfons Thijs op zestienjarige leeftijd een twee pagina’s tellend artikeltje over een Sint-Rochusvaantje in Het Trompetje, een kosteloos blaadje voor boekenliefhebbers en boekenkopers.1 Het Trompetje was het huiskrantje van zijn vader Hubert Thijs, die in Antwerpen een antiquariaat uitbaatte. Op die manier groeide Alfons Thijs als het ware op tussen stapels oude drukwerkjes en kon hij al op jeugdige leeftijd volkskundig materiaal verzamelen zoals devotieprenten en bedevaartvaantjes.2 Het was inderdaad in het ouderlijk antiquariaat dat zijn levenslange liefde voor bedevaartvaantjes en aanverwante grafiek ontstonden. Dat blijkt ook al uit het feit dat hij in de jaren 19571960 verschillende bedevaartvaantjes ontwierp die in druk werden uitgegeven.3 Het was dan ook geen verrassing dat de jonge Alfons Thijs na zijn middelbare studies in 1961 koos voor een opleiding Geschiedenis. Aan de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen volgde hij de kandidaturen en twee jaar later vatte hij aan de Rijksuniversiteit Gent de licenties aan. Daar behaalde hij in 1965 het licentiaatsdiploma in de Geschiedenis met een verhandeling over de zijdenijverheid te Antwerpen in de zeventiende eeuw die vier jaar later door het Gemeentekrediet van België werd gepubliceerd.4 Voor zijn doctoraatsproefschrift 1 A. Thijs, ‘Is Jan Verhoeven de graveur van het Sint Rochusvaantje van Boom?’, in: Het Trompetje, een kosteloos blaadje voor boekenliefhebbers en boekenkopers, 5 (1960), p. [1-2]. Zie voor een volledige bibliografie tot het emeritaat van A. Thijs in 2004: F. Vermeylen, ‘Bibliografie Alfons K.L. Thijs’, in: B. Blondé, B. De Munck & F. Vermeylen (red.), Doodgewoon. Mensen en hun dagelijks leven in de geschiedenis. Liber Amicorum Alfons K.L. Thijs (Antwerpen, 2004), p. 25-42. 2 [A.K.L. Thijs], ‘Afscheidsrede Alfons Thijs’, in: De Collectie Thijs. Het geloof van gewone mensen in beeld gebracht (Antwerpen, 2018), p. 7-11 (p. 7). Zie ook de mooie typeringen in G. Schmook, Stap voor stap langs kronkelwegen. Gedenkschriften (Antwerpen-Amsterdam, 1976), p. 464-465. 3 Zie de lijst in Vermeylen, ‘Bibliografie’, p. 40-42. 4 A. Thijs, De zijdenijverheid te Antwerpen in de 17e eeuw (Brussel, 1969).

xxiii

inleiding zette hij die onderzoeksoriëntatie verder met een globale studie over de Antwerpse textielnijverheid van de late vijftiende tot de vroege negentiende eeuw.5 Alfons Thijs specialiseerde zich op die manier in de sociaal-economische geschiedenis, een discipline die in de jaren zestig en zeventig aan de Belgische universiteiten veel bijval genoot.6 Aan de Gentse universiteit trof hij leermeesters als Jan Craeybeckx, Etienne Scholliers en Wilfrid Brulez. Die laatste trad op als de promotor van zijn licentiaatsverhandeling nadat Jan Craeybeckx was aangesteld aan de Vrije Universiteit Brussel. Later was hij ook de promotor van zijn doctoraatsproefschrift.7 Alfons Thijs had bij zijn onderzoek naar de Antwerpse textielnijverheid nadrukkelijk aandacht voor de sociale verhoudingen tussen kooplieden-ondernemers, ambachtsmeesters, gezellen en leerlingen. In die aandacht voor sociale en menselijke verhoudingen was hij niet alleen schatplichtig aan zijn Gentse professoren, maar ook en misschien nog het meest van al aan zijn Antwerpse leermeester Karel Van Isacker, die tijdens zijn twee studiejaren aan de UFSIA een diepe indruk op hem maakte. In de uitgegeven versie van zijn proefschrift dankte hij Van Isacker “omdat hij o.m. ons het eerst heeft doen inzien dat de historicus in de geschiedenis de mens en het leven dient te zoeken.”8 In 1971 werd Alfons Thijs aan de UFSIA aangesteld als wetenschappelijk medewerker bij het onder het Departement Geschiedenis ressorterende Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis. Van 1982 tot 1991 was hij directeur van datzelfde centrum en van 1996 tot aan zijn emeritaat in 2004 leidde hij aan het Departement Geschiedenis het Centrum voor Antwerpse Cultuurgeschiedenis.9 De werkzaamheid aan beide centra is illustratief voor de brede intellectuele horizon van Alfons Thijs. Gaandeweg kregen de culturele, mentale en religieuze aspecten overigens een grotere plaats in zijn werk. Als sociaal historicus wist hij die aspecten wel steeds te integreren in het bredere maatschappelijke kader. In een van zijn eerste wetenschappelijke publicaties over devotieprenten had hij niet alleen oog voor de houding van de kerkelijke 5 Verdedigd in 1978 aan de RUGent en in verkorte versie gepubliceerd als Van ‘werkwinkel’ tot ‘ fabriek’: de textielnijverheid te Antwerpen (einde 15de-begin 19de eeuw) (Brussel, 1987). 6 Zie voor het algemene kader J.A. van Houtte & E. Stols, ‘De geschiedenis van de economische en sociale geschiedschrijving in België’, in: H. Baudet & H. van der Meulen (red.), Kernproblemen der economische geschiedenis (Groningen, 1978), p. 356-366. 7 H. Soly, ‘Het wetenschappelijk oeuvre van Alfons K.L. Thijs: een voorlopige balans’, in: B. Blondé, B. De Munck & F. Vermeylen (red.), Doodgewoon. Mensen en hun dagelijks leven in de geschiedenis. Liber Amicorum Alfons K.L. Thijs (Antwerpen, 2004), p. 13-23 (p. 14-15), en de biografische schetsen van Craeybeckx (E. Witte & J. Hannes, ‘Ten geleide’) en Scholliers (E. Witte, ‘Bij het emeritaat van Jan Craeybeckx’) in: Arbeid in veelvoud. Een huldeboek voor Jan Craeybeckx en Etienne Scholliers (Brussel, 1988), p. 6-10 en 16-24. Zie ook Thijs, ‘Afscheidsrede’, p. 9-10. 8 Thijs, Van ‘werkwinkel’ tot ‘ fabriek’, p. 12. Zie ook Thijs, ‘Afscheidsrede’, p. 10. 9 H. De Smedt, ‘In memoriam Alfons K.L. Thijs (1944-2014)’, digitaal beschikbaar op http:// www.scob.be/publicat/In memoriam Fons Thijs 1944 2014.pdf (laatst geraadpleegd op 14 april 2020).

xxiv

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes autoriteiten, maar ook voor bedrijfseconomische motieven.10 Tegelijkertijd wist hij de veranderende geloofsbeleving in zijn onderzoek naar devotieprenten te betrekken.11 Vanaf de jaren negentig maakten ook volkskundig georiënteerde bijdragen deel uit van zijn constante stroom aan publicaties. Soms ging het om bondige detailstudies, maar ook breder uitgewerkte artikels zagen het daglicht en in beide gevallen kwamen daarbij ook devotieprenten aan bod. Tijdschriften als Oostvlaamse Zanten en meer nog Volkskunde publiceerden regelmatig dergelijke bijdragen.12 In al die cultureel en volkskundig georiënteerde bijdragen etaleerde Alfons Thijs steeds een grondig bronnenonderzoek. Een combinatie van onuitgegeven archiefmateriaal, oude drukwerkjes en een uitvoerige secundaire literatuur behoorde tot zijn handelsmerk. Het was ook in de jaren negentig dat Alfons Thijs enkele belangrijke synthesewerken publiceerde waarin hij eerder verricht onderzoek samenvatte en tegelijkertijd bakens uitzette voor toekomstig onderzoek. In 1990 verscheen zijn Van geuzenstad tot katholiek bolwerk. Maatschappelijke betekenis van de kerk in contrareformatorisch Antwerpen.13 Het werk verscheen in een nieuwe door Brepols opgezette reeks en was bedoeld als een synthese voor een breder publiek. Thijs beschreef hoe de stad Antwerpen vanaf de late zestiende eeuw een ingrijpend religieus transformatieproces doormaakte en evolueerde van een centrum van protestantisme naar een bastion van de katholieke contrareformatie. Dat hij daarbij als sociaal-economisch gevormd historicus nadrukkelijk oog had voor het brede maatschappelijke kader hoeft niet te verbazen. Vanuit dat perspectief vroeg hij zich af wat de door de contrareformatorische clerus ondernomen acties betekenden voor gewone stedelingen. Zo verschaft hij bijvoorbeeld interessante informatie over de reacties in het ambachtelijke milieu. Hij concludeerde dat de contrareformatie er ondanks de talrijke inspanningen niet in slaagde om bij de gewone stedelingen een duurzame en echt doorleefde verandering te weeg te brengen. Bij talrijke gelovigen vierde “leeg formalisme” hoogtij. Het feit “dat de religie bij velen niet diep geworteld zat en haast geen transcendente betekenis bezat,” verklaarde volgens Thijs voor een groot deel de geloofsafval die zich in de

10 A.K.L. Thijs, ‘Devotie, winst en politiek: achtergronden van de productie van neogotische devotieprenten in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de 19de eeuw’, in: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de renaissance naar de romantiek. Liber amicorum J. Andriessen s.J. - A. Keersmaekers - P. Lenders s.J. (Leuven-Amersfoort, 1986), p. 279-296. 11 Zie: A.K.L. Thijs, ‘Devotieprenten en geloofsbeleving, de rol van de Antwerpse produktie uit de 17de en de 18de eeuw’, in: Oostvlaamse Zanten, 64 (1989), p. 235-252. 12 Vermeylen, ‘Bibliografie’, p. 32-36; S. Top, ‘In memoriam em. prof. dr. Alfons K.L. Thijs’, Volkskunde, 115 (2014), p. 71-74. 13 A.K.L. Thijs, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk. Maatschappelijke betekenis van de kerk in contrareformatorisch Antwerpen (Turnhout, 1990).

xxv

inleiding negentiende eeuw zou voordoen.14 Het algemene beeld dat hij in zijn synthese naar voor bracht, is in ieder geval verhelderend om de productie en het gebruik van een breed palet aan devotieprenten te begrijpen. In een afzonderlijke paragraaf besteedde hij bondig aandacht aan de miljoenen devotieprenten die in Antwerpen verspreid werden. Hun inzet paste in het toenemend belang dat de kerkleiders hechtten aan visuele communicatiestrategieën. Thijs stelde concluderend: “Door hun zeer wijde verspreiding hebben de ‘sanctjes’ geholpen bij de door de Kerk bewust bij de katholieken nagestreefde gelijkschakeling van de visie op het geloof.”15 Naast contemporain gedrukt materiaal maakte Alfons Thijs in zijn Van geuzenstad tot katholiek bolwerk gebruik van door stedelijke overheden en instanties gegenereerd bronnenmateriaal. Op die wijze was zijn benadering sterk complementair aan het onderzoek dat aan de KU Leuven gevoerd werd door professor Michel Cloet en zijn leerlingen en vooral gebruik maakte van door kerkelijke instanties geproduceerde bronnen.16 Enkele recensenten vroegen zich wel af of Thijs zich niet te sterk had laten leiden door het maatschappelijke kader en of hij wel voldoende recht deed aan de religieuze dynamiek die er ook aan de basis leefde. Zo verwees professor Jos Andriessen van het Antwerpse Ruusbroecgenootschap naar de talrijke kerkelijke activiteiten en plechtigheden waaraan vele gelovigen – zowel rijken als armen – deelnamen, naar de talrijke geestelijke dochters die zich inzetten voor catechismusonderwijs of ziekenzorg en naar de vele roepingen tot het kloosterleven. Volgens hem konden al die vormen van geloofsbeleving toch niet louter ingegeven zijn “door formalisme, eigenbelang, ijdelheid, zucht naar zelfbevestiging, standsbesef, concurrentiegeest en andere soortgelijke motieven waarop de auteur terecht meermaals de aandacht vestigt.”17 In ieder geval had Alfons Thijs de verdienste om de religieuze ontwikkelingen in de Scheldestad in een brede sociaaleconomische en cultureel-mentale context te situeren en zijn uitdagende stellingen nodigen ook anno 2020 nog uit tot bijkomend onderzoek. Amper drie jaar later pakte Alfons Thijs uit met een nieuwe synthese: Antwerpen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw, verschenen in de door drs. Frans Hendrickx geleide en door uitgeverij Peeters gepubliceerde 14 De citaten in Thijs, Van geuzenstad, p. 226. 15 Thijs, Van geuzenstad, p. 98-101, het citaat p. 100. 16 Zie de historiografische overzichten van M. Cloet, ‘Algemeen verslag over de kerkgeschiedschrijving betreffende de Nieuwe Tijd sinds 1970’, in: M. Cloet & F. Daelemans (red.), Godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven. Religieuze geschiedenis in België sinds 1970 (Brussel, 1988), p. 65-88, en M. Cloet, ‘Een kwarteeuw historische produktie in België betreffende de religieuze geschiedenis van de Nieuwe Tijd’, in: Trajecta. Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholieke leven in de Nederlanden, 4 (1995), p. 198-223. 17 J. Andriessen, ‘Antwerpen en de contrareformatie. [Recensie van] A.K.L. Thijs, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk. Maatschappelijke betekenis van de kerk in contrareformatorisch Antwerpen (Turnhout 1990)’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 105 (1992), p. 658-659.

xxvi

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes reeks Miscellanea Neerlandica.18 Net als in de vorige studie zien we ook hier een langetermijnaanpak en een grote aandacht voor historische contextualisering. Hij maakte duidelijk hoe Antwerpen zich in de periode van de contrareformatie ontwikkelde tot een belangrijk uitgeverscentrum van devotieprenten, niet alleen voor de plaatselijke markt, maar nadrukkelijk ook voor de export in grote delen van Europa en de Nieuwe Wereld. In de Eeuw van de Verlichting werd die positie wel aangetast door de concurrentie van andere centra én door de veranderende religieuze gevoelens. Thijs besteedde verder aandacht aan de bedoelingen die kerkelijke gezagsdragers, kerkbesturen en kloosters hadden bij het verspreiden van devotieprenten, maar ook plaatselijke religieuze en ambachtsbroederschappen werden in de analyse betrokken. Diegenen die zorgden voor het creëren en het uitgeven van de prenten en allerlei technische aspecten van de prentenproductie kregen eveneens een plaats in het overzicht. Alfons Thijs maakte bij dat alles niet alleen gebruik van bewaard gebleven devotieprenten maar ook van gegevens die hij via jarenlang archiefonderzoek had verzameld. Dat leidde vaak tot interessante en tot dan gewoonlijk onbekende informatie zoals oplagecijfers, bestemmingen bij export en de waarde van verhandelde partijen devotieprenten. Het boek bevatte bovendien talrijke afbeeldingen en daarbij viel het de lezer op dat vele prenten uit zijn eigen privécollectie kwamen. Het zal meteen duidelijk zijn dat dit overzichtswerk een grote relevantie heeft voor de studie over bedevaartdrukwerk die nu voorligt. Ook op dat terrein was Antwerpen immers een belangrijk productiecentrum. Via een onderzoeksproject maakte Alfons Thijs overigens de inventarisatie en beschrijving van het drukwerk dat gelieerd was aan mariale Brabantse bedevaartsoorden mogelijk.19 In het boek Komt pelgrims, komt hier, brengt Alfons Thijs materiaal samen dat hij zijn leven lang verzamelde. De wortels van die lange onderneming liggen, zoals eerder aangegeven, in zijn jeugdjaren toen hij ontwerpen voor bedevaartvaantjes maakte en artikeltjes schreef in het huiskrantje van zijn vader. Het was het begin van een langdurige passie – passie is hier wel het juiste woord – die hem in talrijke antiquariaten bracht en leidde tot intensief speurwerk in archieven en bibliotheken. Dit lijvige boek is gebaseerd op een uitvoerige kennis van veelzijdig iconografisch en gedrukt materiaal. Het gaat niet alleen om bedevaartvaantjes en bedevaartprenten, maar ook om bedevaartgerelateerd tekstmateriaal zoals bedevaartboekjes, liedbladen, devotieblaadjes, planodrukken en instructiebladen. De context van al dat materiaal wist hij te verduidelijken door gebruik te maken van gegevens afkomstig uit archieffondsen en van een haast onuitputtelijke lijst van secundaire literatuur. 18 A.K.L. Thijs, Antwerpen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993). 19 K.L. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 16001850 (Leuven, 2008), met een inleiding van A.K.L. Thijs.

xxvii

inleiding Vaak gaat het om gelegenheidspublicaties en artikelen verschenen in lokale bladen. Alfons Thijs presenteert in dit boek vooral veel materiaal. Na in een eerste deel uitvoerig de gehanteerde terminologie en het veelzijdige tekst- en beeldmateriaal voorgesteld te hebben, brengt hij in delen twee en drie een chronologisch opgevat overzicht van het geproduceerde materiaal. Hij verbindt daarbij de uitgegeven bedevaartvaantjes en ander drukwerk met de algemene ‘kerkelijke conjunctuur’. Zo functioneren de bedevaartpublicaties in de periode 1585-1648 duidelijk in de context van de katholieke restauratie en de contrareformatorische actie. Na 1648 is het plaatselijke bedevaartdrukwerk duidelijk in opmars en overheerst de volkstaal nog meer dan voorheen. Nieuwe teksten zijn niet meer gericht tegen de protestanten maar focussen veel meer op de verdieping van het katholieke geloofsleven. In elk deel ordent hij het materiaal volgens informatiedrager, aard van de cultus en cultusplaats. Op die manier neemt het boek het karakter aan van een echt naslagwerk waarin de plaatselijke onderzoeker en de verzamelaar van bedevaartvaantjes en aanverwant materiaal een schat aan informatie kan vinden. Terloops dient opgemerkt dat in vergelijking met de andere boeken van Alfons Thijs hier niet de stad maar wel de plattelandsdorpen met hun talrijke bedevaartsoorden op de voorgrond treden. De vele paragrafen die geordend volgens cultus en plaats elkaar opvolgen zorgen er wel voor dat de grote evoluties en krachtlijnen naar de achtergrond verdwijnen, al geeft de auteur in het begin van elk deel wel bondig een aantal belangrijke ontwikkelingen aan. Ongetwijfeld zou Alfons Thijs aan de nu aanwezige hoofdstukken nog een besluit toegevoegd hebben waarin hij op basis van het zeer diverse en verspreide materiaal een aantal centrale bevindingen naar voor zou gebracht hebben. Het postuum uitgegeven boek van Alfons Thijs komt er alvast op een goed moment. In het historisch onderzoek is er al geruime tijd aandacht voor de rol van ‘populair’ drukwerk en de wijze waarop verschillende sociale lagen zich dit toe-eigenden. De interactie tussen verschillende soorten communicatiekanalen – orale, visuele en gedrukte of geschreven – vormt daarbij een terugkerend aandachtspunt.20 Bedevaartgrafiek en -drukwerk kan zich dankzij het multimediale potentieel inschakelen in dit debat zoals onlangs Bruno Maes aantoonde aan de hand van een corpus van 596 bedevaartboekjes verspreid over 216 cultusplaatsen in het vroegmoderne Frankrijk.21 Overigens merkte Alfons Thijs al in vroegere werken op dat behoorlijk wat religieus drukwerk zo geconcipieerd was dat het via voorleesactiviteiten kon doordringen in niet-geletterde milieus.22 Dergelijke 20 Zie: R. Chartier, ‘Culture as appropriation: popular culture uses in early modern France’, in: S. Kaplan (red.), Understanding popular culture. Europe from the Middle Ages to the nineteenth century (Berlijn, 1984), p. 229-253. 21 B. Maes, Les livrets de pèlerinage. Imprimerie et culture dans la France moderne (Rennes, 2016). 22 Zie: Thijs, Van geuzenstad, p. 104-106.

xxviii

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes vaststellingen, maar ook andere vragen, kunnen getoetst worden aan het enorme corpus bedevaartmateriaal dat Alfons Thijs heeft samengebracht en beschreven. Kortom, dit bijzonder rijke werk over drukwerk voor bedevaartplaatsen opent diverse perspectieven voor verder onderzoek en ook dat is een enorme verdienste.23

23 De digitale ontsluiting van bedevaartgerelateerd drukwerk en devotioneel drukwerk kan daarbij helpen. Voor de Collectie Thijs die verworven werd door de Universiteitsbibliotheek Antwerpen en bestaat uit ongeveer 1100 objecten met betrekking tot plaatsgevonden devoties is dat al het geval. Zie hierover De Collectie Thijs en de directe link: http://anet.be/opac/opacuactobj.

xxix

Le bon Dieu est dans le détail Komt pelgrims, komt hier van Alfons Thijs tussen lokale etnografie en internationaal onderzoek Jonas Van Mulder

I Het nagelaten manuscript voor het magnum opus van Alfons Thijs (19442014), Komt pelgrims, komt hier. Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850) geeft een blik achter de schermen van een historicus die met aan devotie grenzende toewijding streefde naar grondigheid en volledigheid. Maar net als de collectioneur wist ook de onderzoeker in Thijs dat geen verzameling ooit compleet is. Zijn streven naar een exhaustieve geschiedschrijving blijkt dan ook niet enkel uit de rijkdom van het manuscript, maar manifesteert zich ook in haar onvoltooidheid (onafgewerkte passages situeren zich voornamelijk in het derde deel, cfr. ‘Verantwoording van de redactie’). Duidelijker nog dan de afgewerkte hoofdstukken, demonstreren de vele vraagtekens, aantekeningen over structuur en werknotities met inhoudelijke aanvullingen een ontoombaar verlangen naar een allesomvattende studie. Brengt de voorliggende postume publicatie van Komt pelgrims, komt hier dit streven misschien niet tot een ultieme voltooiing, het is hopelijk wel een passend eerbetoon aan dit onverhoeds afgebroken levenswerk. Maar achter iedere horizon doemen nieuwe einders op. Uit de bewaarde voorbereidingen van de inleiding blijkt dat Thijs zijn werk beschouwde als ‘slechts’ een onderdeel van omvangrijker, nog aan te vatten historisch onderzoek: dat naar wat hij ‘massacommunicatie’ of ‘openbare communicatie’ noemt. Om te begrijpen hoe Thijs zijn eigen studie binnen dit grotere kader situeerde, is het zinvol om op deze plaats uitvoerig uit zijn manuscript te citeren.1 De opkomst van het handelskapitalisme, de vorming van nationale staten en de verscherping van maatschappelijke en ideologische tegenstellingen deden in West-Europa, tijdens de vroegmoderne periode, bij overheden en organisaties de behoefte toenemen aan gediversifieerde middelen om de bevolking of delen ervan te informeren en te beïnvloeden. Onderzoek naar de productie, de inhoud en de werking van informatiedragers kan het 1 De inleiding in haar oorspronkelijke vorm berust, samen met de rest van het manuscript, in de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen). Ze diende tevens als basis voor enkele alinea’s in deze tekst. De citaten uit de inleiding werden geredigeerd door de auteur van deze bijdrage.

xxxi

inleiding inzicht verhogen in fundamentele processen die de wisselwerking tussen maatschappij en media beheersen. Gezien de eindeloze verscheidenheid en de omvang van het bronnencorpus en de schaarste aan inventarissen en voorstudies zou een dergelijk onderzoeksproject echter onhaalbaar zijn. Een beperking drong zich dus op; niet alle gedrukte massacommunicatiemiddelen konden aan bod komen. Daarom schuift Thijs het drukwerk voor plaatsgebonden devoties uit de vroegmoderne periode naar voren als bronnenmateriaal voor een ‘deelonderzoek’ binnen deze grotere geschiedenis van massacommunicatie.2 Een dergelijke redenering vinden we reeds terug in Marian pilgrimage sites in Brabant (2008) van kunsthistorica Karen Bowen, waarvoor Thijs de inleiding schreef: ‘In order to acquire real insight into the mass communication associated with pilgrimages, it would be best if all types of the propaganda materials concerned were considered.’3 Voor een accurate studie van de ‘massacommunicatie’ met betrekking tot plaatsgebonden devoties moeten dus alle relevante typen bedevaartdrukwerk in beschouwing worden genomen. Met Komt pelgrims, komt hier heeft Thijs zichzelf als het ware van antwoord gediend. Maar naast deze typologische overweging was vervolgens ook een geografische afbakening aangewezen. Brabant en Vlaanderen bleken om meerdere redenen de uitgelezen regio’s voor dergelijk onderzoek: In de geschiedenis van de vroegmoderne communicatie bekleedden het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant een belangrijke plaats. Al vroeg bezaten zij wijdvertakte communicatienetwerken. Die waren noodzakelijk geworden ten gevolge van de verstedelijking en processen van staatsvorming. Als chronologische grenspaal, ten slotte, viel de keuze op het midden van de negentiende eeuw, gezien de belangrijke technische en bedrijfsorganisatorische vernieuwingen in de wereld van de drukkerij en de uitgeverij in deze periode ook aanzienlijke gevolgen hadden voor de productie van bedevaartdrukwerk. Doordat zich in het bedevaartwezen een politiek-religieus geïnspireerde hernieuwingsfase inzette als antwoord op seculariseringstendensen en op de veranderingen in het 2 Mogelijk is de opvatting van devotionele grafiek als deelstudie deels een gevolg van Thijs’ samenwerking met Nico Boerma, Aernout Borms en Jo Thijssen voor de encyclopedische uitgave Kinderprenten, volksprenten, centsprenten, schoolprenten. Populaire grafiek in de Nederlanden 16501950 (Nijmegen, 2014). Daarin blijkt de groep devotionalia, die blijkens het voorliggende boek op zichzelf al enorme proporties aannam, slechts een bescheiden onderdeel van het gehele aanbod te zijn geweest. 3 K. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 16001850 (Leuven, 2008), p. x.

xxxii

Le bon Dieu est dans le détail verwachtingspatroon van het steeds leesvaardigere doelpubliek, stelde men ook nieuwe eisen aan het beeld- en tekstmateriaal. Antwerpen, dat tijdens de zeventiende en achttiende eeuw in de Nederlanden een quasi-monopolie bezat op de productie van devotieprenten, zou dit in de loop van de eerste helft van de negentiende eeuw grotendeels verliezen. Het traditionele, in de contrareformatie gewortelde devotionele drukwerk met koperplaten moest plaatsmaken voor de meer bijdetijdse romantische sensibiliteit van steendrukkers. Met de opkomst van de steendruk verschoof het drukken van devotieprenten naar de marge van de productie, met een geringe productiecapaciteit en met vaak een louter lokale betekenis als gevolg. Wanneer de vraag naar devotieprenten na de Restauratie opnieuw toenam, waren producenten in de Zuidelijke Nederlanden/België niet meer in staat te concurreren met grote buitenlandse, voornamelijk Franse uitgeverijen.4 Hoewel het zeker nuttig is om kennis te hebben van Thijs’ eigen perspectief op zijn eigen werk, heeft de redactie van deze postume uitgave toch geoordeeld dat de inleiding – en de daarin geformuleerde ambities en uitgangspunten – en de hoofdtekst onvoldoende bij elkaar aansloten. Zo worden in de volgende passage twee eerder geladen termen geïntroduceerd om het centrale bronnencorpus van Komt pelgrims, komt hier te typeren: ‘propagandistisch’ en ‘massacommunicatie’: In vele Zuid-Nederlandse cultusplaatsen konden gelovigen zich bij de bedevaartinstanties of bij handelaren allerlei devotioneel en propagandistisch geïnspireerd drukwerk aanschaffen dat speciaal voor de betrokken cultus was geproduceerd. De geestelijkheid kreeg in deze plaatsen meer kansen dan elders om haar boodschap bij gelovigen te doen doordringen. Bedevaartplaatsen speelden dan ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van de massacommunicatie. ‘Massacommunicatie’, in de betekenis van ‘openbare communicatie’, verliep tot een eind in de negentiende eeuw overwegend via mondelinge weg. Toch maakten ‘communicators’ al vanaf de late vijftiende eeuw daarnaast ook steeds vaker gebruik van drukwerk, gaande van prenten en aanplakbiljetten tot vlugschriften en boeken. Om verschillende redenen vallen beide concepten uit de toon in vergelijking met de rest van het boek. Ten eerste suggereren beide een sterke top-down-benadering van het onderwerp, terwijl devotioneel drukwerk ons net in staat stelt om wederzijdse beïnvloeding tussen producenten en gebruikers te bestuderen (cfr. infra). Ten tweede behoeven de termen meer duiding en een gecontextualiseerde invulling vooraleer ze als onderwerp van historisch onderzoek gebruikt kunnen worden. 4 A.K.L. Thijs, ‘Devotie, winst en politiek. Achtergronden van de productie van neogotische devotieprenten in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de 19de eeuw’, in: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek (Leuven, 1986), p. 279-295.

xxxiii

inleiding Kan ‘propagandistisch’ nog als een, weliswaar pejoratief klinkend, synoniem voor ‘promotioneel’ worden aanvaard, dan is de term ‘massacommunicatie’ minder eenvoudig te gebruiken. Het heeft immers een specifieke, complexe betekenis gekregen in het historisch, voornamelijk Angelsaksisch onderzoek naar ‘mass media’ in de vroegmoderne periode dat het afgelopen decennium een hoge vlucht heeft genomen.5 Ten derde: geldt de inleiding als de formulering van de centrale doelstelling, dan werd deze onvoldoende ingelost in het nagelaten manuscript van het boek. De genoemde concepten zijn niet geïntegreerd in het betoog en het besproken bronnenmateriaal wordt nergens expliciet gekaderd in een grotere onderzoeksvraag over massacommunicatie in het algemeen. De werkelijke ruggengraat van dit boek is het devotioneel drukwerk zelf: de beschrijving en analyse van drukwerk voor plaatsgebonden devoties over een lange periode zag Thijs als een mogelijkheid om na te gaan welke verschillende functies en betekenissen de distributeurs en de afnemers aan het bedevaartdrukwerk in de loop der tijden toegekend hebben, welke invloeden het in de loop der eeuwen onderging én op zijn beurt zelf uitoefende binnen de samenleving. De typologische organisatie van het betoog dient om te kunnen nagaan in welke mate verschillende informatiedragers binnen een bepaalde historische, ideologische, rituele en ruimtelijke context een eigen evolutie vertonen inzake inhoud, vorm, bestemming en reikwijdte. De mate van onderlinge afhankelijkheid inzake inhoud en vormgeving, de complementariteit en het kwantitatieve belang van de verschillende types drukwerk kwamen daardoor eveneens in beeld. Bij de interpretatie van het beschikbare materiaal is rekening gehouden met het probleem van de ongelijke overlevering van de bronnen. Relatief dure en mooi uitgegeven boeken, zoals bijvoorbeeld de zeventiende-eeuwse Latijnse uitgaven van de werken van Justus Lipsius over Halle en Scherpenheuvel, hebben vooral in welgestelde en intellectuele milieus gecirculeerd en bleven daardoor in grotere aantallen bewaard dan goedkopere, vaak onooglijke en veeleer populair opgevatte bedevaartboekjes in de volkstaal waarvan de oplagen vele malen hoger lagen. Blaadjes met gebeden en litanieën, die meestal slechts een viertal pagina’s telden, zijn nóg zeldzamer. Als echte verbruiksgoederen werden zij door gelovigen bij collectieve of individuele devotiepraktijken zo intens en vaak gebruikt en gemanipuleerd dat er van verschillende edities zelfs nauwelijks exemplaren bewaard zijn gebleven. De combinatie van hun materiële kwetsbaarheid en de jarenlange onachtzaamheid bij bibliofielen en openbare bibliotheken is de reden dat tot op heden vele exemplaren van op grote schaal geproduceerd devotioneel gebruiksdrukwerk erg 5 Een nuttig vertrekpunt is: A.G. Stewart, ‘The birth of mass media printmaking in early modern Europe’, in: B. Bohn & J.M. Saslow (red.), A companion to Renaissance and baroque art (Chichester, 2013), p. 253-273.

xxxiv

Le bon Dieu est dans le détail zeldzaam of onvindbaar zijn. Van heel wat bedevaartvaantjes en -prenten weten we enkel via bewaarde archiefstukken dat zij ooit bestaan hebben. Bedevaartgrafiek had lange tijd geen plaats in de verzamelmappen van toenmalige kunstliefhebbers. Toen oudheidkundigen in de loop van de negentiende eeuw gaandeweg meer belangstelling toonden voor relicten van de populaire drukgrafiek (cfr. infra), bleken reeds vele uitgaven verloren te zijn gegaan. Van alle devotionalia trokken bedevaartvaantjes veruit de meeste aandacht van verzamelaars en onderzoekers. Zij werden gerepertorieerd in meerdere publicaties die in de inleiding en de eerste hoofdstukken van Komt pelgrims, komt hier aan bod komen. Van boeken en brochures echter bestaat enkel voor Brabantse mariale bedevaartplaatsen van vóór 1850 een exhaustieve bibliografie.6 Ondanks het feit dat vanaf de late negentiende eeuw oudheidkundigen en folkloristen in Vlaanderen belangstelling koesterden voor oude devotiegrafiek, beperkt de inventarisatie van bedevaartprenten zich nagenoeg tot in Antwerpen uitgegeven exemplaren uit de collectie van de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen) en tot overzichten met betrekking tot enkele individuele bedevaartplaatsen. In privé- en openbaar bezit bevinden zich ongetwijfeld nog heel wat onbekende stukken. Toch streefde Thijs naar volledigheid en bouwde hij een omvangrijke persoonlijke collectie op die sterk complementair was met de door hem bekende verzamelingen bewaard in erfgoedbibliotheken. Het tekst- en beeldmateriaal dat voor Komt pelgrims, komt hier bij elkaar gebracht werd, is dan ook uiterst representatief voor hun algemene cultuurhistorische betekenis. Deze representativiteit komt ook voort uit de brede selectie van bronnenmateriaal, die veel verder reikt dan grote productiecentra zoals Antwerpen. In de jaren 1680 produceerden Antwerpse druk kers één vierde van het totaal aan mariale devotieprentjes in de Spaanse Nederlanden – geschat op één miljoen. De Scheldestad bediende bovendien internationale markten van het Rijnland tot Peru. Onderzoek in binnen- en buitenland toont dan ook een sterke aantrekkingskracht tot de rijkdom van deze Antwerpse drukcultuur, en ook in Thijs’ oeuvre neemt de Antwerpse productie van devotioneel drukwerk een belangrijke plaats in (cfr. Marnef, ‘Een levenslange passie’).7 Efemere publicaties voor rurale plaatsgebonden devoties, vervaardigd door drukkers in kleinere steden, komen in het algemeen in de literatuur minder aan bod.8 Dankzij het voorliggende boek komen ook deze regionale producenten, hun werk en hun afnemers nu duidelijker in beeld. 6 Bowen, Marian pilgrimage sites. 7 A.K.L. Thijs, Antwerpen, internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten (17de-18de eeuw) (Leuven, 1993). 8 Zie wel bijvoorbeeld: H. Meeus, ‘printing in the shadow of a metropolis’, in: B.R. Costas, Print culture and peripheries in early modern Europe. A contribution to the history of printing and the book trade in small European and Spanish cities (Leiden/Boston, 2013), p. 147-170.

xxxv

inleiding

II Een belangrijke verdienste van Alfons Thijs is dat zijn werk een brug vormt tussen lokaal etnografisch en academisch onderzoek. Betreft het eerste vaak detailonderzoek op stukniveau dat doorgaans gepubliceerd wordt in lokale tijdschriften, dan wordt het tweede eerder gekenmerkt door een grotere schaal (qua corpus en qua geografische en chronologische reikwijdte), interpretatieve analyses en internationale publicatiekanalen. Het werk van Thijs bedient als het ware de belangstellenden van beide onderzoeks- en publicatietypen. Zijn lens zoomt voortdurend in en uit tussen het lokale en bovenlokale niveau, tussen plaatselijke madonna’s en kerkhistorische ontwikkelingen, tussen het typografisch detail en de ruimere drukcultuur. Thijs’ grote affiniteit met de etnografische literatuur over (drukwerk voor) plaatsgebonden devoties kan niet los gezien worden van zijn activiteiten als verzamelaar. Ongetwijfeld fungeerden heel wat etnografische en antiquarische studies waarnaar in dit boek verwezen wordt als naslagwerk bij zijn omvangrijke en waardevolle privécollectie (cfr. ‘Verantwoording van de redactie’). Maar Thijs ging verder dan louter consultatie, en wijdde een belangrijk deel van zijn oeuvre aan de geschiedschrijving van de religieuze etnografie in België. Die bijdragen lezen haast als een genealogische zoektocht naar zijn eigen praktijk als historicus en collectioneur: historiografie als een vorm van wetenschappelijke introspectie. In een gezaghebbend overzichtsartikel (‘een eerste verkenning op het uitgestrekte terrein van de historiografie van de bedevaartstudie’) laat Thijs het wetenschappelijke onderzoek naar bedevaarten in België een aanvang nemen met de publicatie van Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (1922) van de Antwerpse folklorist Emile H. van Heurck.9 Dit werk, dat in dit boek nog vaak als referentiewerk zal terugkeren, lag zelf in het verlengde van een oudere historische en volkskundige interesse in bedevaarten die in de loop van de negentiende eeuw tot ontluiking was gekomen en waarvan de wortels reiken tot in de vroegmoderne tijd. Het was innovatief van Thijs om in de antiklerikale observaties van ‘verlichte’ commentatoren, zoals de Gentse schrijver Karel Broeckaert (1767-1826), beginselen te zien van een meer afstandelijke en kritische (hoewel zeker geen neutrale) benadering van uitingen van religieuze ‘volkscultuur’. Als ‘ideologische buitenstaanders’ namen deze auteurs immers bewust afstand van de bestudeerde devotionele praktijken en opvattingen, die ze zelf nadrukkelijk tot een bijgelovig verleden rekenden. De hoofdzakelijk pejoratieve houding van de stedelijke intelligentsia ten opzichte van vormen van volkse religiositeit was niet enkel een 9 A.K.L. Thijs, ‘Over bedevaarten in Vlaanderen. Van stichtelijke propaganda naar wetenschappelijke interesse’, in: Volkskunde, 97:3 (1996), p. 272–349. Dit deel van deze bijdrage steunt sterk op deze publicatie.

xxxvi

Le bon Dieu est dans le détail expressie van klassenverschillen in de steden zelf, maar ook van de steeds grotere afstand tussen stad en platteland. In hetzelfde artikel suggereert Thijs dat ook de observaties van de protestantse publicist Justus Gerardus Swaving (Galerij van Roomsche beelden, of Beeldendienst der XIX eeuw, 1824) en het vervolg Roomsche feest- en heilige dagen, of Verbijstering van het menschelijk verstand, 1825) in die optiek kunnen gelezen worden. Los van het duidelijk antikatholieke opzet van dat werk – dat de ‘godslasterende sprookjes’ van het ‘paapse’ geloof in haar ‘wanstaltige naaktheid’ wou laten zien – neemt Swaving tijdens zijn inkwartiering in Zuid-Nederlandse steden met een meer afstandelijke, proto-etnografische blik de ‘zeden en gebruiken’ van gelovigen in beschouwing. Aan het begin van de negentiende eeuw ontstonden in West-Europa oudheidkundige genootschappen die zich bezig hielden met het beschrijven, bestuderen en verklaren van volksgebruiken en -legenden ten behoeve van de nationale geschiedschrijving. Ook in België raakten geschiedkundigen onder invloed van deze folkloristisch-antiquarische stroming. Zo schonk de historicus en archeoloog Antoine Schayes in zijn Essai historique sur les usages, les croyances, les traditions, les cérémonies et pratiques religieuses et civiles des Belges anciens et modernes (1834) uitgebreid aandacht aan allerlei ‘volksgebruiken’. Onder de beschreven tradities bevonden zich onder meer ‘processions singulières et bizarres’, zoals de dansende processie van Echternach, de boeteprocessie van Veurne en de paardenprocessies van Anderlecht en Hakendover. Anders dan de Franse onderzoekers, die in eerste instantie op zoek waren naar nog ‘levende relicten’ van hun ‘nationale prehistorie’, zag Schayes in de door hem beschreven fenomenen (die in zijn ogen ‘ridicuul’ en ‘onbehoorlijk’ waren) liever sporen van buitenlandse beïnvloeding. Zo zag hij in de processiecultuur in zijn land een grote invloed van het Spaanse barokke katholicisme zoals dat gepromoot werd door de aartshertogen Albrecht en Isabella. Nadrukkelijker in de lijn van de nationale geschiedschrijving van de Franse oudheidkunde was het onderzoek van de Oost-Vlaamse folklorist Jules Huyttens.10 In zijn Etudes sur les mœurs, les superstitions et le langage de nos Ancêtres (Gent, 1861) trachtte Huyttens via het ‘volksleven’ (‘les usages existant de nos jours dans la Flandre orientale’) terug te keren tot de ‘leefwereld’ van verre voorouders. In die leefwereld speelden bedevaartpraktijken en heiligenverering een belangrijke rol. Bedetochten naar viersprongen, bomen en kapellen zag hij als voortzettingen van de Germaanse godencultus.

10 Al was hij zeker ook een navolger van volkskundigen als L.P.C. van den Bergh (1805-1843) en Otto Freiherr von Reinsberg-Düringsfeld (gest. 1876): L.P.C. van den Bergh, Proeve van een kritisch woordenboek der Nederlandsche Mythologie (Utrecht, 1846); O. Freiherr von Reinsberg-Düringsfeld, Calendrier belge. Fêtes religieuses et civiles. Usages, croyances et pratiques populaires des Belges anciens et modernes (Brussel, 1861-1862) en Traditions et légendes de la Belgique (Brussel, 1870).

xxxvii

inleiding Met Les Vierges miraculeuses de la Belgique. Histoires des sanctuaires où elles sont vénérées, légendes confréries, bibliographie (Gent, 1856) van Auguste De Reume (1807-1865) en Belgium Marianum. Histoire du culte de Marie en Belgique, y compris l’ancien territoire de Lille, de Douai, de Cambrai etc. (Parijs/Doornik, 1859) van de Gentse priester Edmond Speelman (1819-1886) verschenen twee grootschalig opgezette werken die sterk geïnspireerd waren door een voornaam historisch voorbeeld: Brabantia Mariana Tripartita van Augustinus Wichmans (15961661), een compendium van plaatsgebonden Mariadevoties op het gebied van het hertogdom Brabant. Van deze werken verschenen ook regionale en lokale varianten. In 1876 verscheen van de hand van de minderbroeder Stephanus Schoutens Maria’s Vlaanderen of Beschrijving der Wonderbeelden en der merkweerdige Bedevaartplaatsen in Oost- en West-Vlaanderen (Gent, 1876). Het was het begin van een reeks boeken over de Mariaverering in de verschillende Belgische provincies. In tegenstelling tot De Reume en Speelman, richtte Schoutens zich met zijn in het Nederlands geschreven reeks wel tot een breder publiek. In het midden van de negentiende eeuw kwamen aan katholieke en klerikale zijde reacties op deze hausse van folkloristische studies. Hierin speelden verschillende factoren mee. In de eerste plaats moest dringend een rechtzinnig alternatief geboden worden voor de vele bloemlezingen van populair religieuze opvattingen en hun pre-christelijke interpretaties die van de pers kwamen. Enkel zo kon men het lezerspubliek stimuleren tot meer wenselijke vormen van heiligendevotie. Ten tweede gaven werken als die van De Reume en Speelman vorm aan de vanuit Rome aangestuurde campagne om de Mariacultus te bevorderen. Niet toevallig verschenen ze kort nadat in 1854 de Onbevlekte Ontvangenis van Maria als dogma was uitgeroepen. Ten derde droegen dergelijke overzichtswerken bij aan de creatie van een op het katholicisme geënte nationale identiteit van de nieuwe Belgische natie. Zo beschouwde De Reume de Mariaverering als een ‘roemrijk’ element van de Belgische identiteit, en noemde Speelman de Mariacultus een ‘nationaal instinct der Belgen’. Een vierde factor was de bekommernis over de opkomende ontkerkelijking. In dat kader kan verwezen worden naar de creatie in 1865 van het stichtelijke en apologetische weekblad Rond den Heerd, dat was geïnspireerd door Guido Gezelle. Met frequente bijdragen over heiligenverering, bedevaarten en devotioneel drukwerk was het de bedoeling van de uitgevers van dit tijdschrift om de algemene religiositeit aan te wakkeren door het beschrijven van allerlei aspecten van de populaire religieuze cultuur.11 11 De redactie van het tijdschrift bracht tevens een boekenreeks uit, zie hierover: M. Van Coppenolle, ‘Het Westvlaams weekblad ‘Rond den Heerd’, in: Jaarboek van de Heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, 1 (1959), p. 87-97. In de kring van Rond den Heerd verschenen enkele bijdragen die omwille van hun documentaire waarde nog steeds waardevol zijn, bijvoorbeeld: G. van Caloen, Triumphe van het heilig kruise Christi Jesu (Brugge, 1871), een verzameling (vaak met

xxxviii

Le bon Dieu est dans le détail Bedevaarten waren ook een nuttig strijdmiddel voor het ultramontanisme. Deze stroming wilde zich wapenen tegen de groeiende invloed van opkomende ideologieën, antiklerikalisme en de toenemende religieuze onverschilligheid onder katholieken zelf. Het door de kerk aangestuurde succes van bedevaarten stootte niet enkel vrijzinnigen tegen de borst, maar deed ook aan katholieke zijde soms wenkbrauwen fronsen. De ironie wil echter dat werken van vrijzinnige volkskundigen door hun pragmatische en systematische aanpak een belangrijke rol zouden spelen in de verwetenschappelijking van de historisch-etnografische studie van het bedevaartwezen en het bedevaartdrukwerk. De religieuze volkskunde die in de tweede helft van de negentiende eeuw tot ontwikkeling kwam, was het terrein van twisten tussen katholieken en liberalen. Beide partijen claimden namelijk als enige het ‘correcte’, ‘wetenschappelijke’ perspectief op het onderwerp te bieden. Het tijdschrift Volkskunde ontstond in deze periode als een poging om een ‘onafhankelijk’ wetenschappelijk platform voor etnografie te creëren, al was het in de eerste fase nog duidelijk antiklerikaal van toon. Alfons de Cock, redacteur van Volkskunde vanaf 1894, liet geen kans onbenut om het bedevaartwezen te bekritiseren als een klerikale uitbuiting van het bijgeloof van de ‘lage volksklassen’. Het onderzoek naar bedevaarten zou nog decennialang gekneld zitten tussen antiklerikale volkskunde en katholieke apologie. Tot in Antwerpen een artistiek geïnspireerde groep verzamelaars van devotionalia een doorbraak forceerde. Een centrale figuur in deze beweging was de symbolist Max Elskamp (1862-1931). Deze was in 1893 begonnen met het collectioneren van devotieprenten, bedevaartvaantjes, ex voto’s, amuletten en andere devotionele curiosa. Hij werd de spil van een folkloristische kring van verzamelaars en volkskundigen met onder hen onder meer de katholieke jurist Edmond de Bruyn (1875-1956) en de vrijzinnige volkskundige Emile H. van Heurck (1871-1931). Het was vooral deze laatste die zich zou toeleggen op de studie van bedevaart en bedevaartdrukwerk. Van Heurcks jarenlange onderzoek resulteerde in Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (1922), een werk dat geroemd werd omwille van haar exhaustief, inventariserend overzicht van bedevaartvaantjes en bij uitbreiding van het bedevaartwezen in het algemeen. Later verscheen nog een studie van Antwerpse devotieprenten, Les images de dévotion anversoises du XVIe au XIXe siècle (1930), overigens in hetzelfde jaar waarin ook Das kleine Andachtsbild vom XIV. bis zum XX. Jahrhundert (1930) van Adolf Spamer van de pers kwam, dat ook in België grote invloed zou hebben. transcriptie) van alle aan de auteur bekende documenten over kruisrelieken bewaard in Dordrecht, Middelburg, Brugge en Sint-Kruis-bij-Brugge; E. Rembry, Saint Gilles: sa vie, ses reliques, son culte en Belgique et dans le Nord de la France, 2 delen (Brugge, 1881). Deze West-Vlaamse priester spiegelde zich eerder aan het bollandistische project van de jezuïeten dan aan te sluiten bij de ontluikende religieuze etnografie. Toch zou zijn methode – het rondzenden van enquêtes naar alle hem bekende Sint-Gilliskerken – nadien ingang vinden in de volkskunde.

xxxix

inleiding Van Heurck werd geprezen voor zijn ‘ideologisch beheerste’ behandeling van het onderwerp.12 Inderdaad, voor een publicist in vrijzinnige periodieken zoals Le Mercure de France en anarchistische bladen als Les Temps Nouveaux is het opvallend hoe ‘onpartijdig’ deze vrijdenkende ‘drapeletoloog’ zijn onderzoeksonderwerp benaderde.13 De combinatie van exhaustiviteit en objectiviteit zorgden ervoor dat Les drapelets sterk navolging kreeg en door Thijs werd aangestipt als het beginpunt van het bedevaartonderzoek in België. Voor de verdere ontwikkeling van de religieuze etnografie en het bedevaartonderzoek zag Thijs zelf twee grote ‘ontwikkelingslijnen’. Enerzijds was er het sterk (icono)grafisch gerichte onderzoek naar bedevaartvaantjes dat rechtstreeks aansloot op het werk van Van Heurck, anderzijds was er onderzoek, in de lijn van het werk van Alfons de Cock, naar bedevaartpraktijken als onderdeel van populaire geneeskunde. Tot de eerste groep behoort bijvoorbeeld het werk van de Brugse volkskundige Maurits Van Coppenolle (Westvlaamsche bedevaartvaantjes, 1942), Renaat van der Linden (Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, 1958) en Jos Philippen (De oude Vlaamse bedevaartvaantjes, 1967). Onder meer Walter Giraldo trad in de voetsporen van Van Coppenolle met werk dat behalve op iconografie ook focuste op ex voto’s en het geloof in mirakels (Volksdevotie in West-Vlaanderen, 1989 en Duizend jaar mirakels in Vlaanderen, 1995), een interesse die hij deelde met Marcel Daem (Votiefschilderijen en mirakelboek van het kapelletje Schreiboom te Gent, 1975 en Votiefschilderijen en mirakelboek St. Annaverering te Bottelare, 1982).

III Het onderzoek van Alfons Thijs is sterk geworteld in deze aldus tot ontwikkeling gekomen lokale, religieuze etnografie. Daarnaast sluit het ook in belangrijke mate aan bij enkele belangrijke actuele historiografische tendensen. Hoewel (misschien wel: doordat) Komt pelgrims, komt hier gespreid over een lange periode tot stand kwam en eerder steunt op een brede lezing van lokaal werk dan op internationale literatuur, bestrijkt het door zijn brede opzet verschillende belangrijke thema’s en aandachtspunten in het recente onderzoek naar bedevaarten en devotionele cultuur in de vroegmoderne periode. De lijst van recente cultuurhistorische bijdragen over de betekenis van heiligenverering en bedevaartpraktijken in de Nederlanden en de ruimere Europese context is schier eindeloos; over specifieke bijdragen in detail treden is hier dan ook niet aan de orde.14 Wat volgt beperkt zich daarom tot een 12 Thijs, ‘Over Bedevaarten’, p. 337. 13 Thijs, ‘Over Bedevaarten’, p. 339-340. 14 Zie bijvoorbeeld: A. Delfosse, La Protectrice du Païs-Bas: stratégies politiques et figures de la Vierge dans les Pays-Bas espagnols (Turnhout, 2009); W. Frijhoff, ‘The Holy Shrine of Hasselt’, in: W. Frijhoff, Embodied belief: ten essays on religious culture in Dutch history (Hilversum, 2002), p. 235273; C. Harline, De wonderen van Jezus-Eik: mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam,

xl

Le bon Dieu est dans le détail schetsmatige situering van Thijs’ werk in de literatuur over populaire devotionele cultuur en het aanstippen van enkele belangrijke raakpunten. In deze literatuur kunnen grofweg drie chronologische strekkingen worden onderscheiden. Een eerste groep geschiedkundigen beschouwde de heiligencultus, bedevaartpraktijken en het geloof aan mirakelen als uitdrukkingsvormen van een ‘volkse’ religiositeit, waarvan sommige door de officiële kerk met enige terughoudendheid door de vingers werden gezien.15 Niet de kerk was verantwoordelijk voor allerlei bestaande dubieuze praktijken: het was de vrome massa die zich nu eenmaal richtte op ‘secundaire vormen’ van verering. Het beeld van dit onverzadigbare “appétit du divin” van het volk gaat deels terug op het geromantiseerd beeld dat negentiende-eeuwse katholieke bedevaartonderzoekers ophingen van de volkse vroomheid en devotionele weelde van de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.16 Volgens een tweede groep historici verliep de dynamiek in de andere richting, en had de kerk vanaf de late middeleeuwen een erg actieve rol gespeeld in het stimuleren van deze devotionele cultuur en het ‘democratiseren’ van religieuze ideeën en praktijken die voorheen slechts toegankelijk waren voor de geestelijkheid.17 Voor de bedevaartpraktijk in de vroegmoderne tijd sprak Willem Frijhoff zelfs van een ‘gepopulariseerde elitecultuur’. Deze bewering strookt in elk geval met de vaststelling van Thijs dat devotieprenten aanvankelijk vooral voor de sociale bovenlagen bestemd waren, maar in de loop van de zeventiende eeuw werden ingezet in het devotionele offensief van de katholieke reformatie, dat zich vooral op de middenklasse en de lagere klassen richtte. Geïnspireerd door Franse historici van de ‘religion populaire’ zoals Jean Delumeau en Robert Muchembled, focusten onderzoekers vanaf de jaren 1970 uitdrukkelijk(er) op de zichtbare uitingen van de ‘ordre vécu’ (de ‘geleefde religie’ van ‘gewone’ gelovigen), die zij onderscheidden van de ‘ordre conçu’ (of ‘voorgeschreven religie’ van de religieuze elite).18 Deze historici erkenden weliswaar de wederzijdse beïnvloeding (‘acculturatie’) tussen beide 2003); P. Nissen (red.), Heiligen en hun wonderen. Uit de marge van ons erfgoed van de middeleeuwen tot heden (Budel, 2007); A. Perneel, Geloven en laten geloven: Onze-Lieve-Vrouw van Goede Wil te Duffel en de impact van het Concilie van Trente in de Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw (Onuitgegeven proefschrift, Universiteit Antwerpen, 2012). In de Europese context zie bijvoorbeeld: P.M. Soergel, Wondrous in his saints: Counter-Reformation propaganda in Bavaria (Berkeley, 1993); T. Johnson, Magistrates, madonnas and miracles: the Counter Reformation in the Upper Palatinate (Farnham, 2009). 15 Zie hierover G. Rooijakkers & T. van der Zee (red.), Religieuze volkscultuur. De spanning tussen de voorgeschreven orde en de geleefde praktijk (Nijmegen, 1986). 16 Uit: L. Fèbvre, Au cœur religieux du XVIème siècle (Parijs, 1957). 17 Zie bijvoorbeeld E. Duffy, The stripping of the altars: Traditional religion in England 1400-1580 (New Haven, 1992) over onder meer de democratisering van birgittinessen- en kartuizerspiritualiteit via religieus drukwerk. 18 J. Delumeau, ‘Le prescrit et le vécu. Leçon inaugurale au Collège de France, 13 février 1975’, in: J. Delumeau, Le Christianisme va-t-il mourir? (Parijs, 1977), p. 177-211.

xli

inleiding groepen, maar toch bevestigden en versterkten ze de dichotomie tussen elitecultuur en volkscultuur als autonome cultuursferen. Net als hun voorgangers bleven ze uitgaan van een reëel onderscheid tussen een klerikale, ‘elitaire’ religie enerzijds en een seculiere, ‘volkse’ religie anderzijds. In recenter historisch onderzoek wordt deze kunstmatige afgrenzing steeds vaker opgeheven. Devotionalia en devotionele praktijken worden nu vooral benaderd als onderdelen van een religieuze cultuur die in grote mate door leken en geestelijken gedeeld werd. De tegenstelling tussen ‘populaire’ en ‘officiële’ religie wordt grotendeels verlaten en maakt plaats voor de concipiëring van een ‘religieuze cultuur’ waarbinnen verschillende sociale groepen elkaar ontmoetten en waar religieuze praktijken en ideeën werden uitgewisseld.19 Religie werd daarbij steeds meer benaderd als een complex van communicatieve praktijken waarmee uitdrukking werd gegeven aan sociale relaties binnen een bepaalde groep of samenleving. Thijs’ benadering van bedevaartdrukwerk als een vorm van communicatie sluit aan bij deze recente historiografische wending. De paradox is echter dat ‘religieuze cultuur’ onvermijdelijk bestudeerd moet worden door de lens van officiële bronnen. Slechts zelden dringt de stem van de gewone gelovige door tot de werktafel van de onderzoeker. Devotioneel drukwerk voor bedevaartsoorden biedt een gedeeltelijk antwoord op dit bias. Devotionalia bewegen immers tussen de publieke en de private ruimte, tussen het spirituele en het materiële, tussen het geschreven woord en het geleefde ritueel. Bedevaartsoorden waren bij uitstek plaatsen waar deze functies en handelingen een uitgesproken collectieve dimensie kregen, of zoals Thijs het zelf verwoordt in zijn manuscript: In bedevaartplaatsen kwamen mannen en vrouwen, jongeren en ouderen met elkaar in contact: mensen uit nabij gelegen maar soms ook verderaf gelegen dorpen en steden, behorend tot verschillende sociale lagen. De Franse Annales-historicus Roger Chartier was een van de eerste historici die de idee van ‘drukculturen’ introduceerden. Gedrukte teksten en beelden waren sociaal mobiel, konden toegeëigend worden door niet-geïntendeerde publieken, en er bestond een complexe relatie tussen de materialiteit van drukwerk en de wijze waarop het werd ‘gelezen’ of ‘gebruikt’.20 De ‘ontvanger’ beperkt zich in deze benadering niet tot het reproduceren van een bepaalde culturele uiting, maar wordt 19 C. Zemon Davis, ‘From “popular religion” to “religious cultures” ’, in: S. Ozment, Reformation Europe: a guide to research (St. Louis, 1982) 321-341; Frijhoff, W., ‘Vraagtekens bij het vroegmoderne kersteningsoffensief ’, in: G. Rooijakkers & T. van der Zee (red.), Religieuze volkscultuur. De spanning tussen de voorgeschreven orde en de geleefde praktijk (Nijmegen, 1986), p. 71-98; J. Wirth, ‘Against the acculturation thesis’, in: K. von Greyerz (red.), Religion and society in early modern Europe 1500-1800 (Londen/Boston, 1984), p. 66-78. 20 R. Chartier, The cultural uses of print in early modern France (Princeton, 1987).

xlii

Le bon Dieu est dans le détail zélf producent van een nieuwe betekenis van het door anderen aangereikte model.21 Wat Chartier voor vroegmodern Frankrijk vaststelde werd ook elders opgemerkt.22 Zo drongen begrippen als ‘leescultuur’, ‘stedelijke boekcultuur’ en ‘innerlijke leescultuur’ ook door in het onderzoek in de Lage Landen als aanduidingen van de wisselwerking tussen het produceren, verspreiden, kopen en lezen van drukwerk, en toe-eigening van teksten door lezers.23 Onder meer gebruikssporen zijn vruchtbaar bronnenmateriaal gebleken voor het bestuderen van de toe-eigening van officiële devotionele teksten en beelden in private contexten.24 Zowel aan Belgische als Nederlandse universiteiten werd vooral de devotieprent in de loop van de jaren 1980 ontdekt als een waardevolle bron voor cultuurhistorisch onderzoek.25 Religieuze drukgrafiek zag men bijvoorbeeld als een uitdrukking bij uitstek van de post-Tridentijnse katholieke beeldtaal.26 De heiligenverering speelde een centrale rol in het contrareformatorische streven van de post-Tridentijnse kerk en bij het versterken van de katholieke identiteit van lokale geloofsgemeenschappen.27 Heel wat drukwerk dat in Komt pelgrims, komt hier besproken wordt, legt dan 21 W. Frijhoff, ‘Toeëigening. Van bezitsdrang naar betekenisgeving’, in: Trajecta 6 (1997), p. 99118. 22 G. Rooijakkers, Culturele repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853 (Nijmegen, 1994); A. Lüdtke, ‘Alltagsgeschichte. Zur Aneignung der Verhältnisse’, in: Österreichische Zeitschrift für Geschichtswissenschaften 2 (1991), p. 104-113. 23 Zie bijvoorbeeld: W. Heijting, ‘Devote en seer schoone boekskens. Boekhistorische verkenningen rond het Nederlandstalig godsdienstig proza in de zestiende eeuw’, in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, 1 (1994), p. 25-42; M. Keblusek, Boeken in de hoofdstad. Haagse boekcultuur in de Gouden Eeuw (Hilversum, 1997); H. Pleij, ‘Lezende leken, of: lezen leken wel?’ Tekst, drukpers en lezersgedrag tussen middeleeuwen en moderne tijd’, in: T. Bijvoet e.a. (red.), Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur (Nijmegen, 1996), p. 50-66. 24 Zie bijvoorbeeld: J.J.A.M. Sprangers & L.A.M. Goossens, Kunst voor de ziel: sporen van individuen hun geloofswereld op devotieprenten, 1650-1850 (Haarlem, 1992); E. Verheggen, ‘Antwerpse devotieprenten met handgeschreven teksten uit de 17de eeuw in de Republiek’, in: Volkskunde, 98:1 (1997), p. 41-52; K.M. Rudy, ‘Sewing the body of Christ: eucharist wafer souvenirs stitched into fifteenth-century manuscripts, primarily in the Netherlands’, in: Journal of Historians of Netherlandish Art, 1 (2016), niet gepagineerd. 25 Zie onder meer: J.H.M. Jacobs, ‘Vroomheid in prenten. De prentjesverzameling in het Museum voor Religieuze kunst te Uden’, in: L.C.B.M. van Liebergen (red.), Volksdevotie, beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 112-128; P. Post, Verbeelding van vroomheid, de devotieprent als cultuurwetenschappelijke bron (1990); J. Pirotte, ‘Devotieprentjes, “media” van een religieuze volkscultuur’, in: A. Morelli (red.), Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek (Brussel, 2005), p. 169-186. 26 W.S. Melion, The meditative art. Studies in the northern devotional print, 1550-1625 (Philadelphia, 2009); R. Dekoninck, Ad imaginem. Statuts, fonctions et usages de l’ image dans la littérature spirituelle jésuite du XVIIe siècle (Genève, 2005); C. Göttler, Last things. Art and the religious imagination in the age of reform (Turnhout, 2010). 27 A.K.L. Thijs, ‘Devotieprenten en het contrareformatorische herkersteningsoffensief in de Zuidelijke Nederlanden’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 148-156.

xliii

inleiding ook expliciet – hetzij met tekst of met beeld – het verband tussen individuele, plaatselijke devoties en de bovenlokale, niet zelden internationale katholieke geloofsgemeenschap.28 Gedrukte devotionalia bleken ook rijke bronnen voor de studie van de (beeld)taal van katholieke minderheden, van de interactie tussen katholicisme en protestantisme, van de interconfessionele fluïditeit van opvattingen over heiligheid en het bovennatuurlijke.29 Onderzoek naar deze devotionele beeldtaal heeft het artificiële schot tussen populaire en elitaire cultuur verder doorprikt. De vaststelling, bijvoorbeeld, dat werk van vooraanstaande kunstenaars werd aangewend voor devotioneel gebruiksdrukwerk past niet in een samenlevingsbeeld met duidelijk gesegmenteerde cultuursferen.30 Komt pelgrims, komt hier bevat tal van voorbeelden van samenwerkingen tussen bedevaartsoorden en beeldende kunstenaars. Ofwel baseerden graveurs zich op bestaande schilderwerken. Zo kopieerde Daniel Metdepenningen voor zijn prent voor het Cort begryp van ’t leven van den H. Marculphus (1677) een werk van Theodoor Boeyermans (1620-1678) en voor de Sint-Gertrudisdevotie in de Brugse Sint-Trudoabdij verscheen een gravure die was geïnspireerd op een schilderij dat Jacob van Oost de Oudere in 1657 of 1658 in opdracht van deze abdij had vervaardigd. Maar we kennen ook verschillende prenten die door kunstschilders zelf werden ontworpen. Zo ontwierp de uit ’s-Hertogenbosch naar Antwerpen uitgeweken schilder en glasschilder Abraham van Diepenbeek in 1649 een wandprent voor de Sint-Aldegondisverering te Mespelare, signeerde de kunstschilder Jacobus Josephus Emmerechts in 1758 een koperplaatje voor het frontispice van het Kort begryp van de historie […] van Onse Lieve Vrouwe ter Muylen en maakte de Brugse 28 P.M. Soergel, ‘Spiritual medicine for heretical poison. The propagandistic uses of legends in Counter-Reformation Bavaria’, in: Historical Reflections, 17 (1991), p. 125-149; S. Ditchfield, ‘Tridentine worship and the cult of saints’, in: R. Po-Chia Hsia (red.), The Cambridge History of Christianity, vol. 6: Reform and expansion 1500-1660 (Cambridge, 2007), p. 201-224; J.M. Muller, ‘Communication visuelle et confessionnalisation à Anvers au temps de la Contre-Réforme’, in: XVIIe siècle (2008), p. 441-482. 29 D.J. Davis, Seeing faith, printing pictures: religious identity during the English Reformation (Leiden, 2013); A.K. Herrin, ‘Recycling and reforming origins: the double creation in Claes Jansz. Visscher’s Theatrum Biblicum (1643)’, in: F. Dietz e.a. (red.), Illustrated religious texts in the north of Europe, 1500-1800 (Farnham, 2014), p. 183-204; S.B. Monta, ‘Martyrdom in print in early modern England. The case of Robert Waldegrave’, in: J. Leemans (red.), More than a memory: the discourse of martyrdom and the construction of christian identity in the history of Christianity (Leuven, 2005), p. 271-294. 30 W. Prange, ‘Erbauungsliteratur und Andachtsbild, in: H.J. Raupp e.a. (red.), Wort & Bild. Buchkunst und Druckgraphik in den Niederlanden im 16. Und 17. Jahrhundert (Keulen, 1981), p. 143-168; C. Depauw, ‘Devotiegrafiek in Vlaanderen (circa 1550-1750): een globale kunsthistorische benadering’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 175-184; E. Roobaert, ‘Michiel van Coxcie, de schildersfamilie van Conincxloo alias Schernier, en andere Brusselse schilders als ontwerpers en verlichters van 16e-eeuwse processievaantjes voor de broederschappen van de stad’, in: Volkskunde 101 (2000), p. 257-303.

xliv

Le bon Dieu est dans le détail kunstschilder Jan Beerblock (1739-1806) in 1771 een prent voor de plaatselijke SintBlasiusbroederschap. Thijs vindt met zijn oeuvre en ook met Komt pelgrims, komt hier duidelijk aansluiting bij een lange traditie van etnografische belangstelling voor oude devotiegrafiek. Toch zijn er belangrijke raakpunten met ontwikkelingen in het internationale onderzoek naar religieuze cultuur in de nieuwe tijd. Het boek maakt komaf met het fragmentarische karakter van het ‘lokale’ onderzoek naar bedevaartdrukwerk in Vlaanderen en Brabant door een ongezien volledig overzicht te geven van de belangrijkste evoluties inzake inhoud, vorm, bestemming en reikwijdte. Tegelijkertijd biedt het ook alle nodige bestanddelen voor nieuw onderzoek naar de sociale en culturele rol van dit drukwerk in internationaal comparatief perspectief. De lezer is aan zet.

xlv

Gebruikte afkortingen

ARB:

Algemeen Rijksarchief Brussel

BCNI: Bibliotheca catholica Neerlandica impressa, 1500-1727 (Den Haag, 1954) EHC:

Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen

FAA:

Felixarchief Antwerpen

KBR:

Koninklijke Bibliotheek/Bibliothèque Royale, Brussel

MAS:

Museum aan de Stroom, Antwerpen

OLV:

Archief Onze-Lieve-Vrouwcollege, Antwerpen

PCA:

Privécollectie Antwerpen

PCD:

Privécollectie Deurne

RA:

Rijksarchief Antwerpen

RG:

Ruusbroecgenootschap, Antwerpen

SAT:

Stadsarchief Turnhout

s.a.:

sine anno (zonder jaar, van uitgave)

s.l.:

sine loco (zonder plaatsnaam, van uitgave)

s.n.:

sine nomine (zonder naam, van de uitgever)

STCV: Short Title Catalogue Vlaanderen UA:

Universiteit Antwerpen

UG:

Universiteit Gent

VMA:

Volkskundemuseum Antwerpen

xlvi

DEEL I OVER WOORDEN EN OBJECTEN. GEDRUKT BEELD- EN TEKSTMATERIAAL VOOR BEDEVAARTCULTUSSEN

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart Devotioneel en propagandistisch drukwerk dat in bedevaartplaatsen ter beschikking stond of staat, duidt men nu doorgaans aan met woorden waarin het element bedevaart voorkomt: bedevaartboekje, bedevaartprent en bedevaartvaantje. Als verzamelnaam voor dit type materiaal staat ons de term bedevaartdrukwerk ter beschikking.

1.1.

Bedevaart

Onder bedevaart verstaan we een religieus geïnspireerd bezoek aan een bedevaartplaats, al dan niet in groepsverband. Een bedevaart kan ook verwijzen naar een groep personen die samen een tocht naar een bedevaartplaats ondernemen.1 Deze bedevaartplaats is een cultusoord met een aantal specifieke kenmerken: ze ‘beschikt over een sacrale ruimte, die door bezoekers als buitengewoon heilzaam wordt ervaren, ter wijl hun bijzondere aandacht uitgaat naar een bepaald cultusobject.’ Voorafgaand ondernamen deze bezoekers ‘een kortere of langere reis om deze plaats te bereiken, waaraan tevens een of meer bedevaarttradities zijn verbonden’, zo schrijven de redacteuren van het referentiewerk Bedevaartplaatsen in Nederland.2 In bronnen uit de voor dit boek bestudeerde periode hebben we de term bedevaartplaats niet ontmoet, maar wel de omschrijving – in die specifieke betekenis – heilige of devote plaats.3 Op basis van veldonderzoek uit het tweede kwart van de twintigste eeuw concludeerde de volkskundige Maurits De Meyer 1 E. Ver wijs & J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, 11 delen (Den Haag, 1885-1952), deel 1, kol. 634; M. de Vries, & L.A. te Winkel, Woordenboek der Nederlandsche taal, 29 delen (Den Haag-Leiden, 1898-1998), deel 2, kol. 1174-1176. Over de terminologische problematiek zie: P.A.J.S. Berbée, ‘“Bedevaart” en “pelgrimstocht” in Nederland. Over oude termen en nieuwe methoden in bedevaartonderzoek’, in: N. Lettinck & J.J. van Molenbroek (red.), In de schaduw van de eeuwigheid. Tien studies over religie en samenleving in laatmiddeleeuws Nederland aangeboden aan prof. dr. A.H. Bredero (Utrecht, 1986), p. 167-199. 2 P.J. Margry & C.M.A. Caspers (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland, 4 delen, (AmsterdamHilversum, 1997-2004), deel 1, p. 15-16. Zie ook: C. Staal & M. Wingens, Bedevaarten in Nederland (Zutphen, 1997), p. 11-14. 3 F. Costerus, Viifthien catholiicke sermoonen op de Evangelien der sondagen van den vasten tot de H. Driivuldicheyt (Antwerpen: J. Trognesius, 1604), p. 259. Beschreven in STCV: nr. 3126409. J. Gooris, Leven ende mirakelen van den H. Guido (Antwerpen: H. Bincken, 1793), p. 24: twee zieken die vergeefs ‘veéle heylige plaetsen’ bezocht hadden, wendden zich met succes tot de H. Guido te Anderlecht. Exemplaar: RG 3087 F 30. De omschrijving ‘devote plaats’ is te vinden in dit werk over de mariale bedevaartplaats Duffel: F.V.O.C.S., Het leven van de godtvruchtighe ende deughtsaeme Anne de Torres geestelycke dochter, salighlijck in den Heere overleden binnen Antwerpen, op den 13. Januarii 1698 (Antwerpen: H. Verdussen, 1710), p. 44. Beschreven in STCV: nr. 7114235.

3

deel 1 – over woorden en objecten ook al dat ‘bedevaart’ een woord was uit de ‘boekentaal’ en niet uit wat hijzelf de ‘volkstaal’ noemde. ‘Op bedevaart gaan’ heette, zo constateerde De Meyer, in WestVlaanderen en in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen dienen en in de overige delen van Oost-Vlaanderen, in Antwerpen en in Brabant beewegen of een beeweg doen.4 In het ‘beeweg-gebied’ bezat, volgens De Meyer, ‘dienen’ een beperktere betekenis, namelijk een heilige aanroepen tegen een bepaalde kwaal.5 In dat geval verwijst ‘dienen’ naar het optreden van een individuele gelovige die, door het opzeggen van gebeden bij een bepaald beeld of bij een bepaalde relikwie en door het brengen van een offer, de tussenkomst van een heilige afsmeekt om zichzelf of iemand van zijn entourage te redden uit een acute noodsituatie. Het gaat dan om een handeling die op gelijk welk ogenblik kan geschieden, dus niet noodzakelijk tijdens de jaarlijks weerkerende periode waarin de collectiviteit de heilige normaliter viert. Het is echter zeer de vraag of het woord ‘bedevaart’ vóór de twintigste eeuw inderdaad enkel in de boekentaal thuishoorde. Verschillende auteurs deden alleszins reeds vroeg uitschijnen dat deze term algemeen bekend was. Zo noemde Jan van der Noot in 1568 bedevaerden typerend voor het superstitieuze handelen der katholieken.6 Een protestants pamflet, in 1581 te Antwerpen gedrukt, vermeldde uitdrukkelijk beevaerden onder de roomse door de plaatselijke overheden uit te roeien praktijken.7 De dominicaan Petrus vanden Bossche uit Mechelen, achtereenvolgens pastoor in Woensel en ’s-Hertogenbosch, gebruikte in 1685 bede-vaert zonder nadere toelichting in zijn Den Catholycken Pedagoge.8 Ook de lessen van de Antwerpse Aartsbroederschap der Christelijke Lering handelden in 1727 over bevaerden.9 In het derde kwart van de negentiende eeuw betoogde de West-Vlaamse priester Guillaume François Tanghe in één van zijn uitgegeven predicaties dat een 4 Dit werkwoord staat vermeld op een zeventiende-eeuwse prent voor Onze-Lieve-Vrouw van de Nood, vereerd bij de Brugse ongeschoeide karmelieten. H. Stalpaert, Brugse devotieprenten van Onze-Lieve-Vrouw (Sint-Andries-Brugge, 1976), p. 96-97 (met afbeelding). 5 M. De Meyer, ‘“Wallfahrt” – “Pilgerfahrt” – “Bedevaart”’, in: Volkskunde, 65 (1964), p. 66-68. 6 J.G. Sterck, Bronnen en samenstelling van Marnix’ Biënkorf der H. Roomsche Kercke (Leuven, 1952), p. 180. Een plakkaat voor Holland en West-Friesland uit 1587 vermeldt: ‘bevert-gaen ende andere superstitien.’ Berbée, ‘Bedevaart en pelgrimstocht’, p. 177. 7 P. Fredericq, Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerten met eene bloemlezing (1566-1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd (Brussel, 1907), p. 105-106. 8 P. vanden Bossche, Den Catholycken Pedagoge oft Christelycken Onderwyser in den Catechismus (Antwerpen: H. van Dunwalt, 1685), p. 275. Beschreven in STCV: nr. 6920201. Dit boek bleef tot op het einde van de achttiende eeuw een catechetisch basiswerk. Over P. vanden Bossche zie: G. Rooijakkers, Rituele repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen, 1994), p. 255. 9 A.K.L. Thijs, ‘Over bedevaarten in Vlaanderen: van stichtelijke propaganda naar wetenschappelijke interesse’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 272-349 (p. 299).

4

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart

Afb. 1. Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos is ‘door veel bedevaerden ende mirakelen wijt vermaert’. Burijngravure door Theodoor Jonaszoon van Merlen (97 × 128 mm) – PCD

bedevaart geen ‘bras- noch drinkvaert’ mocht worden.10 In een anoniem boekje voor de bedevaarders naar Onze-Lieve-Vrouw van Kleemkapel te Kaprijke uit 1874 lezen we: ‘Eene bedevaart […] is eene reis ondernomen, om te gaan bidden, naar de eene of de andere plaats, min of meer van onze woon afgelegen; op welke plaats God door wonderen getoond heeft, dat het Hem zeer aangenaam is Hem zelven of zijne Heiligen daar, op een bijzondere wijs vereerd te zien.’11 Een inwoner van Lippelo schreef in 1845 het werkwoord bedevaren neer in zijn notities over de verering tot de H. Antonius die in zijn dorp plots was opgebloeid ten gevolge van de aardappelziekte.12 Ook teksten die zich rechtstreeks tot bedevaarders richtten, bevatten geregeld het substantief bedevaart. De prent ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos 10 G.F. Tanghe, Sermoenen, 14 delen (Brugge, 1863-1874), deel 13, p. 23. 11 Onze-Lieve-Vrouw van Kleemkapel te Caprijcke (Sint-Niklaas: Dalschaert-Praet, 1874), p. 38. Exemplaar: RG 3091 H 24. 12 M. Sacré, ‘Uit het dagboek van Judocus De Keyser’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 17 (1934), p. 82-87, 318-327 en 360-364 (p. 361).

5

deel 1 – over woorden en objecten die de minderbroeders van Sint-Truiden door Jacobus Neeffs naar een ontwerp van Abraham van Diepenbeek in 1642 lieten graveren, stipte aan dat het een Mariabeeld betrof dat vermaardheid genoot dankzij de vele bede-vaerden.13 Het zeventiendeeeuwse vaantje voor de verering van de H. Eligius te Eine bevat de aansporing ‘Ghy die met quaelen syt beswaert, comt doet tot Eyne bede-vaert’ en op een in 1726 gegraveerd vaantje lezen we: ‘Wyd vermaerde bevaert naer Sinte Cornelis kercke tot Machelen.’14 Een houtsneeprent uit de eerste helft van de negentiende eeuw vermeldt: ‘Wyd vermaerden Bevaert naer den H. Arnoldus geboortig van Tieghem.’15 De Brusselse stadssecretaris Philips Numan heeft het in de voorrede bij zijn Die Heylighe Maghet van Halle (Brussel: Rutgeert Velpius, 1607) over ‘alle onse aenroepinghen, geloiften, bedevaerden ende eerbewysinge die wy den Heyligen oft aen hunne beelden in hunnen naem zijn doende.’16 Daarnaast schrijft Numan in 1614 in één van zijn werkjes over Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel ook over ‘bedevaerden dyer gedaen worden ter eeren van t’heylich Sacrament van miraculen tot Bruessele, ter eeren van onse L. Vrouwe tot Halle, ende op Scherpenheuvel.’17 Slechts sporadisch kwam de term ‘bedevaart’ in een boektitel voor. Een vroeg voorbeeld is de Historie van ’t oude clooster, capelle ende bedevaert van den H. Anthonius eremyt […] neffens de stadt Belle in Vlaendre (Ieper: Zegher van den Berghe, 1629) van de benedictijn Pieter Reynier.18 Joannes Stalenus, pastoor te Rees in het hertogdom Kleef, vermeldde in de ondertitel van zijn mirakelboekje uit 1647 voor de mariale cultusplaats Kevelaer (in Opper-Gelre) dat zijn werkje eenige korte aanmerkingen […] op de bedevaerden bevatte.19 In de titel van het 13 Dezelfde tekst is tevens te vinden op de prent die de witheren van Averbode in 1642 door Theodoor Jonaszoon van Merlen lieten snijden. Zie: M. Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch (Hasselt, 1948), p. 135-145 (met afbeeldingen) en A.K.L. Thijs, Antwer pen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993), p. 78 (met afbeelding). 14 E.H. van Heurck, Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (Antwerpen, 1922), p. 274 (afbeelding); R. van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen op 1000 vaantjes (Brugge, 1986), p. 156; Exemplaar: RG, Bedevaartvaantjes, Machelen (lithografische reproductie). 15 Van Heurck, Les drapelets, p. 130, 273 en 431-432. 16 Beschreven in K.L. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 1600-1850 (Leuven, 2008), nr. HAL-18. 17 P. Numan, Mirakelen van Onse Lieve Vrouwe, ghebeurt op Scher pen-heuvel zedert den lesten boeck daeraff vuytghegheven […] (Brussel: R. Velpius & H. Antoni, 1614), p. [12]. Beschreven in STCV: nr. 3140658. Zie bijvoorbeeld ook: Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden (Brussel: E. de Grieck, 1722), p. 61: ‘gekomen zynde in de kercke wirden met de H. reliquien gesegent ende het geweyt waeter gedroncken hebbende ende hunne Bedevaert gedaen hebbende zyn wederom gekeert naer de parochie van Cobbegem, alwaer sy woonachtigh waeren.’ Beschreven in STCV: nr. 7026097. 18 A. Diegerick, Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois (Nieuwkoop, 1966), p. 94. 19 Die vermelding paste in zijn opzet om de bedevaartpraktijk tegen de niet aflatende calvinistische kritiek te verdedigen. M. Wingens, Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in

6

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart bundeltje Liedekens van de Onbevleckte Ontfangenisse der Alder-heylighste Maget en Moeder Godts Maria. Om te singen als men in bedevaert reyst naer Scherpen-heuvel (Maastricht: Lambert Bertus, s.a.) uit de eerste helft van de achttiende eeuw wordt duidelijk verwezen naar een groepsbedevaart.20 Bij ‘bedevaart’ dacht men inderdaad vaak veeleer aan een gezamenlijke dan aan een individuele tocht. In 1652 spraken de meier en de schepenen van het Kempische Noorderwijk, waar men een wonderdadig Mariabeeld vereerde, over ‘besoecken ende bedevaerden.’21 Voor een individueel ondernomen bedetocht prefereerden zij de term ‘bezoek.’ Het kapittel en de wereldlijke overheden van Geel maakten datzelfde onderscheid. In 1641 attesteerden zij hoe een zieke uit het land van Ravenstein door de voorspraak van de H. Dimphna geholpen werd nadat hij vruchteloos ‘verscheyde bevaerden ende besoecken’ gedaan had te Duffel, Gemert, Stiphout en andere ‘miraculeuse ende devote plaetsen.’22 Naast bedevaart waren tijdens de voorbije eeuwen nog andere termen in gebruik: ommegang, beeweg, begankenis en pelgrimage. Allemaal verwezen zij naar een cultus met een meer dan lokale reikwijdte.23 Een devotie die geen aanzienlijk aantal bezoekers van buiten het eigen dorp of de eigen stad aantrok, werd nooit met ‘bedevaart’ of een equivalent ervan aangeduid. Het nu door onderzoekers gehanteerde onderscheid tussen een bedevaartcultus en een plaatselijke cultus maakten gelovigen destijds dus ook.24

de zeventiende en de achttiende eeuw (Nijmegen, 1994), p. 131-135 en 272-273. Aldaar ook de vermelding van een boekje uit 1771 in verband met de mariale bedevaartplaats Uden (Land van Ravenstein) met als ondertitel: Mitsgaders eene verhandeling over de bedevaerden met korte reysgebeden. 20 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-66. 21 S. Schoutens, Maria’s Antwerpen of beschrijving van de wonderbeelden en merkweerdige bedevaartplaatsen van Onze-Lieve-Vrouw in de provincie Antwerpen (Aalst, 1905), p. 129. 22 L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doornen. De edele, doorlugtige ende heylige maghet Dympna, dochter van den koninck van Yrlandt, patroonersse van de Vryheydt van Gheel […] (Brussel: weduwe G. Cawe, [tussen 1733-1777]), p. 53-60. Beschreven in STCV: nr. 12921544. 23 De priester Cornelius van Gestel reserveerde de term peregrinatio eveneens voor bovenlokale cultussen in plaatsen zoals Borsbeke (verering van de H. Antonius-Abt), Diegem (H. Cornelius), Dikkelvenne (H. Antonius), Landskouter (H. Agatha), Elewijt (H. Hubertus), Heindonk (H. Lucia), Huizingen (H. Leonardus), Leerbeek (H. Antonius), Leeuwergem (H. Eligius), Letterhoutem (H. Cornelius), Mespelare (H. Aldegondis), Peutie (H. Leonardus), Puurs (Onze-Lieve-Vrouw van Kalfort) en Sint-Denijs-Westrem (H. Laurentius). C. van Gestel, Historia sacra et profana archiepiscopatus Mechliniensis, 2 delen (’s-Gravenhage: C. van Lom, 1725), deel 1, p. 93, 97, 114, 115 en deel 2, p. 19, 123, 182, 244, 270, 278, 280, 283 en 306. Beschreven in STCV: nr. 203120914. 24 A. Dupront, Pèlerinage et lieux sacrés. Mélanges en l’ honneur de Fernand Braudel. Méthodologie de l’Histoire et des sciences humaines (Toulouse, 1973), p. 192: ‘Pas de pèlerinage donc dans le cadre intra-paroissial ou intra-urbain, encore que la ville puisse avoir des dimensions telles que sortir du quartier soit aventure totalement dépaysante.’

7

deel 1 – over woorden en objecten

1.2.

Ommegang

Op de affiche die in de achttiende eeuw de gelovigen opriep Onze-Lieve-Vrouw te vereren in de parochiekerk van het Oost-Vlaamse Nazareth lezen we: ‘Solemnele XV. dagen van den devoten ommeganck ende bevaert […].’25 Uitdrukkelijk wordt vermeld dat gelovigen die op bepaalde dagen ‘gaen den ordinairen ommeganck’ en aan elk van de staties een Onze Vader en een Wees Gegroet bidden, veertig dagen aflaat verdienen. De term ommegang betreft hier de praktijk waarbij bedevaarders biddend rond de kerk of langs een aantal staties of kapelletjes gaan.26 Het woord ‘ommegang’ riep bij wie de affiche van Nazareth las nog een tweede beeld op, namelijk dat van de jaarlijkse ‘processie van devotie’ die daar op de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw Geboorte uittrok.27 De term gold immers ook als synoniem voor processie. Michiel Zachmoorter, pastoor van de Sint-Martinuskerk te Ekkergem (Gent), gebruikte hetzelfde woordenpaar, ‘ommeganck ende bevaert’, in de dedicaties van zijn Sponsus sanguinum ofte den bloedighen Bruydegom onser zielen (Antwerpen: Geeraerdt van Wolsschaten, 1623) en van zijn Thalamus sponsi. Bruydegoms beddeken (Antwerpen: Geeraerdt van Wolsschaten, 1623).28 Ook bij hem verwees ommegang naar een tocht langsheen staties die, in dat geval, het lijden van Christus symboliseerden. Door de notie bedevaart aan de pas kort daarvoor, in 1621, in het leven geroepen Ekkergemse ommegang te koppelen, maakte Zachmoorter duidelijk dat het zijn ambitie was bezoekers van buiten de eigen lokaliteit – bedevaarders dus – aan te trekken. Het kerkbestuur van Lede, een befaamde mariale bedevaartplaats in OostVlaanderen, schafte zich, volgens de kerkrekening van 1686, prentjes aan om die te verkopen ‘ande pelgrims gheduerende desen negen daeghen van den ommeganck.’29 Hier fungeert ommegang duidelijk als pars pro toto voor het gehele negendaagse bedevaartgebeuren, dus met inbegrip van de jaarlijkse processie en de individuele rondgang langs de staties van de Zeven Weeën van Maria. Bij zijn veldonderzoek ontmoette Maurits De Meyer de term ‘ommegang’ in West-Vlaanderen en in een deel van Oost-Vlaanderen.30 In de zeventiende eeuw werd ook elders het bedevaartgebeuren met ommegang aangeduid. Peter Oris, een Antwerpse producent van devotionalia en speelgoed, ontving vanuit Zepperen, een bekende heilige plaats in de huidige provincie Limburg, een betaling voor 25 Solemnele XV. dagen van den devoten ommeganck ende bevaert ter eeren van de Alder-heyligste Maegd ende Moeder Gods Maria, in de parochiale kerke van Nazareth (Gent: P. de Goesin, s.a.), een druk uit de periode 1744-1787. Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 280. Cfr. A. Van den Abeele, O.L.Vrouw van Nazareth (Tongerlo, 1954), p. 40-42. 26 J. Wouters, Volksdiergeneeskunde (Wetteren, 1966), p. 129. 27 G. Celis, De bedevaartplaatsen in Oost-Vlaanderen (Gent, 1914), p. 195-196. 28 Beschreven in STCV: nr. 3110591 en 3108127. 29 J. De Brouwer, Geschiedenis van het mirakuleus beeld van O.L. Vrouw van Lede genoemd de Nood Gods (Lede, 1953), p. 90. 30 De Meyer, ‘Wallfahrt’, p. 67.

8

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart devotionalia, geleverd ‘ten ommegange 1627.’31 Geheel gelijkwaardig zijn ommegang (zelfs in de context van een bedevaartplaats) en bedevaart echter niet. Ommegang verwijst naar een praxis die aan een bepaalde feestdag (en eventueel enkele aansluitende dagen) gebonden is en, naast andere elementen, de uitgang van een processie omvat. De term bedevaart had een ruimere betekenis. Hij verwees immers ook naar het bezoeken (individueel of in groep) van een bedevaartsoord op eender welke dag van het jaar.32

1.3.

Beeweg

Twee oud-burgemeesters van het Noord-Brabantse Eersel namen in 1696, toen zij een verklaring aflegden over de jaarlijkse groepsbedevaart uit die plaats naar Werbeek (Retie), het woord beeweg in de mond.33 J.H. Hoeufft licht in zijn Proeve van Bredaasch taal-eigen (Breda: F.P. Sterk, 1836) deze term als volgt toe: ‘Beê-weg, of Bede-weg, zeggen hier de geringe burgers en landlieden voor bedevaart.’34 Tijdens de negentiende eeuw was dit woord ook in het Vlaamse landsgedeelte flink ingeburgerd. Dat blijkt uit de getuigenis van L.W. Schuermans in zijn Algemeen Vlaamsch idioticon (Leuven: Vanlinthout, 1865-1870): ‘Beêweg (bedeweg), overal in ’t Zuiden gebruikt voor ’t meer hollandsche bedevaart.’35 Beeweg kwam in de geschreven taal eveneens voor. Sommige Lokerse testamenten uit de achttiende eeuw spreken in verband met tochten naar Gent, Halle, Lokeren (Kopkapel), Mespelare en Zele over een beedewegh.36 Kanunnik Norbertus Mattens gebruikte de term bede-weg in zijn boek uit 1717 over Onze-Lieve Vrouw van Goeden Wil te Duffel. Wie zulk een tocht ondernam, noemde hij een bedevaerder.37 Beeweg lezen we tevens in de geschiedenis van het H. Sacrament van de Heggekapel in het Kempische Poederlee uit 1751, geschreven door pastoor Jacobus van de Wyer: ‘Oock wier’er van outs op den feest-dagh van het Alder Heylighste eenen bede-wegh

31 A.K.L. Thijs, ‘“Pelgrimstekens” in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de contrareformatietijd. Jan en Peter Oris: producenten van “tinnen vaantjes” en andere devotionalia’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 67-88 (p. 74). 32 Zo ook de Latijnse term peregrinatio, zie: Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 114 (Puurs, Kalfort) en deel 2, p. 19 (Diegem), 182 (Mespelare), 270 (Borsbeke), 278 (Landskouter) en 306 (SintDenijs-Westrem). 33 E. van den Bergh, Postele op ter heyden (Tongerlo, 1946), p. 16-17. 34 J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch taal-eigen (Breda, 1836), p. 31. 35 L.W. Schuermans, Algemeen Vlaamsch idioticon (Leuven, 1865-1870), p. 37. 36 Andere gelijkaardige documenten hebben het over een pelgrimagie naar Edingen en Halle en over een bedevaert naar Eksaarde en Halle, zie: V. Verstegen, ‘Bedevaarten als doodschuld’, in: Ons Heem, 22 (1968), p. 10-11. 37 N. Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel ofte van Goeden Wil, dat is de wonderheden van Maria […] tot Duffel (Antwerpen: weduwe Jacobs, 1717), p. 54 en passim. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. DUF-5.

9

deel 1 – over woorden en objecten door ontallycke persoonen aengenomen.’38 In titels van boekjes en in opschriften van vaantjes, prenten of affiches hebben we beeweg vóór 1850 niet aangetroffen. Uitzonderlijk duidde de term beeweg op een ‘kruiswegoefening’, een niet specifiek aan bedevaartplaatsen gebonden gebruik waarbij de gelovige individueel of in groepsverband langsheen kruiswegstaties gaat en de tocht van Christus van bij Pilatus naar Golgotha overweegt. De reeks afbeeldingen of staties (meestal veertien) van de kruisweg noemde men soms eveneens beeweg.39

1.4. Begankenis Maurits De Meyer stipte het volgende aan: ‘De massa-opkomst van bedevaarders op de feestdag of op de feestdagen (novene) van de heilige heette in de volksmond: begankenis’.40 Dat men begankenis bij voorkeur gebruikte voor een toeloop op welbepaalde tijden komt eveneens tot uiting bij L.W. Schuermans, die deze omschrijving naar voren schuift: ‘Bedevaart of groote toeloop van bedegangers tot eenen Heilige op een bepaalden dag.’41 Sommige negentiende-eeuwse almanakken bevatten een lijstje getiteld: Kermissen en begankenissen. De Almanak of jaerboekje van de stad en het kanton Diest voor 1860 bijvoorbeeld vermeldt onder die hoofding naast een groot aantal kermissen ook verscheidene bedevaartculten, geordend volgens de datum waarop de begankenis in genoemd jaar ging plaatsgrijpen.42 De Gentse priester en volkskundige Gabriël Celis zag in 1914 tussen bedevaart en begankenis 38 [J. van de Wyer], Historie van het hoogweirdigh, miraculeus, ende Heyligh Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: J.F. van Soest, [1751]), p. 21. Beschreven in STCV: nr. 12918509. 39 De term komt in beide betekenissen voor in het tussen 1819 en 1856 gedrukte Instelling van het lofweêrdig broederschap des H. Kruys, in de kerk van den H. Joseph, op den Rozier, als-mede de regels en statuten van het zelve, waer is bygevoegt de XIV. statien en schoone gebeden tot den lydenden Jesus (Antwerpen: P. Ville, s.a.), p. 3 en 5-6. Exemplaar: RG 3102 I 26. 40 De Meyer, ‘Wallfahrt’, p. 66-67. 41 Schuermans, Algemeen Vlaamsch idioticon, p. 37. 42 X.H., Almanak of jaerboekje van de stad en het kanton Diest […] voor het schrikkeljaer 1860. Eerste jaer (Diest: A. Havermans, [1859]), p. 36-40. Gelijkaardige lijsten zijn te vinden in: Lovensche Kerssouwieren-almanak voor 1861. Eerste jaer (Uitgave van het Kerssouwken N° 3) (Leuven: T.Q. Herremans en C.J. Fonteyn, [1860]), p. 26-28; J.B. Lemeere, Lovenschen almanak voor […] 1864 (Leuven: P.J. Verbiest, [1863], niet gepagineerd); Grooten dobbelen almanak voor […] 1870 (Leuven: A. Vleminckx, [1869], niet gepagineerd.). Op 9 februari: H. Apollonia te Achterbos bij Mol; 10 maart: [H. Himelinus] te Sint-Martinus-Vissenaken; 17 maart: H. Gerlindis [lees: Gertrudis] (beschermster tegen hoofdziektens en graenverwoestend gedierte) te Waanrode; tweede paasdag: [Sint-Salvator] te Hakendover en H. Cornelius te Leest bij Mechelen; zondag 6 mei: H. Marculphus te Grez en te Leest en de H. Quirinus te Park-Heverlee; zondag 13 mei: Onze-Lieve-Vrouw van Neerwaver; tweede sinksendag: [H. Leonardus] te Zoutleeuw; 15 augustus: Onze-Lieve-Vrouw te Herent, OnzeLieve-Vrouw Tielt, Scherpenheuvel, Steenbergen (Oud-Heverlee) en Stokkel; zondag 16 september: begankenis te Melsbroek; 3 november: H. Hubertus te Schaffen; vrijdag 30 november: H. Andreas te Loksbergen (Halen); 13 december: H. Lucia (‘byzondere patroonersse tegen keelpyn en rooden loop’) te Kortenaken; 19 december H. Wivina te Deurne (bij Diest); tweede kerstdag: H. Stephanus te Korbeek-Dijle.

10

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart

Afb. 2. Brecht. Solemnele begankenisse met vollen aflaet op de jaerlyksche gedagtenisse van den H. Cornelius. Tekstaffiche (440 × 365 mm), gedrukt door P.J. Parys te Antwerpen – PCD

een gradueel verschil, toen hij in zijn boek over de Oost-Vlaamse bedevaartplaatsen verklaarde enkele lokaliteiten ‘waar begankenissen bestaan ter eere van den heiligen patroon’ niet te behandelen omdat zij niet kunnen ‘roemen op eene eigentlijke bedevaart.’43 In de meeste wél in Celis’ boek opgenomen bedevaartplaatsen greep de verering van de betrokken heilige niet plaats gedurende gans het jaar maar op 43 Celis, De bedevaartplaatsen, p. 218.

11

deel 1 – over woorden en objecten welbepaalde dagen, dus perfect beantwoordend aan de notie van begankenis zoals L.W. Schuermans die een halve eeuw vroeger genoteerd had. De door Gabriël Celis gewraakte begankenissen-zonder-bedevaart betroffen wellicht devoties die weliswaar op bepaalde tijdstippen een volkstoeloop (‘begankenis’) uitlokten maar waaraan weinig of geen bezoekers van buiten de betrokken lokaliteit participeerden. De lijvige publicatie van de Zuid-Nederlandse jezuïeten ter gelegenheid van het honderdjarige bestaan van hun orde in 1640 gebruikte de term begankenis in verband met Scherpenheuvel: ‘Hier begonst nu de begankenisse, die binnen korten tijdt door ’t gherucht van mirakelen die‘r daghelijcks geschiedden, soo aennam, datter op eenen dagh van Onser L. Vrouwe Visitatie, twintigh duysent menschen ghetelt wierden.’44 Van in de tweede helft van de zeventiende eeuw komt beghanckenisse voor op vaantjes van Scherpenheuvel. Deze term staat eveneens op het achttiende-eeuwse door Norbert Heylbrouck gegraveerde vlaggetje voor de SintAntoniusverering te Waasmunster en op het uit 1841 daterende vaantje voor OnzeLieve-Vrouw van Berendrecht.45 In een boekje uit de jaren 1793-1798 ten behoeve van de mensen die de H. Leonardus te Brecht wensten te vereren, stond tegenover de titelbladzijde een nota die aangaf op welke dagen de begankenisse plaatsgreep.46 Ruime vertrouwdheid met deze term blijkt tevens uit het feit dat bedevaartinstanties hem aanwendden op hun affiches. Op de plakbrief uit 1653-1654 in verband met de devotie tot het H. Bloed van Boxtel te Hoogstraten ontdekken we hem in de loop van de tekst.47 Zeker vanaf de achttiende eeuw echter prijkt ‘begankenis’ (soms: begangenis) prominent in de hoofding van affiches voor heilige plaatsen, terwijl we de term ‘bedevaart’ (gebruikt op het aanplakbiljet voor Nazareth) daar hoogst zelden aantreffen.48 De Antwerpse drukker Joseph de Cort publiceerde vóór 16 44 Af-beeldinghe van d’eerste eeuwe der Societeyt Iesu voor ooghen ghestelt door de Duyts-Nederlantsche Provincie der selver Societeyt (Antwerpen: Officina Plantiniana, 1640), p. 566. Beschreven in STCV: nr. 3114433. 45 J. Philippen, 350 jaar bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel (Schaffen, 1987), p. 37 en 43-46 (afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 46 en 455; G. Geerts, ‘De kapel van de Hagelberg te Berendrecht 1732-1982’, in: Polderheem, 17:3 (1982), p. 54-59 (p. 54) (afbeelding); P. Vansummeren, Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg (Antwerpen, 1983), p. 24-25. 46 Het leven ende mirakelen van den H. Leonardus belyder, wiens geapprobeérde reliquien berusten in de kerke ofte capelle van den zelven Heyligen, onder de parochie van Brecht (Antwerpen: J.H. Heyliger, s.a.). Als adres staat vermeld: ‘op de groote Merkt in de Pauw.’ Daar werkte Heyliger als meester-drukker van 1793 tot 1798. Beschreven in STCV: nr. 12915904. H.L.V. De Groote, Vijftig jaar boekdrukkunst te Antwerpen 1764-1814 (Antwerpen, 1961), p. 105. 47 J. Lauwerys, Het H. Bloed van Boxtel-Hoogstraten, 3 delen (Brecht, 1952-1954), deel 2, p. 139140. 48 Verderop in dit werk worden hiervan nog verscheidene voorbeelden aangehaald. Hier alvast enkele uitgegeven bewijsplaatsen. Brasschaat: W. Van Osta, Antonius-abt in kunst en devotie (Brasschaat, 1999), p. 98-99; Burcht (H. Wivina): D. Verelst, Geschiedenis van Zwijndrecht en Burcht, 3 delen (Zwijndrecht, 1993), deel 2, p. 307 en 310 (1824); Edegem (H. Lucia): R. van Passen, Geschiedenis van Edegem (Edegem, 1974), p. 368; Gaasbeek (H. Rochus): P. Borremans, ‘Kunstschatten in de

12

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart september 1814 een planodruk in verband met een te Antwerpen druk bezochte devotie, onder de titel Solemneele begankenisse, ter eere van den H. Blasius […] in de wyd vermaerde Capelle, over het Beggyn-hof.49 ‘Begankenis’ treffen we ook aan in het door Joseph Thys, De Corts opvolger, gedrukt Liedeken van de stigting der Kapelle tot Impde, gebouwt by Wolverthem op den 6 Juny 1695 en wiëns begankenis […] gehouden word op den feestdag van O.L.V. Boodschap en van mirakelen die aldaer geschied zyn.50 In tegenstelling tot ‘bedevaart’ en ‘beeweg’ betreft ‘begankenis’ overigens niet noodzakelijk een heilige plaats; de term bezit een ruimere betekenis, namelijk die van een toeloop. Dit blijkt onder meer uit de Thesaurus Theutonicae Linguae van Plantin uit 1573, waar beganckenisse omschreven wordt als ‘une visitation, ou allee à quelque feste ou lieu.’51 In 1618 verklaarden enkele getuigen dat de kapel van het H. Kruis te Hoboken (Antwerpen), wegens ‘de groote beganckenisse van de zeevaerders’ in het verleden de Schipperskapel heette omwille van de ‘menichvuldighe bevaerden’ die men er de zeelieden zag doen.52 Met ‘begankenis’ verwezen de attestanten hier naar het toestromen van bezoekers, met ‘bedevaart’ naar het

Lennikse Sint-Kwintinuskerk. De H. Rochus van Montpellier’, in: Het Oude Land van Edingen en Omliggende, 34 (2006), p. 197-201 (p. 200) (1769-1771); Kessel (Salvator mundi): J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeenten Kessel, Bevel, Nylen, Emblehem en Gestel (Lier, 1910), p. 43-44 (1770); Minderhout (Onze-Lieve-Vrouw van den Akker): J. Lauwerys, Minderhout. De Kleine Sint Michiel (Hoogstraten, 1981), p. 167 (1794); Oud-Turnhout (Oosthoven): E. Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 48 (1976), p. 307-322 (p. 310-311 en 315-316) evenals G. Simons, ‘Sint-Antonius abt in onze volkskunde’, in: Breesgata, 8:2 (1985), p. 5-26 (p. 9); Schelle (H. Lucia): W. van Nespen, Volkskundemuseum: verrijking 1965. Tentoonstelling van een keuze uit de verzameling Mevrouw O. Du Caju (Antwerpen, 1965), p. 53-55 (1780); Serskamp (H. Blasius): R. Ruys, Tot heil van mens en dier. Populaire heiligen in het bisdom Gent (Gent, 1989), p. 63 (ca. 1836); Tielrode (H. Eligius, tweede helft achttiende eeuw): R. Ruys, 250 jaar Confrerie van Sint-Elooi te Tielrode. Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen (Tielrode, 1982), p. 65; Westmeerbeek (H. Donatus): Sint-Donatusbegankenis Westmeerbeek (Westmeerbeek, 1984), p. 13 (ca. 1772-1779); Wichelen (H. Marcoen): R. Ruys (red.), Langs Schelde en Durme (Gent, 1986), p. 128 (druk uit 1775-1788). 49 A.K.L. Thijs, ‘Vera effigies? Vindingrijke omgang met drukvormen: productiekosten reducerende beeldmanipulatie bij bedevaartprenten’, in Volkskunde, 112 (2011), p. 1-31 (p. 17) (afbeelding). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 982. 50 W. Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken. Een inventaris van 394 Vlaamsche volksliederen uit de XVIIIe en XIXe eeuw’, in: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1931), p. 483-580 (p. 524) (J. Thys ‘N. 18’). Tekst: A. Verbouwe, ‘Oude druksels betreffende de begankenis tot het O.L.V. beeld te Impde’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 353-355. 51 F. Claes, De bronnen van drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantijn: het Dictionarium tetraglotton (1562), de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) en Kiliaans eerste Dictionarium TeutonicoLatinum (1574) (Tongeren, 1970), p. 326. 52 P.D. Kuyl, Hoboken en zijn wonderdadig kruisbeeld alsmede eene beschrijving van het voormalig klooster der pp. birgittijnen (Antwerpen, 1866), p. 148-149.

13

deel 1 – over woorden en objecten religieuze handelen van deze gelovigen.53 Ook de term ‘toeloop’ komt in nogal wat bedevaartboekjes voor.54 We treffen deze onder meer aan in de titel van een gebedsblaadje uit het eerste kwart van de negentiende eeuw in verband met het H. Bloed te Hoogstraten.55

1.5.

Pelgrimage

Komt pelgerims, komt hier die gaen aen alle kanten Een bedevaerde doen tot veel-derleye Santen. Hier rust hy diemen soeckt, hier springt die klaer fonteyn, Die allen mensch’ gheneest van sieckte, quael, en pijn. Met deze woorden riep de premonstratenzer Andreas Walravius (Walravens) in een boekje uit 1655 de gelovigen op om de relieken van de H. Blasius te komen vereren in de abdij van Dielegem, waar hij kanunnik was.56 Toen de Brusselse kanunnik Steven Ydens in zijn geschiedenis van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel (1608) de term pelegrims neerschreef, dacht hij in de eerste plaats aan gelovigen die van over de landsgrenzen kwamen: ‘uutlanderen, die dagelycx in zeer groot ghetal commen uut d’uuterste deelen van Vlaenderen, ende passerende door Bruessele, om haer pelgrimagie te doen tot onser lieve Vrouwe van Scherpen heuvel.’57 Datzelfde 53 De procurator van de oratorianen te Scherpenheuvel klaagt in de jaren 70 van de zeventiende eeuw dat ‘hier nu in vier jaeren gheen beganck en is geweest ter oorsaecke van den oorlogh.’ FAA, Insolvente Boedelskamer, nr. 2191 (brief van Gerardus Vrericx aan de echtgenote van de Antwerpse waskoopman Hendrik van den Bergh, niet gedateerd). 54 Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 71: langdurige oorlogen ‘beletteden seer den toeloop en godtvruchtigheyt.’ Zie ook: Historie van Onze Lieve Vrouw in het Hammeken onder het dorp Sempse (Mechelen: P.J. Hanicq, 1828), p. 15: ‘van oudsher was er grooten toeloop en begankenis.’ Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. ZEM-1. 55 Litanie ter eere van het H. Mirakeleus Bloed Berustende in de Parochiaele Kerk van de H. Maegd en Martelaresse Catharina binnen Hoogstraeten, alwaer het zelven alle jaeren geduerende eene Octaeve, beginnende met de eerste vespers van den feestdag der Allerheyligste Dryvuldigheyd, met grooten toeloop der geloovige bezogt en geëerd word (Antwerpen: G.J. Bincken, [approbatie 10 mei 1770], [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 929. De drukker van dit werk was werkzaam in de periode 1787-1824, volgens: De Groote, Vijftig jaar, p. 100-101. 56 A[ndreas] W[alravius], Het leven van den H. ende glorieusen martelaer ende bisschop Blasius, wiens miraculeuse gebeenten rusten in de vermaerde abdye van Diligem van de heylighe ende witte orden der praemonstreyt, ghelegen by Brussel (Brussel: G. Scheybels, 1655, p. [8]). Over de verering van de H. Blasius in de abdij van Dielegem (Jette), zie: M. De Meulemeester, Notes d’ histoire jettoise (Jette, [1914]), p. 79-84; R. Van den Haute & S. Van Bellingen, ‘De Heilige Blasius’, in: De Brabantse Folklore, 251 (1986), p. 229-233 (p. 229-231). 57 S. Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende tot Bruessel in de collegiale kercke van S. Goedele (Brussel: R. Velpius, 1608), p. 231-232. Beschreven in STCV: nr. 3114344. De betekenis die Ydens aan ‘pelgrim’ gaf, stemt overeen met de omschrijving ervan in De Vries &

14

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart idee klinkt door in een onderschrift bij een kopergravure in De bloedighe compassie van de bedruckte Moeder Godts Maria (Brussel: Huybrecht Anthoon, 1623) van de Lakense pastoor Laurentius van Beneden: Hier comen de pelgrims uut alle landen Om te doen hun offeranden En worden van veel sickten genesen Door Godts moeder reyn uutgelesen.58 De termen pelgrim en pelgrimage gebruikte men evenwel niet enkel in verband met langeafstandsbedevaarten.59 Een grote toeloop uit godsvrucht volstond voor de norbertijn Augustinus Wichmans (1632) om het bezoek aan de betrokken heilige plaats een peregrinatio te noemen.60 De jezuïet Franciscus Costerus, die in het begin van de zeventiende eeuw pelgrimagien volmondig aanprees, deed dat niet om de gelovigen tot het ondernemen van buitenlandse reizen aan te sporen. Integendeel, hij onderstreepte dat het velen niet past naar Jeruzalem te pelgrimeren, maar dat er altijd wel een mogelijkheid bestaat om ‘by-gheleghen heylighe plaetsen te bezoeken ghelijck in gheen provincien alsulcke plaetsen en ghebreken.’61 De jezuïet Franciscus de Smidt zag in zijn Den Christelycken onderwyser (een ingrijpende bewerking van Le Pedagogue Chrestien van zijn ordegenoot Philippus d’Outreman) de pelgrimage vooral als een devote zondagsuitstap: ‘een devoot ende godtsdienstigh werck, ’t ghene sommighe op de sondaghen ende heyligh-daghen volbrenghen, in pelgrimagie naer eenighe heylighe plaetsen te gaen.’ 62 Kanunnik Guillaume François Tanghe doelde al evenmin op langeafstandsbedevaarten toen Te Winkel, Woordenboek der Nederlandsche taal, deel 12, kol. 1002: ‘iemand die reist naar de eene of andere (meestal op verren afstand gelegen) heilige plaats, om daar zijne devotie te doen; bedevaartganger.’ Verderop (kol. 1006) wordt pelgrimage gedefinieerd als een ‘pelgrimstocht, bedevaart naar de eene of andere heilige plaats, inzonderheid in een ver afgelegen land.’ 58 Beschreven in STCV: nr. 3117384. 59 De term ‘pelgrimage’ verwees niet altijd naar een tocht naar een concrete bedevaartplaats. Voor in godsvrucht gevorderde zielen kon hij tevens een verheven ascetische betekenis bezitten en het beeld oproepen van de ster veling die een zoektocht onderneemt naar God. Dit is bijvoorbeeld het geval in het populaire werkje van de minderbroeder Franciscus Cauwe: De Pelgrimagie van het kindeken Jesus voorstellende een seer soete maniere hoe men inden Geest met dit alder-lieffelijkste Lammeken moet converseren (Gent: F. d’Erckel, 1673). Beschreven in STCV: nr. 3249315. Zie hierover: S. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l’Observance de St-François en Belgique et dans les Pays-Bas (Antwerpen, [1885]), p. 266-268. 60 A. Wichmans, Brabantia Mariana tripartite (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632), p. 154. Beschreven in STCV, nr. 12922370. 61 Costerus, Viifthien catholiicke sermoonen, p. 259. Thijs, ‘Over bedevaarten’, p. 278. 62 P. d’Outreman & F. de Smidt, Het I. stuck van den Christelycken Onderwyser, 2 delen (Antwerpen: H. Verdussen, 1699), deel 1, p. 107. Beschreven in STCV: nr. 3166919.

15

deel 1 – over woorden en objecten hij betoogde ‘dat de byzondere pelgrimagien welke op den namiddag, voornamelyk ter gelegenheid van kermissen en ommegangen, plaets hebben, dikwyls schadelyk zyn: omdat deze, ten minste kwade genomen, doorgaens geschieden uit enkele nieuwsgierigheid om te zien en gezien te worden.’63 Uit de geciteerde teksten blijkt dat een tijdelijk verlaten van de eigen vertrouwde omgeving een essentieel element vormt van elke pelgrimage of bedevaart. De pelckrims (pelgrims) die in Arendonk Sint-Job kwamen vereren, werden in de achttiende eeuw door de plaatselijke clerus uitdrukkelijk omschreven als ‘buyten persoonen’ of ‘buyten volck.’64 In 1682 verleenden de schepenen van Turnhout een akte waaruit moest blijken dat de relikwieën van de H. Hubertus te Beerse vereerd werden ‘door de pelgrims ende andere persoonen.’65 Met ‘andere personen’ bedoelden zij mogelijk vereerders die niet van elders gekomen waren, mensen dus uit de eigen lokale gemeenschap. Het door Maurits De Meyer gevoerd onderzoek wees uit dat ook ‘pelgrim’ in de betekenis van ‘bedevaarder’ tijdens het interbellum een ‘boekenterm’ was. In de door ons bestudeerde periode echter kwamen ook lieden die geen boeken lazen, met dit woord in contact. In het begin van de zeventiende eeuw konden zij Franciscus Costerus horen fulmineren: ‘Ick begheere dat men de valscheydt der ketteren wete, die de pelgrimagien lasteren.’66 Van in hun kindertijd hoorden zij in het godsdienstonderricht praten over pelgrimages. Norbertus Mattens wees hierop: ‘Ende alsulcke tegensprekers der bede-wegen schynen te vergeten, het gene sy noch kinders sijnde hebben geleert in den Catechismus: Dat men sal syn gebedt alderbest aengenaem maken aen de H. Maget, voegende by het gebedt pelgrimagien, en andere diergelycke goede wercken.’67 Zij konden deze term zelfs opvangen door naar een of andere liedjeszanger te luisteren.68 Geletterden ontmoetten de term in de titel van religieuze werken zoals Den pelgrim van Halle (1657) van de jezuïet Adrianus Poirters,69 Den pelgrim van Sonien-Bosche naer O.L.Vrauw van Iesukens-eyck (1661) van de premonstratenzer 63 Tanghe, Sermoenen, deel 13, p. 21. 64 J. Goris, ‘Een Kempische noodhelper’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 28 (1956), p. 166-172 (p. 168-169). 65 R. P[eeters], ‘St.-Huibrecht- en St.-Corneliuspelgrims te Beerse in 1682’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 27 (1955), p. 92-93. 66 Costerus, Viifthien catholiicke sermoonen, p. 259. 67 Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 54. Cfr. Catechismus ofte Christelyke Leeringe, gedeyld in vyf deelen […] voor de katholyke jongheyd van het aerts-bisdom […] Mechelen (Gent: J. Begyn, s.a.), p. 23, een druk uit de periode 1786-1841. Beschreven in STCV: nr. 12918496. In een schoolboek treffen we volgende vingerwijzing aan: ‘Pelgrimagien zyn gepresen, / Maer moeten godvruchtig wesen, / In den naem van Godt gedaen, / Gy moogt niemant spreken aen.’ F. Loys, Den nieuwen Spiegel der Jonkheyt ofte gulden ABC (Brugge: M. de Sloovere, 1779), p. 110. Exemplaar in UNICAT. 68 F. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied. Wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën, 4 delen (’s-Gravenhage-Antwerpen, 1907), deel 3, p. 2677. 69 Gedrukt te Brussel door Huybrecht Anthoon Velpius. Zie: E. Rombauts, Leven en werken van pater Adrianus Poirters S.J. (1605-1674) (Ledeberg-Gent, s.a.), p. 74 en 260-261.

16

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart Bartholomeus Seghers70 en Den Brabantschen pelgrim naer Onse L. Vrouwe van Kevelaer (circa 1697) van Martinus van den Bemden, een ander lid van diezelfde orde.71 Op het frontispice van wel een dozijn edities van Nederlandse en Franstalige mirakelboekjes van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel (waarvan het oudste uit 1664) staat een tekst die uitnodigend aanvangt met ‘Komt pelgrims.’72 Boekjes met bedevaartliederen, zoals het in de eerste helft van de negentiende eeuw herhaaldelijk herdrukte Nieuw Scherpenheuvels trompetjen, hebben het vaak over ‘pelgrims.’ De Geestelyken roozenlaer of den godvrugtigen pelgrim, in 1829 uitgegeven door de Antwerpse boekdrukker J.B. Heirstraeten, laat de termen pelgrim en bedevaart perfect samengaan in een Liedeken den pelgrim verwekkende zyne medegezellen tot de bedevaart.73 Op een liedblad van Jan Baptist van Werelijckhuysen uit 1780 of iets later stonden onder meer twee liederen getiteld: Reyse der pelgrims naer de stad Halle en Gezang op het vertrek der pelgrims. In de periode 1845-1853 drukte Jozef Thys te Antwerpen een Liedeken van het miraculeus Bloed tot Boxel dat met de woorden Komt pelgrims uyt alle hoeken de toehoorders ertoe aanspoorde een pelgrimagie te ondernemen.74 Niet enkel op liedbladen en in boeken en boekjes ontmoetten leesvaardigen de term pelgrim. Zij konden ook op het vaantje van Aarschot vanaf omstreeks 1605 lezen hoe de bedevaarders in de aanroeping tot de H. Maagd pelgherims genoemd werden. Vaantjes voor Dudzele (H. Leonardus), Gent (H. Godelieve), Gistel (H. Godelieve) en Sint-Amands-aan-de-Schelde (H. Amandus, H. Cornelius en H. Eligius, gedateerd 1772) richtten zich tot de gelovigen met een aanspraak die begon met ‘Komt pelgrims.’75 70 C. Harline, De wonderen van Jezus-Eik. Mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam, 2003), p. 207. 71 Gedrukt te Brussel bij de weduwe van Peeter vande Velde. K. Keller, Die Kevelaer-Wallfahrt in Liedern und Gedichten (Geldern, 1991), p. 231, 237-238 en 265. Van den Bemdens tekst (die inhoudelijk overigens niets met Kevelaer te maken heeft) is later nog onder een andere titel uitgebracht: M. v[an den] B[emden], Den devoten pelgrim reysende naer diversche miraculeuse beelden van de H. Maghet Maria, soo in Brabant, als andere om-ligghende plaetsen (Brussel: weduwe P. vande Velde, [ca. 1697]). Beschreven in STCV: nr. 12922994. Verscheidene titels met betrekking tot Kevelaer met daarin de term ‘pelgrim’ zijn te vinden bij: Wingens, Over de grens, p. 274-277. 72 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-1 tot Sch-5 (Abrégé des miracles) en Sch-54 tot Sch-60 (Kort begryp der mirakelen). 73 Geestelyken roozenlaer, of: Den godvruchtigen pelgrim, behelzende eene verzameling van verschillende rozenkransen en roozenhoeykens (Antwerpen: J.B. Heirstraeten, 1829), p. 200-201. Exemplaar: ehc 758898. 74 Ongenummerd en ongedateerd liedblad, met nog twee andere teksten: 1) Gezang op de droeve moord op de dogter Henderica Van De Velde, van Temsche, 2) Gezang op drie vreede moorden begaen in Vrankryk by Orleans, tot spiegel van alle dronkaerts. Exemplaar: PcA. Een lied over de moord op Van De Velde geeft een datering post quem voor dit drukwerk: deze misdaad had plaats op 17 april 1845, blijkens: J. De Vuyst, Het moordlied in de Zuidelijke Nederlanden (XIXe eeuw) (Brussel, 1976), p. 83. 75 Van Heurck, Les drapelets, p. 3 (Aarschot), 106 (Dudzele), 143 (Gent, naar een prototype uit Gistel), 146 (Gistel) en 394 (Sint-Amands). Voor een datering van het Aarschotse vaantje, zie: L.

17

deel 1 – over woorden en objecten Dezelfde formulering vinden we ook terug op prentjes voor Duffel, Kevelaer, Maastricht (H. Kruis), Roermond, Uden (Miraculeus Kruis) en Scherpenheuvel.76 Ten behoeve van de gelovigen die Sint-Marcoen in het Waals-Brabantse Graven (Grez-Doiceau) bezochten, drukte Bernardyn Maes in 1656 te Leuven een reeks gezondheidsvoorschriften: Wetenschap voor de pelgrims van St. Marcoen tot Graeff.77 Wie in het Vlaams-Brabantse Erps dezelfde heilige kwam vereren, werd daar eveneens als ‘pelgrim’ aangesproken in het lokale achttiende- of vroeg-negentiendeeeuwse eenbladdrukje met aanwijzingen inzake dieet en gebed: Waerschouwinge voor de pelgrims naer Sinte Marcoen, in de kerk tot Erps.78 De affiche voor de begankenis naar de H. Rochus te Gaasbeek van omstreeks 1770 verzekerde: ‘Daer zullen biechtvaders genoeg zyn tot gerief der pelgrims.’79 Dezelfde garantie kregen de pelgrims die naar de negendaagse plechtigheid ter ere van de HH. Cornelius en Gislenus te Machelen trokken.80 Het aanplakbiljet dat in 1783 opriep om te participeren aan de Sint-Hubertusverering te Niel sprak eveneens over ‘pelgrims.’81 Liekens, Geschiedenis van het oude graafschap, van de stad en de parochie, den lande en hertogdomme van Aarschot, 6 delen (Beerzel, 1994), deel 2, p. 805. 76 Duffel: E. Dom, De geschiedenis van O.L.Vrouw van Goeden Wil te Duffel (Tongerlo, 1936), p. 237-238 (afbeelding tegenover p. 230). Kevelaer: R. Plötz, Maria Kevelaer im Bild. Vera effigies Matris Iesu. Sammlung Josef Thoenissen (Kevelaer, 1987), p. 7, 29-31, 34-37, 39-40, 42, 45-46, 49-50, 52, 57 en 65. Maastricht (H. Kruis): prent gesigneerd Io. vanden Sande (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 561). Roermond (Onze-Lieve-Vrouw in het Zand): G. Venner, ‘Jan Michiel Dionisy (1794-1859), graveur te Roermond’, in: Maasgouw, 114 (1995), p. 1-11 (p. 6) (devotieprent van 1835). Uden (H. Kruis): L.C.B.M. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 6 (afbeelding); Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 869-870. Scherpenheuvel: Exemplaren RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor plaatsgebonden devoties, 1600-1850, 2 delen (Antwerpen, 2001-2002), afdeling Scherpenheuvel; Thijs, Antwerpen, p. 66 (afbeelding). L. Duerloo & M. Wingens, Scherpenheuvel. Het Jeruzalem van de Lage Landen (Leuven, 2002), p. 68 (afbeelding). 77 J. Pieters, ‘De boete van Sint-Cornelius te Ninove’, in: Nederlandsch tijdschrift voor Volkskunde, 39 (1934), p. 62-67 (p. 67, noot 14); Van Heurck, Les drapelets, p. 158-159. 78 P. [Lindemans], ‘De boete van Sint-Markoen te Erps’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 318-319; F. Maes, ‘Sint-Markoenverering te Erps’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 26 (1953), p. 421-422. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 903. 79 Borremans, ‘Kunstschatten’, p. 200. 80 Middels een plakbrief uit de achttiende eeuw, zie: M. Verdegem, Geschiedenis van de Corneliusbedevaart Machelen-gulde van 1643 tot 1820 (Machelen, 1982), p. 38 (afbeelding). De kerkrekening van Machelen had het in 1678 eveneens over ‘pelgrims.’ A. Cassiman, ‘Machelen-gulde’, in: OostVlaamse Zanten, 25 (1950), p. 89-101 (p. 98). 81 Vollen Aflaet op den feest-dag van den H. Hubertus wezende den 3 November bezonderen patroon tegens de razernye te verdienen in de parochiale kerke van Niel op de Schelde, Alwaer zyn Broederschap is ingestelt, en zyne Heylige geapprobeerde Reliquien zyn rustende (Antwerpen: J. Grangé, 1783). Exemplaar: PcA. Over de verering te Niel, zie: R. van Passen, ‘Sint-Hubertusviering in het Antwerpse’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 515-534 (p. 532). De term ‘pelgrim’ staat ook op een affiche in verband met de H. Apollonia te Munte (geleverd door de Gentse drukker Judocus Begyn), zie: H. Daras, Zijn tandpijn verkopen (Munte, 1999), p. 32.

18

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart

Afb. 3. Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. ‘Kompt pelgerims met vlijt wilt dese maghet eeren.’ Anonieme burijngravure op perkament (88 × 60 mm), ingekleurd en voorzien van een gepenseelde randversiering, drager: 120 × 95 mm – UA, Collectie Thijs, nr. 724

De aanduiding ‘pelgrim’ bezat een bijzondere gevoelswaarde, het was een soort eretitel. Pater Petrus vanden Bossche reserveerde hem liefst voor hen die ernstig op zoek waren naar God, dus niet voor mensen die ‘de bêe-vaerden doen om hun ghenuechten’, want, zo betoogde hij, ‘dat en sijn geen pelgrims, maer eerder lantloopers.’82 Met het woordje pelgrim, dat toch altijd enigszins het oorspronkelijke beeld van de langeafstandsbedevaarders opriep, onderstreepten bedevaart verantwoordelijken graag het (echte, vermeende of nagestreefde) belang van het door hen bestierde heiligdom. Hierdoor heeft het klerikale milieu zelf bijgedragen tot de betekenisverschuiving van pelgrim als langeafstandsbedevaarder naar (ook) bezoeker van bedevaartplaatsen met een meer beperkte geografische reikwijdte. 82 Vanden Bossche, Den Catholycken Pedagoge, p. 275.

19

deel 1 – over woorden en objecten Vanuit propagandistische overwegingen hebben sommige bedevaartinstanties op beeldmateriaal dat zij onder de bezoekers verspreidden, personen laten uitbeelden in de typische uitrusting van de langeafstandspelgrim, met pelgrimshoed en -kleed, met staf en kalbas, vaak met Sint-Jacobsschelpen op de hoed of op de schoudermantel. Figuren in pelgrimskledij komen voor op vaantjes voor Beerzel (H. Blasius, H. Lucia en H. Remigius), Boom (H. Rochus), Edelare (Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare), Etikhove (H. Donatus), Gistel (H. Godelieve), Gooik (H. Kruis), Hekelgem (Onze-Lieve-Vrouw van de Kluiskapel), Izenberge (Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid), Jezus-Eik (H. Maagd), Kortenbos (H. Maagd), Lebbeke (H. Kruis), Mechelen (Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk), Onze-Lieve-Vrouw Tielt (H. Maagd), Peutie (H. Leonardus), Ronse (H. Hermes), Wijnegem (H. Maagd) en Zandvoorde (H. Cornelius).83 Gelijkaardige uitbeeldingen staan op prenten voor mariale devoties te Antwerpen, Duffel, Dworp, Halle, Kalfort (Puurs), Kortenbos, Ommel (Noord-Brabant) en Wijnegem. Pelgrims ontmoeten we eveneens op sanctjes voor de H. Aldegondis te Mespelare en voor het wonderbare Christusbeeld in het klooster der Witte Vrouwen te Maastricht.84

83 Van Heurck, Les drapelets, p. 44, 55, 77, 125, 146, 151, 237, 280, 293, 365, 374, 426 en 478. R. van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken (Zottegem, 1958), p. 78 (afbeelding: Edelare). R. van der Linden, Mariabedevaartvaantjes. Verering van Onze-Lieve-Vrouw op 1175 vaantjes (Brugge, 1988), p. 142 (afbeelding: Izenberge). Zandvoorde (negentiende-eeuwse houtsnede), exemplaar: PcA. 84 Gilde van O.L.V. Lof of kort verhael der instelling en voortzetting van de kapel der H. Moeder Gods in de kerk van Onze Lieve Vrouwe te Antwerpen (Antwerpen, 1853), herdruk van een anonieme koperplaat tegenover p. 7; Dom, De geschiedenis, afbeelding tegenover p. 230 en 240 (Duffel). M. Vastiau, Bedevaartvaantjes uit de streek van Zuidwest Vlaams-Brabant (Beersel, 1999), p. 60 (Dworp: Onze-Lieve-Vrouw en de HH. Anna, Gaugericus, Laurentius en Rochus); C. De Clercq, O.L.Vr. van Kalfort. Ikonographische dokumenten (Antwerpen, 1935); Thijs, Antwerpen, p. 73 (Mespelare), 75 (Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrords, Antwerpen) en 78 (Kortenbos); Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdelingen Ommel (gesigneerd: Jacobus de man le pere) en Maastricht (nr. B3-4, gesigneerd Joan vanden Sande). Exemplaar van een anonieme kopergravure voor Halle: RG, Plaatsgebonden devoties, Halle, P1. Exemplaar van een anonieme kopergravure voor Wijnegem: UA, Collectie Thijs, nr. 801.

20

2. Bedevaartvaantjes Onder bedevaartvaantje verstaan we een grafisch product dat in het raam van een bedevaartpraxis werd verspreid en dat zich van het andere in die context uitgegeven prentwerk onderscheidt doordat het geconcipieerd is om aan een stokje bevestigd te worden. Via zijn afbeelding of tekst verwijst het vaantje naar een welbepaalde bedevaartplaats. In de meeste gevallen bevat de voorstelling een of meer iconografische elementen die specifiek zijn voor de betrokken cultusplaats, zoals de uitbeelding van de kerk of de kapel, het beeld of het reliekschrijn.85

2.1. Bedevaartvaantje: een jonge term De benaming ‘bedevaartvaantje’ is van vrij recente datum. Zij is omstreeks het begin van de twintigste eeuw ontstaan of alleszins toch gepopulariseerd in het milieu van de Antwerpse volkskundigen. De catalogus uit 1907 van het Museum voor Folklore te Antwerpen vermeldde enkele tientallen vlaggetjes onder de hoofding Bedevaartvaantjes.86 Deze term werd in 1910 door Emile H. van Heurck, in 1912 door Victor de Meyere en Oscar van Schoor en in 1913 door Alfons de Cock in publicaties overgenomen.87 Vanaf die jaren geraakte hij definitief ingeburgerd bij onderzoekers en verzamelaars, ook buiten Antwerpen. Het neologisme ‘bedevaartvaantje’ is dus pas ontstaan nadat folkloristen zich de vaantjes hadden toegeëigend als ‘volkskundige’ objecten die het verzamelen en bestuderen waard zijn.88 Franse equivalenten van ‘bedevaartvaantje’ kwamen in Vlaanderen al iets vroeger voor in teksten van oudheidkundigen en volkskundigen. Jules Colens liet in 1872-1873 een kort artikel verschijnen in het Brugse tijdschrift La Flandre, getiteld ‘Drapeau de 85 Uitzonderingen hierop vormen de vaantjes van Pollare (H. Joannes Nepomucenus) en Sint-Ulriks-Kapelle (H. Hubertus), zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 265; Van Heurck, Les drapelets, p. 73-74. 86 Vereeniging tot Bewaring der Vlaamsche Volksoverleveringen. Museum voor Folklore. Catalogus (Antwerpen, 1907), p. 71-72. V. de Meyere gebruikte de term eveneens in zijn handschriftelijk verslag over de werking van het museum tijdens het dienstjaar 1907. A.K.L. Thijs, ‘De opkomst van het verzamelen en bestuderen van bedevaartvaantjes (1853-1922) of: hoe devotionalia ‘volkskundige’ objecten werden’, in: P. De Win (red.), Wijsheid in bescheidenheid. Miscellanea Mechliniensia in honorem Aloysii Jans (Mechelen, 2002), p. 301-320 (p. 310). 87 E. van Heurck, ‘De folklore-tentoonstelling in het Jubelpark te Brussel’, in: Volkskunde, 21 (1910), p. 175-185 (p. 182); [I. Teirlinck], Folklore. Exposition, Bruxelles, Palais du Cinquantenaire Tentoonstelling, Brussel, Jubelparkhalle (Brussel, 1910), p. 58 (nr. 261); V. de Meyere, De volkswoning en hare versiering. Folkloristische studie (Antwerpen, 1912), p. 42-43; O. van Schoor, ‘Over bedevaartvaantjes en gildevaantjes’, in: Biekorf, 23 (1912), p. 337-342; A. de Cock, ‘Volkskunde’, in: M. Rooses (red.), Vlaanderen door de eeuwen heen, 2 delen (Amsterdam, 1912-1913), deel 2, p. 192-260 (p. 246-247 en 253). 88 A.K.L. Thijs, ‘Toe-eigening van volkskundige verschijnselen: enkele voorbeelden uit de historiografie van de volkskunde in Vlaanderen (ca. 1880-1930)’, in: Volkskunde, 104 (2003), p. 143-173 (p. 145-146).

21

deel 1 – over woorden en objecten pèlerinage de sainte Gertrude, à Santvliet.’89 De Antwerpse volkskundige Edmond de Bruyn gebruikte dezelfde terminologie in 1898 in een schrijven aan de dichter en volkskundige Max Elskamp.90 Deze laatste noemde bedevaartvaantjes ‘bannières de pèlerinage’ in de Franse versie van de Antwerpse museumcatalogus uit 1907.91 Dit deed hij wellicht in navolging van Edmond vander Straeten, in wiens Le théâtre villageois en Flandre (waarvan Elskamp de editie uit 1881 bezat)92 deze benaming voorkwam.93 Emile H. van Heurck week van het door zijn goede vriend Elskamp gegeven voorbeeld af. Hij koos voor nog een andere term, ‘drapelet de pèlerinage’, definitief gelanceerd dankzij zijn standaardwerk: Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins. Contribution à l’ iconographie et à l’ histoire des pèlerinages (Antwerpen, 1922).94 Als equivalent voor ‘vaantje’ treffen we tijdens de negentiende eeuw in Franstalige studies termen aan als ‘une petite bannière’ (Antoine G.B. Schayes, 1834), ‘un petit drapeau’ (Raymond de Bertrand, 1853), ‘une oriflamme’ (Peter Dominicus Kuyl, 1869), ‘un étendard’ (Auguste Preux, 1872) en ‘un drapelet’ (Alphonse Vandenpeereboom, 1880). Rekening houdend met hun meest voorkomende vorm (de driehoek) duidde de Franse publicist en grafiekverzamelaar John Grand-Carteret in 1896 bedevaartvaantjes aan als ‘les estampes de pèlerinages à forme triangulaire.’95 Vóór de twintigste eeuw noemden auteurs die wel eens iets in het Nederlands over bedevaartvaantjes publiceerden, zoals onder meer Frans Edward Delafaille (1861), Jean Baptiste Béthune (1873) en Joannes Schoeffer (vóór 1877), zulke drukjes meestal kortweg ‘vaantje.’96 Uitzonderlijk had iemand het over een ‘vlaggetje’ (1824), een ‘vaandelken’ (1863), een ‘bannier’ (1894) of een ‘wimpel’ (vóór 1877).97 Af en toe kwam ook de samenstelling ‘pelgrimsvaantje’ (1874 en 1876) 89 J. Colens, ‘Drapeau de pèlerinage de sainte Gertrude, à Santvliet’, in: La Flandre, 4 (18721873), p. 396-397. 90 Thijs, ‘De opkomst’, p. 311. 91 Conservatoire de la Tradition Populaire Flamande. Musée de Folklore. Catalogue (Ant werpen, 1907), p. 71. 92 A. Art & R. Fayt, Inventaire de la bibliothèque de Max Elskamp léguée à l’Université Libre de Bruxelles (Brussel, 1973), p. 38. 93 E. vander Straeten, Le théâtre villageois en Flandre. Histoire, littérature, musique, religion, politique, mœurs, 2 delen (Brussel, 1881), deel 1, p. 355. 94 E.H. van Heurck, L’œuvre des folkloristes anversois (Antwerpen, 1914), p. 49. 95 Thijs, ‘De opkomst’, p. 303 (Bertrand, op gezag van Ferdinand van de Putte, pastoor van Boezinge), 305 (Schayes), 308 (Kuyl) en 311 (Grand-Carteret). Brief van Preux aan Edmond de Coussemaker (10 maart 1872). E. Rembry, Saint Gilles: sa vie, ses reliques, son culte en Belgique et dans le Nord de la France, 2 delen (Brugge, 1881), deel 2, p. 380. A. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, graveur: note sur sa vie et sur ses œuvres (Ieper, 1882), p. 268. 96 Thijs, ‘De opkomst’, p. 302-303 en 309. 97 J.G. Swaving, Galerij van Roomsche beelden of beeldendienst der XIX eeuw (Dordrecht, 1824), p. 220. K. Verschelde, De kathedrale van S. Salvator te Brugge. Geschiedkundige beschrijving (Brugge, 1863), p. 250. Zie ook: A. B[oone], ‘Onze Vrouwe van Isenberghe’, in: Rond den Heerd, 9 (1874), p. 297-300 (p. 299); E. vander Straeten, Aldenardiana en Flandriana, nieuwe reeks, 2 delen (Brussel, 1888-1894), deel 2, p. 120 (de H. Eligius te Eine); J. Schoeffer, Historische aanteekeningen rakende de

22

2. Bedevaartvaantjes voor.98 Ook in de bronnen zelf komen verschillende termen voor. De bedevaartvaantjes die de vereerders van Notre-Dame de Grâce in 1600 te Loos (bij Rijsel) konden bekomen, werden in de kapelrekeningen ban[n]iérettes genoemd.99 Te Ieper heetten de vaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw van Tuine in 1678, tijdens de bezetting door troepen van Lodewijk XIV, in de stadsrekeningen ‘confanons’100 en in het volgende jaar ‘bannières.’101 Nederlandse documenten betreffende de Ieperse kopergraveur Guillaume du Tielt gebruikten in de periode 1613-1623 naast ‘vaentken’ de term ‘bannyer’ en het verkleinwoord ervan: ‘banierken.’102 ‘Vaantje’ of ‘vaanke’ was echter al vanaf de vroege zestiende eeuw veruit de meest voorkomende term waarmee archief bronnen dit type van gedrukte devotionalia in het Nederlands aanduidden.103 In de eerste helft van de negentiende eeuw stond op vlaggetjes voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle: ‘Dit vaentje is aengeraekt aen het miraculeus beeld van O.L.V. van Halle.’104 Een enkele keer ontmoeten we de benaming ‘print.’ Op een vaantje voor Halle lezen we namelijk: ‘Dees print is geraekt aen het Miraculeus Belt van O.L.V. van Hal. 27 7ber 1782.’105 Een document uit 1680 in verband met het H. Bloed van Hoogstraten heeft het over het drukken van de ‘vaenen.’106 De inventaris van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstand en Sint-Jacob te Brussel vermeldde in 1759 vier koperplaten voor het drukken van ‘de vaenen ende beeldekens.’107 ‘Vaan’ verwijst hier telkens naar een gedrukt vlaggetje. Dat is ook het geval in de samenstelling ‘vaengelt’, de term in 1610 gebruikt voor de inkomsten van het Mortselse kerkbestuur uit de verkoop van vaantjes. Toch was ‘vaan’ in de betekenis van gedrukt vlaggetje veeleer uitzonderlijk. Wegens de vrij geringe afmetingen van dit type drukwerk genoot de verkleinvorm de voorkeur.108 kerken, de kloosters, de ambachten en andere stichten der stad Mechelen, 3 delen (Mechelen, 1886), deel 1, p. 193 (Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk te Mechelen: ‘papieren wimpel’). 98 B[oone], ‘Onze Vrouwe van Isenberghe’, p. 298. Zie ook: O.V.D., ‘Sint-Willebrords vaantje’, in: Rond den Heerd, 11 (1876), p. 393-397. 99 A. Lottin, Lille, citadelle de la Contre-Réforme (1598-1668) (Duinkerke, 1984), p. 263-264. 100 Meer gebruikelijke vormen zijn gonfalon en gonfanon. E. Littré, Dictionnaire de la langue française, 5 delen (Parijs, 1873-1881), deel 2, p. 1893. 101 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 311 en 314. 102 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 269: bannyeren (rekening 1613-1614), banierkens (1622-1623). 103 Talrijke voorbeelden bij: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 81-88 en de aldaar geciteerde literatuur. 104 Van Heurck, Les drapelets, p. 172-175. 105 A. V[erbouwe] & P. L[indemans], ‘Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 86-88 (p. 86). 106 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57. 107 Van Heurck, Les drapelets, p. 61. 108 In het Latijn heetten bedevaartvaantjes parva labara (1637) of vexillula (1645), zie: J. de Beer, ‘Plombs et enseignes de pèlerinage de Sainte-Gertrude à Wetteren’, in: Revue belge de numismatique, 85 (1933), p. 89-96 (p. 93); Dom, De geschiedenis, p. 231.

23

deel 1 – over woorden en objecten De devotionaliaproducent en -handelaar Peter Oris schreef op 14 augustus 1623 aan de kerkmeesters van Boom vanuit Antwerpen een partij ‘teeckenen of belekens van Ons Livrouwe’ te zenden, bestaande uit 12 dozijn ‘hertekens met gharen’ en 9 dozijn ‘tenne vaentkens met spellen.’109 Over deze levering staat in de Boomse kerkrekening enkel: ‘Item noch gegeven aen beldekens ende vaenkens tot Antwerpen III gulden XII stuyver.’110 De vermelding ‘vaantje’ zonder nadere omschrijving wijst dus niet altijd op een papieren exemplaar. Zoals we verder nog zullen aantonen, werden in de jaren 1590 en de eerste helft van de zeventiende eeuw in sommige bedevaartplaatsen metalen bedevaartinsignes verkocht die men, blijkbaar omwille van hun vorm (driehoekig, zoals de meeste papieren vlaggetjes) eveneens ‘vaantjes’ noemde.111 Het aantal geleverde papieren vlaggetjes staat in rekeningen meestal in eenheden uitgedrukt: honderd vaantjes, duizend vaantjes enz. Wanneer er van een ‘riem’ sprake is, hoeven we er doorgaans niet aan te twijfelen dat het ging om gedrukt materiaal; metalen bedevaarttekens werden immers per dozijn of per gros aangeschaft. Soms kocht men echter ook papieren vaantjes per dozijn, bijvoorbeeld wanneer een kerkbestuur zowel metalen als papieren vaantjes aankocht.112 Wanneer we in de kerkrekening van Merksem uit 1613 lezen dat Jan Oris, vader en collega van Peter Oris, geld ontving voor ‘seker getal van vaentkens’, weten we niet uit welk materiaal die objecten bestonden, vooral daar de man soms ook in papieren vaantjes handelde.113

2.2. Vaantjes voor bedevaarten, processies, broederschappen en gilden Niet alle gedrukte vaantjes waren bedevaartvaantjes. De vroegste vermeldingen van papieren vlaggetjes betreffen vaantjes die door confrérieleden in processies werden meegedragen. We mogen dan ook aannemen dat het vanaf circa 1500 opduikende eigenlijke – voor iedereen beschikbare – bedevaartvaantje ontstaan is in navolging van de aan confrérieleden voorbehouden processievaantjes. Zo participeerden deelgenoten van de Antwerpse Sint-Jacobsgilde in 1460 aan de stedelijke ommegang met aan stokjes bevestigde ‘briefkens van St. Jacop.’114 Ook elk lid van de 109 E. Steenackers, Onze-Lieve-Vrouw van Boom (Brasschaat, 1921), p. 22; Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 74. Over Peter Oris en zijn vader Jan: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 67-88. 110 In de marge staat: ‘Bij quitantie van Peeter Oris.’ RA, Kerkarchief Boom, nr. 6, p. 47. 111 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 69-71, 73-74, 80 en 86-88; E. Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens en legpenningen in enkele Brusselse en Brabantse kerken: Jan Noë de vaantjesmaker van Halle’, in: Volkskunde, 105 (2004), p. 1-33 (p. 30) (Zoutleeuw, 1589-1590 en 1591). 112 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 30; P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, Merxem en Sint-Job in ’t Goor, 3 delen (Ekeren, 1919-1924), deel 3, p. 400. 113 Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 380. 114 Thijs, Antwerpen, p. 1; J. Van der Stock, Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city. Fifteenth century to 1585 (Rotterdam, 1998), p. 125. Het oudste spoor inzake bedevaartvaantjes zou dateren uit 1491. Toen zouden te Saint-Ghislain (Henegouwen) bannières verkocht zijn aan bedevaartgangers, zie: M. De Meyer, Volksprenten in de Nederlanden 1400-1900 (Amsterdam-Antwerpen, 1970), p. 69.

24

2. Bedevaartvaantjes Onze-Lieve-Vrouwebroederschap uit de Brusselse Sint-Goedelekerk liep vanaf 1471 met ‘een vaenken in syn hant met onser vrouwen beelde aen deen syde en op dander zyde Mediatrix’ mee in de Mariaprocessie.115 In 1615 leverde de Ieperse graveur Guillaume du Tielt ‘diversche vaentkens inhoudende het heylich hoochweerdich Sacrement’ op kosten van het Ieperse stadsbestuur ‘om ghedreghen te worden in de processie van den heylighen Sacramente’ en in 1629-1630 diepte hij een koperplaat uit die diende voor het drukken van de Ieperse ‘processievantjes ten Tuindaege.’116 De oudheidkundige Frans Edward Delafaille noteerde in 1861 dat bij de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk (Mechelen) twee types vaantjes in gebruik waren: ‘vierkantige’ (lees: rechthoekige) en ‘wimpelvormige’ (driehoekige), met elk een specifieke functie.117 Enkel de rechthoekige vaantjes waren bestemd voor de kinderen die de Hanswijkprocessie vergezelden, evenals voor de dragers van het Mariabeeld. Het gaat hier dus om typische processievaantjes. Een dergelijk processievaantje na afloop van de plechtigheid mogen behouden, werd als een bijzondere gunst beschouwd. Een overeenkomst uit 1549 verplichtte de gilde van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper een vaantje te schenken aan elke minderbroeder die aan de processie geparticipeerd had.118 De leden van het stadsbestuur van Poperinge werden ‘telcker ommeganckdaghe vereert met een vaentgen uutwysende het mirakel daer vooren sy laeten hemlieden flambeausen’ (1663-1664).119 Op die wijze vervulden de meegenomen processievaantjes uiteindelijk ook een rol in private devotiepraktijken, ondanks hun initieel publiek karakter. Wanneer een processie in een bedevaartgebeuren kaderde, kon een exemplaar van het processievaantje voor de bezitter ervan de betekenis krijgen van een bedevaartvaantje. Vreemdelingen die te Ieper de processie van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine hadden bijgewoond, namen graag een ‘tuindagvaentken’ mee naar huis als herinnering aan die heuglijke dag.120 Bij paardenommegangen – al dan niet een onderdeel van een processie – namen de ruiters de vaantjes die zij al vóór de rondrit aan het kopstuk van hun ros vastgemaakt hadden, achteraf mee.121 115 In de zestiende eeuw werden voor verscheidene Brusselse broederschappen processievaantjes gedrukt, zie: E. Roobaert, ‘Michiel van Coxcie, de schildersfamilie van Conincx loo alias Schernier, en andere Brusselse schilders als ont werpers en verlichters van 16de-eeuwse processievaantjes voor de broederschappen van de stad’, in: Volkskunde, 101 (2000), p. 257-302. 116 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 269 en 271. 117 F.E. Delafaille, Geschiedenis van Hanswyk te Mechelen (Mechelen, 1861), p. 19-20 en 27-32; Thijs, ‘De opkomst’, p. 302. 118 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 268. 119 J. Opdedrinck, Het mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw vereerd in Sint Janskerk te Poperinghe (Brugge, 1899), p. 25-26. 120 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 268. 121 J. Pieters, ‘Bedevaartvaantjes en paardenommegangen’, in: P. De Keyser (red.), Ars Folklorica Belgica. Noord- en Zuid-Nederlandse volkskunst, 2 delen (Antwerpen-Amsterdam, 1949-1956), deel 2, p. 225-264 (p. 228).

25

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 4. Mechelen, processie van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk. Deelnemers dragen een rechthoekig vaantje. Dubbelzijdig bedrukt processievaantje. Anonieme burijngravure (283 × 201 mm) – PCD

26

2. Bedevaartvaantjes Naast bedevaartvaantje en processievaantje ontmoeten we in de literatuur de termen confrerievaantje (1870) en gildevaantje (1912).122 Deze twee neologismen duidden vlaggetjes aan die ten behoeve van de leden van een religieuze broederschap, een gewapende gilde of een ambachtsgilde gedrukt waren. Verscheidene Brusselse godsdienstige groeperingen verspreidden tijdens de zestiende eeuw confrérievaantjes onder hun leden: de broederschappen van Onze-Lieve-Vrouw in Sint-Goedele, van de H. Drievuldigheid in de Kapellekerk, van het H. Sacrament in de Sint-Niklaaskerk, van het H. Kruis en van het H. Sacrament in SintJacob-op-Coudenberg, van de H. Leonardus in Sint-Jan-op-de-Poel en van OnzeLieve-Vrouw-Visitatie in de kerk van Sint-Jans-Molenbeek.123 De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Mirakelen in de Sint-Sulpitiuskerk te Diest liet in 1526-1527 te Leuven ‘beeldekens’ vervaardigen om daarmee ‘vaenkes’ te maken om in de ommegang mee te dragen.124 Te Ieper beschikten de Confrérieën van de H. Nicolaas, van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, van Onze-Lieve-Vrouw van de Scapulier en van de H. Walburga tijdens de zeventiende eeuw elk over een eigen, in kopergravure uitgevoerd vaantje.125 Van de gilde der oud-zwaardvechters te Ieper is uit de achttiende eeuw een in koper gesneden gildevaantje bekend met een voorstelling van de H. Michaël, de patroonheilige van deze organisatie. Vermoedelijk uit dezelfde periode dateert het houtsneevaantje van de Sint-Sebastiaansgilde van Beselare.126 Er zijn meerdere voorbeelden van ambachtsgilden die vaantjes lieten vervaardigen.127 In 1770 leverde Jacob Jan Du Caju, drukker te Aalst, een partij vaantjes aan het plaatselijke ambacht van Sint-Eligius.128 Te Atrecht beschikten vóór de Franse Revolutie verscheidene beroepsgroeperingen over eigen gedrukte papieren vaantjes: de bakkers (H. Honoratus), de brouwers (H. Arnoldus), de kleermakers (H. Elisabeth), de metselaars (H. Petrus en H. Paulus), de schilders, beeldhouwers en borduurders (H. Lucas), de schoenmakers (H. Crispinus en H. Crispinianus), de sjouwers (H. Christoffel), de slotenma kers (H. Eligius), de vleeshouwers (H. Michiel) 122 Voor ‘confrerievaantje’, zie: ‘Veurnes beschermheiligen’, in: Rond den Heerd, 5 (1870), p. 277278. J. Bruggeman [= J.B. Béthune], ‘Vanen en vaantjes’, in: Rond den Heerd, 8 (1873), p. 3-6. Voor ‘gildevaantje’, zie: O. van Schoor, ‘Over bedevaartvaantjes’, p. 337-342. Deze term komt ook voor bij: M. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes (Brugge, 1942), p. 14. 123 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 257-302. 124 E. Frankignoulle & P. Bonenfant, ‘Notes pour servir à l’histoire de l’art en Brabant’, in: Annales de la Société royale d’archéologie de Bruxelles, 39 (1935), p. 3-163 (p. 66 en 68). 125 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 37-40. 126 Van Heurck, Les drapelets, p. 41 en 488; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 14 en 37. 127 Over de vooral in het oude graafschap Vlaanderen populaire gildevaantjes, zie: A.K.L. Thijs, ‘Communicatie via religieuze drukgrafiek in het preïndustriële corporatisme (Brabant en Vlaanderen)’, in: C. Lis & H. Soly (red.), Werelden van verschil. Ambachtsgilden in de Lage Landen (Brussel, 1997), p. 213-241 (p. 215-216). 128 D. D’Herdt, ‘De boekhandel en het boekdrukkersbedrijf in Aalst van 1700 tot 1830’, in: Het Land van Aalst, 48 (1996), p. 81-129 en 225-268 (p. 230).

27

deel 1 – over woorden en objecten en de zaadhandelaars (H. Nicolaas).129 De kavalotters (ruiters) die van 1664 tot in het midden van de negentiende eeuw jaarlijks in de Sint-Salvatorskerk te Brugge de mis ter ere van de H. Eligius bijwoonden, ontvingen bij die gelegenheid telkens ‘geschilderde vaendelkens.’130 De Brugse smeden lieten vanaf het begin van de achttiende eeuw tot in 1795 Sint-Eligiusvaantjes drukken. Alleen al in de periode 17081728 ging het om 15.875 exemplaren.131 Uit Ieper zijn zeventiende-eeuwse vaantjes te signaleren in verband met drie ambachtsgroeperingen: een met de H. Bartholomeus, patroon van de huidevetters, een met de H. Crispinus en de H. Crispinianus, beschermheiligen van de schoenmakers en een met de H. Eligius, patroon van de smeden en edelsmeden. Te Nieuwpoort verspreidde de hoveniersgilde tijdens de achttiende eeuw er eentje met de afbeelding van het aldaar vereerde Miraculeus Kruis.132 Félix de Vigne heeft met het oog op zijn publicatie uit 1857 over de zeden en gewoonten van de ambachtsgilden oude Ieperlingen ondervraagd over de rituele context van de gildevaantjes. Zo vernam hij dat ambachtslieden met deze vlaggetjes (aan een flambeeuw bevestigd) opstapten in de processies en ermee ten offer gingen tijdens de kerkdiensten die zij organiseerden naar aanleiding van de viering van de patroonheilige of van het huwelijk of het overlijden van een medelid.133 De heilige die door een broederschap, schuttersgilde of ambachtsgilde als patroon gevierd werd, maakte in de meeste gevallen ter plaatse geen voorwerp uit van een verering door bedevaarders. Zo bestond er in het Ieperse (buiten het milieu van de schoenmakers) geen speciale devotie tot de op het gildevaantje afgebeelde HH. Crispinus en Crispinianus.134 In de regel waren confrérie- en gildevaantjes enkel bestemd voor de leden die aan het exclusieve bezit ervan een zekere distinctie konden ontlenen. Er bestonden echter uitzonderingen. Zo suggereren de hoge oplagen van de Brugse Sint-Eligiusvaantjes dat het smedenambacht deze wimpeltjes niet alleen onder zijn leden verspreidde, maar dat ook heel wat exemplaren naar bedevaarders gingen die op de feestdag van de H. Eligius bij de ambachtskapel hun paarden lieten zegenen. 129 N. Garnier, L’ imagerie populaire française. Gravures en taille douce et en taille d’ épargne (Musée national des arts et traditions populaires), 2 delen (Parijs, 1990-1996), deel 1, p. 460-464. Voor de datering: Emblèmes, totems, blasons. Musée Guimet Mars-Juin 1964 (s.l., 1964), p. 127-128; E. Mauriange, Arts populaires graphiques (Guides Ethnologiques 18) (Parijs, 1974), p. 45-48. 130 Verschelde, De kathedrale van S. Salvator, p. 250; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 18. 131 M. Van Coppenolle, ‘Van een Brugsch Sint-Elooisvaantje’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak, 5 (1946), p. 44-47; H. Stalpaert, ‘Brugse devotieprenten van Sint-Elooi’, in: Volkskunde, 78 (1977), p. 234-245 (p. 241-242); W.P. Dezutter, ‘Het bedevaartvaantje van O. L. Vrouw van Blindekens (Brugge ca. 1750)’, in: Biekorf, 80 (1980), p. 192-194. 132 Van Heurck, Les drapelets, p. 486-488; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 34-36, 53 en 60. 133 F. de Vigne, Mœurs et usages des corporations de métiers de la Belgique et du Nord de la France (Gent, 1857), p. 114. 134 Van Coppenolle, Westvlaamsche Bedevaartvaantjes, p. 36.

28

2. Bedevaartvaantjes

2.3. Devotie op een stokje: formaten, dragers en toepassingen van vaantjes Al hadden de bedevaart-, processie-, confrérie- en gildevaantjes dus elk een aparte functie door de specifieke context waarin zij normaliter functioneerden, toch vertoonden hun materiële kenmerken geen wezenlijke verschillen. Op enkele uitzonderingen na, hadden zij de vorm van een rechthoekige driehoek, waarvan de opstaande zijde korter was dan de liggende. Met hun kortste zijde werden zij aan een stokje gekleefd. Dat blijkt zowel uit lijmsporen op sommige oude exemplaren als uit iconografisch materiaal. De voorstellingen op verscheidene vaantjes zélf tonen ons bedevaarders en kermisgangers met een driehoekig vlaggetje dat zij in de hand houden, op hun hoed hebben gestoken of vastgemaakt hebben aan de kop van hun paard of aan hun wagen. Voorbeelden van dergelijke aan zichzelf refererende vaantjes zijn de exemplaren vervaardigd voor Asper, Bavikhove, Broechem, Buggenhout, Eine, Ekeren, Evergem, Gistel, Hakendover, Ieper, Kampenhout, Mechelen, Nazareth bij Deinze, Onze-Lieve-Vrouw-Tielt, Rozebeke en Tielrode.135 Gelijkaardige voorstellingen zien we eveneens op schilderijen uit de tweede helft van de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw van onder meer Pieter Aertsen,136 Pieter Balten,137 Jan I Bruegel,138 Jacob Grimmer,139 Gillis I Mostaert,140 Maarten van Cleve,141 Maarten I van Valckenborch,142 Pieter II Bruegel143 en (ver135 Van Heurck, Les drapelets, p. 19-20, 66, 72, 114, 127, 145, 162-163, 279, 289, 293, 336, 363, 424, 426 en 487; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 12; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 90 en 222; Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 85 en 214; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 276. 136 De terugkeer van een Sint-Antoniusbedevaart (omstreeks 1550). H.J. Raupp, Bauernsatiren. Entstehung und Entwicklung des bäuerlichen Genres in der deutschen und niederländischen Kunst ca. 1470-1570 (Niederzier, 1986), p. 219 (afbeelding); Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, afbeelding op de stofwikkel; G. Vermeulen, ‘Pieter Aertsen. De terugkeer van de bedevaart’, in: Antoniana, 38 (1991), p. 800-810. 137 Dorpskermis met processie en toneel (na 1560). Raupp, Bauernsatiren, p. 256 (afbeelding). 138 Dorpskermis (gedateerd: 1600), The British Royal Collection. Van Bruegel tot Rubens (Londen-Brussel, 2008), p. 119-121 (met afbeelding). 139 Gezicht op het Kiel met kermisvierders van Hoboken (1578). A. Monballieu, ‘De ‘Kermis van Hoboken’ bij P. Bruegel, J. Grimmer en G. Mostaert’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1974), p. 139-169 (p. 153-160) (afbeelding op p. 159). 140 Vlaamse kermis (1583). Meesterwerken uit Praag 1450-1750. Drie eeuwen Vlaamse en Hollandse schilderkunst. Tentoonstelling (Brugge, 1974), p. 41; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 276 (afbeelding). 141 Maarten van Cleve (1527-1581), Festa campestre (met Antwerpen op de achtergrond) in Galleria Corsini, Rome. Dezelfde kunstenaar schilderde waarschijnlijk ook een De val van de Blinden. Eén van de daarop uitgebeelde mannen heeft een vaantje op de hoed. J. Müller Hofstede, ‘“Non Saturatur Oculus Visu.” Zur “Allegorie des Gesichts” von Peter Paul Rubens und Jan Brueghel d.Ä.’, in: H. Vekeman & J. Müller Hofstede (red.), Wort und Bild in der niederländischen Kunst und Literatur des 16. und 17. Jahrhunderts (Erftstadt, 1984), p. 243-289 (p. 249-250) (afbeelding). 142 Maarten I van Valckenborch (1535-1612), Ballo campestre in Galleria degli Uffizi, Firenze, inventarisnummer 1249. 143 Pieter II Bruegel (1564/1565-1637/1638), Terugkeer van de markt of van de kermis (niet gedateerd). J. De Coo, De boer in de Kunst (Rotterdam, s.a.), afbeelding nr. 90; Bruegel. Een dynastie van

29

deel 1 – over woorden en objecten moedelijk) Pieter III Bruegel.144 Op een bekende gravure die omstreeks 1560-1561 werd uitgegeven door Hiëronymus Cock, naar een ontwerp van Pieter Bruegel, met de voorstelling van een Sint-Joriskermis, staat een man met een H. Kruisvaantje op zijn hoed prominent vooraan.145 Een geschilderd medaillon op een confrérievaandel uit Snellegem, gedateerd 1741, toont ons hoe een priester met een reliekhamer van de H. Eligius een ruiter zegent wiens paard met een vaantje getooid is.146 Van het vaantje van Sint-Winoksbergen uit 1717 kennen we een exemplaar dat nog aan een sierlijk op de draaibank vervaardigd stokje bevestigd is.147 In de regel echter waren de stokjes dunne twijgen, ontdaan van hun schors. Enkel heel bijzondere bedevaartgasten kregen wel eens een extraatje. In 1628 lieten de kapelmeesters van de Sint-Jacobskapel te Brussel door Rombout van Avont zes stocxkens van vaantjes ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand versieren en vergulden. Eén van deze zes (beschilderde) luxe-vaantjes was bestemd voor aartshertogin Isabella. In 1634 ontvingen ook prins-kardinaal Ferdinand, de gouverneur-generaal der Spaanse Nederlanden, en de prins van Savoie bij hun bezoek aan de kapel elk een vaantje waarvan het stokje verzilverd en verguld was.148 Om de vaantjes aan de vaenstockens,149 wiskens,150 of witte wymen151 te bevestigen, werd een smalle strook van hun opstaande zijde aan één kant met een kleefstof ingesmeerd, rond het bovenste gedeelte van het stokje geplooid en vervolgens stevig aangedrukt.152 Deze bewerking

schilders (Brussel, 1980), p. 159 (afbeelding). 144 Vlaamse kermis, toegeschreven aan Pieter III Bruegel (geboren in 1589; lid van de Antwerpse Sint-Lucasgilde in 1608); J. Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes. Hun volkskundige en cultuurhistorische betekenis (Diest, 1968), p. 33; J. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes van voor 1850 (Langemark, 1963), p. 12. 145 Raupp, Bauernsatiren, p. 227. 146 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 63 (afbeelding) en 64. 147 Exemplaar: PcA. Zie ook: A. Lowyck, ‘De kapel van Sinte Weks te Ichtegem-Wijnendale’, in: M. English (red.), Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen (Brugge, 1952), p. 249-280 (p. 274-275); A. Lowyck, ‘Over kaaswaag, boterschaal, kermiskalf, kaccrot en nog wat’, in: Ons Heem, 27 (1973), p. 11-20 (p. 16) (afbeelding). 148 De vaantjes werden in 1628 beschilderd door Alexander van Fornenberch. J. Van Tichelen, A l’ombre d’un vieux sanctuaire (Brasschaat, 1925), p. 40-41. 149 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57 (1653). Kerkrekening van Zoutleeuw: ‘Betaelt van die vaenkens op stoockens te stellen: 20 st.’ (juni 1552). L. De Mecheleer, Rekeningen van de kerkfabriek van de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw (1405, 1452-1599) (Brussel, 1997), p. 456. 150 F. De Ridder, ‘Het vaantje van O.L.V ten Poel te Thienen’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (1921-1922), p. 94-95 (1651-1652); D.J. Delestré, ‘Het vaantje van Sint Eloi, te Hasselt (Meise)’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 87-89 (p. 89). 151 L. Le Clercq, ‘Michel van Hamont, “figuersnijder” te Brussel (1556-1585)’, in: De Gulden Passer, 21 (1943), p. 113-118 (p. 116 en p. 118) (1631-1636). 152 Deze werkwijze betrof de papieren vaantjes. Het op een zijdeweefsel gedrukt vaantje van Sint-Winoksbergen is op een andere wijze aan het stokje bevestigd: het omgeslagen gedeelte werd, nadat het rond het stokje geslagen was, niet op het onderliggende oppervlak gekleefd maar genaaid.

30

2. Bedevaartvaantjes noemde men het plecken, stockene of stelene van de vaantjes.153 In de iconografische collectie van Alexis Verbouwe berustte ooit een vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle uit 1782 met een vederbosje van blauwe en rode pluimpjes bovenaan het als vlaggenstokje dienende gepelde boomtwijgje.154 De Sint-Laurentiusvaantjes van Ename bezaten een gelijkaardige versiering.155 Het schilderij Terugkeer van een bedevaart van Charles Degroux uit 1860 toont een kind met een vaantje waarvan het stokje versierd is met gekleurde lintjes.156 Het Sint-Eligiusvaantje dat nog in het midden van de twintigste eeuw te Tielrode tijdens de paardenzegening werd uitgereikt en een houtsnede uit de achttiende eeuw weergaf, was bekroond met een bundeltje papieren lintjes.157 Wellicht betrof het een oude traditie. De voorstelling op vaantjes was (eventueel met begeleidende toelichtingen) meestal binnen een omlijsting gevat. Daaronder bevond zich vaak een tekst, in de plaat gesneden of in typografie toegevoegd. Soms stond langsheen de hypotenusa eveneens iets te lezen. Voor enkele driehoekige vaantjes is, vanuit kostprijsoverwegingen, een rechthoekige al van vroeger bestaande afbeelding gebruikt. Het toegevoegde zetwerk werd daarbij zodanig opgemaakt dat het geheel toch een driehoekige vorm kreeg. Het oudste ons bekend voorbeeld van deze praktijk dateert uit het laatste kwart van de achttiende of het begin van de negentiende eeuw en betreft de H. Joannes Nepomucenus, vereerd in het Oost-Vlaamse Pollare. Er staat een afdruk op van een niet-plaatsgebonden koperplaatje dat ooit behoorde tot het fonds van Petrus Joannes Parys, een Antwerpse drukker die werkzaam was van 1759 tot 1784.158 Een tweede voorbeeld dateert (te oordelen naar het lettertype, de aard van het papier en de spelling) van omstreeks het midden van de negentiende eeuw De vorm die de houtbewerker op de draaibank aan het stokje gegeven had, zorgde ervoor dat het vlaggetje veilig op zijn plaats bleef. 153 De Mecheleer, Rekeningen, p. 466 (‘waenkens op stockxen te plecken’, 1553), 522, 532 (‘vaenkens te stelen ende pappen’, 1562) en 542. F. De Ridder, ‘Aanteekeningen over de vereering van den H. Leonardus te Zoutleeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 129-132 (p. 130-131). F. De Ridder, ‘De H. Leonardus te Zout-Leeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 3 (1923-1924), p. 143-146 (p. 145). 154 V[erbouwe] & L[indemans], ‘Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes’, p. 86-87. Later kwam dit stuk in het bezit van de verzamelaar Guillaume Michiels, zie: W. Giraldo, ‘Guillaume Michiels, kunstschilder en verzamelaar-tekenaar van bedevaartvaantjes’, in: Volkskunde, 56 (1955), p. 39-49. 155 Vander Straeten, Le théâtre, deel 2, p. 83. 156 J.L. Meulemeester, ‘Bedevaartvaantjes. Van Vlaamse devotionalia tot Europese toeristische souvenirs’, in: Ons Heem, 50 (1996), p. 74-88 (p. 76) (afbeelding). 157 Exemplaar: PcA. De stokjes van de nieuwe vaantjes die men daarna te Tielrode verspreidde, werden op dezelfde wijze versierd. Zie afbeeldingen bij: P. Koeck, Heilige huisjes, geloof en volksgeloof, bedevaarten en ommegangen, heiligen en hun hulp in nood (Antwerpen-Bussum, 1981), p. 53-54 en 119. 158 Vooraleer P.J. Parys er zijn naam in grifte werd dit koperplaatje door zijn collega Petrus Joannes vander Plassche (overleden in 1773) gebruikt voor een gebedsblaadje. Exemplaar RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor Antwerpse devoties, 1600-1850 (Antwerpen, 2002), nr. A.1.6.1a. Over het vaantje: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 265. Exemplaar van het vaantje: PcA (voorheen collectie F. Festraets-Suetens).

31

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 5. Kampenhout, Onze-Lieve-Vrouw en het H. Kruis. Anonieme houtsnede, bladspiegel: 205 × 320 mm. Om papier te besparen werden twee vaantjes op één blad gedrukt – PCD

en betreft de Sint-Hubertusdevotie in het Brabantse Sint-Ulriks-Kapelle. Hier is een koperplaatje aangewend van de Brusselse plaatsnijder Jan Baptist Berterham uit het einde van de zeventiende of de eerste decennia van de achttiende eeuw.159 Voor het mariale bedevaartvaantje van Merchtem wendde de Brusselse drukker J. Vandereydt in 1855 de kleine rechthoekige houtgravure aan die hij ook voor het frontispice gebruikte in het boekje dat hij datzelfde jaar publiceerde bij het vijfhonderdjarige jubileum van Maria ter Nood.160 Vaantjes in de vorm van een rechthoekige driehoek boden het economische voordeel dat er minstens twee exemplaren op één plano konden gedrukt worden. Beschikte men slechts over één driehoekige drukvorm, dan waren minimum twee drukgangen vereist voor het volledig aan één zijde bedrukken van een plano. Soms werden twee driehoekige vaantjes in één rechthoekige koperplaat of houtblok ge159 Van Heurck, Les drapelets, p. 73-74; D. Pesch, Wallfahrtsfähnchen: religiöse Drückgrafik (Keulen, 1983), p. 291. 160 Æ. De Becker, Kort verhael van het mirakuleus beeld van Maria ter Nood, genaemd O.L.V. van Merchten [sic], uytgegeven […] ter gelegenheyd van den vyfhonderdjarigen jubilé gevierd in 1855 (Brussel: J. Vandereydt, 1855). Exemplaar: RG 3091 I 40. Voor de datering van het vaantje, zie: M. Sacré, O.-L.-Vrouw van Merchtem. Historische schets (Merchtem, 1930), p. 31.

32

2. Bedevaartvaantjes sneden. Na het drukken sneed men de twee vaantjes van elkaar langsheen de schuine zijde. Er zijn ons daarvan voorbeelden bekend voor Anderlecht (H. Guido), Edelare (Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare), Hakendover (H. Zaligmaker) en het Waals-Brabantse Ittre (H. Maagd).161 De vaantjes voor Anderlecht en Ittre zijn kopergravures, die voor Edelare en Hakendover houtsneden. Op de drukvorm voor Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare staan twee bijna volledig gelijkende voorstellingen. In de andere gevallen is dat niet zo. Dankzij de overdrukmethode ondervond een lithograaf bij het aanbrengen van twee of meer identieke vaantjes op één steen geen problemen.162 Van zodra het vaantje op steen getekend was, kon hij er twee of meer afdrukken van maken op overdrukpapier, waarmee hij vervolgens de voorstellingen op een tweede door hem voor het eigenlijke drukproces voorbestemde steen overbracht. Op het ene vaantje van Anderlecht bevindt de heilige zich naast een uitgespannen wielploeg, op het andere houdt hij een eg vast terwijl verderop een engel aan het ploegen is. Het ene vaantje van Hakendover toont het kerkinterieur, het andere de H. Zaligmaker met op de achtergrond een zicht op de bedevaartkerk. De vaantjes van Ittre geven ons een beeld van respectievelijk het altaar en de processie. Bij het nauwkeurig bekijken van een nog onversneden blad met vaantjes van Onze-Lieve-Vrouw ter Nood (Merchtem) valt het op dat het zetwerk op de twee vlaggetjes lichte verschillen vertoont. De vaantjes zijn per twee in één drukgang gedrukt. De (rechthoekige) houtgravure op beide vaantjes is identiek. Alles wijst er dan ook op dat (enkel voor wat de afbeelding betreft) gebruik is gemaakt van de anno 1855 in de boekdrukkerij reeds vrij verspreide methode van de stereotypie: dat, met andere woorden, minstens een van de twee afbeeldingen niet met de oorspronkelijke houtgravure is gedrukt maar met een afgietsel ervan.163 Voor Eine werden in de zeventiende eeuw twee vaantjes (betreffende respectievelijk de H. Eligius en het H. Kruis) op één rechthoekige koperplaat gegraveerd.164 Zij hebben echter, in tegenstelling tot alle zojuist geciteerde voorbeelden, niet de hypotenusa gemeenschappelijk, doch de langste rechte zijde. De anonieme graveur is dus wel erg kwistig omgegaan met de koperplaat waarvan hij uiteraard de helft geheel onbenut liet. Mogelijk was het de bedoeling de afgedrukte vaantjes van het H. Kruis en die van 161 Anderlecht: kopergravure, afdruk uit de twintigste eeuw (in PcA). Edelare: afdruk uit de twintigste eeuw van de volledige (moeilijk te dateren) drukvorm (in PcA). Cfr. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 76. Ittre: Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 141 (afbeelding); Pesch, Wallfahrtsfänchen, p. 185 (afbeelding). Hakendover: Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 43-44 en 46 (met afbeeldingen). 162 Over de overdrukmethode: R. Van der Meulen, Het boek in onze dagen, beschreven en afgebeeld (Leiden, 1892), p. 140-141. 163 Over de opkomst van deze druktechniek in de negentiende eeuw: A. Nave, ‘De la stéréotypie’, in: Revue française d’ histoire du livre, nieuwe reeks, 106-109 (2000), p. 231-245. 164 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 90-91 (met afbeelding) geeft als (foutieve) datering: achttiende eeuw.

33

deel 1 – over woorden en objecten de H. Eligius ruggelings tegen elkaar te kleven. Van sommige vlaggetjes, de zogeheten dobbel vaenkens, waren de twee zijden bedrukt.165 Dat is het geval bij nog voorhanden exemplaren van vaantjes uit Aarschot, Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw Lof), Berendrecht, Boxtel, Burst, Ename, Halle, Hasselt, Herent, Kortenbos, Lier (H. Cornelius en Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans), Mechelen (Hanswijk), Mortsel (Luithagen), Maarke, Oplinter, Scherpenheuvel, Schoten (Horst), Tienen en Zeveneken. Tweezijdig waren wellicht ook de vaantjes die men in Hove, Lebbeke en Zutendaal verspreidde.166 Op de keerzijde van de Mariavaantjes die op het einde van de jaren dertig van de zeventiende eeuw te Duffel verkocht werden, stond het wapen van de plaatselijke heer.167 In een geschil tussen de abt van de premonstratenzenabdij van Dielegem en de barones van Imde over de rechten op de kapel van Imde (Wolvertem) bepaalde een vonnis op 12 maart 1700 dat de aldaar te verspreiden vaantjes op de ene zijde een afbeelding van de H. Maagd en op de andere zijde een van de H. Norbertus zouden vertonen.168 Van een wapperend vaantje waren de twee kanten zichtbaar. Het lag dus voor de hand op elke zijde een beeltenis aan te brengen. Dat zulks in vele (wellicht zelfs de meeste) gevallen toch niet gebeurde, hoeft ons niet te verwonderen wanneer we het vanuit economisch standpunt bekijken. Een dubbelzijdig vaantje vereiste twee verschillende drukplaten. Dat betekende een ernstige meerkost, zelfs wanneer men (zoals bij de vaantjes van Schoten-Horst en Mortsel-Luithagen) voor één zijde een minder uitgewerkte en dus goedkopere voorstelling koos. Daar twee drukgangen nodig waren, vroeg het drukken van een tweezijdig vaantje meer dan het dubbele van de arbeidstijd. We mogen niet vergeten dat de vellen na de eerste drukgang dienden te worden weggedragen en over koorden gehangen om te drogen, een handeling die men herhaalde na de tweede drukgang. Een tweezijdig vaantje slorpte uiteraard ongeveer eens zoveel inkt op. Het eventueel inkleuren ervan kostte ook meer. Vaantjes kwamen voor in zeer uiteenlopende formaten. Het kleinste ons bekende driehoekige vaantje (H. Rochus te Cassel) is 60 mm hoog en 107 mm breed. Het Sint-Lambertusvaantje van Ekeren meet 310 bij 413 mm.169 De keuze van het 165 De Ridder, ‘Het vaantje van O.L.V. ten Poel te Thienen’, p. 94. 166 Zie: Van Heurck, Les drapelets, passim. Antwerpen: E.H. van Heurck, ‘Un drapelet ancien de Notre-Dame d’Anvers’, in: De Gulden Passer, 2 (1924), p. 116-147 (p. 116-117). Boxtel (vaantje van het H. Bloed, 1600): Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 162 (afbeelding). Halle (vaantje in de eerste helft van de negentiende eeuw te Sint-Niklaas door E. Dalschaert-Praet gedrukt voor bedevaarders naar Halle): A. Buvé & H. Nauts, ‘Iconografie en volksgebruiken: Oude Wase bedevaartvaantjes en bedevaartgebruiken’, in: Annalen van de Oudheidkundige kring van het Land van Waas, 68 (1965), p.111-145 (p. 128-132) (met afbeelding). Kortenbos: exemplaar in PcA. Maarke: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 198-199 (afbeelding). 167 Dom, De geschiedenis, p. 230. 168 Verbouwe, ‘Oude druksels’, p. 355. 169 Van Heurck, Les drapelets, p. 115 en 500.

34

2. Bedevaartvaantjes

Afb. 6. Brussel, kerk van de miniemen. ‘Het Broederschap van onse L. Vrouwe van Loretten.’ Rechthoekig vaantje. Anonieme burijngravure (266 × 173 mm) – PCD

35

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 7. Schoten, Onze-Lieve-Vrouw van de Horst. Houtsnede door Joannes Christoffel Jeghers (153 × 241 mm) – PCD

formaat werd minder sterk bepaald door de – overigens zeer uiteenlopende – afmetingen van de bij papierhandelaars beschikbare bladen dan door de bereidheid van de initiatiefnemer-uitgever om te investeren in een grotere dan wel kleinere drukplaat. Tegenover de variatie in formaat staat dat van de driehoekige vorm zelden werd afgeweken. Rechthoekige vaantjes vormden zeldzame uitzonderingen. Naast processievaantjes van Hanswijk (Mechelen), zijn ons uit de bestudeerde periode slechts enkele voorbeelden bekend. De tweezijdig bedrukte bladen met rechthoekige voorstellingen in verband met respectievelijk Notre-Dame de la Treille te Rijsel en de kruisdevotie in het Noord-Brabantse Sprundel hebben ongetwijfeld als vaantje gediend.170 Ook van sommige eenzijdig bedrukte bladen met een rechthoekige voorstelling wordt in de literatuur aangenomen dat zij zo gefunctioneerd hebben. Het gaat om uitgaven voor culten in verband met de H. Rochus te Cassel,171 Onze170 Een van de Rijselse vaantjes is gegraveerd door de Antwerpse plaatsnijder Pieter Balthazar Bouttats (1682-1756), zie: L. Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie de Notre-Dame de la Treille (Rijsel, 1900), p. 15. Voor Sprundel, zie: J.B. Krüger, Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van Breda; dat is het Noord-Brabandsch deel van het voormalig bisdom van Antwerpen, 4 delen (Bergen op Zoom, 1872-1878), deel 4, p. 217: vermeldt een oude dubbelzijdige prent die blijkens negentiende-eeuwse reproducties een rechthoekig oblongformaat bezat. Zie ook: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 800-803. 171 Gravure van de Ieperse graveur en kunstschilder Pieter du Tielt (overleden in 1679). R. Flahault, Le culte de Saint Roch dans la Flandre Maritime (Duinkerke, 1904), p. 24-25 (afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 500.

36

2. Bedevaartvaantjes Lieve-Vrouw van Loretten te Brussel,172 de H. Eligius te Grembergen,173 het Miraculeus Kruis te Asse,174 en de H. Arnoldus te Tiegem.175 Uit de regio Antwerpen zijn wel enkele zeventiende-eeuwse min of meer rechthoekige vaantjes voorhanden waarvan één van de smalle opstaande zijden krulvormig uitloopt en waardoor hun vorm enigszins gelijkt op die van barokke kerkvaandels. Het betreft een vaantje voor Luithagen (Mortsel) met een voorstelling van Jezus en de HH. Maria en Anna en twee vaantjes voor Schoten ter ere van respectievelijk Onze-Lieve-Vrouw van de Horst en de H. Laurentius en de H. Cordula.176 Een tekening van David Teniers de Jonge, een voorstudie voor diens schilderij Het ketelfeest (1646), toont een vaantjesverkoper en twee kinderen met vlaggetjes waarvan de contouren aan kleine processievaandels doen denken.177 Het ketelfeest stelt vrijwel zeker het Hagelkruisfeest te Ekeren (Antwerpen) voor, destijds jaarlijks gevierd met een processie en een caritatieve openluchtmaaltijd, zodat we mogen aannemen dat de vaantjes die de H. Geesttafel aldaar vanaf 1632 verkocht (maar waarvan geen exemplaren meer voorhanden zijn), min of meer dezelfde vorm bezaten als die van Schoten en Luithagen.178 Is het een toeval dat enkel voor plaatsen uit de onmiddellijke omgeving van Antwerpen vaantjes in de vorm van kerkvaandels te signaleren zijn? Zocht men 172 Van Heurck, Les drapelets, p. 62-63: een vaantje uit 1696. 173 Volgens Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 247 (met afbeelding) dateert de houtsnede uit de achttiende eeuw, wat op stijlkritische gronden aannemelijk is. Met de drukvorm voor Grembergen is beeldmateriaal gedrukt ten behoeve van de Sint-Eligiusviering te Leeuwergem. Het is echter niet bekend of de afdrukken ook daar als vaantjes gebruikt werden, zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 191. 174 Uitgave uit de eerste helft van de negentiende eeuw, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 22; P. Lindemans, ‘Brabantse beêwegen en volksdevoties, II. H. Kruis’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 28 (1945), p. 22-27; 29 (1946), p. 25-29; 31 (1948), p. 405-410 en 32 (1949), p. 435-446 (28: p. 27). 175 Houtsnede, zeker na 1817, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 431-432. Een anonieme rechthoekige (vermoedelijk zeventiende-eeuwse) kopergravure voor Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper functioneerde misschien ook als (processie)vaantje. Bewaard is een laattijdige afdruk van een stuntelig geretoucheerde plaat (162 × 207 mm), met de tekst: ‘O Maria van Thuijnen wilt Ypre beschermen: dat het niet en comme in bederuen.’ Exemplaar: PcA. Over niet meer voorhanden Tuindagvaantjes, zie: Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 41-42. 176 Van Heurck, Les drapelets, p. 210-211, 271-272 en 408-409 (met afbeeldingen). 177 M. Klinge, David Teniers de Jonge. Schilderijen. Tekeningen (Antwerpen, 1991), p. 308-309 (af beelding.). 178 Zie voor de verkoop van vaantjes in 1632: A.K.L Thijs, ‘Het Hagelkruisfeest te Ekeren’ (1622) door S. Vrancx in de Alte Pinakothek te München’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (Antwerpen, 1974), p. 187-199 (p. 191). Het vaantje voor Cordula te Schoten was dubbelzijdig bedrukt met koperplaten. Van Heurck kende en beschreef slechts een zijde, die met Laurentius en Cordula. De tweede plaat met Onze-Lieve-Vrouw van de H. Rozenkrans was hem onbekend. Die tweede plaat werd waarschijnlijk niet vaak afgedrukt, mogelijk omdat hij te duur was. De twee koperplaten, ten onrechte verbonden aan Hove, doken in 2011 op bij het veilinghuis The Romantic Agony (veiling 25 november 2011): The Romantic Agony […] catalogue, 48 (Brussel, 2011), kavel 264 en 265. Exemplaar: PcA.

37

deel 1 – over woorden en objecten in de Scheldestad, waar de barok in de eerste helft van de zeventiende eeuw hoogtij vierde, misschien ook inzake bedevaartvaantjes naar vernieuwing en werd daarom al eens afgeweken van de traditionele driehoekige vorm? Vaantjes werden bijna steeds op papier gedrukt. Van het vaantje van SintWinoksbergen uit 1717 zijn echter exemplaren bewaard die op een zijden weefsel gedrukt zijn.179 Voor luxe-edities gebruikte men ook wel eens gekleurd papier. In de periode 1633-1636 leverde Anna van Schoer voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand te Brussel 1200 vaantjes waarvan tweehonderd op verzilverd papier.180 De overschakeling van handgeschept naar machinaal papier gebeurde vanaf ongeveer het midden van de negentiende eeuw. Het traditionele gevergeerd papier was overigens weinig geschikt voor de alsdan volop doorbrekende lithografie.

2.4. Grafische technieken toegepast bij de vaantjesproductie 2.4.1. Houtsneden en kopergravures De meeste vaantjes die we in verband met de bestudeerde periode aantreffen zijn afdrukken die oudheidkundigen en verzamelaars in de tweede helft van de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw hebben laten maken van koperplaten of houten drukvormen die zij in kerkarchieven, in musea of bij particulieren hebben aangetroffen. Destijds voor de bedevaarders bestemde exemplaren van die vaantjes zijn in de meerderheid van de gevallen niet meer voorhanden.181 Dat we bijvoorbeeld van Guillaume I du Tielt een aantal bedevaart-, confrérie- en gildevaantjes kennen, danken we aan Alphonse Vandenpeereboom, die in 1880 afdrukken liet maken van de koperplaten die hij van deze zeventiende-eeuwse Ieperse graveur bezat.182 Het spreekt voor zich dat koperplaten beter tegen de tand des tijds bestand zijn dan houten drukvormen. Buiten gebruik gestelde en onoordeelkundig bewaarde houtblokken barstten gemakkelijk of werden aangetast door houtworm. Wanneer zij geen economisch nut meer bezaten, dienden zij vaak als brandhout. Daardoor is de verpletterende meerderheid ervan uiteindelijk verloren gegaan.183 Het gebeurde dat men een houten drukvorm voor vaantjes achteraf verzaagde om er boekillustra179 Van Heurck, Les drapelets, p. 498-499. 180 Van Tichelen, A l’ombre, p. 41. 181 Bij het onderzoek dient men er rekening mee te houden dat niet alle exemplaren op oud papier ook effectief oude afdrukken zijn. In 1917 liet de Antwerpse verzamelaar Emile van Heurck bij een plaatdrukker twaalf exemplaren van een vaantje van Peutie drukken met de originele koperplaat, vier daarvan op oud papier, zie: Thijs ‘De opkomst’, p. 314. 182 Thijs, ‘Communicatie via religieuze drukgrafiek’, p. 214. 183 Zie over het penibele lot van buiten gebruik gestelde houten drukvormen: A.K.L. Thijs, ‘Drukvormen voor mannekensbladen van Brepols & Dierckx Zoon (Turnhout): een gebruikstraject van volkscultureel erfgoed gereconstrueerd’, in: Volkskunde, 108 (2007), p. 273-293.

38

2. Bedevaartvaantjes ties mee te drukken. In een editie van het populaire schoolboekje Het dobbel kabinet der christelyke wysheyd, tijdens de eerste decennia van de negentiende eeuw uitgegeven door de Gentse drukkerij J. Begyn, staan vier kleine houtsneden verspreid over evenveel bladzijden die oorspronkelijk samen het linkergedeelte vormden van een bedevaartvaantje gesneden door de Antwerpse xylograaf Joannes Christoffel Jeghers (als meester werkzaam van 1643-1644 tot 1666-1667). Ad. Vander Meersch, die na het overlijden van zaakvoerder Philip Jan Begyn op het einde van 1840 de drukkerij voortzette, heeft nog drie van deze blokjes gebruikt in zijn uitgave van Het dobbel kabinet der christelyke wysheid.184 De talrijke moderne herdrukken die we in collecties aantreffen en in de literatuur vermeld vinden, tonen aan dat vrij veel buiten dienst gestelde koperplaten (in tegenstelling tot de houten drukvormen) de technische omwentelingen die zich tijdens de negentiende eeuw in de drukkerijsector voordeden, materieel hebben overleefd.185 Nochtans gebeurde het wel eens dat ook koperen drukvormen ‘gerecycleerd’ werden. Zo bijvoorbeeld is een prentje voor de viering van de H. Joannes Nepomucenus in de Antwerpse Sint-Walburgiskerk in de tweede helft van de achttiende eeuw gegraveerd op de achterzijde van een fragment van een koperplaat voor een vaantje van Scherpenheuvel.186 Wegens de zeldzaamheid van oude afdrukken en de ongelijke mate waarin respectievelijk koperplaten en houten drukblokken behouden bleven, is het erg moeilijk een min of meer verantwoord beeld te vormen van het aandeel dat elk van deze beide grafische technieken bezat in de totale productie van bedevaartvaantjes. Archiefteksten geven veelal geen informatie over de aard van de drukplaat die bij de productie van de vaantjes waarover zij handelen gebruikt werd, met andere woorden: of het diepdruk (burijngravures en etsen) dan wel hoogdruk (houtsneden) betrof.187 Niet zelden spreken zij over de drukvorm als een plaat, zonder meer. Wanneer we vernemen dat de baron van Duffel, die de uitgave van bedevaartvaantjes door de dorpspastoor als een inbreuk op zijn gezag beschouwde, in 1638 ‘de plate der selver vaentiens [heeft] doen verbranden’, dan hoeven we niet te twijfelen: het betrof hier een plaat uit brandbaar materiaal, dus ongetwijfeld hout.188 Werd een edelsmid ingeschakeld, zoals voor het vaantje van Onze-Lieve-Vrouw van Langewade te Merkem, dan mogen we ervan uitgaan dat het om een metalen plaat

184 A.K.L. Thijs, ‘Een fragment van een onbekend 17de-eeuws bedevaartvaantje van J.C. Jeghers’, in: Volkskunde, 92 (1991), p. 52-54 (met afbeelding). 185 Zie de talrijke vermeldingen van dergelijke épreuve moderne bij: Van Heurck, Les drapelets, passim. 186 Philippen, 350 jaar, p. 39-40. 187 Het vaantje van Merchtem uit het midden van de negentiende eeuw is een van de weinige waarvoor een houtgravure gebruikt is. 188 Dom, De geschiedenis, p. 228.

39

deel 1 – over woorden en objecten ging.189 Die bestond niet noodzakelijk uit koper. Zo graveerde goudsmid Andries vanden Waterfort in 1640 voor een vaantje van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos een zilveren plaat.190 Kopergraveur en xylograaf waren twee aparte beroepen. Een archiefvermelding over de levering van vaantjes door iemand die als kopergraveur bekend stond geeft ons daarom vrijwel steeds de zekerheid dat het een burijngravure of (veeleer uitzonderlijk) een kopersnede betrof.191 Een kopergraveur noemde men gewoonlijk een plaatsnijder. Wanneer een document vermeldt dat een drukvorm ‘gesneden’ werd, betekent zulks echter niet noodzakelijk dat het hier om een kopersnede gaat. Een houten drukvorm, zoals die welke anno 1638 op bevel van de Duffelse dorpsheer in het vuur terecht kwam, werd immers, blijkens de desbetreffende archieftekst, eveneens gesneden. Zoals bij de prentenproductie in het algemeen overheerste ook bij de vaantjes aanvankelijk de houtsnede. Zo werden de vaantjes voor het Sint-Jacobsgasthuis te Sint-Winoksbergen in het midden van de zestiende eeuw gedrukt met een ‘houtten vorme.’192 De rekeningen van de Sint-Bernardusbroederschap te Steenokkerzeel vermelden in de periode 1576-1647 de aankoop van 13.475 xylografische vaantjes. Enkel in de rekening van 1610-1611 is er sprake van in kopergravure uitgevoerde vlaggetjes: negenhonderd exemplaren.193 Vanaf het midden van de zestiende eeuw begonnen vele artiesten en kunstliefhebbers de xylografie echter af te wijzen als zijnde ‘gotisch’, en dus ouderwets. Zij prefereerden de burijngravure die zij meer fijnheid en een aristocratische allure toedichtten. Zelfs bij de productie van niet heel dure boeken kwam de kopergravure geleidelijk in de plaats van de houtsnede. Tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw waren populaire prozaromans en schoolboekjes in quartoformaat evenals sommige goedkopere edities van devotieboekjes bijna de enige boeken waarvan men de illustraties met houten drukvormen (vaak oude en versleten blokjes) bleef drukken. Zeker vanaf de late zestiende eeuw (en wellicht al vroeger) werd voor bedevaartvaantjes niet alleen meer op de xylografie maar ook op de kopergravure een beroep gedaan. Het uit 1596 daterende en nog voorhanden vaantje voor de Sint-Laurentiusdevotie te Ename is reeds een kopergravure.194 Christoffel Jeghers en zijn zoon Joannes Christoffel Jeghers behoorden tot de laatste vroegmoderne xylografen die nog waardering genoten om hun artistieke 189 De Ieperse edelsmid Jan Baptist Kaes werd door de Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw van Langewade (Merkem) betaald ‘over tmaken [van] de plate van de vaentiens’ (1739-1742), zie: Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 49. 190 T.J. Gerits, ‘Volksleven rond de mariale bedevaartplaats Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 29 (1975), p. 194-201 (p. 197-198). 191 Op het Sint-Marculphusvaantje voor Zellik uit 1698 staat uitdrukkelijk vermeld dat het een ets betrof: I. Berterham fecit in aqua forti, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 490. 192 A. Viaene, ‘Bedevaartvaantje van Hubrecht de Croock (1520-54)’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 70. 193 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116. 194 Van Heurck, Les drapelets, p. 117-119.

40

2. Bedevaartvaantjes kwaliteiten. Zoals reeds vermeld behoorde de suprematie van de houtsnede bij de productie van kunstzinnige prenten en boekillustraties in die tijd reeds tot het verleden. Joannes Jeghers heeft niet enkel voor het vlaggetje waarvan fragmenten in de geciteerde edities van Het dobbel kabinet der christelyke wysheid voorkomen de houten drukvorm gesneden. Er zijn tevens vaantjes met zijn signatuur bewaard gebleven voor Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk (Mechelen), Onze-Lieve-Vrouw van de Horst (Schoten), Onze-Lieve-Vrouw van Marchienne-au-Pont en Onze-LieveVrouw van Scherpenheuvel. Christoffel Jeghers, zijn vader (als meester te Antwerpen werkzaam van 1627 tot 1653), leverde in 1643 vaantjes aan het kerkbestuur van Kruibeke in verband met de Sint-Blasiusdevotie aldaar.195 Ondanks zijn verminderde populariteit is de houtsnede naast de kopergravure steeds een rol blijven spelen in de productie van bedevaartvaantjes, zelfs tot ver in de negentiende eeuw. In Nazareth voorzag men nog in 1636 de productie van zowel in houtsnede als in kopergravure uitgevoerde vlaggetjes, vermits de kerkrekening de aankoop van twee platen voorzag: ‘eene van haut ende eene van copere.’196 Tijdens de achttiende eeuw beschikte men te Tielt voor het drukken van vaantjes voor de H. Nicolaas van Tolentino eveneens over een koperen en een houten drukplaat.197 Nadat de bedevaartverantwoordelijken van Beersel in 1773 met de koperplaat die in hun bezit was duizend Sint-Lambertusvaantjes bij de Brusselse drukker Jacobs hadden laten drukken, gaf deze laatste hen de raad ook een houte plate te laten maken. Had hij die ter beschikking, dan zou hij de vaantjes immers goedkoper kunnen leveren en, zo voegde hij eraan toe, ‘een houte plate kost veel minder als een kopere.’198 De kostprijs van een nieuwe drukvorm was uiteraard afhankelijk van de eisen die de opdrachtgever aan de xylograaf of graveur stelde. Echt goedkoop zal een kunstig uitgewerkte plaat van de hand van een befaamde artiest zoals Joannes Christoffel Jeghers wel niet geweest zijn. We kunnen ons evenmin voorstellen dat erg veel betaald zou zijn voor het erg stuntelige werk dat kopergraveurs (of mensen die daarvoor doorgingen) leverden voor vaantjes zoals die van Maarke (H. Eligius) of Veerle (Onze-Lieve-Vrouw in de Wijngaard).199 In Oplinter werd zelfs lang na de totstandkoming van een koperplaat een houten drukvorm voorzien. Vermoedelijk in 1720, bij de plechtige inhaling van een reliek van de H. Genoveva dat jaar, liet het kerkbestuur de Antwerpse plaatsnijder Pieter Balthazar Bouttats koperplaten graveren voor de voor- en de achterzijde van een vaantje. In de eerste helft van de negentiende eeuw, waarschijnlijk ter gelegenheid 195 R. De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke (Sint-Niklaas, 1933), p. 133. 196 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 236. 197 De houtsnede was een vereenvoudigde maar niet onaardige weergave van de kopergravure, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 427-428; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 66. 198 C. Theys & A. Proost, Geschiedenis van Beersel (Brussel, 1963), p. 112. 199 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 198-199 (Maarke-Kerkem, afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 442 (Veerle-Laakdal, afbeelding).

41

deel 1 – over woorden en objecten van het honderdjarige jubileum in 1820, heeft een anoniem gebleven en niet zeer begaafde xylograaf een vrije interpretatie van Bouttats’ gravures in hout gesneden.200 Strikt genomen was dit niet nodig, vermits de originele koperplaten van Bouttats nog ter beschikking waren, bovendien in een nog vrij goede staat.201 De belangrijkste reden waarom het kerkbestuur van Oplinter er nog in de negentiende eeuw toe overging om die houten platen te laten snijden, was mogelijk dat het afdrukken van koperplaten beduidend meer kostte. Bovendien vereiste het drukken van koperplaten een gespecialiseerde plaatdrukker, een type ambachtsman dat in de vroege negentiende eeuw al vrij zeldzaam geworden was. Houtblokken daarentegen kon men aan gelijk welke typograaf toevertrouwen. Wanneer men een ruime afzet verwachtte, zoals in Oplinter blijkbaar het geval was, boden houten drukvormen het voordeel dat men er zeer hoge oplagen mee kon bereiken, daar zij bijna niet aan slijtage onderhevig waren in tegenstelling tot koperplaten, die men geregeld diende uit te diepen. Gezien de voordelen inzake kostprijs die verbonden waren aan het gebruik van houtsneden, is het op het eerste gezicht zelfs verwonderlijk dat tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw zoveel bedevaartvaantjes in koper gegraveerd werden. Dit fenomeen heeft echter alles te maken met het feit dat het initiatief voor het uitgeven van bedevaartvaantjes toen, zoals verder nog zal blijken, in de meeste gevallen uitging van kerkelijke verantwoordelijken. Veel van deze parochiegeestelijken zagen in de verspreiding van artistiek verantwoorde vaantjes een middel dat aan het aanzien en de renommee van hun bedevaartplaats bijdroeg. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat zij, overeenkomstig de alsdan bij de kunstliefhebbers algemeen geldende esthetische opvattingen, de kopergravure prefereerden boven de doorgaans als grof en stroef ervaren houtsnede. Geheel ongelijk hadden zij niet: enkel zeer begaafde xylografen leverden werk af dat min of meer dezelfde rijkdom aan nuances en dezelfde verfijning vertoonde als een goede kopergravure. Het katholieke herstel dat zich na het Concordaat van 15 juli 1801 krachtig manifesteerde, deed het bedevaartwezen opnieuw opleven en de vraag naar vaantjes toenemen. Daar gretig op inspelend, lieten verscheidene uitgevers nieuwe houten drukvormen vervaardigen in verband met ijverig gefrequenteerde bedevaartplaatsen zoals Alsemberg, Halle, Neerwaver en Scherpenheuvel. Deze nieuwe hout200 De achttiende-eeuwse kledij van de uitgebeelde personages gaf hij een meer moderne snit, onder meer gekenmerkt door de wijde broeken van de mannen. 201 Zowel de twee koperplaten als de twee houtblokken bleven bewaard in de pastorij van Oplinter, zie: Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 72-76. De datering door Philippen (midden negentiende eeuw) van de twee houtsneden op basis van de kledij, houdt echter weinig steek. Over de ‘nette en kunstige’ vaantjes van Bouttats, de overbrenging van de Genovevareliek en de jubileumviering, zie: P.V. Bets, Geschiedenis der gemeenten Oplinter, Bunsbeek en Hautem, alsook der abdij van Oplinter (Leuven, 1870), p. 63-64; A. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, 8 delen (Brussel, 1938-1953), deel 5, p. 40.

42

2. Bedevaartvaantjes sneevaantjes, echte massaproducten, konden in de verste verte geen vergelijking doorstaan met wat een kunstzinnige xylograaf zoals een Joannes Christoffel Jeghers ooit had voortgebracht. Uitgegeven op initiatief en voor rekening van commerciële ondernemers voor wie kostprijsoverwegingen steeds de doorslag gaven, waren zij vanuit artistiek oogpunt tevens een aanfluiting van de door de elite toen gehuldigde esthetische normen. Met hun expressieve, minimalistische vormentaal en hun vaak schreeuwerige kleuren gingen zij bij de bedevaarders echter vlot van de hand, zoals blijkt uit de talrijke herdrukken. Verscheidene negentiende-eeuwse vaantjes voor Halle werden gedrukt met vormen die waren samengesteld uit verschillende aparte houtblokjes. Door enkele van die blokjes met andere te combineren kon de anonieme drukker verschillende types Hallevaantjes op de markt brengen zonder al te veel bijkomende kosten. Van diezelfde blokjes gebruikte hij er ook sommige voor het vaantje van Alsemberg.202 Een gelijkaardige werkwijze volgde de Brusselse houtgraveur en drukker Edouard Duverger in het midden van de negentiende eeuw bij de productie van zijn vaantjes voor de Kapellekerk te Brussel (H. Drievuldigheid en Onze-Lieve-Vrouw) en voor Ukkel (H. Man Job). De houtgravure met de voorstelling van de Brusselse processie (herkenbaar aan het beeld van de H. Drievuldigheid) herbruikte hij ook voor het Ukkelse Sint-Jobsvaantje.203 De meeste negentiende-eeuwse houtsneden gingen vergezeld van teksten die met losse letters gezet waren. Een nieuw verschijnsel was dit niet: typografische toevoegingen kwamen reeds vroeger geregeld voor bij vaantjes die met houtblokken waren gedrukt. We treffen ze onder meer aan op exemplaren van vaantjes met de signatuur van Joannes Christoffel Jeghers (Hanswijk, Horst, Marchienne-au-Pont en Scherpenheuvel) en op oude edities van de vlaggetjes voor Erps (HH. Cornelius en Amandus) en Kampenhout (Onze-Lieve-Vrouw). Daar het zowel bij de typografische teksten als bij de houtsneden om hoogdruk ging, was maar één drukgang vereist. Wenste men daarentegen een kopergravure van een typografische tekst te voorzien (zoals bij het Sint-Hubertusvaantje van Sint-Ulriks-kapelle), dan waren twee drukgangen nodig, elk op een andere pers: een diepdrukpers voor de plaat en een boekdrukpers (hoogdruk) voor de tekst. Dat betekende een hogere kostprijs. Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw werden dan ook amper nog nieuwe koperplaten voor vaantjes gegraveerd. Een zeldzame uitzondering vormt het artistiek hoogstaande vaantje van Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom te Gent, in 1847 gegraveerd door de Gentse kunstenaar Charles François Onghena.204

202 Van Heurck, Les drapelets, p. 174. 203 De drukvorm dateert uit de periode 1844-1853, zie: L. Crick, Un drapelet de pèlerinage inconnu. Extrait du Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel, 1933), p. 2-4; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 139. 204 Van Heurck, Les drapelets, p. 139-140 (afbeelding).

43

deel 1 – over woorden en objecten 2.4.2. De steendruk: een innovatie uit de negentiende eeuw Of er nog één van de zware lithografische stenen voorhanden is waarmee bedevaartvaantjes gedrukt zijn, is twijfelachtig. Wanneer de vraag naar een bepaald lithografisch vaantje stilviel, verwijderde de lithograaf immers de tekening van de steen om plaats te maken voor een nieuw ontwerp. Om te weten welke lithografische vaantjes ooit bestaan hebben, zijn we dus aangewezen op archiefgegevens en op nog bewaarde exemplaren. Door het ontbreken van dateringen op de afdrukken zelf is het moeilijk uit te maken welke van de voorhanden lithografische bedevaartvaantjes effectief uit de bestudeerde periode stammen. Een exemplaar van een ongesigneerd lithografisch vlaggetje voor de Sint-Corneliusdevotie te Diegem bevat op de keerzijde volgende handschriftelijke notitie: ‘Rapporté de Dieghem le 23 Mai 1857.’205 Uit archiefbescheiden weten we dat een zekere Tyvaert uit Brussel in 1856 35.000 vaantjes te Diegem leverde. Het in 1857 meegebrachte vlaggetje was er ongetwijfeld één van. Tyvaerts eerste levering dateerde van 1837 (6100 stuks), gevolgd door een andere in 1838 (8600 stuks) en nog een in 1845 (32.600 stuks). Vóór 1837, vanaf 1808, werden de Diegemse vaantjes steeds (enkele jaren niet te na gesproken) geleverd door de Mechelse kopergraveur Joseph Hunin.206 Nadat Hunin zich echter omstreeks 1835 uit het actieve leven begon terug te trekken, opteerde het kerkbestuur voor het toen nog vrij nieuwe steendrukprocedé waarmee men probleemloos zeer hoge oplagen kon bereiken.207 De pastoor van Peutie verzocht Jos Hunin in 1818 om een nieuwe koperplaat te graveren voor het vaantje van de Sint-Leonardusbedevaart. Hunin beweerde echter daartoe niet de vereiste tijd te bezitten en drukte vierhonderd exemplaren met de in 1734 door de Brusselse plaatsnijder Jan Baptist Lefils gegraveerde koperplaat. In 1824 drukte Hunin met behulp van diezelfde oude plaat nog driehonderd en in 1825 vierhonderd exemplaren. Toen de in 1825 bekomen voorraad na een tiental jaren uitgeput was, liet het kerkbestuur omstreeks 1835 de koperplaat van Jan Baptist Lefils op steen overbrengen. De Brusselse steendrukkerij Boulmann & Besson kreeg meteen de opdracht om vierduizend exemplaren te drukken.208 De kerkbesturen van Diegem en Peutie behoorden wellicht tot de eerste onder de bedevaartverantwoordelijken om bij de productie van vaantjes een beroep

205 Het gaat om een vaantje met een Nederlandse tekst en een gedrukte prijsaanduiding (‘4 centimen’). Exemplaar: PcA. 206 B. De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius te Diegem, bedevaartgebruiken en bedevaartvaantjes’, in: De Brabantse Folklore, 247 (1985), p. 240-262 (p. 261-262). 207 G. van Caster, Souvenirs de famille. Matthieu-Joseph-Charles Hunin graveur (1770-1851) et Pierre-Paul-Alouis Hunin peintre de genre (1808-1855) (Mechelen, 1900), p. 7. 208 J. Lauwers, Peutie en zijn voormalig begijnhof van Steenvoort (Tielt, 1976), p. 149-150; E.H. van Heurck, Les images de dévotion anversoises du 16e au 19e siècle: sanctjes, bidprentjes et suffragiën (Antwerpen, 1930), p. 70.

44

2. Bedevaartvaantjes te doen op de lithografie.209 Het gelithografeerde vaantje van Eine (H. Eligius) kwam, blijkens het chronogram dat erop voorkomt, tot stand in 1840.210 Een ander vroeg in steendruk uitgevoerd vaantje betreft Onze-Lieve-Vrouw van de Hagelberg te Berendrecht. Het is gedateerd: 1841.211 Het lithografische bedevaartvaantje ter ere van de zalige Lenneke-Mare te Sint-Lambrechts-Woluwe stamt zeker uit het midden van de negentiende eeuw. In het plaatselijke bedevaartboekje over Lenneke-Mare uit 1855 vernemen we dat van het vaantje uit 1612 (een kopergravure) ‘over eenige jaren navolgsels op steen verveerdigd wierden.’212 Het vaantje voor Lenneke-Mare is met krijt op de lithografische steen nagetekend. De geciteerde vaantjes van Berendrecht, Diegem en Eine daarentegen werden in steen gegraveerd.213 Voor het vaantje van Peutie (H. Leonardus) paste de firma Boulmann & Besson een derde werkwijze toe: de overdrukmethode, waarbij een natte afdruk van de originele koperplaat op de steen werd overgebracht. Deze laatste techniek leverde een exacte kopie op van wat op de koperplaat stond, met inbegrip van eventuele slijtagesporen. Verscheidene bedevaartinstanties welke nog over een originele plaat beschikten en het niet nodig of wenselijk achtten een nieuw ontwerp te laten maken, hebben in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw de overdrukmethode laten toepassen.214 Van een afbeelding op een lithografische steen kon een steendrukker een onbeperkt aantal afdrukken maken. Vlakdruk vertoonde echter wel het (ook in verband met diepdruk geconstateerde) nadeel dat een tweede drukgang vereist was op een boekdrukpers wanneer men een typografische tekst wenste toe te voegen. Een erg groot bezwaar was dat echter niet en dergelijke toevoegingen met de boekdrukpers waren zelden noodzakelijk omdat men zoveel tekst op de steen kon aanbrengen als 209 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 12-13 meent het gelithografeerde vaantje van Bavikhove (H. Maurus) te kunnen dateren omstreeks 1823-1825. Waarschijnlijk stamt het echter pas uit de tweede helft van de negentiende eeuw, zoals aangegeven in Van Heurck, Les drapelets, p. 39. In 1835 werd Emmanuel Vande Ginste te Kortrijk door het beheer van de Sint-Mauruskapel te Bavikhove betaald voor ‘het maeken eener nieuwe plaete en leveringe van vaentjes van Sint Maurus’, zie: M.E., ‘’t Oud beevaartvaantje te Bavikhove’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 164-166 (p. 164). De term ‘plaat’ verwijst hier waarschijnlijk nog naar een koperplaat. 210 Van Heurck, Les drapelets, p. 131-132. 211 Van Heurck, Les drapelets, p. 46 (met een foutieve interpretatie van het chronogram). 212 Geschiedenis der zalige maegd en martelarers [sic] Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw waerin zy rust (Brussel: C.J.A. Greuse, 1855), p. 24-25. Exemplaar: RG 3087 F 2:1. 213 Over deze beide methodes, zie: A. Senefelder (vertaling: H.C.O. Magel), Het wezen van den steendruk. Naar het ‘Lehrbuch der Lithographie und des Steindruckes’ (Amsterdam, 1929), p. 147-248. 214 Thijs, ‘De opkomst’, p. 307. Deze methode werd destijds ook gebruikt bij het illustreren van bijdragen over bedevaartvaantjes. Colens, ‘Drapeau de pèlerinage’, p. 396-397 bevat een door de Brugse lithograaf Daveluy gedrukte buitentekstplaat (vaantje van de H. Gertrudis, vereerd te Zandvliet) waarop uitdrukkelijk vermeld staat: ‘Transport de cuivre sur pierre.’

45

deel 1 – over woorden en objecten nodig was. Die mogelijkheid bestond natuurlijk ook bij koperplaten, echter wel met dit verschil dat tekstgedeelten op een steen gemakkelijker aan te passen waren aan nieuwe vereisten dan op een koperplaat. Na het midden van de negentiende eeuw won de steendruk het dan ook definitief van de kopergravure en de houtsnede. In sommige plaatsen bleef men nog wel een tijdlang de oude koperplaat gebruiken, maar voor nieuwe vaantjes werden de zeldzame nog actieve plaatsnijders niet meer aangesproken.215 Wel bleven bestaande vormen soms nog lang in gebruik. Zo gingen commerciële uitgevers ten behoeve van de bedevaarders naar Halle na 1850 verder met het op grote schaal afdrukken van de stuntelig vervaardigde houtblokken uit de eerste helft van de eeuw. In verband met de Mariadevotie te Alsemberg kwamen steendrukken op de markt die nagetekend waren naar de houtsneevaantjes zonder veel te veranderen aan het oorspronkelijke, nogal primitief aandoende ontwerp. Scherpenheuvel beschikte vanaf 1861 over vaantjes in steendruk, uitgegeven door J. Baldauf te Brussel.216 Voor haar vaantjes met betrekking tot Scherpenheuvel schakelde de firma Brepols en Dierckx Zoon vanaf ongeveer 1880 uiteindelijk over van met sjablonen verluchte houtsneden naar kleurige steendrukken.217 Dergelijke in chromolithografie uitgevoerde bedevaartvaantjes zijn weinig talrijk en veroverden pas tegen het einde van de negentiende eeuw een plaatsje op de devotionaliamarkt. Tot in het midden van de twintigste eeuw hebben verscheidene uitgeverijen deze druktechniek aangewend voor de productie van grote aantallen devotieprenten.218 Eerste gangmaker in deze trend was de Gentse steendrukkerij J.B.D. Hemelsoet (genoemd naar de in 1883 overleden stichter Jan Baptist Desideer Hemelsoet) met vaantjes voor Eksaarde (Miraculeuze Kruisen), Gent (OnzeLieve-Vrouw Schreiboom), Lebbeke (Onze-Lieve-Vrouw), Meerbeke (H. Berlindis), Oostakker (Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes) en Ronse (H. Hermes).219 Door vanaf 1865 grote en kleine veelkleurige religieuze prenten in neogotische stijl te laten vervaardigen en verspreiden, heeft ook de H. Beeldekensgilde te Brugge duidelijk aangetoond dat de chromolithografie uitermate geschikt was voor de productie van 215 Kuyl, Hoboken, p. 164: over P.B. Bouttats’ koperen plaat, ‘die tot heden toe nog gebezigd wordt.’

216 Van Heurck, Les drapelets, p. 322. 217 J. Philippen, ‘De “klassieke” bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel’, in: W.P. Dezutter & R. Van De Walle (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984), p. 106-111 (p. 109). 218 A.K.L. Thijs, ‘Lithografie: de miniatuurkunst gepopulariseerd’, in: C. Dujardin (red.), Neogotiek in de boekenkast (Leuven, 1997), p. 87-89. 219 F. Lemmens, ‘Repertorium van XIXde-eeuwse bidprentjesportretten. LIX. II. De produktie Hemelsoet’, in: Vlaamse Stam, 13 (1977), p. 391-396 (p. 391-393); Van Heurck, Les drapelets, p. 128, 140, 238, 296 (Meerbeke: vaantje uit 1898), 356 en 383. Voor het vaantje van Lebbeke bleef een ontwerptekening uit 1896 bewaard, zie: J. Dauwe, Geschiedenis van de verering tot O.-L.-Vrouw van Lebbeke (Lebbeke, 1983), p. 167.

46

2. Bedevaartvaantjes aantrekkelijke devotionalia.220 Aan het uitgeven van vaantjes in chromolithografie was echter wel een niet gering financieel risico verbonden. Daar voor elke hoofdkleur een aparte lithografische steen en een afzonderlijke en zorgvuldig uitgevoerde drukgang vereist waren, liepen de aanmaakkosten van zulk drukwerk snel op. Chromolithografie was dan ook enkel rendabel bij zeer hoge oplagen, omdat men dan de kosten inzake het aanbrengen van de tekeningen op de stenen over een groot aantal afdrukken kon spreiden. Toen het kerkbestuur van Hoboken in het laatste derde van de negentiende eeuw uiteindelijk met de nog beschikbare koperplaat een steendrukversie van zijn oud vaantje liet maken, koos het dan ook niet voor een chromolithografie maar voor een zwart-wit uitgave die het achteraf manueel liet inkleuren naarmate er vraag naar was.221

2.5. Binnen de lijntjes? Gekleurde en ongekleurde exemplaren Het ontbreken van authentieke oude exemplaren van de meeste bedevaartvaantjes maakt het onmogelijk een gefundeerde uitspraak te doen over de vraag of vaantjes destijds overwegend gekleurd dan wel ongekleurd op de markt kwamen. Ook onderzoek van nog voorhanden oude afdrukken geeft daaromtrent onvoldoende uitsluitsel. Deze collectiestukken vertonen vaak zo weinig gebruikssporen dat het zelfs twijfelachtig is of zij ooit werkelijk in handen van bedevaarders waren gekomen. Zij komen in de meeste gevallen uit stocks die in kerken of pastorieën zijn aangetroffen en in een recent of minder recent verleden ten behoeve van collectioneurs geliquideerd werden. Het is geen toeval dat men van bepaalde vlaggetjes in meerdere collecties oude exemplaren aantreft die allemaal in dezelfde onberispelijke staat verkeren. Dat is het geval met de mariale vlaggetjes van Kampenhout, Onze-Lieve-Vrouw-Tielt (1758) en Tienen (1769) en met het Sint-Adrianusvaantje van Oordegem (1734). Van het Kampenhoutse vaantje kennen wij zelfs nog onversneden plano’s met twee afdrukken. Van het vaantje van Onze-Lieve-Vrouw ten Poel in Tienen waren in 1923 nog voldoende oude drukken voorhanden om als bui220 A.K.L. Thijs, ‘Devotie, winst en politiek: achtergronden van de produktie van neogotische devotieprenten in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw’, in: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek. Liber Amicorum J. Andriessen s.j., A. Keersmaekers, P. Lenders s.j. (Leuven-Amersfoort, 1986), p. 279-296 (p. 283-286); J. De Mûelenaere, ‘De Heilige Beeldekensgilde (1864) en Gezelle’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 384-389. 221 De Antwerpse volkskundige Edmond de Bruyn bezat in het jaar 1896 300 handgekleurde exemplaren van het vermoedelijk door de Brugse steendrukkerij Karel Van de Vyvere-Petyt gelithografeerde vaantje van Hoboken. Zie: Thijs, ‘De opkomst’, p. 311-312. In de jaren 1960 beschikte het kerkbestuur nog over een ruime voorraad ongekleurde vaantjes. Ondertussen, tijdens het interbellum, had de steendrukkerij Emile Lombaerts (Deurne-Antwerpen) een nieuwe editie geproduceerd, nu evenwel in chromolithografie. Zie: A.K.L. Thijs, ‘De steendrukkerij E. Lombaerts-Van de Velde / G. Hutsebaut: een verhaal over de langzame dood van de Vlaamse neogotische devotieprentenproduktie’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 111-153 (p. 135).

47

deel 1 – over woorden en objecten tentekstplaat ingelast te worden in de dertig luxe-exemplaren van de Volkskundige kalender voor het Vlaamsche land van Gabriël Celis. In 1983 werden in de Lierse hoofdkerk, ter gelegenheid van een opendeurdag, oude, puntgave exemplaren van het Sint-Gummarusvaantje uit 1772 verkocht. Deze exemplaren waren allemaal ongekleurd. Niets echter garandeert ons dat het Lierse kerkbestuur in de late achttiende en vroege negentiende eeuw niet de bedoeling had deze Sint-Gummarusvaantjes, of althans een aantal ervan, ter gelegener tijd te laten kleuren vooraleer ze aan de bedevaarders aan te bieden. Dat vaantjes wel degelijk werden ingekleurd blijkt uit verschillende bronnen. Zo waren de talrijke, identieke bedevaartvaantjes die Pieter Aertsen (1507/1508-1575) op zijn schilderij Terugkeer van de bedevaart heeft uitgebeeld, stuk voor stuk gekleurde exemplaren.222 De rekeningen van de Sint-Vedastuskerk te Menen uit 1598-1599 spreken van ‘zes dosinen pampieren vaentgens beschildert met de figure van myn heere St. Jan.’223 Met het oog op de viering van Sint-Eligius te Kruishoutem werden zeker vanaf 1625 geregeld enkele dozijnen vaantjes geschilderd.224 In 1627 schafte ook het beheer van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw in het Hammeken te Zemst zich honderd ‘geschilderde vaenkens’ aan ‘om te vercoopen op de feestdaeghen int Hammeken.’225 Niet noodzakelijk werd de volledige oplage gekleurd. In 1576 leverde de Brusselse drukker en figuursnijder Michiel van Hamont aan de Broederschap van de H. Bernardus te Steenokkerzeel driehonderd vaantjes, waarvan de helft ‘gheschildert’ was.226 Te Kruishoutem bestelde men omstreeks het midden van de zeventiende eeuw gewoonlijk 1500 tot 2000 vaantjes, waarvan slechts 8 tot 15 dozijn werden beschilderd.227 Van de in kopergravure uitgevoerde bedevaartvaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok te Wijnegem (1732), de Allerheiligenkapel te Diest (1734) en de H. Cornelius te Doel (1740) zijn verscheidene oude exemplaren bewaard die in vinnige tinten met penselen gekleurd zijn.228 De identieke wijze waarop de kleuren op de verschillende exemplaren van deze vaantjes

222 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen (kleurenreproductie op de stofwikkel). 223 A. Rembry-Barth, Histoire de Menin d’après les documents authentiques, 4 delen (Brugge, 1881), deel 4, p. 527. 224 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 170-171. 225 J. Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken te Zemst’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 19-43 (p. 31). 226 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116. 227 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 230. 228 Van Heurck, Les drapelets, p. 100-101 (Diest), 104 (Doel) en 478-479 (Wijnegem); Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 110-111, afbeelding (Doel) en 335, afbeelding (Wijnegem); Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 264, afbeelding (Wijnegem); Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 37-38 (Diest). Voor de datering van het vaantje van Doel, zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 75.

48

2. Bedevaartvaantjes

Afb. 8. Wijnegem, Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok. Ingekleurde burijngravure (202 × 302 mm) – RG, Collectie bedevaartvaantjes

aangebracht zijn, wijst op snel uitgevoerd seriewerk.229 Toch hebben de betrokken verluchters nog getracht min of meer binnen de lijntjes te kleuren. Dat kunnen we niet zeggen van de mensen die tijdens de late achttiende eeuw en de negentiende eeuw de verschillende massaal voor Halle geproduceerde vaantjes (allemaal houtsneden) letterlijk met de grove borstel hebben bewerkt.230 De verluchting van sommige exemplaren van het houtsneevaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg uit de eerste helft van de negentiende eeuw is al niet veel beter.231 Het hoeft ons dus niet te verwonderen dat het tijdschrift Rond den Heerd zich in 1876 ergerde aan de ‘beklakpotte’ of ‘beplakijsterde’ vaantjes die in sommige bedevaartplaatsen verkocht werden.232 De overtalrijke vaantjes van Scherpenheuvel, tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw op massale schaal uitgegeven door achtereenvolgens P.J. Brepols en Brepols & Dierckx Zoon, werden ruwweg met behulp van sjablonen ge229 Het is niet duidelijk of de zorgvuldig uitgevoerde verluchting van het mariale vaantje van Broechem (gegraveerd door Gaspar Bouttats, die werkzaam was in de periode 1668-1695), gereproduceerd door E.H. van Heurck, authentiek is. Zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 60 en afbeelding. 230 Van Heurck, Les drapelets, p. 170-176; V[erbouwe] & L[indemans], Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes, p. 87-88 (met afbeeldingen); Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes, p. 62, 65; Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 145-146 (afbeeldingen); Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 37, 122, 124 en 305. 231 Exemplaar: PcA. 232 O.V.D., ‘Sint-Willebrords vaantje’, p. 394. Klakpotten: op ruwe wijze verven. Plakijsteren: bekladden, bemorsen. L.L. De Bo & J. Samyn, Westvlaamsch idioticon (Gent, 1892), p. 460 en 751.

49

deel 1 – over woorden en objecten kleurd.233 De firma Brepols & Dierckx Zoon paste diezelfde industriële werkwijze toe voor de vaantjes van Onze-Lieve-Vrouw van Neerwaver,234 zoals overigens ook voor de door haar op de markt gebrachte volks- en kinderprenten.235 In enkele gevallen kozen initiatiefnemers ervoor hun vaantjes op te fleuren door de aanwending van gekleurde drukinkt. Het H. Kruisvaantje op het hoofddeksel van één van de figuren op het schilderij Het Gevecht tussen Carnaval en Vasten van Pieter Bruegel uit 1559 (Kunsthistorisches Museum te Wenen) lijkt in het rood gedrukt. De kerkrekening van Kruishoutem uit 1769 vermeldt de aankoop van vierhonderd vaantjes rood en zwart. Vermoedelijk ging het daar om twee partijen eenkleurige exemplaren.236 De Hagelkruisvaantjes van Ekeren zijn in de late achttiende of de vroege negentiende eeuw met blauwe inkt gedrukt. Voor afdrukken uit dezelfde periode van het Sint-Lambertusvaantje van Ekeren is rood gebruikt. De Sint-Markoenvaantjes van Graven (Grez-Doiceau) zijn in oranje gedrukt. Van het Sint-Sebastianusvaantje van Beselare bleven in het rood gedrukte exemplaren bewaard. In sommige gilden was het gebruikelijk dat de bestuursleden twee vaantjes kregen die samen aan een stokje bevestigd waren: een in het rood en een in het zwart.237 Aan de vaantjes van de H. Godelieve, verspreid door de Godelievezusters voor de devotie in hun kapel te Brugge en voor de bedevaart naar Ten Putte (Gistel), werd op nog een andere manier kleur gegeven, namelijk door langsheen de basis en de hypotenusa rode getande papierstroken te kleven. Men neemt aan dat de zusters de tandlijsten zelf aanbrachten.238 Deze wijze van versiering werd, voor zover bekend, tijdens de bestudeerde periode in geen van de andere bedevaartplaatsen toegepast.

233 Philippen, 350 jaar, p. 41-46; Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 295-297. 234 R. Baetens (red.), Brepols drukkers en uitgevers 1796-1996 (Turnhout, 1996), p. 27 (afbeelding); A. Morelli (red.), Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek (Brussel, 2005), p. 189 (afbeelding). 235 P. Vansummeren, Kinderprenten van Brepols (Turnhout, 1996), p. 94-95. 236 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 230. 237 De Vigne, Mœurs et usages, p. 114. 238 Van Heurck, Les drapelets, p. 146-147 (met afbeelding); Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 29-30.

50

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten

3.1.

Begripsbepaling

Onder bedevaartprent verstaan we een losse, opzichzelfstaande prent van devotionele aard, grotendeels bestaande uit een voorstelling die, eventueel dankzij de bijhorende tekst, verwijst naar een welbepaalde bedevaartcultus.239 De verspreiding van zulke prenten geschiedde in principe vanuit de betrokken cultusplaats. Sommige uitgaven waren echter ook elders te verkrijgen, hetzij via de reguliere prentenhandel, hetzij via de leurhandel. In tegenstelling tot de vaantjes waren bedevaartprenten niet bestemd om aan een stokje te worden bevestigd. Zij hadden meestal een blanco keerzijde. Dat was niet enkel het geval bij de grote als typische wandprent opgevatte bladen, maar ook bij de kleinere prentjes. Pas in de negentiende eeuw zien we soms een gedrukte tekst (meestal een gebed) op de versozijde van prentjes verschijnen. Een bedevaartprent houdt per definitie verband met een bedevaartcultus. Dat betekent uiteraard niet dat elke devotieprent die naar een cultusplaats verwijst als een bedevaartprent kan beschouwd worden. De meeste religieuze prenten in verband met devoties in kleine steden en dorpen beantwoorden aan de notie bedevaartprent. Kerkelijke verantwoordelijken en a fortiori commerciële ondernemers lieten slechts dan prenten ontwerpen wanneer zij meenden te kunnen rekenen op voldoende gegadigden, dus niet alleen op gelovigen uit de betrokken lokaliteit. In grotere stedelijke centra kon het aantal potentiële afnemers uit de plaatselijke gemeenschap zo beduidend zijn, dat men er toe overging prenten te laten ontwerpen en drukken voor een bepaald cultusobject, ook zonder te kunnen rekenen op een toestroom van pelgrims. De latente naijver tussen wereldlijke en reguliere geestelijken en tussen kloosters onderling heeft geleid tot het uitgeven van prenten voor allerlei veeleer lokaal getinte devoties. Wanneer men binnen het prentenbestand van steden, zoals Antwerpen, Brussel, Brugge en zelfs Lier, een onderscheid tussen de eigenlijke bedevaartprenten en prenten voor lokale devoties tracht te maken, ontstaat een groot probleem wegens het ontbreken in Vlaanderen van een repertorium in de aard van het compendium Bedevaartplaatsen in Nederland. Bij gebrek aan voorstudies blijkt het immers vaak onmogelijk met zekerheid uit te maken of een bepaalde devotie al dan niet een be239 Zie: H. Dünninger, ‘Kleine Andachtsbilder als Indikatoren für Wallfahrt’, in: A. Döring & W. Brückner (red.), Wallfahrt. Pilgerzeichen. Andachtsbild. Aus der Arbeit am Corpuswerk der Wallfahrtsstätten Deutschland: Probleme, Erfahrungen, Anregungen. Mit Katalog und Abbildungen der baden-württembergischen Wallfahrtsbildchen in der Sammlung Hofmann (Würzburg, 1982), p. 149160 (p. 151).

51

deel 1 – over woorden en objecten devaartcultus was. Overigens, in steden waar zowel mensen uit de omgeving als uit verder afgelegen plaatsen geregeld in- en uitliepen, trok elke devotie occasioneel en zeker tijdens kerkelijke feesten een aanzienlijk aantal niet-inwoners aan. Het is evenwel zeer de vraag of het trekken van een scheidingslijn tussen bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten zinvol is en niet erg kunstmatig en zelfs arbitrair is. De notie bedevaartprent blijkt immers een vrij recente mentale constructie.240 Zij is niet geïntroduceerd door mensen die heil en troost zochten bij een uit een heilige plaats meegebracht drukseltje, maar door oudheidkundigen en volkskundigen die ‘curieuze’ religieuze grafiek in kaart poogden te brengen. Voor de gelovigen maakte het niet veel uit of de prent die zij in het raam van hun godsdienstbeleving koesterden, al dan niet beantwoordde aan wat onderzoekers later een ‘bedevaartprent’ hebben genoemd. Een prentje van een geliefde heilige, verworven in een bedehuis van de eigen stad of van het eigen dorp, kon voor de bezitter om allerlei redenen minstens een even grote betekenis hebben als een exemplaar dat uit een verre bedevaartplaats kwam. Bekijken we het vanuit het standpunt van de geestelijkheid: het ultieme doel dat zij met de verspreiding van beide categorieën prenten nastreefde was volledig hetzelfde, namelijk zoveel mogelijk mensen dichter bij de Kerk (en hún kerk) en bij God brengen. Deze overwegingen hebben er ons toe gebracht ook prenten voor devoties die misschien geen noemenswaardig aantal pelgrims aantrokken, in ons onderzoek te integreren, welteverstaan zonder er een prominente plaats aan toe te kennen. De religieuze grafiek die confrérieën en andere besloten organisaties zoals ambachtsgilden, gezellenbroederschappen en schuttersgilden aan hun deelgenoten uitreikten, lieten we buiten beschouwing, tenzij duidelijk bleek dat exemplaren ervan vrij beschikbaar waren voor geïnteresseerde niet-leden.241 Voor het drukken van de meeste plaatsgebonden devotieprenten is een speciaal daartoe vervaardigde drukvorm gebruikt. Bedevaartinstanties stelden het immers 240 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten doorlichten’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 670-685 (p. 671-673). De term ‘Bedevaartbeeldeken’ ontmoeten we in de catalogus van het Antwerpse Museum voor Folklore uit 1907: Vereeniging tot Bewaring der Vlaamsche Volksoverleveringen. Museum voor Folklore. Catalogus (Antwerpen, 1907), p. 72. 241 Stalpaert, ‘Devotieprenten doorlichten’, p. 673-680; Thijs, ‘Communicatie via religieuze drukgrafiek’, p. 213-241; Van der Stock, Printing images, p. 115-124; J. de Beer, ‘De papieren blazoenen der gilden, neeringen, broederschappen en andere vereenigingen van het Land van Audenarde’, in: De Brabantsche Folklore, 12 (1932-1933), p. 135-186; E.J.P. Seguin, ‘Imagerie et vie sociale à Lille: Louis Mélino 1790-1859’, in: Arts et traditions populaires, 17 (1969), p. 179-232; E. Duverger, Antwerpse kunstinventarissen uit de zeventiende eeuw (1600-1617), 14 delen (Brussel, 1984-2009), deel 1, p. 379 (houten drukvorm voor de Sint-Sebastiaansgilde te Antwerpen, 1616). Bekend is ook een nieuwjaarswens van de Antwerpse kolveniers, met een voorstelling van de H. Christoffel (zeventiende eeuw). Exemplaar: PcA. Een Sint-Sebastiaansprent, gegraveerd door Petrus Paulus Bouché (tweede helft zeventiende eeuw), werd geleverd aan de Sint-Sebastiaansgilde te Antwerpen. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 866.

52

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten

Afb. 9. Borsbeek, Sint-Hubertus. Voorbeeld van recuperatie. Zestiende-eeuwse burijngravure door Adriaan Huberti (208 × 145 mm). In de achttiende eeuw hergebruikt voor de Sint-Hubertusviering te Borsbeek door toevoeging van een typografische tekst – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Borsbeek, P3

53

deel 1 – over woorden en objecten erg op prijs dat de voorstelling een of meer voor hun cultusplaats kenmerkende elementen bevatte, zoals het cultusobject, het bedehuis of typische devotionele handelingen. In zeldzame gevallen verwijst enkel de tekst naar een specifieke lokaliteit. Op het sanctje voor de Sint-Hubertusviering te Niel, gesigneerd door Cornelis van Merlen (Antwerpen, 1654-1723) verwijst niets naar dat dorp, afgezien van de tekst ‘S. Hvbertvs. Rustende Binne niel.’242 Het gebeurde dat men een drukvorm die op geen enkele wijze naar een cultusplaats verwees, aanwendde voor een bedevaartprent door er een tekst in typografie aan toe te voegen. Een voorbeeld daarvan levert ons een uitgave ten behoeve van de Sint-Hubertusviering te Borsbeek. In de tweede helft van de achttiende eeuw bracht een anonieme typograaf een tekst over Borsbeek aan op afdrukken van een koperplaat met een niet-plaatsgebonden voorstelling van de H. Hubertus. De drukplaat was toen reeds oud, vermits zij gesigneerd is door Adriaan Huberti, die in 1573-1574 als meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde was opgenomen.243 Een ander voorbeeld: onder een van woorden verstoken Sint-Hubertusgravuurtje, gesigneerd door de Antwerpse graveur en uitgever Michiel Snyders (1586-1673), staat een zetwerkje dat de lezer aanspoort om deze heilige ‘op den Aert’ (Geel) te komen vereren en lid te worden van de Sint-Hubertusbroederschap.244 Exemplaren van devotieprentjes zonder zichtbaar verband met een pelgrimsoord kregen, door de context waarin zij functioneerden, voor de bezitter soms de betekenis van een bedevaartprent. Zo kennen we een perkamenten Sint-Hubertusprentje waarvan de afbeelding op geen enkele wijze naar de bedevaartplaats Saint-Hubert verwijst. Een handschriftelijke notitie op de keerzijde ervan legt echter wel dit verband: ‘Dit Beldeken is geweijt en heeft aengeraeckt aen den Stool van den Heijligen Hubertus in Ardennen.’245 Een exemplaar van een Sint-Theresiaprentje, gesigneerd door Abraham Geloude (overleden in 1731) is blijkens een aangehecht gedrukt en 242 Het gravuurtje beeldt de ontmoeting van Hubertus met het kruisdragende hert uit. De wijze waarop de tekst is aangebracht, doet vermoeden dat het koperplaatje eerst voor een niet-plaatsgebonden prentje heeft gediend. Zie: F. Lemmens & A.K.L. Thijs, ‘Van “cunst” tot populair beeldmateriaal. Van Merlen, twee eeuwen prentenproductie te Antwerpen (1600-ca. 1830)’, in: H. Pauwels, A. Van den Kerckhove & L. Wuyts (red.), Liber memorialis Erik Duverger. Bijdragen tot de kunstgeschiedenis van de Nederlanden (Wetteren, 2006), p. 91-129 (p. 114) (afbeelding, met toelichting op p. 118). De voorstelling gaat terug op een niet-plaatsgebonden devotieprentje van Cornelis Galle, zie: L. Huyghebaert, Sint Hubertus, patroon van de jagers in woord en beeld. Historie, legende, folklore (Antwerpen, 1949), p. 238 en 262 (afbeeldingen). 243 Koperplaat; formaat: 208 × 145 mm; drukspiegel: 273 × 142 mm. De tekst vermeldt een aflaat verleend op 30 augustus 1754. Exemplaar: PcA en exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Borsbeek. Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 234 (afbeelding). De kerk was toegewijd aan de H. Jacobus de Meerdere, zie: F. Prims, Geschiedenis van Borsbeek (Borsbeek, 1954), p. 30. De abt van Sint-Michiels beschikte over de benoeming van de pastoor. 244 Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01962-01966, niet geklasseerd. 245 Anonieme kopergravure, met op banderol: ‘S. Hvbertvs.’ Kortgesneden exemplaar (drager: 90 × 60 mm). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 714.

54

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten ondertekend attest in 1767 in contact gebracht met de relieken van de H. Macharius in de Sint-Baafskathedraal te Gent.246 Antwerpse uitgevers brachten in de zeventiende en de achttiende eeuw voor eigen rekening prentjes op de markt voor de talloze heiligen, onder wie uiteraard ook sancten en sanctinnen die in een of meer cultusplaatsen vurig vereerd werden. Of exemplaren van deze commerciële uitgaven in de betrokken heilige plaatsen verkrijgbaar waren, is nog moeilijk uit te maken. Waren bijvoorbeeld de prentjes voor de H. Dimphna, te Antwerpen uitgegeven door Petrus Clouwet (1629-1670), Cornelius de Boudt (ca. 1660-ca. 1735), Jacobus Josephus Emmerechts (1719-1765), Joannes vanden Sande en Susanna Verbruggen (1684-1752) bestemd voor de bedevaarders naar de relieken van deze heilige te Geel?247 Niet noodzakelijk. Wie niet de moeite deed om naar Geel te pelgrimeren, wou eventueel wel een prentje bezitten van deze beschermheilige tegen krankzinnigheid en schafte het zich aan in een prentjeshandel of bij een colporteur. Exemplaren van de Sint-Gummarusprentjes die door Joannes vanden Sande in 1694, Ludovicus Fruytiers in 1752 en Henri Wauters in 1772 aan het Lierse kerkbestuur werden geleverd, kwamen ongetwijfeld terecht bij bedevaarders die de Netestad bezochten. Dat zulks ook het geval was met de Sint-Gummarussanctjes die de prenten- en schilderijenhandelaar Augustinus Joannes Heydreix omstreeks het midden van de achttiende eeuw op eigen risico uitgaf, is minder zeker.248 We weten evenmin of de sanctjes voor de H. Amelberga, te Antwerpen uitgegeven door Arnold Wielans, Cornelius de Boudt, Ludovicus Fruytiers en Isabella Hertsens, te Temse of te Mater als bedevaartgedachtenissen aan de bezoekers aangeboden werden.249 246 Attest ondertekend door Govardus Gerardus van Eersel, kanunnik van Sint-Baafs, op 9 juni 1767. Druk van de weduwe van Michiel de Goesin te Gent. Zie: Thijs, Antwerpen, p. 77 (afbeelding); J. Spanhove, ‘Een pestprentje’, in: Ons Heem, 22 (1968), p. 82 (de auteur vermeldt helaas niet wat het prentje voorstelt). 247 Thijs, Antwerpen, p. 111, met afbeelding (P. Clouwet, prent heruitgegeven door Michiel II Cabbaeij). J. Peeters & J. Van Hemelryck, Antwerpse devotieprenten vanaf de contrareformatie tot aan de Franse Revolutie (Leuven, 1981), p. 29, afbeelding (Emmerechts). Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 404 (Vanden Sande) en RG, Heiligen, Dimphna, H1 (De Boudt en Verbruggen). 248 Heydreix gaf minstens twee verschillende Sint-Gummarusprentjes uit, zie: J. Van In, De H. Gummarus, patroon van Lier: biblio-iconographische studie (Antwerpen, s.a.), p. 117 (1694), 121 (1772), 138 (1752) en 149-150 (reproductie van een der uitgaven van Heydreix, met spellingsfout in de signatuur: Heydericx). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 546. Een ander exemplaar (niet vermeld bij J. Van In): UA, Collectie Thijs, nr. 545, met tekst: ‘S. Gomarus.’ Signatuur: A.J. Heydreix. Formaat: ca. 88 × 62 mm. 249 Twee met Isabella Hertsens gesigneerde exemplaren: RG, Heiligen, Amelberga, H1 en mas, nr. 64.76.5462 (voorheen vma). Afbeeldingen van de andere sanctjes: R. Ruys, ‘Devotieprentjes als bron voor de studie van de volksdevotie’, in: W.P. Dezutter & R. Van De Walle (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984), p. 119-122 (p. 121); J. Smet, ‘Sint-Amalberga, adelheilige en symbool in het volksgeloof ’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 119-147 (p. 144).

55

deel 1 – over woorden en objecten

3.2. Terminologie uit voorbije eeuwen 3.2.1. Beeld en beeldeken In de bestudeerde periode was de meest gebruikte term voor een bedevaartprent beeldeken, een aanduiding die ook werd aangewend voor de andere soorten devotieprenten.250 In de mirakelverhalen die de jezuïet Philippus Franciscus Taisne in zijn boek over de H. Franciscus Xaverius uit 1663 ten beste gaf, komt de term bijvoorbeeld frequent voor.251 De prentjes in verband met de jaarlijkse Sint-Eligiusviering staan in de kerkrekeningen van Bertem vanaf 1619-1620 en tot in de vroege twintigste eeuw onveranderlijk als beeldekens of (in de zeventiende eeuw) als bellekens aangeduid.252 De prenten van Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg, de H. Anna te Bottelare, de H. Antonius te Brasschaat, het Sacrament van Mirakel te Brussel, de H. Hubertus te Buizingen, Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil te Duffel, de H. Antonius en de H. Lucia te Edegem, het H. Bloed te Hoogstraten, Onze-LieveVrouw van Lebbeke en van Lede, de H. Gummarus te Lier, Onze-Lieve-Vrouw van den Akker te Minderhout, Onze-Lieve-Vrouw van Ruisbroek, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, de H. Bernardus te Steenokkerzeel en de H. Servatius te Wemmel worden in rekeningen en andere archiefbescheiden ook doorgaans ‘beeldekens’ genoemd.253 ‘Be(e)ldeken’ staat onder meer gedrukt op prenten ter ere van 250 Voor gildeprenten (steeds met een voorstelling van de patroonheilige) kende men de samenstelling ‘patroon-beeldeken.’ FAA, Gilden en ambachten, nr. 4355 (rekeningen van het ambacht der smeden, 1772, 1776, 1784) en nr. 4608 (rekeningen van het ambacht van de zijdeweversgasten, 18251826). Daar de gildeprenten in de misviering ter ere van de patroonheilige tijdens de offergang uitgedeeld werden, noemde men ze ook ‘offer-beeldekens.’ FAA, Gilden en ambachten, nr. 4119 (rekeningen van de kapelmeesters der huidvetters en schoenmakers, 1672-1676). 251 Het betreft vooral een ‘beeldeken’ dat in de jezuïetenkerk te Mechelen werd verspreid, zie: P.F. Taisne, Het leven, apostolycke deughden, gheduerighe mirakelen ende glorie vanden H. Franciscus Xaverius vande Societeyt Jesu (Antwerpen: M. Cnobbaert, 1663), p. 742-743, 927, 931, 935, 949, 968, 972-973 en 978. Beschreven in STCV: nr. 3149195. Voor Joannes Franciscus Gaucheret waren ‘beeldeken’ en ‘print’ synoniemen; [J.F. Gaucheret], Historie van de alderheyligste Maget en Moeder Gods Maria, onder den by-naem van Bystant, geëert in haere publieke stads-kapelle binnen […] Brussel (Brussel: M.J.G. Simon, 1791), p. 23 (‘gedrukte printen’ of ‘beeldekens’). Exemplaar in UNICAT. 252 E. Persoons, ‘De Sint-Elooisviering te Bertem’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 65 (1982), p. 71-89 (p. 74-76). 253 C. Theys, Geschiedenis van Alsemberg (Brussel, 1960), p. 372-373 en 466-468; E.J. Roobaert, ‘Enkele archivalische toelichtingen tot de geschiedenis van een landelijke devotie op het einde van de XVIIde eeuw’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 33 (1958), p. 37-54 (p. 46) (Bottelare); W. Van Osta, Geschiedenis van de Brasschaatse parochies (Brasschaat, 2005), p. 58; Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 275; C. Theys, ‘Begankenis en broederschap van St. Hubertus te Buizingen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 46 (1963), p. 448-466 (p. 462). Dom, De geschiedenis, p. 227-233; Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 447 en 449; Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59 en 140; Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 152-153; De Brouwer, Geschiedenis, p. 90; Van In, De H. Gummarus, p. 117, 121 en 140; RA, Kerkarchief Minderhout, nr. 17 (teksten i.v.m. 1733, 1740, 1744-1745, 1750-1751, 1754-1755, 17631764 en 1790-1791); C. Theys, Korte geschiedenis van Ruisbroek (Brabant) (Brussel, 1940), p. 44; FAA,

56

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten de H. Alexius te Antwerpen, de H. Donatus te Brugge, de H. Rochus te Cassel, een kruisreliek te Diest, de H. Maagd te Duffel, de H. Drie Koningen te Keulen, de H. Franciscus Xaverius te Mechelen en de H. Aldegondis te Mespelare.254 Op andere – soms onooglijk kleine – prenten staat niet ‘be(e)ldeken’ maar ‘beeld’ te lezen. Dat is het geval bij prentjes voor de H. Antonius van Padua bij de beggaarden te Antwerpen,255 de H. Hubertus te Geel (Ten Aard),256 Onze-Lieve-Vrouw te Halle,257 de H. Gummarus te Lier,258 het H. Kruis te Maastricht,259 de H. Paulus te Opwijk,260 het H. Kruis te Schepdaal,261 de H. Maagd te Scherpenheuvel,262 en het mirakelkruis te Uden.263 Het voorkomen van de term ‘beeld’ op deze prenten is op het eerste gezicht enigszins merkwaardig, wanneer men weet dat bedevaartverantwoordelijken in teksten voor intern gebruik dit woord vrijwel nooit gebruikten, tenzij zij het hadden over drukwerken van relatief groot formaat.264 Het lijkt er dan Notariaat, nr. 3453, fol. 375 r°-v° (31 december1619): ‘seker papieren beeldeken mette figure van Onse L. Vrouwe van Scherpenheuvel’; Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 118 (‘geschilderde bellekens’, 1631, 1638, 1645); R. Dessaer, Geschiedenis van Wemmel (Anderlecht, 1945), p. 57-58. 254 Antwerpen: Werken van Barmhartigheid. 650 jaar alexianen in de Zuidelijke Nederlanden (Leuven, 1985), p. 219 (nr. 155). Brugge: H. Demarest, ‘Devotie tot de H. Donatus in het Vlaamssprekend gedeelte van België. Aanvullingen’, in: Volkskundig jaarboekje ’t Beertje, 4 (1982), p. 181-196 (p. 191) (afbeelding). Cassel: Flahault, Le culte de Saint Roch, p. 24-25 (afbeelding, prent die als vaantje diende). Diest: kopergravuurtje gesigneerd door Alexander Voet. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 385. Duffel: Dom, De geschiedenis, afbeelding tegenover p. 234. Keulen: R. Lambrechts, Bezem en kruis. Grepen uit het Zuidkempische volksgeloof (Retie, 1974), p. 57 (afbeelding). Mechelen: kopergravure, gesigneerd A. op de Beeck. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 630. Mespelare: Ste.-Aldegonde in de volksverering: tentoonstelling van 1 tot 9 juni in de Sinte Aldegondekerk te Zwevezele (Zwevezele, 1975), p. 68 (afbeelding). 255 Anonieme gravure met verwijzing naar een aflaat van 22 december 1739. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 29. 256 Gravure gesigneerd door Snyders. Typografische toevoeging van ten vroegste 1727. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01970, ‘H. Hubertus.’ Pas in 1727 verwierf de Sint-Hubertuskapel een reliek van de heilige. F. Prims, Album pastorum Campiniae (Antwerpen, 1952), p. 63. 257 Anonieme houtsnede op een blaadje met een officiegebed, op 16 september 1815 door Pius VII ingesteld. Twee edities, een op naam van De Trie-Tomson te Halle en een op naam van P. Vleminckx te Brussel. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 448 en 449. 258 Van In, De H. Gummarus, p. 99 (afbeelding) en 138. 259 Gravure gesigneerd Io. vanden Sande. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 561. 260 J. Lindemans, Geschiedenis der gemeente Opwijk (Brussel, 1937), buitentekstplaat nr. V. 261 Lindemans, ‘Brabantse beêwegen’, 32: p. 440-441. 262 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel, nr. 9 (gesigneerd door M. Bunel). 263 A.K.L. Thijs, ‘Antwerpse sanctjes.’ Heiligenprentjes voor Noordbrabantse bedevaartplaatsen (17e-18e eeuw)’, in: L.C.M.B. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant. Catalogus (Uden, 1990), p. 108-111 (p. 111) (afbeelding). 264 De ‘12 belden van S. Servaes’, vermeld in de pastoorsrekening van Wemmel (1691 of 1695), waren, gezien de prijs die ervoor betaald werd (een halve stuiver), ongetwijfeld grote prenten, zie: Dessaer, Geschiedenis van Wemmel, p. 57. Mogelijk slaat deze tekst op de kopergravure (195 × 150 mm)

57

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 10. Lier, devotie tot de H. Blasius. Burijngravure door J.B. Goossens (185 × 105 mm). Onderaan wordt vermeld dat ‘Dit Beldt is aen-gheraeckt met de Reliquie vanden H. Blasius’ – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, C2.1.1

58

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten ook op dat de uitgevers vreesden dat de verkleiningsvorm bedevaarders-afnemers kon doen twijfelen aan de waarde van de ter beschikking gestelde prent. Net zoals er tinnen vaantjes waren, bestonden er ook tinnen beeldekens. De laatste term verwijst dus niet altijd naar een gedrukt (devotie)prentje, maar kan net zo goed slaan op metalen insignes. Het kerkbestuur van Kessel, waar bedevaarders de H. Zaligmaker vereerden, kocht in 1548-1549 een partij ‘tennen beeldekens.’265 Te Lier verkocht men in 1576 ‘tenne beelekens of medaliën van St. Gummari.’266 Te Scherpenheuvel waren in 1605 ‘beeldekens’ in goud, zilver en tin te verkrijgen.267 In 1640 betaalde het kerkbestuur van Onze-Lieve-Vrouw te Tielt 15 stuiver voor een zekere hoeveelheid tin ‘waer van de kercke beeldekens syn gegoeten.’268 Het is niet steeds duidelijk hoe we ‘beeldekens’ in kerkrekeningen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw precies dienen te interpreteren. De ‘beeldekens’ die de Sint-Jansparochie te Schriek in 1610 voor 4 gulden 5 stuiver voor 20 dozijn aankocht om uit te delen op het feest van Sint-Jan de Doper zijn niet zeker als prenten te identificeren, onder meer daar ze per dozijn werden aangekocht, wat vooral bij insignes gebruikelijk was. In de jaren 1620 schafte ook het kerkbestuur van het Brabantse Bertem zich dozijnen ‘beeldekens’ van de H. Eligius aan om die te verspreiden op Sint-Elooisdag en tijdens de dorpskermis. Ook hier betrof het mogelijk metalen bedevaarttekens. Minstens vanaf 1661-1662 ging het te Bertem echter vrijwel zeker om gedrukt materiaal, want dat dienstjaar trad de Leuvense drukker François Wyckmans op als leverancier van de ‘S. Eloy beldekens.’ Het werd daar een stevige traditie: tot in het begin van de twintigste eeuw bleef men er Sint-Eligiusprenten verspreiden.269 De rekening van de Sint-Bavokerk in het Kempische Noorderwijk (Herentals) over 1620-1621 vermeldt: ‘gegheven voor hondert beldekens van Sanctus Bavo voor bevaert lidens 35 st.’ Ook in dit geval ging het niet noodzakelijk om prenten.270 Voor Peter Oris waren belekens en teeckenen synoniemen. Wat wij ons daarbij materieel kunnen voorstellen, blijkt uit zijn verzendnota uit 1623 aan het die de Brusselse kunstschilder en graveur Jan van Orley voor de H. Servatius te Wemmel maakte. Exemplaar: mas, nr. 64.76.7690 (voorheen vma). 265 RA, Kerkarchief Kessel, nr. 27. In 1572-1573 schafte dit kerkbestuur zich rood garen aan om zulke ‘beeldekens te snoeren.’ 266 Van In, De H. Gummarus, p. 130; H.J.E. van Beuningen & A.M. Koldeweij, Heilig en profaan, 4 delen (Cothen, 1993-2018), deel 1, p. 77 (aldaar een foutieve interpretatie van het adjectief ‘hoorne’). Over de betekenis van ‘hoorne’ (stevig en vooral in de boekbinderij gebruikt perkament van kalfsvellen), zie: Thijs, Antwerpen, p. 138. 267 A. Boni, Scherpenheuvel. Basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis (Antwerpen, 1953), p. 47-48. 268 E. Vandewoude, O.L.V. Tielt in het verleden. Van de oudste tijden tot omstreeks 1800 (Tielt, 1958), p. 38. 269 Persoons, ‘De Sint-Elooisviering te Bertem’, p. 71-76. 270 Citaat bij: J. Helsen, Toponymie van Noorderwijk (Brussel, 1944), p. 15. Interpretatie als prenten bij: J.M. Goris, ‘De volksdevotie tot St.-Bavo te Noorderwijk’, in: Brabants Heem, 33 (1981), p. 132-139 (p. 134).

59

deel 1 – over woorden en objecten kerkbestuur van Boom: ‘hertekens met gharen en tenne vaentkens met spellen.’ Het ging hier dus om twee types insignes in de vorm van respectievelijk een hartje en een vaantje. De tinnen vaantjes waren voorzien van een speld, de hartjes hingen aan een garen draad.271 3.2.2. Print Norbert Mattens vertelde in zijn geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Duffel (1717) hoe, kort na de ontdekking anno 1637 van het Mariabeeldje in een oude wilgenboom, ‘printjens, medalien en andere teeckens van devotie gemaeckt [werden], vertoonende het nieuw-gevonden beeldt.’ In één van zijn wonderverhalen vermeldde hij het gebruik van ‘een pampiere printjen van het nieuw gevonden beeldeken’ bij de bestrijding van bezetenheid. De illustratie die in zijn boek het beeldje op ware grootte voorstelt, noemde hij eveneens een printje.272 Slechts uitzonderlijk gebruikte Mattens ‘beeldeke’ in de betekenis van devotieprent.273 Wellicht prefereerde hij ‘printje’ omdat hij voor het Duffelse cultusvoorwerp zelf, een klein uit potaarde gebakken beeldje van de H. Maagd, geen andere term dan ‘beeldeken’ ter beschikking meende te hebben. Statue voor een driedimensionaal beeld behoorde blijkbaar niet tot zijn woordenschat. Dat woord treffen we nochtans al in 1629 aan in een document over de verkoop van ‘statuen’ en ‘beeldekens’ (hier in de betekenis van prenten) alsook medailles te Scherpenheuvel.274 De kerkrekeningen van Deurne (Antwerpen) vermelden dat het kerkbestuur in het dienstjaar 1711-1712 een riem ‘printen’ van Sint-Hubertus en Sint-Antonius liet drukken. Het daarop volgende jaar werden de duizend alsdan bijgedrukte exemplaren van deze door Lambertus Causé gegraveerde prenten echter ‘beeldekens’ genoemd.275 De benaming ‘print’ vond men blijkbaar minder geëigend voor zulke religieuze gebruiksgrafiek. Zij stond zelden op bedevaartprenten. Eén van de weinige bewaarde voorbeelden is een technisch goed verzorgde en dus ook relatief dure wandplaat in folio voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle die vanaf 1817-1818 op de markt werd gebracht door de destijds gerenommeerde Mechelse uitgeverij-drukkerij P.J. Hanicq. De aanhef van het onderschrift luidt: ‘Deze printe verbeéld de nieuwe kerke van Halle.’276 De uitgever heeft ongetwijfeld bewust voor de term ‘print’ 271 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 74. 272 Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 15, 29 en 164. 273 Bijvoorbeeld in een verhaal over een non uit het annunciatenklooster van Venlo die bij haar devotiepraktijken een ‘beeldeken’ en een vaantje uit Duffel hanteerde (1639), zie: Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 183; Dom, De geschiedenis, p. 139. 274 ARB, Rekenkamer, nr. 20802, fol. 32 r°-v° (7 maart 1629): ‘brieven van interdictie in dobbelen steerte voer heer Joos Bouckaert pastoir van Scherpenheuvel de statuen, beeldekens of medalien aldaer geruert te mogen vercoopen.’ 275 F. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, 2 delen (Deurne, 1981-1982), deel 2, p. 297. 276 A.K.L. Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij P.J. Hanicq als uitgeefster van populair beeldmateriaal (1817-1855)’, in: De Gulden Passer, 75 (1997), 183-238 (p. 196) (afbeelding). De Franse tekst van

60

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten gekozen. Naar de getuigenis van Schuermans’ Algemeen Vlaamsch idioticon, riep ‘beeldeken’ in de eerste plaats de gedachte op aan een religieus prentje, terwijl ‘print’ een meer algemene betekenis bezat. Deze term had zelfs iets voornaams, doordat hij deed denken aan kunstliefhebbers die kostbare ‘printen’ en geen populaire ‘beeldekens’ collectioneerden. Dat zal wel de reden geweest zijn waarom de firma P.J. Hanicq in haar fondscatalogus publiciteit maakte voor de in 1817 geïnitieerde reeks houtsneden (waarvan de Halle-prent het nummer 2 was) onder de titel: Lyst van printen, gedrukt op schoon en straf papier, met de pryzen voór de Heeren boek- en printverkoopers (1820). Concurrent P.J. Brepols uit Turnhout bracht vóór medio 1835 een verkleinde en sterk vereenvoudigde versie van Hanicqs Halle-prent uit. De tekst van de Brepols-prent is een navolging van die van de Hanicq-prent en begint dan ook met de aanduiding ‘Deze printe.’277 We treffen de term eveneens aan op een bij de Mechelse firma J. Ryckmans-Van Deuren tijdens de periode 1865-1891 van de pers gekomen plano met een litanie en gebeden ter ere van de H. Bernardus. Onder de archaïsch aandoende houtsnede bovenaan het blad staat: ‘Deze print heeft aengeraekt de HH. Reliquien, wordende geëerd tot Steenockerzeel.’278 De benaming sanctje of santje voor een devotieprentje, oorspronkelijk behorend tot de spreektaal van West-Vlaanderen en het westelijke deel van Oost-Vlaanderen, maar sinds de twintigste eeuw mondgemeen bij verzamelaars, antiquaren en antiekhandelaars, hebben we op bedevaartprenten zelf niet aangetroffen.279 De term komt wel voor in archiefbronnen. De gildeprenten van de Brugse gilde van Sint-Cornelis en Sint-Gheleyn werden in 1587 omschreven als ‘zantkins om tghildeghelt’ te halen, in 1595 echter als ‘brievekens mette figuere van Sinte Cornelis ende Sinte Gheleyn.’280 Een archieftekst uit 1745-1747 vermeldt een betaling aan Frans Heyldeze (tweetalige) prent vangt aan met ‘Cette estampe.’ Op een aantal achttiende-eeuwse Franstalige prenten voor Halle van eenzelfde type (voorstelling van het altaar) vinden we het oud-Franse woord ‘preinte.’ Thijs, Antwerpen, p. 60: prent gesigneerd door Isabella Hertsens (afbeelding). Andere voorbeelden (gesigneerd door respectievelijk M. Cabbaeij en J.C. Craen) in RG: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) afdeling Halle. De term ‘image’ staat op een prent (met een tweetalige aanoeping) voor de H. Adilia te Orp-le-Grand (anonieme kopergravure uit de achttiende eeuw): ‘Cette image a touché aux reliques de Ste Adelle à Orp le Grand’, zie: M. Boisdequin, L’ imagerie anversoise: un outil pédagogique au service de la réforme catholique, Piété baroque en Luxembourg (Bastogne, 1995), p. 167 (afbeelding). 277 Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 185-186, 188, 195, 196 (afbeelding) en 224. Afbeelding van de Brepolsprent bij: Baetens, Brepols, p. 74. 278 Exemplaar: PcA. De firmanaam J. Ryckmans-Van Deuren komt voor van 1865 tot 1891, zie: P. Ryckmans, Drukkers en pers te Mechelen (1773-1914). Repertorium (Leuven-Parijs, 1972), p. 68-72. De schrijfwijze van de woorden laat vermoeden dat het drukwerk uit het begin van deze periode dateert, daar de spelling van De Vries en Te Winkel in 1864 ingevoerd werd. 279 De Bo & Samyn, Westvlaamsch idioticon, p. 839; K. Van den Bergh, Bidprentjes in de Zuidelijke Nederlanden (Brussel, 1975), p. 1. 280 Omstreeks 1710 noemde men ze ‘ghilde santies’, zie: J. Geldhof, ‘Het gilde van St.-Cornelis en St.-Gheleyn in het St.-Janshospitaal te Brugge 1586-1741’, in: Biekorf, 77 (1977), p. 271-293 (p. 281).

61

deel 1 – over woorden en objecten brouck voor het graveren van een koperplaat voor de ghilde santjes van de Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën in de Brugse Sint-Salvatorskerk.281 De Broederschap van de H. Walburgis te Brugge noemde de prentjes die zij verspreidde, zo bleek in 1769, eveneens ‘santjens.’282 3.2.3. Briefke en biljetje Bedevaartprenten heetten briefkens in archiefbescheiden voor Bergen-op-Zoom (Onze-Lieve-Vrouw), Diest (Alle Heiligen) en Maastricht (Onze-Lieve-Vrouw Sterre der Zee).283 Gildeprenten zoals die van de Antwerpse Gilde van Onze-Lieve-Vrouw Lof uit 1511 en die van de Brugse gilde van de HH. Cornelis en Gheleyn uit 1593 werden ook wel eens zo genoemd.284 Het is niet altijd duidelijk of de term ‘briefken’ naar een prent dan wel naar een vaantje of naar nog een ander type drager verwijst. De ‘briefkens’ van de Antwerpse Sint-Jacobsgilde uit 1460 (vermeld in 1558) waren vaantjes vermits zij aan ‘stoxkens’ bevestigd waren.285 De ‘briefkens metter figueren vande Heylighe Sacramente’ die de kerk van Sint-Goedele te Brussel vanaf 1561 liet drukken, waren affiches ‘om op alle poirten ende kerckdueren te pleckene ende om in diversche steden te sindene.’286 In 1692 liet een meier te Sint-Niklaas een zorgvuldig in zijn kerkboek bewaard ‘briefken van de H. drie Coninghen’ op het hoofd leggen van een vermeende heks die hij trachtte te bemeesteren.287 Zulke briefjes stonden oorspronkelijk in verband met de verering van de H. Drie Koningen te Keulen, maar werden ook vanuit het Brusselse Berlaymontklooster verspreid door de in 1671 aldaar ingestelde Broederschap van de H. Drie Koningen.288 Driekoningenbriefjes, waarvan er vermoede281 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 220. 282 J. Van den Heuvel, ‘De heilige Walburga en haar verering in Brugge’, in: A. Coucke (red.), Sint-Walburga. Een Brugse kerk vol geschiedenis (Brugge, 1982), p. 7-61 (p. 46). 283 Rekening van de Onze-Lieve-Vrouwegilde te Bergen op Zoom, 1526-1527: ‘Item Peter de schildere van een duysent briefkens van onzen Liever Vrouwen te prenten ende van die oock met verwen af te zettene ende stofferen’, zie: J. de Beer, ‘De Heilige Maarschalken en Nood helpers der Pest’, in: De Brabantsche Folklore, 79 (1934), p. 5-36 (p. 7). Voor de rekeningen van de Sint-Fredeganduskerk te Deurne (Antwerpen) in 1544, 1549 en 1564, zie: Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 1, p. 715. Rekeningen van de Allerheiligenkapel te Diest, 1538-1540 en 1544-1545: R. Van de Ven, ‘Devotieprentjes, bedevaartvaantjes en ex-voto’s van de Allerheiligenkapel te Diest (16de-17de eeuw)’, in: Oost-Brabant, 25 (1988), p. 164-169 (p. 167). Teksten uit 1606 en 1622 i.v.m. de Mariaverering te Maastricht: B. Verbeek, De geschiedenis van de Sterre der Zee te Maastricht tot 1804 (’s-Hertogenbosch, 1937), p. 27. 284 Van der Stock, Printing images, p. 115. Geldhof, ‘Het gilde’, p. 281. 285 Van der Stock, Printing images, p. 125; Thijs, Antwer pen, p. 1-2. 286 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 271. 287 M. Dewulf, ‘Een heksenjagersepidemie te Sint-Niklaas in 1692’, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 68 (1965), p. 35-65 (p. 61). 288 H. Henry, ‘Iets over de verschuivingen in de folklore’, in: De Brabantsche Folklore, 85-86 (1935-1936), p. 97-99 (p. 99) (afbeelding); J. Schyrgens, Berlaymont. Le cloistre de la Reyne de tous les Saints (Brussel, 1928), p. 81-82.

62

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten lijk te Antwerpen gedrukt werden, kenmerkten zich door hun geringe afmetingen (ca. 40 × 100 mm) en hun oblongformaat.289 Zij werden gedrukt met koperplaten waarop een aantal van deze prentjes gegraveerd was.290 Bestemd om in de klederen te worden gedragen ter afwering van de gevaren op de weg, waren deze briefjes vaak op zijde gedrukt. Naast de afbeelding van de HH. Gaspar, Melchior en Balthasar bevatten zij een korte aanroeping en de vermelding dat het prentje de relikwieën van de H. Drie Koningen te Keulen aangeraakt heeft.291 Voor de devotie tot de H. Donatus in de kapucijnenkerk te Aarlen, de Sint-Martinuskerk te Aat, de Sint-Jacobskerk en de jezuïetenkerk te Antwerpen, de parochiekerk van Beveren-Roeselare, de jezuïetenkerk te Bergen-Henegouwen, de kerk van de H. Germanus in diezelfde stad, de Sint-Goedelekerk te Brussel en de abdijkerk van Neumünster te Luxemburg werden in de achttiende eeuw prentjes verspreid waarvan het formaat, de tekst en de opmaak geïnspireerd waren door de Driekoningenprentjes.292 Dit was eveneens het geval met de zijden prentjes die vanaf 1753 door de Antwerpse Sodaliteit der Getrouwden verspreid werden ter ere van de H. Hubertus.293 Onderaan deze Sint-Hubertusprentjes leest men: ‘dit briefken heeft de HH. Reliquien aengerae[kt].’ Op de kleine oblongvormige prentjes in verband met de Donatusdevotie in de Antwerpse jezuïetenkerk staat: ‘Dit briefken heeft aen de 289 Thijs, Antwerpen, p. 32-33. 290 Een voorbeeld van een niet volledig versneden druk van Driekoningenbriefjes (op zijde): J.L. Mousset, Les pratiques de protection populaires et le culte des saints protecteurs au Luxembourg (Luxemburg, 1983), p. 26-27 (afbeelding). 291 Thijs, Antwerpen, p. 33. Zie over de aldaar vermelde ‘Ceulsche bladeren’ ook: F. Lemmens & A.K.L. Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”, sanctjes en ander populair beeldmateriaal: Ludovicus Joseph en Joanna Maria Fruijtiers (Antwerpen 1731-1784)’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 74 (1999), p. 365-384 (p. 370 en 383); F.G. Zehnder (red.), Die Heiligen Drei Könige. Darstellung und Verehrung (Keulen, 1982), p. 282. Exemplaren met Nederlandse tekst (‘Dit beldt is geraeckt aen de drij hoofden van de 3 Coningen tot Ceulen’) bij: W.H.T. Knippenberg, Devotionalia. Beelden, prentjes en andere religieuze voorwerpen uit het katholieke leven, 2 delen (Eindhoven, 1980-1985), deel 1, p. 110 (afbeelding) en deel 2, p. 82 (afbeelding). Gelijkaardige kleine prenten in oblongformaat bestaan in verband met de devotie tot de (ook in de Zuidelijke Nederlanden vereerde) H. Walburga te Eichstätt (exemplaar van een kopergravure: UA, Collectie Thijs, nr. 397). 292 M. English, ‘De donderheilige Sint-Donatus en zijn verering in West-Vlaanderen’, in: Biekorf, 60 (1959), p. 65-73 en 103-110 (p. 72 en 107). Aat: L’art populaire en Wallonie (Luik, 1970), p. 486 (afbeelding). Antwerpen: M. Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte van België tot de H. Donatus, biezondere patroon tegen schadelijke natuur- en vernielende kunstmatige luchtelementen’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 34 (1959), p. 41-72, 85-101, 127-142, 170-195 en 219-235 (p. 60) (afbeelding); Thijs, Antwerpen, p. 122 en 140 (afbeeldingen). Bergen: Saints populaires dans le diocèse de Tournai. Iconographie – attributs – dévotion (Doornik, 1975), p. 63 (afbeelding). Beveren: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 223. Brussel: houtsnede met typografische toevoeging (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 351). Luxemburg: Mousset, Les pratiques de protection, p. 44 (afbeelding) en 45. 293 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 235-236 en 244 (afbeelding). Over het gebruik van deze briefjes, zie: OLV, nr. 87.A.8, ‘Handboecxken der officialen der Sodaliteyt der Getrouwde binnen Antwerpen (sub anno 1753).’

63

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 11a en 11b. Antwerpen, jezuïeten. Sint-Donatusbriefkens (Nederlands en Frans). Anonieme burijngravures (40 × 95 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Jezuïeten, B.7.3.1 en B.7.3.2

H. Reliquie geraeckt, in de kerck der Professie-huijs der P.P. Iesuiten tot Antwerpen.’ Het devotieboekje in 1759 uitgegeven ten behoeve van de vereerders van de H. Donatus in de Antwerpse Sint-Jacobskerk gebruikt dezelfde terminologie.294 Een ander boekje uit de achttiende eeuw met betrekking tot de Donatusdevotie noemt de oblongprentjes billiettiens en maakt een duidelijk onderscheid met de andere, grotere Donatusprentjes die ‘beeldekens’ worden genoemd.295 ‘Billet’ staat ook op een Nederlandstalige editie van de Donatusbriefjes in verband met de devotie te 294 J.D. Verpoorten, Het leven van den H. Donatus, patroon tegen het onweêder, storm, donder, blixem, ende andere onstuymigheden van de logt. Doôr Mr. den abt ….. [sic] rector van de Sorbonnen. Uyt het Fransch over-gezet, doôr J.D. Verpoorten. Deêze reliquiën zijn berustende, ende worden altyd gevierd op den eersten zondag van ider maend, in de collegiale, ende parochiale kerk van den H. Jacobus, binnen Antwerpen (Ant werpen: G. Berbie, 1759), p. 33, 36, 38 en 41. Beschreven in STCV: nr. 12914610. 295 Beginsel en voortganck der devotie tot den H. Donatus martelaer. Besonderen patroon tegens onweders van donders, blixems en tempeesten van winden, haegel &c. Plechtelyck, en met solemniteyt ingestelt in de kercke van de eerw. paters capuciten [sic] tot Arlon […] Als oock een broederschap voor altyt duerende onder de bescherminghe van desen H. martelaer Donatus aldaer ingestelt met authoriteyt van syne heyl. Benedictus den XIV. Paus van Roomen. Uyt het Fransch vertaelt in het Neder-duyts (Antwerpen: A. Everaerts, s.a.), p. 20. BCNI, nr. 18286. Exemplaar: RG 3095 L 14.

64

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten Aarlen.296 Dezelfde term lezen we op de Franstalige briefjes voor de devotie tot de H. Donatus in Aarlen, Aat en Bergen.297

3.3. Het langdurige overwicht van de kopergravure 3.3.1. Kopergravures en houtsneden Er zijn inzake plaatsgebonden devotieprenten meer kopergravures dan houtsneden bewaard.298 Houtsneeprenten, gezien hun doorgaans lagere prijs hoofdzakelijk voor het grote publiek bestemd, kregen lange tijd minder aandacht van verzamelaars.299 Sommige prenten kennen we enkel doordat de oude drukvorm in de twintigste eeuw nog voorhanden was en toen afgedrukt werd ten behoeve van oudheidkundigen en collectioneurs.300 Het spreekt voor zich dat koperplaten de eeuwen gemakkelijker overleefden dan afgedankte houtblokken. Ondanks de erg ongelijke overlevering van het beeldmateriaal mogen we aannemen dat de kopergravure vanaf de late zestiende eeuw tot in de vroege negentiende eeuw bij de bedevaartprenten het overwicht bezat.301 Het feit dat Antwerpse producenten, volledig toegespitst op de productie van burijngravures, de leveranciers bij uitstek waren in tal van cultusplaatsen is daar niet vreemd aan.302 Daarenboven deed het geringere aanzien van 296 Anonieme houtsnede met typografische toevoeging (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 302). 297 Een Franstalig Sint-Donatusbriefje voor Aarlen, uitgegeven door de Antwerpenaar Cornelius de Boudt, gebruikt de schrijfwijze ‘billiet.’ Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Aarlen, nr. A-3. Zie voor Aarlen (twee vormen: ‘billet’ en ‘billiet’) ook: Imagiers de paradis. Images de piété populaire du XVe au XXe siècle (Bastenaken, 1990), p. 151, afbeeldingen. 298 E.J.P. Seguin, ‘Images et imagiers à Lille avant 1800’, in: Arts et traditions populaires, 9 (1961), p. 27-48 (p. 31). 299 Pas naar het einde van de negentiende eeuw toe groeide in Vlaanderen de belangstelling voor in houtsnede uitgevoerde volksprenten, vooral onder impuls van de dichter, volkskundige en xylograaf Max Elskamp, zie: A.K.L. Thijs, ‘Over “volkskunst” en de artistieke avant-garde in Vlaanderen (1894-1934)’, in: J. Helsloot, T. Meder & C. Wijers (red.), De discipline van het dagelijkse leven: Bijdragen voor Ton Dekker over orale cultuur, feestcultuur en de historiografie van de volkskunde, in: Volkskundig Bulletin. Tijdschrift voor Nederlandse cultuurwetenschap (1999), p. 177-196 (p. 180-181, 185 en 187-188). 300 In de periode 1932-1951 liet de Antwerpsche Sanctjeskring talrijke oude koperplaatjes afdrukken, waaronder enkele in verband met bedevaartcultussen te Aken, Antwerpen, Brugge, Halle, Kevelaer, Luxemburg, Mespelaar, Namen, Ninove, Scheut, ’s-Hertogenbosch, Tienen en Verviers. Zie: A.K.L. Thijs, ‘De Antwerpsche Sanctjeskring (1932-1951) tussen geliefhebber en wetenschap’, in: Oostvlaamse Zanten, 70 (1995), p. 235-276 (p. 265-268). 301 M. English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, in: Westvlaamsch archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 2 (1940), p. 1-8 (p. 2-3). 302 Ook in Parijs en, tijdens de achttiende eeuw, in Augsburg bestond de devotieprentenproductie hoofdzakelijk uit kopergravures, zie: M. Grivel, Le commerce de l’estampe à Paris au XVIIe siècle (Genève, 1986), p. 138; Thijs, Antwerpen, p. 9. G. Gugitz, Das kleine Andachtsbild in den österreichi-

65

deel 1 – over woorden en objecten de houtsnede talrijke bedevaartinstanties opteren voor de koperdiepdruk.303 De houtgravure waarbij de xylograaf geen langshout maar kopshout gebruikt en geen messen maar een burijn hanteert, heeft slechts een zeer bescheiden rol gespeeld in de productie van bedevaartprenten. Deze in de negentiende eeuw opgekomen techniek was vrij duur en dus enkel voor grote oplagen aangewezen. Eén van de vroegste voorbeelden blijft het prentje voor Maria ter Nood te Merchtem, gedrukt met het blokje dat J. Vandereydt in 1855 ook gebruikte voor het vaantje en het bedevaartboekje in verband met die cultus.304 Daar men een koperplaat, in tegenstelling tot een houtsnede, niet samen met een gezette tekst in één drukgang kan afdrukken, is de tekst meestal meteen in het koper gesneden. Letters graveren vordert moeizaam, vereist een flinke vakbekwaamheid en is daardoor duur. Om die reden staan op de koperplaten zelden lange teksten. Hierop zijn echter uitzonderingen. Zo bevat de laatzeventiende-eeuwse prent van Joannes Baptist Goossens voor de Sint-Blasiusverering te Lier bijvoorbeeld niet minder dan zeventien tekstregels.305 De technische noodzaak van twee drukgangen, een bij de plaatdrukker en een bij de typograaf, heeft uitgevers er dus niet van weerhouden soms toch typografische teksten te laten toevoegen aan kopergravures. Een ander voorbeeld hiervan levert ons onder meer de gravure van Adriaan Huberti met een typografische tekst voor Borsbeek.306 Maar ook in een houten drukvorm gesneden teksten waren zelden uitvoerig. De taak van de xylograaf beperkte zich feitelijk tot het snijden van de eigenlijke voorstelling en evenschen Gnadenstätten (Wenen, 1950), p. 9; R. Sylvester, ‘Ein Zentrum graphischer Andachtsbildproduktion im 18. Jahrhundert. Der Verlag der Gebrüder Klauber in Augsburg’, in: M. Beer & U. Rehm (red.), Das kleine Andachtsbild. Graphik vom 16. bis zum 20. Jahrhundert (Hildesheim, 2004), p. 4351. 303 P. Salies, ‘Imagerie populaire et confréries toulousaines’, in: Gazette des Beaux-Arts, zesde reeks (1962), p. 266-267. 304 Het blokje werd in 1856 al gebruikt voor een bidprentje, zie: G. Van Bulck, ‘Houtgravuredevotieprentjes en houtgraveurs tijdens de negentiende eeuw’, in: A. Hendrik, G. Van Bulck & B. Verriest (red.), Vlaamse devotie-en bidprentjes uit de 19de eeuw (Sint-Katelijne-Waver, 1996), p. 134158 (p. 143-144) (met afbeelding). 305 Antwerpse gravure uit de late zeventiende of vroege achttiende eeuw, zie: Van Heurck, Les images, afdruk van de originele koperplaat (enkel in de luxe-editie). 306 Op sommige afdrukken is het bovenste gedeelte van de met losse letters gezette titel (Gebedt) over de ‘moet’ (de rand) van de koperplaat heen gedrukt. Dit toont aan dat deze bladen pas onder de typografische pers kwamen nadat de gravure er reeds op afgedrukt was. Dat was ook het geval bij prenten voor respectievelijk de zalige (Fiere) Margriet te Leuven en het H. Kruis in de Sint-Germanuskerk te Tienen. Gebedt (s.l.: s.n., s.a.). Op de gravure staat in een cartouche: ‘Saliger Margareta van Loven maeght en martelaresse bidt voor ons 2. September 1225.’ Exemplaar: mas, nr. V.M. 59.30.1296 (voorheen vma). Zie ook: Afbeeldsel van de reliquien van het H. Kruys berustende in de parochiale kerke van den H. Germanus binnen de stad van Thienen (s.l.: s.n., s.a.). Exemplaar: mas, nr. V.M. 59.30.1295 (voorheen vma). Ook afb. 9 (p. 45) van Adriaan Huberti met typografische tekst voor Borsbeek is hiervan een voorbeeld.

66

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten tueel de namen van de cultusplaats en de heilige en van een korte aanroeping of toelichting.307 Was bij een houtsnede een uitvoerige tekst vereist, dan werd die uit losse letters gezet. Zo beperkte men de kosten verbonden aan het snijden van de drukvorm. In een houten drukvorm was soms een ruimte uitgespaard voor het invoegen van een gezette tekst. Dat was onder meer het geval bij een houtblok met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Kevelaer die de Gentse drukkerij Vanderhaeghen omstreeks 1860, samen met andere drukvormen, als antiquiteit aan het stadsbestuur van de Arteveldestad verkocht.308 3.3.2. Lithografieën Net als voor vaantjes kwam in de negentiende eeuw ook voor prenten de lithografie in gebruik. Op 2 januari 1832 was de Turnhoutse drukker-uitgever P.J. Brepols aan de Brusselse lithograaf Jacquemin 9 frank verschuldigd voor het graveren van Notre Dame de Montaigu. Jacquemin rekende 7 frank voor het in steen graveren van gewone, vrij grote kinderprenten, zodat we er mogen van uitgaan dat deze Scherpenheuvelprent respectabele afmetingen bezat.309 Op 20 april 1832 had Jacquemin 9 frank van Brepols te trekken, nu voor het graveren van 4 Dames de Montaigu, vermoedelijk vier afbeeldingen op één lithosteen.310 De Antwerpse firma M. Vinck 307 Zie bijvoorbeeld de drukvormen waarmee de dominotier Philippus J. Lecuyer in de jaren 1770 te Uden en te ’s-Hertogenbosch prenten (waaronder bladen voor de mariale bedevaartplaatsen Marienbaum en Weert) drukte. A. van den Berg & G. Rooijakkers, ‘Een prentenmaker zonder pers. De houtsneden van Philippus L. Lecuyer te Uden en ’s-Hertogenbosch, 1772-1774’, in: Volkskundig Bulletin, 16 (1990), p. 254-309 (p. 255 en 276-277); Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1094 (afbeelding). P.J. Brepols publiceerde vóór medio 1835 een houtsneeprentje met volgende drie in de drukvorm gesneden teksten: ‘Heilige Maacht bid voor ons’, ‘Ik bemin die mij bemind’ en ‘Het mirakuleus beeld van Onse L. Vrouw te Scherpenheuvel.’ Onderaan staat een impressum (Te Turnhout uyt het Fabriek van P.J. Brepols) uit losse letters. Drukspiegel: 92 × 61 mm. Handgekleurd exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 735. De schrijfwijze van ‘Maacht’ (met dubbele ‘aa’) kan erop wijzen dat Brepols het blokje liet snijden door een Noord-Nederlandse xylograaf of dat hij met deze uitgave vooral de Nederlandse markt beoogde. Hetzelfde blokje is later gebruikt als frontispice van de publicatie Manier om godvrugtiglyk en met profyt der zielen te lezen het Heylig Roozenkransken van Maria, ingesteld en verkontigd doór den H. Dominicus (Turnhout: Brepols en Dierckx Zoon, s.a.). Exemplaar: RG 3030 E 36. 308 F. Van Bost, Gentse volksprenten 17de–20ste eeuw (Gent, 1996), p. 15. De toewijzing hier aan Kevelaer is de basis van de vergelijking van deze houtsnede met de gravure van Frederik Bouttats gepubliceerd in: Staal & Wingens, Bedevaarten, p. 128. 309 Er bestaat een wandprent voor Scherpenheuvel die gedrukt is met een gegraveerde lithosteen en die werd uitgegeven door Brepols & Dierckx Zoon. Het drukkersadres geeft aan dat zij ten vroegste in 1835 van de pers kwam. Het is niet uitgesloten dat de firmanaam op de steen aangepast werd en dat de voorstelling tot in 1832 teruggaat. Afbeelding bij: A.K.L. Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes naar lithografische wandprenten: religieus beeldmateriaal van de Antwerpse drukkerij-uitgeverij Michiel Vinck (ca. 1824-1841)’, in Volkskunde, 100 (1999), p. 283-313 (p. 308). 310 Vansummeren, Kinderprenten, p. 100 en 115 (reproducties uit de boekhouding van Brepols).

67

deel 1 – over woorden en objecten Frères koos een ander lithografisch procedé voor verschillende prenten die zij omstreeks diezelfde tijd (en alleszins vóór 1836) in verband met Scherpenheuvel uitgaf. Zij liet de voorstelling niet in steen graveren maar erop tekenen met lithografisch krijt.311 In tegenstelling tot wat we bij de vaantjes geconstateerd hebben, zijn koperplaten voor prenten zelden op steen overgebracht. Ofwel waren de oude platen niet meer voorhanden, ofwel waren zij zo erg afgesleten dat men ze niet meer behoorlijk op steen kon overbrengen. Michiel Vinck liet nieuwe prentjes voor Scherpenheuvel en Kevelaer op steen tekenen, hoewel hij voor die plaatsen koperplaatjes bezat.312 Een streven naar een vernieuwing van de beeldtaal was bij hem daarbij zeker niet de reden; zijn lithografische sanctjes zien er even ouderwets uit als hun voorlopers in kopergravure. Enkele prenten in verband met bedevaartculten zijn gedrukt op het glanzende en met een laag loodwit bedekte karton dat kenmerkend is voor de gelithografeerde porseleinkaarten die van ongeveer 1840 tot 1865 in trek waren bij al wie behoefte had aan menukaarten, reclamekaarten, adreskaarten, nieuwjaarswensen en ander niet-religieus drukwerk. Om er allerlei tinten op aan te brengen werden zulke porseleinkaarten meermaals geheel of gedeeltelijk bedrukt met een kleverige inkt op basis van lijm. Na elke drukdoorgang bestoof men de nog natte afdruk met gekleurd metaalpoeder.313 In 1844, ter gelegenheid van de Mariamaand, bracht de Gentse steendrukkerij T. & D. Hemelsoet zulke porseleinkaart op de markt met daarop, in een ‘gouden’ omlijsting, een veelkleurige afbeelding van een wellicht in Gent thuis te wijzen Mariabeeld boven een feestelijk versierd altaar.314 Datzelfde jaar verscheen bij De Lay-De Muyttere te Brugge een gelijkaardige steendruk bij het tweehonderdjarige jubileum van de Brugse Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw ten Troost.315 In 1854 drukte de Gentse lithograaf Pierre Gustave Jacqmain een porseleinkaart in zilverachtige tinten ten behoeve van participanten aan de viering van het duizendjarige jubileum van de HH. Hilduardus en Christiana te Dendermonde.316 Vermoedelijk ter gelegenheid van het zevenhonderdjarige jubelfeest van het Brugse H. Bloed in 1850 bracht Daveluy te Brugge van goud glimmende porseleinkaarten 311 Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 291-292, met afbeelding. 312 Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 289 en 291. 313 G. Renoy, Brussel onder Leopold I, 25 jaar porseleinkaarten 1840-1865 (Brussel, 1979); A.G. van der Steur, ‘Porseleinkaartjes’, in: De boekenwereld, 15:1 (1998), p. 80-81. 314 Tekst: ‘Souvenir du mois de Marie 1844’, onderaan: ‘A.M.D.G.’ (i.e. Ad Majorem Dei Gloriam). Signatuur: Lith. T. & D. Hemelsoet, Gand. Drukspiegel: 223 × 150 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 906. Zie ook: R. Haeseryn, Gedateerde volkskundige voorwerpen en dokumenten. Tentoonstelling […] Catalogus (Gent, 1975), p. 9. 315 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 195-197 (met afbeelding). 316 Tekst: ‘Duizend-jarige jubilé van de HH. Hilduardus en Christina Dendermonde 1854’, onderaan: ‘Geschonken aen.’ Signatuur: Steendr. v. G. Jacqmain Onderst. 3, te Gent. Drukspiegel: 148 × 158 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 899. Over P.G. Jacqmain (Brussel, 1815-Gent, 1897), zie: M. van Wesemael, ‘Het romantisch visitekaartje’, in: Oostvlaamse Zanten, 39 (1964), p. 235-253 (p. 239).

68

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten op de markt met de afbeelding van de H.-Bloedcilinder.317 In de devotieprentenproductie kregen deze dure experimenten echter weinig navolging. Wel zijn verscheidene door de Brugse lithograaf Jacob Petyt vanaf 1865 geproduceerde neogotische devotieprentjes uitgevoerd in wat Rond den Heerd doorgaans ‘verwendruk’ noemde, dit wil zeggen: in chromolithografie. Daaronder bevonden zich bedevaartprentjes voor het H. Bloed te Brugge318 en voor de mariale bedevaartplaatsen Dadizele, Erembodegem, Poperinge, Sint-Andries-Brugge319 en Uden. Zelf gebruikte Jacob Petyt de term ‘koleurdruk.’320 De opkomst van de chromolithografie belette niet dat er af en toe nog handgekleurde steendrukken op de markt kwamen. Een voorbeeld daarvan is de wandprent, gesigneerd L. v. Elliot, die de firma Veuve A. Vleminckx (Brussel) in 1870 uitgaf bij het vijfhonderdjarige jubileum van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel.321

3.4. Creatief met drukvormen Sommige uitgevers schrokken er niet voor terug om op koperplaten, die voor een bepaalde bedevaartplaats gesneden waren, zodanige tekstwijzigingen aan te brengen dat zij de nieuw gemaakte afdrukken aan niets vermoedende pelgrims in een ander genadeoord konden verkopen. Zo blijkt een prentje voor Onze-Lieve-Vrouw van Kevelaer, gesigneerd door de Antwerpse handelaarster Anna Maria Bunel (17011766), gedrukt te zijn met een plaatje voor de mariale bedevaartplaats Handel in de heerlijkheid Gemert. De doorstreepte plaatsnaam ‘Handel’ is op de afdrukken zelfs nog tamelijk goed leesbaar.322 De Antwerpse plaatsnijder Cornelis van Merlen bewerkte de teksten op een koperplaat voor Onze-Lieve-Vrouw van Kevelaer zodanig dat hij de afdrukken kon verkopen aan bedevaarders naar Onze-Lieve-Vrouw ter Linde te Uden. Het hinderde blijkbaar niet dat het vergezicht op de achtergrond 317 Twee prenten: een met drukspiegel 146 × 194 mm en signatuur: Daveluy Lith. du Roi, Bruges (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 881) en een prent met drukspiegel 335 × 415 mm en met vermelding: C. Kramer fecit. Voor een reproductie van deze laatste, zie: H. Demarest, ‘Jubileumprent H. Bloed 1869 van Jakob Petyt’, in: Volkskunde, 91 (1990), p. 34-50 (p. 42). 318 Gereproduceerd bij: H. Demarest, ‘Ook E.-J. Petyt in de frontlijn voor het H. Bloed’, in: Volkskunde, 94 (1993), p. 213-224 (p. 219). 319 Door Adolf Duclos omschreven als een ‘sanctje […] in goud- en verwendruk’, zie: A. D[uclos], ‘O.L.V. van ’t Boomtje gezeid “Ter Lucht”’, in: Rond den Heerd, 20 (1884-1885), p. 205-207 (p. 205). 320 Vermelding Koleurdruk van J. Petyt te Brugge op een Sint-Walburgisprentje, zie: Van den Heuvel, ‘De Heilige Walburga’, p. 55 (afbeelding). 321 Tekst: ‘Souvenir du jubilé de 500 ans, célébré à Bruxelles du 17 au 31 juillet 1870. Vyfhonderdjarige jubilé van het H. Sacrament van Mirakel te Brussel’; impressum: Vve A. Vleminckx, rue de la Violette, 33, Bruxelles; drukspiegel: 313 × 225 mm. Exemplaar: PcA. 322 De originele signatuur was vermoedelijk die van Jacobus de Man. Zie: Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 109-110. De vermelding ‘Handel’ is niet opgemerkt door B. Schwering, Gelobt seist du, Maria. Volkstümliche Darstellungen des Wallfahrtsbildes von Kevelaer (Freiburg-Bazel-Wenen, 1987), p. 43 (afbeelding) en 100.

69

deel 1 – over woorden en objecten naar Kevelaer verwees.323 De plaat voor Kevelaer die Van Merlen ten behoeve van Uden bewerkte, is de replica in spiegelbeeld (Maria houdt namelijk haar scepter in de linkerhand) en op groter formaat van een gravure van de Antwerpse graveur Frederik Bouttats uit 1645.324 Er bestaat een (anonieme) in houtsnede uitgevoerde en vergrote kopie van Bouttats’ Kevelaerprent. Ook deze daartoe gebruikte drukvorm kreeg tijdens de achttiende eeuw een nieuwe bestemming toen in de cartouche met losse letters de volgende aanroeping werd aangebracht: ‘Onze Lieve Vrouwe van Halle, bid voor ons.’325 Een anonieme graveur die een ander (vermoedelijk) voor Kevelaer gegraveerd koperplaatje omwerkte tot eentje voor Halle, graveerde in de banderol boven de in een landelijke omgeving gesitueerde H. Maagd met Kind: ‘Onse Lieve Vrouw van Hal.’ De tekst op de cartouche wiste hij gedeeltelijk uit, zodat daar nog enkel te lezen staat: ‘Heylighe Maria Toevlucht der sondaren Bidt voor ons.’326 In de vroege negentiende eeuw fleurde uitgever W. Gulick uit ’s-Hertogenbosch zijn Huiszegen (een smeekgebed om bescherming van woning, bezittingen en gezin) ten behoeve van de bedevaarders naar Onze-Lieve-Vrouw ter Linde te Uden op met een houtsnede die in werkelijkheid Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel voorstelt.327 Nog een stapje verder dan dit alles ging de Schaarbeekse uitgever Hemeleers-Van Hoeter toen hij, omstreeks het midden van de negentiende eeuw, een houtsnede met de uitbeelding van een vrouwelijke heilige in vorstelijk gewaad (waarschijnlijk de H. Elisabeth van Hongarije) liet doorgaan voor een voorstelling van Onze-LieveVrouw van Halle.328 Drukvormen die initieel bestemd waren voor bedevaartdrukwerk zijn later soms voor een geheel ander doeleinde gebruikt. Zo illustreert een anoniem kopergravuurtje ter ere van het H. Sacrament van Mirakel te Brussel een door P.J. Lemmens (werkzaam van 1742 tot 1771) te Brussel gedrukt gebedsblaadje van de algemeen verspreide Broederschap van de Altijddurende Aanbidding van het H. 323 De koperplaat kwam uit het fonds van Jacobus de Man, die van 1676-1677 tot 1719 als meester-verluchter te Antwerpen werkzaam was. Rooijakkers, Rituele repertoires, p. 165 (reproductie) en 600-601; Wingens, Over de grens, p. 117 en 126; Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 117-118. 324 Bouttats’ gravure (156 × 99 mm) is afgebeeld bij: Staal & Wingens, Bedevaarten, p. 128. De voorstelling van het zopas geciteerde anonieme kopergravuurtje voor, vermoedelijk, Kevelaer (later: Halle) ging wellicht eveneens terug op Bouttats’ voorbeeld. 325 F. Vanderhaeghen & M.T. Lenger, Bibliotheca Belgica, 6 delen (Brussel, 1979), deel 3, p. 986 (nr. L 328bis). 326 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 433 (afdruk uit de twintigste eeuw van een anoniem koperplaatje, formaat 114 × 82 mm). De Mariatitel Toevlucht der zondaren kan ook naar Handel of Uden verwijzen. 327 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 865-866. 328 Exemplaar: PcA. M. De Meyer, De volks- en kinderprent in de Nederlanden van de 15de tot de 20ste eeuw (Antwerpen, 1962), p. 164 (nr. 74). Omstreeks 1880 werd een kopergravure uit 1698 met een voorstelling van Sint-Nicolaas aangewend voor een prent van Sint-Markoen te Maastricht, zie: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 533, afbeelding.

70

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten Sacrament.329 Een blijkens aanwezige wormgaten reeds oude houten drukvorm met de voorstelling van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel siert de eerste pagina van de Treur-klagt over de ontering van (andere) heilige hosties in de hoofdkerk van de Zennestad door Franse revolutionairen in 1793.330 Een anonieme Kortrijkzaan liet in 1768 een houtsnede voor de Gentse Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom afdrukken op een plano met een gedicht waarin hij de H. Maagd dankte voor een bekomen gunst.331 De Congrégation des Dames et Demoiselles de Tirlemont liet in het midden van de negentiende eeuw haar ledenlijst drukken op een blaadje waarvan de eerste pagina uit een litho bestaat die feitelijk Onze-Lieve-Vrouw ten Steen te Grimde voorstelt.332 Prenten gegraveerd in Antwerpen tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw waarvan de voorstelling naar een binnen- of een buitenlandse bedevaartplaats verwees, werden in de eerste helft van de negentiende eeuw, zoals vele andere sanctjes, als drager gebruikt voor doodsgedachtenissen: de zogeheten bidprentjes. Onder de bidprentjes uit de collectie van de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap vinden we daarvan talrijke voorbeelden in verband met mariale devoties te Altötting, Barcelona, Crea, Czestochowa, Kevelaer, Lier, Lima, Madrid, Messina, Milaan, Passau, Rome, Scherpenheuvel, Wenen en Zaragossa, naast exemplaren waarvan de afbeelding verwijst naar cultusplaatsen van populaire heiligen, zoals de H. Gislenus te Aat, de H. Waldetrudis te Bergen, de H. Antonius van Padua te Bonn, de H. Aldegondis te Maubeuge, de H. Leontius te Muri, de H. Januarius te Napels, de H. Gertrudis te Nijvel, de H. Genoveva te Parijs, naar het H. Sacrament van Mirakel te Brussel, het H. Kruis te Maastricht, de H. Lijkwade te Turijn en het H. Bloed te Weingarten.333 Ondanks de afbeelding op hun prentzijde, functioneerden deze afdrukken in al deze gevallen overduidelijk niet langer meer als bedevaartprent. 329 Oraison Pour le jour de l’Entrée dans l’Auguste Confrairie de l’Adoration perpetuelle du Trèssaint Sacrement (Brussel: P.J. Lemmens, s.a., 4 p). Gravure; formaat 88 × 64 mm. Exemplaar: UA, Col lectie Thijs, nr. 370. 330 Treur-klagt over de grouwelyke Onteering aengedaen aen het Alderheyligste Sacrament des Autaers, in de Kerk van de HH. Michael en Gudula, binnen de Stad Brussel, op den zesden Meert en volgende daegen van het jaer ons Heere 1793, wanneer doór de heyligschendige Tempel-roovers de HH. geconsacreérde Hostiën uyt de Ciboriën op de grond zyn uytgestort, met de voeten getrappelt, gebryzelt, en in het vuer geworpen (s.l.: s.n., s.a., 3 p.). Houtsnede; formaat: 95 × 75 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 372. 331 MatrI DoLorosae sUa Vota pIUs CortraCensIs (Gent: weduwe M. de Goesin, [1768]). Exemplaar: PcA. De houtsnede (formaat: 86 × 57 mm; drukspiegel van het geheel: 498 × 382 mm) vermeldt bovenaan: ‘Schrey boom.’ 332 Twee engeltjes houden boven het Mariabeeld een banderol met daarop: ‘Notre-Dame de la Pierre’; onderaan: ‘Image miraculeuse mise en pièces en 1798 le jour de la Fête-Dieu, et rétablie en 1806’; signatuur: Lith. de P. Barella, à Louvain; drukspiegel: 107 × 65 mm. Exemplaar: PcA. De voorstelling gaat terug op een gravure van J.B. Jongelinx. 333 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), deel 1-2, passim.

71

deel 1 – over woorden en objecten Omstreeks het midden van de negentiende eeuw werden op enkele toen recent voor bedevaartculten geconcipieerde prentjes eveneens bidprentjesteksten gedrukt, zo bijvoorbeeld op steendrukjes voor Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel in de SintJoriskerk te Antwerpen,334 de Virga Jesse te Hasselt335 en Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos.336

3.5.

Variabele vormen

De voorstelling van de H. Amelberga, beschermheilige van Temse, op een zeventiende-eeuws door ‘F. v. Leuven’ gesigneerd kopergravuurtje,337 is rechts en links begrensd door een gebogen lijn en onder- en bovenaan door een min of meer horizontale lijn.338 We hebben hier te maken met een (aan een stokje of pluimpje te bevestigen) blazoentje.339 Twee anonieme achttiende-eeuwse in kopergravure uitgevoerde blazoentjes voor de bedevaart naar de H. Amelberga te Mater zijn rechthoekige ruiten. Zij dragen alle kenmerken van de blazoentjes die in het Land van 334 Bidprentje voor Jeanne Antoinette de Caters, overleden te Antwerpen in 1857. Steendruk; formaat 94 × 64 mm; gesigneerd op voor- en achterzijde: Lith. Vandennest; tekst op de prentzijde: ‘Notre Dame de la Citadelle.’ Dezelfde prent bestaat ook met een Nederlandse tekst: ‘O.L.Vrouw van het Kasteel’ (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 234) en een bidprentjestekst, uit het jaar 1870 (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 236). 335 J. Arras, ‘De Virga Jesse op oude prenten’, in: B. Joosten, e.a. (red.), De Hasseltse Virga Jesse en haar kerk (Hasselt, 1981), p. 33-48 (p. 38-39). Over het gebruik van bidprentjes met de afbeelding van bedevaartmadonna’s zie: U. Brunold-Bigler, ‘Das Totenbildchen. Entstehung und Wandel eines religiösen Brauches’, in: J. Baumgartner (red.), Wiederentdeckung der Volksreligiosität (Regensburg, 1979), p. 291-302 (p. 297-298). 336 Exemplaar (in PcA) met bidprentjestekst uit 1846, met de tekst: ‘O.L.Vrouwe tot Cortenbosch. Behoudenis der Kranken’ en signatuur: By P.F. Milis, Boekd[.] Hasselt; drukspiegel: 102 × 62 mm. Er is ook een exemplaar met bidprentjestekst uit 1848 met een anonieme steendruk; drukspiegel: 110 × 63 mm; tekst boven het Mariabeeld: ‘Salus infirmorum’ tekst onderaan: ‘Miraculeus Beeld van Onze Lieve Vrouw, te / Image miraculeuse de Notre-Dame à Cortenbosch.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 507. 337 F. v. Leuven is mogelijk te vereenzelvigen met Franciscus van Leuven die in 1674-1675 als handelaar in de Antwerpse Sint-Lucasgilde is opgenomen. P. Rombouts & T. van Lerius, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, 2 delen, (Antwerpen, 1864), deel 2, p. 437. 338 In de hoogte meet de voorstelling 76 mm. Haar breedte bedraagt bovenaan 11 mm en onderaan 19 mm. De doormeter in het midden is 45 mm. Tekst binnen de omlijsting: ‘S. Amelberga Patronersse van Temsch. 10 Iulij.’ Het gaat om een afdruk op perkament, de plaatindruk is niet zichtbaar. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 776. Voor een gelijkaardig maar anoniem prentje (plaatindruk: ca. 90 × 60 mm) op papier, zie exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Temse, nr. 2a-b (met afbeelding). Zie ook: Smet, ‘Sint-Amelberga’, p. 142 (afbeelding). 339 De gildeblazoentjes die tijdens de achttiende eeuw in het Antwerpse en het Brusselse en tijdens de negentiende eeuw in het Land van Waas verspreid werden, hadden ongeveer dezelfde vorm als het prentje van F. van Leuven, met het verschil dat zij onder en boven uitliepen op een punt. O. van Schoor, ‘Gildevaantjes’, in: Biekorf, 24 (1913), p. 124-128.

72

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten

Afb. 12. Mater, ruitvormig blazoentje voor de Sint-Amelbergaviering. Anonieme burijngravure (80 × 80 mm) – PCD

Oudenaarde door talrijke beroepsverenigingen, schuttersgilden en broederschappen (waaronder die van Onze-Lieve-Vrouw van Halle te Oudenaarde) verspreid werden.340 Op sommige bedevaartprentjes staat de voorstelling in een ovale omlijsting, gegraveerd op een rechthoekig plaatje waarop tevens de tekst voorkomt. Antwerpse graveurs en uitgevers hebben zulke rondekens (die eveneens voorkomen bij de niet-plaatsgebonden sanctjes) geleverd voor onder meer de mariale devoties 340 De zijden meten ongeveer 75 mm. In de negentiende eeuw drukte de firma Gebroeders Bevernaege te Oudenaarde gelithografeerde blazoentjes voor Mater, zie: De Beer, ‘De papieren blazoenen’, p. 172-173 en 176-179 (met afbeeldingen); Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 310. H. Daems, ‘De Narrendans van Mater’, in: Oostvlaamse Zanten, 39 (1964), p. 183-187 (p. 184). Nog omstreeks het midden van de twintigste eeuw werden de blazoentjes te Mater in de kerk verkocht, zie: Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 226-227. Pieters brengt een blazoentje met de voorstelling van de H. Eligius, door J. de Beer toegewezen aan de smeden van Oudenaarde, in verband met Eine, evenwel zonder argumentatie.

73

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 13. Antwerpen, ‘Onse-Live-Vrouwe van toevlucht, Inde Kerck hof straet’ (nu: Schoenmarkt). Ingekleurde burijngravure (92 × 70 mm), in een achthoek – UA, Collectie Thijs, nr. 850

te Altötting, Czestochowa, Duffel, Kamerijk, Klatovy, Maria Taferl, Maria Zell en Valle de Vigezzo evenals voor de cultus van de H. Justus te Antwerpen (kerk der annunciaten), de H. Gertrudis te Bovekerke en te Nijvel, het H. Sacrament van Mirakel te Brussel, het Miraculeus Kruis te Maastricht en de H. Aldegondis te Maubeuge.341 Het is niet uitgesloten dat het anonieme (wellicht in 1654 tot stand gekomen) prentje voor de H. Cicercula, vereerd bij Les Filles de la Congrégation de Nostre Dame te Bergen, eveneens te Antwerpen gegraveerd werd.342 341 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) op de plaatsnamen. Voor Antwerpen, exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.1; Altötting: Thijs, Antwerpen, p. 35 (afbeelding); Duffel: kopergravuurtje, gesigneerd: Arnold Loemans fecit. Vidua Joan Cnobbaert exc. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 0196201966, niet geklasseerd, en als krantenknipsel in nr. 01969; Klatovy: exemplaar in IFG, nr. 14.57.1; Maria Zell: kopergravuurtje (half formaatje: ca. 60 × 42 mm), gesigneerd: Jacobus de Man iun. en met de tekst: ‘Wahre abbiltung uon der allerheijlsten und seligsten zungfrauen Maria zu zel in Cleirmarck.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 626.; Nijvel: M. Madou, De Heilige Gertrudis van Nijvel, 2 delen, (Brussel, 1975), deel 1, p. 331-332 en deel 2, plaat 56. 342 L. Crick, ‘Une image de Sainte Cicercule’, in: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, derde reeks, 2 (1930), p. 135-136 (met afbeelding).

74

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten De voorstelling van vrij veel Antwerpse al dan niet plaatsgebonden devotieprentjes uit de zeventiende en de achttiende eeuw staat binnen een achthoek. Hierbij is de basis van het (rechthoekige) koperplaatje steeds korter dan de hoogte. De gegraveerde tekst bevindt zich buiten de achthoek. Er bestaan zulke achthoekige Antwerpse prentjes voor Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht te Antwerpen (kapel aan de Schoenmarkt),343 de H. Waldetrudis te Bergen,344 de H. Aldegondis te Mespelare,345 Onze-Lieve-Vrouw te Neerwaver,346 de H. Hubertus te Niel,347 de H. Gertrudis te Nijvel,348 Onze-Lieve-Vrouw van de H. Eik te Oirschot349 en Notre Dame de Bonne Fin te Sobruicq bij Sint-Omaars.350 Achthoekige prentjes werden in de Scheldestad ook gegraveerd voor verder afgelegen bedevaartplaatsen, zoals Burgos (Christus), Napels (H. Januarius), Praag (H. Wenceslas) en, wat mariale genadeoorden betreft, voor Barcelona, Crea, Czestochowa, Heiliger Berg, Lechfeld, Liesse, Madrid, Messina, Mondovi, Montserrat, Napels, Passau en Trapani.351 Een anoniem gravuurtje met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Gratie (vereerd te Scheut) in een achthoekige omlijsting komt wellicht eveneens uit een Antwerps atelier.352 Het toont het Mariabeeld in een tabernakel op een boomstronk. Dezelfde 343 Anonieme kopergravure; formaat: 92 × 69 mm; tekst: ‘Onse Liue Vrouwe van toevlucht Inde kerck hof straet.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 850. De Kerkhofstraat heet nu Schoenmarkt. 344 Gesigneerd: Th. van Merlen. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Bergen, nr. 1.2. 345 Toe te schrijven aan Alexander Goetiers, zie: Thijs, Antwerpen, p. 73 (afbeelding). 346 Kopergravure; formaat: 130 × 88 mm; signatuur: Fred. Bouttats junior; tekst: ‘L’Arche d’Alliance dict N. Dame de la Basse Wavre De la Paix et Concorde Trescelebre a 700 an par Miracles et guerissons.’ Het gaat om een heruitgave uit 1750 van een oudere gravure, zie: G. Van Haeperen & J. Martin, Basse-Wavre, 1628-1978: “350e anniversaire de la donation de la châsse par l’archevêque de Malines Jacques Boonen en 1628. Catalogue (Basse-Wavre, 1978), p. 39. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 796. 347 Gesigneerd door Cornelis van Merlen. Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 114. 348 Gesigneerd: T. van Merlen. Madou, De Heilige Gertrudis, deel 1, p. 338 en deel 2, plaat 57-b. 349 Gesigneerd: Jacobus de Man. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Oirschot, nr. 1 en 5. 350 Er zijn twee prenten bekend. Het gaat om een gravure van Peter van Lisebetten, uitgegeven door Adriaen Possemiers, zie: Thijs, Antwerpen, p. 40 (afbeelding). Een tweede prent heeft dezelfde voorstelling maar een andere tekst en de signaturen H. Carlier delin. en P. Clouwet fe. Exemplaar: mas, nr. 64.76.4801 (voorheen vma). 351 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) onder de aangegeven plaatsnamen. Zie voor Madrid en Napels ook: Thijs, Antwerpen, p. 25 en 131. Burgos: signatuur: Th. van Merlen; exemplaar: mas, nr. 58.43.416 (voorheen vma). Heiliger Berg: kopergravure; formaat: 95 × 70 mm; gesigneerd door Gaspar Huberti; tekst: ‘B.V. Maria de Monte Sancto in Regno Boemiae supra ciuit Przibram.’ Lechfeld: kopergravure; formaat: 91 × 63 mm; gesigneerd door Franciscus Huberti; tekst: ‘Maria Hilf avf dem Lechfeldt’; exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 526. Liesse: kopergravure; formaat: ca. 91 × 64 mm; signatuur: V. Gasp. Huberti; tekst: Nostre Dame de Liesse; exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 553. 352 Kopergravure; formaat: 93 × 64 mm; tekst: ‘Nostra Domina de Gratia in Schevt.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 753.

75

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 14. Lier, ‘den H. Gommarus die g’eert wordt tegen de gesletentheijt in sijne Collegiale kercke.’ Anonieme burijngravure op perkament (96 × 68 mm). Voorbeeld van een voorstelling met boogvormige bovenzijde – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, A.1.1.4

voorstelling vinden we op een ander evenmin gesigneerd zeventiende-eeuws koperplaatje, maar met dit verschil dat er zich aan de voet van het beeld verscheidene bedevaarders bevinden.353 Van dit laatste prentje zijn enkel de hoeken aan de bovenzijde afgeschuind. Een dergelijke zeshoekige vorm ontmoeten we eveneens bij sanctjes van Joannes vanden Sande en Hendrik Leys voor het Miraculeus Kruis van Maastricht.354 Bij enkele zeventiende- en vroegachttiende-eeuwse bedevaartprenten vormt de bovenzijde van de verder rechthoekige voorstelling een boog. We kennen daarvan 353 L. Crick, ‘Plaque ayant servi à imprimer les images de dévotion du pèlerinage de Scheut’, in: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, derde reeks, 1 (1929), p. 84-85 (met afbeelding). 354 Kopergravure (formaat: ca. 90 × 62 mm) van het iconografische type: het kruis omringd door zes bedevaarders met op de achtergrond ex voto’s. De tekst leest: ‘Cecy est le vraij Pourtrait […].’ Signatuur: Joan. vanden Sande. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 574. Van twee kleinere prentjes (respectievelijk gesigneerd Io. van Sande en H. Leys) worden de exemplaren in RG beschreven in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Maastricht, nr. B-12 en B-13.

76

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten voorbeelden voor de H. Dimphna te Geel,355 de H. Gummarus te Lier,356 het Miraculeus Kruis te Maastricht,357 Onze-Lieve-Vrouw van Ter Lucht te Sint-AndriesBrugge,358 en Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid te Verviers.359 De prent die de Mechelse graveur Joseph Hunin in 1808 voor de verering van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën te Denderwindeke sneed, is vierkant.360 Dit is uitzonderlijk: bedevaartprenten, kleine zowel als grote, zijn bijna zonder uitzondering gedrukt met rechthoekige platen waarvan de hoogte en de basis ongelijk zijn. De meeste prenten tonen een opstaande figuur, vandaar dat zij veelal de vorm hebben van een rechthoek in de hoogte. Opteerde men toch voor een oblongformaat, dan gebeurde dat doorgaans om de voorstelling in een landschap te situeren. Zo gunt de veduteschilder Guillaume du Tielt ons op zijn prent voor Onze-Lieve-Vrouw ten Kerselare (Edelare) uit 1617 een panoramische blik op de wijde omgeving van de bedevaartlocatie.361 Abraham van Diepenbeek koos een oblongformaat voor de gravure die hij op vraag van de minderbroeders van Sint-Truiden in 1642 voor Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos ontwierp. Zo kon hij er de bucolische omgeving van het kapelletje met de toestromende bedevaarders op uitbeelden.362 De anonieme ontwerper van 355 Kopergravuurtje; formaat: ca. 98 × 61 mm; signatuur: Ioan vanden Sanden; tekst: S. Dimpna Virg. et Mart. et S. Gerebernvs Mart. VVt Irlant Dimpna schoon, de Coninx dochter siet […]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 404. 356 Anoniem gravuurtje. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Lier, nr. A1.1.4. 357 Er zijn drie verschillende prentjes bekend. Er is een uitgave gesigneerd met Ia. De Man (formaat: ca. 93 × 64 mm) en met de tekst: ‘Le vraij Pourtrait du crucifix miraculeux […]’ (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 575). Een tweede prentje heeft de signatuur Jo. v. Sande (exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Maastricht, nr. B-10 en B-11); type: crucifix tussen twee kandelaars. Ten derde is er een sanctje (formaat: ca. 92 × 62 mm), gesigneerd I. v. Sande; type: crucifix op het altaar en acht vereerders; tekst: ‘S. Crux Mosae Traiecti. Vraije effigie de la croix miraculeuse […]’ (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 565). 358 Prent van Cornelis van Cauckercken, uit 1666, zie: Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 38-41 (met afbeelding). 359 Drie prentjes respectievelijk getekend Abr. Geloude, Jacobus de Man en Jacobus de Man le Père. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Verviers, nr. 1, 5 en 6. 360 Formaat: ca. 170 × 170 mm. De centrale voorstelling, de H. Maagd met Haar Zoon en het kerkgebouw, is gevat in een ovale omlijsting, met daaromheen zes staakkapelletjes die, samen met de kerk (als de zevende statie) de zeven weeën van Maria symboliseren. Exemplaar: mas, nr. 64.76.7739 (voorheen vma). 361 Van Heurck, Les drapelets, p. 111 (afbeelding) en 113. Moderne afdruk van de koperplaat (285 × 410 mm). Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Edelare, P4. 362 Prent gegraveerd door Jacobus Neeffs. De prent die de witheren van Averbode op hun beurt voor dezelfde devotie in 1642 door Theodoor Jonaszoon van Merlen lieten snijden, vertrok van hetzelfde concept, zie: Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 135-145 (afbeeldingen tegenover p. 8 en 9); Thijs, Antwerpen, p. 78 (met afbeelding); Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 101 (met afbeelding). Zie ook afb. 1.

77

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 15. Lovenjoel, Sint-Lambertusverering. Anonieme oblongvormige burijngravure (130 × 179 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 947

de Sint-Lambertusprent voor Lovenjoel prefereerde eveneens een rechthoek in de breedte om naast het altaar een groep bedevaarders met hun dieren weer te geven evenals een vergezicht op de dorpskerk en omgeving.363 Het langwerpige formaat stond Ludovicus Fruytiers in 1763 dan weer toe om op de prent die hij (wellicht naar een ouder voorbeeld) voor Onze-Lieve-Vrouw van den Akker te Minderhout graveerde, zowel de H. Maagd en enkele bedevaarders weer te geven, als de contouren van de kapel, de parochiekerk en de kerk van Hoogstraten.364 Joannes de Wael greep eveneens naar die vorm voor zijn topografische devotieprent ter ere van OnzeLieve-Vrouw van Gaverland te Melsele. Het bijschrift verwoordt expliciet zijn opzet: ‘Waerachtigh afbeltsel vande kappelle ende 15 statien van O.L.V vant gaverlant in de procaie [lees: prochie] van Melcele land van Waes.’365 Ook de Mechelse gra363 R. van der Linden, ‘Bedevaartprenten en bedevaartvaantjes. St.-Lenaarts - Aalst, Herdersem en Lovenjoel-Leuven’, in: Oostvlaamse Zanten, 58 (1983), p. 44-48 (p. 46) (afbeelding). 364 Thijs, Antwerpen, p. 89 (met afbeelding); Lemmens & Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”’, p. 369 en 374; Pesch, Wallfahrtsfänchen, p. 248, met een reproductie van een gravure die duidelijke verschillen vertoont met het exemplaar afgebeeld in Thijs¸Antwerpen. 365 Formaat: 155 × 226 mm. De Meyer, Volksprenten, p. 71 (afbeelding). Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Gaverland; Van Heurck, Les images,

78

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten veur Antonius Opdebeeck had ruimte in de breedte nodig om op zijn Sint-Hubertusprent voor Elewijt uit 1756 een omvangrijk programma uit te beelden: episodes uit het leven van de heilige, een jachttafereel, de parochiekerk en haar landelijke omgeving evenals het wapen van de familie van Marselaer.366 Dat de graveur die in 1631 de propagandaprent ten behoeve van het H. Bloed te Brugge sneed, een oblong formaat zou kiezen, lag voor de hand, daar hij de langwerpige en traditioneel in horizontale stand aan de gelovigen getoonde cilinder met de kostbare reliek in ‘langde ende dickte’ moest weergeven.367 Zoals reeds vermeld bezaten ook de kleine ‘briefkens’ die, naar het voorbeeld van de H. Driekoningenbriefjes uit Keulen, verspreid werden ter ere van de H. Donatus, de H. Hubertus en de H. Drie Koningen, een oblongformaat. Tweedelige huiszegens en de andere als diptiek geconcipieerde bedevaartprenten kregen onvermijdelijk in hun geheel die vorm.

3.6. Formaten: eenheid en verscheidenheid 3.6.1. Kopergravures: niet standaard in standaardformaten De standaardformaten die in de Antwerpse devotieprentenproductie algemeen gebruikelijk waren, vinden we uiteraard terug bij de bedevaartprenten die in de Scheldestad gegraveerd en uitgegeven werden. Standaardformaten boden in de groothandel het voordeel dat afnemers zich vooraf al min of meer een idee konden vormen van de prenten zonder ze gezien te hebben. Voor gemene beeldekens (dit wil zeggen de meest voorkomende devotieprenten) gebruikten de Antwerpse graveurs koperplaatjes van circa 90 bij 60 mm. Dobbele beeldekens werden gegraveerd  op plaatjes van ongeveer 120 bij 90 mm. De halve beeldekens waren bij benadering 60 mm hoog en 45 mm breed.368 Men merke hierbij op dat de verhouding tussen basis en opstaande zijde bij zulke ‘dubbele’ en ‘halve beeldekens’ overeenstemt met die van de zogeheten rechthoek van Pythagoras die reeds in de incunabeltijd popu-

p. 88-89 (waar de prent een rechthoekig vaantje genoemd wordt). De bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap bezit bovendien een kleiner, anoniem en in kopergravure uitgevoerd bedevaartprentje in oblongvorm (formaat: 65 × 92 mm) voor Gaverland, met eveneens de uitbeelding van de kapel en haar ruime omgeving. De tekst ervan luidt: ‘De vermaerde cappelle van Onse Lieve Vrouwe op het gaeverlant tot melsele.’ Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Gaverland, P1. 366 Een reproductie van een late afdruk van de dan al erg versleten koperplaat is te vinden in Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 175. 367 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed te Brugge in de 17de en 18de eeuw’, in: Album Albert Schouteet (Brugge, 1973), p. 197-210 (p. 200-201, met afbeelding). J. Koldeweij, K. Boertjes, M. Kruip e.a. (red.), Geloof & geluk: sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen (Arnhem, 2006), p. 178 (afbeelding). 368 De in dit werk opgegeven afmetingen van kopergravures betreffen in principe de indruk van de plaatrand in het papier of het perkament. Daar deze ‘moet’ niet steeds duidelijk zichtbaar is, zijn sommige opgaven benaderend.

79

deel 1 – over woorden en objecten lair was bij drukkers.369 Prenten waarvan het formaat dat van de ‘dobbele beeldekens’ overschreed, functioneerden meestal als wandprenten. Sommige Antwerpse prentjes voor de mariale culten te Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes),370 Handel371 en Kevelaer bestaan zowel in het ‘dobbele’ als in het ‘gemene’ formaat. In het geval Kevelaer gingen beide edities uit van eenzelfde persoon, de graveur Cornelius de Boudt.372 Voor bepaalde culten kwamen ook zowel ‘halve’ als ‘gemene beeldekens’ met eenzelfde voorstelling op de markt. Joannes vanden Sande leverde beide formaten voor Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge te Kortrijk,373 en Michiel Bunel voor Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel.374 Voor Onze-Lieve-Vrouw van de H. Eik te Oirschot zijn prentjes van 90 bij 64 mm bewaard op naam van de Antwerpse plaatdrukker en uitgever Jacobus de Man en vrijwel identieke halve formaatjes (65 × 45 mm) met de signatuur van Joannes vanden Sande.375 De bedevaartprenten voor Onze-Lieve-Vrouw van Lebbeke bestonden tijdens de achttiende eeuw in drie verschillende formaten met alle ongeveer dezelfde afbeelding. De grootste is duidelijk een wandprent. De kleinere uitgaven behoren tot de types gemene en halve beeldekens.376 De vereerders van het wonderkruis te Uden konden kiezen tussen een wandprent van 360 bij 230 mm (met een chronogram verwijzend naar 1697), een prentje van het gemene formaat en een ‘half beeldeken.’377 De Antwerpse plaatdrukker Hendrik Leys publiceerde in de eerste helft van de negentiende eeuw voor Scherpenheuvel een wandprent van ongeveer 323 bij 215 mm en een verkleinde en 369 L. Gilissen, ‘Contribution à l’archéologie du livre incunable’, in: Drukkerijen en papiermolens in stad en land van de 14de tot de 16de eeuw. Economische en sociale aspecten (Brussel, 1976), p. 337-357 (p. 339). 370 Een uitgave van graveur Joannes vanden Sande (formaat: 130 × 90 mm) en een van handelaar Arnold Wielans (formaat: 92 × 64 mm) met dezelfde voorstelling. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Brussel, nr. B.1.1 en B.1.2. 371 Drie prenten: een gesigneerd door de handelaarster Susanna Verbruggen (formaat: 112 × 84 mm), een door haar opvolgster, Isabella Hertsens (formaat: 90 × 57 mm) en een door nog een andere Antwerpse handelaarster, Anna Maria Bunel (formaat: 80 × 60 mm). Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 109-110. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Handel, nr. 1-2. 372 Formaten: 118 × 85 mm en 92 × 65 mm. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 5 en 6. 373 Signatuur: J. V[an den] Sande; formaat: 94 × 66 mm . Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 511. Twee halve formaatjes: 64 × 42 mm en 64 × 43 mm; signatuur: J. v. Sande. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kortrijk, nr. 1 en 2. 374 Formaten: 94 × 65 mm en 65 × 44 mm. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel, nr. 9 en 10. Het prentje met het kleinste formaat is de rechterhelft van een prentje van 65 × 90 mm. Exemplaar volledig prentje: UA, Collectie Thijs, nr. 731. 375 Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 110. 376 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 151-159 (met afbeeldingen). 377 Uitgaven van Philibert Bouttats junior (360 × 230 mm), van Jacobus de Man le père (90 × 63 mm) en van Susanna Verbruggen (65 × 45 mm). Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 111 (met afbeelding Verbruggen), zie ook de reproductie van de wandprent aldaar op p. 6.

80

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten vereenvoudigde weergave ervan die 88 bij 65 mm mat.378 Met deze verschillende formaten trachtte men aan de mogelijkheden van ieders geldbeurs tegemoet te komen. Voor Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand te Brussel beschikte men in de achttiende eeuw over een koperplaatje van slechts 59 bij 42 mm.379 De Chalcografie van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit een anoniem koperplaatje van 64 bij 45 mm voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle.380 Een eveneens naamloos prentje voor het H. Sacrament van Mirakel te Leuven is gedrukt met een plaatje dat niet meer dan ongeveer 66 bij 45 mm mat.381 Meestal echter zijn er van zulke kleine prentjes twee op één plaatje van het gemene formaat gegraveerd. Dat leverde tijdwinst op bij het drukken. Men hoefde de afdrukken achteraf enkel nog verticaal door te snijden. Zulke ontdubbelde ‘halve beeldekens’ meten elk uiteraard ongeveer 60 bij 45 mm.382 Koperplaatjes van het gemene formaat met daarop twee prentjes zijn in de Scheldestad gegraveerd voor Mariaculten te Antwerpen,383 Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes),384 Duffel,385 Kamerijk,386 Kevelaer,387 Mechelen (Hanswijk),388 Oirschot,389 Scherpenheuvel,390 Verviers,391 en Wijnegem.392 Antwerpse producen378 Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 197, noot 29. 379 Tekst: ‘Nostre Dame de Secours onse Lieue Vrou van bijstant.’ De signatuur is onleesbaar. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Brussel, P1. 380 Tekst: ‘Nostre Dame de Hal Renomee par Miracles et Grant Concours du Monde.’ 381 Tekst: ‘SS. Sacramentvm Miraculosum Lovanij aput [sic] P.P. Augustinianos - Colitur. Dom. 1. quad. et Dom. 3. post pen.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 535. 382 Thijs, Antwerpen, p. 119-121. 383 Tekst: ‘het Belt van Onse Lieve Vrou in de Groote Kerck tot Antwerpen.’ Enkel de rechterhelft (65 × 44 mm) is voorhanden en draagt de signatuur van de Antwerpse uitgeefster Isab: hertsens. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 183. 384 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Brussel, nr. B.1.3 (anoniem). 385 Anoniem prentje met twee verschillende voorstellingen, achttiende eeuw, zie: Dom, De geschiedenis, p. 242 en afbeelding tegenover p. 240. Exemplaar: mas, nr. 64.76.5131 (voorheen vma). Kopergravuurtje; formaat: ca. 66 × 45 mm; tekst: ‘Ons Live Vrov van Dvffel’; signatuur Jo. vanden Sande. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 394. 386 Kopergravuurtje, gesigneerd G. Huberti. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kamerijk, nr. 5. 387 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 3, 7, 26, 35-37, 45-47, 51, 55 en 58. Exemplaar van de rechterhelft van de uitgave van J.C. Craen: mas, nr. 64.76.4773 (voorheen vma). 388 Prentje (formaat: 64 × 90 mm) met twee vrijwel identieke voorstellingen. Tekst: ‘Effigies B. Mariae in Hanswijck Mechliniae miraculis clara.’ Rechtsonder gesigneerd: No[rbertus] Van [den] Sande. Exemplaar:UA, Collectie Thijs, nr. 646. 389 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Oirschot. 390 Prentje (formaat: 64 × 90 mm) met twee bijna identieke voorstellingen. Rechtsonder gesigneerd: Michiel bunel. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 731. 391 Antwerps kopergravuurtje, gesigneerd C. de Boudt. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Verviers, nr. 3. 392 Tekst: ‘Miraculeus Belt van ons L. Vrou van Wyneghem.’ Enkel de rechterhelft (formaat: 65 × 43 mm) is voorhanden. Anoniem. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 801.

81

deel 1 – over woorden en objecten ten leverden zulke halve prentjes ook voor verder afgelegen bedevaartplaatsen. Zo onder meer voor de mariale bedeoorden Altötting, Frydek, Grandola, Heiliger Berg, Kevelaer, Maria-Brunn, Maria Zell, Marienbaum, Valle de Vigezzo in Re, Zarosice en voor de Christus van Burgos, het H. Bloed te Waldürn en het Jezuskind in Wenen.393 Van verschillende prentjes voor het H. Kruis van Maastricht bleven niet ontdubbelde exemplaren bewaard, alle van Antwerpse origine. Zij geven een goed idee van de terzake bestaande mogelijkheden. Op de gravuurtjes (64 × 91 mm) die de plaatsnijder Franciscus Huberti (meester in 1656-1657 en overleden op 27 december 1687) uitgaf, stonden twee bijna identieke afbeeldingen,394 elk voorzien van een Franse tekst. Onderaan rechts staat de signatuur ‘F. Huberti.’ Joannes vanden Sande bracht twee types op de markt. Het ene type (61 × 92 mm) bevat twee quasi identieke voorstellingen van het kruis binnen een zeshoek, met elk een Franse legende én de signatuur ‘Io. van Sande[n].’ Het andere type (62 × 90 mm) heeft twee slechts gedeeltelijk gelijkende voorstellingen (links zijn de vereerders twee mannen, rechts een man en een vrouw met kind), allebei gevat in een ovale omlijsting. Links staat een Franse en rechts een Nederlandse tekst. De signatuur ‘Joan van[den] Sande’ is (vrij onlogisch) in het midden aangebracht, zodat die bij het versnijden in twee delen gesplitst werd. De prent van Hendrik Leys (63 × 92 mm) bevat twee verschillende voorstellingen van het kruis (links in een ovale omlijsting en rechts in een zeshoek) met links een Nederlandse en rechts een Franse tekst en enkel rechts de signatuur ‘H. Leys.’395 Voor Kevelaer en Scherpenheuvel bestaan Antwerpse gra-

393 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), op de geciteerde plaatsnamen. Voor Maria-Brunn en Zarosice, zie: Thijs, Antwerpen, p. 36 en 38 (afbeeldingen). Frydek: kopergravuurtje (formaat: 63 × 90 mm) met twee afbeeldingen; tekst: ‘B.V. Fridcensis Ora pro nobis’; signatuur: Joan Verijcke[n]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 401. Heiliger Berg: rechterzijde van gravuurtje (formaat: 64 × 45 mm); tekst: ‘B.V. Maria de Monte Sancto in Regno Boem miraculis Clara’; signatuur: Cornelius de Boudt. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 456. Maria Zell (geciteerd bij de voorstellingen in een ovale omlijsting). Exemplaar: PcA. Marienbaum: rechterzijde van gravuurtje (formaat: ca. 62 × 45 mm); tekst: ‘Afbeeldinghe vant Miraculeus beeldt van ons L.V. tot Marien boom int lant van Cleef geopenbaert door een hemelse stemme, gevonden in een getrapten boom’; signatuur: Michiel Cabbaeij. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 627. 394 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 580. Meerdere op één koperplaatje gegraveerde voorstellingen waren nooit geheel identiek, ook al was dat eventueel de bedoeling van de graveur. Bij lithografieën lag dat anders. Lithografen konden vrij gemakkelijk meerdere identieke afbeeldingen op steen brengen door middel van overdrukpapier. Dat een steendrukprent uit een blad met meerdere voorstellingen komt, kan men zien wanneer op de afdruk nog één of meer lijnen aanwezig zijn die aangeven waar men de exemplaren van elkaar diende te snijden. Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 291. 395 De geciteerde exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 589, 566 en 571. Van het tweede type van J. vanden Sande bevindt zich ook een exemplaar in het SAT.

82

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten vuurtjes van het ‘gemene’ formaat waarop vier te versnijden prentjes voorkomen. De uitgave voor Scherpenheuvel, gesigneerd door Hendrik Leys en bestaande uit vrijwel identieke afbeeldingen, is wellicht gedrukt met een koperplaatje dat oorspronkelijk voor Kevelaer gesneden was.396 De achttiende-eeuwse langwerpige briefjes ter ere van de H. Drie Koningen, de H. Donatus en de H. Hubertus hadden ook allemaal min of meer dezelfde afmetingen (40 × 100 mm). Zij werden gedrukt met koperplaten waarop een aantal van deze prentjes gegraveerd was.397 Voor de Sint-Donatusdevotie in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen bijvoorbeeld beschikte men over een plaat van 207 bij 325 mm, met daarop (verdeeld over drie kolommen) vijftien briefjes, waarvan tien in het Nederlands en vijf in het Frans.398 Meerdere zogeheten slikprentjes (een door volkskundigen geïntroduceerde term voor een marginaal maar wel tot de verbeelding sprekend verschijnsel) stonden ook steeds op één drukplaat.399 Een antiklerikaal boekje uit 1884 vertelt over een juffrouw die te Antwerpen een prentje van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand koopt om te genezen van zenuwkoorts. De verkoopster uit de religieuze boekhandel snijdt het prentje uit ‘een blad papier dat veel op post-timbers geleek en zegt daarbij: “Jufvrouw u moet dit nuchter innemen en bidden.”’400 Naar een bedevaartplaats verwijzende en specifiek als slikprentjes geconcipieerde uitgaven zijn voor onze streken echter niet bekend. Religieuze wandprenten bezaten uiteenlopende formaten. Wanneer Antwerpse uitgevers op eigen initiatief zulke gravures uitgaven, trachtten zij toch min of meer een standaardformaat aan te houden. Zij gebruikten daartoe koperplaten waarvan de hoogte tussen 235 en 245 mm en de breedte tussen 135 en 155 mm schommelde.401 Onder deze gravures bevinden er zich voor de mariale bedevaartplaatsen

396 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 30, 38, 52, 61, 63 en 64; Scherpenheuvel, nr. 23. Zie ook: Plötz, Maria Kevelaer, p. 42 (nr. 46); D. Pesch, Volkskunst am Niederrhein (Keulen, 1980), p. 290 (nr. 615, Kevelaer: C. de Boudt). Exemplaren van de uitgaven van J.C. Craen en H. de Cock voor Kevelaer: MAS, nr. 64.76.1630 en 64.76.1626 (voorheen VMA). 397 Bij de productie van niet-plaatsgebonden devotieprenten kwam het vaker voor dat meerdere prentjes op een plaat stonden dan bij die van plaatsgebonden uitgaven. A.K.L. Thijs, ‘Notities voor een studie van de Antwerpse 17de-eeuwse suffragia’, in: De Gulden Passer, 61-63 (1983), p. 578-581 en 590, met op p. 581 een afbeelding van de helft van een blad onversneden suffragia; Thijs, Antwerpen, p. 16 en 121; Lemmens & Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”’, p. 375-377. 398 Thijs, Antwerpen, p. 122 (afbeelding). 399 In Oostenrijk drukte men meestal achttien afbeeldingen (zes afbeeldingen in drie rijen), zie: Gugitz, Das kleine Andachtsbild, p. 81-82; C. Schneegass, ‘Schluckbildchen. Ein Beispiel der Populärgraphik zur aktiven Aneignung’, in: Volkskunst, 6 (1983), p. 27-32. 400 G. Claes, De Antwerpsche jufvrouwen (Antwerpen, 1884), p. 26-27. Zie ook: A. de Lattin, Sinjorenstad. Antwerpen rond de jaren ‘80 tot 1900, (Antwerpen, 1944), p. 107. 401 Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 119-120. Exemplaren: PcA en RG.

83

deel 1 – over woorden en objecten Hanswijk (Mechelen),402 Kevelaer403 en Scherpenheuvel,404 voor de H. Zaligmaker te Gembloers en voor het H. Sacrament van Mirakel bij de Gentse augustijnen.405 De ‘Udense’ Kevelaerprent van Cornelis van Merlen behoort met 238 bij 138 mm eveneens bij dit formaattype. Enkel wanneer zij op een ruime afzet konden rekenen, brachten de commerciële uitgevers, tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw vrijwel allemaal te Antwerpen gevestigd, op eigen initiatief en risico bedevaartprenten op de markt. Wenste een bedevaartinstantie in een minder druk gefrequenteerde cultusplaats over prenten te beschikken, dan moest zij zelf het initiatief nemen. Zij kon dan, bij het plaatsen van de bestelling te Antwerpen of elders, voor niet-gestandaardiseerde afmetingen kiezen in overeenstemming met de voorhanden financiële middelen, het beoogde publiek én de gekoesterde ambities. Koos de opdrachtgever een niet-Antwerpse graveur dan gebeurde het dat die een minder gebruikelijk formaat koos. Buiten Antwerpen hielden graveurs (die daar overigens slechts af en toe de opdracht kregen om een devotieprent te snijden) zich niet noodzakelijk aan de toch vooral in functie van de internationale handel tot stand gekomen ‘Antwerpse’ standaarden. Standaardformaten kwamen vooral voor bij de zogeheten inlegprentjes. 3.6.2. Houtsneeprenten en lithografieën: verscheidenheid troef Het geringe aantal bewaard gebleven houtsneeprenten staat niet toe na te gaan of hier standaardmaten voor golden. Wel zijn voorbeelden aan te halen waarbij men voor houtsneden die naar kopergravures werden nagesneden, het formaat van het origineel min of meer overnam. Zo benadert de houtsnede voor de prent van de H. Wivina te Groot-Bijgaarden (92 × 75 mm) het formaat van het in 1722 door Jacobus Harrewijn in koper gegraveerde prototype.406 Het is belangrijk hierbij op 402 Prent van 236 × 140 mm, omstreeks 1665-1676 uitgegeven door de naar Leuven uitgeweken Antwerpse plaatdrukker en prentenhandelaar Michiel Hayé. De plaat is afgedrukt op een vel papier van 315 × 216 mm. Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Mechelen, Hanswijk, P3. 403 Anonieme gravure. De teksten zijn gegraveerd in de plaat (formaat: 242 × 135 mm): ‘Consolatrix afflictorvm ora pro nobis. Onse L.V. van Kevelaer’ (op twee banderollen); onderaan in een cartouche: ‘Maria Mater Iesv consolatrix afflictorvm sacelli Societ. Iesv Lvxembvrgi miracvlis clara.’ Handgekleurd exemplaar (gedrukt op papier van 320 × 185 mm). Exemplaar: MAS (voorheen VMA). 404 Uitgave van Gaspar de Hollander van na 1658-1659. Gravure van 246 × 153 mm. Het vel papier meet 395 × 260 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 968. 405 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Gembloers, nr. B-1 (uitgave van Cornelis van Merlen) en (2001), afdeling Gent, nr. 1 (uitgave van Franciscus Huberti). 406 Onder de houtsnede staat: ‘S. Wivina, Patroonersse tegen de Peste […] wiëns H. Reliquien berusten in de Kerk der Parochie van Grooten Beygaerden.’ Een impressum ontbreekt. Druk uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Het geheel is gevat in een zware gedrukte omlijsting. Drukspiegel: 171 × 105 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 916. Een exemplaar van de gravure van

84

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten te merken dat xylografen gravures die zij wensten te kopiëren niet hoefden na te tekenen op het uit te snijden houtblok. Zij kenden verschillende andere methoden om een afdruk van een kopergravure op hout over te brengen.407 De houtsnede voor het Leuvense H. Sacrament van Mirakel die, blijkens het typografisch toegevoegde chronogram, in 1804 op de markt kwam, beantwoordt zowel inzake voorstelling als inzake formaat (84 × 64 mm) aan een voor deze cultus uitgegeven kopergravure van het gemene formaat.408 Bij de houtsneden treffen we bij wijlen indrukwekkende formaten aan. Tot de grootste voorbeelden behoort een prent voor Onze-LieveVrouw van Scherpenheuvel van 320 bij (ongeveer) 260 mm uit de vroege zeventiende eeuw.409 Philippus J. Lecuyer drukte omstreeks 1770 voor Onze-Lieve-Vrouw van Weert een prent van 323 mm hoog en 225 mm breed.410 De eerder aangehaalde anonieme houtsnede die voor Kevelaer gesneden was maar ook voor Halle diende, is 258 mm hoog en 136 mm breed. De houtsnede met de voorstelling van OnzeLieve-Vrouw en de kerk van Halle op Den Godzaligen Huys-zegen, uitgegeven door P.J. Brepols, meet 250 bij 173 mm. De drukspiegel (die verder nog de gebeden en de afbeelding van het kruisbeeld omvat) is 306 bij 363 mm.411 De bladen van Brepols’ Religieuze Reeks bestaan voor een vrij aanzienlijk deel uit teksten in typografie. De volksprent voor de Sint-Corneliusverering te Beerse van de weduwe H. Bontamps

J. Harrewijn bevindt zich in RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Groot-Bijgaarden, P1. Harrewijns gravure is ook gebruikt als frontispice in: Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse der edele en vermaerde abdye van Grooten Bygaerden (Brussel: E. de Grieck, 1722). Beschreven in STCV: nr. 7026097. Zie voor de Franstalige editie van dit werk: E.H. van Heurck, Les Harrewijn. Jacques, Jacques-Gérard, François, Jean-Baptiste et leurs descendants (Antwerpen, 1920), p. 15. 407 A.M. Villon, Nouveau manuel complet du graveur en creux et en relief, contenant les procédés anciens et modernes, 2 delen (Parijs, 1978), deel 2, p. 19 (op basis van een tekst van Papillon). 408 De typografisch toegevoegde tekst bevat het chronogram ‘eCCe hostIa MIserICorDIae’ dat naar 1804 verwijst. De houten drukvorm kan ouder zijn. G. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden in verband met het H. Sakrament van Mirakel te Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 7-16 (p. 14-15) (afbeeldingen). Van deze houtsneeprent verschenen minstens twee edities. Bij de ene editie staat het chronogram boven, bij de andere onder de houtsnede. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 536 en 535. De houtsnede komt ook voor als frontispice in: Historie ende mirakelen van de Alderheyligste Hostie in het jaer MCCCLXXIV tot Middelburg in Zeeland in zienlyk vleesch veranderd, van daer naer Keulen, ende van Keulen naer Loven overgebragt, alwaer zy in de kerk der EE.PP. augustynen tot grooten troost der geloovige bewaerd wierd, en nu in S. Jacobs kerk verplaetst (Leuven: T. Franckx, [1804]). Exemplaar in UNICAT. 409 M. De Meyer, ‘Een oude bedevaartprent van Scherpenheuvel’, in: Volkskunde, 55 (1954), p. 144-145 (met afbeelding). 410 De houtsneeprent voor Onze-Lieve-Vrouw van Marienbaum van dezelfde uitgever is ongeveer even groot (324 × 226 mm). Van den Berg & Rooijakkers, ‘Een prentenmaker zonder pers’, p. 276-277 (met afbeeldingen op p. 300 en 301). 411 Het vel waarop het exemplaar van PcA is gedrukt, meet 340 × 390 mm. Exemplaar: RG, Vaantjes en huiszegens, Hz. 2.

85

deel 1 – over woorden en objecten heeft een drukspiegel van 335 bij 285 mm. De houtsnede zelf meet 267 bij 118 mm.412 De Mechelse drukker-uitgever Petrus Joseph Hanicq vernoemde in zijn fondscatalogus van 1820 de bedevaartprenten voor Halle en Scherpenheuvel die hij twee jaar vroeger op de markt bracht in folio’s. De drukspiegel ervan meet respectievelijk 346 bij 204 mm en 343 bij 205 mm en is grotendeels ingenomen door een houtsnede. De bladen waarop Hanicq deze folio-uitgaven drukte, zijn ongeveer 400 mm hoog en 250 mm breed.413 Hanicqs fondscatalogus uit 1820 vermeldt tevens negen houtsneeprenten in octavo, waarvan er vier verband houden met een bedevaartcultus. Het betreft de mariale bedevaartplaatsen Halle (in de catalogus aangeduid als prent nummer 10), Scherpenheuvel (nummer 11), Kevelaer (nummer 12) en Hanswijk te Mechelen (nummer 13). De fondscatalogus van 1825 (die in het totaal tweeëntwintig verschillende prentuitgaven omvat tegenover vijftien uitgaven in 1820) maakt melding van nog een nieuwe bedevaartprent (nummer 17): een Kleine O.-L.-V. van Alsemberg, in-8°. Het papier waarop de in octavo Hanicq-prent voor Hanswijk (nummer 13) gedrukt is, meet 185 bij 120 mm. De drukspiegel ervan is 154 mm hoog en 94 mm breed. De voorstelling (met inbegrip van de omlijsting) is 145 bij 94 mm. Bedevaartprenten op groot formaat werden met de doorbraak van de lithografie vanaf de jaren dertig van de negentiende eeuw steeds minder zeldzaam. Omvangrijke ontwerpen overbrengen op steen gaat vlotter en is dus goedkoper dan ze in koper graveren of in hout snijden. De gelithografeerde wandprent die de gebroeders Michiel en Jan Baptist Vinck vóór 1836 in verband met Scherpenheuvel uitgaven, heeft een drukspiegel van 415 bij 295 mm. De twee prenten voor Scherpenheuvel die Michiel Vinck na het overlijden van zijn broer (in 1836) publiceerde zijn respectievelijk 321 bij 231 mm en 424 bij 287 mm groot. Zijn Antwerpse collega-steendrukker J. Maes bracht lithografieën voor Scherpenheuvel op de markt waarvan een 425 bij 295 mm,414 een 402 bij 288 mm,415 en een van 411 bij 274 mm meet.416 Een lithografische prent voor Scherpenheuvel van Brepols & Dierckx Zoon van na 4 mei 1835 (datum waarop de firma Brepols haar nieuwe naam in gebruik nam) meet 435 bij 283 mm.417 Het is een eerder slaafse navolging van een wandprent van 424 bij 287 mm 412 G. Rooijakkers, ‘Drukkerij Weduwe H. Bontamps’, in: A.A.J.J. Van Pinxteren, e.a. (red.), Pronkstukken: Venlo 650 jaar stad (Venlo, 1993), p. 216-224 (p. 220). 413 In de periode 1818-1825 publiceerde Hanicq vijf religieuze prenten in folio. Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 185, 188, 190 en 194-198 (op p. 196: afbeelding van de prent voor Halle). 414 Handgekleurd exemplaar: PcA. Het drukkersadres luidt: J. Maes Apprt [lees: Happaert] str[ae]t Antwerp 614. 415 Exemplaar: PcA. Impressum: Uyt de steendrukkery van Maes in de appaertstraet [sic] S[ecti]on 4 N° 614 te Antwerpen. 416 Exemplaar: PcA. Impressum: J. Maes, Bogarde straet N° 682. Nog een andere wandprent van Maes voor Scherpenheuvel is gereproduceerd in: H. La Barthe & G. Renoy, Het grote feestenboek. Folklore in België (Zaventem, 1981), p. 151. 417 Reeds op 2 januari 1832 was Brepols het aanzienlijke bedrag van 9 frank schuldig aan de Brusselse lithograaf Jacquemin voor het graveren van Notre Dame de Montaigu. Deze prent kon niet

86

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten die door de Antwerpse tekenaar François van Gastel voor Vinck was ontworpen.418 Naast deze wandprenten verschenen uiteraard ook lithografische inlegprentjes. Een standaardisering daarvan kwam in Vlaanderen pas tijdens het laatste derde van de negentiende eeuw definitief op gang ten gevolge van het op de voorgrond treden van gespecialiseerde uitgevers zoals Jacob Petyt en de in 1872 te Brugge opgerichte Société de Saint Augustin.419

3.7.

Drukken op papier, perkament en zijde

De grote gravures die hierboven aan bod kwamen werden alle op papier gedrukt. Voor kleinere prenten, gaande van ‘halve’ tot ‘dobbele beeldekens’, gebruikte men ook wel perkament. Hoorn, aangewend voor de prentjes van de H. Gummarus die men in 1576 te Lier te koop aanbood, was een stevige soort perkament gemaakt van kalfsvellen en vooral bestemd voor de boekbinderij.420 De Antwerpse plaatdrukkers gebruikten liefst een duurdere soort, namelijk het fijne, blanke en effen velijn of francijn, afkomstig van doodgeboren of zeer jonge kalveren.421 Van de hoornen en papieren Sint-Gummarusprenten uit 1576 zijn geen exemplaren voorhanden, zodat niet geweten is of het houtsneden dan wel kopergravures waren. De perkamenten bedevaartprenten uit de zeventiende en latere eeuwen zijn steeds kopergravures. In 1686 schafte het kerkbestuur van Lede zich bij Jacobus de Man te Antwerpen persemynen beeldekens aan ten behoeve van de pelgrims.422 Meestal werden, rekening houdend met de ongelijke koopkracht van de bedevaarders, zowel papieren als perkamenten exemplaren verspreid. Het kerkbestuur van Hoogstraten kocht in de tweede helft van de achttiende eeuw twintig maal meer papieren dan perkamenten prentjes ten behoeve van de bedevaarders die het H. Bloed kwamen vereren: 18.000 tegenover 900. Voor veel gelovigen waren de perkamenten exemplaren te duur. Zelf betaalde het kerkbestuur vijfmaal meer voor de perkamenten dan voor de papieren prentjes. In 1753 telde het 7 gulden neer voor 200 afdrukken op perkament. Voor eenzelfde bedrag bekwam het 1000 exemplaren van de papieren versie.423 Perkamenten devotieprenten genoten ten gevolge van het prijsverschil uiteraard meer aanzien dan papieren. Een nog kostbaardere indruk gaven exemplaren die op worden teruggevonden. Vansummeren, Kinderprenten, p. 100 en 115. 418 Over Van Gastel: Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 298. In PcA berust een geporseleinde adreskaart met volgende tekst: ‘Fçois Van Gastel, Peintre & Dessinateur, Anvers. Peinture et Aquarelles & sur Etoffes. Dessin Lithographique et pour Broderie. Rue de Jésus, Son 3, N° 1218.’ Over de wandprenten van Vinck en Brepols: Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 288, 291-292, 298-300, 303-305 en 307-308 (met afbeeldingen). 419 Thijs, ‘Lithografie’, p. 88. 420 Van In, De H. Gummarus, p. 130. 421 Thijs, Antwerpen, p. 138. 422 De Brouwer, Geschiedenis, p. 47 en 90. 423 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59; Thijs, Antwerpen, p. 138.

87

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 16. Maastricht, Miraculeus Kruis. Burijngravure door Joannes vanden Sande (65 × 45 mm), afdruk op goudkleurig satijn – UA, Collectie Thijs, nr. 573

een zijden weefsel gedrukt waren. In 1611-1612 schafte de Allerheiligenkapel te Diest zich voor 28 stuiver 2,33 el levans aan ‘om beeldekens op te laeten drucken.’424 Met taf en satijn, twee onder meer te Antwerpen geproduceerde weefsels, waren mooie resultaten te bereiken. Taf kenmerkt zich door een eigen, zeer eenvoudig patroon (de taffetasbinding) met in het rapport slechts twee inslag- en twee kettingdraden. De bindingspunten zijn met het blote oog vrij goed zichtbaar. Dat is niet het geval bij satijn, dat daardoor een glad voorkomen heeft. Bij satijn lopen de inslagdraden aan de voorzijde over meerdere kettingdraden, aan de keerzijde lopen de kettingdraden over meerdere inslagdraden.425 Taf is in de achttiende eeuw ondermeer als drager aangewend voor de briefkens in verband met de verering van de H. Donatus in de jezuïetenkerken te Antwerpen en Bergen.426 Prentjes van het gemene formaat voor het H. Sacrament van Mirakel in de Sint-Goedelekerk te Brussel427 en voor het Miraculeus Kruis bij de Witte Vrouwen te Maastricht,428 zijn eveneens op taf 424 Van de Ven, ‘Devotieprentjes’, p. 167. 425 A.K.L. Thijs, De zijdenijverheid te Antwerpen in de zeventiende eeuw (Brussel, 1969), p. 35-36 en 55.

426 Voor een afbeelding van het Antwerpse briefje, zie: Thijs, Antwerpen, p. 140. Van het Bergense briefje bevindt zich een exemplaar (formaat: 40 × 103 mm) in RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Bergen, P1. Het draagt de tekst: ‘S. Donat Martir […] Ce Billet a touché la Relique de St. Donat dans l’Eglise de PP jesuites à Mons.’ 427 Zwarte druk op witte taf. Anonieme kopergravure; formaat: 88 × 64 mm; tekst: ‘Lavdetvr SS. Sacramentum. Quod anno 1370 Bruxellae a Iudeis surreptum […].’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 369. 428 Er zijn verschillende typen bekend. Van het type ‘Kruis met passiewerktuigen en Latijnse en Franse teksten’ kennen we een kopergravure (formaat: ca. 90 × 65 mm) met signatuur: Jo. v. Sande;

88

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten gedrukt. Een derde zijden prentje voor de kruisdevotie te Maastricht, zoals de twee andere gesigneerd door Joannes vanden Sande, is niet op taf maar op goudkleurig satijn gedrukt.429 Zowel in de Antwerpse jezuïetenkerk430 als in de Sint-Jacobskerk van de Scheldestad waren in de achttiende eeuw prentjes van de H. Joannes Nepomucenus op wit satijn te bekomen.431 Van het gravuurtje dat Antonius A.J. Cardon in 1770 sneed voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Bevrijding in de kerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel bestaan blauwe afdrukken op wit satijn.432 Zoals bekend, verspreidde de Antwerpse Sodaliteit der Getrouwden vanaf 1753 zijden briefkens met een aanroeping van de H. Hubertus.433 Een prent gegraveerd door Theodoor Jonaszoon van Merlen (circa 1604-1659) ter ere van het H. Sacrament in de Antwerpse Sint-Michielsabdij is eveneens op zijde gedrukt.434 Zijden prentjes kwamen echter niet alleen voor in stedelijke centra. Ook voor de Sint-Corneliusviering te Huldenberg zijn er uit de achttiende eeuw exemplaren in twee formaten bekend.435 Al de zopas geciteerde zijden prentjes zijn kopergravuurtjes. Het achttiende-eeuwse billet voor de vereerders van de H. Donatus in de Brusselse hoofdkerk, gedrukt op blauwe taf, bestaat echter uit een kleine houtsnede en een typografisch toegevoegde tekst.436 Meer dan papieren of perkamenten exemplaren waren zijden prentjes geschikt om meegedragen te worden, eventueel als een soort amulet in de klederen genaaid. zwart op gele taf. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 586. Van het type ‘Kruis tussen twee kandelaars met brandende kaarsen’ en de Franse tekst: ‘Cecy est vray Pourtrait du crucifix […]’ is een kopergravure bekend (formaat: ca. 95 × 65 mm), gesigneerd: Jo van. Sande; zwart op rode taf. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 593. 429 Kopergravure; formaat: ca. 65 × 45 mm; gesigneerd: Io. van[den] Sande; zwarte druk. Type: ‘Kruis met ex voto’s, een mannelijke vereerder en een vrouw met kind.’ Franse tekst: ‘Cecij est le vraij Pourtrait du crucifix […].’ Exemplaar : UA, Collectie Thijs, nr. 573. 430 Kopergravure; formaat: 128 × 80 mm; zwarte druk; tekst: ‘Sti Ioannis Nepomuceni Mart. approbatae Reliquiae coluntur Antverpiae in Templo Domûs Professae S.J.’; signatuur links: fecit Joannes Gillis; signatuur rechts: P.B. Bouttats sculp. Exemplaar : UA, Collectie Thijs, nr. 133. 431 Anonieme kopergravure; formaat: 147 × 92 mm; zwarte druk. Bevat twee chronogrammen die naar 1740 verwijzen. Exemplaren in UA, Collectie Thijs, nr. 840 en RG. Zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.4.1f. 432 Kopergravure; formaat: ca. 130 × 83 mm; gesigneerd: A. Cardon Fecit 1770; tekst: ‘D. Virgini Liberatrici in Templo D. Gudulae Bruxel. S. Maria libera nos a Peste, Fame, Bello, atque omni malo.’ Exemplaar: PcA. 433 Afbeelding bij: Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 244. 434 Zwaar beschadigd exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P1. 435 Het grootste formaat (ca. 140 × 96 mm) heeft als tekst: ‘H. Cornelius Bidt voor ons. Ge-eert tot Huldenbergh. S. Cornile, Priez pour nous. Honoré a Huldenbergh.’ Anonieme kopergravure. Exemplaar: MAS, nr. 64.76.5578 (voorheen VMA). Een kleiner formaat (ca. 87 × 63 mm) bevat dezelfde tekst. Anonieme kopergravure. Exemplaar: PcD. 436 Drukspiegel: 55 × 110 mm; zwarte druk; tekst: ‘H. Donatus martelaer […] Dit Billet heeft geraeckt aen de Reliquien van den H. Donatus Martelaer, berustende in de Capelle van den H. Liborius, in de Collegiale Kercke van de HH. Michaël en Gudila [sic] tot Brussel.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 351.

89

deel 1 – over woorden en objecten Dat we er aantreffen in verband met de H. Donatus, de H. Hubertus en de H. Joannes Nepomucenus hoeft ons dan ook niet te verwonderen. De H. Donatus moest de gelovige beschermen tegen donder, bliksem en onweer; de H. Hubertus tegen hondsdolheid. De H. Joannes Nepomucenus stond (zoals de H. Drie Koningen – voor wie eveneens zijden prentjes bestonden)437 onder meer bekend als beschermer van de reizigers. Normaliter werden zijden prenten niet ingekleurd. Een uitzondering hierop vormen de twee exemplaren van de grote Heilig-Bloedprent (gegraveerd door Cornelis Vermeulen) die het kerkbestuur van Hoogstraten in 1706 op satijn liet drukken en afzetten. De daarvoor betaalde bedragen bewijzen dat het een wel zeer uitzonderlijke bestelling betrof. Het satijn kostte 3 gulden 6 stuiver (dus 66 stuiver), het drukken van de twee exemplaren 12 stuiver en het verluchten 6 gulden (120 stuiver). De prijs voor het drukken op zich van één zulke zijden prent (geen gemakkelijke opdracht) beliep dus 6 stuiver. Voor dat bedrag kon men 25 exemplaren van dezelfde gravure op papier laten aftrekken.438

3.8. Prent en kleur Een exact denkbeeld bekomen van het aandeel der handgekleurde exemplaren in het geheel van de bedevaartprentenproductie is onmogelijk. Dat in collecties vrij grote aantallen in bonte tinten afgezette prenten voorkomen, is deels een gevolg van de uitgesproken voorkeur van opeenvolgende generaties devotionaliaverzamelaars voor kleurrijke exemplaren.439 Treft men van bepaalde prenten toch hoofdzakelijk ongekleurde exemplaren aan, dan kan dat toe te schrijven zijn aan de wijze waarop die in collecties terechtkwamen. Op 2 februari 1935 schonk verzamelaar André Du Caju achttiende-eeuwse ongekleurde exemplaren van de prent voor de SintHubertusviering te Borsbeek aan zijn medeleden van de Antwerpsche Sanctjeskring. Blijkbaar was hij erin geslaagd een oude stock van deze uitgave te verwerven. Niets uiteraard garandeert ons dat zulke prenten destijds te Borsbeek allemaal ongekleurd verspreid werden.440 De prenten uitgegeven door ambachtsgilden, gezellenverenigingen en religieuze broederschappen bleven meestal ongekleurd, zeker in de achttiende eeuw (de periode waaruit de meeste nog voorhanden exemplaren stammen) en vermoedelijk ook

437 Zehnder, Die Heiligen Drei Könige, p. 282 en 284. 438 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 162; Thijs, Antwerpen, p. 139. Dit betekent niet dat het drukken van zijden prenten steeds 25-maal duurder was dan het drukken van papieren exemplaren. Ook de omvang van de druk speelde in dit geval een rol. Daar het een grote gravure betrof (320 × 350 mm), was het risico op een misdruk, dat de drukker bij zijn kostprijsberekening moest incalculeren, hier veel aanzienlijker dan bij kleinere prenten. 439 Zie bijvoorbeeld de collectie Jozef Thoenissen in verband met (veelal te Antwerpen geproduceerde) Kevelaer-prentjes. Plötz, Maria Kevelaer, passim. Van een veertigtal Antwerpse in kopergravure uitgevoerde prentjes voor het H. Kruis van Maastricht in PcA is twee derde gekleurd. 440 Thijs, ‘De Antwerpsche Sanctjeskring’, p. 247-248 en 266.

90

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten in de zeventiende eeuw.441 Dat heeft te maken met hun specifiek doelpubliek; in tegenstelling tot bedevaartprenten, die zich als bij definitie tot onbekende potentiële afnemers richtten, hoefden deze prenten niemand tot kopen te verlokken. Zij waren, althans in principe, voorbehouden aan de leden. Die ontvingen automatisch een exemplaar wanneer zij aan het patroonsfeest participeerden of hun jaarlijks lidgeld betaalden. Confrérieprenten die uitgingen van een broederschap die met een bedevaartcultus verbonden was en dus voor verspreiding onder niet-leden in aanmerking kwamen, zijn wellicht vaker ingekleurd geworden. In 1631 leverde de Brusselse drukker Jan Mommaert 2900 ‘geschilderde bellekens’ aan de Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel. In 1638 en in 1645 werden bestellingen bezorgd door respectievelijk zijn weduwe en zijn zoon, Jan II Mommaert.442 De bedevaartprenten die de Broederschap van de H. Hubertus te Tervuren vanaf 1670 verspreidde, waren eveneens ingekleurd.443 Uitgaven voor devoties die veeleer een lokale betekenis bezaten en daardoor geringe afzetmogelijkheden boden, werden meestal niet ingeschilderd. Van de talrijke culten te Brugge is die van het H. Bloed de enige waarvoor op ruime schaal handgekleurde devotieprenten zijn verspreid. Het betrof niet toevallig de Brugse cultus met de sterkste werfkracht.444 Voor de vele tientallen Antwerpse devoties zijn eveneens relatief weinig gekleurde sanctjes verspreid.445 Dit laatste mogen we zeker niet toeschrijven aan een gebrek inzake beeldekens afzetters. Die waren er ruimschoots aanwezig, zoals ten overvloede bewezen wordt door de talrijke handgekleurde devotieprenten die vanuit Antwerpen naar binnen- en buitenland werden verzonden. 3.8.1. Aan de slag met penselen Inschilderen met water- en lijmverf door middel van penselen was gedurende eeuwen de enige methode die de (hoofdzakelijk te Antwerpen gevestigde) afzetters van 441 De prenten die de gilde van de Antwerpse schoolmeesters in de zestiende eeuw (vanaf de jaren 1530) ten behoeve van de leden liet drukken, werden wél gekleurd. Van der Stock, Printing images, p. 121-124. In de zeventiende en achttiende eeuw liet deze gilde nog geregeld prenten drukken. Nergens evenwel is in de rekeningen dan nog sprake van het inkleuren ervan. FAA, Gilden en ambachten, nr. 4531-4535 en Rekenboeken schoolmeestersgilde, 1621-1795. 442 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 118. 443 M. Wynants, De Sint-Hubertuskapel en de Sint-Hubertusverering te Tervuren (Tervuren, 1995), p. 36. 444 Er bestaat ook een gekleurd prentje voor Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie, zie: Stalpaert, Devotieprenten, p. 207. 445 Het Ruusbroecgenootschap bezit handgekleurde prenten voor de devoties tot de H. Agnes (Sint-Salvatorsabdij), Anna van Sint-Bartholomeus (karmelietessen), H. Donatus (Sint-Jacobskerk), H. Franciscus Xaverius (jezuïeten), H. Jozef (Falconklooster), het H. Kruis (witzusters), Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes (Sint-Walburgiskerk), Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht (jezuïeten), Onze-Lieve-Vrouw der visverkopers en Onze-Lieve-Vrouw van Sint Willibrords. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.2.3, A.7.1.2, A.8.1.4-6, B.4.2, B.6.1-2, B.7.1.2a, B.7.4.1-2b, B.10.13-15, B.14.1a en D.2.1.

91

deel 1 – over woorden en objecten ‘beeldekens’ toepasten om bedevaartprenten en andere devotiegrafiek te voorzien van aantrekkelijke kleuren.446 Het percentage gekleurde devotieprenten is in de loop der eeuwen toegenomen. De verfijnde prenten die tijdens de eerste decennia van de zeventiende eeuw te Antwerpen meestal nog door zeer bekwame plaatsnijders gegraveerd werden, waren eigenlijk niet voorbestemd om ingekleurd te worden. Geschiedde het afzetten ervan niet nauwgezet, dan dreigden arceringen en minutieus aangebrachte details verloren te gaan.447 In het raam van de contrareformatie kwam in de eerste helft van de zeventiende eeuw stilaan een popularisering van het religieuze beeldmateriaal op gang. Waar devotieprenten aanvankelijk vooral voor de sociale bovenlagen bestemd waren, kregen zij nu ook een functie binnen het kerkelijke herkersteningsoffensief dat zich vooral op de middenklasse en de lagere klassen richtte.448 Dit had voor gevolg dat voortaan talrijke eenvoudiger opgevatte en daardoor goedkopere devotieprenten op de markt kwamen ten behoeve van dit nieuwe publiek. Hun minder gedetailleerde uitwerking maakte deze prenten meer geschikt om op grote schaal ingeschilderd te worden. Bedevaartverantwoordelijken en devotionaliahandelaars hadden, vanuit respectievelijk propagandistische en commerciële overwegingen, behoefte aan bont gekleurde exemplaren die een grotere aantrekkingskracht uitoefenden op potentiële kopers dan niet-ingekleurde exemplaren.449 Archiefgegevens doen uitschijnen dat, globaal genomen, de kwaliteit van het werk der afzetters verminderde naarmate devotieprenten aan populariteit wonnen en het voorwerp werden van massaproductie. In 1653 moest het Antwerpse stadsbestuur reeds optreden tegen de frauduleuze aanwending van gewreven koper en andere minderwaardige stoffen in plaats van goud en zilver door afzetters en verluchters.450 Wat we ons inzake deze algemene kwaliteitsvermindering juist moeten voorstellen, is moeilijk uit te maken bij gebrek aan voldoende exemplaren uit de zeventiende-eeuwse periode. De Mechelse drukkerij-uitgeverij P.J. Hanicq heeft voor het inkleuren van haar houtsneeprenten steeds penselen laten gebruiken. De vrij zorgvuldig ingekleurde exemplaren waren heel wat duurder dan die ‘in ’t zwert.’ De boekhandelaars be446 Over de activiteit van de afzetters: Thijs, Antwerpen, p. 141-144; W.L. Braekman, ‘Antwerpse “consten ende secreten” voor verlichters en “afsetters” van gedrukte prenten (17de e.)’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1 (1994), p. 78152. 447 Dat men bij zorgvuldig inkleuren wel mooie resulaten kon bereiken, bewijst een vermoedelijk uit de tweede helft van de zeventiende eeuw daterend exemplaar van een sanctje voor Onze-Lieve-Vrouw van de Karmelberg te Napels, gegraveerd door Peter Clouwet naar een ontwerp van Abraham van Diepenbeek. Voor een reproductie zie: Thijs, Antwerpen, p. 131. 448 A.K.L. Thijs, Van Geuzenstad tot katholiek bolwerk: maatschappelijke betekenis van de Kerk in contrareformatorisch Antwerpen (Turnhout, 1990), p. 98-101. 449 Gugitz, Das kleine Andachtsbild, p. 26. 450 Thijs, Antwerpen, p. 142.

92

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten taalden in 1820 voor de ongekleurde folioprent van Onze-Lieve-Vrouw van Halle één stuiver per stuk. Voor die ‘in couleur’ moesten zij twee en een halve stuiver neertellen. De folioprent voor Scherpenheuvel was iets eenvoudiger opgevat, zodat het inkleuren ervan goedkoper uitviel. De ongekleurde exemplaren van die prent kostten de voortverkopers in 1820 één stuiver, de gekleurde twee stuiver.451 Waar en bij wie Hanicq de prenten liet inkleuren, weten we jammer genoeg niet. Wel weten we dat in de Antwerpse prentenbranche naast afzetters ook enkele zelfstandige zogeheten verluchters actief waren. Als miniaturisten schilderden zij randversieringen op reeds ingekleurde (meestal perkamenten) afdrukken die een bredere marge dan gebruikelijk bezaten. Op de randen schilderden zij minutieus rijkelijke versieringen die hoofdzakelijk bestonden uit gestileerd weergegeven tulpen en andere bloemen.452 Een kleine minderheid van deze in hun ateliers tijdens de achttiende eeuw vervaardigde luxeprenten had betrekking op de mariale bedevaartplaatsen Handel,453 Kevelaer,454 en Scherpenheuvel,455 op de devotie tot het Miraculeus Kruis te Maastricht,456 en op die tot het H. Bloed te Hoogstraten.457 451 In 1825 voerde Hanicq prijsverlagingen door voor zowel de gekleurde als de ongekleurde exemplaren. Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 187-188 en 190-191. 452 Thijs, Antwerpen, p. 144-148. 453 Kopergravure; formaat: 113 × 81 mm; tekst: ‘Mirakeleus Beldt van onse Live Vrouwe tot Haendel gelegen onder de vrij Heerlijckheijt Gemert’; gesigneerd door Susanna Verbruggen; perkamenten drager van 192 × 156 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 927. Een exemplaar (formaat: 163 × 127 mm) met een andere randversiering is gereproduceerd bij: Wingens, Over de grens, p. 114. De kleuren van beide exemplaren zijn sterk door het licht aangetast, wat erop kan wijzen dat deze prenten lange tijd als wandversiering dienden. 454 Staal & Wingens, Bedevaarten, p. 129 (gravure gesigneerd door Charles Neel) en 134-135; Plötz, Maria Kevelaer, p. 38 (Michiel Cabbaeij) en 44 (Susanna Verbruggen). Exemplaar van een tweede prent van Michiel Cabbaeij (type met voorstelling van mirakelen in kleine medaillons) met randversiering bestaande uit bloemmotieven (drager: 124 × 93 mm): MRK. 455 Anonieme kopergravure (formaat: ca. 88 × 60 mm) op perkament (120 × 95 mm) met randversiering. Vermoedelijk afkomstig uit hetzelfde atelier als de prent voor Maastricht (type met pelgrims) die wordt vermeld in de volgende noot. Tekst: ‘Kompt pelgerims met vlyt wilt dese maghet eeren soo hoordt sy u ghebedt eer ghy sult wederkeeren.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 724. 456 Eerste type: Miraculeus Kruis boven een door twee engeltjes vastgehouden doek met daarop een Franse tekst: ‘Cecij est le vraij Pourtrait du Crucifix […].’ Gravure; signatuur: Jo. vanden Sande; formaat: 90 × 60 mm; op perkamenten drager (120 × 93 mm). Exemplaar RG in: F. Lemmens, Antwerpse devotieprenten met geschilderde randversieringen (Antwerpen, 1991), p. 39 (nr. 41) en afbeelding 24; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 59 (afbeelding). Tweede type: Miraculeus Kruis met pelgrims, afgebeeld in een ovale omlijsting, met Latijnse, Franse en Nederlandse teksten. Gravure; gesigneerd door Joannes vanden Sande; formaat: 92 × 65 mm; op perkamenten drager (115 × 88 mm). Exemplaar: PcA. Een derde type toont het Miraculeus Kruis met passiewerktuigen en Latijnse en Franse teksten. Gravure; gesigneerd door Joannes vanden Sande; formaat: ca. 90 × 65 mm; op perkamenten drager (120 × 90 mm). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 583. 457 R. De Ceulaer, De Sint-Catharinakerk te Hoogstraten. Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen (Gent, 1988), p. 193 (afbeelding). Een mogelijk met Geel in verband

93

deel 1 – over woorden en objecten 3.8.2. Textiellapjes en metaalfolie Om een prent een kleurige aanblik te geven kon men, naast verf en gekleurde drukinkt, ook textielfragmenten of stukjes metaalfolie gebruiken. Soms werd uit het papier een aantal stukjes weggesneden volgens de lijnen van de voorstelling. Onder de opengekomen gedeelten bracht men vervolgens rijkelijk ogende lapjes stof aan. Wat van de gravure overbleef, werd ingekleurd. Uit de negentiende eeuw zijn met textielrestanten beklede prenten bewaard voor de devotie tot een wonderkruis dat toen in het Klein Begijnhof te Gent vereerd werd en tot 1783 aan de Gentse penitenten toebehoorde.458 De Sint-Godelieveabdij te Brugge bewaart een prent die de H. Godelieve voorstelt en die wellicht door één van de zusters zelf deels met textiel is bekleed.459 In Zuid-Duitse productiecentra zoals München en Augsburg werden in de achttiende eeuw voor zogenaamde Spickelbilder geen lapjes textiel maar stukjes metaalfolie aangewend.460 In de Zuidelijke Nederlanden oogstte deze werkwijze echter weinig succes. Enkel voor Scherpenheuvel kennen we een paar in koper gegraveerde prentjes waarvan exemplaren van metaalfolie voorzien zijn. Eén van deze gravuurtjes is gesigneerd door Engelbert Hillens, een meester-verluchter die in 1693-1694 in de Antwerpse Sint-Lucasgilde werd opgenomen.461 Of Hillens deze (volgens sommigen ‘barbaarse’)462 methode zelf toepaste, is onzeker. De nog voorhanden exemplaren zijn mogelijk afdrukken die pas uit de late achttiende eeuw of zelfs uit de negentiende eeuw dateren. Een exemplaar van een ander prentje voor Scherpenheuvel met metaalfolie dateert alleszins ten vroegste uit de eerste helft van

staande devotieprent-met-randversiering voor de H. Dimphna (gesigneerd door J.J. Emmerechts) is vermeld in: Volkskundige tentoonstelling in het Oud Gasthuis te Geel (s.l., 1969), p. 65 en foto nr. 26. 458 F. Lemmens, Beklede devotieprenten. Inventaris (Antwerpen, 1992), p. 5-6 en 55, waar de stelling van C. De Backer als zouden deze prenten door de Gentse penitenten (dus vóór 1783) bekleed zijn, terecht verworpen wordt. Zie: C. De Backer, ‘Beklede devotieprenten uit het klooster der penitenten bij St.-Jacobs te Gent’, in: Volkskunde, 84 (1983), p. 1-10. 459 D. Callewaert, ‘De Godelieveverering in de Brugse abdij. Een volkskundige benadering’, in: De Sint-Godelieveabdij te Brugge (Brugge, 1984), p. 219-244 (p. 228). 460 S. Metken, Geschnittenes Papier. Eine Geschichte des Ausschneidens in Europa von 1500 bis heute (München, 1978), p. 107; H. Heres, Das private Andachtsbild. Devotionalie - Andenken – Amulett (Altomünster, 2007), p. 36. Over de productie van metaalpapier in de late zeventiende eeuw te Augsburg, zie: A. Spamer, Das kleine Andachtsbild, vom 14. bis 20. Jahrhundert (München, 1930), p. 173. 461 Tekst: ‘Imaga [sic] deiparae Virginis montis acuti multis Miraculis Celebris’; signatuur: E. Hillens. Exemplaren met gekleurde folie: UA, Collectie Thijs, nr. 720 en RG, zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel, nr. 6. Exemplaren van een anoniem gegraveerd prentje (tekst: ‘Onze-Lieve-Vrouwe Van Scherpenheuvel. Notre-Dame De Montaigu’) met gekleurde folie: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Scherpenheuvel, P1 en PcD. 462 Aldus bestempeld in Gugitz, Das kleine Andachtsbild, p. 25.

94

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten de negentiende eeuw, daar het gravuurtje de signatuur draagt van de Antwerpse uitgever Hendrik Leys die werkzaam was van 1806 tot 1853.463 3.8.3. Sjablonen voor een productie op industriële schaal De felle kleuren op meerdere exemplaren van de volksprent voor de H. Cornelius te Beerse, uit de drukkerij van de weduwe H. Bontamps (werkzaam van 1790 tot 1818) te Venlo, zijn nog met de vrije hand aangebracht.464 Tot de vroegste op ‘industriële’ schaal met sjablonen ingekleurde bedevaartgrafiek behoort de huiszegen die de firma Brepols vanaf 1817 in omloop bracht. De andere nummers uit de zogeheten Religieuze Reeks liet de firma Brepols, net zoals haar mannekensbladen, eveneens met sjablonen bewerken. Deze techniek leverde geen fraaie resultaten op, maar bood de uitgever wel het voordeel dat hij geen bekwame afzetters hoefde in te schakelen en dus een beroep kon doen op goedkope ongeschoolde werkkrachten – vaak kinderen.465 Sjablonen komen dan ook enkel in aanmerking voor relatief grote kleurvlakken. Op Brepols’ huiszegens zijn echter wel sommige details (zoals de bloeddruppels op de Christusfiguur) met penseeltoetsen aangebracht. Kleinere houtsneeprenten voor Halle, Kevelaer en Scherpenheuvel liet ook P.J. Brepols met penselen inschilderen.466 Over het algemeen gebeurde dat echter vrij slordig. Aan uitgaven voor een koopkrachtiger en op esthetisch vlak veeleisender publiek liet Brepols wél zorg besteden. Zo kennen we een vrij minutieus met penselen ingeschilderde kopergravure voor Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel met het impressum Drukkery van Brepols & Dierckx Zoon te Turnhout.467 Pas omstreeks 1880 schakelde Brepols definitief over naar meerkleurendruk via het steendrukprocedé. Haar concurrenten, Hemeleers-Van Hoeter, Beersmans-Pleek en Jacobs-Brosens, zijn wel steeds sjablonen blijven aanwenden. Zelfs voor zijn editie van 1914-1915 van de Scherpenheuvelse huiszegen paste Jacobs-Brosens nog deze methode toe.

463 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 742. Het gravuurtje is van het type zoals gereproduceerd bij: Thijs, Antwerpen, p. 66. Over H. Leys, zie: F. Lemmens, ‘Antwerpse bidprentjes-producenten. I: Hendrik Leys, P.J. Mols-Schippers’, in: Vlaamse Stam, 5 (1969), p. 268-272 (p. 268-269). 464 Dit blijkt uit de vergelijking van meerdere exemplaren. K. van Nyen, Sint Cornelius: een volksheilige in ’t Vlaamsche Land (Brecht, 1942), afbeelding tegenover p. 20. Exemplaren: PcA en RA, Manuscriptenverzameling, nr. 16. Rooijakkers, ‘Drukkerij’, p. 220 vermeldt een met sjablonen gekleurde afdruk. 465 Cfr. Vansummeren, Kinderprenten, p. 94-95. 466 Halle en Kevelaer (P.J. Brepols): reproducties in Baetens, Brepols, p. 26 en 74. Verder inzake Halle: reproductie in Vansummeren, Kinderprenten, p. 16. Scherpenheuvel: zie het reeds aangehaalde houtsneeprentje (formaat: 92 × 61 mm) met impressum: Te Turnhout uyt het Fabriek van P.J. Brepols. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 735. 467 Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 309 (afbeelding op p. 311).

95

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

4.1. Het bedevaartboekje Een bedevaartboekje kunnen we omschrijven als een uitdrukkelijk devotioneel opgevatte publicatie in boekvorm, in principe geconcipieerd voor de bezoekers van een welbepaalde bedevaartplaats. Het onderscheidt zich van het devotieblaadje bedoeld voor bedevaarders door zijn groter aantal pagina’s en meestal ook een meer gevarieerde inhoud. Zulk een godvruchtig boekje bevat een of meer van volgende bestanddelen: een historiek van de cultus, mirakelverhalen, een heiligenleven (bij niet-christocentrische en niet-mariale devoties), gebeden, geestelijke oefeningen, vrome liederen en praktische informatie over de viering en de aflaten. Functioneerde er in het raam van de cultus een broederschap, dan verstrekt het boekje daar vaak ook de nodige concrete gegevens over. Sommige bedevaartpublicaties zijn door een broederschap uitgegeven of gefinancierd, meestal echter kwam het initiatief van de lokale geestelijkheid, die bovendien vaak zelf de kopij leverde en mee voor de verspreiding van de publicatie zorgde.468 Commerciële uitgevers toonden enkel belangstelling voor zeer druk bezochte bedevaartplaatsen. In hun streven naar een steeds ruimer publiek opteerden de bedevaartinstanties inzake lectuurvoorziening meestal voor de volkstaal: in het bestudeerde geografische gebied was dit uiteraard het Nederlands met, voor culten die ook een aanzienlijk aantal anderstaligen aantrokken, daarnaast soms een versie in het Frans en uitzonderlijk ook in het Spaans.469 Na het midden van de zeventiende eeuw verschenen bedevaartboekjes nog uiterst zelden in het Latijn. 4.1.1. Handzame boekjes Bedevaartboekjes verschenen in een klein en handzaam formaat: in octavo, en vaak nog kleiner. De hedendaagse wetenschappelijke literatuur gebruikt de term 468 De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand te Brussel liet voor 100 gulden door Franciscus t’Serstevens in 1764 duizend exemplaren drukken van de geschiedenis van deze Brusselse Mariadevotie, geredigeerd door Joannes Franciscus Gaucheret. J. Gessler, De Vlaamsche baardheilige Wilgefortis of Ontcommer (Antwerpen-’s-Gravenhage, 1937), p. 105. Over de betrokken publicatie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-4, Bru-5 en Bru-6. Een ander voorbeeld (uit 1768): Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 460. 469 Voorbeelden van vertalingen in het Spaans, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-3 (1635: Laken) en Sch-119 (1606: Scherpenheuvel). Over Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel verscheen in 1606 zelfs een Engelse vertaling van de Franse versie van een door Philips Numan opgesteld mirakelboekje, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-127 (druk van Arnold Conings te Antwerpen).

97

deel 1 – over woorden en objecten bedevaartboekje,470 een samenstelling die destijds niet bekend was, evenmin als de benaming pelgrimsboekske, die pas bij negentiende-eeuwse oudheidkundigen voorkomt.471 Kerkrekeningen spreken kortweg over een boeksken. Omwille van hun formaat en niet het aantal pagina’s, werden en worden zij doorgaans met een verkleinwoord aangeduid. Kanunnik Norbertus Mattens noemde zijn eigen werk uit 1717 over Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil te Duffel een boeckxken, hoewel deze publicatie (in klein octavo) niet minder dan 232 bladzijden telde.472 4.1.2. Titelbladen In tegenstelling tot de meeste devotieblaadjes bezitten bedevaartboekjes wél een titelblad. Hun titel verwijst bijna steeds expliciet naar de plaats en het cultusobject. De auteursnaam staat, indien meegedeeld, doorgaans op de titelpagina waar we onderaan meestal ook het drukkersadres vinden. Deze titels zijn vaak vrij uitvoerig. De titelpagina van Steven Ydens’ Histoire du S. Sacrement de Miracle. Reposant a Bruxelles, en l’ église collegiale de S. Goudele, & des miracles faictz par iceluy (Brussel: Rutgeert Velpius, 1605) volstond zelfs niet voor het verstrekken van alle gewenste informatie.473 Vandaar dat achteraan de titel, vlak boven het titelbladvignet, volgende mededeling geplaatst werd: ‘L’autre page mo[n]strera ce qui est adjouté a ceste Histoire.’ Een gelijkaardige formulering staat op de Nederlandse versie uit 1608: ‘Het achtervolghende blat verclaert het voorder inhout des boecx.’ Op de keerzijde van de titelpagina vernemen we dan, onder de hoofding ‘Voorder inhovt des boecx’, dat het werk ook nog bevat: ‘Een aduertissement tegen die Iootsche natie, daer by ghevoecht twee gheleerde ende deuote lofsangen ter eeren van het H. Sacrament des Autaers’, gevolgd door ‘De historie van het H. Sacrament van Miraculen rustende tot Louen […] en Het leuen vande H. Maghet S. Goedele, patronersse deser stadt.’ Wel dient aangestipt dat het hier een ongewone handelwijze betreft: normaliter nam men genoegen met de ruimte aan de voorzijde van het titelblad, ook wanneer een titelvignet aanwezig was. Gegraveerde titelvignetten die alluderen op de betrokken devotie (vrij kostelijk wegens de vereiste bijkomende drukgang) komen op bedevaartpublicaties haast uitsluitend in de eerste helft van de zeventiende eeuw voor. We treffen ze behalve op 470 G. Rooijakkers, ‘De dynamiek van devotionalia. De materiële cultuur van het geleefde geloof in oostelijk Noord-Brabant’, in: M. Monteiro, G. Rooijakkers & J. Rosendael (red.), De dynamiek van religie en cultuur: geschiedenis van het Nederlands katholicisme (Kampen, 1993), p. 80-106 (p. 88); P.J. Margry, ‘[Bespreking van:] Soergel, P.M., Wondrous in his saints. Counter-Reformation propaganda in Bavaria’, in: Volkskundig Bulletin, 20 (1994), p. 203-204; Wingens, Over de grens, p. 274. 471 Zie bijvoorbeeld een tekst uit 1874: B[oone], ‘Onze Vrouwe van Isenberghe’, p. 299. 472 Mattens’ overste, de abt van Tongerlo, gebruikte dezelfde term: Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 2 en [232]. Zie ook de tekst uit 1720 van pater Godefridus Bouvart van de Sint-Bernardusabdij over Mattens’ ‘boexken’: Dom, De geschiedenis, p. 132. 473 Beschreven in STCV: nr. 6597077 (Franstalige versie) en nr. 3114344 (Nederlandstalige versie).

98

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 17. Philips Numan, Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn […] op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel (Brussel: R. Velpius, 1604). Titelpagina (180 × 90 mm), met titelvignet – RG 3091 A 28

Ydens’ publicaties uit 1605 en 1608 aan op uitgaven over mariale devoties te Halle (1604, 1605, 1607, 1616 en 1651),474 Scherpenheuvel (1604, 1605, 1606, 1609, 1610, 1613, 1620, 1622, 1623 en 1659),475 Laken (1624, 1627, 1630, 1635 en 1647)476 en Brussel (1632: Onze-Lieve-Vrouw van ’s-Hertogenbosch).477 Het boekje uit 1656 van Rober474 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-17, Hal-18, Hal-40 tot en met Hal-45 en Hal-53. 475 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-69 tot en met Sch-74, Sch-110, Sch-111, Sch-113 tot en met Sch-116, Sch-119, Sch-125, Sch-129, Sch-133, Sch-134 en Sch-137 tot en met Sch-139. 476 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-1 tot en met Lak-5. 477 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-22.

99

deel 1 – over woorden en objecten tus Lamberti over Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos, gedrukt te Luik bij Joannes Mathias Hovius, heeft eveneens een in kopergravure uitgevoerd titelvignetje.478 Volledig gegraveerde titelbladen zijn, wegens de hoge aanmaakkosten (zowel inzake snijden als inzake drukken) bij bedevaartboekjes vrij zeldzaam. Een vroeg voorbeeld levert ons het werkje van Johannes Bueckelius, Historien ende mirakelen gheschiet tot Aerlen by Helmont door het aenroepen van Ons L. Vrou (’s-Hertogenbosch: Antoni Scheffer, 1614).479 Het boekje van de jezuïet Joannes Vincartius over Notre-Dame de la Treille te Rijsel, in 1636 verschenen bij Pierre de Rache aldaar, heeft een gegraveerde titelpagina, gesneden door de Antwerpse graveur Cornelis Galle.480 De Historie der miraculeuse kercke van Onse L. Vrouwe tot Alsenberghe […] (Brussel: Guilliam Scheybels, 1643) van pastoor Lucas van Lathem bevat zowel een typografisch als een gegraveerd titelblad.481 Kanunnik Philippus van Hoeswinckel, pastoor van Duffel, stuurde in 1644 zijn door Martinus Binnaert te Antwerpen gedrukt boekje over Onze-Lieve-Vrouw van Duffel de wereld in met een titelpagina die gegraveerd was naar een tekening van Erasmus Quellinus.482 Dit voorbeeld werkte inspirerend voor kanunnik Norbertus Mattens die zijn Onse L. Vrouwe van Duffel ofte van Goeden Wil […] (Antwerpen: weduwe Jacobs, 1717) eveneens van een gegraveerde titelpagina liet voorzien.483 Mattens koos hiermee niet de goedkoopste oplossing, hoewel hij, volgens zijn eigen (illusoire) woorden, vond dat zijn geschrift voor iedereen, zelfs voor de ‘armste menschen’ beschikbaar moest zijn. Twee in 1622-1623 gebundeld verschenen mirakelboeken over Scherpenheuvel, geredigeerd door respectievelijk Justus Lipsius en Erycius Puteanus, bezitten een voordehandse titel: Diva Virgo Aspricollis. Miracula eius praecipta a Iusto Lipsio et Erycio Puteano descripta.484 De derde editie (uit 1791) van L’ histoire et l’origine de l’ église miraculeuse de Lacq, een tekst van Quentin Hennin, bevat eveneens een voordehandse titel: Histoire de Lacq.485 Pas echter vanaf het midden van de negentiende eeuw duiken zulke verkorte, zogeheten Franse titels vrij geregeld op.486 478 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 148 en 152; BCNI, nr. 11247 479 Wingens, Over de grens, p. 42 (afbeelding). 480 Joannes Vincartius, B. Virgo cancellata in insigni ecclesia collegiata D. Petri Insvlae cvltv et miracvlis celebris (Rijsel: P. de Rache, 1636). Exemplaar in UNICAT. Een gegraveerd titelblad komt ook voor in: Joannes Vincartius, De cultu Deiparae libri tres, carmine elegiaco (Rijsel: N. de Rache, 1648). Exemplaar: RG 3044 K 27. Zie: Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie, p. 12-13 en plaat I (1636). 481 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-8. 482 Voor de tweede uitgave, in 1667, werd dezelfde koperplaat (na aanpassingen) aangewend, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-1 en Duf-2; Dom, De geschiedenis, p. XI-XII, met afbeelding van het titelblad uit 1644 tegenover p. 65. 483 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-5 (met afbeelding). 484 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-74. 485 Beschreven in STCV: nr. 12918764. 486 Enkele voorbeelden: Exercice de piété pour tous les jours de l’octave de la fête du Très-Saint Sacrement de Miracle, (Brussel: Société des bonnes Lectures, 1846); Exemplaar in UNICAT. J. Lipsius,

100

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal Kanunnik Petrus Willemaers, pastoor van Tervuren, liet op het schutblad van zijn erg geleerd aandoend en aan gouverneur-generaal Maria Elisabeth opgedragen Vita Sanctissimi confessoris et pontificis Huberti een chronogram afdrukken dat verwees naar het sterfjaar van de H. Hubertus.487 Uitgever-drukker P.J. Brepols (Turnhout) gebruikte in de eerste helft van de negentiende eeuw het schutblad in sommige Scherpenheuvelboekjes voor nog een ander, publicitair doel: By den drukker deézer, zyn te bekomen alle soórten van kerk-boeken die’er bekend zyn.488 Wanneer Henricus Calenus (1614) en Arnoldus Pieraerts (1660) hun verhaal over respectievelijk de kruisen van Asse489 en de miraculeuze kerk van Hakendover490 uitdrukkelijk een cort verhael noemen, doen zij zulks om zo weinig mogelijk potentiële lezers af te schrikken, wetende dat niet iedereen gesteld is op een omvangrijk en daardoor misschien langdradig en alleszins duurder boek. Pieraerts wijst bovendien op de helderheid van zijn tekst: het is niet alleen een ‘cort’ maar ook een ‘claer’ verhaal. Met de woorden Kort begryp […] begint de titel van het in 1619 voor het eerst verschenen en daarna herhaaldelijk heruitgegeven boekje voor Dadizele: Kort begryp van de historie en de mirakelen van Onze Lieve Vrouwe van Dadizeele.491 Ook deze formulering, die we tot in de negentiende eeuw geregeld aantreffen, suggereert dat het om een beknopte en dus gemakkelijk te verteren tekst gaat. 4.1.3. Frontispices Vrij veel bedevaartboekjes bezitten een frontispice. Aanvankelijk was dat in kopergravure uitgevoerd, vanaf de vroege negentiende eeuw echter vaak in xylografie. In het midden der jaren 1830 kwam het gelithografeerde frontispice op.492 Soms werd Histoire de Notre-Dame de Hal, nouvelle édition (Brussel-Oostende: C.J.A. Greuse, 1849), vermeld bij: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24; Histoire miraculeuse de l’ église de Notre-Dame de Laeken (Brussel: Janssens-Deffossé, 1850) – Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-15. 487 P. Willemaers, Vita Sanctissimi confessoris et pontificis Huberti denati in Vura Ducum, & in vitam gloriosiorem nati anno 730. 29. Maii (Brussel: E.H. Fricx, 1730). Beschreven in STCV: 12921878. 488 Een van meerdere voorbeelden: Maniere om godvrugtelyk en met profyt der zielen te lezen het Heylig Roosen-kransken van Maria […] (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.). Editie uit de periode 1821-1828, vermeld bij: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-93. 489 A. Ampe, ‘Calenus’ onvindbare Cort verhael uit 1614 na 50 jaar teruggevonden’, in: Ascania, 30 (1987), p. 97-102 (p. 97-99). 490 P.V. Bets, Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover (Tienen, 1882), p. 59. 491 A.M. Coulon, Histoire de Dadizeele et de sa statue miraculeuse de la Bienheureuse Vierge Marie (Brugge, 1889), p. 117 en 121-122; H. Stalpaert, Marialegenden van Brugge-Mariastad (Brug ge, 1975), p. 11. 492 Enkele vroege voorbeelden van bedevaartboekjes met een lithografisch frontispice in: Précis historique de Notre-Dame de Basse-Wavre (Brussel: J.J. Vanderborght, 1834). Exemplaar: RG 3118 H 18. Het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw van Lede gezeyd de Nood Gods. Met het broederschap der Zeven Weeën en godvruchtige oeffeningen (Sint-Niklaas: J. Edom & B.F. De Cock, 1845). Exemplaar: ehc 52184. C. Carton, Notice historique sur le Saint Sang, avant et après son arrivée à Bruges […] (Brugge: C. de Moor, 1850). Exemplaar RG 3090 F 4. O.L.V. ten Troost te Vilvoorden, of korte ge-

101

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 18. Antwerpen, droogscheerderskapel in de Keizerstraat. Cort begryp van de reghels ende aflaeten van het nieuw broederschap vanden H. Liborius (Antwerpen: weduwe P. Jouret, [tussen 1734 en 1759]). Titelpagina met frontispice (133 × 160 mm) – RG 3111 D 58

een afdruk van een oorspronkelijk voor een bedevaartprentje gegraveerd koperplaatje, op een los blaadje afgetrokken, als frontispice tegenover de titelbladzijde ingelast. Zo is een gravuurtje met de voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, gesigneerd door de Antwerpse prentenhandelaar Michiel Bunel (1670-1739), terug te vinden als frontispice in het Kort begryp der mirakelen, gratien, ende wonderheden geschied door de voorsprake van […] Maria, geviert binnen Scherpenheuvel, in 1752 te Leuven uitgegeven door Henricus vander Haert. Hetzelfde prentje vinden we daarna terug in de editie van het Kort begryp van de Antwerpse drukker Franciscus Ignatius Vinck uit de jaren 1785-1798 en in de Franse versie van dit werkje (Abrégé des miracles) dat op het einde van de achttiende eeuw door Jan Baptist vander Haert werd uitgegeven.493 schiedenis van het klooster en van het beeld, onder dien naem bekend (Brussel: J. Vandereydt, 1853); lithografie van M. Herman. Exemplaar: RG 2013 E 6. 493 Bowen, Marian pilgrimage sites, nummers Sch-1, Sch-54 en Sch-59. F.I. Vinck overleed op 11 december 1798, zie: Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 285.

102

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal Net zoals bedevaartprenten bevatten ook frontispices vaak de vermelding dat ze in aanraking werden gebracht met het cultusobject. Tegenover de titelbladzijde van het in 1706 door Gillis Denique te Leuven uitgegeven Abrégé des miracles […] voor Scherpenheuvel staat een anoniem kopergravuurtje waarop we onder meer lezen: ‘Dit belt heeft aengeraeckt Ons Liue Vrouw van Scherpenhuevel.’ Drukker Pieter Corbeels te Turnhout gebruikte voor zijn editie van de Nederlandse vertaling van dit mirakelboekje omstreeks 1796-1798 een in houtsnede uitgevoerde kopie van dit gravuurtje, voorzien van diezelfde tekst.494 In verband met Halle treffen we in 1816 voor het eerst een titelprent (een anonieme houtsnede) aan met: ‘Dit afbeéldsel heéft aengeraekt het mirakeleus beéld van O.-L.-Vrouw van Halle.’495 De titelprent in de levensbeschrijving van de H. Gummarus, te Lier gedrukt door Adrianus Gaspar Verhoeven in 1773 en later door zijn opvolger Jacobus Henricus Le Tellier, beweert: ‘Dit beldt heeft aengeraeckt de reliquien van den H. Gommarus, die geert wordt tegen de gesletentheijt in sijne collegiale kercke tot Lier.’ Dit gravuurtje, als frontispice ook aanwezig in Le Telliers uitgave van de litanie van de H. Gummarus, is gedrukt met een koperplaatje dat oorspronkelijk voor het vervaardigen van prentjes diende.496 4.1.4. Illustraties Veel bedevaartboekjes zijn niet geïllustreerd. Zijn ze het wel, dan betreft het doorgaans niet meer dan één afbeelding. Meer illustraties, zeker als het kopergravures betrof, dreigden de kostprijs te hoog op te drijven. Enkel publicaties afgestemd op een koopkrachtig publiek (of waarvoor de uitgever over een interessante financiering kon beschikken) bevatten soms meerdere gravures. Zo verschenen tot ver in de achttiende eeuw behoorlijk geïllustreerde histories van het als landsrelikwie geldende Brusselse Sacrament van Mirakel.497 De traditie terzake ging terug tot in 1605. De kerkfabriek van Sint-Goedele bekostigde toen de zeventien kopergravures (waarvan een gesigneerd door Adriaan Collaert) voor achtereenvolgens de Histoire du S. Sacrement de Miracle. Reposant a Bruxelles (Brussel: Rutgeert Velpius, 1605) van kanunnik Steven Ydens en de Historie van het H. Sacrament van Mirakelen. Berustende tot Bruessel inde collegiale kercke van S. Goedele (Brussel: Rutgeert Velpius, 494 De houtsnede treffen we ook aan bij Corbeels’ opvolger: P.J. Brepols. Zie voor dit alles: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-5, Sch-55, Sch-57, Sch-86, Sch-98, Sch-99, Sch-100 en Sch-101. 495 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24 (1849), Hal-31 (1816), Hal-32 (1849) en Hal-33. Het boekje uit 1816 is een uitgave van P.J. Hanicq (Mechelen). De nummers Hal-24 en Hal-32 zijn uitgaven van Ch.J.A. Greuse te Brussel. Hal-33 vermeldt als uitgever: Van den Broeck-Desmeth te Halle. 496 Het Lierse kerkbestuur liet het plaatje in 1752 te Antwerpen graveren door Ludovicus Joseph Fruytiers. Van In, De H. Gummarus, p. 99 (afbeelding), 104-106, 113-114 en 138-140. 497 Over het Sacrament van Mirakel als landsrelikwie, zie: L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen (Leuven, 2000), p. 51-87.

103

deel 1 – over woorden en objecten 1608) van dezelfde auteur.498 Dat het Cort verhael van de jezuïet Andreas de Boeye over het leven van de in Mespelare vereerde H. Aldegondis (in 1645 en 1659 van de pers gekomen bij Arnout van Brakel te Antwerpen) met dertien kopergravuurtjes kon opgesmukt worden, was wellicht te danken aan een financiële tussenkomst van de lokale familie Goubau.499 Niet zonder reden droeg de auteur zijn werkje op aan Magdalena Vekemans, weduwe van Joannes Goubau, heer van Gijzegem en Mespelare. De uitgever van de door kanunnik Petrus Croon geredigeerde Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck hanteerde de aanwezigheid van vier gravuurtjes dan weer duidelijk als verkoopsargument, want op het titelblad van dit toch veeleer bescheiden geïllustreerd werkje prijkt: ‘Verçiert met copere platen.’500 Een gelijkaardige publicitaire aanduiding vinden we op het boekje van de oratoriaan Quentin Hennin over Onze-Lieve-Vrouw van Laken uit 1694501 en op dat van Petrus Siré over Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk uit 1738.502 De Antwerpse drukker, kopergraveur en houtsnijder Gonzales van Heylen onderstreepte op de titelpagina van het door hem in 1688 gedrukte boekje in verband met de Sint-Odradaverering in het Noord-Brabantse Macharen en te Millegem (een dichtwerk van Judocus Coene, kanunnik van de Sint-Dimphnakerk te Geel) het esthetische karakter van zijn illustraties: ‘verciert met schoone plaeten.’503 Gezien hun uiteenlopende formaten zijn de illustraties in Hennins boekje over Laken oorspronkelijk misschien niet allemaal voor die publicatie gesneden. Een onbetwistbaar voorbeeld van recyclage van koperplaten treffen we aan in verband met Lebbeke. In exemplaren van de elfde druk (Gent: Pieter Frans de Goesin, 1760) en van de vijftiende druk (Dendermonde: weduwe Du Caju, 1768) zijn afdrukken ingelast van de zeventien (oorspronkelijk los 498 L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albrecht & Isabella 1598-1621. Catalogus (Turnhout, 1998), p. 236-237. 499 BCNI, nr. 9845 en 11504. De gravures zijn toegeschreven aan Alexander Goetiers. Zij komen ook voor in de herdruk van Jacob Jan Du Caju (Dendermonde) uit 1743. Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 56 (nr. 54) en p. 57 (nr. 77); J. Broeckaert, Dendermondsche drukpers, 4 delen (Dendermonde, 1890), deel 1, p. 31 (nr. 36). 500 Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck (Mechelen: G. Lints, 1670); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-4. 501 In exemplaren van deze en latere edities treft men een wisselend aantal ingelaste kopergravures aan, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-7, Lak-10 en Lak-12 tot Lak-14. De gravures, aanwezig in sommige exemplaren van J.A. à Gurnez, Laca Brvxellense svbvrbanvm cvltv ac prodigiis Deiparae […] (Brussel: G. Schovartius, 1647) zijn latere toevoegingen; Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-1. 502 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-19. 503 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 572-573; J.E. Jansen, Bibliographie der Antwerpsche Kempen, arrondisement Turnhout, kantons Brecht, Heist-op-den-Berg, Zandhoven, 2 delen (Turnhout, 1939-1943), deel 2, p. 77 (nr. 3878). Zie ook: BCNI, nr. 14778. Beschreven in STCV: nr. 3164771. Millegem ressorteerde destijds onder Geel, nu onder Mol.

104

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal verkochte) gravures van Michiel Heylbrouck (Gent) uit 1721 over de miraculeuze bouwgeschiedenis van de bedevaartkerk.504 Exemplaren van eenzelfde uitgave waren niet altijd allemaal op dezelfde wijze geillustreerd. De oudheidkundige en bibliograaf Desiré Joseph Vander Meersch ontdekte omstreeks het midden van de negentiende eeuw in de pastorij van Etikhove een oude voorraad van het werkje Oprechte devotie tot den H. Donatus martelaer, besonderen patroon tegen donder, blixem, haegel, regen, droogte, onweder en tempeesten […] Als ook tegen de peste en besmettelycke sieckten van menschen en veê […] In ’t licht gegeven door de parochie van Etichove (Oudenaarde: Petrus Joannes Vereecken, [1770]). Dat boekje, geredigeerd door de plaatselijke pastoor J.A. Rommens, bevat twee afbeeldingen: een van de H. Donatus en een van de zijdelings samengevoegde wapenschilden van De Kerchove en De Lens. In een aantal exemplaren waren beide afbeeldingen grof in hout gesneden, in andere waren de wapenschilden door Frans Heylbrouck in kopergravure uitgevoerd. Bij een laatste groep exemplaren (ongeveer een derde van de aangetroffen boekjes) bleken beide afbeeldingen kopergravuurtjes te zijn.505 De drukjes met één en zeker die met twee houtsneden waren allicht goedkoper dan die met uitsluitend kopergravuurtjes. Bedevaartboekjes werden door de auteur (of de bewerker) vrij vaak aan de een of de andere invloedrijke persoon opgedragen in een vooraan gedrukte dedicatie. Het boekje voor Etikhove was niet het enige waarbij zulke dedicatie vergezeld ging van het wapenschild van de bestemmeling. De oratoriaan Franciscus Pleeck, pastoor van Laken, droeg de (Nederlandstalige) heruitgave van het boekje van zijn onmiddellijke (in 1703 overleden) voorganger Quentin Hennin, op aan Libert François Christyn, burggraaf van Tervuren en Duisburg, en liet een door Berterham gegraveerde weergave van diens wapenschild aanbrengen op de keerzijde van het titelblad.506 In een uitgave van J. Gooris’ Cort begryp van het leven ende mirakelen van den H. Guido, belyder besonderen patroon tegen den rooden loop […] (Brussel: Antonius d’Ours, [1762]) is een wapenschild ingelast tegenover de opdracht aan Carolus Joseph Gislenus de Man, ‘heere van Walcourt St. Peeters t’Anderlecht […].’507 Zoals reeds besproken kwamen nogal wat bedevaartprenten en (wellicht in mindere mate) -vaantjes gekleurd op de markt. Illustraties in bedevaartboekjes daarentegen bleven zwart-wit. Enkel exemplaren voor vooraanstaande bestemmelingen werden wel eens ingekleurd.508 Terloops weze opgemerkt dat men niet noodzakelijk alle exemplaren van een editie op papier van dezelfde kwaliteit drukte. Nadat ka504 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 157-158, 172 en 181; Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 43. 505 D.J. Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers 1479-1830 (Oudenaarde, 1864), p. 96-97. 506 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-9 en Lak-10. 507 Exemplaar: RG 3087 F 31. 508 Voor een ingekleurd en met goud gehoogd exemplaar van S. Ydens, Histoire dv S. Sacrement de Miracle (Brussel: R. Velpius, 1605), zie: Duerloo & Thomas, Albrecht & Isabella, p. 236-237.

105

deel 1 – over woorden en objecten nunnik Paulus van Hove, pastoor van Kozen, in september-oktober 1645 al duizend exemplaren ontvangen had van zijn bij J. Tournay te Luik gedrukte bedevaartboekje Nostre Dame de Cortenbosch (Luik, J. Tournay) liet hij er daarna nog honderd bijdrukken, nu echter ‘op fyn papier.’509 4.1.5. Gebrocheerde en gebonden exemplaren De meeste bedevaartboekjes werden in gebrocheerde vorm aan de eindgebruikers verkocht. De katernen van niet al te lijvige boekjes zijn bijeengehouden met een eenvoudige rijgsteek in de linkermarge.510 Omvat het brochuurtje slechts één katern, dan is een cahiersteek gebruikt. De omslag van gebrocheerde exemplaren bestond uit gemarmerd sierpapier of uit effen, vaak blauwgekleurd papier.511 Mogelijk dienden de 34 ‘bladeren gemarbert pampier’, door de Parkabdij te Heverlee omstreeks 1637-1639 aangeschaft, voor omslagen van de driehonderd in diezelfde periode gedrukte ‘boexckens van Sint Quiryn.’512 In 1732 leverde drukker J.B. van Vlaenderen aan het kerkbestuur van Alsemberg 500 ‘boeckens van de miraclen in het Fransch’ alsook ‘vier boecken gemerbelt pampier en vier boecken wit pampier voor het binden van de selve boeckens.’513 Soms kon de afnemer kiezen tussen verschillende mogelijkheden. Van het Kort begrip van het leven van den H. Hubertus, in 1768 gedrukt door J. Van Doren te Brussel voor de Sint-Hubertusbroederschap te Buizingen, waren gebrocheerde exemplaren te bekomen ‘so in gemarmert als in blauw papier.’514 Niet altijd echter kregen alle exemplaren een omslag. De Mechelse drukker Joannes Franciscus van der Elst leverde in 1773 te Peutie boekjes voor de Sint-Leonardusdevotie aldaar: 488 exemplaren zonder en 288 met een ‘couvert.’515 Exemplaren van sommige titels bezaten een uitgeversband. Wanneer we aannemen dat de term bindsel niet naar het samennaaien van de katernen maar naar het 509 J. Gerits, ‘Mirakelboeken van O.-L.-Vrouw van Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 39 (1985), p. 91-94 (p. 93-94). Over de publicatie van P. van Hove: Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 152; BCNI, nr. 9885. 510 Deze methode werd veel gebruikt voor het brocheren van populaire lectuur, zie: A. van den Berg, Hier komt Urbanus bij een hoer. Volk en volkslectuur in de achttiende-eeuwse Amsterdamse Nes (Amsterdam, 1993), p. 20. 511 Uitzonderlijk werd ook wel eens een velletje perkament als omslag gebruikt. Zie bijvoorbeeld een exemplaar van: L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doornen […] Heylige Maghet Dympna […] patroonersse van de Vryheydt van Gheel […] (Brussel: weduwe G. Cawe, s.a.) in PcA. Dit exemplaar bevat overigens volgend eigendomsmerk: ‘Hujus libri est possessor anselmus petrus duchateau meerhoutanus anno 1767. 13. Febr.’ 512 G. B[aggerman], ‘Leuvense drukkers. Een oude rekening van de Leuvense drukker Bernardijn Maes voor zijn broeder Joannes Maes abt van de abdij van ’t Park te Heverlee’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 1-16 (p. 5-6). 513 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468; Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-4. 514 Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 460. 515 E. Torfs, ‘De vereering van St. Lenaart en zijne broederschap te Peuthy’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 10 (1927-1928), p. 1-13 (p. 4).

106

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal aanbrengen van een boekband verwijst, werd de uitgave over Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos al in 1645 ingebonden op de markt gebracht. De kerkrekening vermeldt dat jaar een betaling voor ‘het binsel van boex kens van de miraculen.’516 In 1654 was het kerkbestuur van Alsemberg geld verschuldigd aan Guilliam Hacquebout voor ‘diversghe boexkens ghebonden int Walsch ende Nederlants.’ In 1672 betaalde het 21 gulden voor ‘de vaenkens, beeldekens ende binden van de boecxkens van de kerck.’517 De vierhonderd exemplaren van de Historie ende mirakelen of weldaeden van Onse L. Vrouwe van Kerselaer, in de parochie van Edelaer, onder de baronie van Pamele, een half myle buyten Audenaerde (Gent: Jan Danckaert, 1678) – een boek dat was samengesteld door Jan de Merlier, superintendant van de kapel en hoogbaljuw van de baron van Pamele – werden op last van het kapelbestuur allemaal ingebonden door Josse Snoucq.518 In 1673 leverde drukker Peter de Dobbeleer ‘vergulde en onvergulde boekskens’ met de levensbeschrijving van Sint-Gangerius, uitgegeven ter gelegenheid van de verheffing van een reliek van deze heilige te Brussel. Blijkbaar zat het boekje in een uitgeversbandje en kreeg een gedeelte van de oplage een goudopdruk.519 Van de duizend exemplaren van Onse L. Vrouwe van Lebbeke by Dendermonde. Den oorsprongh, voortgangh, en wondere geschiedenisse, &a […] die Lenaert vande Walle te Dendermonde in 1709 drukte, werden er achthonderd ‘gebonden in papier’ en tweehonderd ‘gebonden in leir.’520 De gebeden-, lied- en mirakelboekjes die men in de eerste helft van de negentiende eeuw te Scherpenheuvel verspreidde en die vooral door P.J. Brepols (Turnhout) geleverd werden, zaten meestal in een (vaak nog aanwezig) lederen uitgeversbandje.521 Pas vanaf het midden van de negentiende eeuw begon men op omslagen een typografische opdruk aan te brengen, niet zelden met zetsel dat ook voor de titelbladzijde diende. Enkele vroege voorbeelden van bedevaartpublicaties met een gedrukte omslag zijn: Jubilé bisséculaire de la statue miraculeuse de la Très-sainte Vierge Marie, Mère de Dieu, honorée sous le titre de Mère de Miséricorde, dans l’ église paroissiale de N.-D. de la Chapelle à Bruxelles (Brussel: J.J. Vanderborght, [1833]); 516 Gerits, ‘Mirakelboeken’, p. 93. 517 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 373 en 466. 518 Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 106; F. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1488-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869), deel 6, p. 118 (nr. 12.681); P. Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Kerselare Edelare (Oudenaarde, 1927), p. 43. 519 J. Van Tichelen, ‘Van een reliek van Sint Gurik’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (19331934), p. 265-268. 520 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 170-171; Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 11 (nr. 1). 521 K.L. Bowen, ‘Popular literature for Scherpenheuvel’s pilgrims at the turn of the nineteenth century: a successful but underestimated component of P.J. Brepols’s early career’, in: Quaerendo, 31 (2001), p. 26-84 (p. 41-46).

107

deel 1 – over woorden en objecten Histoire de Notre Dame de Hal par Juste-Lipse (Brussel: C.J.A. Greuse, 1849) en Leven van de Heylige Ermelindis, patroones van Meldert (Tienen: P.J. Merckx, 1849).522 4.1.6. Edities om te verspreiden in de cultusplaats en daarbuiten Bezoekers konden bedevaartboekjes veelal in de cultusplaats aanschaffen. Petrus Webs, belast met de zorg voor de kerk van Haacht, vertelt hoe hij in 1643 ‘het leven en de martirie van St. Quiryn in clyne boxkens vergadert [heeft] ende de selve doen approberen ende drucken ende tot gerieff van de pelgrims in de kercke gebrocht.’523 Archiefbescheiden verwijzen geregeld naar de aankoop van een partij boekjes door kerkelijke instanties. De kerkrekening van Beveren-bij-Roeselare uit 1642-1643 vermeldt dat de Brugse drukker Nicolaes Breyghel 52 ‘boucxkens van theylich Cruys deser prochie van Beveren’ leverde.524 Het kerkbestuur van Asse betaalde in 1642 12 gulden aan de Brusselse drukker Govaerdt Schoevaerdts voor zeshonderd ‘boeckens vand[en] Heylighe Cruyce.’525 Rector Lambrechts liet in 1645 te Luik ‘miraculen in het franchoijs’ of ‘verwalschte mirakelboex kens’ drukken om die te verkopen aan bedevaarders die Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos kwamen vereren.526 De rekening van de bedevaartkerk te Lebbeke handelt in 1658 over ‘boexckens ende bildekens voor de kercke dienstich die dagelycx uyt vercocht worden tot gerief van een yeder.’527 Zoals bekend, leverde de Gentse drukker Jan Danckaert in 1678 te Edelare vierhonderd boekjes over de geschiedenis en de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare. Een rekening uit de jaren 1683-1686 van het Onze-Lieve-Vrouwealtaar vertelt ons dat er in de Sint-Janskerk te Poperinge ‘exemplairen van ’t mirackel’ te verkrijgen waren.528 In 1732 schafte de kerk van Alsemberg zich voor haar bezoekers 522 Alle exemplaren in UNICAT. Iets jongere voorbeelden zijn: Histoire du Très-saint Sacrement de Miracle conservé ci-devant à Herckenrode aujourd’ hui à l’ église de S. Quentin à Hasselt (Hasselt: P.F. Milis, 1854) (exemplaar: RG 2013 B 50) en Geschiedenis der zalige maegd en martelarers [sic] Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw waerin zy rust (Brussel: C.J.A. Greuse, 1855) (exemplaar: RG 3087 F 2). 523 J. Cools, ‘De devotie in het Land van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 9-28 (p. 26). 524 Bedoeld boekje is: [Simon Van Hove], God-vruchtighe oeffeninghe ter eere van het wijdt vermaert ende mirakeleus Heylich Cruys van Beveren-bij-Rousselaere (Brugge: N. Breyghel, [1642]). Exemplaar: RG-Br 130:31. BCNI, nr. 9579. Het werd in 1701 herdrukt bij Paulus Roose. Beschreven in STCV: nr. 12916457. Zie: C. Denorme, ‘Het mirakelkruis van Beveren-bij-Roeselare’, in: Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel English (Brugge, 1952), p. 81-94 (p. 85). 525 D. De Grave, Geschiedenis der gemeente Assche (Gent, 1900), p. 434. 526 Gerits, ‘Volksleven’, p. 200: Op 20 oktober 1645 gebeurde de laatste afbetaling ‘voor duysent exemplaria elck van 6 bladeren, teghen een half blanck het bladt.’ Op 27 november 1645 werd nog afgerekend ‘voor hondert boexkens ghedrukt op fijn papier.’ 527 Zij werden blijkbaar in 1657 door Jan Marselis uit Antwerpen geleverd, zie: Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 152 en 181. 528 Opdedrinck, Het mirakelbeeld, p. 23.

108

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal ‘boeckens van de miraclen in het Fransch’ aan.529 De Mechelse drukker Laurentius van der Elst werd in 1735 door het kerkbestuur van de Lierse Sint-Gummaruskerk betaald ‘voor het drukken en binden van duizend boekskens van het leven van den H. Gummarus.’ De Antwerpse drukker Joannes Franciscus de Roveroy ontving in 1751 van dezelfde instantie 150 gulden 10 stuiver voor ‘het drukken en binden van 1.500 boekskens van het leven van den H. Gummarus.’ Het daaropvolgende jaar vermeldt de kerkrekening: ‘betaelt aen J.F. Roveroy over het drukken en binden van 4.000 litanien van den H. Gummarus à 2 gulden per honderd […] komt 80 gulden.’530 De kapel van Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom te Gent schafte zich in 1755 bij drukker De Goesin litanieën, gebedjes en boekjes met litanieën aan.531 In 17971798 blijkt de Sint-Leonarduskapel te Brecht ‘boexkens van den H. Leonardus’ te hebben gekocht.532 Het vroegnegentiende-eeuwse boekje Besondere godvrugtigheyd tot de Heylige Maegd en Martelaresse Lucia, wiens reliquien berusten in de parochiale kerke van Haesdonck Lande van Waes (Sint-Niklaas, A.A. Bruers) deelt op zijn 23ste en voorlaatste bladzijde mee dat de pelgrims steeds ‘alle soorten van keerssen als ook gewyde syde ende boekxkens etc.’ kunnen bekomen mits zich tot de pastoor te richten die hen desgewenst ook met de Luciarelieken kan zegenen. Dezelfde pagina attendeert de lezer op nog een ander bedevaartboekje. We vernemen daar namelijk dat men zich in Haasdonk kon laten zegenen met de relieken van de H. Nicolaas van Tolentino, ‘besondere patroon tegens de sterften van menschen en beesten […], soo voorder uytgelegt wort in de boekxkens daer van zynde.’533 Op bedevaartboekjes vinden we vanaf de achttiende eeuw, net zoals op sommige devotieblaadjes, sporadisch de praktische mededeling dat zij in de betrokken lokaliteit te bekomen zijn. Meerdere edities van de Historie van Onze-Lieve-Vrouw van Halle en van de Histoire de Notre-Dame de Hal vermelden op hun titelpagina dat het boekje bij de tresorier van de kerk te verkrijgen is.534 Op een vroegnegentiende-eeuwse editie van Den pelgrim van Sonien-bosch lezen we: ‘Deze boekxkens zyn te bekomen in de capelle van Jesukens-Eyk.’535 Een boekje uit diezelfde periode over Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg bevat een gelijkaardige aanduiding: ‘Men 529 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468. 530 Van In, De H. Gummarus, p. 103-104 en 113. 531 In 1780 leverde drukker Petrus Franciscus Cocquyt (Gent) de kapel gelijkaardige drukwerken: M. Daem, Votiefschilderijen en mirakelboek van kapelletje Schreiboom te Gent (Gent, 1975), p. 19. 532 A. De Roeck, ‘Devotie aan de grens. Bedevaartplaatsen in de dekenij Hoogstraten in de 17de en 18de eeuw’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 78 (2006), p. 5-82 en nieuwe reeks, 79 (2007), p. 101-109 (78: p. 52). 533 Approbatie: Brussel, 5 december 1706. Exemplaar in UNICAT. Drukje van ten vroegste 1806: Alexander Antonius Bruers vertrok pas op 2 september 1806 vanuit Antwerpen naar Sint-Niklaas, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 101. 534 Het betreft bewerkingen van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24 (1849), Hal-28, Hal-30 en Hal-32 (1849) tot Hal-39. 535 Den pelgrim van Sonien-bosch (Brussel: De Genst, s.a.); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Jez-3.

109

deel 1 – over woorden en objecten vind-ze te koop in de kerk van Alsemberg.’536 Op de zevende (ongedateerde) druk van Henricus Busselius’ werkje over de Miraculeuze Kruisen van Eksaarde staat: ‘Te bekomen tot Exaerde, by den kruys-meester.’537 De affiche, in het laatste kwart van de achttiende eeuw door Cornelis de Moor te Brugge gedrukt voor de Sint-Aldegondisviering te Zwevezele, deelt mee: ‘Men zal ook voorzien zyn van boekxkens inhoudende het leven ende miraekelen met eenige gebedekens om de hulpe van de Heylige Patroonersse te bekoomen.’538 Het aanplakbiljet voor de begankenis naar de kruisen te Asse uit 1863 vermeldt: ‘Er zyn boekjes inhoudende het breedvoerig verhael van de mirakuleuze Kruissen en Albums van de processie te koop aen den prys van 50 centiemen.’539 Bedevaartboekjes omvatten doorgaans een afdeling met enkele gebeden en in meerdere cultusplaatsen kon de gelovige zich, zoals bekend, een devotieblaadje met godsdienstige teksten aanschaffen. Er verschenen echter ook boekjes die zich via hun titel of hun frontispice uitdrukkelijk presenteerden als een bundeling van gebeden en andere godvruchtige oefeningen, uitgegeven in verband met een bepaalde bedevaartplaats. Apart uitgegeven litanieën treffen we vooral op devotieblaadjes aan. Sommige litanieën echter verschenen onder de vorm van een brochuurtje. Een voorbeeld daarvan is de Litanie ter eeren van den H. Gummarus, bezonderen patroon tegen de gesletenheyd, en gemeynen beschermer der stad Lier, in de late achttiende of de vroege negentiende eeuw gedrukt door Jacobus Henricus Le Tellier en in 1833 nog heruitgegeven door Franciscus Gaspar Adrianus Verhoeven te Lier.540 Naast de litanie bevat dit drukje een berijmde Inleydinge die de stad Lier gelukkig prijst wegens het bezit van de relieken van haar stadspatroon, een aanroeping van de H. Gummarus (eveneens in versvorm) en een tot God gericht smeekgebed. Het gebedenboekje Het geestelyk rooselaerke der Alderheyligste Maget en Moeder Godts Maria […], tijdens de eerste decennia van de negentiende eeuw te Sint-Truiden (J.B. 536 L. van Lathem, Historie der mirakuleuse kerk van O.-L.-Vrouw tot Alsemberg […] (Brussel: J.J. Vanderborght, s.a.); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-11. 537 H. Busselius, Crux rediviva. Kort verhael van den eersten oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde prochie-kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de heerlykhede van Exaerde […] (Eksaarde: Kruismeesters, [approbatie 1621]), uit de vroege negentiende eeuw. Voor een andere editie, zie: F. Gistelinck, Bibliotheca Mariana Lovaniensis. Catalogus (Leuven, 1997), p. 48 (nr. 299). 538 C. de Moor drukte een Kort verhael van ’t wonderlyck leven der engelsche Maegt Sinte Aldegundis. Zie: Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 33 (afbeelding) en p. 53-54 (nr. 15 en 35). 539 J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse (Asse, 1987), p. 262 (afbeelding). 540 De door J.F. de Roveroy in 1752 gedrukte litanie van de H. Gummarus had eveneens de vorm van een boekje, vermits in de kerkrekening niet enkel sprake was van het drukken maar ook van het binden ervan, zie: Van In, De H. Gummarus, p. 113-114. De edities van Le Tellier, geciteerd door Van In, bevatten acht genummerde pagina’s. Exemplaren (met oorspronkelijke blauwe papieren omslag) van een editie van Le Tellier (s.a.) met twaalf ongenummerde pagina’s (plus een frontispice): PcA en RG 3092 F 27.

110

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal Smits), Turnhout (P.B. Brepols) en Antwerpen (Michiel Vinck) uitgegeven, bevat in zijn titel geen verwijzing naar enige bedevaartplaats. Wel bezitten de verschillende edities een frontispice dat Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel voorstelt, wat (samen met de aanwezigheid van een Scherpenheuvels pelgrimslied) deels verklaart waarom dit werkje veel aftrek vond in deze Brabantse bedevaartplaats.541 Een bedevaartboekje oefende uiteraard vooral aantrekkingskracht uit op wie het zich ter plaatse kon aanschaffen. Voor de bedevaarder functioneerde het immers deels als een godvruchtige herinnering aan de ondernomen tocht. Sommige publicaties in verband met een gerenommeerde heilige plaats waren echter ook en misschien zelfs uitsluitend buiten de betrokken lokaliteit te verkrijgen. Antwerpenaren hoefden anno 1607 niet naar Halle te pelgrimeren om zich een exemplaar aan te schaffen van Die Heylighe Maghet van Halle, een vertaling door Philips Numan van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis. Een deel van de oplage van dit door Rutgeert Velpius te Brussel in genoemd jaar gedrukt boekwerk vermeldt op het titelblad: ‘men vintse te coope t’Antwerpen, by Hieronymus Verdussen […].’542 De in 1849 uitgegeven Historie van O.L.Vrouw van Halle, getrokken uyt Justus Lipsius en de Franse versie ervan waren niet enkel verkrijgbaar in de bedevaartkerk maar ook ‘by de voornaemste boekverkoopers van Belgien.’543 De diversificatie van het aanbod betekende dat men bij drukkers ook tal van geïmporteerd devotioneel drukwerk kon aankopen. De Antwerpse drukker en boekverkoper Hiëronymus I Verdussen had bij zijn overlijden op 27 september 1635 twee exemplaren over het H. Kruis van Hoboken in zijn winkel.544 Het betrof Het boeck des Broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken (Antwerpen, 1618), geen druk van Verdussen zelf maar van zijn collega Guillaume van Tongeren.

541 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-37 tot Sch-46; Bowen, ‘Popular literature’, p. 46 en 55-56. Hoewel niets zulks op het eerste gezicht laat vermoeden, betreft de Geestelyken roozenlaer, of: Den godvruchtigen pelgrim, behelzende eene verzameling van verschillende rozenkransen en roozenhoeykens (Antwerpen: J.B. Heirstraeten, 1829) eveneens Scherpenheuvel. Dit boekje bevat een Aendagtig gebed, om te bidden voór het mirakuleus beéld van Onze Lieve Vrouw tot Scherpenheuvel, naast nog Een zonderling godvrugtig gebed tot de Allerheyligste en Allerzuyverste Maegd Maria tot Kevelaer of Scherpenheuvel, troostersse der bedrukte en enkele pelgrimsliederen waaronder een Liedeken als men den toren van Scherpenheuvel ziet (stem: Van St. Jacob of Ziet den Schepper van de volken). 542 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-17. 543 Vermelding op het titelblad, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24 (Histoire, 1849) en Hal-32 (Historie, 1849); Lipsius, Histoire de Notre-Dame de Hal. Een gelijkaardige vermelding op: Histoire miraculeuse de l’ église de Notre-Dame de Laeken (Brussel: Janssens-Deffossé, 1850); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-15. 544 Duverger, Antwerpse kunstinventarissen, deel 3, p. 458.

111

deel 1 – over woorden en objecten

4.2. Verschillende inhoudelijke klemtonen Binnen het geheel van de bedevaartboekjes kunnen we enkele grote groepen onderscheiden op basis van hun voornaamste bestanddeel: historische verhalen, mirakelboekjes, heiligenlevens en bundeltjes met gebeden en liederen. Een kleine en enigszins aparte categorie vormen de zogeheten ‘heiligdomsboekjes’: toningsgidsen met lijsten van de in een bepaalde heilige plaats aanwezige relikwieën en van de aldaar tijdens uitzonderlijke plechtigheden te verdienen aflaten.545 4.2.1. De wervende kracht van historische verhalen Publicaties over cultusobjecten in verband met Christus (zoals een H. Bloedreliek, H. Hosties of een fragment van het H. Kruis) besteden steeds veel aandacht aan de historiek van het wonderdadige relict, onder meer om de authenticiteit ervan aan te tonen. De meeste boekjes over mariale devoties brengen een relaas over de lotgevallen van het beeld in het raam van de geschiedenis van de cultus. Mirakelverhalen vormen steeds een inherent deel van zulk een historische uiteenzetting. Zijn zij het hoofdbestanddeel van de publicatie (wat soms reeds uit de titel blijkt), dan hoort het werkje veeleer thuis bij de categorie van de mirakelboekjes. In talrijke titels is het substantief ‘historie’ prominent aanwezig. Het volstaat hier bij wijze van voorbeeld te verwijzen naar de hierboven reeds aangehaalde Histoire du S. Sacrement de Miracle (1605) en Historie van het H. Sacrament van Mirakelen (1608) van de Brusselse kanunnik Steven Ydens.546 Pastoor Henricus Calenus noemde zijn werkje uit 1614 over de kruisen van Asse echter geen ‘historie’ maar een ‘verhael.’ Mogelijk verwachtte hij dat die term minder pedant zou klinken in de oren van eenvoudige bedevaarders.547 Kanunnik Philippus van Hoeswinckel gebruikte in 1644 de omschrijving ‘oorsprong en voortgang’ voor het begrip ‘geschiedenis’ in zijn Onse L. Vrouwe van Duffel.548 De sterke historische oriëntatie van talrijke bedevaartboekjes hoeft ons niet te verwonderen. Berichten over het rijke verleden van een cultus maakten een diepe indruk binnen een samenleving die al wat op een oude traditie kon bogen als bijzonder waardevol ervoer. Verwijzend naar een uitspraak van de H. Hiëronymus: ‘hoe een sake ouder is hoe sy eerwaerdiger is’, betoogt pastoor Quentin Hennin in het eerste kapittel van zijn boekje Oorspronck van de kercke van Laken uit 1694 dat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Laken ouder is en reeds langer vereerd 545 P.C. Boeren, Heiligdomsvaart Maastricht. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht, 1962), p. 87-90, 154-155 en 157. 546 BCNI, nr. 5137 (Franstalige editie, 1605), nr. 5426, 10270, 10727 en 11921 (Nederlandstalige edities, 1608, 1648, s.a. en 1662) en nr. 9833 (Franstalige editie, 1644); Duerloo & Thomas, Albrecht & Isabella, p. 236-237 (nr. 325-326). 547 Ampe, ‘Calenus’, p. 97-99; Lindemans, ‘Brabantsche beêwegen’, 28: p. 27. 548 Onse L. Vrouwe van Duffel dat is den oorspronck, voortganck ende miraculen van haer miraculeus beelt (Antwerpen: M. Binnaert, 1644); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-2.

112

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 19. Steven Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen (Brussel: R. Velpius, 1608). Titelpagina (130 × 80 mm), met titelvignet – RG 3090 F 22

wordt dan alle andere wonderbeelden uit de Nederlanden.549 Eerder, in 1666, had de jezuïet Philippus Franciscus Taisne in een boektitel Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie te Brugge al het ‘oudste mirakuleus beeldt van ons Nederlant genoemd.’550 549 Hij beklemtoont dat de gerenommeerde Mariabeelden uit Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw op het Staakske), Cambron, Chièvres, Halle, Leuven (beeld in de Sint-Pieterskerk), Scherpenheuvel, Tongre-Notre-Dame en Vilvoorde (Onze-Lieve-Vrouw ten Troost) terzake niet kunnen wedijveren met het mirakelbeeld uit zijn parochiekerk, zie: Q. Hennin, Oorspronck van de kercke van Laken […] (Brussel: J. Stryckwant, 1694), p. 1-8. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-7. Beschreven in STCV: nr. 12915169. 550 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 121; BCNI, 12357.

113

deel 1 – over woorden en objecten Andere auteurs drukten zich voorzichtiger uit en noemden het door hen beschreven beeld enkel ‘oud.’ De minderbroeder Henricus Jonghen bestempelde in 1660 het beeld van Onze-Lieve-Vrouw Virga Jesse te Hasselt, als zijnde ‘zeer oud’: ‘per-antiqua.’551 De franciscaan Joannes de Boeck noemde het door hem beschreven beeld van Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang (Brussel) in 1752 ‘oudt-vermaert.’552 Niet enkel op de ouderdom van cultusobjecten werd gewezen, ook op die van de cultus zelf. Het bedevaartboekje voor Wakkerzeel onderstreepte in 1734 dat men de H. Hubertus daar reeds ‘van over veel honderde jaeren’ vereerde.553 4.2.2 De miraculeuze oorsprong in het licht geplaatst In 1660 vernemen we uit archiefbescheiden dat de Brusselse drukker Huybrecht Anthoon Velpius te Halle ‘mirakelboeken’ levert.554 Mirakelboekjes vormen, althans voor zover zij in verband met een welbepaalde bedevaartcultus uitgegeven zijn, een subgroep binnen het geheel van de bedevaartboekjes. Zoals hun benaming aangeeft, bestaan zij voor een belangrijk deel uit verhalen over wondere gebeurtenissen en mirakelen die zich zouden hebben voorgedaan door tussenkomst van het in de bedevaartplaats vereerde cultusobject. Daarnaast bevatten zij doorgaans een of meer van de in bedevaartboekjes gebruikelijke bestanddelen. Een korte historiek van de cultus ontbreekt haast nooit.555 In de achttiende en de negentiende eeuw zien we auteurs een zekere schroom aan de dag leggen ten aanzien van mirakelverhalen. Kanunnik Petrus de Cafmeyer bijvoorbeeld beklemtoonde in het ‘Tot den leser’ van zijn in 1720 uitgegeven Hooghweirdighe historie van het Alder-heylighste Sacrament van Mirakel niet te zullen blijven stilstaan bij de talrijke mirakelen, niet alleen omdat daarover reeds vroeger gepubliceerd werd, maar ook ‘om geene nieuwe stoffe te geven aen de neusweyse en critiken van onse tyden, die als hunne glorie en werck maeken van alles, oft vals te maecken, ofte in twyffelingh te brengen.’556 In de Historie der Mirakuleuze Hostien, vijftig jaar later verschenen bij de jubileumviering van het Brusselse Sacrament van Mirakel, gaf de auteur, de jezuïet H. Griffet, ruiterlijk toe dat niet alle mirakelver551 J. Gessler, ‘Van een vroom boekje op magistraatsbevel verminkt. Een historico-bibliographische schets’, in: De Gulden Passer, 19 (1941), p. 191-202 (p. 192-193). 552 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-23. 553 Besondere devotie tot den H. bisschop ende belyder Hubertus van over veel honderde jaeren opgerecht in de kercke van Wackerseel, alwaer syne H. Reliquien worden ge-eert, een broederschap is van outs ingestelt welck nu onlanckx door Benedictus XIII. met nieuwe aflaeten ende privilegien is vermeerdert, te saemen een kort begryp van syn wonderbaer leven (Leuven: J. Jacobs, 1734). Exemplaar in UNICAT. 554 Het betrof een vertaling van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis, zie: L. Le Clercq, ‘Het boek van Justus Lipsius over O.-L.-V. van Halle’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 7 (1909), p. 3336 en 8 (1910), p. 151-155 (8: p. 151); Gerits, ‘Volksleven’, p. 200. 555 Terecht merkt W. Giraldo hierbij op dat mirakelboekjes sensu stricto (in de zin van publicaties met enkel mirakelverhalen) uiterst zeldzaam zijn: W. Giraldo, Duizend jaar mirakels in Vlaanderen: een volkskundige benadering (Brugge, 1995), p. 5. 556 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books).

114

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal halen even geloofwaardig zijn. Maar, zo betoogde hij, daarnaast waren er toch ook die, na grondig onderzoek, een zulkdanige ‘trap van zekerheyd’ bereikt hadden dat zij verheven waren ‘boven alle de scherpzinnigheden der tegenspraek, boven alle de bedriegelyke redenen van eene valsche Philosophie.’557 In 1849 verklaarde de jezuïet Vandermoeren, bewerker van het boekje van Justus Lipsius over Onze-Lieve-Vrouw van Halle, waarom hij geen recente wonderen aan de mirakelverhalen heeft toegevoegd met deze woorden: ‘Onze ongeloovige eeuw zou die misschien weten te beknibbelen.’558 Cultusobjecten kregen in de titel van tal van boekjes het epitheton ‘miraculeus’ toebedeeld, zo bijvoorbeeld het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos door kanunnik Paulus van Hove, pastoor van Kozen, in 1645,559 dat van Onze-LieveVrouw van Sint-Willibrordus te Antwerpen door pastoor Peter Loycx circa 1646560 en de Mariabeelden van de Potterie en Spermalie te Brugge door Philippus Taisne S.J. in 1666.561 Het synoniem ‘wonderdadig’, door pastoor Petrus Siré aangewend in Hanswyck ende het wonderdadigh beeldt, komt elders zelden voor.562 De toekenning van de kwalificatie ‘miraculeus’ geschiedde niet lichtvaardig. In 1720 zien we het kapittel van de hoofdkerk van Dendermonde, daarin bijgetreden door het stadsbestuur, de bisschop van Gent toestemming vragen om, op basis van een aantal wonderbare genezingen, het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Troost als miraculeus te mogen bestempelen. Na gunstig advies van de met het onderzoek terzake belaste kapucijnen, willigde de bisschop het daarop volgende jaar het verzoek in. Hij stemde er tevens mee in dat er een verhaal over de genezingen zou gedrukt worden.563 Nog datzelfde jaar verscheen het Cort verhael van de genesingen ofte weldaeden ontfanghen voor het beelt van […] Maria van Troost inde collegiaele hooft-kerck van Dendermonde (Dendermonde: Daniël van Noorthover, 1721).564

557 Exemplaar: RG 3090 D 5. 558 [J. [?] Vandermoere], Historie van O.L.Vrouw van Halle getrokken uyt Justus Lipsius en vermeerderd met eenige wonderbaere genezingen die na zyne dood gebeurd zyn. Nieuwe uitgaef (Halle: Van den Broeck-Desmeth, [ca. 1849]), p. 10. Exemplaar in UNICAT. Voor identificatie van de (achternaam van de) auteur: J. Daelemans, Le Pélérin de Notre-Dame de Hal ou l’ histoire du culte de la Sainte Vierge Marie [...] à Hal [...] (Mechelen : E. & I. Van Moer, 1870), p. 93. Mogelijk gaat het om de jezuïet Josephus Vandermoere, een van de kernleden van de in 1837 heropgerichte bollandisten. 559 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 152. Franse vertaling (1645): BCNI, nr. 9885. 560 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ant-1. 561 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 121 en 189-190. 562 Hanswyck ende het wonderdadigh beeldt van de Alder-heyligste Maget ende Moeder Godts Maria (Dendermonde: J. Du Caju, 1738); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-19. 563 [E. Derboven], Historisch verhael over de voorheen kollegiale kerk van Dendermonde en het mirakuleus beeld der Allerheiligste Moeder Gods, aldaer geëerd onder den titel van O.L.V. van Troost (Dendermonde: H.L. Verburgt, 1861), p. 22-23; P. Batselier, ‘Volksdevotie in het land der onbekende santen’, in: Dendermonde. Folklore, 2 delen (Dendermonde, 1974), deel 1, p. 79-107 en 171-176 (p. 95). 564 Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 14-15.

115

deel 1 – over woorden en objecten In boektitels kan ‘miraculeus’, met betrekking tot een cultusobject, naast ‘wonderdadig’ (dus: wonderen verwekkend), nog een andere betekenis bezitten. Wanneer kanunnik Petrus Croon het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk in 1670 ‘miraculeus’ noemt, verwijst hij daarmee niet alleen naar de helpende kracht die ervan uitgaat maar tevens naar de bovennatuurlijke wijze waarop de H. Maagd, volgens de legende, zelf kenbaar heeft gemaakt te Hanswijk (Mechelen) vereerd te willen worden.565 Arnoldus Pieraerts, pastoor te Hakendover, noemt de Sint-Salvatorskerk uit zijn dorp in 1660 een ‘miraculeuze’ kerk. Hij alludeert daarmee op de legende als zou Christus geholpen hebben bij de bouw.566 Pastoor Lucas van Lathem gebruikt voor de kerk van Alsemberg hetzelfde adjectief: Historie der miraculeuse kercke van Onse L. Vrouwe tot Alsenberghe; ghesticht door de Heylighe Elisabeth. Vermeerdert door Joannes den derden hertogh van Brabandt. Volbouwt door d’ in-ghesetene van Alsenberghe (Brussel: Guilliam Scheybels, 1643).567 Het geloof in het miraculeuze karakter van de Alsembergse kerk berustte op enkele vrome legenden die door de auteur worden aangehaald. Zo geloofde men onder meer dat de H. Elizabeth van Thüringen deze kerk, daartoe door een engel aangemaand, op een vlasakker liet oprichten volgens een grondplan dat afgelijnd was met een op miraculeuze wijze aangebrachte zijden draad. Luidens een andere legende, eveneens in het boekje geciteerd, heeft een al even miraculeuze zijden draad de contouren aangegeven van het koor dat hertog Jan III van Brabant deed bouwen. Dat dit legendarische verhaal over de stichting van de kerk het meest in het oog springende onderdeel vormde van Van Lathems geschrift (dat verder onder meer nog talrijke miraculeuze genezingen beschrijft), blijkt uit de manier waarop de kerkrekening uit het midden van de zeventiende eeuw naar deze publicatie verwees: ‘de boexkens van de fundatie van de kercke.’568 4.2.3. Heiligenlevens Bedevaarders waren uiteraard niet de enigen die een levendige belangstelling koesterden voor stichtelijke legenden. Van alle heiligenlevens die ooit in druk verschenen, functioneerde slechts een fractie in het raam van een bedevaartpraxis. Welke edities wel en welke niet als lectuur voor bedevaarders geconcipieerd waren, valt vaak nog moeilijk uit te maken. Gelukkig verstrekt de tekst zelf soms aanwijzingen. Het Kort begryp van het wonderbaer leven van de H. Agatha bevat, voor wie zou twijfelen aan de aard van het boekje, een kapittel met ‘Devote oeffeningen, ende gebedekens om met vrucht syn pelgrimagie te doen in de kerke van Landts-Caute-

565 566 567 568

Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-4. Bets, Geschiedenis der gemeente, p. 59. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-6 tot Als-8. Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 372.

116

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 20. Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden alwaer rust haer weirdigh lichaem, besonder patroonersse tegen de peste, pleuris, cortsen, pyne der kele, geswillen, quaede humeuren, ende oock tegen alle quaelen van het vee (Brussel: E. de Grieck, 1722) – RG 3088 E 34

re.’569 Wanneer de titel van een heiligenleven uitdrukkelijk een welbepaalde cultusplaats vernoemt, voorafgegaan door formuleringen in de zin van ‘aangeroepen’, ‘bezocht’, ‘gevierd’ of ‘vereerd in’ […] of wiens ‘relikwieën berusten in’ […], betreft het in veel gevallen een voor bedevaarders geconcipieerde uitgave. Om de aantrekkelijkheid van de cultus te verhogen, vermeldt de titel soms een of meer kwalen waarvoor men de heilige aanriep. Een typisch voorbeeld: Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden alwaer rust haer weirdigh lichaem, besonder patroonersse tegen de peste, pleuris, cortsen, pyne der kele, geswillen, quaede humeuren, ende oock tegen alle quaelen van het vee (Brussel: Emmanuel de Grieck, 1722). 569 Kort begryp van het wonderbaer leven van de H. Agatha, maegt en martelaeresse, patronersse der prochie van Landscauter Lande en marquisaet van Rhodes (Gent: Vanderhaeghe-Maya, s.a.), p. 72-75. Exemplaar in UNICAT. Deze publicatie betreft een wellicht rond het midden van de negentiende eeuw herdrukte tekst die (blijkens een chronogram op p. xi) oorspronkelijk uit 1759 stamt en toen bezorgd werd door Andreas Siré, pastoor van Gijzenzele en Landskouter.

117

deel 1 – over woorden en objecten 4.2.4. Naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen Zoals sommige geschiedenisboekjes werden ook heiligenlevens wel eens gepubliceerd naar aanleiding van een of andere uitzonderlijke viering. Een levensbeschrijving van de H. Rumoldus vertelt in de titel voor welke gelegenheid zij geredigeerd werd: Klaer-blinkende licht, ofte het wonderbaer leven van den Heyligen Rumoldus bisschop, martelaer ende patroon van Mechelen: opgeheldert in Nederduytschen rym ter oorzake van’t DUYzent-JaerIg pLeChtIg JUbILé sYns gLorIeUze DooD (Mechelen: Joannes Franciscus van der Elst, [1775]).570 De Mechelse boekverkoper Pieter Jeghers verwees nog explicieter naar de aanstaande viering op de titelpagina van het boekje dat hij in 1775 liet drukken: Kort begryp van ’t leven, lyden en mirakelen van den H. Rumoldus bisschop ende martelaer, apostel ende patroon van de stadt ende provincie van Mechelen, waer van de duysent-jarig jubelfeeste begint den 24. Junius met het openen der reliquie-casse, ende eyndigt den 9. Julius 1775.571 Feestelijke jubilea en andere uitzonderlijke evenementen vormden niet zelden de aanleiding voor het uitgeven van een historische publicatie. Dit was zowel vanuit propagandistisch als vanuit commercieel standpunt goed bekeken. De cultusplaats ontving op zulke dagen een uitzonderlijk groot aantal bezoekers en dus potentiële kopers. Dat was, zoals we verder nog zullen zien, onder meer het geval bij de jubilea van het Brusselse Sacrament van Mirakel in 1720, 1735 en 1770. Soms werd een bestaande tekst herdrukt naar aanleiding van een bijzondere gelegenheid. De Oudenaardse drukker Petrus Joannes Vereecken te Oudenaarde bijvoorbeeld herdrukte in 1772 met slechts lichte wijzigingen Jan de Merliers boekje over de geschiedenis en de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare (Edelare) uit 1678. In 1772 vierde men namelijk het honderdjarige jubileum van de pauselijke goedkeuring van de novene en het tweede eeuwfeest van de vergroting van de kapel.572 4.2.5. Bedevaart-, heiligen- en legendenliederen De titel van het lied- en gebedenboekje dat Joannes Engelbertus Parys (overleden in 1806) te Antwerpen voor Onze-Lieve-Vrouw van de Hagelberg drukte, sloot nog nauwer aan bij het Kevelaerse voorbeeld: Het nieuw Berendrechts trompetteken, uyt-blaezende schoone gebeden en lof-zangen tot de Alderheyligste Maegd en Moeder Gods Maria, wiens beêld is rustende binnen Berendrecht, gezeyd: Onze Lieve Vrouwe van Hagelberg.573 Voor zover bekend, beleefde het Berendrechtse Trompetteken nooit een heruitgave en in het midden van de negentiende eeuw gold het reeds als 570 De kerkelijke goedkeuring dateert van 13 december 1774. De voorrede is ondertekend: ‘J.P.’ Beschreven in STCV: nr. 7006840. 571 Impressum: Tot Brussel, ende te koop: tot Mechelen, by P. Jeghers, boekverkooper op d’Ysere Lene. De kerkelijke goedkeuring is van 13 juni 1775. Beschreven in STCV: nr. 7030502. 572 Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 104-105. Over de viering in 1772: Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw, p. 56-57. 573 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ber-1.

118

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal een zeldzaamheid.574 Participanten aan de groepsbedevaarten uit Maastricht en Breda naar Scherpenheuvel beschikten over liedboekjes die speciaal voor hen geconcipieerd waren. De Maastrichtse drukker Lambert Bertus verspreidde mogelijk al vanaf ongeveer 1715 een bundeltje, getiteld: Liedekens van de Onbevleckte Ontfangenisse der Alder-heylighste Maget en Moeder Godts Maria. Om te singen alsmen in bedevaert reyst naer Scherpen-heuvel.575 Bij Jacob Lekens, eveneens te Maastricht, kwam in 1750 een nieuwe druk van Den devoten pelgrim, naer het Mirakeleus Beeld van Onse L. Vrouwe tot Scherpenheuvel van de pers. De titelpagina van dit processieboekje met gebeden en liederen verwijst expliciet naar de in 1714 in de Maastrichtse Sint-Nicolaaskerk opgerichte Broederschap der Onbevlekte Ontvangenis waarvan de leden jaarlijks gezamenlijk op bedevaart trokken.576 Eveneens in 1750 drukte Jacob Lekens: Geestelycke liedekens ende lof-sangen, om te singen als men in bedevaert reyst naer het mirakeleus beeld van Onse Lieve Vrouwe tot Scherpen-heuvel.577 Het Zang-boekje voor de processie van Breda op Scherpenheuvel […] met liederen en gebeden, uitgegeven in 1817, bevat op de titelpagina de mededeling: ‘Deeze boekjes zijn bij de directeuren der processie te bekoomen.’578 Liederen uit de reeds geciteerde boekjes waren er in de eerste plaats op gericht om vingerwijzingen te geven over de manier waarop gelovigen godvruchtig en met volharding aan groepsbedevaarten konden participeren. Ze bevatten slechts weinig verhalende elementen. Die zijn wel aanwezig in de zogeheten legenden- en mirakelliederen. In 1674, het jaar waarin het eerste bestuur van het anno 1671 te Antwerpen opgerichte Broederschap der XXXVI Heiligen in functie trad en abt Franciscus Diericx een geleerd en lijvig boek over de in zijn cisterciënzenabdij vereerde relieken van deze heilige mannen en vrouwen publiceerde, verscheen bij Geeraerdt III van Wolsschaten: Triumph van de XXXVI Heylighen wiens reliquien syn rustende in S. Salvator binnen Antwerpen, in verscheyde liedekens voorghestelt

574 M. Moreels (red.), Beschryving van het dorp Berendrecht door wylen […] F.G.C. De Meyer (Antwerpen, 1855), p. 166-167. Uit het overzicht van de lofzangen en gedichten blijkt dat Onze-Lieve-Vrouw van de Hagelberg vanuit westelijk Noord-Brabant en zelfs vanuit Zeeland bezocht werd. Cfr. ook P.J. Margry, Teedere quaesties. Religieuze rituelen in conflict: confrontaties tussen katholieken en protestanten rond de processiecultuur in 19de-eeuws Nederland (Hilversum, 2000), p. 115 en 264265. 575 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-66. Volgens BCNI, nr. 17314: ca. 1715. 576 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-21, en voor iets jongere uitgaven: nr. Sch-20, Sch-22 en Sch-23. De eerste uitgave verscheen vermoedelijk in 1715 bij Lambert Bertus, zie: nr. Sch-24. De term ‘processieboekje’ is hier ontleend aan: Margry, Teedere quaesties, p. 119. 577 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-36. 578 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-154; C. Caspers & M. Gielis, ‘Scherpenheuvelbedevaarten uit Noord-Brabant, in het bijzonder de (doods)kistprocessie van Breda’, in: P.H.A.M. Abels, E.H. Bary, A.J.A. Bijsterveld & O. Thiers (red.), Van tweeën één. Kerk en West-Brabant door de eeuwen heen (Delft, 2001), p. 115-148 (p. 138-139).

119

deel 1 – over woorden en objecten door G. van Wolsschaten, waerby noch eenighe andere devote liedekens.579 Een literair getint liedbundeltje, bij een speciale gelegenheid tot stand gekomen, kon soms lange tijd daarna nog aantrekkingskracht uitoefenen. Dat bewijst het Het citherken van Jesus. Spelende sestigh nieuwe liedekens op het groot jubilé van het H. Sacrament van Mirakel tot Brussel (Brussel: Jacob vande Velde, 1670). Daniël Bellemans, norbertijn te Grimbergen, bracht dit boekje uit naar aanleiding van het in 1670 luisterrijk gevierde driehonderdjarige jubileum van het H. Sacrament van Mirakel. Van dit bundeltje verschenen nog heruitgaven in 1675, 1681, 1698, 1716 en 1739.580 Of de liedboekjes in verband met de XXXVI Heiligen, het H. Sacrament van Mirakel en het H. Bloed ooit een actieve rol in private of collectieve bedevaartpraktijken vervuld hebben, is niet bekend. Mogelijk ontstonden deze teksten minder uit een praktische noodzaak dan uit het verlangen van een dichterlijke ziel om zich te uiten. Zij zijn wellicht veeleer bedoeld om rustig thuis te lezen en eventueel (in een beperkt gezelschap) te zingen. Een ander opzet had het boekje dat naar aanleiding van een jubileumviering van het Brugse H. Bloed in 1686 door Joos vander Meulen in de Reiestad werd uitgegeven: Schrifturelijck verhaal van de weldaeden van het Alderheyligste Bloed O.H. Jesu Christi […], sanghsgewijse vertoont door de negen Hemelsche Musen, door I.D.V. 581 Het slechts twaalf pagina’s tellende brochuurtje Geestelyke liedekens waer in betoont wort het leven van de H. Godelieve martelaresse ende patroonersse van Ghistel maakte een grotere kans om door de gelovige mee op bedevaart te worden genomen. Het omvat zeven liederen en werd vaak in combinatie met de Kleyne getydekens ende litanie van de H. Godelieve verspreid.582 Er zijn van deze Geestelyke liedekens vier edities bekend. Twee werden te Brugge gedrukt door respectievelijk Pieter de Sloovere (werkzaam van 1740 tot 1767) en de weduwe van Franciscus Beernaerts (actief van 1762 tot 1798), allebei nog grotendeels in een toen door gestudeerden reeds als erg oudmodisch beschouwd gotisch lettertype gezet, wat wijst op een volks afnemerspubliek. De twee andere uitgaven zijn volledig in romein gezet en verschenen te Gent bij Jan Meyer en Bernard Poelman, drukkers die respectievelijk van 1735 tot 1771 en van 1785 tot 1823 bedrijvig waren.583 579 J.G. Frederiks & F.J. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde, (Amsterdam, 1888), p. 902, waar als auteur Geeraerdt II van Wolsschaten (Antwerpen, 1603-1660) wordt vooropgesteld; BCNI, nr. 13294. Voor het werk van Diercx, zie: BCNI, nr. 13171 en 13172. 580 G. Huybens, Thesaurus Canticorum Flandrensium: het gedrukte Nederlandse liedboek in Vlaanderen (1508-1800), 2 delen (Leuven, 2004), deel 1, p. 14-19 (nr. 7a tot 7f). 581 H. Rommel, De processiën en feesten ter eere van het Heilig Bloed O.H.J.C. in de stad Brugge (Brugge, 1900), p. 50-51. 582 H. Stalpaert, ‘Liedekens van Sint Godelieve’, in: Biekorf, 58 (1957), p. 267-272 (p. 268-269); D. Callewaert, ‘Liederen rond Godelieve van Gistel 18e, 19e en 20e eeuw’, in: Volkskunde, 82 (1981), p. 170-178 (p. 172-173). Aldaar ook gegevens over de inhoud van de liederen. 583 Huybens, Thesaurus, deel 1, p. 67-69 (nr. 49a tot 49d). Voor gegevens over de drukkers, zie: B. Desmaele, ‘Les imprimeurs et libraires des Pays-Bas au XVIIIe siècle. Un premier relevé’, in: Archiefen Bibliotheekwezen in België, 56 (1985), p. 205-320 (p. 304 en 313).

120

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal 4.2.6. Informatieve broederschapsboekjes voor bedevaarders Talrijke broederschappen gaven ten behoeve van leden en kandidaat-leden informatieve boekjes uit, hier verder kortweg aangeduid met de term broederschapsboekje. Enkel boekjes uitgaande van confrérieën die gevestigd waren in een bedevaartkerk of –kapel en open stonden voor iedereen die wenste toe te treden, geraakten zowel onder bedevaarders als onder leden van de lokale bevolking verspreid en verdienen hier onze aandacht.584 Meestal gedrukt op klein formaat en niet erg veel bladzijden tellend, bevatten broederschapsboekjes doorgaans de statuten en een korte historiek van de organisatie, informatie over aflaten en andere geestelijke voordelen verbonden aan het lidmaatschap evenals enkele gebedsoefeningen.585 Bij niet-christocentrische en niet-mariale broederschappen behelzen zij vaak een beknopte levensbeschrijving van de patroonheilige.586 Veruit de meeste nog voorhanden broederschapsboekjes stammen echter uit de zeventiende en latere eeuwen. In de late vijftiende en de vroege zestiende eeuw liet de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap van ’s-Hertogenbosch wel al boekjes drukken met een opsomming van de aflaten en in 1518 drukte Laurens Hayen in Den Bosch het reglement van deze broederschap.587 Bedevaarders behoefden niet steeds een broederschapsboekje om iets over de ter plaatse functionerende confrérie te vernemen. Affiches konden terzake informatie verschaffen: zo stonden bijvoorbeeld de ‘Regulen, statuten en[de] aflaeten’ van de Broederschap van het H. Kruis te Eine in 1648 op een plano te lezen.588 Bovendien besteedden de typische bedevaartboekjes meestal enige aandacht aan de broederschap. Het reeds aangehaalde boekje Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina uit 1722 (cultus te Groot-Bijgaarden) bijvoorbeeld wijdt enkele pagina’s aan ‘het broederschap van de H. Wivina, en de aflaeten aen het selve vergunt.’589 584 De publicatie van de Statuten ofte ordonnantien van het H. Broederschap van die Alder-H. Maget ende Moeder Godts Maria, opgericht in de kerke van Laken in’t jaer 1396 bijvoorbeeld viseerde op het einde van de zeventiende eeuw uitdrukkelijk bedevaarders: ‘de geene die dese H. plaetse willen besoecken.’ Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-12. 585 Zie bijvoorbeeld het in 1995 heruitgegeven boekje: Broederschap van het Heylig mirakeleus Bloed Christi, in-gestelt in de abdye van Voormezeele by Ipre op den 14. Junij 1664 (Ieper: T. Walwein, s.a.). W. Desodt & K.M. De Lille, Devotieboekje over het H. Bloed te Voormezele met de teksten van 1664 (Roeselare-Voormezele-Ieper, 1995). 586 Het Handboeksken van ’t Heylig geapprobeérd broederschap der XXXVI uytmuntende Heiligen, […] in de parochiaele kerk van den H. apostel Andreas […] (Antwerpen: P. Ville, 1822) behandelt op achttien bladzijden het leven van alle betrokken heiligen. Exemplaar in UNICAT. 587 M. Bronselaer, ‘Reglement van Onse Lieve Vrouwen Broederschap te ’s-Hertogenbosch’, in: F. Hendrickx (red.), Pampiere wereld. Litteraria Neerlandica uit het bezit van de Universiteit Antwerpen (Leuven, 1994), p. 72-74. 588 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 131 (nr. 1157). 589 De tekst van het boekje gaat, volgens het ‘Tot den leser’, terug op een werkje van kanunnik Gabriël Colins (abdij van Ninove) uit 1632. Zie ook: BCNI, nr. 8452, 17694, 17837 en 17912 (G. Colins). Gegevens over de broederschap zijn ook in de Franstalige versie te vinden: La Vie et les Miracles de sainte Wivine premiere abbesse et fondatrice de la noble et illustre Abbaye du Grand Bygard, Où repose son précieux Corps, Patrone singuliere pour le mal de Gorge, Peste, Pleuresie, Fiévre maligne &

121

deel 1 – over woorden en objecten Overeenkomstig het geregeld met hel en vagevuur dreigende pastoraat, besteedden de broederschapsboekjes opvallend veel aandacht aan de via het lidmaatschap te verwerven aflaten. Er zijn informatieve broederschapsboekjes bekend voor sommige plaatselijke groeperingen van vereerders van Onze-Lieve-Vrouw van respectievelijk Alsemberg, Halle en Scherpenheuvel. In 1673 drukte de weduwe van Domien Ramault te Ieper de Reghelen ende oeffeninghen van het broederschap der Alderheyligste Maghet ende Moeder Maria van Hulpe, gheseyt Alsemberghe, ingestelt in de parochiale kercke van den Heylighen Nicolays tot Ypre, den 11n wedemaent 1673.590 Ten behoeve van de Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw van Halle in de Sint-Walburgiskerk te Oudenaarde verscheen in 1823 bij de weduwe D.J. Bevernaege en Zoon in diezelfde stad het Reglement en besluyt voor de confrerie onder den titel van Onze Lieve Vrouwe van Halle, opgeregt ten jare 1657, in de kerke van Ste Walburge, binnen de stad Audenaerde.591 Een Korten uytleg der aflaeten, vergund door […] Pius VII […], aen het broederschap onder den titel en aenroeping der Bedrukte Moeder Gods, gemeynelyk gezeyd van O.L.V. van Scherpenheuvel, opgeregt en ingesteld in de kerke van de H. Gertrudis binnen Loven den 8 december 1813 (met een kerkelijke goedkeuring van 1823) kwam bij J.P.G. Michel te Leuven van de pers.592 P.J. Brepols drukte in de eerste decennia van de negentiende eeuw Het nieuw broederschap der processie van Turnhout naer Onze Lieve Vrouwe tot Scherpenheuvel, een brochuurtje dat onder meer informatie over de werking van deze confrérie verstrekte.593 4.2.7. Programma’s en andere aan de actualiteit gebonden gelegenheidspublicaties Naar het voorbeeld van de programmabrochures uitgegeven in verband met sommige stedelijke ommegangen, verschenen vanaf de zeventiende eeuw allerlei gelegenheidsdrukken naar aanleiding van jubilea of andere in verband met bedevaartculten georganiseerde vieringen.594 Zo kwam in 1762 bij de weduwe van Guillaume Cawe te Brussel een gelegenheidswerk van de pers voor de viering van de H. Guido in de Sint-Pieterskerk te Anderlecht: Jubilé van seven hondert vyftig jaeren in de coltoutes sortes des maux, tant pour les Personnes que pour les Bestiaux. Quatriéme édition (Brussel: J.J. Boucherie, 1757). Exemplaar : RG 3087 F 2. 590 A. Diegerick, Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois. 1547-1834 (Nieuwkoop, 1966), nr. 142. 591 Brochuurtje van acht bladzijden. In 1808 had Dominicus Joannes Bevernaege al een vouwblaadje van vier bladzijden gedrukt met de tekst van dit reglement. Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 200 en 213. 592 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-62. 593 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-104. 594 Over zulke programma’s voor de Antwerpse ommegang uit de jaren 1561, 1564 en 1566 zie: F. Prims, De Antwerpsche ommeganck op den vooravond van de beeldstormerij (Antwerpen, 1946), p. 9-20. Antwerpse voorbeelden uit de zeventiende eeuw: M. Sabbe, Uit het Plantijnsche huis. Verspreide opstellen (Antwerpen, 1923), p. 186-187

122

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 21. Het Nieuw Broederschap der processie van Turnhout naer Onze Lieve Vrouwe tot Scherpenheuvel (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.) – RG 3091 E 52

legiaele ende parochiaele kercke van St. Peeter, tot Anderlecht over den sterfdag van den H. Beleyder Guido, Besonderen Patroon tegen den Rooden-Loop, Sieckten ende alle Quaelen der Beesten.595 Het kon zowel gaan om een rijkelijk geïllustreerde beschrijving van de geplande festiviteiten als om een programmabrochuurtje dat niet meer dan enkele bladzijden telde. Daar al deze gelegenheidspublicaties erop gericht waren zoveel mogelijk mensen tijdens de feestperiode naar de cultusplaats te lokken, richtten zij zich niet enkel tot kandidaat-bedevaarders maar ook tot de talrijke nieuwsgierigen die zich aangetrokken voelden door de kermisachtige toestanden waarmee zulke festiviteiten doorgaans gepaard gingen. Inhoudelijk afgestemd op het verstrekken van concrete informatie over de deels ook uit profane elementen bestaande feestelijkheden, zijn de hier bedoelde gelegenheidsuitgaven van een heel 595 Zie: F. Mortier, ‘La légende de Saint-Guidon d’Anderlecht’, in: Le Folklore brabançon, 10 (1930), p. 46-55 (p. 48) (reproductie).

123

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 22. Wonderlyk leven van de heylige Godelieve, maegd en martelaeresse, wiens heylige reliquiën berusten in de parochiale kerke tot Ghistel (Gent: J. Begyn, s.a.). Op het titelblad: ‘zynde zeer bekwaem en dienstig om van alle jongheyd in de scholen met vrugt geleert te worden’ – RG 2095 D 25

124

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal andere aard dan de gewone (nochtans soms eveneens naar aanleiding van speciale vieringen uitgegeven) bedevaartboekjes. Ook inzake materieel uitzicht was er een duidelijk onderscheid. Meestal waren zij groter dan de bedevaartboekjes. Dat gold vooral voor de vrij talrijk uitgegeven geïllustreerde publicaties die doorgaans een formaat in quarto hadden. Ondanks hun in principe efemeer karakter, behielden gelegenheidsuitgaven ook nadat het evenement voorbij was een zekere betekenis voor de bezitter. Zij kregen dan een nieuwe functie: de herinnering aan de bijgewoonde festiviteiten bewaren. Veel van deze gelegenheidsuitgaven betreffen de deels godsdienstige, deels profane praalstoeten die bij jubilea of andere uitzonderlijke gebeurtenissen georganiseerd werden. 4.2.8. Een schoolboek, uitzonderlijk ook voor bedevaarders Vanaf ongeveer het midden van de achttiende eeuw deelt de titelpagina van een volksboek over het leven van de H. Godelieve mee dat de relieken van deze heilige in de parochiekerk van Gistel berusten, echter niet zonder tevens te onderstrepen dat de tekst ‘zeer dienstig ende bequaem [is] om in de scholen met vrucht geleert te worden.’596 Reeds in 1612 stond het leven van de H. Godelieve op een lijst van de boeken waarvan het gebruik in de scholen van het bisdom Brugge toegestaan was.597 De Taxatie oft priisen vande ghemeyne school-boecken, historien ende kerck-boeken, waarmee het Antwerpse stadsbestuur een prijsregulering inzake de in scholen gebruikte leerboeken invoerde, vermeldt in 1642 Sinte Godelieve onder de drukken bestaande uit 13 à 14 bladers en te verkopen aan 5 stuiver per stuk.598 De bollandist Sollerius wees er in 1720 op dat de boekjes over de H. Godelieve in zowat ieders handen waren en dat vele kinderen er leerden in lezen.599 Het Leven van de H. Godelieve van Gistel kwam echter niet enkel in handen van schoolkinderen. Het vond ook aftrek bij bedevaarders. In 1713-1714 en in 17161717 leverde de Brugse drukker Joost vander Meulen aan het kerkbestuur van Gistel telkens honderd vaantjes en ‘12 dobbel en 12 enkel bouckens van het leven vanden H. Goddelieve.’600 De ‘dobbel bouckens’ waren vermoedelijk exemplaren van een 596 Wonderlyck leven van de heylige Godelieve maget en martelaeresse wiens HH. reliquien zijn berustende in de Prochiale Kercke van Ghistel (Kortrijk: J. De Langhe, 1764), titelpagina. Exemplaar in UNICAT. E.H. van Heurck, Les livres populaires flamands (Antwerpen, 1931), p. 103 vermeldt een editie van J. Begyn uit omstreeks 1750, met ongeveer dezelfde tekst als de geciteerde. 597 Van Heurck, Les livres populaires, p. 103. 598 V.A. Dela Montagne, ‘Schoolboeken te Antwerpen in de 17e eeuw’, in: Tijdschrift voor boeken bibliotheekwezen, 5 (1907), p. 1-35 (p. 11). 599 A. Viaene, ‘Wonderlyk leven van de Heylige Godelieve. Bibliografische verkenning van een volksboek 1740-1840’, in: Biekorf, 71 (1970), p. 129-139 (p. 130). Het Sint-Godelieveboek behoorde omstreeks 1745 niet (meer?) tot de meest gebruikte schoollectuur. J. Geldhof, ‘Onderwijs en armenzorg’, in: M. Cloet (red.), Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen (Brugge, 1984), p. 245-263 (p. 253). 600 J.L. Meulemeester, ‘Nog over bedevaartvaantjes’, in: Ons Heem, 39 (1985), p. 81-91 (p. 83).

125

deel 1 – over woorden en objecten editie die (zoals vanaf 1629 tot omstreeks 1760 gebruikelijk) twee samengebundelde hagiografische teksten over de H. Godelieve omvatte.601 Emmanuel Laurenz uit Duinkerke bracht nog omstreeks het midden van de achttiende eeuw zulk een dubbele editie op de markt. Het eerste deel (tot pagina 36) gaat bij hem terug op de Latijnse vita van Godelieves tijdgenoot Drogo. Het tweede deel (de pagina’s 37 tot 96) is opgesteld ‘volgens den sin van de Vlaemsche legende.’602 De ‘enkel bouckens’ bevatten, zo mogen we aannemen, slechts één van beide teksten.

601 Zie: D. Callewaert, ‘Het leven van de H. Godelieve. De volksboeken met hun voorgeschiedenis’, in: Volkskunde, 79 (1978), p. 311-319 (p. 316-317). Onze interpretatie wijkt af van die van Antoon Viaene die in de enkele versie het (kortere) Leven volgens Drogo en in de dubbele versie het Leven volgens de Vlaamse legende zag. Viaene, ‘Wonderlyk leven’, p. 134. Van de editie van Joost vander Meulen zijn vooralsnog geen exemplaren gesignaleerd. 602 A. Viaene, ‘Duinkerkse herdrukken van volksboeken 1684-1800’, in: Biekorf, 74 (1973), p. 257-266 (p. 260-261).

126

5. Liederen op vliegende bladen

5.1.

Liedbladen voor bedevaarders603

Drukker Alexander Antonius Bruers (in 1806 vanuit Antwerpen naar Sint-Niklaas uitgeweken) publiceerde in zijn nieuwe woonplaats een liedblad in plano ten behoeve van de Sint-Amelbergaviering in het nabijgelegen Temse, getiteld: Lof dicht ter eeren van de H. Amelberga Maegd. Patroonersse der heerlykheyd en burgt van Temsche, een lied dat tijdens de plechtige Sint-Amelbergaommegang gezongen werd.604 De verspreiding van een gedrukte liedtekst ter ere van de H. Amelberga kon te Temse bogen op een oude traditie. De Sint-Amelbergagilde aldaar schafte zich al in 1713 vijfhonderd exemplaren Lofdichten aan. Bij drukker Hendrik II Thieullier te Antwerpen bestelde zij in 1718 vijfhonderd liedjes en enige jaren later leverde drukker [Joannes] Paulus Robyns (eveneens te Antwerpen werkzaam) 1500 liedekens ter eeren van St. Amelberga.605 Van het Sint-Amelbergalied verscheen tevens een versie ten behoeve van de bedevaartplaats Mater: Lof-dicht ter eeren van de Heylige maegd Amelberga, welkers reliquien geëert worden in de parochiale kerke van Mater.606 Bij de Leuvense drukker Joannes Jacobs, werkzaam in de periode 1735-1787, kwam een al uit 1671 daterend lied van de pers in verband met de Sint-Hubertusverering te Leefdaal: Lof-sangh van S. Huybrecht, te Leefdael, gesongen op synen feest-dagh den 3 november 1671.607 In 1769 werd Het Liedeken van den Noot Godts tot Rupelmonde 603 In archiefstukken heten liedbladen (zoals ook liedbundeltjes) kortweg: ‘liedekens.’ T. Bryssinck, ‘De verering van de Heilige Amelberga te Temse’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 149-203 (p. 202): betaling aan Paulus Robyns (vermoedelijk de weduwe van de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns) voor ‘het drucken van 1500 Liedekens ter eeren van St. Amelberga’ (ca. 1732). In 1718 had Hendrik II Thieullier, eveneens te Antwerpen, reeds 500 liedjes geleverd. In 1713 waren 500 ‘lofdichten’ aangekocht. Bryssinck, ‘De verering’, p. 150. Deze lofdichten waren ongetwijfeld liedbladen. Een voorbeeld daarvan (planodruk): Lof Dicht ter eeren van de H. Amelberga Maegd. Patroonersse der Heerlykheyd en burgt van Temsche (Sint-Niklaas: A.A. Bruers en zoon, s.a.). Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Temse, P3. De tekst komt ook voor in: A. Van Loo, Leven der Heilige Amelberga. Patrones van Temse (Gent-Knesselare, 1898), p. 23-32. 604 Impressum: Te bekomen by A.-A. Bruers, Boekdrukker en Zoôn te St.-Nicolaes. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Temse, P3. Ten laatste in 1826 liet A.A. Bruers zijn drukkerij over aan zijn zoon A.F. Bruers, zie: W. Braekman, ‘Vijf nieuwe moordliederen uit Oost-Vlaanderen’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 76 (2001), p. 338-357 (p. 344) (vermelding van impressum uit 1826: A.-F. Bruers, Zoon); Van Loo, Leven der Heilige Amelberga, p. 23-32 (met tekstuitgave). 605 Bryssinck, ‘De verering’, p. 150 en 202 (afbeelding van een niet nader gedateerde rekening betreffende de levering door Robyns). 606 Gegevens over datering of drukker ontbreken. Het is bovendien onduidelijk of het een liedblad dan wel een plaquette betrof. Vander Straeten, Le théâtre, deel 2, p. 229. 607 H. Herdies, ‘Uit de kerkelijke geschiedenis van Leefdaal’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 48 (1964), p. 314-316 (met tekstuitgave).

127

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 23. Temse. Lofdicht ter eeren van de H. Amelberga (Sint-Niklaas: A. A. Bruers, s.a.). Tekstblad verlucht met een klein houtblokje met de voorstelling van de H. Amelberga. Bladspiegel: 415 × 280 mm – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Temse, P3

128

5. Liederen op vliegende bladen gedrukt.608 Vermoedelijk uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw dateert een liedblad met een tekst over de H. Guido: Lofzang van den H. Guido wiens H. Gebeente zyn rustende in de collegiale kerke tot Anderlecht by Brussel, ende word aldaer bezocht op den tweeden sinxen-dag met veel devotie (melodie: Chere Philis).609 In de vroege negentiende eeuw lieten de marktzangers Joseph Bonte en Jan Garwig een lied drukken in verband met het mirakelbeeld van Onze-Lieve-Vrouw in de Sint-Janskerk te Poperinge: Gezang op het wonderlyk en glorieus mirakel, geschied in’t jaer 1479, binnen Poperinge, door het toedoen van de H. Maegd Maria, waer door jaerlyks is gepleegt den solemneelen ommegang tot haerder eer en glorie (melodie: De dragonder te peêrde).610 Ten laatste in 1835 kwam bij P.J. Brepols te Turnhout een met een kleine houtsnede geïllustreerde eenbladdruk van de pers, getiteld: Geestelyk liedeken ter eeren van het Mirakuleus Beeld van de zoete Moeder Gods Maria, rustende tot Hilvarenbeek en gevonden aldaar ter plaatse genaamd de Biest in de revier de Aa, by de Bevert Brugge, op den negen-tiende july Anno 1643. De tekst is ondertekend: ‘Fred. Kempen fecit anno 1644.’ De melodie staat aangegeven met: ‘Wat zal ik gaan beginnen maget zoet &c.’611 Deze planodruk was voorbestemd om opgehangen te worden. Hij functioneerde vast niet alleen als een geheugensteun bij het zingen, maar ook als een tot devotie aansporende wandplaat die aan de betrokken Noord-Brabantse bedevaartplaats refereerde. Dat P.J. Brepols dit Geestelyk liedeken niet in zijn fonds genummerde prenten opnam, wijst er mogelijk op dat deze uitgave niet op zijn initiatief maar op dat van het kerkbestuur tot stand kwam.

5.2. De marktwaarde van bedevaarten: marktzangers en hun liederen In hun persoonlijk repertorium speelden de ambulante marktzangers graag in op actuele gebeurtenissen van de meest uiteenlopende aard. Het hoeft ons dus niet te verwonderen dat zij in hun al dan niet zelf geschreven teksten soms ook nieuwsfeiten inzake bedevaartculten behandelden. Dat de zangers de voor hun rekening gedrukte liedbladen niet enkel of zelfs niet noodzakelijk in de betrokken bedevaartplaats 608 Het lied bestaat uit minstens tien strofen van acht regels. Gegevens over de drukker en de aard van het drukwerk ontbreken. Buvé & Nauts, ‘Iconografie en volksgebruiken’, p. 123 (met de tekst van de strofen 1, 2 en 10). 609 Bewaard als knipsel zonder impressum. Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 512. Tekst: M. Sacré, ‘Oude West-Brabantsche volksliederen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 14 (19311932), p. 352-355. Tekstuitgave (zonder bronvermelding): D. Wouters, Hofken van geestelijke liederen (Utrecht, [1943]), p. 44-51. 610 Van de Brugse marktzanger J. Garwig is een lied bekend uit 1826: W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d’ hand. Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer (Gent, 1990), p. 366 en 546. 611 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 109-112 (met afbeelding). Onder de afbeelding van het Mariabeeld staat de aanroeping: ‘Sancta Maria ora pro nobis.’ De spelling (met aa) wijst op een Noord-Brabants doelpubliek. Vermelding van de Turnhoutse uitgave van het lied bij: J.A.F. Kronenburg, Maria’s heerlijkheid in Nederland, 8 delen (Amsterdam, 1904-1914), deel 6, p. 467-468.

129

deel 1 – over woorden en objecten verkochten, ligt daarbij voor de hand.612 Ter gelegenheid van het negenhonderdjarige jubileum van de H. Rumoldus werd te Mechelen in 1680 een afzonderlijk uitgegeven Liedeken van S. Rombaut (melodie: Vrienden ‘ k sal u in’t kort gaen noemen) verspreid.613 Bij de uitbundige viering in 1775 te Mechelen van het duizendjarige jubileum van de H. Rumoldus verschenen op naam van marktzangers verscheidene plano’s met liederen. Op één van deze bladen staat: Het wonderbaer leven en dood van den H. Rumoldus, patroon van Mechelen […] Gerymt ende gezongen door Guilielmus De Coen, Brusselaer. Dezelfde Guilielmus De Coen verspreidde nog een andere eenbladdruk met daarop twee voor deze gelegenheid samengestelde teksten: Jubel liedeken van alle de schoone cieraeten die met dezen duyzend-jaerigen jubile binnen Mechelen zullen te zien zyn en Klugtig jubile liedeken. Zijn collega componist Jan Baptist, te identificeren als de Antwerpse marktzanger Jan Baptist van Werelijckhuysen,614 kwam eveneens met een liedblad te voorschijn met daarop twee liederen in verband met de Mechelse feestelijkheden: Rumoldus H. Leven, word hier in’t kort beschreven, syn deugd gesteld in ’t licht, met sangen en gedicht en Triumph-liedeken.615 Bij de viering van de tweehonderdste verjaring van het wonderbare feit dat de H. Maagd de stad Halle beschermd had tegen oprukkende protestantse troepen, schreef de Antwerpse componist Jan Baptist in 1780 een lied getiteld: Jubilé gedurende 50. dagen, op de melodie van: Philis myn tweede ziel. Op de keerzijde van zijn in quartoformaat uitgegeven liedblad liet hij twee traditionele bedevaartliederen afdrukken: Reyse der pelgrims naer de stad Halle (melodie: Ach hemel ik bespeur. J.B. Composuit) en Gezang op het vertrek der pelgrims (melodie: viva Maria Thresia, ofte: neen, neen, beter getween).616 Bij Joseph Thys (Antwerpen) verscheen een vliegend blaadje met een Liedeken op den jubile van vyf-honderd en vyftig jaeren van O.L. Vrouw tot Halle, gegeven door zyne Heyligheyd Pius VII. Paus van Roomen, den 1 September 1816.617 In het jaar 1780 publiceerde Jan Baptist van Werelijckhuy612 Cfr. Callewaert, ‘Liederen’, p. 174. 613 Zie: [J.J. de Munck], Beschryvinge der negen-hondert-jaerige jubel-feest van den H. Rumoldus […] in het jaer 1680 (Mechelen: J.F. van der Elst, 1774), p. [3] (met een herdruk van de liedtekst aldaar op p. 8 van het onderdeel Negen-hondert-jaerigh jubilé-vreught […]). Beschreven in STCV: nr. 7007476. 614 Over deze marktzanger: Braekman, Hier heb ik, p. 31-40. 615 V. Hermans, ‘Bibliothèque malinoise. Catalogue spécial’, in: Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, 12 (1902), p. 185-326 en 13 (1903), p. 395-546 (13: p. 433-434). 616 Jubilé gedurende 50. dagen, te beginnen op den eersten sondag van september tot den vierden sondag van october inclues, in de parochiale kerke der stad Halle, tot gedagtenisse van haere wonderbaere verlossinge der ketters en beld-stormers, in ’t jaer 1580 (s.l.: s.n., s.a.). Exemplaar: UG, BL 5763, lied nr. 24. Incipit van Jubilé: ‘Komt minnaers over-al / Van O.L.Vrouw van Hal.’ Incipit van Reyse: ‘Maria Maget schoon / Naest Godt ons hoôp en leven.’ Incipit van ‘Gezang: Adieu wy scheyden / Adieu Maria Maget soet.’ W.L. Braekman, ‘Een bundel gedrukte marktliederen ontsloten’, in: Volkskunde, 95 (1994), p. 1-32 (p. 4, 18 en 20). 617 A. de Cock & I. Teirlinck, Brabantsch Sagenboek, 3 delen (Gent, 1909-1912), deel 2, p. 100, met enkel de tekst van het zesde couplet.

130

5. Liederen op vliegende bladen sen nog een gelegenheidslied in verband met een andere befaamde bedevaartplaats: Fama’s trompet, uyt-galmende het vier-honderd jaerig jubilé van ’t Miraculeus H. Bloed ons Heere Jesu Christi tot Hoogstraeten […] als mede de solemnityd en groote plegtigheden uytvoert in de voôrnoemde vermaerde en princelyke vryhyd, den 21. mey 1780, en volgende dagen (melodie: Ik drink den nieuwen Most).618 Naar aanleiding van de plechtige viering te Brussel van de tweehonderdste verjaring van het herstel van de cultus van het H. Sacrament van Mirakel in 1585 (na het einde van het calvinistische bewind) liet de Brusselse marktzanger Guilielmus de Coen in 1785 een Triump gezang op den jubilé der beld-stormery in Brussel, drukken. Dit lied (op de melodie van Je n’ai jamais aimé personne de ma vie) werd voorafgegaan door een Kort beschryving van de ersteltenis van het H. Sacrament van Mirakel […] van de welke den jubilé van 200. jaeren geviert word den 17 july 1785.619 Nadat het H. Sacrament van Mirakel tijdens de revolutietijd achtereenvolgens bij een lakenhandelaar te Brussel en bij de vicaris-generaal te Mechelen was ondergebracht, keerde het op 14 juli 1804 weer naar de Brusselse Sint-Goedelekerk. Bij die gelegenheid schreef de Leuvense marktzanger Segers een lied getiteld: Triomph liedeken op het herstellen van het Alderheyligste Sacrament van Mirakel in Brussel, den 14 july 1804, ende voorder tot vyfthien dagen inclues (melodie: Als den kermis-gast Zacheus, of van den verloren zoon).620 Met betrekking tot Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk (Mechelen) kwam in 1813 bij Cornelius Parys te Antwerpen een tweezijdig bedrukt liedblad van de pers in folioformaat.621 Bovenaan staat een chronogram: zY VIeren nU aLLe ’t agt-honDert VYf-en-tWIntIgste JUbIL-Jaer Van MarIa Van hanseWYCk, met daaronder een kleine houtsnede die een niet-plaatsgebonden Madonna voorstelt. Dan volgt een Liedeken op het agt-honderd vyf-en-twintigste jubil-jaer van Onze-Lieve-Vrouwe van Hansewyk, gevierd in haere kerk binnen Mechelen, den 15. Augusty 1813 (melodie: Hoe ellendig zit ik hier). Op de keerzijde bevindt zich een Vreugden-galm op den prael-tryn van het agt honderd vyf-en-twintigste jubil-jaer van Onze-Lieve-Vrouwe van Hansewyk, vertoont binnen Mechelen den 16. en 1. augusty 1813 (melodie: Komt nu Grieken uyt Atenen, enz.) Deze laatste tekst is door de opdrachtgever-dichter-marktzanger ondertekend: ‘Doór Petrus Beeckaert.’ Helemaal onderaan lezen we: ‘Gedrukt met autorisatie der Overheyd’ en het impressum: ‘t’Antwerpen, by C. Parys, op de Lombaerde-vest.’ Een marktliedje uit 1818 betreft de Lierse patroonheilige: Gezang over het herstellen van […] de zilvere reliqui-kas van den H. Gummarus, met als zangwijze: Sa jongheyd van het Nederland laet uwen iver blyken. Het blaadje 618 Braekman, ‘Een bundel gedrukte marktliederen’, p. 21-22. 619 Braekman, Hier heb ik, p. 553. G. de Coen verspreidde ook een Liedeken op den Ommegang van Brussel, ter oorsaek van den Jubilé. Braekman, Hier heb ik, p. 586. 620 Boven de titel staat een houtsnede. J. Koninckx, ‘Triomph Liedeken’, in: De Brabantsche Folklore, 54 (1930), p. 315-317. 621 Drukspiegel: 313 × 167 mm. Exemplaren: PcA en ehc 743975.

131

deel 1 – over woorden en objecten bevat verder nog drie liedjes. Achteraan staat: De dichter Jan Van Dam en Simon De Gelder. 20 september 1818.622 De marktzangers G. Kloots en Joseph Puttemans creëerden in 1818 een gloednieuw Liedeken, getrokken op de mirakelen van O.L.Vrouw van Scherpenheuvel, van dit jaer (op de wijze van: De twee koopluy van Bourgogne). Zij lieten het samen met drie liedjes over profane onderwerpen op een quartoblaadje afdrukken.623 Een anoniem verschenen quartoblaadje bevat een tekst over een andere als wonderbaar geïnterpreteerde genezing: Liedeken op het wonder werk geschiet tot Scherpenheuvel, door de voorspraek van de Heylige Maegd en Moeder Gods Maria, aen een jong meysken van St.-Truyden, op den tweeden sinxen-dag 1837 (melodie: van den zeevaerder).624 Voor marktzanger G. Kloots drukte Joseph Thys een tweezijdig bedrukt liedblaadje: Lof-galm op het 350 jaerig jubilé van het Mirakeleus beéld van de Allerheyligste Maegd en Moeder Gods Maria, binnen Onze-Lieve-Vrouwe Kerk tot Antwerpen op den 15 augustus 1828. Zegenpraelende onder de vrye heersching van onzen weldaedigen koning Willem den I. sedert wiëns aenvang des ryks met dobbelen luyster het heylig Maria-beéld op haere oude rust-zuylen hersteld is. Dit deels politiek geïnspireerde lied werd gezongen op de melodie van: ’t Is alles in vreugd. Op het blaadje staat nog een profaan lied: Den weêrgekeerden man uyt de Colonien.625 Dezelfde Lof-galm drukte Joseph Thys ook voor zanger J. Mees. Op Mees’ blaadje, dat vier ongenummerde pagina’s omvat, staan verder vier wereldlijke liedjes.626 Op een een622 Gezang over het herstellen van ’t groot konst- en puykstuk de zilvere reliqui-kas van den H. Gummarus, patroon der stad Lier (s.l.: s.n., s.a.), [4] p). Exemplaar: ehc E 63239, deel 8, fol. 132. Tijdens de Franse bezetting waren de zilveren platen van de relikwiekast verwijderd en verborgen gehouden. In 1818 werd de kast in haar oorspronkelijke staat hersteld, zie: H. Leemans, De Sint-Gummaruskerk te Lier (Antwerpen-Utrecht, 1972), p. 337. 623 Liedeken, getrokken op de mirakelen van O.L.Vrouw van Scherpenheuvel, van dit jaer (s.l.: s.n., s.a.); Exemplaar: ehc 656298, fol. 19. Een van de liederen (Treurzang) handelt over een vonnis te Gent van 31 januari 1818. De mirakelen waarover het Liedeken spreekt, hadden plaats in 1817 (Anna Catharina Verberck uit Lier) en in 1818 (Jan Baptist Gybels uit Westerlo en Catharina Puyens (eigenlijk: Buyens) uit Poederlee (eigenlijk: Lichtaart)). J. Deckers, Wonderdadig beeld van OnzeLieve-Vrouw van Scherpenheuvel, weldoenster van het menschdom sedert vyf eeuwen, oorsprong en voortgang der godsvrucht tot deze wydvermaerde bedevaert (Leuven, 1859), p. 199-200. 624 Verder bevat het blaadje nog twee liederen, waaronder een getiteld: Liedeken, tot Brussel men veél nieuws aenschouwd, zelf een Pastoor die Herberg houd. Exemplaar: MAS, nr. 85.30.25/3 (voorheen VMA). De wonderen te Scherpenheuvel vormden een inspiratie voor het Liedeken tot troost der zondaers Op de aenroeping van de Heylige Moeder Gods Maria van Scherpenheuvel en helders (melodie: Van den maegden-staet) dat we op een anoniem quartoblaadje aantreffen samen met het lied: Rechtveerdig vonnis uytgesproken door den Tribunael Crimineel van Antwerpen […] op den 23 Julius 1841. Exemplaar: MAS, nr. 85.30.24/2 (voorheen VMA). 625 Onderaan: Gezonden [sic] door G. Kloots. t’Antwerpen uyt de Drukkery van J. Thys, op de Vlasmerkt in de Pauw. Exemplaar: FAA, Bibliotheek, nr. 2228/3. 626 Onderaan p. [2]: Gezongen door J. Mees. t’Antwerpen uyt de Drukkery van J. Thys, op de Vlasmerkt in de Pauw. Exemplaar: MAS, nr. 93.35.225 5/5 (voorheen VMA). Het liedje Den weêrgekeerden man […] komt op deze uitgave niet voor.

132

5. Liederen op vliegende bladen bladdruk van de Ieperse typograaf Albertus Felix Lambin-Verwaerde (werkzaam van vermoedelijk 1825 tot 1875) staan twee liederen in verband met de viering van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper. Een ervan, toegeschreven aan stadsarchivaris Jan Jacobus Lambin, dateert uit 1833, zoals blijkt uit de titel: Zang ter gelegenheid van de vyftigjaerige jubelfeest van het ontzet van Ypre, gebeurd den 8en augustus 1383, na een hardnekkig beleg van negen weken, door de Engelschen en Gendtenaers: deze jubelfeest gevierd den vierden en elfsten augustus 1833.627 Op een, helaas anoniem, liedblad uit vermoedelijk de late zeventiende eeuw staat Een nieu waerachtigh liedt van het Heyligh Bloedt Iesu Christi inde vryhey[t] van Hooghstraeten (melodie: ’t is goet capucien te zyn) samen met een lied over William Howard, op 29 december 1680 in Engeland terechtgesteld omwille van zijn katholieke overtuiging.628

5.3. Liedbladen op de markt gebracht door drukkers-uitgevers Marktzangers vertolkten naast liederen uit hun persoonlijk repertoire ook liederen waarvan de tekst verkrijgbaar was bij sommige uitgevers-drukkers. Gespecialiseerde uitgevers van liedbladen-met-gemengde-inhoud waren tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw Joseph Thys te Antwerpen, Leander Van Paemel en diens dochter Isabella Carolina Van Paemel (deze laatste actief tot 1870) te Gent en Albertus Felix Lambin-Verwaerde te Ieper.629 Rekende de achttiende-eeuwse Sint-Amelbergagilde, net zoals later ook nog Alexander Antonius Bruers, voor haar Lofdicht op een afzet onder de bedevaarders die de heilige te Temse kwamen vereren dan lagen de zaken voor Thys, Van Paemel en Lambin-Verwaerde geheel anders. Voor hen was, bij het samenstellen van hun genummerde reeks liedbladen, een lied dat naar een bepaalde bedevaartplaats verwees niet meer dan één van de vele teksten van uiteenlopende aard die zij ten behoeve van marktzangers en andere gegadigden verzamelden. Een Liedeken op het leven van de edele, doórlugtige en Heylige Maegd Dymphna, dogter van den koning van Irland, patronersse van Geel in Braband (op de melodie van Den dragonder te peérd) verscheen bij drukker-uitgever Joseph Thys op een tweezijdig bedrukt quartoblaadje.630 Een ander gelijkaardig liedblaadje in quarto, eveneens te Antwerpen gedrukt en uitgegeven door Joseph Thys, bevat niet enkel een Liedeken, van het Miraculeus Bloed tot Boxel maar ook twee sensationele moordliederen.631 Het H. Bloedliedje begint met de oproep: 627 Nr. 53 van de reeks genummerde liedbladen van Lambin-Verwaerde. Van Duyse, Het oude Nederlandsche lied, deel 2, p. 1535-1542; H. Stalpaert, ‘Repertorium van volksliederen op genummerde vliegende bladen’, in: Volkskunde, 62 (1961), p. 49-92 en 121-156 (p. 84 en 92). 628 The Romantic Angony […] catalogue, nr. 39 (Brussel, 2009), kavel 201. 629 Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 53-57. 630 Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 516. Tekstuitgave met reproductie van de voorzijde van het liedblad: L. Luyten, ‘Een Dimpna-curiosum’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 32 (1996), p. 134-140. 631 Titels van de profane liedjes: Gezang op 3 Vreede Moorden Begaen in Vrankryk by Orleans, tot spiegel van alle dronkaerts en Gezang op de droeve moord op de dogter Henderica Van De Velde, van

133

deel 1 – over woorden en objecten

Komt Pelgrims uyt alle hoeken komt al na Boxel met spoed om kloekmoedig te bezoeken het waerachtig Christi bloed door Gods wonderlyke werken een mirakel is geschied het welk men in deze kerke acht dagen alle jaeren viert. Het lijkt voor de hand te liggen dat met Boxel eigenlijk Boxtel bedoeld is. Alles wijst er echter op dat dit liedje oorspronkelijk voor de H. Bloeddevotie te Boxmeer geschreven werd en dat later verwarring ontstaan is doordat beide Noord-Brabantse bedevaartplaatsen verband houden met een H. Bloedwonder.632 Verscheidene elementen in het liedje verwijzen naar Boxmeer: de situering van het mirakel omstreeks 1400, de twijfel van de consacrerende priester aan de transsubstantiatie, het overlopen van de kelk met in bloed veranderde wijn en het bebloede corporale. De ‘acht dagen’ die in het citaat worden vermeld, staan voor de achtdaagse viering (met processie, de zogeheten Vaart) van het Boxmeerse H. Bloed. Overigens, waarom zou men in de eerste helft van de negentiende eeuw gelovigen nog oproepen om naar Boxel te komen terwijl het cultusobject sinds 1652 te Hoogstraten berustte? Naast blaadjes in quartoformaat publiceerde Joseph Thys ook een reeks genummerde liedbladen in planoformaat. Genummerde series werden overigens ook door de Van Paemels en Lambin-Verwaerde uitgegeven. Op het nummer 38 van Thys’ reeks staat, samen met andere teksten, een lied waarin Boxel wel degelijk naar Boxtel verwijst: Liedeken van het Mirakeleus H. Bloed van Boxel, nu rustende binnen Hoog-straeten.633 Op andere genummerde liedbladen van Joseph Thys (met telkens meerdere teksten) treffen we nog enkele bedevaartliederen aan. Het door Alexander Antonius Bruers uitgegeven Sint-Amelbergalied vinden we ook op het numTemsche. Voor het liedje in verband met Boxel is geen melodie aangegeven. PcA: Gezang op 3 Vreede Moorden (Antwerpen: J. Thys, s.a., [2] p.) Drukspiegel: 196 × 153 mm. Exemplaar in UNICAT. 632 Informatie over beide Bloedcultussen: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 144154 en 158-171. Hoe beide lokaliteiten met elkaar verward werden, blijkt bij: H. Franken, Liederen en dansen uit de Kempen. Een optekening (Hapert, 1978), p. 188-191. Het daar afgedrukte Lied van het H. Bloed uit de orale traditie roept de gelovigen op om naar Boxmeer te gaan, beweert dat het (Boxmeerse) H. Bloeddoek naar Hoogstraten is gebracht en vertelt een mirakelverhaal waarvan de elementen ontleend zijn aan de geschiedenis van het Boxtelse mirakel. 633 Melodie: ‘ k Zag lest eene Bedelaer oft ’t is goed Capucien te zyn. Incipit: Christenen menschen wie gy zyt / wilt ras naer Hoog-straeten trekken. Exemplaren: ehc 656295 en MAS, Bibliotheek, nr. D 100 (voorheen VMA). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 78-79. Tekst: Lauwerys, Het H. Bloed, deel 3, p. 158-160 en 224-B. Een gemoderniseerde tekst zonder bronvermelding in: Wouters, Hofken, p. 4851.

134

5. Liederen op vliegende bladen mer 41.634 Verder staan op andere bladen uit Thys’ genummerde reeks nog liederen voor de mariale devoties te Imde-Wolvertem635 en te Mariekerke.636 Op zulke genummerde liedbladen met telkens meerdere teksten treffen we bij Isabella Carolina Van Paemel (Gent) liederen aan met betrekking tot het H. Bloed te Brugge,637 Onze-Lieve-Vrouw van Bissegem (Kortrijk),638 de H. Godelieve van Gistel,639, de H. Amelberga te Temse,640 en viering in 1808 te Gent van de canonisatie van de H. Coleta.641 Liederen voor het Brugse H. Bloed642 en de H. Godelieve643 zijn ook te vinden op de genummerde vliegende bladen van de Ieperse drukker Albertus Felix Lambin-Verwaerde.

634 Het Sint-Amelbergalied beslaat een volledige pagina. In tegenstelling tot de andere liedbladen uit deze reeks is ook de keerzijde bedrukt. Een uitgave van nr. 41 met op de keerzijde zes liederen, allemaal (op één na: een Geestelyk Mey-Lied) van profane aard, in: PcA. Exemplaren van een editie van nr. 41 met op de keerzijde andere liedjes en drie kleine houtsneden: ehc 656295 en MAS, Bibliotheek, nr. D 100 (voorheen VMA). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 128. 635 Liedblad nr. 18: Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 524 (zie ook p. 511 voor een andere editie van dit lied). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 91. Tekstuitgave: Verbouwe, ‘Oude druksels’, p. 353-355; J. Lefèvre, L. Verhasselt & J. ’t Kint, Geschiedenis van Wolvertem (Tielt-Affligem, 1978), p. 316-318. 636 Liedblad nr. 14. Wonderbaer geschiedenis ofte Mirakel tot Mariekerk. op den 5 Februarius 1829. Ondertekend: Gereymt doór Joseph Segers, woonagtig tot Malderen (melodie: van Bertrand, of van August den blykers zoón). Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 544. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 126. Exemplaar: MAS, Bibliotheek, nr. D 100 (voorheen VMA). 637 Liedblad nr. 81. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 139. 638 Liedblad nr. 5: Liedeken van O.L.Vrouw, mirakeleus beeld, rustende tot Bissegem by Kortryk. Exemplaar: ehc 656298, fol. 105. Het lied verscheen tevens bij Poupaert te Brugge. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 80. Leander Van Paemel drukte dit lied eveneens. F. van Duyse, ‘Het smeekschrift der welpeyzende. Een lied uit den tijd der Fransche omwenteling’, in: Volkskunde, 18 (1906), p. 125-136 (p. 129). 639 Liedblad nr. 22, zie: Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 487; Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 126; Stalpaert, ‘Liedekens’, p. 267. Zie ook: Braekman, Hier heb ik, p. 547. 640 Liedblad nr. 4. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 128. 641 Liedblad nr. 40. Exemplaar: MAS, Bibliotheek, nr. D 101, p. 108 (voorheen VMA). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 143. 642 Liedblad nr. 15. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 144. Tekstuitgave: ‘Een marktlied over het H. Bloed’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1961), p. 57-59. 643 Liedblad nr. 63. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 126; Stalpaert, ‘Liedekens’, p. 267.

135

6. Devotieblaadjes De term devotieblaadje verwijst naar kleine en geheel of toch grotendeels in typografie uitgevoerde publicaties met godsdienstige teksten van uiteenlopende aard.644 Een minderheid van deze vanaf de achttiende eeuw vrij talrijk opduikende blaadjes heeft betrekking op een of andere bedevaartcultus. De lage productiekosten van deze bescheiden drukseltjes, zeker wanneer het een niet-geïllustreerde uitgave betrof, maakte het mogelijk er zelfs voor minder gefrequenteerde culten te laten drukken. Veel devotieblaadjes zijn verloren gegaan of bibliografisch nog niet gerepertorieerd. Toch zijn nog voldoende uitgaven voorhanden om, via een selectie daaruit, hier een idee te geven van hun uiterlijke kenmerken.

6.1. Handzame hoofdingen: een kleine anatomie van het devotieblaadje Een devotieblaadje heeft per definitie vrij geringe afmetingen: nooit groter dan een in octavo, vaak nog kleiner. Het telt uitzonderlijk twee, meestal vier en soms acht bladzijden. Veruit de meeste blaadjes – vooral als zij minder dan acht bladzijden omvatten – bezitten geen titelpagina, zodat de eigenlijke tekst onmiddellijk na de titel aanvangt. Door hun beperkte omvang, waren zulke blaadjes uitermate geschikt om, zoals de sanctjes, in een gebeden- of meditatieboek verzameld en bewaard te worden. Zo had de gelovige ze steeds bij de hand. Sommige drukjes zijn geillustreerd met een kleine houtsnede of een kopergravuurtje, gewoonlijk afgedrukt op de eerste bladzijde. Op de laatste bladzijde vindt men doorgaans een verwijzing naar de kerkelijke goedkeuring evenals informatie over te verdienen aflaten. Het impressum, indien aanwezig, bevindt zich bijna steeds achteraan. Is er echter – uitzonderlijk – een titelblad, dan kan men het drukkersadres daar terugvinden. De titel van een plaatsgebonden devotieblaadje geeft meestal aan om welke cultusplaats het gaat en wie of wat het voorwerp van de cultus uitmaakt. Vaak informeert hij tevens over de dag waarop de kerkelijke viering plaatsgrijpt. Een willekeurig gekozen titel leest bijvoorbeeld: Litanie van de H. Maegd en martelaresse Margarita, geviert den 20 Juny in de kerke van de Grauwe-Zusters binnen Yper.645 De litanieën die Cornelis de Moor te Brugge in de jaren 1780 voor verscheidene devoties in zijn stad drukte, vermelden vrijwel systematisch de feestdag.646 Menig devotieblaadje 644 Cfr. J. Pirotte, ‘Les feuillets de dévotion. Les secrets d’une littérature qui parle bas’, in: Art religieux et croyances populaires en Ardenne et Luxembourg (Bastogne, 2000), p. 121-128. 645 Omvat [4] p. Na de litanie volgen drie gebeden, waaronder Gebed tegen de krampe en Gebed voor die in baerens nood zyn. Drukspiegel: 144 × 74 mm; impressum: Tot Yper, by J.B. Smaelen-Moerman; niet gedateerd. J.B. Smaelen-Moerman was werkzaam in de periode 1788-1826. Exemplaar: RG 3087 F 32:5. Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 320. 646 In 1792 heeft C. de Moor deze devotieblaadjes gebundeld tot een lijvig boekwerk: Schat-kiste der Litanien, (Brugge: C. de Moor, [ca. 1786-1792]). Exemplaar: RG 3095 H 1. Zie: J. De Smet, ‘Volks-

137

deel 1 – over woorden en objecten verstrekt bovendien gegevens over modaliteiten van de viering. Zo bevat de litanie ter ere van de H. Leonardus te Aartselaar van omstreeks 1840 op de laatste pagina een Nota over de dienstregeling tijdens het jaarlijks op 6 november ingaande octaaf.647 Sommige devotieblaadjes vermelden dat zij aangeraakt zijn aan een relikwie van de heilige. Op de eerste bladzijde van de litanie van de H. Franciscus Xaverius, te Mechelen in 1807 door F.J. van der Elst gedrukt, bevindt zich een anoniem gravuurtje met volgende tekst: ‘Attigit miraculosas Mechliniae S. Xavery Reliquias, Per similes multi beneficia adepti.’ Ten behoeve van wie het Latijn niet machtig zou zijn, staat op dezelfde bladzijde in typografie: ‘Aengeraekt de mirakeleuse reliquien van den H. Franciscus Xaverius; door welke, vele weldaeden bekomen worden in de Metropolitaene Kerke van den H. Rumoldus tot Mechelen, alwaer deze Reliquien (bestaende in een deel van het Vleesch, uyt den regten arm van den zelven Heyligen) zyn overgebragt uyt de kerke der vernietigde Societeyt Jesu, en alsnu geëert worden.’648 ‘Dit is gewyd’ staat te lezen bovenaan de Litanie tot den H. Hubertus […] binnen Antwerpen.649 De devotieblaadjes van de Sint-Donatusbroederschappen te Brussel, Tienen, Turnhout en Waasmunster verzekeren eveneens dat zij gewijd zijn. Ze zouden bovendien in aanraking zijn gebracht met de relieken van de donderheilige.650 devoties te Brugge rond 1780’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1967), p. 36-46. 647 Litanie ter eere van den H. Leonardus, Patroon der Succursaele Kerk van Aertselaer, den welken, behalven dat hy geëerd word, om doór zyne Voórspraek van andere noodwendigheden van ziel en van lichaem verlost te worden, bezonderlyk aenroepen word voór de Vrouwen in baerensnood, heete Koórtsen, Flerecyn en alle kwaede ziekten (Antwerpen: J.B. Heirstraeten, s.a., [8] p.). Op de SintLeonarduslitanie volgen nog vier gebedsteksten, een kerkelijke goedkeuring van 20 maart 1817 en het impressum: Ter Drukkery van de wed. J.B. Heirstraeten, op de Lombaerde-vest N° 868 te Antwerpen. Drukspiegel: 113 × 64 mm. Exemplaar: PcA. De weduwe van Joannes Baptist Heirstraeten woonde op genoemd adres vanaf 1839. In 1848 werd zij vermeld zonder beroep. H.L.V. De Groote, ‘De Antwerpse boekdrukkunst van 1794 tot 1830’, in: Bouwstoffen voor de geschiedenis van Antwerpen in de XIXe eeuw (Antwerpen, 1964), p. 402-456 (p. 439). 648 Op p. [2]: Litanie van den Heyligen Franciscus Xaverius, Vermaert door Mirakelen tot Mechelen. Gravuurtje; formaat: 95 × 54 mm; drukspiegel: 132 × 65 mm; [4] p. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 631. 649 Litanie tot den H. Hubertus, Wiëns H. geapprobeérde Reliquien worden godvrugtelyk bewaert en geëert, in de Kerke der Alexiaenen, gezeyd Cellebroeders, binnen Antwerpen (Antwerpen: J.F. Van Ael, s.a., [4] p.). Drukspiegel: 108 × 67 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 123. Joannes Franciscus van Ael was werkzaam van 1802 tot 1842; De Groote, Vijftig jaar, p. 99. 650 Broederschap van den Heyligen Donatus Martelaer. Dit is geweydt en geraekt aen de Reliquien van den H. Donatus, die rusten in de Kercke der PP. Capucinen tot Brussel (Brussel: weduwe J. Vleugaert, s.a., [4] p.). Kerkelijke goedkeuring: 19 januari 1764. Handschriftelijke inschrijving: 19 Augustus 1768. Henricus Roberti. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Brussel, P1. Herdruk: Broederschap van den Heyligen Donatus Martelaer (Gent: weduwe M. de Goesin, s.a., [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 352. Broederschap van den Heyligen Donatus, Martelaer. Dit is gewyd […] in de Kerk van ’t Gasthuys te Turnhout (Turnhout: Brepols en Dierckx, zoon, s.a., [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 786. Broederschap van den H. Donatus Martelaer. Dit is gewijd […] in

138

6. Devotieblaadjes De titel vernoemt vaak, naast de lokaliteit, de intenties waarvoor men het cultusobject doorgaans aanroept. Een achttiende-eeuws voorbeeld uit vele andere: Litanien ende ghebeden ter eeren van den H. Rochus. Besonderen pattoon [sic] tegen de peste, die besocht wordt in de capelle van den voorn. H. binnen Dendermonde.651 Soms is zulke informatie achteraan te zoeken. De Litanie tot den H. Martinus, Bisschop, in 1765 bij Joannes De Langhe te Kortrijk van de pers gekomen, bijvoorbeeld, meldt pas op de vierde en laatste bladzijde: De waerachtige reliquien van den Heyligen Martinus, patroon tegen de kortse, syn berustende in de parochiale kercke van Ouckene.652 Zulke mededelingen, evenals sommige afbeeldingen, zijn meestal het enige element dat een relatie tussen het blaadje en een bepaalde bedevaartplaats aangeeft. Gebeden, het hoofdbestanddeel van de meeste blaadjes, verwijzen quasi nooit naar een welbepaalde lokaliteit. Wanneer niet een gebed maar een historiek het hoofdbestanddeel van de tekst vormt, ontbreekt een plaatsaanduiding uiteraard niet. Een voorbeeld van zulk een blaadje biedt ons het Kort verhael van het Crucifix rustende in’t clooster van Deynse op Ackergem, in de achttiende eeuw meermaals te Gent gepubliceerd.653 Niet zelden bevat de illustratie geen verwijzing naar de bedevaartplaats en is dus een passe-partoutafbeelding gebruikt. Op de voorzijde van de Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius staat een gravuurtje van Joannes vanden Sande dat de H. Antonius-Abt voorstelt. Enkel een typografische toevoeging onder het plaatje geeft aan op welke cultusplaats dit achttiende-eeuwse blaadje betrekking heeft: ‘De waerachtige reliquien van den H. Antonius Eremeyt rusten in de parochie kercke van Pulle.’654 Voor de Litanie van den H. Blasius, die geheert ende geviert word in de de Parochiale Kerk van Waesmunster, Lande van Waes (Gent: J. Poelman, s.a., [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 795. De litanie voor de broederschap te Tienen komt verder nog ter sprake. 651 Na de litanie volgen zes andere gebeden, waaronder het Antiphone. Tot de Alderheyligste Maghet Maria teghen de Peste. Een houtsnede stelt de H. Rochus voor; formaat: 41 × 27 mm; drukspiegel: 134 × 72 mm; 8 p.; impressum: T’Antwerpen, By Joannes Franciscus de Roveroy Boeck-drucker ende Boeck-verkooper in de Wolstraet in den H. Joseph; niet gedateerd. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 377. De Antwerpse drukker J.F. de Roveroy was actief tussen 1697-1767, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 652 Drukspiegel: 135 × 74 mm; impressum op p. [4]: Tot Cortryck, By Joannes De Langhe, Boeck-Drucker, by de Ley-Brugge. 1765. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 685. 653 Kort verhael van het Crucifix rustende in’t clooster van Deynse op Ackergem (Gent: M. de Goesin, [tussen 1731-1761], [4] p.). Drukspiegel: 140 × 76 mm. Op p. [1]: anonieme kopergravure (formaat: 135 × 68 mm). Op p. [3]-[4]: Groetenis tot den Gekruysten Jesus (in dichtvorm). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 414. Er verscheen ook een Franse versie van dit vouwblaadje: Abregé de l’Histoire du Crucifix qui repose dans le Cloître de Deynse sur Ackergem (s.l.: s.n., s.a., 4 p.) Op p. 3-4: Prière à Jesus-Christ crucifié. Drukspiegel: 141 × 74 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 413. Over een editie van Charles de Goesin (Gent), zie: A. Cassiman, ‘Het wondere Kruis van Deinze’, in: Oostvlaamse Zanten, 24 (1949), p. 96-104 (p. 100-102). 654 Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius besonderen patroon teghen alle aenvechtinghe en listighe laegen des duyvels, en perticulieren beschermer voor de pest oft heete sieckte (s.l.: s.n., s.a., [2] p.).

139

deel 1 – over woorden en objecten kapelle te Waele tot Pamel binnen Audenaerde, heeft drukker Petrus Joannes Vereecken junior (te Oudenaarde werkzaam van 1787 tot 1803) een houtsnede gebruikt die zodanig summier opgevat was dat het voor de uitbeelding van iedere heilige bisschop kon dienen.655 Soms is lukraak een toevallig ter beschikking staand drukblokje aangewend. Op de achtste en laatste pagina van de Litanie van den H. Alexius […] in het […] Beggyn-hof binnen Brugge uit het laatste derde van de achttiende eeuw, staat een houtsnede uit 1612 die Maria, Jezus en de H. Anna voorstelt.656 In plaats van een afbeelding van de H. Donatus heeft de weduwe van de Brusselse drukker Joannes Vleugaert in 1764 een voorstelling van de joodse hogepriester Aäron afgedrukt op het blaadje getiteld Broederschap van den H. Donatus Martelaer. Dit is geweydt en geraekt aen de reliquien van den H. Donatus, die rusten in de kercke der PP. Capucinen tot Thienen.657 Andersom zijn er ook devotieblaadjes verschenen waarvan niet een tekstelement maar wel de afbeelding naar een bedevaartplaats verwijst. De Litanie van Onze-Lieve-Vrouwe, om eene zalige en gelukkige dood te verkrijgen (een uitgave van P.J. Hanicq te Mechelen) toont enkel via de illustratie een verband met Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk.658 De Antiphone ende gebed tegen de pest of besmettelyke ziekte, een uitgave van J.L. Milis (1750-1839) te Sint-Truiden, werd geïllustreerd met een houtsnede die, bij vergelijking met ander iconografisch materiaal, Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos blijkt voor te stellen. Geen woord op het drukje rept over Kortenbos.659 Kopergravure; formaat: 97 × 66 mm; drukspiegel: 129 × 65 mm; tekst: ‘S. Antonivs.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 701. 655 Drukspiegel: 138 × 72 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 693. Over P.J. Vereecken junior, zie: Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 145 en 169. 656 Litanie van den H. Alexius. Wiens solemnelen feest-dag geviert wordt in het Princelyck Beggyn-hof, binnen Brugge op den XVII. Julius (s.l.: s.n., s.a., 8 p.) Drukspiegel: 124 × 82 mm. Het bevat een anonieme houtsnede (met teksten: ‘Sit Nomen Domini benedictus en S. Maria 1.6.1.2 S. Anna’) met omvang: 100 × 73 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 332. Het vermeldt een kerkelijke goedkeuring van A. van Thienevelt die omstreeks 1766-1775 te Brugge actief was, zie: T.H.J. Clemens, De godsdienstigheid in de Nederlanden in de spiegel van de katholieke kerkboeken, 1680-1840 (Tilburg, 1988), p. 216. 657 Houtsnede; formaat: 70 × 50 mm; drukspiegel: 144 × 82 mm; [4] p.; impressum: Tot Brussel, by de Wed. J. Vleugaert, op de Hout-merkt. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 780. Kerkelijke goedkeuring: 19 januari 1764, verder niet gedateerd. De weduwe Vleugaert was werkzaam in de periode 1743-1764, zie: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 311. De voorstelling is een kopie naar een houtsnede van Hans Sebald Beham, onder meer opgenomen in Historien ende prophecien wt der Heyligher Scriftueren (Antwerpen: S. Kock, 1535), zie: J.A.J.M. Verspaandonk, ‘Een beeldhouwer op de vingers gekeken. Grafische voorbeelden voor de zittertjes van het koorgestoelte in de Leuvense kerk van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren’, in: Arca Lovaniensis artes atque historiae reserans documenta, 15-16 (1986-1987), p. 145-221 (p. 149, 155 en 183) (afbeelding). 658 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-12. 659 Het druksel ([4] p.) bevat onder meer ook de Antiphone tot den H. Rochus belyder. Niet gedateerd. Drukspiegel: 132 × 78 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 506. De houtsnede (formaat: 104 × 62 mm) had eerder gediend voor: Historie en Mirakelen van Onze Lieve Vrouw tot Cortenbosch

140

6. Devotieblaadjes

6.2. Litanieën, lofgalmen, rijmgebeden De meeste devotieblaadjes bestaan hoofdzakelijk uit een litanietekst, meestal gevolgd door een of meer kortere gebeden. De prominente aanwezigheid van litanieën in deze voor een groot publiek bestemde publicaties hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen. De litanie biedt als beurtgebed het voordeel ook te kunnen functioneren in middens waar analfabetisme overheerst. Het volstaat immers dat één persoon uit de groep leesvaardig genoeg is om als voorbidder op te treden. Vandaar ook dat litanieën vaak gereciteerd werden in processies en tijdens groepsbedevaarten. Hoewel daartoe eigenlijk niet geconcipieerd, kan een litanie echter ook stil gelezen worden door één persoon die dan zowel de aanroeping als het daaropvolgende antwoord bidt. Veel litanieblaadjes hebben wellicht vooral op die wijze gefunctioneerd. Het blaadje met de litanie ter ere van de in de Ieperse karmelietenkerk vereerde H. Angelus vermeldt in zijn titel zelfs uitdrukkelijk dat dit gebed dient ‘om uyt devotie by syn selven te lesen.’660 Litanieblaadjes zijn ongetwijfeld vooral thuis gelezen, zowel individueel als in gezinsverband.661 De bisschop van Brugge verleende in 1765 weliswaar enkel een aflaat aan wie de litanie van de H. Martinus in de kerk van Oekene bad, maar dat belette de gelovigen uiteraard niet dit gebed ook elders met godsvrucht te bidden. Om het memoriseren van teksten te vergemakkelijken en de aantrekkelijkheid ervan te verhogen, werd soms een beroep gedaan op het rijm. Een achttiende-eeuws vouwblaadje in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes uit de Antwerpse Sint-Walburgiskerk, bij Petrus Joannes Parys van de pers gekomen, bevat vijf rijmgebeden, naast een eveneens in verzen geformuleerde Aen-spraek van Maria van Goed-Succes tot den mensch.662 Op een blaadje met een voorstelling van Onze-Lieve(Sint-Truiden: J.B. Smits, 1790). Exemplaar: RG 3091 H 33. Over de drukker J.L. Milis: K. Stevaux & R. Van Laere, ‘Geschiedenis van de 19de-eeuwse boekdrukkunst in Limburg. Een probleemstelling’, in: T. Coun (red.), Hulde-album dr. F. Van Vinckenroye (Hasselt, 1985), p. 283-298 (p. 287). 660 Litanie van den H. Angelus Carmeliet om uyt Devotie by syn selven te lesen (s.l.: s.n., s.a., [4] p.) Anonieme kopergavure; formaat: 87 × 66 mm; drukspiegel: 128 × 67 mm; tekst op de gravure: ‘Den H. Angelus Carmeliet wordt geviert met vollen Aflaet den 5 Mey wiens H. Reliquien rusten in de Kercke der eerw: PP: onse Lievrouwe Broeders tot Ipere, en Dickebusse.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 465. 661 De gelovigen kregen de raad bij onweer de litanie van de H. Donatus te lezen. Het Leven van den H. Donatus Martelaer; Patroon tegen alle schaedelyk Onweder, van Storm-winden, Regens, Drooghte, van Hagel, Donder en Blixem […] (Brussel: weduwe J. Vleugaert, 1764), p. 48. Exemplaar: RG 3087 I 24. 662 Aen-spraek van Maria van Goed-Succes tot den Mensch (Antwerpen: P.J. Parys, s.a., [4] p.) Anonieme kopergravure (formaat: 124 × 82 mm) met op p. [1] de tekst: ‘Weest inde doot en t laest proces ons moeder van een goet svcces.’ Drukspiegel: 132 × 80 mm. De gebeden zijn geconcipieerd voor een zwangere vrouw, een zeereiziger, een ambachtsman, een zieke en voor iemand ‘verzoekende voorspoed in neiring en koopmanschap.’ Exemplaar: PcA. P.J. Parys was werkzaam van 1759 tot 1784. Een exemplaar van een andere druk van P.J. Parys bevindt zich in ehc 734036:35. Voor latere drukken (met houtsnede) van de Antwerpse drukkers J. Saeyens en Philippe Ville, zie eveneens: UA, Collectie Thijs, nr. 204 en 207.

141

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 24. Litanie van den H. Angelus, Carmeliet om uyt Devotie by syn selven te lesen. Met een anonieme burijngravure (88 × 68 mm), met als onderschrift: ‘Den H. Angelus Carmeliet wordt geviert met vollen Aflaet den 5 Mey wiens H. Reliquien rusten in de Kercke der eerw: P.P: onse Lievrouwe Broeders tot Ipere en Dickebusse’ – UA, Collectie Thijs, nr. 465

Vrouw Schreiboom (gravuurtje gesigneerd: ‘a. gand. Alexander Voet. Fe’), dat tijdens de eerste decennia van de achttiende eeuw werd gedrukt door J. Eton te Gent, staan berijmde Groetenissen tot Maria.663 Een gebed voor Onze-Lieve-Vrouw van Duffel presenteert zich via de titel uitdrukkelijk als een dichtstuk: Rym-gebed tot de Allerheyligste en Onbevlekte Moeder Maegd Maria.664 663 Exemplaar: RG 3061 E 22/15. 664 Rym-gebed tot de Allerheyligste en Onbevlekte Moeder Maegd Maria onder den titel van Goeden Wil, in de kapel te Duffel (Mechelen: Van Velsen-Van der Elst, s.a., 4 p.) Deze drukker was werk-

142

6. Devotieblaadjes Hagiografische teksten in versvorm komen eveneens voor. Een achttiende-eeuws vouwblaadje voor de H. Blasiusviering te Pulle beschrijft De glorieuse martelie van den H. Blasius bisschop van Sabasten.665 Deze tekst was, net zoals vele gebeden, geconcipieerd om individueel en in stilte gelezen te worden. Het Lof-dicht ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens, afgedrukt op een ongedateerd en vier bladzijden tellend vliegend blad, bezat (alvast oorspronkelijk) een andere functie. Het werd namelijk, misschien al van in de tweede helft van de zeventiende eeuw, voorgedragen in de jaarlijkse in Brugge, ter herdenking van de slag bij Pevelenberg (1304), georganiseerde Blindekensprocessie.666 Rijmwerk kon tevens de vorm aannemen van een lofzang. Een vier bladzijden tellend en volgens een chronogram uit 1770 daterend blaadje, gedrukt door Cornelis de Moor te Brugge, bevat een Lof-galm tot de Heylige maget ende martelaeresse Godelieve.667 Voor verscheidene Antwerpse veeleer lokale devoties zijn lofzangen bekend. Uit 1735 dateert de Lof-sangh ter eeren van den ootmoedigen ende heyligen broeder Paschalis Baylon.668 De bijhorende kopergravure vertelt ons dat Paschalis’ relieken bij de Antwerpse minderbroeders-recolletten berusten: ‘Reliquiae S. Paschalis in Choro F.F. Min. Recoll: Antv.’ Op 14 september 1750 verwierf de Lofsangh ter eere van den H. Joannes Nepomucenus een kerkelijke goedkeuring. Het betrof een tekst die verspreid werd in verband met de verering van deze heilige in de Sint-Jacobskerk.669 In de late achttiende of de vroege negentiende eeuw verscheen Den hymnus van den H. Liborius.670 Omstreeks het midden van de negentiende zaam van 1823 tot 1848, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-6. 665 De glorieuse martelie van den H. Blasius bisschop van Sabasten (Antwerpen: A. Everaerts, s.a., [4] p.) Op p. [1]: anonieme gravure (formaat: ca. 100 × 80 mm) met tekst (‘S. Blasius’) en daaronder in typografie: ‘Welckers Heylige Reliquien geviert worde in de Kercke van Pulle op den derden Februarius.’ Goedkeuring: Antwerpen, 18 december 1717. Exemplaar: MAS, Bibliotheek, nr. 80.94.1. A (voorheen VMA). Everaerts was actief van 1723 tot 1767, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 104. 666 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 53. 667 Op de eerste pagina staat een houtsnede (formaat: 85 × 60 mm) met daaronder: ‘H. Godelieve bid voor ons.’ Exemplaar: RG 3061 E 22/6. 668 Lof-sangh ter eeren van den ootmoedigen ende heyligen broeder Paschalis Baylon besonderen patroon in sieckten en pynen, soo in’t leven, als naer syne doodt (s.l.: s.n., s.a., [4] p.) met op p. [1] een anonieme kopergravure; formaat: 110 × 73 mm. Aflaat en goedkeuring: 21 mei 1735. Exemplaar: RG 3118 E 14/20. 669 Lof-sangh ter eere van den H. Joannes Nepomucenus martelaer en patroon, voor menschen die in perryckel zyn van hunne eere te verliezen (s.l.: s.n., s.a., [4] p.), met op p. [1]: anonieme kopergravure (formaat: 128 × 82 mm) verwijzend naar de H. Joannes Nepomucenus in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 134. Exemplaar van een andere druk (Antwerpen: J.F. de Roveroy) en gravure: RG 3118 E 14/19. 670 Den hymnus van den H. Liborius, wiëns HH. en geapprobeérde Reliquiën berusten in de Droogscheêrders Capelle in de Keyzer straete (s.l.: s.n., s.a., [3] p.) met op p. [1] een anonieme kopergravure (formaat: 84 × 72 mm) en op p. [3] een gebed met kerkelijke goedkeuring van 2 oktober 1711. Exemplaar: RG, Plaatsgebonde devoties, Antwerpen, P1. Naast Den Hymnus bestaat er nog een litanie van de H. Liborius. Daarvan werden 3.600 exemplaren gedrukt in 1814, zie: E. Geudens, De

143

deel 1 – over woorden en objecten eeuw liet de Broederschap van de H. Jacobus de Meerdere uit de Sint-Jacobskerk een Lofzang ter eere van den H. Apostel Jacobus drukken bij Guillielmus van Merlen.671 Deze lofzangen zijn van een heel andere aard dan de stuntelige liederen op de bladen van de marktzangers. Zij getuigen van een grotere taalvaardigheid en zijn ongetwijfeld uit de pen gevloeid van geestelijken of van leken die in nauw contact stonden met het kerkelijke milieu. Een melodie is doorgaans niet aangegeven, wat er op kan wijzen dat de hymnen op de vouwblaadjes, ondanks hun benaming, veeleer als lees- dan als zangteksten functioneerden. Niet enkel in dichtvorm werden de daden van heiligen beschreven. Een laatachttiende-eeuws blaadje ter ere van de H. Hyacinthus, vereerd in de kerk der Antwerpse predikheren, bevat twee verhalende prozateksten, respectievelijk getiteld Kort begryp van’t Leven van den heyligen Hyacintus en Kort begryp der Mirakelen van den Heyligen Hyacintus, getrokken uyt het Leven ende proces van sijne Canonizatie.672 Overigens weze opgemerkt dat talrijke gebeden eveneens narratieve elementen bevatten. Litanieën brengen geregeld episodes uit het leven van de heilige in herinnering en refereerden zo aan verhalen die de gelovigen eventueel reeds uit de orale traditie kenden.673 Naast de talrijke blaadjes met een litanietekst zijn er ook nogal wat verschenen waarop uitsluitend andersoortige gebeden staan. Eerder citeerden we de Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius, uitgegeven in verband met de devotie te Pulle. In de jaren 1830 drukte H. Saeyens te Antwerpen het al in 1707 kerkelijk goedgekeurde Kragtig gebed in den nood tot de Allerheyligste Moeder en Maegd Maria, welke met grooten toeloop te Scherpenheuvel zeer plegtiglyk geeerd word.674 Nog een ander Keizerskapel: met eenige schetsen uit de jaarboeken van haren voormaligen eigenaar het droogscheerdersambt (Antwerpen, 1920), p. 80. 671 Lofzang ter eere van den H. Apostel Jacobus (Antwerpen: G. van Merlen, s.a., [4] p.). Houtsnede (formaat: 65 × 47 mm) op p. [1]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 128. Over G. van Merlen (Antwerpen, 1779-1872) zie: Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 125. 672 Den H. Hyacintus Beleyder van de orde der Eerw. PP. Predik-heeren, Apostel van Polen En bezonderen Patroon voôr de Vrouwen die in Baerens-nood zyn (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, s.a., [4] p.) Goedkeuring: 15 november 1783. Op p. [1] een kopergravure (formaat: 102 × 63 mm) met de tekst: ‘S. Hyacinthvs.’ Impressum: T’Antwerpen, By J.B. Carstiaenssens, Boek-drukker en Boek-verkoopen [sic] op de Steenhouwersvest by den Oever; drukspiegel: 137 × 78 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 126. 673 Uit de Litanie van de H. Maegd en Martelaeresse Agatha, Wiëns HH. geäpprobeérde Overblyfsels bewaert, en godvrugtelyk geëert worden in de Succursale Kerk van den H. Joseph, t’Antwerpen citeren we bij wijze van voorbeeld één smeekbede: ‘Doór de schaemte die gy leéd wanneer uwe heylige borsten van uw Maegdelyk lichaem wierden gesneden, helpt ons H. Agatha.’ Dit drukwerkje bevat [4] p; niet gedateerd; drukspiegel: 123 × 72 mm; impressum: T’Antwerpen, By J.S. Schoesetters, ontrent de Melk-merkt. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P1. Jacobus Simon Schoesetters overleed in 1822, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 674 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-63. Anonieme drukken: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-64 en Sch-65.

144

6. Devotieblaadjes voorbeeld, nu uit de Antwerpse drukkerij van Jacob Simon Schoesetters: Gebed tot den Heyligen Antonius wiens Heylige Reliquiën zyn rustende in de kerk van den voórnoemden Heyligen te Braxgaten.675 Sommige teksten staan in verband met een welbepaald ritueel, zoals het Brugse Gebed als men gaet om gezegend te worden met de reliquie van den Heyligen Hoofd-doek van de Heylige Moeder Gods, welke Heylige Reliquie bewaerd word in de kapelle van het Blinde Lieden Gasthuys.676

6.3. Een ruime belangstelling De bescheiden devotieblaadjes genoten een ruime belangstelling. Sommige van deze uitgaven zijn dan ook herhaaldelijk herdrukt. Van de litanie van het H. Bloed te Brugge bijvoorbeeld verschenen talloze edities. Joseph de Cort (werkzaam te Antwerpen van 1783 tot 1814) drukte minstens drie edities van de Litanie der XXXVI Heyligen.677 Van de Antwerpse drukker Philippe Ville (actief van omstreeks 1815 tot 1856) kennen we zes drukken van zijn Litanie der XXXVI. uytmuntende Heyligen welkers reliquien zyn rustende in de parochiaele Kerk van den H. Apostel Andreas binnen Antwerpen.678 Als geschikte propagandamiddelen ten bate van de eigen kerk of kapel, kwamen de meeste devotieblaadjes tot stand op initiatief van een kerkbestuur, een kloostergemeenschap of een broederschap. Het belang dat er in dat verband aan gehecht werd, blijkt uit het feit dat de norbertijnen van Averbode er zich in 1642 over beklaagden dat de franciscanen van Sint-Truiden een litanie van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos verspreidden waarin zij de gewone collecte vervangen hadden door die van de H. Franciscus.679 De meeste plaatsgebonden devotieblaadjes werden ongetwijfeld in de kerk of kapel zelf uitgereikt. In de Sint-Gummaruskerk te Lier namen de deken van het smedenambacht en de bestuurder van de Broederschap van de H. Lucia (beide organisaties deelden samen één kapel) jaarlijks op Sint-Luciadag 675 Bevat [4] p. Anonieme houtsnede (formaat: 108 × 62 mm) op p. [1]. Drukspiegel: 113 × 61 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 331. J.S. Schoesetters was werkzaam van 1781 tot 1822, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 676 Gebed om te spreéken voor ’t Beéld van Maria ’t welk men over zig draegt, of in zyn huys bewaerd (s.l.: s.n., [eerste helft negentiende eeuw], [4] p.). Anonieme houtsnede in omlijsting (formaat: 72 × 72 mm) op p. [1]. Drukspiegel: 127 × 71 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 343. 677 Anonieme houtsnede (formaat: 61 × 47 mm) die de H. Dimphna voorstelt; drukspiegel: 123 × 64 mm; [4] p. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 278. Exemplaren van twee andere drukken met dezelfde illustratie maar met lichte tekstverschillen: UA, Collectie Thijs, nr. 279 en 280. 678 Drukspiegel: 134 × 80 mm; [4] p. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 284. Exemplaren van vijf andere, in opmaak en spelling afwijkende edities: UA, Collectie Thijs, nr. 282, 283, 285, 286 en 287. Typerend voor de zes uitgaven van P. Ville is de aanwezigheid van een titelbladzijde. 679 Of deze franciscaanse uitgave de vorm had van een gevouwen blaadje dan wel van een planodruk, is niet bekend, zie: Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 142. Voor een fragmentaire reproductie van de Litanien van Loretten tot Onse Lieve Vrouwe van Corten-bosch (vermoedelijk een norbertijnse uitgave), zie: T.J. Gerits, Mariale basiliek van Kortenbos (Hasselt, s.a.), p. 4.

145

deel 1 – over woorden en objecten plaats achter een tafel om exemplaren van de Sint-Lucialitanie samen met een rode zijden draad te verstrekken aan wie zich door de voorspraak van deze martelares wenste te behoeden voor nekpijn.680 De eerder geciteerde Litanie van den H. Alexius uit het Brugse begijnhof vermeldt expliciet: ‘Dese Litanien zyn te bekomen in de voornoemde Kercke.’681 ‘Deze Litanie is te bekomen in de Kerk van Lippeloo’ staat dan weer te lezen op de Litanie ter eere van den H. Antonius Abt, byzonderen patroon om de menschen, beesten en de vruchten der aerde te bevryden tegen de besmettelyke locht, het kwaed vuer en andere plagen, een vier pagina’s tellend anoniem drukwerkje uit (vermoedelijk) 1846. Het drukseltje Litanie en gebeden ter eere van den Heyligen Rochus, tijdens het cholerajaar 1849 bij de Mechelse drukkerij P.J. Hanicq van de pers gekomen, vermeldt dat het te bekomen was in de sacristie van de kerk van Onze-Lieve-Vrouw over de Dijle te Mechelen.682 Het opzet van deze enigszins publicitair klinkende boodschappen was duidelijk: wie zulk een blaadje bij iemand te zien kreeg en graag ook een exemplaar wou bezitten, kon maar best zelf eens naar het desbetreffende bedevaartsoord pelgrimeren. Commerciële uitgevers hebben voor sommige gerenommeerde bedevaartculten op eigen risico devotieblaadjes op de markt gebracht. Aan het uiterlijk van deze drukjes is dit evenwel niet te merken. We kunnen enkel vermoeden dat de Antwerpse boekdrukker- en boekverkoper Jan Baptist Carstiaenssens (1733-1812) zelf het initiatief nam om in 1789 of nog later een Litanie ter eere van het H. Dierbaer Bloed Jesus Christus uit te geven.683 Of hij die uitgave tot stand bracht met het oog op de Brugse markt is echter twijfelachtig. De Brugse drukker Cornelis de Moor had immers al sinds 1782 voor de vereerders van het H. Bloed een – later herhaaldelijk door hem en anderen herdrukte – litanie ter beschikking.684 J.B. Carstiaenssens 680 O. de Reinsberg-Düringsfeld, Traditions et Légendes de la Belgique, 2 delen (Brussel, 1870), deel 2, p. 313. Vermelding van een Sint-Lucialitanie, gedrukt door J. Le Tellier te Lier (1779-1809), bij: J. Van In, ‘Maria- en heiligenvereering te Lier. Historische, biblio- en iconographische aanteekeningen’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 2 (1939), p. 76-127 en 150-159 (p. 116). 681 Een ander voorbeeld (vroege negentiende eeuw): Litanie ter eere van den Heyligen Carolus Borromaeus Zonderlingen Voórbidder tegen de Peste, en andere besmettelyke Ziektens; Patroon en Voórstaender der Confrerie van Dobbele Liefde, genaemd Veertiendagsche Beregting, opgeregt in deszelfs parochiaele Kerk, binnen Antwerpen (s.l.: s.n., s.a., [4] p.). Op p. [4]: ‘Nota, Deéze Litanie is te bekoómen in de Kerk van den H. Carolus Borromeus alhier, alwaer zyne H. Overbleyfzels zyn rustende.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 54. 682 Litanie en gebeden ter eere van den Heyligen Rochus, byzonderen patroon tegen alle besmettelyke en kwaedaerdige ziekten (Mechelen: P.J. Hanicq, 1849, 8 p.). Kerkelijke goedkeuring: Mechelen, 13 mei 1834; drukspiegel: 125 × 63 mm. Exemplaar: PcA. 683 Vermelding van aflaat verleend te Brugge op 16 april 1749. Drukspiegel: 120 × 66 mm; impressum: T’Antwerpen, By I.B. Carstiaenssens, Boek-drukker en Boek-verkooper by den Oever. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 336. J.B. Carstiaenssens woonde pas vanaf 10 april 1789 aan de Steenhouwersvest bij de Oever, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 26. 684 De Moors litanie was met een kleine houtsnede opgesmukt, zie: Stalpaert, Devotieprenten, p. 202-203.

146

6. Devotieblaadjes die talloze gebedsblaadjes uitgegeven heeft, drukte deze litanie wellicht omdat hij eenvoudigweg oordeelde dat het een tekst betrof die vele gelovigen konden appreciëren. De oudste edities van het gebed voor Onze-Lieve-Vrouw der Vijf Fonteinen in de Allierse kapel te Emblem, gedrukt te Antwerpen vanaf omstreeks 1748 door Joannes Franciscus de Roveroy (Antwerpen, 1697-1767), waren wellicht bestemd voor bedevaarders die de H. Maagd in deze kapel kwamen aanroepen. Of de jongere (onder meer te Gent en Leuven gedrukte) uitgaven van deze blijkbaar populaire tekst dat ook waren, blijft echter een open vraag.685 Om zich een exemplaar van commerciële edities aan te schaffen hoefde de gelovige niet noodzakelijk naar de betrokken cultusplaats te trekken. Ook via de boekhandel waren devotieblaadjes te bekomen. De meeste drukkers-uitgevers waren immers tevens handelaars. Jan Baptist Carstiaenssens bijvoorbeeld tooide zich op veel van zijn gebedsblaadjes met de titel van ‘boekdrukker en boekverkoper.’ De Mechelse boekhandelaar Joannes Bams (1790-1863), die met een kraampje deelnam aan week- en jaarmarkten, noemde zich ‘koopman van St. Hubertus tot Ardenen’ op zijn uitgave van het Kragtig gebed tot den H. Hubertus.686 Colporteurs leurden zowat overal met zulke Sint-Hubertusblaadjes waarvan zij beweerden dat die te Saint-Hubert gewijd waren. Ook uitgaven met betrekking tot enkele andere bedevaartplaatsen werden door colporteurs verspreid. De leurder-liedjeszanger Joseph Druel verkocht omstreeks 1830 gebedsteksten ter ere van het Brugse H. Bloed.687 De liedjeszanger en colporteur Karel Brouckaert verspreidde in de jaren 1840 devotieblaadjes met illustraties die moesten doorgaan voor afbeeldingen van Onze-Lieve-Vrouw van respectievelijk Groeninge (Kortrijk), Halle, Kevelaer en Scherpenheuvel. Het blaadje met de Waeragtige afbeelding van het mirakuleus beeld van Onze Lieve Vrouwe van Halle, in de provincie Zuyd-Braband bevat de destijds populaire tekst van Den Godzaligen Huys-zegen van den Zoeten Naem Jesus en Zyne Lieve Moeder. Op de vierde en laatste bladzijde ervan staat: ‘Afgegeven door Karel Brouckaert.’688

685 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Emb-1 tot Emb-20. 686 Kragtig gebed tot den H. Hubertus patroon tegen de razernye (s.l.: J. Bams, s.a.). Toelating van de burgerlijke overheid: Leuven, 4 mei 1813. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 710. Bevat ook de Sint-Hubertuslitanie. Over J. Bams: F.E. Delafaille, Bijdragen tot opheldering der geschiedenis van Mechelen, 2 delen (Mechelen, 1884), deel 1, p. 224-226. 687 ‘Een marktlied’, p. 57 (betreft Joseph Druel). 688 Zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hall-10.

147

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers Onder planodruk verstaan we een in zijn geheel eenzijdig bedrukt vel (of een deel van een vel) dat niet voorbestemd is om gevouwen te worden. In tegenstelling tot een prent bestaat de aldus bedoelde planodruk geheel of voor een ruim deel uit tekstmateriaal. Zulk drukwerk is, wegens zijn blanco keerzijde, bijzonder geschikt om, hetzij in het openbaar hetzij in een meer besloten ruimte, opgehangen of opgekleefd te worden. Hierdoor bezit de planodruk (net zoals de wandprent) een ruimere zichtbaarheid en dus toegankelijkheid dan de meestal voor een geïndividualiseerd gebruik bestemde sanctjes, plaquettes of boeken.

7.1.

Historiebladen

Een vroeg voorbeeld van een in verband met een bedevaartcultus tot stand gekomen planodruk is de Heilichdomme ende reliquien van O.L. Vrouwen te Wavere uit 14831484. Van deze heiligdomsbrief, die uit een kleine houtsnede en een typografische tekst bestaat, zijn telkens twee exemplaren op één vel gedrukt. De houtsnede beeldt het schrijn uit, geflankeerd door twee engelen. De tekst geeft een opsomming en een korte historiek van de Waverse relieken.689 In de achttiende eeuw verschenen planodrukken met een uitvoerig verhaal (zonder titel) over de oorsprong van het Miraculeus Kruis van Maastricht. Bovenaan staat een bescheiden houtsnede.690 De tekst zelf noemt deze historiebladen een brief.691 Blijkbaar zijn deze ‘brieven’ niet enkel in de bedevaartplaats maar ook elders verkocht, wellicht door colporteurs. De 689 E. Cockx-Indestege, ‘De drukker van de Heilichdomme’, in: De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (Brussel, 1973), p. 385-389 (p. 385-387 en plaat 92). 690 Een editie met een (niet plaatsgebonden) houtsnede die Christus aan het kruis tussen Maria en de H. Joannes voorstelt, is gereproduceerd bij: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154. Een houtsnede van 60 × 41 mm met voorstelling van het H. Kruis staat op een planodruk waarvan de tekst (zonder titel) begint met: Un Gentil-Homme au Village de Reymst (s.l.: s.n., s.a.) (vermoedelijk vóór 1796, toen het H. Kruis nog in het klooster der Witte Vrouwen berustte). Drukspiegel: 298 × 157 mm. Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Maastricht, P3. Het blokje werd ook gebruikt voor een vroegnegentiende-eeuwse Nederlandstalige editie, getiteld Oorspronk van het Mirakeleus Beeld, tegenwoordig geëert in de Parochiaele Kerke van St. Marten tot Wyck (s.l.: s.n., s.a.), met imprimatur: Maastricht, 7 mei 1804. Drukspiegel: 292 × 166 mm. Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Maastricht, P3. Voor een andere Nederlandstalige uitgave, zie: J. Habets, ‘De legende van het wonderbaar kruis van Riempst’, in: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg, nieuwe reeks, 23:3 (1886), p. 346-361 (p. 347-348). De voorstelling (met een Franstalige tekst) vinden we terug op een kopergravuurtje (formaat: 64 × 45 mm) van Joannes vanden Sande. 691 Habets, ‘De legende’, p. 347-348; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154 (afbeelding).

149

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 25. Litanie van de Heylige Elisabeth (Antwerpen: J.P. de Cort, 1755). Drukspiegel: 320 × 173 mm. Verlucht met een kleine burijngravure (90 × 62 mm). – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P3

150

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers tekst beweert alleszins dat heel wat gelovigen die niet tot in Maastricht geraakten vertroosting en hulp vonden door het aanschouwen van dit druksel. Het betrof dan wel mensen die tevens een zogeheten maat droegen; een lint of een bedrukt papierstrookje dat aan het cultusobject aangeraakt was en dezelfde lengte had als het Maastrichtse kruis. Een planodruk die wegens het grote aandeel van de erop afgedrukte en ruw gekleurde houtsnede bij de grafische producten thuishoort die door volkskundigen als volksprent bestempeld worden, is De martelie van den H. Paus Cornelius. Deze uitgave van de weduwe H. Bontamps (Venlo) uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw bevat een tekst die uitdrukkelijk naar de Sint-Corneliusverering te Beerse (bij Turnhout) verwijst.692 Door zijn opmaak (bovenaan de titel en in het midden de houtsnede met links, rechts en daaronder de typografische tekst) gelijkt deze eenbladdruk sterk op de talrijke Franse, al dan niet naar een bedevaartcultus verwijzende, religieuze volksprenten uit diezelfde periode. Vanaf ongeveer 1820 zal P.J. Brepols voor verscheidene nummers uit zijn zogeheten religieuze reeks een gelijkaardige lay-out kiezen, zo bijvoorbeeld voor het Kort verhael van het Miraculeus H. Bloed Onzes Liefs Heere Jesu Christi […] berustende tot Hoogstraeten.693 Voor de Sint-Pharaïldisverering te Steenokkerzeel drukte de steendrukkerij Vandermeren te Brussel omstreeks 1860 een lithografie die aansloot bij de traditie van de historiebladen. Bovenaan bevindt zich een afbeelding van het geklede Pharaïldisbeeld met, links en rechts daarvan, een omlijsting waarin versteende broden en boterklompen weergegeven zijn. Onder de titel De H. Pharaïldis of Ste Veerle in de kerk van Steynockerseel volgen een tekst over leven en verering van de H. Pharaïldis, een aanroeping van deze heilige en een kort smeekgebed.694 Later nog te bespreken voorbeelden betreffen een historiek van het H. Bloed te Brugge (1630, 1641 en 1661) en levensbeschrijvingen van de H. Himelinus (Vissenaken, 1709) en de H. Hubertus (Leefdaal, einde achttiende eeuw).

7.2. Plano’s met gebeden en gedichten Litanieën waren destijds zeer populair. Als beurtgebed omvatten zij steeds twee bestanddelen: primo een reeks aanroepingen die in principe luidop voorgelezen worden door de voorbidder, secundo een antwoord dat na elke aanroeping telkens weer herhaald wordt door de andere participanten aan de gebedssessie. Joannes Petrus de Cort, te Antwerpen werkzaam van 1764 tot 1811, drukte op folioformaat een Lita692 Houtsnede; formaat: 267 × 118 mm; drukspiegel: 335 × 285 mm. Van Nyen, Sint Cornelius, afbeelding tegenover p. 20; Rooijakkers, ‘Drukkerij’, p. 220. 693 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 81-82 en afbeelding tegenover p. 97; Vansummeren, Kinderprenten, p. 204 (oudste vermelding van verkoop: 1822). 694 Drukspiegel: 301 × 191 mm; drukkersadres: Lith. van Vandermeren, Groote Boter-Straet, n° 1, te Brussel. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1111.

151

deel 1 – over woorden en objecten nie van de Heylige Elisabeth, patroonerze der gast-huyzen voor behoeftige en zieke menschen.695 Deze met een anoniem kopergravuurtje opgesmukte eenbladdruk was ongetwijfeld in de eerste plaats bestemd voor wie de H. Elisabeth in de kapel van het Antwerpse Sint-Elisabethgasthuis kwam aanroepen, maar kon eventueel, dankzij het ontbreken van een verwijzing naar een welbepaalde cultusplaats, ook buiten de Scheldestad onder vereerders van deze heilige verspreid worden. Uit de drukkerij van Joseph de Cort, te Antwerpen actief van 1783 tot 1814, kwam een geïllustreerde planodruk, getiteld: Litanie ter eere van den glorieusen H. Gummarus. Bezonderen patroon tegen de geborstenheyd. Wiens Heylige geaprobeerde Reliquien berusten in de cathedrale kerke van Onze Lieve Vrouwe, binnen Antwerpen. Voor de illustratie is een vermoedelijk zeventiende-eeuwse houtsnede gebruikt.696 Een herdruk van deze litanie (eveneens als eenbladdruk maar met een andere houtsnede) werd omstreeks 1815-1821 geleverd door Philippe Ville, een andere Antwerpse boekdrukker.697 In de periode 1765-1792 liet het Antwerpse houtbrekersambacht ter ere van zijn patroonheilige Gummarus in het totaal ongeveer 34 riem litanieën drukken, aanvankelijk bij de weduwe Verdussen en vanaf 1771-1772 bij Jacobus van Camp.698 Vermoedelijk betrof het eenbladdrukken zoals die welke daarna bij Joseph de Cort en Philippe Ville van de pers kwamen. Een riem bevat vijfhonderd vellen. Nemen we aan dat op elk vel twee afdrukken stonden (in folioformaat), dan ging het in de periode 1765-1792 om 34.000 exemplaren van de Sint-Gummaruslitanie. Een oplage van ongeveer 1250 litanieën per jaar stond niet in verhouding tot het vrij geringe ledenaantal van het houtbrekersambacht,699 zodat we mogen aannemen dat de meeste exemplaren terecht kwamen bij vereerders van de H. Gummarus die niet tot die beroepsorganisatie behoorden. Naar een ouder voorbeeld drukte Jacques Ryckmans-Van Deuren te Mechelen in 1865 of enkele jaren later een litanie in plano voor de bedevaarders naar de H. Bernardus te Steenokkerzeel. Bovenaan staat een houtsnede en daaronder: ‘H. Bernardus, abt en belyder, bid voor ons. Deze print heeft aengeraekt de HH. Reliquien van den gezeiden Heiligen, wordende geëerd tot Steynockerzeel. Litanie van den Heiligen Bernardus.’ Na de litanie volgen nog 695 Drukspiegel: 320 × 173 mm. Kopergravure; formaat: 90 × 62 mm; tekst: ‘S. Elisabeth.’ Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P3. 696 Onder de litanie staat nog een kort gebed. Impressum: T’Antwerpen, uyt de Drukkerye van J. De Cort, op de Vlasmerkt. Exemplaren: MAS, nr. 64.76.3031 (voorheen VMA) en ehc 83881. 697 Litanie ter eere van den glorieuzen H. Gummarus, bezonderen patroon tegen de geborstenheyd; Wiëns heylige geäbrobeérde Reliquien berusten in de Parochiaele Kerke van Onze Lieve Vrouwe, binnen Antwerpen (Antwerpen: P. Ville, s.a.). Impressum: T’Antwerpen, uyt de Drukkery van Philippe Ville, op de oude Koorde-merkt; drukspiegel: 299 × 172 mm. Exemplaar: PcD. 698 Zie het rekenboek van het houtbrekersambacht van 1765-1793: FAA, Gilden en ambachten, nr. 4104. 699 In 1738 omvatte het Antwerpse houtbrekersambacht 92 meesters, 42 knechten en 29 leerlingen. Zie: F. Smekens, Ambachtswezen en ‘nieuwe nijverheid.’ Antwerpen in de XVIIIde eeuw (Antwerpen, 1952), p. 65.

152

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers twee korte gebeden en informatie over een te verdienen volle aflaat.700 Niet zelden staan op zulke planodrukken teksten in dichtvorm. We zullen nog de gelegenheid hebben kennis te maken met zulk een plano voor de Sint-Erasmusviering te Borgerhout (Antwerpen). Voor de Sint-Antoniusviering te Ingooigem kwam te Oudenaarde bij Petrus Joannes Vereecken senior (werkzaam van 1752 tot 1787) een niet-geïllustreerde planodruk van de pers, getiteld: Lof-dicht ter eeren van den onverwinnelycken helt ende schrick der helle den Heyligen Antonius Abt besonderen patroon tegen tentatien, brandt, ende wildevier, wort geviert in de parochiale kercke tot Ingoyghem. Onder deze deels in grote letters aangebrachte titel bevinden zich een lang gedicht (verdeeld over twee kolommen) en het impressum.701 Deze lay-out doet sterk denken aan die van de talloze huldedichten die in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw verspreid werden ter gelegenheid van plechtige missen en kloosterjubilea. Bij de Mechelse drukker Joannes Franciscus van der Elst, actief van 1754 tot 1788, verscheen een grote planodruk getiteld Jaegers-spraeck verstaende door Menalcas eenen parochiaen ende Melebeus eenen vreemdelingh gedaen aen den Heyligen Hubertus verheven in de over oudt vermaerde parochiale Kercke van Elewyt. Deze in dichtvorm uitgewerkte Jaegers-spraeck is opgesmukt met een kopergravure van de Mechelaar Antonius Opdebeeck waarop een chronogram naar 1756 verwijst.702 De uitvoerige tekst alludeert onder meer op het feit dat Elewijt in 1650 een reliek van de patroon der jagers ontving.703 Hij werd ten laatste in 1718 geredigeerd, vermits hij opgedragen is aan de lokale heer Philippus Joseph van Marselaer, die in dat jaar overleed. Een enigszins gewijzigde versie van deze eenbladdruk kwam nog van de pers bij de van 1811 tot 1822 te Mechelen werkzame weduwe van Franciscus Joseph van der Elst.704 Op de uitgave van Joannes Franciscus van der Elst staat onder Opdebeecks uitbeelding van de ontmoeting van de H. Hubertus met het kruisdragende hert een kort gebed. De vier constituerende elementen van deze uitgave (namelijk 1° een afbeelding van de betrokken heilige, 2° een verhalende informatieve tekst in dichtvorm, 3° een gebed en 4° het impressum) treffen we onder meer ook aan op verscheidene drukken voor de Sint-Blasiusverering te Antwerpen.705 700 Houtsnede; formaat: 174 × 191 mm; drukspiegel: 395 × 229 mm; impressum: Mechelen, drukkery J. Ryckmans-Van Deuren, Steenweg, 58. Exemplaar: PcA. J. Ryckmans kocht in 1865 de woning met atelier aan de Steenweg nr. 58, zie: Ryckmans, Drukkers en pers te Mechelen, p. 68. 701 G. Vermeulen-Roose, De volksdevotie tot Sint-Antonius abt in het bisdom Brugge en te Belle in Frans-Vlaanderen (Zonnebeke, 1976), p. 167 en 169 (afbeelding). Over P.J. Vereecken senior, zie: Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 32 en 140. 702 Gravure; formaat: 158 × 221 mm; drukspiegel: 440 × 325 mm. Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 283. 703 Zie in dat verband: A. Waumans, Levensschets van den H. Hubertus. Zijne vereering te Elewijt (Averbode, 1927), p. 27-28. 704 J. Muyldermans, ‘Sprokkeling IV. Sint Hubertus’ vereering te Elewijt’, in: De Brabander, 3 (1923-1924), p. 155-167. 705 Thijs, ‘Vera effigies?’, p. 16-19 (afbeelding).

153

deel 1 – over woorden en objecten Van een eenbladdruk voor de begankenis naar de Sint-Blasiuskapel aan de Rodestraat te Antwerpen zijn verscheidene edities bekend (zie deel III). De lay-out van deze Antwerpse planodrukken doet denken aan die van de Spaanse gozos (in het Catalaans: goigs): eenbladdrukken waarvan de oudste voorbeelden uit de zestiende eeuw dateren.706 Ook op de gozos staat meestal bovenaan de afbeelding van een heilige met daaronder een tekst die over twee of meer kolommen verdeeld is, gevolgd door een kort gebed en eventueel een impressum. Uiteraard wijst het parallellisme tussen deze Antwerpse planodrukken en de gozos niet noodzakelijk op enige beïnvloeding, gezien de vrij logische en voor de hand liggende opbouw van deze bladen. De tekst op de gozos is steeds een religieuze hymne. Of de dichtstukken voor de H. Blasius en de H. Erasmus eveneens als lied bedoeld waren, is niet duidelijk. Een liedtekst treffen we ook aan op de achttiende- of vroegnegentiende-eeuwse planodruk Gebed tot den Heyligen Hubertus, bezonderen patroon tegen de raezernye. Bovenaan het blad staat een anonieme houtsnede, met als enige tekst: S. Hvyberecht. Op het Gebed […] volgt een over twee kolommen verdeelde Lofzang ter eere van den H. Hubertus.707 In het Noord-Brabantse Macharen (in het autonome graafschap Megen) werd een geïllustreerde planodruk verspreid, getiteld S. Odrada. Met dit beelt offert hem op R.D. Joannes de Rover pastor in Macharen. 1699. Bovenaan staat een anonieme kopergravure, daaronder de zojuist geciteerde titel en de vermelding ‘Dit beelt heeft geraeckt de reliquie van de H. Maget.’ Verder bevat het druksel bijbelcitaten, een aanroeping van de H. Odrada in versvorm (met onder meer verwijzingen naar Millegem bij Geel en Balen) en twee gebeden.708 Deze anonieme eenbladdruk voor Macharen wijkt van de andere reeds geciteerde voorbeelden af doordat de afbeelding meer ruimte inneemt dan de tekst. Dat is ook het geval bij de planodruk uit de achttiende of de vroege negentiende eeuw voor Sint-Job, vereerd in een kapel te Dambrugge (Antwerpen). Onder een vrij grote houtsnede met episodes uit het levensverhaal van de H. man Job bevindt zich een gedicht dat de lezer aanspoort om de heilige te bezoeken ‘op den Dam-Brugge alle jaeren den 10den dag van Mey.’709 De planodruk van de Dendermondse drukker J. Jacobus Du Caju uit 1764 voor 706 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 225; A. Duran i Sanpere, Populäre Druckgraphik Europas. Spanien (München, 1971), p. 57-58; J. Marti i Pérez, ‘Katalanische Volksdruckgraphik: Die Goigs’, in: Volkskunst, 13 (1990), p. 31-35. 707 Impressum: Gedrukt tot Ardenen, by Jean Franss, in St. Hubert. Exemplaar: PcA (herdruk). 708 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 571 (afbeelding) en 573. Over de actie van Joannes de Rover, van 1679 tot aan zijn dood in 1717 pastoor van Macharen, in verband met de devotie tot de H. Odrada, zie: J. Jansen, ‘De devotie tot de H. Odrada in de Kempen tijdens de 17de eeuw’, in: Taxandria, 78 (2006), p. 83-98 (p. 91-94). 709 Geen titel. Aanvangsregels: Tot Exempel wy Sint Jobs patientie beschryven / Daer men hem zag in blijven al was hy in nood […]. Houtsnede; formaat: 172 × 166 mm; formaat van het blad: 320 × 205 mm; gotische druk. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 992. Zie ook: Van Nespen, Volkskundemuseum, p. 45-46; De Meyer, Volksprenten, p. 44, afb. 32 (reproductie van de houtsnede).

154

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers de H. Aldegondis te Mespelare bevat, afgezien van een houtsnede die de heilige voorstelt en een gedicht dat zieken aanspoort om op bedevaart te gaan naar deze heilige, ook nog een kort gebed en enige informatie over een te verdienen aflaat. De titel, S. Aldegonde rustende in de parochiale kercke van Mespelaer gelegen tusschen Aelst en Dendermonde, alwaer haer H. Reliquien zyn, om bevryd te wezen van peste, kancker, heete kortsen, hoofd-pyne, ende sweirende vier &c., bestaat deels uit opvallend grote letters.710 Uit de hele opmaak blijkt echter dat we hier niet te maken hebben met een uitgave die de individuele bedevaarder zich kon toeëigenen maar met een affiche om in het openbaar propaganda te maken voor de Sint-Aldegondisbedevaart. Reeds in 1658 liet het kerkbestuur van Mespelare aan de karmelietenkerk te Aalst een geïllustreerde plakkaat uithangen met een eerdere versie van het gedicht uit 1764.711 Soms lieten personen die meenden bovennatuurlijke hulp te hebben bekomen een plano drukken met daarop een dankgedicht. We vermeldden reeds de plano van Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom te Gent en een Latijns gedicht van een anonieme Kortrijkzaan gedrukt in 1768 bij de weduwe van Michiel de Goesin.712 Hoe en in welke mate zulke als ex voto opgevatte drukken verspreid werden en in wiens handen zij destijds kwamen, is niet bekend. Bij het vijftigjarige bestaan te Sint-Niklaas van de Confrérie van Onze-LieveVrouw van Halle, een broederschap die jaarlijks een voetbedevaart naar Halle organiseerde, drukte Jacob Jan Du Caju te Dendermonde in 1749 een plano met daarop een ‘Jubel-dicht ter eere van Onse Lieve Vrouwe van Hal wier confrérie gesticht is tot Sinte Nicolaes voor geheel den Lande van Waes, ten jare 1699.’713

7.3. Instructiebladen voor de individuele gelovige In het Nederlandse taalgebied zijn kleine anonieme eenbladdrukken met voorschriften voor bedevaarders op ruime schaal vanuit Saint-Hubert verspreid in verband met de H. Hubertus. Reeds in 1516 verscheen een Nederlandstalige tekst met voorschriften, na te leven door wie ‘ghesneden es vander heyligher stolen van sinte hubrecht.’714 In 1817 bekwam een man uit Kontich een exemplaar van de planodruk Maniere om te doen de novene of boete van negen dagen van den Heyligen Hubertus, met onderaan een (gedeeltelijk gedrukt) attest van een priester te Saint-Hubert die in een snede in zijn verwonde voorhoofd een stukje van de stool van de H. Huber710 De houtsnede is gesigneerd; AS. Exemplaar: PcA (fotografische reproductie). 711 Celis, De bedevaartplaatsen, p. 14. 712 MatrI DoLorosae sUa Vota pIUs CortraCensIs (Gent: weduwe M. de Goesin, [1768]). Exemplaar: PcA. De houtsnede (formaat: 86 × 57 mm) vermeldt bovenaan: ‘Schrey boom.’ Drukspiegel van het geheel: 498 × 382 mm. 713 Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 37. 714 W.L. Braekman, ‘De noveen van St.-Hubertus naar een Vlaamse eenbladdruk van 1516’, in: Volkskunde, 73 (1972), p. 1-14 (p. 1-7) (met reproductie).

155

deel 1 – over woorden en objecten tus had ingebracht, ter genezing en bescherming.715 Zulk druksel was dus meer dan een informatieblaadje dat een aantal na te leven regels in herinnering bracht. Het gold tevens als een kostbaar gepersonaliseerd getuigschrift dat de betrokken gelovige bescherming tegen hondsdolheid waarborgde. Dit is d’ordinarisse penitentie ofte oeveninghe der menschen vvelcke geincommodert syn met te sieckde van S. Cornelius,716 een (achttiende-eeuwse) in het Nederlandse taalgebied verspreide planodruk in klein folioformaat, spiegelt (zoals de achttiende-eeuwse eenbladdrukken voor het Miraculeus Kruis te Maastricht) de gelovige voor dat het mogelijk is door bemiddeling van een heilige genezing te bekomen zonder zelf de betrokken bedevaartplaats te bezoeken. Afgezien van het vervullen van bepaalde religieuze verplichtingen en het naleven van een aantal gezondheidsvoorschriften, moet de epilepticus die zich tot de H. Cornelius wendt één keer zijn gewicht in koren en elk jaar een zilveren penning zenden naar de kerk van Kornelimünster (bij Aken) ten behoeve van de Sint-Corneliuskapel. De zieke schenkt de penning ‘om daermede te bekennen, dat hy is eenen man ofte pilgram van St. Cornelius.’717 In verband met de verering van de H. Marculphus te Erps en te Graven (Grez-Doiceau) zijn eveneens planodrukken bekend met godsdienstige en therapeutische voorschriften. De eenbladdruk De wetenschap voor de pelgrims van St Marcoen tot Graeff is te Leuven gedrukt door Bernardyn Maes in 1656.718 De Waerschouwinge voor de pelgrims naer Sinte Marcoen in de kerk tot Erps bezit geen impressum en dateert uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw.719 Pastoor de Busschere van Wingene liet in 1733, nadat hij in 1732 de plaatselijke Sint-Marculphusbroederschap gereorganiseerd had, voor 3 pond 19 schellingen en 4 denieren bij Michiel 715 Van Passen, ‘Sint-Hubertusviering’, p. 517. Voor Franstalige en Duitstalige versies uit de achttiende eeuw, zie: A. Dierkens & J.M. Duvosquel, Le culte de saint Hubert au Pays de Liège (Stavelot, 1990), p. 20 en 58; L. Marquet, ‘La confrérie du grand Saint-Hubert aux Ardennes et le pèlerinage des Liégeois à Saint-Hubert’, in: Tradition Wallonne, 5 (1988), p. 325-374 (p. 327). 716 Dit is d’ordinarisse penitentie ofte oeveninghe der menschen vvelcke geincommodert syn met te sieckde van S. Cornelius (s.l.: s.n., s.a.). Onder de titel staat een anonieme houtsnede (formaat: 63 × 51 mm) die de H. Cornelius voorstelt, geflankeerd door volgende tekst: ‘Den Heylighen Cornelius Is eenen Patron van de vallende Sieckde.’ Drukspiegel: 249 × 144 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1073. Exemplaar van een andere editie: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Kornelimünster, P2 . Voor een voorbeeld in verband met Kornelimünster van ca. 1500, zie: H.H. Beek, Waanzin in de middeleeuwen, beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke (Hoofddorp, 1974), p. 214. 717 Een gelijkaardig gebruik bestond in verband met de Sint-Corneliusviering te Ninove: W.L. Braekman, ‘De Boete’, in: A.J. Bijsterveld & D. Van de Perre, Het mirakelboek en de stichtingsgeschiedenis van de Ninoofse abdij (Leuven, 2001), p. 165-169. 718 J. Pieters, ‘Gezondheidsvoorschriften onzer bedevaarten’, in: K.C. Peeters & R. Roemans (red.), Miscellanea J. Gessler (Deurne, 1948), p. 999-1009 (p. 999). 719 Drukspiegel: 115 × 118 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 903. De literatuur dateert dit drukwerk ten onrechte in de zeventiende eeuw, zie: H. Vannoppen, ‘Aspecten van de geschiedenis van de groentetuin in Vlaanderen’, in: Ons Heem, 60:2 (2007), p. 25-46 (p. 41) (afbeelding). Tekstuitgave: Lindemans, ‘De boete van Sint-Markoen’, p. 318-319.

156

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers de Goesin te Gent 7000 ‘billietten inhoudende de privilegien van de confrerie van St. Marcou’ drukken ‘omme gratis te distribueeren aen de pelgrims.’ Het druksel droeg volgende titel: Bewijs der aflaeten ende previlegien gejont door Sijne Heiligheit Innocentius XI, paus van Roomen, in de parochiale kercke van Wynghene, alwaer zijn de heilige reliquien en het broederschap van den H. Marcou, besonderen patroon voor de welcke met het coningx-seer ofte crop-geswel besmet sijn.720

7.4. Affiches Bedevaartaffiches zijn planodrukken die (meestal eens per jaar) op verschillende locaties ad valvas werden uitgehangen om zoveel mogelijk gelovigen ertoe aan te sporen deel te nemen aan religieuze vieringen welke gedurende een of meer dagen in een welbepaald heiligdom plaatsgrepen in het raam van een bedevaartcultus. Het kerkbestuur van het Oost-Vlaamse Nazareth verwoordde treffend wat het beoogde met de negenhonderd plackbrieven die het in 1641 liet drukken: zij moesten dienen ‘om eeniegelyck kennelyck te maken de devotie tot Onse Lieve Vrouwe.’721 Meestal, zoals te Nazareth, ging het initiatief om een affiche te drukken uit van de lokale kerkelijke overheid. De toekenning of de vernieuwing van een aflaat vormde niet zelden de aanleiding om daartoe over te gaan. Zo liet het kerkbestuur van Edegem na het bekomen van een nieuwe aflaatbul (voor de Sint-Antoniusviering), bij Lesteens te Antwerpen in 1647-1648 driehonderd affiches drukken.722 Ook broederschappen maakten propaganda met aanplakbrieven.723 Zo liet de pas opgerichte Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel in 1576 ‘overal’ (zoals zij het zelf uitdrukte) ‘biljetten’ aanplakken om haar bestaan kenbaar te maken.724 In 1648 drukte Servaas Manilius te Gent een plano met informatie over de pas opgerichte H. Kruisbroederschap te Eine: ‘Regulen, statuten en[de] aflaeten van het broederschap van ’t H. Crvys, opgerecht inde collegiaele en[de] parochiaele 720 G. Lams, Het leven van Sint Marcou te Wingene (Wingene, 1975), p. 16-18. 721 Celis, De bedevaartplaatsen, p. 196. 722 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 382. Er zijn meer voorbeelden. Nicolaus Stryckwant te Brussel drukte 300 aflaten (rekening van 15 juni 1709) nadat Peutie een pauselijke bul had verkregen die aan de bedevaarders een volle aflaat toestond, zie: Lauwers, Peutie, p. 146; J.C. Van Haecht, ‘Bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 97103, 224-233 en 296 (p. 102) (H. Antonius, 1697); Verelst, Geschiedenis van Zwijndrecht en Burcht, p. 310 (H. Wivina, 500 exemplaren in 1824). 723 J.B. Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk sedert hare stichting tot heden (Antwerpen, 1893), p. 101; Schyrgens, Berlaymont, tegenover p. 79 (1671); De Brouwer, Geschiedenis, p. 48 (Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw te Lede, 1673); M. English, ‘Het mirakelkruis van Middelkerke’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 301-308 (p. 304) (Broederschap van het H. Kruis, druk: Joos Vandermeulen, Brugge, laatste kwart zeventiende eeuw); Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 462 (1768). 724 Het waren blijkbaar aanplakbiljetten met bovenaan een afdruk van het vaantje: de Brusselse drukker Michiel Hamont heeft toen ‘vaenkens’ geleverd ‘die overal ghepleckt zyn met den biljet daer onderaen.’ Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116.

157

deel 1 – over woorden en objecten kercke van Ste Eloy, tot Eyne, inden iaere 1647.’725 In 1825 kwam bij F.J. Du Caju te Dendermonde een plano van de pers met daarop de ‘Regelen van manieren en gedrag van iederen confreêr hem gesteld hebbende onder de confrerie van den H. Eligius, die gevierd wordt in de gemeente van Grembergen, gelegen by Dendermonde.’726 Bedevaartinstanties verspreidden wel eens plakbrieven waarin zij recent gebeurde mirakels kenbaar maakten aan het publiek.727 Sporen daarvan zijn bekend in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare (Edelare) uit 1639 en de H. Anna te Bottelare uit 1716.728 Een initiatief van een kerkelijke instantie om affiches te laten drukken in verband met een bepaalde devotie wijst erop dat de betrokken instantie mikte op een publiek van buiten de eigen parochie of dorp. Inwoners van een plattelandse bedevaartplaats hoefde men via affiches niet te informeren over de datum waarop in hun dorp een begankenis plaatsgreep. Zulke hoogdagen, meestal gepaard gaand met kermisvertier, bepaalden deels het levensritme van de lokale gemeenschap. De dorpsherder kon zijn parochianen er via de kansel bovendien tijdig aan herinneren.729 Werden voor een rurale cultus affiches gedrukt, dan dienden die vooral om buiten het eigen dorp te verspreiden. Het kerkbestuur van Alsemberg bijvoorbeeld betaalde de knecht van drukker Jan II Mommaert 10 stuiver om ‘de aflaet van de kermisse int jaer 1648 over alle tot Brussel te plecken.’730 Vanaf 1668 voerden de opeenvolgende dorpspastoors van Minderhout door middel van affiches propaganda voor Onze-Lieve-Vrouw van den Akker. Dat zij alleen al in de periode 1719-1745 meer dan 1500 exemplaren lieten drukken, geeft een idee van de omvang van deze onderneming.731 Het is evident dat slechts een geringe fractie van deze plakbrieven te Minderhout zelf uitgehangen hebben.732 725 726 727 728 729

Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 131 (nr. 1157). Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 85 (nr. 231). Giraldo, Duizend jaar, p. 11-12. Giraldo, Duizend jaar, p. 11-12. Zie het mirakelverhaal over een verversvrouw te Gistel die, ‘gehoort hebbende dat den pastoor van de parochie sondaegs naer de misse beval aen zijn parochianen den toekomenden feestdag der H. Godelieve te vieren’, toch een verfketel gezet had: Het leven van de H. Godelieve maget ende martelaresse: naer den sin van de oude Vlaemsche legende (Gent: F. Bernaert, s.a.), p. 52. Exemplaar: ehc 760873:1. 730 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 467. Zie ook: Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116 (H. Bernardus te Steenokkerzeel: 1575-1576 en 1620-1621); Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 381 (H. Antonius, ca. 1607-1608); Cools, ‘De devotie’, p. 24 (H. Quirinus te Haacht, 1643); Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 27-28 (H. Maagd te Lebbeke, 1779); Lauwers, Peutie, p. 149 (H. Leonardus, 1826); J. De Weerdt, ‘Goyck en zijn kerk’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 10 (1927), p. 19-44 (p. 41) (H. Bernardus, 1838). 731 Lauwerys, Minderhout, p. 160-161. 732 In 1804, bij het 150-jarige jubileum, werden vanuit Minderhout onder meer naar Noord-Brabantse dorpen plakkaten verzonden, zie: J. Heylaerts, Beknopte geschiedenis van O.L.Vrouw van Minderhout (Hoogstraten, [1893]), p. 27-28.

158

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers In steden lagen de zaken anders dan in de dorpen. Daar lieten de initiatiefnemers de affiches voor een ruim deel ter plaatse aanplakken. De briefkens in het Latijn, Frans en Nederlands waarmee het kapittel van Sint-Goedele in 1532 voor het Brusselse H. Sacrament van Mirakel propaganda maakte, hingen in de Zennestad zelf aan de stadspoorten en de kerkdeuren. Pas in de jaren 1540 zien we het kapittel zulke ‘briefkens’ ook buiten Brussel verspreiden.733 In een stad met meerdere kerken, kloosters en kapellen was het zinvol te trachten om via aanplakbiljetten niet enkel buitenlieden aan te trekken maar ook stadsgenoten die geen vaste bezoekers waren van het betrokken bedehuis.734 Ook affiches die de inwoners van een bepaalde lokaliteit opriepen om processiegewijs naar een bedevaartplaats te trekken, waren enkel in stedelijke centra min of meer noodzakelijk, namelijk wegens de grotere anonimiteit van de stedelijke bevolking. Uit 1794 dateert zulk een plakkaat die de inwoners van Tienen oproept om aan de jaarlijkse processie naar Scherpenheuvel te participeren.735 Uiteraard waren affiches, in tegenstelling tot de andere drukwerken in verband met plaatsgebonden devoties, niet bestemd om door de gelovigen mee naar huis te worden genomen voor eigen gebruik. Jaarlijks in het openbaar aangeplakt, hebben deze teksten toch een onbetwistbare invloed uitgeoefend op de geloofspraxis van velen. Talloze mensen hebben ze gelezen of horen voorlezen. Af en toe kwam toch wel eens een exemplaar bij een particulier terecht. Een jonge man uit Ieper die aan een beenziekte leed, wendde zich in 1640 met goed gevolg tot Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge, nadat een zwartzuster uit zijn stad hem een ‘billette van publicatien’ over deze te Kortrijk vereerde Madonna bezorgd had.736 Wellicht betrof het een exemplaar dat aanvankelijk in het bedehuis van de zwartzusters hing maar ondertussen zijn oorspronkelijke functie verloren had na het verstrijken van de dagen waarvoor de bedevaarders jaarlijks opgeroepen werden. 7.4.1. Uiteenlopende benamingen De benaming ‘bedevaartaffiche’ kwam in de bestudeerde periode nog niet voor. Men hield het toen bij algemene termen die dus niet naar de specifieke context verwezen waarin het druksel functioneerde. Het kapittel van Sint-Goedele te Brussel noemde in 1532 de affiches die het ter bevordering van de devotie tot het H. 733 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 269-271. 734 Ook voor cultussen met slechts een louter plaatselijke betekenis en dus zonder enige bedevaartallures werden in steden affiches verspreid. Zie bijvoorbeeld de planodruk: Maendelyke Devotie tot laevenisse der Geloovige Zielen in de vermaerde collegiale en parochiale kerke van den H. Apostel Jacobus (Antwerpen: J.S. Schoesetters, s.a.) in: FAA, Privilegiekamer, nr. 3196. Op de keerzijde van dit exemplaar staat in handschrift: ‘Exhibita fuit 14 aprilis 1792.’ Een ander voorbeeld: Geduerige Aenbidding Van het Alderheyligste Sacrament des Autaers, in de Capelle van den H. Theobaldus (Turnhout: P.J. Brepols, 1819). Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Tunhout. 735 C.F. De Ridder, Thienen. Geschiedenis der collegiale kerk van den H. Germanus (Tienen, 1906), p. 217-218. 736 Giraldo, Duizend jaar, p. 12.

159

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 26. Bouwel. Vollen aflaet op den feest-dag van den H. Donatus patroon tegen donder, blixem en onweder (Lier: J.H. Le Tellier, [tussen 1779 en 1809]). Tekstaffiche met bovenaan twee kleine houtsneden die de HH. Petrus en Paulus voorstellen. Bladspiegel: 440 × 360 mm – PCD

160

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers Sacrament van Mirakel liet verspreiden, kortweg briefkens.737 Diezelfde benaming bleef gans de achttiende eeuw te Rotselaar in gebruik voor de aanplakbiljetten aangaande de Sint-Antoniusviering aldaar.738 We zagen reeds hoe men te Nazareth over een plakbrief sprak. Ook elders komt die term voor. De affiches die de Antwerpse houtsnijder en prentenuitgever Christoffel Jeghers in 1643 ten behoeve van de SintBlasiusverering te Kruibeke leverde, heetten in de kerkrekening ‘plackbrieven.’739 Dezelfde term is gebruikt voor de affiches die Jacobus Ketelaere te Sint-Winoksbergen in 1664 drukte voor de H. Leonardusdevotie te Spijker.740 In de kerkrekeningen van Rumbeke leest men vanaf 1668-1669 in verband met het octaaf van de H. Blasius eveneens over ‘plackbrieven.’741 Boekhoudkundige bescheiden uit 1680 handelen over placcaerten die door Michiel Cnobbaert te Antwerpen gedrukt zijn voor het H. Bloed te Hoogstraten.742 In 1723-1724 werd de weduwe van de Antwerpse drukker Hendrik Thieullier door het kerkbestuur van Deurne (Antwerpen) betaald voor ‘placcaten tot de verheffinghe vande reliquien van Sinte Hubertus ende Sinte Antonius.’743 In 1785 bestelde de pastoor van Boom zevenhonderd ‘placcaerten der beganckenisse van O.L.Vrouwe Hemelvaert’ bij Hiëronymus Verdussen te Antwerpen.744 Affiche komt pas bij het begin van de negentiende eeuw voor in een Nederlandse tekst in verband met de Mariadevotie te Alsemberg.745 Kon de gelovige bezoeker aflaten verdienen, dan lieten de bedevaartverantwoordelijken niet na zulks met nadruk te vermelden. Vandaar dat zij bedevaartaffiches vaak een aflaatbrief, een aflaatplakkaat of een aflaatbiljet noemden. In 1620-1621 heeft de Brusselse drukker Jan Mommaert voor de Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel ‘afflaet brieven gedrukt om jaerlyckx die selve alomme te senden.’746 Voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos werden in 1645 twee-

737 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 269-271. 738 De oudste tekst dateert uit 1697, zie: Van Haecht, ‘Bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Rotselaar’, p. 102-103. 739 De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke, p. 133. 740 R. Flahault, ‘Notes et documents sur le culte rendu à Spycker […] à Saint Léonard’, in: Annales du Comité flamand de France, 21 (1893), p. 485-534 (p. 517). 741 In 1662-1663 sprak de kerkrekening van Rumbeke nog over ‘briefkens van den aflaet op St-Blasiusdach’: J. Delbaere-Dumoulin, ‘Blasiusommegang te Rumbeke in de loop der tijden’, in: Koninklijke geschied- en oudheidkundige kring te Kortrijk. Handelingen, nieuwe reeks, 21:3 (19441945), p. 269-292 (p. 275-276). 742 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57. 743 Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 2, p. 297. 744 Steenackers, Onze-Lieve-Vrouw van Boom, p. 26-27. 745 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468. 746 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 117. De opinie van H. Stalpaert als zouden ‘aflaatbriefkens’ prenten zijn, treden we niet bij: Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 206-207.

161

deel 1 – over woorden en objecten honderd indulgencie briefkens gedrukt.747 Hubertus Bincken te Antwerpen zorgde in 1766-1767 voor aflaetplakkaten ten behoeve van de viering van de HH. Blasius en Apollonia te Schilde.748 In 1775 leverde dezelfde drukker aflaetbiletten voor Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw te Oosthoven (Oud-Turnhout).749 In 1648 kreeg de knecht van de Brusselse drukker Jan II Mommaert de opdracht ‘de aflaet van de kermisse’ van Alsemberg overal te Brussel te gaan aanplakken.750 ‘Aflaat’ stond hier voor ‘aflaataffiche’ en refereerde aan de voor gelovigen meest belangrijke mededeling die erop te lezen stond, namelijk de mogelijkheid om kwijtschelding van tijdelijke straffen voor begane zonden te bekomen. Verwijzend naar de bul waarmee de paus de in de bedevaartplaats te verdienen aflaten verleend had, noemde men aflaataffiches ook wel eens een bulle. Het kerkbestuur van Zwijndrecht, een dorp nabij Antwerpen met een bloeiende Sint-Machutusverering, liet in 1643 de bulle van den aflaet van Sincxen drukken en distribueren door de Antwerpse xylograaf Christoffel Jeghers.751 Een post van 3 gulden uit de kerkrekening van Zemst van 1685 luidt: ‘Item aen G. Lindts, drucker, van eenige bullen, waer inne vermelt wordt den aflaet vergunt van Syne Heijligheijt op Sinte Laureys dagh, in die cappelle van Onse Lieve Vrouwe in ’t Hammeken.’752 7.4.2. Gemeenschappelijke kentrekken Affiches in verband met begankenissen vertonen een aantal gemeenschappelijke kentrekken. Hun hoofding bestaat uit grote smoutletters om de aandacht van de voorbijgangers te trekken. De rest van de tekst is in een kleiner maar toch goed leesbaar korps gezet. De tekstregels lopen doorgaans over de volledige breedte. Soms is de tekst echter over twee kolommen verdeeld. Dat komt vooral, maar niet uitsluitend, voor bij tweetalige drukken. Het impressum (dat zelden ontbreekt) bevindt zich onderaan, onder een horizontale lijn. Is er een omlijsting (wat vooral in de negentiende eeuw voorkomt) dan staat het drukkersadres daaronder. Meestal zijn de affiches gedrukt op onversneden vellen papier die in de hoogte gebruikt zijn. Korte teksten staan soms op de helft van een vel.753 In dat laatste geval heeft het 747 748 749 750

Gerits, ‘Volksleven’, p. 200. A. Bousse, Geschiedenis van Schilde (Schilde, s.a.), p. 208. Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, p. 318 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 467. Enkele andere voorbeelden van ‘aflaat’ in de betekenis van ‘aflaataffiche’, zie: B[aggerman], ‘Leuvense drukkers’, p. 5 (Abdij Park-Heverlee, 1637-1639); Torfs, ‘De vereering van St.-Lenaart’, p. 4 (Peutie, 1735); Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 462 (Buizingen, 1768). 751 RA, Kerkarchief Zwijndrecht, nr. 29. 752 Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken’, p. 23-24. Zie in verband met Lebbeke: Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 28: betaling voor ‘het placken van de bullen voor den feestdagh van onze Lieve Vrouwe Boodschap.’ 753 Een voorbeeld: Vollen Aflaet Voór eeuwig vergund, doór zyne Heyligheyd Pius den VII, den 14 December 1819, in de vermaerde Capelle van het Mirakeleus Beéld van onze lieve Vrouw Tot Sever-

162

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers plakkaatje soms een oblongformaat.754 Zeer uitvoerige teksten zijn gedrukt op twee of zelfs drie achteraf samengekleefde vellen.755 Vóór het midden van de negentiende eeuw zijn bedevaartaffiches zelden geillustreerd. Tot de hoge uitzonderingen behoort, naast de eerder geciteerde affiche-met-gedicht voor de H. Aldegondis te Mespelare uit 1764, het plakkaat voor Sint-Antonius-Abt te Brasschaat, opgesmukt met een gravuurtje dat de verzoeking van deze heilige voorstelt.756 Wel treffen we op sommige affiches bovenaan kleine houtsneden aan die de HH. Petrus en Paulus (algemeen beschouwd als de gezamenlijke stichters van de katholieke Kerk) uitbeelden, al dan niet vergezeld van een pauselijk wapenschild. De afbeelding van deze twee apostelen functioneert dan echter niet als een illustratie maar als een kerkelijk waarmerk voor de tekst.757 In de hoofding van de affiches staan geregeld weerkerende en daardoor voor de lezers vertrouwde termen en formuleringen. Bijna steeds komt er het adjectief ‘solemneel’ in voor. Daarmee wensten de initiatiefnemers het bijzondere karakter van de aangekondigde viering te onderstrepen. Affiches beginnen daarom vaak met ‘Solemnele begankenis met vollen aflaet.’ Daarop volgen dan gegevens over (in wisselende orde) het cultusobject, de locatie en de intenties waarvoor de bezoekers er komen bidden. De aanhef van het aanplakbiljet voor de Sint-Antoniusviering te Brecht, ten laatste in 1784 door Petrus Joannes Parys te Antwerpen gedrukt, luidt als volgt: ‘Solemnele begankenisse met vollen aflaet in de capelle van den H. Antonius gelegen onder Brecht. Alwaer zyn rustende de reliquien van den zelven Heyligen besonderen patroon tegens tooverye, peste, petitsen, kortsen, quaed-vuer, ende andere miserien.’ De tekst gaat verder met informatie over de periode waarin de pauselijke aflaat onder bepaalde voorwaarden te verdienen is en over de uurregeling van de kerkelijke diensten.758 Gelijkaardige formuleringen zijn gebruikt voor onder meer donck (Turnhout: P.J. Brepols, [ca. 1820]). Drukspiegel: 309 × 161 mm. Exemplaar: PcA. 754 Een voorbeeld: Vollen Aflaet te verdienen in de kercke van St. Godelieve Den 5. October, ter Oorsaecke van den Feest-dag van den H. Placidus (Brugge: P. Roose, s.a.). Drukspiegel: 171 × 240 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1028. Paulus I en Paulus II Roose worden vermeld in respectievelijk 1706 en 1734, zie: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 305. 755 Drie plano’s: Solemneéle octave met vollen aflaet op den grooten feestdag van de Glorieuse Hemelvaert […] Maria […] Kerk van Onze-Lieve-Vrouwe […] (Antwerpen: G.J. Bincken, [ca. 1824]). Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Antwerpen. 756 Druk uit 1775 van Petrus Joannes Parys te Antwerpen. Reproductie in: Brasschaat, gemeente der parken (Brasschaat, 1952), p. 27. 757 Enkele voorbeelden. Affiche voor de H. Donatus te Bouwel, gedrukt in 1800-1809 door J.H. Le Tellier te Lier, zie: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 57. Affiche voor de H. Rochus te Gaasbeek: druk van P.J. Lemmens te Brussel (werkzaam in 1742-1771): Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 308; Borremans, ‘Kunstschatten’, p. 200. Voor een affiche voor de H. Leonardus te Peutie, zie: Lauwers, Peutie, p. 157. 758 Exemplaar: PcA. Daar de naam van de in 1775 verkozen paus Pius VI in handschrift ingevuld werd, is de affiche misschien reeds vóór dat jaar gedrukt. P.J. Parys overleed in 1784. De Groote, Vijftig jaar, p. 107.

163

deel 1 – over woorden en objecten de begankenissen naar de H. Benedictus en de H. Cornelius te Brecht,759 de H. Wivina te Burcht,760 Onze-Lieve-Vrouw van den Akker te Minderhout761 en de H. Lucia te Schelle.762 De affiche voor de Miraculeuze Kruisen van Asse uit 1863 gebruikt al een iets moderner klinkend adjectief: ‘Plegtige begankenis tot de Mirakuleuze Kruisen geëerd in de parochiale kerk van Assche […].’763 Ligt de klemtoon vooral op de aanwezige relieken, dan staat de aflaat vaak slechts in tweede instantie vermeld. Dat zien we op het aanplakbiljet dat Jacobus Henricus Le Tellier in de periode 1779-1809 te Lier voor Koningshooikt drukte: ‘Solemneéle begankenisse tot de geapprobeérde reliquien van den Heyligen Antonius, abt ende eremeyt, met vollen aflaet te verdienen in de kerke tot Hoyck.’764 Andere voorbeelden betreffen Gaasbeek (H. Rochus), Kruibeke (Blasius), Tielrode (H. Eligius) en Westmeerbeek (H. Donatus).765 De plakbrief voor de Sint-Laurentiusverering te Oostmalle bericht in de loop van de tekst gedetailleerd over de aard van de reliek: ‘een merkweêrdig stuk van het gebraeden vleesch des slinken erm van den voórzegden heyligen.’766 Niet alle instanties vonden het nodig de aanwezigheid van relieken sterk te onderstrepen. De affiche voor de begankenis naar de H. Blasius te Serskamp, bij J. Begyn (Gent) in 1837 of iets later van de pers gekomen, stipt pas op het einde en haast terloops aan dat er met relieken zal gezegend worden.767 Niet zelden vangen affiches aan met een verwijzing naar de duur en de aard van de plechtigheid. Men herinnere zich de plakbrief voor Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth: ‘Solemnele XV. dagen […].’ De affichetekst voor de H. Marculphus 759 Solemnele Begankenisse met Vollen Aflaet op de jaerelyksche gedagtenisse van den H. Benedictus besonderen patroon tegen de siekte der hore-beesten vergunt door Syne Heyligheyd Benedictus den XIV. en vernieuwt door Clemens den XIV. te verdienen in de parochiale kerke van Brecht (Antwerpen: P.J. Parys, [ca. 1759-1784]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 275. 760 Verelst, Geschiedenis van Zwijndrecht, deel 2, p. 307 en 310 (1824). 761 Lauwerys, Minderhout, p. 167 (afbeelding, 1794). 762 Van Nespen, Volkskundemuseum, p. 53-55 ( Jaerlyksche Begankenis met vollen aflaet ende octave […], 1780). 763 Ockeley, 650 jaar, p. 262 (afbeelding). 764 Exemplaar: PcA. J.H. Le Tellier was te Lier als zelfstandige drukker werkzaam van 1779 tot 1809. A.K.L. Thijs, ‘De fondscatalogus uit 1801 van J.H. Le Tellier, drukker-uitgever van populaire boeken en volks- en kinderprenten te Lier’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 48-66 (p. 49). 765 Gaasbeek: Borremans, ‘Kunstschatten’, p. 200 (druk uit 1769-1771). Kruibeke: Solemneéle Begangenisse tot de reliquien van den Heyligen martelaer en bisschop Blasius, berustende in de succursale kerke van Cruybeke, met Vollen Aflaet (Sint-Niklaas: A.L. Rukaert-Van Beesen, [eerste helft negentiende eeuw]), zie: FAA, Privilegiekamer, nr. 3244. Tielrode: Ruys, 250 jaar Confrerie, p. 65; Sint-Donatusbegankenis Westmeerbeek, p. 13. 766 Vollen Aflaet op den feestdag en geduerende de Octave van den Heyligen Laurentius, in de parochiaele kerk binnen Oostmalle (Antwerpen: G. van Merlen, [midden negentiende eeuw]. PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 275. 767 Ruys, Populaire heiligen, p. 63.

164

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers te Wichelen begint met ‘Solemnele begankenisse van negen dagen’,768 die voor Onze-Lieve-Vrouw ter Muilen te Liedekerke met ‘Solemneele novene en devote begangenis’,769 die voor Zwevezele met ‘Negen daegsche solemniteyt met vollen aflaet’ 770 en die voor Machelen met ‘De solemnele neghen daghen.’771 Een laatachttiende-eeuwse affiche nodigt de gelovigen uit voor het ‘Solemnele octave met vollen-aflaet’ ter ere van de H. Maagd in de Antwerpse Sint-Joriskerk.772 De aanhef van de al geciteerde aanplakbrief voor de H. Antonius te Brasschaat luidt: ‘Solemnele octave en begankenisse.’773 Een plakkaat voor Sint-Marculphus te Wondelgem wijst op het weerkerende karakter van de plechtigheid: ‘Luysterlyke en jaerlyksche Solemniteyt.’774 Het aanplakbiljet uit 1695 voor de Sint-Laurentiusviering te Wilmarsdonk vangt aan met ‘Solemnele processie met volle aflaet.’775 De beklemtoning van de processie binnen het devotionele gebeuren geschiedde hier met het oog op potentiële bezoekers uit het nabij gelegen Noord-Brabant dat als generaliteitsland van zulke openbare katholieke manifestaties verstoken was. Opvallend veel teksten beginnen met de destijds voor velen aantrekkelijke woorden ‘vollen aflaet.’ Op de plakbrief voor Beerse uit 1832-1833 lezen we bijvoorbeeld: ‘Vollen aflaet op den solemneélen feestdag van den H. Cornelius, paus en martelaer, in zyne wyd-vermaerde capelle tot Beérsse.’776 De formulering ‘vollen aflaet’ staat prominent op affiches voor devoties te Antwerpen, Berchem-Antwerpen, 768 Ruys, Langs Schelde en Durme, p. 128 (druk van Joannes Franciscus van der Elst te Mechelen uit 1775-1788). 769 M. Bronselaer, Geschiedenis van het klooster en O.L.Vrouw-ter-Muilen te Liedkerke (Antwerpen, [1945]), p. 87. 770 Druk van Cornelis de Moor die te Brugge werkzaam was in de jaren 1764-1799. Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 33; Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 304. 771 Druk van Livinus de Clerck, te Gent werkzaam in de jaren 1704-1714. Verdegem, Geschiedenis van de Corneliusbedevaart, p. 38; Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 312. 772 Solemnele Octave met vollen-aflaet, op den feest-dag der glorieuse Hemelvaert van de Alderheyligste Maegd en Moeder-Gods Maria in haere capelle der parochiale kerk van S. Joris (Antwerpen: P.J. Franck, s.a.). Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Antwerpen. Impressum: Uyt de Drukkerye van P.J. Franck, woonende in de Everdyck-straet ontrent het Spreekhuys der EE.PP. Agustynen. Philippus Joseph Franck verhuisde in 1801 vanuit de Everdijstraat naar de Lombardenvest, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 104. 773 Van Osta, Antonius-abt, p. 98-99. 774 Luysterlyke en Jaerlyksche Solemniteyt in de Paroch. Kerke van Wondelgem op den eersten dag van de maend May […] zynde den feestdag van den H. Marculphus, gezegd Sinte Marcoen, Bezonderen Patroon tegen Keélzweiren, Klieren, zeeren ende andere besmetheden des lichaem (Gent: P.C. Gysdaele-Emanuel, [eerste helft negentiende eeuw]). R. Haeseryn, Tentoonstelling Gentse drukwerken uit de verzameling van het Gentse Museum voor volkskunde (Gent, 1974), p. 12. 775 Druk van de weduwe Joan Sleghers, Antwerpen. Kerkelijke goedkeuring: Antwerpen, 2 december 1695. C. Engelen (red.), Virga Jesse. Tentoonstelling (Hasselt, 1989), p. 158-159. 776 Impressum: Te Antwerpen, ter Drukkery van P.J. Dewever, Minderbroeders-Ruy N. 1060. Exemplaar: PcA. Petrus Joseph Dewever woonde op dat adres van 8 februari 1832 tot zijn overlijden op 25 november 1833, zie: De Groote, ‘De Antwerpse boekdrukkunst’, p. 445.

165

deel 1 – over woorden en objecten Bouwel, Brugge, Edegem, Hoogstraten, Ingooigem, Kessel, Leeuwergem, Munte, Oosthoven, Sint-Andries-Brugge en Zemst.777 Niet overal was een volle aflaat te verdienen. Een achttiende-eeuwse affiche voor de Sint-Leonardusviering te Peutie vangt aan met: ‘Aflaet van seven jaeren en seven-mael veertigh daegen verleent door syne heyligheyt Innocentius den XIII. paus van Roomen in de parochiale kercke van Peuthy by Vilvoorden.’778 De volle aflaat die in de kerk van het Groot Begijnhof te Mechelen op de feestdag van de H. Ursula (21 oktober) te verdienen viel, bleef voorbehouden aan de leden van de Broederschap ter ere van de Elfduizend Maagden. Dat stond uitdrukkelijk vermeld op de affiche die Joannes Franciscus van der Elst in 1768 drukte.779 Informatie van die aard moest de gelovige aansporen om zich in de confrérie te laten opnemen. Zulk exclusivisme was allerminst de algemene regel. In vele gevallen kon iedereen die, na gebiecht en gecommuniceerd te hebben, op welbepaalde dagen de cultusplaats bezocht en er de nodige gebeden stortte, een aflaat bekomen. Leden van een broederschap verwierven doorgaans extra voordelen. De vroegnegentiende-eeuwse plakbrief voor Diegem verzekerde dat iedereen op 16 september (de feestdag van de H. Cornelius) of op één van de volgende zeven dagen in de dorpskerk een volle aflaat kon verdienen, maar dat wie zich in de Sint-Corneliusbroederschap liet opschrijven nog meer aflaten bekwam. De lay-out van de Diegemse affiche was zelfs zo opgevat dat alle aandacht naar de woorden ‘volle aflaet’ gaat: de naam van de heilige is niet eens in de titel opgenomen en komt enkel in 777 Kortheidshalve beperken we ons hier tot enkele in de literatuur vermelde of gereproduceerde voorbeelden. Antwerpen (H. Justus bij de annunciaten, 1639): F. Baudouin, ‘Balthasar I Moretus, ‘gheestelyck vader’, en zijn verwanten, begunstigers van de Antwerpse annunciaten’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 131-156 (p. 154). Berchem-Antwerpen (H. Willibrordus): J. Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput te Berchem tweemaal “verduijstert”. Aantekeningen over vrome Willibrordusverering’, in: Noordgouw, 16 (1976), p. 109-137 (p. 125). Bouwel (H. Donatus): Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 57. Brugge (H. Godelieve): Callewaert, ‘De Godelieveverering’, p. 235. Edegem (H. Lucia): Van Passen, Geschiedenis van Edegem, tegenover p. 369. Hoogstraten (H. Bloed): Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 139-140. Ingooigem (H. Antonius-Abt): Vermeulen-Roose, De volksdevotie, p. 168. Kessel (Salvator mundi): Stockmans, Geschiedenis der gemeenten Kessel, p. 4344 (1770). Leeuwergem (H. Eligius): Ruys, Populaire heiligen, p. 82. Munte (H. Apollonia): Daras, Zijn tandpijn, p. 32. Oosthoven (H. Antonius): Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, p. 310-311 en 315-316 en Simons, ‘Sint-Antonius abt’, p. 9. Sint-Andries-Brugge (Onze-Lieve-Vrouw in het Boomken): H. Demarest, ‘Beewegen van St.-Anna naar Onze-Lieve-Vrouw van ’t Boompje’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 2 (1976-1977), p. 75-95 (p. 94). Zemst (H. Hubertus): M. Sacré, ‘Bijdragen tot een folkloristische kalender voor Brabant’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 9 (19261927), p. 39-46 (p. 45). 778 Enkel de leden van de Sint-Leonardusbroederschap te Peutie konden deze aflaat verdienen, zie: Lauwers, Peutie, p. 157. 779 Vollen Aflaet in de kercke van het Groot-Beggyn-hof binnen Mechelen op den feest-dagh van de H. Ursula (Mechelen: J.F. van der Elst, 1768). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 285.

166

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers de lopende tekst voor.780 De aandacht voor aflaten op de affiches hoeft ons niet te verwonderen. De clerus zag in de aflaten immers een van de belangrijkste middelen om gelovigen ertoe te bewegen kerk of kapel te bezoeken, er sermoenen te beluisteren, er te biechten en er eventueel de H. Eucharistie te ontvangen. Het was meestal niet de bedoeling de volledige oplage van een bedevaartaffiche in één jaar te verspreiden. Om die reden vermelden deze druksels zelden een jaar van uitgave en zijn in het zetwerk vaak witte tussenruimten gelaten voor het toevoegen van tekstgedeelten die aan verandering onderhevige zijn.781 Op de affiche Solemniteyt met vollen aflaet op den glorieuzen feestdag van de H. Margarita die de Lierse begijnen bij hun stadsgenoot Franciscus Verhoeven lieten drukken, werd jaarlijks met de hand ingevuld op welke dag van de week het feest van de H. Margareta (20 juli) viel en wie het sermoen zou houden. Exemplaren voor buiten de stad kregen na de titel nog manueel toegevoegd: ‘tot Lier.’782 Op een exemplaar van de affiche voor de Mariadevotie te Hallaar zijn in de zin ‘Toekomenden dynsdag weézende den 25 Meert, zal men solemneél vieren den feestdag van de Boodschap van de Alderheyligste Maegd […] de woorden Dynsdag 25 Meert’ handschriftelijk ingevuld.783 Nog zuiniger was het gasthuis van Turnhout. Het gaf P.J. Brepols de opdracht een plakkaatje te drukken dat voor verschillende culten kon gebruikt worden. Niet alleen de datum en de uurregeling maar ook de naam van de heilige en die van de predikant dienden handschriftelijk te worden aangevuld.784

780 Vollen Aflaet voor eeuwig verleend Doór zyne Heyligheyd Pius VII, Paus van Roomen, en jaerlyks te verdienen in de parochiaele Kerk Tot Dieghem (Brussel: J.J. Vanderborght, [vroege negentiende eeuw]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 276. 781 Er bestaan uiteraard uitzonderingen. Vollen Aflaet op den feest-dag van den H. Hubertus wezende den 3 November bezonderen patroon tegens de razernye te verdienen in de parochiale kerke van Niel op de Schelde, Alwaer zyn Broederschap is ingestelt, en zyne Heylige geapprobeerde Reliquien zyn rustende (Antwerpen: J. Grangé, 1783). Exemplaar: PcA. Zie ook een verder te citeren affiche voor de H. Ursula te Mechelen uit 1768. 782 Solemniteyt met vollen aflaet op den glorieuzen feestdag van de H. Margarita, maegd en martelaeres in de kerk van het Beggynhof (Lier: F. Verhoeven, [periode 1816-1837]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 284. F. Verhoeven drukte een gelijkaardige affiche voor de feestdag van de H. Begga in het Lierse begijnhof, zie: T. Goffin, ‘Recherches sur les origines de l’imprimerie à Lierre’, in: Revue des bibliothèques et archives de Belgique (1907), p. 11-21, 117-137, 238-244, 342-358 en (1908), p. 41-56, 162-178, 263-269, 338-346 en 464-481 (1908: p. 464-465 en 478). 783 Vollen Aflaet op den feestdag van De Boodschap van de Alderheyligste Maegd Maria in de parochiaele kerk van Hallaer (Mechelen: P.J. Hanicq, [eerste helft negentiende eeuw]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 285. 784 Aflaet. Toekomende […] in de Kerke van ’t Gasthuys tot Turnhout […] (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.). Exemplaar met handschriftelijke tekst in verband met de viering van de H. Joannes Baptista. Boven het woordje ‘Aflaet’ is in nagebootste plakkaatletters het adjectief ‘Vollen’ geschreven. Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Turnhout.

167

deel 1 – over woorden en objecten Had tijdens een bepaald jaar een jubileumviering of een andere uitzonderlijke en groots opgezette religieuze manifestatie plaats, dan lieten de initiatiefnemers speciaal daartoe geredigeerde affiches verspreiden om de gelovigen aan te sporen daaraan te participeren. Het kerkbestuur van Alsemberg liet in de vroege negentiende eeuw bij J.J. van der Borght te Brussel niet minder dan 250 ‘affichen raeckende den Jubilé’ drukken, samen met 2500 exemplaren van een boekje over de geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg en haar kerk.785 Een typische gelegenheidsaffiche kwam in 1738 van de pers bij de Mechelse drukker Laurentius van der Elst: Jubel-jaeren van Hanswyck ende het Mirakeleus Beeldt van de Alder-heyligste Maget ende Moeder Godts Maria begunstight met vollen aflaet door onsen Alder-heyligsten Vader Clemens XII. Te verdienen op den feest-dagh van Haere Glorieuse Hemelvaert ende veerthien naest-volgende dagen. De tekst bestaat verder uit de aankondiging van de verschillende kerkelijke plechtigheden, het overzicht van de voorwaarden tot het verdienen van de aflaat en een lange lijst van ingehuurde predikanten met de dagen waarop zij een sermoen gingen houden.786 Ongeveer dezelfde ingrediënten treffen we aan op een uit twee plano’s bestaande tweetalige plakbrief uit 1791 voor het jubileum van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang te Brussel.787

785 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468. 786 Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Mechelen. 787 Solemnelen jubilé van vyftien dagen, met vollen aflaet […] ter oorsaeke van het vyfhondert vyftigste jaer van de instelling van het broederschap onder den titel van de alderheyligste […] Maria in de kappel ten Vogel-sang in […] Brussel - Jubilé solemnel pour quinze jours […] (Brussel: Pauwels, [1791]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 276.

168

DEEL II CONSTANTEN EN VERSCHUIVINGEN. BEDEVAARTDRUKWERK IN BRABANT EN VLAANDEREN VAN HAAR OPKOMST TOT 1648

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje Waar processievaantjes een quasi uitsluitend stedelijk verschijnsel vormden, trof men bedevaartvaantjes – zoals verder nog zal blijken – ook en zelfs vooral in plattelandse cultusplaatsen aan. Het succes van het bedevaartvlaggetje in het rurale milieu hoeft ons niet te verwonderen, de plattelandse bevolking kreeg in het algemeen immers weinig gelegenheid om beeldmateriaal te verwerven.

1.1.

Mariavaantjes: doorbraak vanaf de vroege zestiende eeuw

Twee schilders, Jean Pillot en Jean de la Couture, vervaardigden in 1463 vaantjes voor de sinds 1460 heroplevende Confrérie de Notre-Dame de la Treille te Rijsel. Al snel bedroeg het aantal bestelde baniérètes 500 stuks, om vervolgens te stijgen naar 600, 1500, 2000, 4000 en zelfs 4500. Zeer waarschijnlijk ging het hier nog om processievaantjes, al doen deze cijfers vermoeden dat minstens een deel van de oplage bestemd was voor bedevaarders.1 Ten behoeve van de gelovigen die in de Sint-Martinuskerk te Lede (in de dekenij Aalst) een daar sinds 1414 berustend beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Nood Gods kwamen aanroepen, leverde drukker Jan de Mol in 1509 1400 vaantjes. Hij bezorgde er in 1512 2000, in 1513 1300, in 1514 1800, in 1515 2300, in 1516 1800, in 1517 1400 en in 1518 1400 exemplaren. Naast hem trad vanaf 1517 een tweede leverancier op: ‘eenen man van Dendermonde’ die in 1517 800 en in 1518 600 vaantjes leverde. In 1527 zorgden Jan de Mol en Cornelis van Dendermonde samen voor 1100 vlaggetjes. Het volgende jaar ging het om een totaal van 1600 exemplaren. In 1535 nam het kerkbestuur 1200 stuks af bij Cornelis (de) Coene (wellicht dezelfde persoon als de ‘man van Dendermonde’ en ‘Cornelis van Dendermonde’). In 1545 kocht de Sint-Martinuskerk bij deze drukker 1100, in 1547 1600, in 1548 1400 en in 1549 1000 exemplaren. Zij schafte zich bovendien in 1548 600 en in 1549 700 vaantjes aan bij een ‘vrouwe van Laerne.’ In 1556 en 1558 was Cornelis de Coene opnieuw de enige leverancier met respectievelijk 1000 en 1800 vaantjes.2 In 1560 leverde meester Adriaan de Bruyckere de vaantjes. 3

1 Voor hoeveel jaar de aangekochte hoeveelheden telkens bestemd waren, is helaas niet aangegeven. L. Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie de Notre-Dame de la Treille (Rijsel, 1900), p. 7. 2 J. De Brouwer, Geschiedenis van het mirakuleus beeld van O.L. Vrouw van Lede genoemd de Nood Gods (Lede, 1953), p. 86; J. De Brouwer, ‘Bedevaartvaantjes te Lede’, in: Land van Aalst, 5 (1953), p. 284-289 (p. 284) (met afwijkend cijfer voor 1509: 1500 vaantjes). 3 F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, vijfde reeks, arrondissement Aalst (Gent, 1897-1900), Lede, p. 56.

171

deel II – Constanten en verschuivingen Vooraleer vaantjes te Lede hun intrede deden, verspreidde men daar reeds insignes. De oudste bewaarde kerkrekening vermeldt de aankoop in 1463 van 350 dozijn loden en 25 dozijn zilveren teekenen, evenals van 26 vergulde exemplaren. Van 1479 tot 1494 leverde Gheert Scouharync, een zilversmid uit de mariale bedevaartplaats Halle, vrij geregeld zilveren en vergulde tekens te Lede. Een Brusselse zilversmid stak in 1497 twee ‘poensoene (vormen) omme de zilveren tekenen inne te makene.’4 Ook nadat men te Lede vanaf 1509 papieren vlaggetjes begon te verspreiden, bleven de metalen insignes er in trek. In de vroege zestiende eeuw betrokken de kerkmeesters koperen tekens uit Parijs en Valencijn. In 1525 was zilversmid Jan Scouharync uit Halle aan de beurt om zilveren en vergulde insignes te leveren. Vanuit Halle bezorgde Antonis Scouharync in 1558 eveneens ‘selveren ende verghulde teekenen.’ Kort daarop, in 1560, werden de ‘stampen […] daer men de selveren teeckenen mede slaet’ hersteld. Lieve Schockaert leverde in de periode 1543-1574 goedkopere bedevaarttekens die vermoedelijk uit een legering van lood en tin bestonden.5 Met het oog op de vervaardiging van vaantjes contacteerde het kerkbestuur van Nazareth, een mariale bedevaartplaats in de kasselrij Oudburg van Gent, in 1549-1550 een ingezetene van Laarne, vermoedelijk de vrouw die in diezelfde periode vlaggetjes leverde te Lede. Voor het gieten van metalen teeckenen (48 dozijn in 1549) wendde het zich tot Jan Sijen, een inwoner van Wetteren.6 De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Mirakelen in de Sint-Sulpitiuskerk te Diest liet in 1526-1527 te Leuven ‘beeldekens’ vervaardigen om daarmee ‘vaenkens te makene tegen den ommeganck.’ Het betrof ‘beeldekens […] die, van der bruederscap wegen, alhier gedragen sullen wordden in roede in den generalen ommeganck.’ Uit de betaling van ‘het bestekene van der vormen dairinne die geprent zyn’ die in de rekeningen staat opgetekend, blijkt dat voor deze gelegenheid een drukvorm werd gesneden.7 Al betrof het hier een confrérievaantje, toch is het niet uitgesloten dat exemplaren ervan bij de talrijk aanwezige bedevaarders terecht kwamen.8 Dezelfde opmerking kunnen we maken in verband met de 1000 gedrukte ‘briefkens metten 4 De Brouwer, Geschiedenis, p. 83. 5 De Brouwer, Geschiedenis, p. 82-84. 6 In de kerkrekening staat aangaande deze vaantjes: ‘te Laerne te ghane over ’t maken van de vaentkens.’ F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, eerste reeks, arrondissement Gent (Gent, 1864-1870), Nazareth, p. 78. De rekening van 1550-1551 bevat de volgende post: ‘Item betaelt vaentkens als nu niet betaelt van de teeckenen IIII sch. par..’ L. van Quaille, ‘Nazareth & Wetteren. Bedevaartvaantje’, in: Oostvlaamse Zanten, 45 (1970), p. 80. 7 P. Frankignoulle & P. Bonenfant, ‘Notes pour servir à l’histoire de l’art en Brabant’, in: Annales de la Société royale d’archéologie de Bruxelles, 39 (1935), p. 3-163 (p. 66 en 68); J. Philippen, De bedevaartvlaggetjes der stad Diest (Diest, 1936), p. 6-10. J. Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes. Hun volkskundige en cultuurhistorische betekenis (Diest, 1968), p. 22. 8 Zie over deze bedevaartcultus ook: A. Wichmans, Brabantia Mariana tripartite (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632), p. 513-515. Beschreven in STCV: nr. 6603098 en 12922370.

172

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje beelden van Onser Liever Vrouwen’, vermoedelijk vaantjes, die Peter de Schildere in 1526-1527 aan de Onze-Lieve-Vrouwegilde van Bergen-op-Zoom leverde.9 De Brugse figuursnijder Hubrecht de Croock vertelde in 1546 dat hij voor onder meer Aardenburg, Damme, Duinkerke, Nieuwpoort, Oostende, Sint-Winoksbergen en Sluis ‘kermesse vaentkens’ had gesneden en gedrukt. Na zijn dood, in 1554, zette zijn weduwe de zaak verder.10 Op welke cultusobjecten deze vaantjes betrekking hadden, verklapte Hubrecht de Croock helaas niet. Dat hij over kermisvaantjes sprak, heeft uiteraard te maken met het feit dat bedevaartdagen meestal met de dorpskermis samenvielen.11 Inzake Aardenburg, Duinkerke en Nieuwpoort ging het wellicht om Mariavaantjes. Het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg was toen nog een drukbezocht Mariaoord. In 1523-1524 werden daar 1737 mariale pelgrimstekens verkocht.12 Te Duinkerke vereerden de zeelieden sedert de vijftiende eeuw Onze-Lieve-Vrouw ten Duinen.13 Te Nieuwpoort stond vooral sedert 1489 Onze-Lieve-Vrouw van de Nood Gods hoog in aanzien.14 De vaantjes die De Croock voor Sint-Winoksbergen drukte, betroffen de viering van de H. Jacobus in het Sint-Jacobsgasthuis.15 De gilde van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper, opgericht als dank aan Maria voor de ‘miraculeuze’ bevrijding (in 1383) van de stad uit de greep van de Engelse en Gentse belegeraars, was krachtens een overeenkomst uit 1549 verplicht een vaantje te schenken aan elke minderbroeder, die aan de van stadswege aan de stadsbevolking opgelegde processie geparticipeerd had.16 Deze voorkeursbehandeling dankten de paters aan het feit dat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine in hun kerk berustte. Andere gegadigden dienden de vaantjes wellicht te betalen. 9 J. de Beer, ‘De Heilige Maarschalken en Noodhelpers der Pest’, in: De Brabantsche Folklore, 79 (1934), p. 5-36 (p. 7). 10 A. Viaene, ‘Bedevaartvaantje van Hubrecht de Croock (1520-54)’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 70. 11 Zelfs geestelijken hanteerden die term, zo bijvoorbeeld de pastoor van Merksem (Antwerpen) voor de vaantjes die hij vanaf 1679 verspreidde op het feest van de H. Bartholomeus, de patroon van zijn kerk, zie: P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, Merxem en Sint-Job in ’t Goor, 3 delen (Ekeren, 1919-1924), deel 3, p. 412. 12 H.J.E. van Beuningen & A.M. Koldeweij, Heilig en profaan, 4 delen (Cothen, 1993-2018), deel 1, p. 206-207; P.J. Margry & C.M.A. Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland, 4 delen (Amsterdam-Hilversum, 1997-2004), deel 1, p. 81-88; J.J. Mak, ‘Vlaamse volksdevoties in een geuzenlied uit de 16e eeuw’, in: Volkskunde, 47 (1946), p. 97-111 en 158-186 (p. 159 en 165). 13 J. Toussaert, Le sentiment religieux en Flandre à la fin du Moyen-Age (Parijs, 1963), p. 272; B. Bijnens, Zuid- of Frans-Vlaanderen (Nieuwpoort, 1964), p. 134-135. 14 E.H. van Heurck, Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (Antwerpen, 1922), p. 344. In de zeventiende eeuw werd te Nieuwpoort een vaantje ter ere van de H. Joannes de Doper verspreid, zie: M. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes (Brugge, 1942), p. 51. 15 R. Flahault, ‘Note sur l’hôpital Saint-Jacques à Bergues’, in: Annales du Comité flamand de France, 19 (1891), p. 253-318 (p. 279); Viaene, ‘Bedevaartvaantje van Hubrecht de Croock’, p. 70. 16 A. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, graveur: note sur sa vie et sur ses œuvres (Ieper, 1882), p. 268.

173

deel II – Constanten en verschuivingen Hoewel het in principe om processievaantjes ging, mogen we toch aannemen dat sommige exemplaren ervan als bedevaartsouvenir hebben gefunctioneerd voor de talrijke gelovigen die – tot ergernis van de protestanten – Maria te Ieper kwamen aanroepen.17

1.2. Vaantjes voor niet-mariale heiligencultussen Het kerkbestuur van Dudzele, een dochterparochie van Sint-Donaas te Brugge en al sinds de twaalfde eeuw druk bezocht door bedevaarders die er de H. Leonardus kwamen aanroepen, schafte zich in 1503, blijkens de oudste nog voorhanden kerkrekening, 600 Sint-Leonardusvaantjes aan. In de daaropvolgende kwarteeuw bleef het jaarlijks aantal aangekochte vlaggetjes rond dat cijfer schommelen. Omstreeks 1560 ging het zelfs al om een duizendtal exemplaren. In 1565 drukte Jaak Janssens in het nabijgelegen Brugge deze vaantjes.18 Er waren te Dudzele ook metalen insignes te verkrijgen – al veel langer overigens dan vaantjes.19 Te Evergem in de kasselrij Oudburg van Gent floreerde een jaarlijkse al uit de veertiende eeuw daterende kermis, gehouden op 25 juli, de feestdag van Sint-Christoffel. Bedevaarders vereerden er de zogeheten Sint-Christoffelput.20 Uit de kerkrekening van 1508-1509 blijkt dat daar tijdens het octaaf ter ere van die heilige ‘vaenkins’ te verkrijgen waren. In 1514 werden er ruim 400 verspreid.21 In 1512 zou een vrouw uit Ieper van een angina genezen zijn door water te drinken waarin zij een Sint-Godelievevaantje gedompeld had.22 In het West-Vlaamse Gistel, waar de H. Godelieve vereerd werd, kon men, blijkens een mirakelverhaal, al tijdens de late vijftiende eeuw ‘imagines papyrae’ bekomen. Het is niet uitgesloten dat het toen reeds om vaantjes ging.23 De vermelding dat het papieren imagines betrof, was niet overbodig, gezien in die periode ook 17 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 161 en 179. 18 M. Coornaert, ‘De pelgrimstekens van Sint-Lenaart te Dudzele’, in: Biekorf, 88 (1988), p. 241256 (p. 245 en 248); M. English, De Sint-Lenaardbeevaert te Dudzele (s.l., 1950), p. 14. 19 Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 92-95 en 177-178; J. Koldeweij, K.  Boertjes, M. Kruip, e.a., (red.), Geloof & geluk: sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen (Arnhem, 2006), p. 207. 20 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 166. 21 R. van der Linden, Bedevaartvaantjes uit Vlaamse Mariaoorden (Hasselt, 1961), p. 5; R. van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken (Zottegem, 1958), p. 118. 22 D. Callewaert, ‘De Heilige Godelieve van Gistel en het mirakel (1050-1719)’, in: Biekorf, 71 (1970), p. 257-265 en 351-359 (p. 357-358). 23 D.A. Stracke, ‘Onze oudste Vlaamsche santjes?’, in: Ons Geestelijk Erf, 18 (1944), p. 241243. H. Stalpaert signaleert, enkel op gezag van Michiel English, een handgekleurde houtsnede op papier die een Gistels bedevaartprentje uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw zou kunnen zijn. H. Stalpaert, ‘Inleiding tot de studie van de volksdevotie in Westvlaanderen en haar verschijnselen te Gistel’, in: De Heilige Godelieve in de volksverering (Bond van de Westvlaamse Volkskundigen te Brugge, Schrift 1, 1970-1971) (s.l., 1971), p. 10-34 (p. 17).

174

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje metalen afbeeldingen (pelgrimsinsignes) van de Gistelse heilige in omloop waren.24 In 1565 schafte Sijsele (Damme), waar toen de (later naar Brugge overgebrachte) abdij Spermalie gevestigd was, zich met het oog op de sinksenommegang 150 vaantjes aan.25 Welk cultusobject men daar vereerde, is niet bekend. Niet enkel in Vlaanderen, ook in Brabant ontmoeten we al vrij vroeg sporen van ter ere van heiligen uitgegeven bedevaartvaantjes. Zo vermeldt de rekening over het dienstjaar 1531-1532 van de Sint-Jan-ten-Broekkapel te Brussel de betaling van twee stuiver aan de schilder Chaerle van Eenele voor het maken van een ‘patroen [patroon, ontwerp] nae welcken een nieuwe vorm gemaict is, daer men de […] vaenkens van Sint-Lenaerts mede druckende is.’ Voor het snijden van de drukvorm ontving de niet met naam genoemde beeldesnydere 20 stuiver. De eerder gebezigde drukvorm was verloren geraakt bij schilder Claes Tzenen.26 Het bestuur van de uit 1372 daterende Allerheiligenkapel op de Kluisberg te Diest liet in 1538-1539 vier dozijn ‘briefven’ drukken en inkleuren. Pouwels Wynans, schilder te Diest, ontving daarvoor 5 stuiver. In 1539-1540 leverde een niet met naam genoemde persoon nog 28 ‘briefkens’ en in 1544-1545 negen dozijn ‘briefkens van allen heijligen.’27 Deze ‘briefkens’ waren wellicht vaantjes. Te Deurne (Antwerpen) maken rekeningen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk uit 1544, 1549 en 1564 gewag van ‘briefkens’ van Fredegandus, een heilige van wie men aannam dat hij daar ooit geleefd had. Vanaf 1571 duikt er de term ‘vaenken’ op. Deze drukwerkjes (waarvan het kerkbestuur in 1564 500 exemplaren aankocht) pasten in de promotiecampagne die sedert het begin van de eeuw rond Sint-Fredegandus gevoerd werd. De verering van deze heilige was namelijk van recente datum: zij was pas van de grond gekomen nadat Deurne omstreeks 1510 een reliek van deze heilige had bekomen en de H. Fredegandus tijdens de jaren 1511-1513, toen de pest het Antwerpse teisterde, naar voren schoof als pestpatroon.28 Het kerkbestuur van Zoutleeuw schafte zich in 1541 1000 vaantjes aan bij Gilbert van Loeven ten behoeve van de talrijke pelgrims die de H. Leonardus kwamen aanroepen. In de periode 1542-1555 kocht het bij Jacob Faylgien vaantjes evenals tinnen en loden ‘beeldekens.’29 In oktober 1550 schafte het zich drie riem vaantjes aan bij Cornelis de Coene, een ‘prientere’ uit Dendermonde die we wellicht mogen 24 M. English, Godelieve van Gistel (Heiligen van onzen stam) (Brugge-Brussel, 1944), p. 81 met afbeelding; Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 161. 25 J. De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken en toestanden in het Brugse Vrije 1500-1780’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 137-145 en 169-175 (p. 142). 26 Frankignoulle & Bonenfant, ‘Notes’, p. 104 (nr. 417); Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes, p. 23. 27 R. Van de Ven, ‘Devotieprentjes, bedevaartvaantjes en ex voto’s van de Allerheiligenkapel te Diest (16de-17de eeuw)’, in: Oost-Brabant, 25 (1988), p. 164-169 (p. 165 en 167). 28 F. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, 2 delen (Deurne, 1981-1982), deel 1, p. 707-715. 29 E. Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens en legpenningen in enkele Brusselse en Brabantse kerken: Jan Noë de vaantjesmaker van Halle’, in: Volkskunde, 105 (2004), p. 1-33, (p. 30-31).

175

deel II – Constanten en verschuivingen vereenzelvigen met dezelfde Cornelis de Coene die we eerder al in de boekhouding van Lede ontmoetten. In 1557 leverde Jan Couwens 500 vlaggetjes. In 1558 en 1562 kwam Jan Noë, een devotionaliaproducent en -handelaar uit de Mariastad Halle, aan de beurt, met in het eerste jaar drie en in het tweede jaar één riem vaantjes.30 Een riem papier bestond uit 500 vel.31 Wanneer we eventuele misdrukken buiten beschouwing laten en ervan uitgaan dat op elk vel twee vaantjes stonden, was een riem alvast goed voor 1000 vaantjes. Te Diegem (Machelen), waar al in 1462 – sinds wanneer precies is niet bekend – een Broederschap van de H. Cornelius blijkt te bestaan, vermeldt de kerkrekening in 1552-1553 een aankoop van ‘vaynkens’ voor een bedrag van 8 rijnsgulden. Tot in de twintigste eeuw zullen bedevaarders te Diegem papieren Sint-Corneliusvaantjes kunnen bekomen.32 De kerkrekening van het Brabantse Machelen, naar de patroonheilige van de parochiekerk destijds ook bekend als ‘Sint-Geertruyde-Machelen’, vermeldt in 1556-1557 inkomsten van de verkoop van was, insignes en vaantjes tijdens het Sint-Gertrudisoctaaf. In 1557-1558 leverde een man uit Dendermonde te Machelen 7 gros vaantjes aan 6 stuiver het gros.33 In het door de norbertijnen van Averbode bediende Brabantse Wezemaal (Rotselaar), een van ouds in ruime kring gerenommeerde bedevaartplaats ter ere van Job, verkocht de kerkbediende in 1565-1566 1300 vaantjes, waarvan er 1000 geleverd waren door Jan Noë uit Halle. De pelgrims konden daar zeker al sedert 1472 insignes kopen.34 Uit de zeventiende en de achttiende eeuw zijn geen sporen van vaantjes of prenten voorhanden in verband met deze nochtans ook toen nog populaire bedevaartcultus.35 Wel is bekend dat in 1633 bij Philippus van Dormael te Leuven 30 L. De Mecheleer, Rekeningen van de kerkfabriek van de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw (1405, 1452-1599) (Brussel, 1997), p. 403, 444, 466, 507, 514, 530; Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 29. In deze laatste publicatie worden evenwel ook posten in verband met het aanbrengen van stokjes geïnterpreteerd als aanwijzingen voor aankopen van vaantjes. 31 J. Savary des Bruslons, Dictionnaire universel de commerce, d’ histoire naturelle & des arts et métiers, 5 delen (Kopenhagen, 1759-1765), deel 1, kol. 399. 32 B. De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius te Diegem, bedevaartgebruiken en bedevaartvaantjes’, in: De Brabantse Folklore, 247 (1985), p. 240-262 (p. 248 en 260-262); E. Van de Voorde, ‘De Sint-Corneliusdevotie te Diegem. Structurering van een onderzoek naar de economische betekenis van volksdevotie’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 84 (2001), p. 383-398 (p. 390-393). 33 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 19-20. 34 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 21-26. De verering van Sint-Job te Wezemaal staat (zoals in Marnix’ Byencorf van 1569) uitdrukkelijk vermeld in een anno 1612 uitgegeven hervormingsgezind lied. J. Van Haver, ‘Hekeling van volksbedevaarten in een rederijkersrefrein’, in: P. Catteeuw & F. Hellemans (red.), In verscheidenheid. Liber Amicorum prof. dr. em. Robert Van Passen (Aartrijke, 1993), p. 389-408 (p. 390 en 399). 35 Getuigenis over de blijvende populariteit van deze bedevaartplaats: C. van Gestel, Historia sacra et profana archiepiscopatus Mechliniensis, 2 delen (’s-Gravenhage: C. van Lom, 1725), deel 1, p.  229 (1725); W.H.T. Knippenberg, Oude pelgrimages vanuit Noord-Brabant (Oisterwijk, 1968), p. 33-34.

176

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje een verzameling mirakelverhalen verscheen: Miracles advenus à Wesemale par l’ intercession de Sainct Job, patron dudit lieu en dat in 1750 een Nederlandstalig mirakelboekje van de pers kwam.36

1.3.

Vaantjes voor christocentrische bedevaartcultussen

Te Kessel (Nijlen), in de bijvang van Lier, konden de talrijke vereerders van SintSalvator (voorgesteld door middel van een kruisbeeld) minstens vanaf 1547-1548 vaantjes en tinnen ‘beeldekens’ bekomen. In 1551 kocht het kerkbestuur 900 insignes en 600 vaantjes. Leverancier van de vaantjes was in 1548-1549 Jan de Backere en in 1549-1550 Jacob Falye. Deze laatste, die er tevens insignes bezorgde, is waarschijnlijk te identificeren met dezelfde Jacob Faylgien die omstreeks diezelfde tijd te Zoutleeuw drukwerk leverde.37 Asse, waar in de Sint-Martinuskerk een bloeiende uit de veertiende eeuw daterende kruisdevotie bestond, verspreidde in 1549-1550 ‘opten heylige cruysdach’ vaantjes en tekens.38 Deze drukbezochte bedevaartplaats in de dekenij van Brussel (van 1559 tot het einde van de achttiende eeuw: dekenij Aalst) had zeker al van in het laatste kwart van de vijftiende eeuw loden en zilveren tekens ter beschikking van de bezoekers.39 Minstens vanaf 1554 zijn voor de kruisdevotie in de Kruiskapel te Berchem (Antwerpen) vaantjes verspreid. In 1557 schafte de kapel er zich 1500 (voor 1 pond Brabants) en in 1564 2000 aan. Op het feest van de H. Kruisvinding, op 3 mei, ging hier de H. Kruisprocessie uit en werden in de nabijheid van de kapel ten behoeve van de bedevaarders erwten gekookt die vóór de feestdag door de pastoor, de koster en de kerkmeesters waren ingezameld bij de parochianen.40 De zogeheten Kermis van Hoboken, een burijngravure van Frans Hogenberg, naar een tekening van Pieter I Bruegel uit 1559 waarop kinderen met vaantjes te zien zijn,41 laat vermoeden dat ook de kapel van het H. Kruis te Hoboken (Antwerpen) 36 F.J. Olivier, Catalogue de la bibliothèque de M. C. P. Serrure, 2 delen (Brussel, 1872-1873), deel 1, p. 154 (nr. 1224). BCNI, nr. 8627. Exemplaar (sinds 2019): RG 3112 E 15. De Nederlandstalige publicatie heet: Waerachtige mirakelen geschiedt in de parochiale kercke tot Wesemael door de voor-spraecke van den heyligen belyder en propheet Job, patroon der selver kerck, wiens mirakeleus beeldt aldaer is rustende (Leuven: J.B. van der Haert, 1750). Exemplaar: RG 3092 D 32. A. Erens, ‘De eeredienst van Sint Job te Wezemaal’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 1-4 (p. 1). 37 RA, Kerkarchief Kessel, nr. 27; J.B.Stockmans, Geschiedenis der gemeenten Kessel, Bevel, Nylen, Emblehem en Gestel (Lier, 1910), p. 53. 38 R. van der Linden, ‘Bedevaartvaantjes’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse (Asse, 1987), p. 237-240 (p. 239). 39 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 33. 40 J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Berchem (Antwerpen, 1886), p. 187; F. Prims, Geschiedenis van Berchem tot bij de aanvang van de XXste eeuw (Berchem, 1949), p. 105. 41 A. Monballieu, ‘Nog eens Hoboken bij Bruegel en tijdgenoten’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1987), p. 185-206 (p. 195 en 205).

177

deel II – Constanten en verschuivingen in het midden van de eeuw over bedevaartvaantjes beschikte. De door Antwerpenaars drukbezochte Hobokense kermis stond in verband met de kruisverering. Zij had plaats op de zondag na 3 mei, het kerkelijke feest van de H. Kruisvinding. Een schilderij van Jacob Grimmer, gekend als Gezicht op het Kiel met de kermisvierders van Hoboken, uit 1578 toont ons een met meitakken versierde wagen met een vrolijk gezelschap dat uit dit destijds gerenommeerde oord van plezier naar de stad terugkeert. De voerder draagt een vaantje op zijn hoed.42 Zoals in Brabant verschenen ook in Vlaanderen vaantjes in verband met bedevaartcultussen rond Christus. Hubrecht de Croocks vaantjes voor Damme en Sluis hadden ongetwijfeld betrekking op kruisdevoties. In de parochiekerk van Damme berustte een miraculeus kruisbeeld dat, volgens de legende, in 1339 door vissers zou zijn opgevist. Er werden daar in de vijftiende eeuw al pelgrimstekens verspreid.43 Een zestiende-eeuws reformatorisch lied vermeldt het kruis van Sluis, evenals dat van Damme, als object van een bedevaartcultus.44 Te Beveren-Roeselare werden, blijkens de oudste voorhanden kerkrekening, al vóór 1562 vaantjes, kruisjes en ‘teeckens’ te koop aangeboden aan de bedevaarders, die er tijdens de kruisdag en het octaaf een mirakelkruis vereerden om van koorts gevrijwaard of genezen te worden.45

1.4. Blijvend succes in het decennium na de beeldenstorm van 1566 De groeiende godsdienstige tegenstellingen, de politieke ontreddering en de daarmee gepaard gaande economische en sociale malaise hebben tijdens de decennia na de Beeldenstorm van 1566 de succesvolle opmars van het bedevaartvaantje als communicatiemiddel weliswaar afgeremd, maar allerminst definitief gebroken. Na 42 A. Monballieu, ‘De Kermis van Hoboken bij P. Bruegel, J. Grimmer en G. Mostaert’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1974), p. 139-169 (p. 156) (met afbeelding op p. 159). 43 Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 138; G.F. Tanghe, Parochieboek van Damme, met een schetsje van Houcke en Meunikenreede (Brugge, [1862]), p. 93-103; G.F. Tanghe, Geschiedenis van het wijdvermaarde Christusbeeld van Damme (Brugge, 1901), p. 5-17. 44 Het H. Kruis bevond zich te Sluis in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 158 en 163-164. 45 C. Denorme, ‘Het mirakelkruis van Beveren-bij-Roeselare’, in: Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel English (Brugge, 1952), p. 8194 (p. 90). Ter gelegenheid van de wijding van een nieuw H. Kruisaltaar in Beveren-bij-Roeselare op 23 september 1642 publiceerde de jezuïet Simon van Hove, rector te Kortrijk, zijn (anonieme) God-vruchtighe oeffeninghe ter eere van het wijdt vermaert ende mirakeleus Heylich Cruys van Beveren bij Rousselaere (Brugge: Nicolaes Breyghel, met kerkelijke goedkeuring van 27 augustus 1642), waarvan het Beverse kerkbestuur zich prompt 52 exemplaren aanschafte. Exemplaar: RG-Br 130:31. De godvruchtige oefening betrof De seven uytnemenste Statien van het lijden Christi. Het boekje van zestig pagina’s bevat echter meer dan wat de titel laat vermoeden. Het besteedt ruime aandacht aan de wonderverhalen die over dit kruis de ronde deden. Paulus Roose te Brugge drukte er in 1701 een ingekorte versie van. Beschreven in STCV: nr. 12916457.

178

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje 1566 ontmoeten we, zoals voorheen, immers vaantjes in Berchem, Deurne, Diegem, Lede, Wezemaal en Zoutleeuw. Te Berchem werden in 1568 op de H. Kruisdag ruim 1500 vaantjes verspreid.46 De Sint-Fredeganduskerk te Deurne liet in 1571 1250, in 1573 500 en in 1576 625 vaantjes drukken. Het beeld en het altaar van de H. Fredegandus hadden zwaar geleden tijdens de Beeldenstorm. De heruitgave van het vaantje kaderde in een actie om middelen te verzamelen voor het in 1571 aanbestede nieuwe altaar.47 Jan Noë uit Halle verkocht in 1572 aan het kerkbestuur van Wezemaal, naast insignes, 450 boeken met vaantjes. Elk boek omvatte 25 vellen met daarop (wellicht) telkens minimaal twee afdrukken, wat een totaal opleverde van 22.500 vaantjes.48 Het kerkbestuur van Zoutleeuw schafte zich in 1574 bij dezelfde leverancier twee riem vaantjes aan.49 Diegem kocht in 1572-1573 480 en in 1573-1574 500 vaantjes.50 Ook te Lede bleef de traditie voorlopig ongeschonden. Ten behoeve van de vereerders van de Nood Gods bezorgde Adriaan de Bruyckere er in 1572 984 vaantjes en leverde meester Adriaan van Wettere er 1100 in de jaren 1573 en 1200 in 1574, 1575 en 1576. Pelgrimstekens bleven hier eveneens in trek. In 1574 liet het kerkbestuur er zelfs nog een nieuwe matrijs voor maken door de Gentse zilversmid Boudewijn de Weese. Nicasius Warrene uit Aalst leverde datzelfde jaar 24 zilveren en 12 vergulde tekens.51 Na de Beeldenstorm duiken in documenten betreffende Oostkerke, Wenduine en de Sint-Baafskerk te Gent eveneens vaantjes op. De kerkrekening van Oostkerke (Damme) vermeldt in 1567 vaantjes vervaardigd ter ere van de H. Quintinus, de titelheilige van de parochie.52 Wenduine (De Haan), waar een Miraculeus Kruis vereerd werd, kocht in 1571 300 en in 1572 800 vaantjes.53 In 1574-1575 schafte de Gentse Sint-Baafskerk zich 200 Sint-Livinusvaantjes en 200 loden insignes aan bij de weduwe van de plaatselijke drukker Guislain Manilius.54 Of het in deze drie gevallen telkens om een nieuw initiatief ging, is niet bekend. Geheel nieuw waren alleszins de vaantjes die de Sint-Bernardusbroederschap van het Brabantse Steenokkerzeel vanaf 1576 verspreidde. Deze broederschap, die ook metalen insignes, medailles en ringetjes beschikbaar had, was op 6 augustus 1576 door de pastoor in het leven geroepen. Twee jaar eerder zou een processie ter ere van 46 47 48 49 50 51 52

Stockmans, Geschiedenis der gemeente Berchem, p. 187. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 1, p. 714-715. Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 26. De Mecheleer, Rekeningen, p. 566. De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius’, p. 260. De Brouwer, Geschiedenis, p. 82-84 en 86. C. Van Coillie & J. Vrancken, ‘Sint-Kwinten, de vroegere volksheilige’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 49 (1966), p. 357-380 (p. 369). 53 In 1571 werden ook acht dozijn teeckenen aangekocht, zie: De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 54 W.L. Braekman, ‘Bedevaartlepels, -vaantjes en ‘tacken’ van Sint-Lieven’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 11-20 (p. 19-20).

179

deel II – Constanten en verschuivingen de H. Bernardus een besmettelijke veeziekte hebben doen ophouden. De Brusselse figuursnijder en drukker Michiel van Hamont sneed een drukvorm en drukte 375 vaantjes, waarvan er 75 als illustratie dienden op de bedevaartaffiche. In 1577 plaatste de broederschap nogmaals een bestelling, nu voor 200 exemplaren.55 Slechts op het einde van de jaren 1570, toen de militaire operaties massale proporties aannamen, talloze bedehuizen geplunderd of zelfs verwoest werden en talrijke plattelanders have en goed moesten verlaten, verdwenen de vaantjes wellicht in de meeste bedevaartplaatsen voor enige tijd van het toneel. Te Dudzele viel onder calvinistische druk de Sint-Leonardusdevotie in 1579 alleszins tijdelijk stil en dus ook de verspreiding van vlaggetjes. In 1576 had Dudzele nog 1000 en in 1577 800 exemplaren aangekocht.56

1.5.

Terugblik

Zoals blijkt uit de kerkrekeningen traden kerkelijke verantwoordelijken op als initiatiefnemers voor de verspreiding van de vaantjes, zoals zij dat al langer deden in verband met de bedevaartinsignes. Achter iedere editie ging dus een (mede door de afzetmarkt gestuurde) klerikale beleidsoptie schuil. Voor zover bekend, was enkel het vaantje van Steenokkerzeel een uitgave van een broederschap. Vele vaantjes betroffen devoties in een parochiekerk maar dat was niet altijd het geval. Men denke aan de vlaggetjes voor de kruiskapellen te Berchem en Hoboken, de Sint-Janten-Broekkapel te Brussel, de Allerheiligenkapel te Diest, de kapel van Onze-LieveVrouw ten Duinen te Duinkerke en het Sint-Jacobsgasthuis te Sint-Winoksbergen. In verscheidene bedevaartplaatsen verspreidde de plaatselijke kerkelijke instantie zowel insignes als papieren vaantjes. Dat was zeker het geval in Asse, BeverenRoeselare, Dudzele, Gistel, Kessel, Lede, Machelen (bij Vilvoorde), Nazareth, Wezemaal en Zoutleeuw.

55 L. Le Clercq, ‘Michel van Hamont, “figuersnijder” te Brussel (1556-1585)’, in: De Gulden Passer, 21 (1943), p. 113-118 (p. 116); E.H. van Heurck, ‘Le culte de saint Bernard à Steenockerzeel’, in: Le Folklore Brabançon, 3 (1923-1924), p. 37-41 (p. 37-38); P. Van Boxmeer, Steenockerzeel et Humelghem et leurs seigneurs. Généalogies des van Hamme (Diest, 1930), p. 146-148. De titelheilige van de parochiekerk was de H. Rumoldus. 56 English, De Sint-Lenaardbeevaert, p. 13-14.

180

2. Bedevaartpublicaties in de sfeer van katholieke restauratie en contrareformatorische actie (c. 1585-1648) Het reconciliatieverdrag dat de zegevierende Alexander Farnese op 17 augustus 1585 sloot met het door calvinisten overheerste Antwerpen, bezegelde de terugkeer van de Zuidelijke Nederlanden onder het gezag van Filips II. Gent was reeds gecapituleerd in september 1584, Brussel in maart 1585. Met een herwonnen zelfvertrouwen hebben de kerkelijke verantwoordelijken zich vervolgens ingezet om, in de geest van het Concilie van Trente (1545-1563), het geloofsleven van het ondanks de inzet van de reformatoren katholiek gebleven deel van de bevolking te verdiepen en te verinnerlijken. De snelle verspreiding van het protestantisme tijdens de voorgaande decennia had bewezen dat vele katholieken al te weinig doordrongen waren van de geloofspunten die de Kerk voorhield. In het daarom na 1585 ontketende ‘herkersteningsoffensief ’ kregen de bedevaarten een niet onaanzienlijke rol toebedeeld, naast andere sedert de middeleeuwen populaire praktijken, zoals de organisatie van processies en de verlening van aflaten. Bij de promotie van het bedevaartwezen is ruimschoots gebruik gemaakt van gedrukt materiaal zoals vaantjes, prenten en lectuur. De auteurs die in de contrareformatieperiode meestal op polemische wijze bij geletterden aandacht vroegen voor eucharistische en mariale bedevaartcultussen, deden dat niet alleen om de ‘ketters’ van het katholieke ‘gelijk’ te overtuigen maar ook en zelfs in de eerste plaats om de cohesie binnen de eigen door twijfels aangetaste geloofsgemeenschap te herstellen en versterken. Nauwelijks waren de Zuidelijke Nederlanden weer grotendeels onder Spaans katholiek gezag gekomen of er doken in meerdere bedevaartplaatsen opnieuw vaantjes op, alle materiële ellende ten spijt. Contrareformatorisch geïnspireerde geestelijken grepen naar dit ondertussen al vertrouwde en populaire medium bij hun pogingen om nieuw leven in te blazen bij oude devoties die tijdens de voorgaande decennia door de niet aflatende protestantse kritiek, de ontvolking en de grondige verstoring van de eredienst verslapt of in onbruik waren geraakt. In een voorlopig nog beperkt aantal bedevaartplaatsen verschenen nu ook prenten en gedrukte teksten op het toneel. Vooral de verkoop van de populaire vaantjes kon best wat geld in het laatje brengen. Dat was des te meer welkom gezien de hoge kosten inzake de restauratie en de herinrichting van de vele tijdens de troebelen geschonden kerken en kapellen. Het Twaalfjarig Bestand, op 9 april 1609 met de opstandige provincies van het Noorden gesloten en volgend op een wapenstilstand die al twee jaar eerder ingegaan was, gaf een krachtige impuls aan het bedevaartwezen dat al sedert de laatste

181

deel II – Constanten en verschuivingen jaren van de zestiende eeuw, dankzij het luwen van het ergste krijgsgeweld in grote delen van het Zuiden, stilaan weer op gang was gekomen. Op 9 april 1621 verstreek het Twaalfjarig Bestand en trad opnieuw een precaire toestand in. Inkwartiering van soldaten evenals troepenbewegingen van vijandelijke en vriendschappelijke legertroepen zorgden weerom voor een erg onveilige situatie in grote delen van het land. Van de noordelijk gelegen dorpen van de Spaanse Nederlanden eisten de Noord-Nederlanders betaling van een onder dreiging met plundering afgedwongen maandelijkse contributie. Parochiepriesters en andere vooraanstaande personen werden geschaakt, naar het Noorden meegevoerd en tegen betaling van een losgeld weer vrijgelaten. Het Staatse zogeheten retorsieplakkaat van 1636 verklaarde alle dorpsoverheden en katholieke geestelijken vogelvrij.57 Op materieel vlak richtte de oorlog tijdens de periode 1621-1648 in Vlaanderen en Brabant, ondanks geregeld voorkomende krijgsverrichtingen, globaal bekeken toch niet meer zulke aanzienlijke vernietigingen aan als tijdens de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog. Nadat de vijandelijkheden met het Noorden in 1648, krachtens de Vrede van Münster, gestaakt waren, bleef de oorlog tussen Spanje en Frankrijk nog tot 1659 voor grote onzekerheid zorgen. In een groot aantal bedevaartplaatsen treffen we in de periode 1609-1648 voor het eerst aanwijzingen aan voor het bestaan van een vaantje. Gezien de onvolledigheid van de ter beschikking staande informatie betekent dit niet noodzakelijk dat er daar nooit eerder verspreid zijn. Toch mogen we ervan uitgaan dat het aantal cultussen waarvoor men er eentje uitgaf tijdens die periode is toegenomen. Na het einde van het Twaalfjarig Bestand bleek de gewoonte om vlaggetjes te verspreiden zo diep geworteld dat de heropflakkering van het geweld hun zegetocht niet meer kon stuiten. Onzekerheid en vertwijfeling leken de godsvrucht aan te wakkeren: talrijke kerkelijke instanties grepen de kans om in hun ambtsgebied oude devoties te stimuleren of nieuwe in het leven te roepen. Dat zij daarbij niet zelden een beroep deden op het bedevaartvaantje als populair propagandamiddel, lag voor de hand. In tal van bedevaartplaatsen ontwikkelde zich in deze periode een vaantjestraditie die vaak tot in de achttiende eeuw en soms zelfs tot in de negentiende of de twintigste eeuw stand hield. Ook merken we dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw in een toenemend aantal bedevaartplaatsen de gewoonte ingang vond om onder de bezoekers prenten te verspreiden in verband met het ter plaatse vereerde cultusobject.

57 K. De Raeymaecker, Het godsdienstig leven in de landdekenij Antwerpen (1610-1650) (Leuven, 1977), p. 7-11.

182

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

2.1. Productinnovatie als commercieel achterhoedegevecht: metalen insignes We hebben gezien dat tijdens de zestiende eeuw papieren vaantjes vaak geleverd werden door personen die zich ook toelegden op het verschaffen van metalen bedevaartinsignes. Geleidelijk aan begon de vaantjesproductie echter duchtige concurrentie te vormen voor de productie van insignes. 2.1.1. Een nieuwigheid uit de late zestiende eeuw Kerkrekeningen onderstreepten geregeld dat de aangekochte vaantjes papieren exemplaren waren. In sommige bedevaartplaatsen konden de bezoekers namelijk een tijdlang metalen bedevaartinsignes bekomen die men, blijkbaar omwille van hun vorm (driehoekig, zoals de meeste papieren vlaggetjes), eveneens ‘vaantjes’ noemde.58 Het aantal geleverde papieren vlaggetjes staat in rekeningen meestal in eenheden uitgedrukt: 100 vaantjes, 1000 vaantjes, etc. Wanneer er sprake is van een riem, hoeven we er uiteraard niet aan te twijfelen dat het om gedrukt materiaal ging. Metalen bedevaarttekens werden per dozijn of per gros aangeschaft. Soms kocht men echter ook papieren vaantjes per dozijn. Dat gebeurde wel eens wanneer een kerkbestuur zowel metalen als papieren vaantjes aankocht.59 Hoe deze metalen vaantjes eruit zagen, toont ons een driehoekig insigne in loodtin (hoogte 35 mm, breedte 95 mm) uit de vroegere collectie van het Antwerpse Vleeshuismuseum. Het stelt de H. Maagd met Kind voor tussen twee engelen die elk een kandelaar met kaars dragen. Onderaan staat een korte tekst in romein: ‘heylighe maria bidt voor ons.’60Als grondstof voor metalen vaantjes noemen de archiefdocumenten meestal tin, soms blik. Zilveren vaantjes vonden we enkel vermeld bij de kruisverering te Hoboken. Daarvan leverde de Antwerpse zilversmid Joachim Ghenoels (ook: Genoels of Gevoels) er een onbekend aantal van in 1616 en 1617, samen met zilveren kruisjes en medailles. Vlot gingen deze voorwerpen echter niet van de hand. In 1639 bezat de Kruiskapel nog zes onverkochte zilveren vaantjes.61 Te Zoutleeuw, waar we vanaf de jaren 1540 papieren vlaggetjes zagen opduiken, leverde Hector Michiel (ook: Michiels) in 1589 en 1591 ‘tenne vainkens’ naast andere

58 A.K.L. Thijs, ‘“Pelgrimstekens” in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de contrareformatietijd. Jan en Peter Oris: producenten van “tinnen vaantjes” en andere devotionalia’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 67-88 (p. 69-71, 73-74, 80 en 86-88); Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 30 (Zoutleeuw, 1589-1590 en 1591). 59 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 30; Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 400. 60 Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 2, p. 352 (afbeelding nr. 1473). Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 196 (afbeelding) en 197. 61 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 5, f. 18 r° (1616), 58 r°, 76 v° (1617), 123 r°, 230 r°; nr. 6, f. 16 v°, 43 r°, 131 v°, 139 r° en nr. 7, f. 108 v° (1639).

183

deel II – Constanten en verschuivingen tinnen bedevaarttekens.62 Het is de vroegste voorhanden tekstuele bewijsplaats van de productie van tinnen vaantjes. Bij het begin van de zeventiende eeuw schafte de Broederschap van de H. Andreas en de H. Gislenus uit het Wase Belsele zich ten behoeve van haar leden geregeld zowel tinnen als papieren vaantjes aan.63 Te Edegem beschikte de kerkfabriek in 1607-1608 over tinnen vaantjes.64 Het kerkbestuur van Kessel, al in 1547-1548 afnemer van papieren exemplaren, kocht in 1609-1610 niet enkel 20 pakjes ‘pampieren’ maar ook een gros ‘tennen’ vaantjes bij de Antwerpse producent van bedevaarttekens en speelgoed Jan Oris.65 Peter Oris, Jans zoon, leverde in 1623 voor de Mariaverering in de Rupelgemeente Boom tinnen vaantjes die van speldjes voorzien waren.66 Op 14 augustus 1623 schreef hij namelijk aan de kerkmeesters van Boom vanuit Antwerpen een partij ‘teeckenen of belekens van Ons Livrouwe’ te zenden, bestaande uit 12 dozijn ‘hertekens met gharen’ en 9 dozijn ‘tenne vaentkens met spellen.’67 Over uitgerekend deze levering staat in de Boomse kerkrekening enkel te lezen: ‘Item noch gegeven aen beldekens ende vaenkens tot Antwerpen III gulden XII stuyver.’68 Het is een treffende illustratie van het feit dat de vermelding ‘vaantjes’ zonder nadere omschrijving niet noodzakelijk naar papieren exemplaren verwijst. Vaantjes uit blik, dus bestaande uit een dun vertind plaatje ijzer, waren verkrijgbaar te Brecht, Oostmalle en Merksem. De kapelmeesters van de Sint-Leonarduskapel uit eerstgenoemd dorp kochten in 1607 en in 1611 ‘vaenkens soo pampieren als vlecken.’69 Het bestuur van de Sint-Laurentiuskerk te Oostmalle heeft in 1631 2 gulden 19 stuiver ‘betalt voer pampie[ren] vantkens met vlecken.’70 Dus ook in dit Kempische dorp waren zowel blikken als papieren exemplaren te koop. Een post uit 1648 in de kerkrekening van Merksem (Antwerpen) luidt: ‘Item, betaelt voor ettelycke dozynen papiere ende blecke vaentjes, tsaemen VIII stuyvers.’71 Vermoedelijk werden blikken vaantjes, in tegenstelling tot de tinnen exemplaren, niet gegoten maar geslagen. Dit citaat uit Merksem is de recentste ons bekende expliciete vermelding van metalen vaantjes. Op 20 juni 1649 leverde de vrouw van de Antwerpse 62 De Mecheleer, Rekeningen, p. 571, 577; Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 30. 63 F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, derde reeks, arrondissement Sint-Niklaas (Gent, 1877), Belsele, p. 57-58; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 30. 64 R. van Passen, Geschiedenis van Edegem (Edegem, 1974), p. 381-382. 65 In 1618-1619 leverde Jan Oris eveneens tinnen vaantjes, zie: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 88. 66 E. Steenackers, Onze-Lieve-Vrouw van Boom (Brasschaat, 1921), p. 22. 67 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 74. Over Peter Oris en zijn vader Jan: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 6788. 68 In de marge staat: ‘Bij quitantie van Peeter Oris.’ RA, Kerkarchief Boom, nr. 6, p. 47. 69 RA, Kerkarchief Brecht, nr. 823 en 827. 70 RA, Kerkarchief Oostmalle, nr. 62 (rekening betreffende 1631). 71 Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 400. In 1613 leverde Jan Oris te Merksem vaantjes. Of het metalen exemplaren waren, is onbekend. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 380.

184

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie edelsmid Michiel Rongens te Duffel (gelegen tussen Mechelen en Lier) ten behoeve van de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil ‘vier dusent vaentens tot 25 stuyver het hondert.’ Dit komt neer op een kwart stuiver per stuk. Daarnaast bezorgde zij in de loop van datzelfde jaar nog 260 dozijn vaentiens aan 6 stuiver per dozijn of een halve stuiver per stuk.72 De duurdere en per dozijn aangekochte ‘vaentiens’ waren vermoedelijk insignes uit een edelmetaal. De per 100 stuks aangerekende vaantjes waren papieren exemplaren. Onder de talrijke pelgrimstekens die in Zeeland gevonden werden en hoofdzakelijk van vóór 1530-1532 dateren, komen geen metalen vaantjes voor.73 Dit is geen toeval. Alles wijst erop dat de verspreiding van metalen vaantjes een beperkt en vrij kortstondig verschijnsel is geweest, te situeren in de late zestiende eeuw en de eerste helft van zeventiende eeuw.74 Binnen de uitgebreide scala van bedevaartinsignes zijn de metalen vaantjes pas opgekomen nadat de papieren bedevaartvaantjes in Vlaanderen en Brabant reeds flink ingeburgerd waren. 2.1.2. De zege voor het papieren vaantje Het tinnen of blikken bedevaartvaantje is te beschouwen als het resultaat van een proces van productinnovatie binnen de sector der bedevaartinsignes. Deze vernieuwing van het aanbod werd ingegeven door het tanen van de belangstelling voor de traditionele pelgrimstekens bij de gelovigen. De voornaamste functies van pelgrimsinsignes waren oorspronkelijk: 1) getuigen van het feit dat de drager van het object een bepaalde bedevaart volbracht had; 2) onheil afwenden door de bovennatuurlijke kracht welke het insigne ontleende aan de aanraking met een reliek of aan een wijding; en 3) welwillendheid opwekken bij mensen waarmee de pelgrim tijdens zijn reis in contact kwam. Deze laatste functie was cruciaal voor de langeafstandspelgrim. Het metalen insigne, zichtbaar op hoed of kleding aangebracht en tegen elk klimaat bestand, vormde met de pelgrimsstaf en de typische schoudermantel hét herkenningsmiddel waaraan iedereen kon zien dat de drager ervan een langdurige, moeizame en religieus geïnspireerde boetetocht ondernam. Ten gevolge van de protestantse kritiek op de pelgrimages en de groeiende argwaan van de katholieke Kerk ten aanzien van zulke zwervers, werd de langeafstandspelgrim na de middeleeuwen echter een veeleer marginaal verschijnsel. 72 E. Dom, De geschiedenis van O.L.Vrouw van Goeden Wil te Duffel (Tongerlo, 1936), p. 245. Michiel Rongens is te identificeren met Michiel Roggens (ook: Roggers) die in 1642 en 1643 optrad als deken van de Antwerpse goud- en zilversmeden, zie: D. Schlugleit, De Antwerpse goud- en zilversmeden in het corporatief stelsel (1332-1798) (Wetteren, 1969), p. 357. 73 R.M. van Heeringen, ‘De archeologische context van de Zeeuwse vondsten’, in: R.M. van Heeringen, A.M. Koldeweij & A.A.G. Gaalman (red.), Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimstekens (Zutphen, 1988), p. 26-32. 74 Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 196.

185

deel II – Constanten en verschuivingen Vanaf de vroegmoderne tijd waren de meeste bezoekers van oude en nieuwe bedevaartplaatsen in de Nederlanden doorsnee-gelovigen. Zij kwamen van niet al te ver en voelden zich vaak net zozeer door de kermisvreugde van de bedevaartdagen aangetrokken als door de goddelijke gunsten die zij ter plaatse hoopten te bekomen. Daar zij tijdens hun kortstondige en niet zelden in gezins- of een ruimer groepsverband ondernomen reis geen beroep hoefden te doen op het medeleven van de bewoners in de dorpen of steden die zij passeerden, verloor het traditionele pelgrimsinsigne voor hen zijn functie als middel om hulp of bijstand te bekomen. Van zodra het insigne voor de meeste bedevaarders deze rol niet langer hoefde te vervullen, was het gedoemd om op langere termijn van de devotionaliamarkt te verdwijnen. Voor de resterende functies, namelijk getuigenis afleggen van een volbrachte bedevaart en afweren van onheil, kon de gelovige beter een beroep doen op het beeldrijke, soms fel gekleurde en steeds vrolijk in de wind wapperende papieren bedevaartvaantje dan op het ouderwetse in een eeuwenoude boetvaardige pelgrimstraditie wortelende minuscule insigne. Papieren vaantjes boden het voordeel dat men er, dankzij hun vrij groot formaat, veel meer elementen aanschouwelijk kon op voorstellen: niet enkel het cultusobject, maar eventueel ook wonderbare genezingen, bedevaartgebruiken, de ligging van het bedevaartsoord en dergelijke.75 Waar op insignes slechts een summiere of helemaal geen tekst voorkwam, bestond bij het papieren vaantje de mogelijkheid er aanroepingen, korte gebeden of zelfs historische toelichtingen op af te drukken. Dit alles maakte het vaantje niet alleen voor bedevaarders aantrekkelijk, maar ook voor de clerus die er een geschikt medium in vond om een maximaal aantal devotionele boodschappen aan de gelovigen door te spelen. De introductie van metalen insignes in vaantjesvorm kon het tij niet keren. Te Dudzele gingen de allerlaatste insignes van de H. Leonardus reeds in 1595 van de hand, maar zeker nog tot in het midden van de achttiende eeuw waren daar papieren vaantjes te bekomen.76 In andere bedevaartplaatsen hielden de pelgrimstekens langer stand, ondanks de concurrentie van de gedrukte vaantjes. Hoboken introduceerde in 1595 de verkoop van loden kruisjes naast het reeds bestaande aanbod van papieren vlaggetjes.77 De Broederschap van de H. Andreas en de H. Gislenus in het Oost-Vlaamse Belsele (Sint-Niklaas) liet nog in 1608 een vorm maken om de (loden) ‘teekenen van de guldebroeders mede te gieten.’78 Te Westrozebeke (Staden) in de kasselrij Ieper werden in 1612 niet enkel vaantjes maar ook vestelingen (bede75 76 77 78

Talrijke voorbeelden bij Van Heurck, Les drapelets, passim. Coornaert, ‘De pelgrimstekens’, p. 249, 251. RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 3, f. 80 v°. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 31. In 1606 liet het kerkbestuur van Zaffelare vormen maken voor het gieten van teeckens van Onze-Lieve-Vrouw. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 331.

186

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie vaarttekens) verkocht.79 Tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw waren te Asse zilveren en tinnen kruisjes te verkrijgen.80 Nog in 1653 werden ten behoeve van de kruisverering aldaar 550 tinnen en een onbekend aantal zilveren kruisjes geleverd, hoewel men er minstens al sedert 1641 weerom, zoals in het midden van de zestiende eeuw, gedrukte vaantjes verspreidde.81 2.1.3. Twee belangrijke producenten: Jan en Peter Oris Jan Oris heeft voor zijn insignes steeds een ruime afzet gevonden. Bij het overlijden van zijn eerste echtgenote, Digna Verluyten, in 1597, had het sterfhuis 190 gulden te goed ‘ter saecken van gheleverde vaenkens ende beeldekens aen diveersche kerken verkocht’, een niet onaardig bedrag dat overeen kwam met het officiële zomerloon van een Antwerpse metserdiender voor 317 dagen arbeid. Toen hij in 1619 zelf overleed, stond een indrukwekkend aantal kerkbesturen bij hem in het krijt voor in totaal 238 gulden 13 stuiver ‘ter saecken van geleverde cremmerye ende andersints:’: Antwerpen (Sint-Willibrorduskerk), Edegem, Eksaarde, Geldenaken, Hakendover, Kalfort (Puurs), Lebbeke, Lede, Merksem, Oorbeek, Oosterweel (Antwerpen), Steenokkerzeel, Wakkerzeel, Wetteren, Zepperen en Zoutleeuw, nagenoeg allemaal gerenommeerde bedevaartplaatsen.82 Peter Oris, die reeds in 1603 vanuit Antwerpen ‘teecxkens mette figure van Ons Lieve Vrouwe’ leverde te Lebbeke in het Land van Dendermonde, kreeg het commercieel heel wat lastiger dan zijn vader.83 Waar Jan Oris er in de jaren 1590 in geslaagd was op vrij korte tijd een zekere welstand te verwerven, geraakte zijn zoon tijdens de jaren 1630 in financiële moeilijkheden ten gevolge van de terugloop van zijn devotionalia- en speelgoedhandel.84 Het probleem van Peter Oris had deels te maken met een inkrimping van zijn marktaandeel inzake bedevaarttekens. Zoals al eerder zijn vader, leverde hij in 1620-1621 insignes te Kessel. Minstens vanaf 16251626 betrok het kerkbestuur echter de nodige tinnen ‘beeldekens’ bij Jan Ceulemans, een loodgieter uit het nabijgelegen Lier. De moeilijkheden van Peter Oris hadden, voor wat de sector van devotionalia betreft, toch hoofdzakelijk te maken met het afkalven van de markt voor pelgrimstekens ten gevolge van de toenemende populariteit van de gedrukte vaantjes. Op de productie van papieren vlaggetjes overschakelen, was voor Peter Oris vrijwel onmogelijk. Daar het drukkersbedrijf corporatief georganiseerd was, mocht immers enkel een erkende meester-drukker 79 Ook sporen van de verkoop van vestelingen in 1622, 1623 en 1624, zie: A. Dedier, Geschiedenis van het mirakuleus beeld en der kerk van O.L.V. van West-Roosebeke (Antwerpen, 1923), p. 68 en 71. 80 D. De Grave, Geschiedenis der gemeente Assche (Gent, 1900), p. 381. 81 De Grave, Geschiedenis, p. 381. 82 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 68-71. 83 J. Dauwe, Geschiedenis van de verering tot O.-L.-Vrouw van Lebbeke (Lebbeke, 1983), p. 148. 84 Zie over de activiteiten van Peter Oris en de historische context ervan: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 73-80.

187

deel II – Constanten en verschuivingen vaantjes drukken. Peter Oris kon daarbij hoogstens als tussenpersoon optreden. De kerkbesturen zullen zich echter bij voorkeur rechtstreeks tot een drukker gericht hebben, in de overtuiging op die manier goedkoper gediend te zijn. Was het drukken van vaantjes of ander beeldmateriaal om juridische redenen formeel uitgesloten voor Peter Oris, hij kon zich wel toeleggen op de productie van devotiemedailles. De traditionele pelgrimstekens waren meestal ajour uitgewerkt, konden de meest uiteenlopende vormen hebben en vertoonden slechts aan één zijde een voorstelling. Medailles daarentegen bezaten meestal een ronde, ovale of achthoekige vorm en droegen doorgaans aan beide zijden een beeldenaar. In het raam van de contrareformatie stimuleerde de geestelijkheid het dragen van medailles als een hulpmiddel bij een meer verinnerlijkte geloofsbeleving. Eén van de belangrijkste functies van pelgrimstekens bestond erin tijdens de terugtocht tegenover de buitenwereld getuigenis af te leggen over de ondernomen bedevaart. Medailles, vaak op het lichaam gedragen onder de klederen, moesten in de eerste plaats de drager bestendig herinneren aan de persoonlijke verbintenissen die hij tegenover God en heiligen had aangegaan. Binnen het gamma van de door Peter Oris verkochte devotionalia duiken de medailles pas vanaf de jaren 1620 op. Tijdens het boekjaar 1620-1621 bezorgde Peter Oris het kerkbestuur van Kessel medalien naast andere types bedevaarttekens. Ook in 1623 introduceerde hij te Lede tinnen medailles. Zulke medailles werden op dezelfde manier gegoten als tinnen bedevaartinsignes.85 De toenemende vraag naar devotiemedailles compenseerde, alleszins wat Peter Oris aanging, slechts ten dele de instorting van de markt der bedevaarttekens. Peter Oris ontving in 1627 28 gulden 2 stuiver van een kerkmeester van de Sint-Genovevakerk te Zepperen (Sint-Truiden) voor ‘de belekens en vaentkens van Sint Genevive gelevert ten ommegange.’86 Of deze ter ere van de H. Genoveva van Parijs verspreide objecten uit papier dan wel uit metaal bestonden, valt niet meer uit te maken. Wel staat vast dat Oris in 1634 te Lede blikken ‘medaellekens’ leverde.87 Het betrof vermoedelijk geslagen exemplaren; gegoten tinnen medailles waren immers al vanaf het midden van de zeventiende eeuw minder in trek. Te Diegem bijvoorbeeld moesten zij de plaats ruimen voor (geslagen) koperen en zilveren exemplaren.88

85 Cfr. ‘Uit de prondelschuif. Om tinnen medailles te maken’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 319. 86 H. Van de Weerd, ‘De eeredienst der Drie Gezusters’, in: Verzamelde opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 14 (1938), p. 308. 87 De Brouwer, Geschiedenis, p. 84. 88 Van de Voorde, ‘De Sint-Corneliusdevotie’, p. 390.

188

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

2.2. Vaantjes (prenten en teksten) voor eeuwenoude kruisdevoties In twaalf Christocentrische bedevaartplaatsen hebben we tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw vermeldingen van vaantjes aangetroffen: Asse, Berchem, Boxtel, Damme, Eine, Ekeren, Hoboken, Oude-God, Sprundel, Veurne, Wenduine en Zillebeke. Zoals eerder gebleken is, werd in minstens vijf van deze lokaliteiten (namelijk in Asse, Berchem, Damme, Hoboken en Wenduine) ook reeds daarvoor van dat medium gebruik gemaakt. Enkel te Boxtel betreft het een cultusobject van eucharistische aard. In de elf andere gevallen gaat het om een kruisdevotie. Hoboken Al was te Hoboken de Kruiskapel, evenals de parochiekerk, in 1584 door geuzen in brand gestoken, toch sloot het kerkbestuur (dat de verantwoordelijkheid voor dit bedeoord droeg) reeds in 1586 een contract met Franchoys die Drucker voor het drukken van kruisvaantjes gedurende zes opeenvolgende jaren.89 Nog datzelfde jaar bezorgde deze drukker, die in Den Gulden Mol nabij de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen woonde, 1000 exemplaren. Gegevens betreffende eventuele leveringen in 1587-1593 ontbreken. In 1594 ontving Ysabella Mathys, weduwe van de Antwerpse drukker Matheus de Riche, een betaling voor 500 vaantjes. In 1595 werden 200 vaantjes gedrukt. Vanaf 1594 trad Antoni de Ballo, die in 1592 met Ysabella Mathys gehuwd was, geregeld als leverancier op.90 In 1603 kwam ‘een nieuwe vorme om de vaenkens te drucken’ tot stand.91 De Ballo werd voor twee derde betaald door de Hobokense dorpsheer die, in ruil voor deze financiële bijdrage, zijn wapenschild op het vaantje liet plaatsen.92 Met het ingaan van het Twaalfjarig Bestand in 1609 koesterde het kerkbestuur onmiddellijk grootse verwachtingen: het bestelde meteen 9000 vaantjes, bijna evenveel exemplaren als het tijdens de voorgaande vijftien jaar (1594-1608) had aangekocht. Deze vaantjes gingen zo vlot van de hand dat er bij de Antwerpse drukker Antoni de Ballo in 1610 alweer 3700 exemplaren besteld werden, gevolgd door 5500 stuks in 1611, 4900 in 1612, 2950 in 1613, 4000 in 1614, 5000 in 1615, 5000 in 1616, 4000 in 1617, 4000 in 1618, een ongeveer gelijk aantal in 1619 en 4100 in 1620.93 Inmiddels had de bisschop van Antwerpen, Joannes Malderus, in 1614 een onderzoek ingesteld naar allerlei verhalen over genezingen die dankzij het aanroepen van het Hobokense kruis zouden bekomen zijn, een initiatief dat kaderde in een van kerkelijke zijde ingezette poging om meer greep te krijgen op deze sedert lang, onder 89 W. Van Bladel, Acht eeuwen geschiedenis van de parochie Hoboken en van de Zwarte God (Hoboken, 1980), p. 61-64. 90 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 3. 91 P.D. Kuyl, Hoboken en zijn wonderdadig kruisbeeld alsmede eene beschrijving van het voormalig klooster der pp. birgittijnen (Antwerpen, 1866), p. 273 92 Kuyl, Hoboken, p. 164 en 273. 93 Kuyl, Hoboken, p. 164 en 273.

189

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 27. Guillaume Spoelbergh, Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken int bisdom van Antwerpen (Antwerpen: G. Verhulst, s.a.) – RG 3092 K 44

meer omwille van haar kermis, gerenommeerde bedevaartplaats. De aartshertogen toonden een bijzondere belangstelling voor deze aloude kruisdevotie. Dat uitte zich onder meer in schenkingen voor de eredienst. Toen met een pauselijke goedkeuring van 16 september 1617 te Hoboken een Broederschap van het H. Kruis werd opgericht, waren Albrecht en Isabella de eersten om zich erin te laten opnemen.94 Niet heel lang na de oprichting van de broederschap, kreeg Anthonio de Montoije op 10 april 1618 pro deo een vorstelijk octrooi ‘om te mogen druc94 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 618-621; L. Duerloo, ‘Pietas Albertina’: dynastieke vroomheid in herbouw van het vorstelijk gezag’, in: BMGN. The Low Countries historical review, 112 (1997), p. 1-18 (p. 12).

190

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie ken eenen boeck geïntituleert Brevis declaratio creationis confraternitatis S[anc]te Crucis in Hoboken.’95 Deze Anthonio de Montoije is te identificeren met Antonio di Montoia, een Napolitaan die als kluizenaar bij de kapel te Hoboken woonde en daar vaantjes, medailles en andere devotionalia aan de bedevaarders verkocht.96 Bedoeld boekje kwam in 1618 van de pers bij de Officina Plantiniana (Balthasar Moretus en de weduwe Jan Moretus) onder een inmiddels gewijzigde titel Libellus sodalitatis S. Crucis in Hoboken Antverpiensis dioecesis. Cum variis meditationibus & precibus & officio S. Crucis. Het bevat, mede bij wijze van publicitaire aanbeveling, een dedicatie aan de aartshertogen. Nog in datzelfde jaar 1618 verscheen een Nederlandse vertaling, geredigeerd door de franciscaan Guillaume Spoelbergh en gedrukt bij Guillaume van Tongeren te Antwerpen: Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken int bisdom van Antwerpen.97 Ten gevolge van het aflopen van het Bestand en de dreigende herneming van de oorlog werden in 1621 door Hoboken nog slechts 1000 vaantjes aangekocht.98 Ondertussen waren de vaantjes uit het om zijn druk gefrequenteerde kermis gerenommeerde Hoboken beroemd geworden in de Nederlanden. In Bredero’s Spaansche Brabander, voltooid in 1617, vertelt de protagonist Jerolimo in Brabantse tongval dat hij geboren is ‘te Hoboken, doôr men de voôntjes hoôlt in Brabrant.’99 Na het Bestand maakte men zich te Hoboken, zoals in alle dorpen rond Antwerpen, grote zorgen over de rondtrekkende huurtroepen en invallen vanuit het Noorden. Daarom liet men in 1622 het Miraculeus Kruis naar de kapel van de witzusters in de Scheldestad overbrengen. Deze verhuizing leidde tot een merkelijke omzetdaling. In 1624 werden nog slechts 498 kruisvaantjes verkocht. In 1625 leverde Anthoni de Ballo 500 vaantjes, maar op het einde van dat jaar waren er daarvan maar 60 verkocht. In 1626 gingen in de kapel van de witzusters 200 vaantjes van de hand, een zeer gering aantal in vergelijking met de duizenden exemplaren die tijdens het Twaalfjarig Bestand in het dorp verkocht werden.100 Op eis van de door pest bedreigde dorpsbewoners keerde het H. Kruis in 1633 weer naar Hoboken. Nadat het in 1636 weerom te Antwerpen in veiligheid was gebracht, werd het in juni 1638 95 ARB, Rekenkamer, nr. 20799, f. 61 r°. Er zou ook een Italiaanse versie van het broederschapsboekje verschenen zijn, zie: D. Huysmans, Cort verhael van het miraculeus Cruys van Hoboken, ende des selfs omstandigheden (Antwerpen: H. Verdussen, [1696]), p. 34-35. Beschreven in STCV: nr. 12918388. Kuyl, Hoboken, p. 168. 96 Kuyl, Hoboken, p. 160-161. 97 Het boekje van 1618 is beschreven in STCV: nr. 6638902. Nederlandse vertaling: BCNI, nr. 6490. 98 Gegegevens over de aankoop van vaantjes: RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 3-5. 99 G.A. Bredero, Spaanschen Brabander Jerolimo. Met aantekeningen van Dr. F.A. Stoett. Herzien en van een inleiding voorzien door Dr. B.C. Damsteegt (Zutphen, 1980), p. 136, regel 1601. Brabrant: sic, ook elders in het werk komt deze vorm voor. Volgens de commentaar (p. 35, bij regel 9): ‘Bredero spot met de Brabanders, die hij brabbelaars (vs. 196) vond’, zie: G.A. Bredero, Moortje en Spaanschen Brabander. Bezorgd door E.K. Grootes (Amsterdam, 1999), p. 330. 100 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 5-6.

191

deel II – Constanten en verschuivingen definitief naar Hoboken teruggehaald en in de parochiekerk geplaatst. Al in 1640 mocht de Antwerpse plaatsnijder Michiel Snyders een kwaliteitsvolle koperplaat (‘een feyn plaet’) voor een nieuw kruisvaantje graveren, meteen goed voor 2000 exemplaren drukwerk.101 Ook het broederschapsboekje werd nieuw leven ingeblazen. Ten behoeve van Spaanstalige gegadigden drukte Godtgaf Verhulst in 1643 het Librito de la confradia de la S[an]te Cruz de Hoboque de la diocesis de Amberes.102 De herdruk van de Nederlandse versie die bij dezelfde drukker van de pers kwam, dateert wellicht van omstreeks diezelfde tijd.103 De Hobokense kerkrekening betreffende het jaar 1645 bevat volgende post: ‘Item noch ontfanghen over de winninghe van de boeckxkens ende dichten die myn heer Casopien in de kercke heeft gebrocht, de somme van 2 gulden.’104 Deze ‘boeckxkens’ waren ongetwijfeld exemplaren van het broederschapsboekje. De ‘heer Casopien’ is te identificeren met Juan Baptiste de Cachiopino, lid van een oorspronkelijk uit Spanje herkomstige Antwerpse koopliedenfamilie en eigenaar van een domein met speelhof te Hoboken.105 Van een door de Cachiopino geschreven of gefinancierd dichtwerk in verband met het Miraculeus Kruis (zoals de term ‘dichte’ lijkt te suggereren) hebben we echter geen spoor gevonden. Berchem Berchem (Antwerpen), in 1584 op bevel van het calvinistische stadsbestuur van Antwerpen om strategische redenen grotendeels met de grond gelijk gemaakt, knoopte in 1609 opnieuw aan bij de minstens tot 1554 teruggaande traditie om vaantjes onder de vereerders van het H. Kruis te verspreiden.106 De verkoop bracht dat jaar niet minder dan 60 gulden op. De kapel bleef echter in puin liggen.107 Vele 101 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 7, f. 135 r° (1640: snijden van de plaat en drukken van 2000 vaantjes), 152 r° (1641: verhelpen van de plaat en drukken van 2000 vaantjes), 165 v° (1642: 725 vaantjes), 186 r° (1643: 3500 vaantjes). De kerkelijke verantwoordelijken te Hoboken gaven de Antwerpenaar Michiel Snyders in 1640 24 gulden voor het graveren van het vaantje voor het toen tijdelijk in de parochiekerk vereerde mirakelkruis uit de plaatselijke H. Kruiskapel. Dit bedrag kwam overeen met het zomerloon van een ongeschoolde te Antwerpen voor 40 dagen arbeid en met het dubbele van wat Snyders ontving voor 2000 exemplaren van het vaantje. 102 BCNI, nr. 9671. Beschreven in STCV: nr. 12857923. L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albrecht & Isabella 1598-1621. Catalogus (Turnhout, 1998), p. 258-259 (nr. 358). 103 Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken […] Uut de Latijnsche tale inde Nederduytsche overgheset door F.G.S.H. (Antwerpen: Godtgaf Verhulst, s.a.). Beschreven in STCV: nr. 12919995. 104 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 7, f. 214 r° (rekening 25 december 1644 tot 25 december 1645). 105 Over J.B. de Cachiopino: H. Dierickx, Geschiedenis van Hoboken. Evolutie van plattelandsgemeente tot industrieel centrum (Antwerpen, 1954), p. 344. Zijn vader, Juan, was financieel betrokken bij de wederopbouw van de kapel in 1614-1615, mede uit dank voor een ‘wonderbare’ genezing. Huysmans, Cort verhael van het miraculeus Cruys van Hoboken, p. 30; Kuyl, Hoboken, p. 158. 106 Prims, Geschiedenis van Berchem, p.150-151. 107 Stockmans, Geschiedenis van de gemeente Berchem, p. 187-189.

192

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie decennia later, in 1681-1682, vermeldt de kerkrekening de aanschaf van vaantjes ter ere van de H. Willibrordus (de patroonheilige van de parochie) en het H. Kruis.108 Oude-God In de Oude-God (een gehucht van Mortsel bij Antwerpen) waren in 1609-1610 in de na drie decennia heropende Kruiskapel eveneens vlaggetjes te bekomen. Zij werden te Antwerpen gedrukt door Abraham Verhoeven die er 8 gulden 4 stuiver voor ontving. Verhoeven drukte tevens vaantjes voor Diegem (H. Cornelius), Ekeren (Hagelkruis), Mortsel (Sint-Benedictus) en Sprundel (H. Kruis) en was in 1604 als cunstdrucker in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen. Hij is vooral bekend gebleven als een vroege uitgever van nieuwstijdingen, maar drukte ook religieuze prenten, koningsbrieven, almanakken, gelegenheidsdruksels en dergelijke. Daarnaast oefende hij nog andere activiteiten uit. Zo bijvoorbeeld voerde hij, blijkens de Mortselse kerkrekening van 1609-1610, herstellingen uit aan het H. Kruis van de Oude-God.109 Of in de Oude-God ook al tijdens de zestiende eeuw vaantjes beschikbaar waren, is niet geweten. Wenduine Wenduine schafte zich in verband met de verering van het daar in de parochiekerk berustende Miraculeus Kruis in de periode 1611-1613 weerom, zoals in het begin van de jaren 1570, vaantjes aan: 400 exemplaren om tijdens de dagen van de ommegang te verspreiden. Dat kostte het kerkbestuur 5 pond 8 schelling parisis.110 Damme Omstreeks het midden van de jaren 1630 verwierf de Brugse drukker Guillaume de Neve uit het bezit van zijn collega Anthoon Janssens de drukvorm voor het vaantje van het H. Kruis, vereerd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Damme. Vanaf wanneer Janssens deze vorm gebruikt heeft, blijft een open vraag. Guillaume de Neve maakte er zeker tot in 1661-1664 afdrukken van.111 Misschien ging het nog steeds om de drukvorm die Hubrecht de Croock in 1546 gebruikte. 108 J. Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput te Berchem tweemaal “verduijstert”. Aantekeningen over vrome Willibrordusverering’, in: Noordgouw, 16 (1976), p. 109-137 (p. 126, noot 49). 109 E. De Bom, ‘Van den Branden’s Abraham Verhoeven’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 1 (1903), p. 178-184 (p. 179-180). Van 1621 tot 1639 berustte het H. Kruis op het slot Canticrode, zodat de kapel er verlaten bij lag, tot ongenoegen van de deken die in 1629 vond dat het de taak was van de geestelijkheid om gebruik te maken van zulke kapellen bij het stimuleren van de devotio populi. De Raeymaecker, Het godsdienstig leven, p. 129. 110 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 71. 111 M. English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, in: Westvlaamsch archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 2 (1940), p. 1-8 (p. 7-8) (vertoogschrift van G. de Neve, 17 juni 1652); De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142.

193

deel II – Constanten en verschuivingen Sprundel De Kruisdevotie van Sprundel bevond zich aan de frontlinie van het religieuze conflict. Nauwelijks had Spinola Breda in 1625 (tijdelijk) opnieuw onder Spaans gezag gebracht en de baronie van Breda aan de greep van de protestanten onttrokken, of Abraham Verhoeven mocht in 1626 vlaggetjes leveren voor het Miraculeus Kruisbeeld van Sprundel. In 1629 werden daar 500 vaantjes uitgedeeld. In 1648 kwam er echter een einde aan de jaarlijkse kruisviering toen, na de Vrede van Münster, aan de katholieken in de Generaliteitslanden de openbare uitoefening van hun godsdienst verboden werd.112 Asse De houten drukvorm voor het vaantje van de H. Kruisen van Asse kwam ten laatste in 1627 tot stand. Het bevat immers een afbeelding van het kerkgebouw in de staat van vóór de verbouwingen in dat jaar. In 1641 drukte Jacques Schoevast hiermee voor 11 gulden 13 stuiver 1000 vaantjes.113 Dat het toen al niet meer de eerste editie betrof, is evident. Wellicht ging het initiatief om opnieuw aan te pikken bij de zestiende-eeuwse vaantjestraditie uit van Henricus Calenus (Van Caelen), die in de periode 1609-1624 te Asse pastoor was. Van deze priester is geweten dat hij zich beijverde om in zijn door krijgsgeweld erg geteisterde parochie de veertiende-eeuwse kruiscultus te doen heropleven. In 1614 liet hij bij Rutgeert Velpius te Brussel een zestien ongenummerde pagina’s tellend boekje drukken, getiteld Cort verhael van den eersten oorspronck van twee miraculeuse Crucifixen, berustende inde parochiekercke der vryheyt van Asche, die welcke aldaer met groote devotie op den derden dach mey jaerlijcx vande Christene geloovige menschen besocht worden […].114 Dit boekje bleef, dankzij zijn geringe omvang, ook voor niet zeer bemiddelde bedevaarders betaalbaar. Toch rekende de auteur deels op een afzet bij gestudeerden. Zulks kunnen we afleiden uit de opname erin van zijn gedicht Encomium Crucis, ten behoeve van de Latijn-onkundigen weliswaar voorzien van een Nederlandse vertaling door de begaafde priester-dichter Justus de Harduwijn.115 Het Brusselse drukje bleef niet on112 J.R.W. Sinninghe, Over volkskunst. Grepen uit volkskunst, ambachtskunst en huisvlijt (Amsterdam, 1949), p. 96-97; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 802. 113 De Grave, Geschiedenis, p. 381; Van Heurck, Les drapelets, p. 21-22 (met afbeelding); A. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, 8 delen (Brussel, 1938-1953) deel 3, p. 7 (nr. 3). 114 A. Ampe, ‘Calenus’ onvindbare Cort verhael uit 1614 na 50 jaar teruggevonden’, in: Ascania, 30 (1987), p. 97-102 (p. 97-99); J.P. De Pauw, ‘Drie boekjes ter ere van het H. Kruis van Asse’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering (Asse, 1987), p. 231-236 (met reproductie van het titelblad uit 1614); A. Mertens, Geschiedenis der twee Mirakuleuse Kruisen van Assche, met eenige aenmerkingen over het H. Kruis des Zaligmakers (Brussel, 1862), p. 13-14 en 33-35. 115 Justus de Harduwijn nam het gedicht (met lichte wijzigingen) op in zijn Goddelicke lof-sanghen (Gent: J. vanden Kerchove, 1620): J. de Harduwijn, Goddelicke lof-sanghen (1620) uitgegeven en toegelicht door dr. O. Dambre (Antwerpen, 1933), p. 108 en 149-150.

194

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie opgemerkt in vakkringen. Arnoldus De Raisse, kanunnik van Sint-Petrus te Douai, verwees er uitdrukkelijk naar in zijn anno 1626 uitgegeven Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium.116 Ondertussen was in 1625 een nieuwe uitgave van Calenus’ boekje te Antwerpen van de pers gekomen bij Verdussen.117 In 1642, dus kort nadat de 1500 vaantjes te Asse waren geleverd, ontving de Brusselse drukker Govaerdt Schoevaerdts van het kerkbestuur 12 gulden ‘voer het drucken van ses hondert boeckens vand[en] Heylighe Cruyce.’118 Van Calenus’ boekje kwamen ook in 1652 en 1659 heruitgaven op de markt. In laatstgenoemd jaar ontving de Brusselse drukker Augustijn Schovaerts, blijkens de kerkrekening, 12 gulden 10 stuiver voor 500 ‘boecxkens by hem gedruckt vant heylich cruys.’119 De laatste editie verscheen in de eerste helft van de achttiende eeuw. Ekeren Te Ekeren (Antwerpen), zeker van in de vijftiende eeuw bekend als een bedevaartplaats waar men een H. Kruis vereerde, werd tot op het einde van het Ancien Régime het zogeheten Hagelkruisfeest gevierd. Jaarlijks trok een processie naar een plaats waar zich, volgens de legende, ooit in een hageltapijt een kruis zou hebben afgetekend. Daar werd gebeden om de vruchtbaarheid van de akkers af te smeken en om bevrijd te blijven van hagelplagen. Vervolgens mochten uit Ekeren en omgeving toegestroomde armen zich tegoed doen aan een eenvoudig maal in openlucht. Nadat een aanzienlijk deel van de Ekerse bevolking tijdens het beleg van Antwerpen in 1585 gedood of op de vlucht gedreven was, werd het Hagelkruisfeest opgeschort. Van zodra het Twaalfjarig Bestand ook te Ekeren enige verademing bracht, trad het oude gebruik echter opnieuw in voege. Tijdens de kerkvisitatie van 1611 werd aangestipt dat op de vrijdag na Ons-Heer-Hemelvaart bij het Hagelkruis spijs en drank was uitgedeeld. Een voorstelling van het Hagelkruisfeest, in 1622 geschilderd door Sebastiaan Vrancx, laat zien hoe gegoeden zich aan het ongewone schouwspel van schransende miseriemensen kwamen vergapen.120 Wellicht vooral met het oog op de verkoop aan zulke financieel beter gesitueerde bezoekers, introduceerden de Heilige-Geestmeesters, als organisatoren, in 1632 de gewoonte om vaantjes te ver116 A. De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium, in quo tam martyres, quam alii sancti, beati, aut venerabiles ac pietatis famâ celebres recensentur (Douai: P. Avroy, 1626), f. 72 v°-73 v°. Exemplaar: RG 2076 D 11. 117 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 595. 118 De Grave, Geschiedenis, p. 434. Waarschijnlijk zijn er ook boekjes gedrukt in 1620, 1634, 1652 en 1659. In 1659 ontving Augustijn Schovaerts 12 gulden 10 stuiver voor 500 boecxkens by hem gedruckt vant Heylich Cruys. De Pauw, ‘Drie boekjes’, p. 234. 119 De Pauw, ‘Drie boekjes’, p. 234. 120 A.K.L.Thijs, ‘Het Hagelkruisfeest te Ekeren’ (1622) door S. Vrancx in de Alte Pinakothek te München’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (Antwerpen, 1974), p. 187-199 (p. 187-193) (met afbeeldingen van het schilderij van Sebastiaan Vrancx).

195

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 28. Eine, devotie tot het H. Kruis en de H. Eligius. Twee vaantjes (recto/verso) op één koperplaat. Anonieme burijngravure (365 × 268 mm) – PCD

196

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie spreiden tijdens het Hagelkruisfeest. In genoemd jaar kwamen de vlaggetjes uit de drukkerij van Abraham Verhoeven (1000 exemplaren), in 1636 uit de werkplaats van diens zoon Izaäk Verhoeven (1600 exemplaren) en in 1643 uit die van Izaäks weduwe, Catharina Hamers (1000 exemplaren). In 1646 en 1647 werden telkens 300 Hagelkruisvaantjes aangekocht. In 1648 ging het om 400 exemplaren.121 De Hagelkruisvaantjes waren al na een paar decennia aan vernieuwing toe. De Antwerpenaar Peter van Lisebetten sneed het nieuwe vlaggetje naar een ontwerp van Philip Fruytiers omstreeks 1653-1666.122 Op de voorgrond schrijdt de dorpsheer, vergezeld van zijn dame, voort in de richting van een grote groep neergehurkte mannen, vrouwen en kinderen die zich tegoed doen aan spijs en drank. In koeketels wordt voedsel bereid en in manden ligt brood gereed om uitgedeeld te worden. Vóór het Hagelkruis dat boven het lover van enkele bomen uitsteekt, hebben geestelijken, dorpsnotabelen en twee vaandeldragers postgevat. Een priester lijkt de menigte toe te spreken.123 Dit opvallend grote vaantje bleef in gebruik tot in de Franse periode, toen het Hagelkruisfeest afgeschaft werd.124 Eine Op basis van stijlkritische elementen mogen we ervan uitgaan dat het oudste nog bewaarde vaantje voor het H. Kruis van Eine (Oudenaarde), samen met een exemplaar voor de H. Eligius op één koperplaat gegraveerd, uit de eerste helft van de zeventiende eeuw dateert. Het vaantje verbeeldt een man en een vrouw, allebei rijkelijk gekleed, die neerknielen voor een altaar met daarop een reliekhouder in de vorm van een drieluik.125 Mogelijk werd het gegraveerd naar aanleiding van de instelling van de Broederschap van het H. Kruis in 1647, aan het publiek kenbaar gemaakt via een affiche, te Gent gedrukt door Servaas Manilius en getiteld: Regulen, statuten en[de] aflaeten van het broederschap van ’t H. Crvys, opgerecht inde collegiaele en[de] parochiaele kercke van Ste Eloy, tot Eyne, inden iaere 1647.126 Deze confrérie, onder impuls van de Gentse bisschop Antonius Triest opgericht, moest de vóór de troebelen florerende devotie tot de kruisreliek nieuw leven inblazen.

121 RA, Gemeentearchief Ekeren. H. Geestrekeningen, nr. 618, f. 279 v° en nr. 619, f. 91 r°, 229 v°, 278 v, 298 r°. 122 Van Heurck, Les drapelets, p. 115 (met afbeelding). 123 P.J. Goetschalckx, ‘Ekeren’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 11 (1912), p. 363-526 (p. 439). 124 Formaat: 310 × 413 mm. Van Heurck, Les drapelets, p. 115. 125 Ten onrechte in de achttiende eeuw gesitueerd bij: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 87-88. Afbeelding: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie, p. 90. 126 F. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1483-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869), deel 2, p. 131 (nr. 1157).

197

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 29. Henricus Busselius, Crux rediviva Kort verhael Van den eersten Oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde Prochie-Kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de Heerlykhede van Exaerde (Eksaarde: Kruismeesters, s.a.) – RG 3090 F 14

Eksaarde Op 16 juni 1621, slechts enkele weken na het verlopen van het Twaalfjarig Bestand, kreeg pastoor Henricus Busselius een kerkelijke goedkeuring voor zijn geschiedenis van de Miraculeuze Kruisen van Eksaarde (Lokeren).127 In 1634 verscheen bij Joos Dooms te Gent al de editio altera & correctior van dit werkje, getiteld: Crux rediviva cort verhael van den eerste oorspronck van twee miraculeuse crucifixen berustende inde 127 Van de editie uit 1621 is geen exemplaar bekend. N. Audenaert & N. Van Campenhout, Over de geschiedenis van Eksaarde (Lokeren, 1998), p. 106; BCNI, nr. 6886 (betreft een late druk). De tekst van de goedkeuring komt nog in een vroeg-negentiende-eeuwse uitgave voor: H. Busselius, Crux rediviva kort verhael van den eersten oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde prochie-kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de heerlykhede van Exaerde […] (Eksaarde: Kruismeesters, [approbatie 1621]), p. 46.

198

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 30. Zillebeke, bedevaartvaantje voor de devotie tot het H. Kruis. Burijngravure toegeschreven aan Guillaume I du Tielt (98 × 150 mm) – PCD

prochie kercke van Onser Liever Vrouwe inde heerlijckhede van Exarde […].128 In 1665 drukte Boudewijn Manilius te Gent een heruitgave.129 De editie die bij de weduwe van Petrus Franciscus I de Goesin (te Gent actief van 1740 tot 1744) van de pers kwam, meldde zich aan als de vijfde druk.130 Het werkje werd tot in de twintigste eeuw herdrukt.131 Veurne en Zillebeke De vaantjes voor de kruisdevoties in Zillebeke (Ieper) en in de Sint-Walburgakerk te Veurne, gegraveerd door de in 1653 overleden Ieperse graveur Guillaume I du Tielt, dateren wellicht nog uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.132 128 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 76 (nr. 12395). Beschreven in STCV: nr. 6145151. 129 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 153 (nr. 1214). 130 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 157-158 (nr. 13027); Audenaert & Van Campenhout, Over de geschiedenis, p. 101. 131 Kruisvereering te Eksaarde (Leuven, s.a.). Met de approbatie van 16 juni 1621 en een hernieuwde kerkelijke goedkeuring van 26 augustus 1937. Op de titelbladzijde de vermelding: ‘te bekomen bij de Kruismeesters te Eksaarde.’ 132 Van Heurck, Les drapelets, p. 137-138 en 492; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 68 en 76-77.

199

deel II – Constanten en verschuivingen Beveren-bij-Roeselare Ter gelegenheid van de wijding van een nieuw H. Kruisaltaar in Beveren (Roeselare) op 23 september 1642 publiceerde de jezuïet Simon van Hove, rector te Kortrijk, bij de Brugse drukker Nicolaes Breyghel de God-vruchtighe oeffeninghe ter eere van het wijdt vermaert ende mirakeleus Heylich Cruys van Beveren bij Rousselaere (met kerkelijke goedkeuring van 27 augustus 1642), waarvan het Beverse kerkbestuur zich prompt 52 exemplaren aanschafte.133 De godvruchtige oefening betrof De seven uytnemenste Statien van het lijden Christi. Het boekje van 60 pagina’s bevat echter meer dan wat de titel laat vermoeden. Zo besteedt het ook ruime aandacht aan de wonderverhalen die over dit kruis de ronde deden. Paulus Roose te Brugge bracht in 1701 een ingekorte versie uit.134

2.3. De verdediging van de H. Eucharistie Brugge In 1631 verscheen een grandioze anonieme gravure (325 × 371 mm) met de afbeelding van het reliekschrijn van het H. Bloed te Brugge.135 De kanunniken van de Sint-Basiliuskapel die deze prent hadden laten maken ontvingen op 22 maart 1632 van het schepencollege 25 pond groten als bijdrage in de kosten ‘ghesupporteert int afbeelden vande remonstrance vanden H. Bloede met de historie van diere, bij hemlieden in prente uuytghegheven ende ghedediceert ant collegie.’136 De kapelaan van de H. Bloedkapel, Gabriel Iakemijn, onderstreepte in zijn devotieboek Triumphe van het Heyligh Lijden Christi Iesu; waer in alle menschen vertoont wort het H. Bloet onses Heeren, met de instrumenten van sijn Passie (Brugge: Nicolaes Breyghel, 1632) dat deze gravure bedoeld was om bij bisschoppen en prelaten, prinsen en prinsessen en ander volk van aanzien de verering van deze kostbare reliek te propageren.137 Begin juni 1631 vreesden de Bruggelingen dat hun stad door Noord-Nederlandse troepen zou belegerd worden. Aan de Brugse bevolking werd voorgehouden dat het uiteindelijk uitblijven van deze vijandelijke aanval te danken was aan de beschermende kracht van de H. Bloedreliek. Wellicht moet men de publicatie van deze wandprent mede in dit licht bekijken.138 133 Exemplaar: RG-Br 130:31. 134 Denorme, ‘Het mirakelkruis’, p. 85-89. Het betrof geen louter lokale devotie. Van de 174 leden van de Broederschap van het Mirakuleus Kruis waren er in 1672 slechts 85 afkomstig van Beveren zelf, zie: M. Cloet (red.), Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen (Brugge, 1984), p. 130. 135 Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 178 (met afbeelding). 136 A. D[ewitte], ‘De remonstrancie vanden H. Bloede 1632’, in: Biekorf, 109 (2009), p. 312. 137 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed te Brugge in de 17de en 18de eeuw’, in: Album Albert Schouteet (Brugge, 1973), p. 197-210 (p. 200-201). Beschreven in STCV: nr. 3107640. 138 De 200 ‘aflaet briefkens’ die Nicolaes Breyghel in 1628-1629 voor het H. Bloed te Brugge drukte en de 140 ‘bladeren van aflaeten’, vermeld in 1637-1638, waren wellicht geen prenten maar

200

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 31. Brugge, devotie tot het H. Bloed. Anonieme burijngravure (97 × 68 mm). Na 1662-1663 heruitgegeven door de Antwerpse drukker Peter Nieustadt – UA, Collectie Thijs, nr. 335

Een sterk vereenvoudigde en tot sanctje verkleinde versie van de kostbare gravure uit 1631 werd, naar men aanneemt, in 1648 gegraveerd naar aanleiding van het toen gevierde jubileum van het H. Bloed. Onder de ovale voorstelling staat de in het Latijn gestelde mededeling dat de bisschop van Brugge, Nicolaus de Haudion, toestemming verleende om de fiool met het H. Bloed op de prent uit te beelden. Nicolaus de Haudion bestuurde het bisdom van 1642 tot 1649. De graveur is onbekend. De signatuur op de voorhanden afdrukken luidt: P. Nieustadt. Op de koperplaat door een latere hand aangebracht, verwijst zij naar uitgever Peter Nieustadt die in 1662-1663 als meester-drukker aanvaard werd in de Antwerpse Sint-Lucasgilde.139 affiches. We wijken hierin af van Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 206-207. 139 P. Rombouts & T. van Lerius, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, 2 delen (Antwerpen, 1864), deel 2, p. 334 en 343. Voor exemplaren van deze prent, zie onder meer: UA, Collectie Thijs, nr. 335 en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Brugge, P1. Over de prent: Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 203 (met afbeelding); H. De-

201

deel II – Constanten en verschuivingen De propaganda voor het H. Bloed geschiedde niet alleen met beeld- maar ook met tekstmateriaal. In 1630, dus kort vóór de publicatie van de kostbare wandprent, was een grote tekstdruk in plano verschenen met een overzicht van de geschiedenis van de Brugse H. Bloedrelikwie en de daaraan verleende pauselijke goedkeuringen: Sacro-Sancti Cruoris Christi Domini Salvatoris Nostri qui religiose asservatur et colitur Brugis Flandrorum. In 1641 werd hiervan een Nederlandse versie gedrukt, in 1661 gevolgd door een Franse.140 Het is niet duidelijk wat de juiste functie van deze planodruk geweest is. Werden de exemplaren ervan verkocht aan bedevaarders of hing men ze ad valvas in de H. Bloedkapel en in andere kerkelijke ruimten? Misschien functioneerden zij in deze beide contexten. De verering van het H. Bloed was tot aan de contrareformatie een uitgesproken Brugse cultus.141 Het in 1632 gepubliceerde werk van Gabriël Iakemijn presenteerde zich wel niet uitdrukkelijk als een boek voor een plaatsgebonden devotie, maar een latere uit de jaren 1657-1679 daterende versie van dit boekje kreeg wel een titel die – commercieel handig bekeken – expliciet naar Brugge verwees: Triumphe van het H. Bloedt ofte het H. Lijden Jesu Christi. Rustende binnen de stadt van Brugghe (Brugge: weduwe en erfgenamen van Joannes Clouwet).142 Boxtel Een tweezijdig in houtsnede uitgevoerd H. Bloedvaantje uit het Noord-Brabantse Boxtel (bisdom en meierij van ’s-Hertogenbosch) draagt het jaartal 1600. De Utrechtse gereformeerde predikant en professor Gisbert Voetius reproduceerde het in zijn Disputationes theologicae selectae (Utrecht, 1659). Het stelt aan de ene zijde het omstoten van een miskelk voor, op de andere zijde zien we de priester vruchteloos de bebloede doeken uitwassen in de Dommel.143 Deze vaantjes werden hoogstwaarschijnlijk uitgereikt tijdens de offergang. Zeker vanaf 1606 leverde drukker en boekverkoper Jan II Scheffer uit ’s-Hertogenbosch grote aantallen vaantjes te Boxtel. In 1608 betaalde het kerkbestuur hem 131 gulden 5 stuiver voor 21.000 vaanmarest, ‘Andermaal de Brugse H. Bloedprent van P. Nieustadt’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 24-31 (p. 25-29) (met afbeelding). Onder de drukvormen die Guillaume de Neve omstreeks 1632 uit het fonds van Anthoon Janssens verwierf, waren er die dienden om de ‘H. Sacraments beeldekens vande prochiekercken […] van Brugghe’ te drukken: English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, p. 8. Zulke sacramentsbeeldekens waren echter niet voor bedevaarders bestemd, maar functioneerden in een louter plaatselijk verband. 140 Er zou ook een Spaanse vertaling bestaan hebben: J.G.M. Van den Heuvel, ‘Aspekten van volksdevotie’, in: J. Bonny, e.a. Het Heilig Bloed te Brugge (Brugge, 1990), p. 265-317 (p. 268-269 en 278) (reproductie van de Nederlandse versie uit 1641). 141 Cfr. A. Viaene, ‘Het Heilig Bloed, palladium van Vlaanderen’, in: Biekorf, 64 (1963), p. 277278. 142 Uitgave van 1632, beschreven in STCV: nr. 3107640. 143 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 162 en 168.

202

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 32. Brussel, devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Anonieme burijngravure (128 × 85 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 367

tjes.144 De aanzienlijke omzet inzake vaantjes staat toe te veronderstellen dat het in de vroege zeventiende eeuw reeds om een sedert lang ingewortelde traditie ging. Het ingaan van het Bestand in 1609 maakte op de bedevaartverantwoordelijken te Boxtel geen al te diepe indruk. Hoewel zij zich in 1610 nog ‘slechts’ 5000 vaantjes aanschaften, dreven zij het aantal snel op: tot 20.000 stuks in 1611 en tot 24.500 in 1615. En nog vreesden zij in laatstgenoemd jaar dat dit aantal niet zou volstaan, 144 J. Lauwerys, Het H. Bloed van Boxtel-Hoogstraten, 3 delen (Brecht, 1952-1954), deel 1, p. 42-43 en 53; Sinninghe, Over volkskunst, p. 95-96.

203

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 33. Matthias Pauli, Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel, rustende 1. In de Abdije van Hercken-rode in t’landt van Luyck. 2. Ten Augustijnen tot Gendt. 3. S. Goedelen tot Brussel. 4. Ten Augustijnen tot Loven (Antwerpen: G. van Wolsschaten, 1620) – RG 3028 I 15

want de maandag na de kermis lieten zij in Den Bosch bij Jan II Scheffer een partij vaantjes halen daar zij ‘besorcht waeren dat sy souden gebreken.’145 Brussel Van informatieve briefkens naar religieuze beeldekens Vanaf 1561 werden in opdracht van de kerkmeesters van Sint-Goedele te Brussel ‘briefkens metter figueren vanden heyligen sacramente’ gedrukt. Die ‘briefkens’ waren evenwel niet voor pelgrims bestemd. Zij werden in verscheidene steden geafficheerd om de processie van het Sacrament van Mirakel aan te kondigen. Vanaf 1600 echter stonden deze ‘briefkens’, gedrukt door Rutgeert Velpius te Brussel, wel 145 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 1, p. 42-43; Sinninghe, Over volkskunst, p. 95-96.

204

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie ter beschikking van al wie daar interesse voor had.146 Onder invloed van de opbloeiende Katholieke Hervorming begonnen de kerkelijke verantwoordelijken in te zien dat het vanuit propagandistisch standpunt wenselijk was gelovigen de kans te geven zich een afbeelding van het cultusobject toe te eigenen. Naast deze ‘briefkens’ werden bij het begin van de zeventiende eeuw te Brussel ‘fyn ghedructe coperbeldekens vanden H. Sacramente met de historie rontomme’ beschikbaar, geleverd door de Leuvense ‘snyder in coper’ Baptist Sangre. De levering bestond uit 60 ‘boeken’, waarbij de term ‘boek’ slaat op een bepaalde hoeveelheid papier, namelijk 24 vel. Per boek betaalde het kerkbestuur 18 stuiver.147 Deze Baptist Sangre is vermoedelijk te vereenzelvigen met de Leuvense drukker en boekhandelaar Joannes Baptista de Zangere (1562-1605).148 Het adjectief ‘fyn’ wijst op een hoogwaardig product, bestemd voor een koopkrachtig publiek met oog voor kunst. In 1621 lieten de Brusselse augustijnen voor het Sacrament van Mirakel door de Antwerpenaar Joannes Collaert een grote prent graveren naar een concept van hun ordebroeder Franciscus Molanus. De gravure toont de drie volgens de overlevering in 1370 door joden geprofaneerde hosties in hun kruisvormig reliekschrijn, ondersteund door een zetelende God de Vader op wiens rechterschouder de H. Geest onder de vorm van een duif neergedaald is. Deze voorstelling, waarboven een kroon prijkt, is omringd door de halsketen van de Orde van het Gulden Vlies en door acht wimpels die episodes uit de geschiedenis van de miraculeuze hosties uitbeelden. Uit een Latijnse tekst, onderaan geplaatst in een renaissancistische cartouche, blijkt dat de augustijnen deze gravure in 1621 opdroegen aan het stadsbestuur ter nagedachtenis van de datzelfde jaar overleden aartshertog Albrecht.149 Dat het initiatief uitging van augustijnen, hoeft ons niet te verwonderen. Deze orde koesterde immers een bijzondere aandacht voor de eucharistische vroomheid. Getuige daarvan is het anno 1620, dus kort voor de publicatie van de gravure, verschenen Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel, rustende 1. In de abdije van Hercken-rode in ’t landt van Luyck. 2. Ten augustijnen tot Gendt. 3. S. Goedelen tot Brussel. 4. Ten augustijnen tot Leuven. Verciert met veel schoon leeringe bevestight met veelderhande exempelen en historien van ’t H. Sacrament des Autaers van de 146 E. Roobaert, ‘Michiel van Coxcie, de schildersfamilie van Conincx loo alias Schernier, en andere Brusselse schilders als ont werpers en verlichters van 16de-eeuwse processievaantjes voor de broederschappen van de stad’, in: Volkskunde, 101 (2000), p. 257-302 (p. 271, 273 en 275). Het anonieme koperplaatje voor de Sint-Leonardusverering te Zoutleeuw, waarvan tijdens het interbellum nieuwe afdrukken gemaakt werden, kan misschien nog uit de late zestiende eeuw dateren. Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 78 (afbeelding). 147 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 273 en 275. 148 F. Claes, ‘De Leuvense drukkersfamilie de Zangere (16de-18de eeuw)’, in: De Gulden Passer, 70 (1992), p. 117-128 (p. 122). 149 Kopergravure; formaat: 348 × 232 mm. A. Morelli (red.), Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek (Brussel, 2005), p. 148 (afbeelding).

205

deel II – Constanten en verschuivingen prior van de Brugse augustijnen, Matthias Pauli, bij Geeraerdt van Wolsschaten te Antwerpen.150 Het behandelt naast het Brusselse Sacrament ook de eucharistische relieken in de abdij van Herckenrode en in de augustijnenkloosters in Gent en Leuven.151 Over het bloed dat uit een geconsacreerde hostie op een corporaaldoek zou gevloeid zijn en in de kerk van de augustijnenkanunniken van de congregatie van Windesheim in het Waals-Brabantse Bois-Seigneur-Isaac (Ophain) werd vereerd, was al in 1593 te Bergen een Histoire memorable et digne de foy verschenen, waarvan Marten Huyssens in 1602 te Antwerpen een vertaling drukte: Een wonderlijcke ende waerachtighe historie van ’t H. Bloet van Mirakel. Gheschiet int bosch van Heer Isaac bij Nijvel, int jaer 1405, 5 Junius.152 Een geëngageerde historiek door kanunnik Ydens Kanunnik Steven Ydens publiceerde in 1605 zijn rijkelijk geïllustreerde en aan aartshertogin Isabella opgedragen Histoire du S. Sacrement de Miracle. Reposant à Brvxelles, en l’ église collegiale de S. Goudele, & des miracles faictz par iceluy, in 1608 gevolgd door de Nederlandse, vermeerderde versie: Historie van het H. Sacrament van Mirakelen […]. Beide werkjes kwamen uit de drukkerij van Rutgeert Velpius te Brussel, de man die in 1600 ook de ‘briefkens’ van het Sacrament van Mirakel drukte. Ydens onderstreepte uitdrukkelijk dat deze geschiedenis nooit eerder ‘volcomelyc’ beschreven werd, ‘dan alleenlyc int cort, ende dat seer doncker, ghelyc men de zelue noch ziet hangen achter den hooghen choor vande collegiale kercke van S. Goelen op een berdt in een zeer out geschrifte.’153 Met deze woorden liet hij verstaan dat een versleten en moeilijk te ontcijferen informatiebord niet langer volstond om zulk een verhaal op adequate wijze te vertellen en dat het dus de hoogste tijd was om het gedrukte boek als medium in te schakelen. Leesvaardigen vonden desgewenst in Ydens’ Histoire en Historie een voortreffelijke toelichting bij de ‘coperbeldekens 150 BCNI, nr. 6799. Beschreven in STCV: nr. 3247841. 151 N. Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A. 1580-1651’, in: Ons Geestelijk Erf, 20 (1946), p. 235292 (p. 237 en 263-265). 152 In 1635 verscheen van prior Joannes Bernardi: Histoire originelle du S. Sang de Miracle; advenu au Bois-Seigneur-Isaac, l’an 1405, le 5. de juin (Brussel: weduwe J. Mommaert, 1635), een werk dat nog edities beleefde in 1706 en 1739. BCNI, nr. 4183 (1593) en 4874 (1602). Beschreven in STCV: nr. 12918923 (1739). F. Vanderhaeghen & M.T. Lenger, Bibliotheca Belgica, 6 delen (Brussel, 1979), deel 1, p. 325 (nr. B 21). A. Goovaerts & P. Génard, Les collections Van der Straelen-Moons-Ban Lerius à Anvers: catalogue raisonné, 9 delen (Antwerpen, 1884-1886), deel 2, p. 154 (nr. 2645); A. Verrycken, ‘Volksvroomheid in de late Middeleeuwen’, in: Volkskunde, 83 (1982), p. 28-36 (p. 35); Henri Godts […] Vente aux enchères. Openbare veiling […] 7 oktober 2008 (Brussel, 2008), nr. 62 (1635); W. Kohl, E. Persoons & A.G. Weiler (red.), Monasticon Windeshemense, 4 delen (Brussel, 1976-1984), deel 1, p. 35. 153 S. Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende tot Bruessel in de collegiale kercke van S. Goedele (Brussel: R. Velpius, 1608), fol. b 4r. (bladen van het voorwerk zijn niet gepagineerd, b staat voor katern b, fol. 4 recto). Beschreven in STCV: nr. 3114344 (Nederlandstalig) en 6597077 (Franstalig).

206

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie vanden H. Sacramente met de historie rontomme’ van Baptist Sangre die het kerkbestuur van Sint-Goedele omstreeks diezelfde tijd verspreidde. Een vernieuwde informatiecampagne rond de drie hosties die in 1370 door joden zouden zijn geprofaneerd, bleek des te meer noodzakelijk daar de stedelijke overheid tijdens het calvinistische bewind (1579-1585) onzekerheid gezaaid had over de echtheid van wat traditioneel over de geschiedenis van het H. Sacrament van Mirakel voorgehouden werd te geloven.154 We zien Steven Ydens dan ook scherp reageren tegen de bewering als zou het Sacrament van Mirakel pas in 1529 (toen Brussel getroffen was door de zogeheten zwetende ziekte) in de openbaarheid zijn gebracht.155 Een kwarteeuw eerder had het stadsbestuur die stelling geformuleerd in het plakkaat waarmee zij op 1 mei 1581 de uitoefening van de rooms-katholieke religie in de Zennestad opschortte. Dit plakkaat (waarin onder meer ook te lezen stond dat de te Brussel vereerde hosties niet uit brood maar uit textiel bestonden) had zijn rechtsgeldigheid uiteraard verloren sedert de machtsoverdracht in 1585, maar toch was het niet onmiddellijk in de vergeethoek verzeild. Nog in 1599 werd het herdrukt in het raam van een protestants pamflet dat terugblikte op de Brusselse toestanden tijdens het calvinistische bewind.156 Steven Ydens, die beweerde persoonlijk door het aanroepen van het H. Sacrament van Mirakel in 1590 van betovering te zijn genezen, nam naast de historiek van het cultusobject ook een reeks mirakelverhalen op, die hij deels overnam en vertaalde uit een in 1532 door de kartuizer Theodorus Loër te Keulen in het Latijn gepubliceerd retrospectief verslag over de Brusselse mirakels.157 Na de publicatie van zijn Histoire du S. Sacrement de Miracle bleef kanunnik Ydens alert voor berichten inzake mirakelen. In de Nederlandse versie van zijn werk (1608) publiceerde hij, onder de hoofding: ‘Dit naervolgen[de] mirakel hebben wy becomen t’sedert onse Franchoise editie’, een schepenakte van 7 juni 1608 over een wonderbare genezing. Met de Histoire du S. Sacrement richtte Ydens zich naar eigen zeggen op de pelgrims uit Frankrijk, Artesië en Henegouwen die, op doortocht naar Onze-LieveVrouw van Scherpenheuvel, te Brussel het H. Sacrament van Mirakel kwamen vereren. Met de Nederlandse en geamendeerde versie uit 1608 beoogde hij een publiek van ‘landtslieden’ die ‘de Fransche taele niet en verstaen.’ Op deze uitgave, zo verklaarde hij in zijn dedicatiebrief van 27 juni 1608 aan het Brusselse stadsbestuur, hadden ‘vele goede ende treffelycke medeborgers’ (Brusselaars dus) aangedrongen. 154 L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen (Leuven, 2000), p. 59.

155 Ydens, Historie, p. 229-230. 156 P. Fredericq, Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerten met eene bloemlezing (1566-1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd (Brussel, 1907), p. 353-362 (vooral 357-358). 157 Voor de uitgave uit 1532, zie: BCNI, nr. 1223 en 1226; Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 56-58 en 128.

207

deel II – Constanten en verschuivingen Ydens hoopte voor zijn Nederlandse versie dus niet enkel onder de pelgrims maar ook onder zijn medeburgers talrijke lezers te vinden. Als kanunnik van de Sint-Goedelekerk trachtte hij verder nog zijn steentje bij te dragen aan de heropleving van de cultus van de H. Gudula die door de aandacht voor het Brusselse Sacrament van Mirakel op de achtergrond was geraakt. Achteraan in zijn werk nam hij daarom een levensbeschrijving van de Brusselse patroonheilige op. Zijn bedoeling was de Sint-Gudulaverering te laten participeren aan het nog verder te ontwikkelen netwerk van Brabantse bedevaartcultussen bestaande uit het Brusselse Sacrament van Mirakel, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel en het Leuvense Sacrament van Mirakel. In dit opzet is hij echter niet geslaagd; de Gudulaverering bleef een veeleer lokale aangelegenheid te Brussel en te Moorsel.158 Ook na het overlijden van gangmaker Steven Ydens in 1615 bleef de eucharistische devotie in de aandacht staan. Zijn Historie van het H. Sacrament van Mirakelen. Berustende tot Bruessel inde collegiale kercke van S. Goedele uit 1608 werd heruitgegeven in 1642, 1648, 1662 en in 1670.159 Van de Franse versie verschenen herdrukken in 1644, 1670 en 1672.160 In 1618 drukte Joannes Mommaert te Brussel nog een andere beknopte, geschiedenis van het Sacrament van Mirakel: La historia del Santissimo Sacramento del Milagro. Het is de Spaanse vertaling door Joannes van der Heyden van een oorspronkelijke Latijnse tekst van een ons onbekende auteur. Opgedragen aan de aartshertogen, richtte dit boekje, blijkens de inleiding, zich in de eerste plaats tot de Spaanse hovelingen te Brussel.161 Op 20 mei 1629 liet 158 In 1663 verscheen te Brussel bij Scheybels, op initiatief van de pastoor van Moorsel, Aegidius Lemmens, Het leven, deughden en mirakelen der Heylighe Maeghd Gudila, patronersse der baronnije Moorssel, ende oock van de princelijcke stadt Brussel. Uyt verscheydene autheurs bij een vergadert door den Eerw. Heer Em. V. Hoyvorst, priester ende religieus der abdije van Afflighem, prior van Waver […]. BCNI, nr. 11925. Beschreven in STCV: nr. 12918746. J. Vander Weeën, ‘Magister Peeter De Vleeschoudere, pastoor van Teralfene. Een Brabantsch dichter uit de XVIIe eeuw’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 26 (1943), p. 217-230 (p. 227-228). Herdrukken in 1703 en 1778: Het leven ende wonderheden van de H. Maegd Gudula, patroonersse der baronnye van Moorssel ende oock van de princelyke stad Brussel (Aalst: J. d’Herdt, [1778]). De approbatie van 7 augustus 1777 vermeldt de eerdere uitgaven van 1663 en 1703. D. D’Herdt, ‘De boekhandel en het boekdrukkersbedrijf in Aalst van 1700 tot 1830’, in: Het Land van Aalst, 48 (1996), p. 81-129 en 225-268 (p. 126-127). 159 BCNI, nr. 10270 (Brussel: R. Velpius, 1648) en 11921 (Brussel, [1662]). Een niet gedateerde editie wordt genoemd onder nr. 10727: een uitgave van Peter de Dobbeleer, die in 1670 ook een Franstalige versie uitbracht. Catalogue d’une belle collection de livres anciens & modernes […] délaissés par feu monsieur Edw. Ipers (Mechelen, 1913), p. 7, nr. 51 (1642), 51bis (1648) en 52 (Brussel: P. de Dobbeleer, s.a.). Verschillende edities in STCV. 160 BCNI, nr. 9833 (Brussel: R. Velpius, 1644). Voor de edities van 1670 (Brussel: P. de Dobbeleer) en 1672, zie: Musée Frans Claes ‘De Gulden Spoor’ à Anvers. Gildes, armes, fouilles, antiquités, folklore, tableaux, sculptures, Vente publique, Anvers 27 novembre au 1 décembre 1933, 3 delen (Antwerpen, 1933), deel 2, p. 316-317 (nr. 3104 en 3105). 161 Dat het een vertaling is uit het Latijn blijkt uit de kerkelijke goedkeuring van 3 juli 1618. BCNI, nr. 6530. Beschreven in STCV: nr. 12918751. J. Peeters-Fontainas, Bibliographie des impressions espagnoles des Pays-Bas méridionaux, 2 delen (Nieuwkoop, 1965), deel 1, p. 318 (nr. 592).

208

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie aartsbisschop Boonen een Broederschap van het Brusselse Sacrament van Mirakel oprichten. Korte tijd later, op 12 juli 1629, bekwam Jan van Asseldonck een vorstelijk octrooi ‘om de statuyten van het broederschap van het Heilich Sacrament van Mirakel binnen S[in]te Goedelen kercke alhier door sekere gesworen boeckdrucker te mogen doen drucken.’162 Nog datzelfde jaar publiceerde hij het resultaat: Constitutiones fraternitatis Sacramenti Miraculosi in ecclesia D. Gudulae erectae.163 Een fictief twistgesprek Inspelend op de mede dankzij kanunnik Ydens hernieuwde belangstelling voor het Brusselse Sacrament van Mirakel publiceerde de jezuïet Franciscus Costerus in 1611 een Dialogue oft t’samen-sprekinge over de solemnele processie des H. Sacraments van Mirakelen, jaerlycx te Bruessel ghehouden, ende naemelyck in dit jaer 1610 (Brussel, Rutgeert Velpius en Huybrecht Anthoon).164 Het gegraveerde titelvignet is dat van de eerste uitgave van Ydens’ Histoire en Historie door Rutgeert Velpius, de drukker die op 17 november 1610 van de aartshertogen voor de Dialogue oft t’samen-sprekinge een exclusief octrooi voor een periode van tien jaar bekwam. In zijn opdracht aan de deken en de kanunniken van Sint-Goedele, gedateerd op 16 oktober 1610 te Brussel, vertelt Franciscus Costerus dat een in 1609 te Leiden postuum gepubliceerd werkje van Werner Helmichius, predikant te Amsterdam, de aanleiding vormde voor het schrijven van deze Dialogue. Dat ‘kettersch boecxken’ beweerde namelijk onder meer dat de drie te Brussel vereerde H. Hosties in werkelijkheid slechts ivoren stukjes waren, gesneden door een handwerker die zulks op zijn doodsbed aan zijn kinderen bekend had, hen verbiedend die spulletjes te aanbidden. Nadat bovendien Franciscus Lansbergius verkondigd had dat twee inmiddels overleden priesters van Sint-Goedele, Jan Stevens en Bartholomeus Linthout, van die vervalsing op de hoogte waren, had pater Costerus het raadzaam gevonden op deze ‘ongoddelijcke lasteringhe’ te reageren. De dialoog wordt aanvankelijk gevoerd door Maet, die recentelijk tot het katholicisme was teruggekeerd en Bruer Claes, een calvinistische predikant. Maet blijkt erg onder de indruk van de processie waarin hij de aartsbisschop van Mechelen de kostbare monstrans met de bebloede hosties zag dragen. Ter attentie van Bruer Claes geeft hij een overzicht van wie er verder nog allemaal in de processie meeliepen: de pauselijke gezant, de aartshertogen, edelvrouwen, kinderen, kloosterlingen, parochiegeestelijken, 2600 à 2700 burgers met toortsen, leden van het stadsbestuur, heren van de Raad van Brabant en van de Geheime Raad, hovelingen evenals gemijterde prelaten en abten. Wanneer Bruer Claes, allerminst geïmponeerd door de 162 ARB, Rekenkamer, nr. 20803, fol. 30. 163 L. Duerloo, ‘Archducal piety and Habsburg power’, in: L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albert & Isabella 1598-1621. Essays (Turnhout, 1998), p. 267-283 (p. 268 en 280, noot 15). 164 Licht afwijkende titel (druk Rutgeert Velpius, 1611) in: Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 1, p. 931. Beschreven in STCV: nr. 6896182.

209

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 34. Franciscus Costerus, Dialogue oft t’samen-sprekinge over de solemnele processie des H. Sacraments van Mirakelen, jaerlijcx te Bruessel ghehouden, ende naemelijck in dit jaer 1610 (Brussel: R. Velpius en H. Anthoon, 1611) – RG 3090 F 22

beschrijving van deze katholieke machtsontplooiing, betoogt dat de hosties slechts ivoren schijfjes zijn en het Sacrament van Mirakel een en al bedrog is, haalt Maet er pater Costerus bij. Het eerste wat Franciscus Costerus doet, is de predikant ontmaskeren als een gewezen monnik en een hoerenloper. De predikant citeert uit Werner Helmichius’ Goliaths sweert ende riedt-stock van pater Frans Coster, iesuwijt (1609) een tekst over het vermeend bedrog inzake het Sacrament van Mirakel. Om de echtheid van de reliek te bewijzen, herinnert Costerus van zijn kant aan de talrijke mirakelen die er, volgens hem, aan te danken zijn. Hij maakt zich daarbij druk over het feit dat de ketters aan die mirakelverhalen geen geloof hechten, evenmin 210

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie als aan ‘de merckelycke mirakelen, door d’aenroepinge der H. Moeder Godts te Scherpenheuvel, te Halle, te Chievre, ende elders gedaen, hoe claer zy oock zyn, hoe groot, hoe openbaer.’ Hij merkt daarbij op dat de mirakelen in zulke mariale cultusplaatsen aantonen ‘dat se niet qualyck en doen, die de Heylighen aenroepen, heur beelden eeren, pelgrimagie aen-nemen.’ Terloops geeft hij ook aan welke werkwoorden men dient te gebruiken bij het benoemen van devotiepraktijken: de H. Hosties (als zijnde het lichaam van Christus) zal men aanbidden, de heiligen aanroepen en hun beelden eren. Het verhaal over de ivoren hosties doet hij af als een leugen en hij herinnert er meteen aan dat er tijdens het bewind van de geuzen nog een ander fabeltje de ronde deed: ‘sommigen seyden het en waren maer dry witte lynen doecxken.’ Om te bewijzen dat de H. Hosties die men anno 1610 in de Sint-Goedelekerk vereert nog de oorspronkelijke zijn, licht hij de wijze toe waarop zij tijdens de calvinistische periode vanaf 1579 te Brussel verborgen zijn gehouden. Tevens maakt hij duidelijk dat er sinds 1585 weerom mirakelen zijn gebeurd. Voor details verwijst hij uitdrukkelijk naar Ydens’ Historie, twee jaar eerder bij Rutgeert Velpius gedrukt. Op verzoek van Maet geeft hij toch een samenvatting ten beste van het verhaal over de in 1370 door joden geschonden H. Hosties. Om de calvinistische predikant te overbluffen, onderstreept hij de enorme aantrekkingskracht van het Sacrament van Mirakel: ‘wy sien jaerlycx uut alle canten menich dusent menschen hier te Bruessel comen, ende het H. Sacrament met alder devotie eeren.’ Het twistgesprek gaat vervolgens over leerstellige aangelegenheden zoals de transsubstantiatie, het protestantse Nachtmaal en de wenselijkheid van de door Costerus fel voorgestane veelvuldige H. Communie.165 Franciscus Costerus richtte zich in 1611 met zijn Dialogue tot een publiek dat niet noodzakelijk Latijn gestudeerd had. Op citaten in die taal liet hij vrijwel systematisch een vertaling volgen. In 1629 drukte Govaerdt Schoevaerdts een Latijnse versie van Costerus’ tekst, opgesteld door Theodorus Petreus, een kartuizer uit Keulen, en door diens Brusselse ordebroeder Joannes a Blitterswijck op 12 juli 1629 opgedragen aan de pas opgerichte broederschap.166 Leuven Te Middelburg zou in 1374 een geconsacreerde hostie na profanatie in vlees veranderd zijn. De wijn bleek bloed te zijn geworden. De aldus ontstane Christusrelieken werden voor onderzoek naar Keulen overgebracht op vraag van de daar zetelende aartsbisschop. In 1380 kreeg pater Jan van Gheest, biechtvader van de aartsbisschop en toekomstige prior van de augustijnen te Leuven, een deel van deze miraculeuze 165 Over de verdediging van de veelvuldige communie door Costerus, zie: J. Nouwens, De veelvuldige H. Communie in de geestelijke literatuur der Nederlanden vanaf het midden van de 16e eeuw tot in de eerste helft van de 18e eeuw (Bilthoven-Antwerpen, 1952), p. 73-77. 166 Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 1, p. 931 (nr. C 617).

211

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 35. Reliekschrijn van het Leuvense Sacrament van Mirakel. Anonieme kopergravure in: Steven Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende te Brussel (Brussel: R. Velpius, 1608), p.233 – RG 3090 F 22

hostie, vanaf dan als Sacrament van Mirakel vereerd in de kerk van de Leuvense augustijnen. Kanunnik Ydens wijdde een apart kapittel aan deze, volgens hem, nooit eerder in druk verschenen geschiedenis. Daarmee hoopte hij de bedevaarders die via Brussel naar Scherpenheuvel trokken ervan te overtuigen ook eens het Leuvense Sacrament van Mirakel te bezoeken.167 Op de mirakels ging hij niet nader in. Wie daar meer wou over weten, moest maar zelf gaan lezen wat daarover op ‘seker taeffele’ in de Leuvense augustijnenkerk te lezen stond. Ydens’ boek bevat een kopergravure die het reliekschrijn van het Leuvense Sacrament van Mirakel voorstelt. Er verschenen in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw echter ook losse prenten voor deze bedevaartcultus. Eén ervan werd, naar een ontwerp van Erasmus Quellinus, 167 Arnoldus de Raisse onderstreepte in 1626 dat de verering voor het Leuvense Sacrament van Mirakel toch vooral tot uiting kwam tijdens de jaarlijkse processie: De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii, f. 98 r°-99 r°.

212

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie gegraveerd door Petrus Rucholle, een plaatsnijder die in 1641-1642 als meester tot de Antwerpse Sint-Lucasgilde toetrad en reeds een vijftal jaren later overleed. Boven de stad Leuven zweven drie engeltjes die het reliekschrijn torsen. Vier andere engeltjes houden een kroon boven het schrijn. Rucholles gravuurtje vormde – rechtstreeks of onrechtstreeks – de inspiratiebron voor alle later verschenen prenten. Een andere, vrij grote in kopergravure uitgevoerde prent is enkel gesigneerd met ‘FVL.’168 In renaissancestijl opgevat, dateert zij vermoedelijk nog uit de eerste decennia van de zeventiende eeuw. In het middenvak is, op een altaar met twee brandende kaarsen, het kruisvormige schrijn uitgebeeld onder een door twee engelen geflankeerd baldakijn. Twee andere engelen bewieroken de hostie. Het centrum van de reliekhouder bestaat uit een cirkel met daarin, tegen de achtergrond van een Grieks kruis, een gotische kelk die het reliek bevat. Rond de voorstelling vertellen zeven medaillons, elk vergezeld van een tekst, de geschiedenis van het Middelburgse eucharistisch wonder. Onderaan staat in een cartouche: Lof broot der Ingelen van elcken gheeert Verkeert in vleesch en in bloet warachtich Crachtich trockt ghij de[n] so[n]daer vvt quaeth[eyt] v[er]weert Vermeert wert hier door vwe[n] dienst ee[n]drachtich Te[n] Augustijne[n] tot Loue[n] wt liefde aendachtich. Herkenrode In 1645 drukte Jean Serrurier te Douai Histoire authentique de l’origine du tres auguste et tres adorable sacrement de miracle du noble monastère de Herckenrode van de jezuïet Turien Le Febvre.169 Eerder al was, in 1620, een verhaal over dit Sacrament van Mirakel in druk verschenen, echter niet als een afzonderlijke publicatie maar als een onderdeel van Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel (zie hierboven). De in Hasselt geboren prior van de Brugse augustijnen Matthias Pauli, droeg zijn Vier historien op aan de abdis van Herkenrode.170 Pater Pauli baseerde zich voor het gedeelte over Herkenrode op een oud destijds in de abdijkerk opgehangen bord (‘tabula’) dat de geschiedenis van het ter plaatse vereerde H. Sacrament van Mirakel verhaalde.171 168 G. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden in verband met het H. Sakrament van Mirakel te Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 7-16 (p. 8-14) (met afbeeldingen). Waarom G. Baggerman in de prent met signatuur FVL een uitgave van Adriaan Collaert vermoedt, is niet duidelijk. 169 BCNI, nr. 9873; Van Heurck, Les drapelets, p. 186; Histoire du Très-Saint Sacrement de Miracle conservé ci-devant à Herckenrode aujourd’ hui à l’ église de S. Quentin à Hasselt (Hasselt: P.F. Milis, 1854), p. 5. 170 Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A.’, p. 237 en 263-265. 171 P. Daniëls, Le St Sacrement de Miracle de Herckenrode conservé en l’ église de Saint Quentin à Hasselt. Traduit du Flamand par Ch. van Swijgenhoven, curé de Diepenbeek (Hasselt, 1904), p. 72-73.

213

deel II – Constanten en verschuivingen

2.4. Contrareformatorische mediaoffensieven rond mariale bedevaartplaatsen Lipsius’ controversiële mirakelverhalen over Halle en Scherpenheuvel Joannes Wierix, omstreeks 1600 vanuit de Scheldestad naar Brussel verhuisd en omstreeks 1618-1620 overleden, graveerde een prentje voor de eeuwenoude en zeer befaamde mariale bedevaartcultus in Halle, een Henegouwse stad die nu tot Vlaams-Brabant behoort.172 Onder een rondboog staat het in een brede mantel gehulde Mariabeeld op een sokkel met de vermelding ‘Nostre Dame de Hav.’173 Een man en een vrouw steken met hoofd en schouders boven de onderrand van het gravuurtje uit. Zij hebben hun handen in gebed samengevouwen. Op 17 april 1603 verwierf de Antwerpse plaatsnijder Peter de Jode een exclusief octrooi (met een looptijd van vijf jaar) voor een prent van Onze-Lieve-Vrouw van Halle, door hem opgedragen aan de aartshertogen Albrecht en Isabella.174 Nauwelijks een jaar later, in de zomer van 1604, publiceerde Justus Lipsius bij Jan I Moretus te Antwerpen zijn Diva Virgo Hallensis. Beneficia eius & miracula fide atque ordine descripta.175 Al in 1598 had de Hallenaar Jan Coens, licentiaat in de godgeleerdheid en van 1585 tot aan zijn dood in 1604 pastoor van de Sint-Martinuskerk te Kortrijk, de verdediging opgenomen van de Mariacultus in zijn geboortestad. Hij deed zulks door enkele recente mirakelverhalen op te dissen in zijn Confutatie oft wederlegginghe vanden Biencorff (Leuven, Jan Maes en Philips de Zangere), een repliek op het strijdschrift van Marnix van Sint-Aldegonde.176 Maar het was toch vooral Lipsius’ boek dat ervoor zou zorgen dat Onze-Lieve-Vrouw van Halle een rol toebedeeld kreeg in de hoog oplopende controversen tussen katholieken en protestanten. Het is niet zeker dat exemplaren van de Latijnse Moretusuitgaven ooit te Halle onder de bedevaarders verspreid zijn. De Moretussen drukten in het totaal

172 Formaat: 70 × 44 mm. M. Mauquoy-Hendrickx, Les estampes des Wierix conservées au Cabinet des estampes de la Bibliothèque royale Albert Ier: catalogue raisonné de notes prises dans diverses autres collections, 3 delen (Brussel, 1978-1983), deel 1, p. 143 (nr. 806, met afbeelding). Zie over Jan Wierix die onder meer veel werk leverde voor de Officina Plantiniana: K.L. Bowen & D. Imhof, Christopher Plantin and engraved book illustrations in sixteenth-century Europe (Cambridge, 2008), p. 353-354 en passim. 173 Mauquoy-Hendrickx, Les estampes, deel 1, p. 143 (nr. 806, plaat 114). 174 A.K.L. Thijs, Antwer pen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993), p. 96-97 en de aldaar geciteerde archiefbescheiden; E. Duverger & D. Maufort, ‘De rolbezetting bij de productie van Van Dyck-grafiek’, in: C. Depauw & G. Luijten, Antoon van Dyck en de prentkunst (Antwerpen-Amsterdam, 1999), p. 366-390 (p. 377). 175 J. De Landtsheer, ‘Justus Lipsius en zijn relatie met Johannes I Moretus’, in: F. de Nave, Justus Lipsius (1547-1606) en het Plantijnse Huis (Antwerpen, 1997), p. 82-108 (p. 101). 176 A. Viaene, ‘Mirakelen van O.-L.-Vrouw van Halle’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 14 (1931-1932), p. 198-199.

214

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie 5825 exemplaren van de Diva Virgo Hallensis, gespreid over vier edities.177 De drie quarto-edities uit 1604, 1605 en 1616 werden getrokken op respectievelijk 1500, 1550 en 1275 exemplaren. De oplage van de enige (in 1605 uitgebrachte) octavo-editie bedroeg 1500 stuks. De prijs van een ongebonden octavo-exemplaar was 4 stuiver, die van een ongebonden quarto-exemplaar 14 stuiver. In de quarto-edities staan twee paginagrote speciaal voor het boek gesneden kopergravures, waarvan een gesigneerd door Cornelis Galle.178 De uitgave in octavo is niet geïllustreerd. Ook bij Lipsius’ Diva Sichemiensis, zijn werk over Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, waarvan de eerste uitgave in 1605 verscheen, overheerste het duurdere quartoformaat. Van de vier edities (allemaal bij Moretus van de pers gekomen) is er ook hier slechts één in octavo. De drie quarto-edities hadden een gezamenlijke oplage van minstens 4100 stuks. Van de octavo-uitgave werden slechts 1500 exemplaren gedrukt. Die kostten 3,5 stuiver per stuk. Voor een quarto-exemplaar moest de koper 8 stuiver neertellen. Van de eerste uitgave (in quarto) van de Diva Virgo Hallensis uit 1604 verstuurde uitgever-drukker Jan Moretus 750 exemplaren naar de internationale Büchermesse in Frankfurt am Main. Dit is dus de helft van de volledige oplage. Een kwart van de exemplaren van de quarto-uitgave uit 1605 ging daar eveneens naartoe, net als 40 percent van de octavo-editie uit 1605. Voor de afzet van de Diva Sichemiensis rekende Jan Moretus opnieuw in ruime mate op Frankfurt: 30 percent van de quarto-editie uit 1605, 48 percent van de octavo-editie uit datzelfde jaar en 15 percent van de quarto-editie uit 1606 zond hij daarheen.179 De Moretussen wisten dat het internationale geleerdenwereldje een uitgesproken voorkeur koesterde voor boeken in het statige quartoformaat. Het is dan ook duidelijk welke doelgroep zij met de quarto-uitgaven van Lipsius’ twee Mariatraktaten viseerden. Dat aanzienlijke percentages van de octavodrukken eveneens hun weg naar Frankfurt vonden, wijst erop dat ook deze goedkopere uitgaven niet – of alleszins niet uitsluitend – voor bedevaarders bestemd waren. De Diva Virgo Hallensis en de Diva Sichemiensis dankten hun (niet overweldigend) commercieel succes aan de internationale faam van Justus Lipsius. Hun 177 Zie voor wat volgt: J. Materné, ‘De contrareformatorische boekbusiness in Antwerpens nazomertijd. De eerste losse Moretusdrukken van Lipsius’ controversiële Mariatraktaten op de Europese boekenmarkt’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 84 (2001), p. 149-160 (p. 156-160). 178 K.L. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 16001850 (Leuven, 2008), nr. Hal-40, Hal-41 en Hal-43. Er is ook een gegraveerd titelvignet. Aan Cornelis Galle en Adriaan Collaert werd 110 gulden betaald voor het graveren van de drie koperplaten, zie: D. Imhof, ‘The illustration of works by Justus Lipsius published by the Plantin press’, in: G. Tournoy, J. De Landtsheer & J. Papy (red.), Iustus Lipsius Europae lumen et columen: Proceedings of the international colloquium, Leuven, 17-19 September 1997 (Leuven, 1999), p. 67-81 (p. 72-73). 179 D. Imhof, De Officina Plantiniana ratione recta: het uitgeversfonds van Jan I Moretus (15891610) (Antwerpen, 2008), p. 185-186. Zie ook: E. Breuls, ‘De Büchermessen van Frankfurt en de internationale verspreiding van Lipsius’ werken door de Moretussen’, in: De Gulden Passer, 84 (2006), p. 281-294 (p. 287-288).

215

deel II – Constanten en verschuivingen controversieel karakter, waardoor zij zowel in protestantse als in katholieke intellectuele kringen de aandacht trokken, droeg daar eveneens toe bij. Na de dood van Lipsius in 1606 en het verstommen van het aanvankelijk hoog opgelopen debat verminderde ook de belangstelling. In 1643 beschikte de Officina Plantiniana nog over 61 onverkochte exemplaren van de quarto-editie uit 1616 van de Diva Virgo Hallensis en over 205 dito exemplaren van de quarto-editie uit 1620 van de Virgo Sichemiensis. In het magazijn te Frankfurt lagen toen nog 29 exemplaren van beide titels.180 Heruitgaven in het Latijn kwamen na 1616, respectievelijk 1620, niet meer van de pers bij de Officina Plantiniana. Justus Lipsius schreef na het beëindigen van zijn Diva Virgo Hallensis en zijn Virgo Sichemiensis een werkje over nog een derde mirakelbeeld: de Sedes Sapientiae, vereerd in de Leuvense Sint-Pieterskerk. De tekst ervan, getiteld Diva Lovaniensis, was nagenoeg persklaar bij het overlijden van de auteur op 23 maart 1606, maar bleef destijds onuitgegeven.181 Zoals te verwachten was, lokten Lipsius’ mirakelboekjes heftige reacties uit aan protestantse zijde.182 In het voorjaar van 1605 verscheen bij Bruyn Hermansz. Schinckel te Delft van Diva Virgo Hallensis een niet-geauthoriseerde vertaling door ‘eenen lief-hebber der eere sijns eenigen Salichmakers; tot bespottinghe der pauselicke Roomsche afgoderije’, rijkelijk voorzien van antipaapse aantekeningen, spotteksten en persoonlijke aanvallen op Justus Lipsius. De auteur ervan is te identificeren met de Friese gewezen franciscaan Albrecht van Ooster wijck.183 Ook de jurist Petrus Denaisius, vertegenwoordiger van de paltsgraaf te Spiers, publiceerde in 1605 een anoniem spotschrift: Dissertatio de idolo Hallensi Iusti Lipsii […] waarvan nog datzelfde jaar een Nederlandse vertaling verscheen: Verclaringhe des Halschen afgodts van Iustus Lipsius […].184 Op het werkje over Scherpenheuvel leverde de Engelsman Georges Thomson scherpe kritiek in de 180 Materné, ‘De contrareformatorische boekbusiness’, p. 157-158. 181 J. De Landtsheer, ‘Iusti Lipsii Diva Lovaniensis. An unknown treatise on Louvain’s Sedes Sapientiae’, in: Revue d’ histoire ecclésiastique, 92 (1997), p. 135-142. 182 M. Wingens, Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende en de achttiende eeuw (Nijmegen, 1994), p. 32-34. 183 De opdracht aan het stadsbestuur van Delft is gedateerd: 5 maart 1605. Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 3, p. 981-982 (nr. L 322); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-46. Deze publicatie bleef uiteraard niet onopgemerkt in het Zuiden. Jan Moretus schafte er zich een exemplaar van aan bij de Van Raphelingens te Leiden, zie: H. Meeus, ‘Jan Moretus en de Noordnederlandse boekhandel 1590-1610’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 343-370 (p. 362); L. Brouwers, Carolus Carolus Scribani S.J. 1561-1629. Een groot man van de Contra-Reformatie in de Nederlanden (Antwerpen, 1961), p. 167 184 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-7, Hal-8, Hal-9 en Hal-58. De karmeliet Anastasius Cochelet reageerde met een verweerschrift op Denaisius’ geschrift: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-2; G. Tournoy, J. Papy & J. De Landtsheer (red.), Lipsius en Leuven. Catalogus (Leuven, 1997), p. 254-256; A. Gerlo, H.D.L. Vervliet & I. Vertessen, La correspondance de Juste Lipse conservée au Musée Plantin-Moretus (Antwerpen, 1967), p. 226-228.

216

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie tweede afdeling van zijn Vindex veritatis adversus Justum Lipsium libri duo (Londen: Officina Nortoniana, 1606).185 Mirakelverhalen vormden een wezenlijk onderdeel van de contrareformatorische actie. Zij moesten onderstrepen dat God wél instemde met de heiligenverering, in tegenstelling tot wat de protestanten beweerden.186 Zij dienden tevens om bij de vele twijfelaars onder de katholieken weer vertrouwen in de traditionele devotiepraktijken op te wekken. Terecht constateerde de Af-beeldinghe van d’eerste eeuwe der Societeyt Iesu in 1640 dat het succes van Scherpenheuvel als bedevaartplaats te danken was aan het ‘gherucht van mirakelen die’r daghelijcks geschiedden.’187 De Zuid-Nederlandse jezuïeten waren toen allicht niet vergeten dat Lipsius zijn Diva Sichemiensis destijds had samengesteld op aansporen van hun provinciaal, pater Oliverius Manare.188 De Latijnse uitgaven van Lipsius’ beide Mariatraktaten kunnen we, gezien hun doelgroep en de aangewende verspreidingskanalen, bezwaarlijk als typische boekjes voor bedevaarders beschouwen. In 1605 kwam een Franse vertaling van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis op de markt, geredigeerd door de medicus Louis du Gardin de Mortaigne uit Edingen en gedrukt door Rutgeert Velpius te Brussel.189 Vanaf 1607 was bij Velpius tevens een Nederlandse versie beschikbaar, bezorgd door de Brusselse stadsgriffier Philips Numan en getiteld De Heylighe Maghet van Halle […] Hare weldaden ende mirakelen oordentlijck ende ghetrouwelyck beschreven.190 Numan liet in de voorrede verstaan dat hij met zijn rechtstreeks uit het Latijn vertaalde versie weerwerk wenste te bieden aan de niet-geauthoriseerde Delftse uitgave die, naar zijn mening, het werk was van ‘zekeren persoon apostaet […] uutgeloopen monnick, oft andere vande kettersche religie.’ De vertalingen van Du Gardin en Numan gaven een impuls aan de popularisering van Lipsius’ Halse mirakelverhalen buiten 185 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-141 en Sch-142; Gerlo, Vervliet & Vertessen, La correspondance de Juste Lipse, p. 228. De Doornikse kanunnik Claudius Dausquieus nam in 1606 de verdediging op van de ondertussen overleden Lipsius: Tournoy, Papy & De Landtsheer, Lipsius en Leuven, p. 258-259. 186 H. Platelle, ‘Mirakels in de Zuidelijke Nederlanden’, in: Spiegel Historiael, 8 (1973), p. 172-177 en 228-237 (p. 237). 187 Af-beeldinghe van d’eerste eeuwe der Societeyt Iesu voor ooghen ghestelt door de Duyts-Nederlantsche Provincie der selver Societeyt (Antwerpen: Officina Plantiniana, 1640), p. 566. Beschreven in STCV: nr. 3114433. 188 Brouwers, Carolus Scribani, p. 167. 189 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-49. De Franstalige versie bevat elf mirakelen die bij Lipsius niet voorkomen, zie ook: M.J. Van den Weghe, Korte geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Halle en Haar heiligdom (Halle, 1912), p. 53-54 en 58-59. 190 Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 3, p. 982-983 (nr. L 323 en L 324) en deel 4, p. 482 (nr. N 25). Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-17 en Hal-18. De Nederlandse vertaling uit 1605 (Hal-46), van protestantse zijde uitgegeven te Delft, laten we hier buiten beschouwing daar zij niet voor katholieke gelovigen bestemd was.

217

deel II – Constanten en verschuivingen de selecte kring van latinisten. Vanaf ten laatste 1644 werden hoogstwaarschijnlijk ook vertalingen en bewerkingen van de Diva Virgo Hallensis aan bedevaarders verkocht. In het genoemde jaar betaalde het bestuur van de Sint-Martinuskerk te Halle immers 138 gulden 19 stuiver aan Velpius, librairier, voor 800 ‘livres de miracles de N[ost]re Dame de Hal par luy imprimez.’191 In 1622 leverde Erycius Puteanus een aanvulling op Lipsius’ mirakelboek: Erycii Puteani Diva Virgo Aspricollis: beneficia ejus & miracula novissima, uitgegeven door Henricus Hastenius en Petrus Zangrius. Daarvan verscheen bij diezelfde uitgevers nog in 1622 een Franse vertaling door André Dauphin, een benedictijn uit Reims.192 Uit een samenwerkingsverband tussen de waarschijnlijk om geloofsredenen in 1621 uit Leiden ingeweken Henricus Hastenius (Hastens) en Petrus II Zangrius (de Zangere) verscheen in 1622-1623 te Leuven een door Erycius Puteanus geredigeerde bewerking van Lipsius’ Scherpenheuvelboekje, nu met als titel: Virgo Aspricollis: nova ejus beneficia & admiranda.193 In 1643 herdrukte Huybrecht Anthoon-Velpius te Brussel zowel de Franse als de Nederlandse vertaling van Lipsius’ boekje over Halle.194 Numans vervolgverhaal over mirakelen te Scherpenheuvel Als strijdbare katholieke leek koesterde Philips Numan een bijzondere belangstelling voor mirakelen. In 1604, dus nog voor hij de vertaling leverde van Lipsius’ Halleboek, publiceerde hij anoniem zijn eigen Historie vande miraculen die onlancx in grooten getale ghebeurt zyn door die intercessie ende voorbidden van die Heylighe Maget Maria. Op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel by de stadt van Sichen in Brabant. Het werkje verscheen met een approbatie van 28 juni 1604 en een vorstelijk privilegie van 1 juli 1604. Het werd gedrukt en uitgegeven door Rutgeert Velpi191 Ook sporen van leveringen van Lipsiusboekjes in 1660, 1661, 1662, 1680, 1714 en 1728. In 1712 gingen in de kerk van Halle 22 Franse en 184 Nederlandse exemplaren van de hand. In 1745 werden 68 Franse en 47 Nederlandse boekjes verkocht, zie: L. Le Clercq, ‘Het boek van Justus Lipsius over O.-L.-Vrouw van Halle’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 7 (1909), p. 33-36 en 8 (1910), p. 151-155 (8: p. 151-152). In 1702 werden 134 brochures (met mirakelen) verkocht; in 1734 71 Franse en 72 Nederlandse exemplaren, zie: G. Renson, ‘Inkomsten van de St. Martinuskerk en de O.-L.-Vrouwkapel te Halle, in de 18de, begin 19de eeuw’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 77 (1994), p. 359-390 (p. 367 en 382). 192 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-74 en Sch-133; Tournoy, Papy & De Landtsheer, Lipsius en Leuven, p. 259-261. 193 Het werkje verscheen in samenhang met Erycius Puteanus’ Diva Virgo Aspricollis: beneficia ejus & miracvla novissima (1622): Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-74; Tournoy, Papy & De Landtsheer, Lipsius en Leuven, p. 261. 194 Le Clercq, ‘Het boek’, 8: p. 152. Vertaling door Philips Numan: Die Heylighe Maghet van Halle, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-19. Vermelding van de editie van Anthoon-Velpius uit 1643 van La Nostre Dame de Hau, ses bienfaicts, et miracles fidelement recueillis & arrengez en bel ordre (vertaling door Louis du Gardin de Mortaigne): The Romantic Agony […] catalogus, 36 (Brussel, 2008) kavel 1075.

218

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 36. ‘S. Maria de Silva in Monte Acuto prope Sichenum.’ Anoniem kopergravuurtje in: Philips Numan, Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn […] op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel (Brussel: R. Velpius, 1604) – RG 3091 A 28

us te Brussel. Een deel van de oplage verscheen met het uitgeversadres van Joannes Baptista de Zangere te Leuven.195 Numans Historie, door Justus Lipsius gebruikt als één van de belangrijkste bronnen voor zijn Virgo Sichemiensis,196 beleefde nog in datzelfde jaar 1604 een tweede door Rutgeert Velpius gedrukte editie.197 Deze uitgave bevat op het einde van het voorwerk een anoniem kopergravuurtje dat een volle pagina beslaat en het Mariabeeld toont in een stralenkrans onder een baldakijn. Links en rechts van het altaar hangen tegen de muren van de uit steen opgetrokken kapel krukken, prothesen en andere ex voto’s. Op het voorplan bevinden zich Jan Clement, Catharina du Bus en nog een derde Mariavereerder. Onderaan is volgende tekst gegraveerd: ‘S Maria de Silva in Monte Acvto prope Sichenvm.’ 195 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-120 en Sch-121. 196 Lipsius stipte zulks zelf aan. Gerlo, Vervliet & Vertessen, La correspondance de Juste Lipse, p. 228.

197 Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn, door die intercessie ende voorbidden van die H. Maget Maria. Op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel by die Stadt van Sichen in Brabant. Tweede editie, vermeerdert van verscheyden mirakelen (Brussel: R. Velpius, 1604). Niet vermeld bij Bowen. Het boekje bevat [16], 226 en [5] pagina’s; de drukspiegel meet 119 × 67 mm. De illustratie staat op p. [16] van het voorwerk. Exemplaren: PcA en RG 3091 a 28. Zie deel I, afb. 17.

219

deel II – Constanten en verschuivingen Rutgeert Velpius verzorgde nog een andere druk van de Historie die op de titelpagina eveneens de vermelding draagt: ‘Tweede editie.’ Zoals bij de eerste editie drukte hij een aantal exemplaren voor Joannes Baptista de Zangere. Hoewel het titelblad 1604 als jaar van uitgave aangeeft, kwam deze zogeheten tweede editie, blijkens de colofon, pas in 1605 van de pers. De titelpagina van sommige exemplaren op naam van De Zangere vermeldt trouwens dit jaartal.198 In 1606 verscheen bij Rutgeert Velpius andermaal een uitgave van de Historie, nu aangegeven als Derde editie. Vermeerdert van verscheyden schoone mirakelen naer den voorgaenden druck ghebeurt. Pas bij deze derde en (voor zover bekend) laatste Nederlandstalige editie komt Numans naam op het titelblad voor.199 In 1604 drukte Rutgeert Velpius een Franse versie van Numans mirakelboekje. Hij bezorgde tevens herdrukken in 1605, 1606, 1609, 1610 en in 1613 (dit laatste jaar in samenwerking met Hubert Anthoine). In 1605 en 1606 drukte hij van deze Histoire des miracles ook een onbekend aantal exemplaren voor zijn Leuvense collega Joannes Baptista de Zangere. Vanaf 1606 stond Numans naam op de titelbladzijde.200 In 1606 verschenen (zonder Numan te vermelden) een Engelse en een Spaanse vertaling, allebei overgezet vanuit de Franse tekst. De Engelse vertaling was het werk van de priester Robert Chambers, biechtvader van ‘the English Religious Dames in the citie of Bruxelles.’ Zij werd te Antwerpen gedrukt bij Arnold Conings.201 De Spaanse versie, een druk van Rutgeert Velpius, is op 21 november 1605 aan aartshertogin Isabella opgedragen door de vertaler, haar kamerheer en kapelaan Cesar Clemente.202 De titelpagina van de Franse versie vermeldt reeds vanaf de eerste editie in 1604 dat het werk samengesteld is op gezag van de Mechelse aartsbisschop. Een gelijkaardige garantie verschaffen ook de Engelse en Spaanse versies uitgegeven in 1606. Pas op de zogenaamde derde editie (1606) van de Nederlandse tekst, verschijnt de volgende geruststelling: ‘By een vergadert ende beschreuen door meester Philips Nvman, greffier der stadt van Bruessel, vvt laste des Eervveerdichste Heere Aerts bisschop van Mechelen.’ In zijn Voor-reden reageerde Philips Numan op een Nederlandstalig ‘boecxken’ dat, naar hij vermoedde, geschreven en gedrukt was door een Hollandse calvinist en waarin op blasfemerende wijze uitgevaren werd tegen de eer die men te Scherpenheuvel aan de H. Maagd bewees.203 198 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-122 tot Sch-124. De zogeheten tweede editie uit 1604/1605 telt meer bladzijden: [16], 304 en [8] pagina’s. 199 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-125. 200 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-111 tot Sch-118. 201 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-127. 202 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-119; Duerloo & Thomas, Albrecht & Isabella, p. 244245. 203 Het Antwoorde op een valsch leugenactich verhael […] (Leuven: J.B. de Zangere, 1604), met privilegie van 1 juli 1604, reageerde wellicht op dezelfde calvinistisch geïnspireerde publicatie. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-7.

220

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie In het tweede kapittel van zijn Historie attendeert Philips Numan de lezer op een reeks plaatsen in ‘ons Nederlant’ waar Maria, net zoals te Scherpenheuvel, in het bijzonder vereerd wordt en waar door haar toedoen mirakelen zouden zijn geschied. Inzake Brabant vernoemt hij Alsemberg, Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van de Zavel), Laken, Leuven (in de Sint-Pieterskerk), Scheut en Vilvoorde (in het karmelietessenklooster Ten Troost). De heerlijkheid Mechelen is vertegenwoordigd met Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk. In Vlaanderen betreft het Hasselaere (Edelare), Lede en een kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Gratie nabij Rijsel (te Loos). In Henegouwen gaat het om Cambron (in de cisterciënzenabdij),204 Chièvres, Halle en Tongre-Notre-Dame. Artesië is present met Atrecht (la Sainte Chandelle)205 en Sint-Omaars (in een kapel op de Markt, vermoedelijk: Notre-Dame des Miracles).206 Numans ‘boecken van miracule’ waren te koop in een winkeltje dat door de kapelmeesters beheerd werd.207 In de periode 1606-1618 kwamen nog enkele eveneens door Philips Numan in het Nederlands en in het Frans geredigeerde boekjes op de markt met verhalen over recent gebeurde mirakelen. Het eerste van deze reeks, Toe-voechsele vanden mirakelen gheschiedt op Scerpen-heuvel, werd te Brussel gedrukt door Rutgeert Velpius en in 1617 herdrukt door Huybrecht Anthoon. In 1609 verscheen bij Rutgeert Velpius: Deuxiesme partie des miracles de Nostre Dame de Mont-Aigu […].208 In 1613 volgde: Miracles de Nostre Dame, advenuz au MontAigu, […] aprez la derniere edition […] en in 1614 de Nederlandse versie: Mirakelen van Onse Lieve Vrovwe, ghebeurt op Scherpen-heuvel, zedert den lesten boeck daeraff vuytghegheven […] (gedrukt bij Rutgeert Velpius en Huybrecht Anthoon). In 1617, het jaar waarin Philips Numan op 20 februari overleed, drukte Huybrecht Anthoon Ander mirakelen van Onse Lieve Vrovwe op Scherpen-heuvel, gheschiet voor een deel zedert den lesten druck van den jare 1613 […].209 In 1618 legde dezelfde druk204 In 1594 graveerde de Antwerpse plaatsnijder Adriaan Collaert een grote prent voor de eeuwenoude Henegouwse bedevaartplaats Cambron-Casteau. Titel van de prent: Histoire dv miracle fait en l’ image de Nostre Dame de Cambron, l’an 1326, le 8. avril. Kopergravure; formaat: 400 × 275 mm. Exemplaar: PcA. 205 Over deze volgens de legende door Maria bezorgde kaars en de ermee verbonden devotiepraktijken: G. Gazet, Histoire ecclésiastique du Pays-Bas (Arras: G. de la Rivière, 1614), p. 197-203. Exemplaar: RG 2048 A 1. 206 Cornelius Columbanus Vrancx, abt in de Gentse Sint-Pietersabdij, had de meeste van deze bedevaartplaatsen luttele jaren eerder behandeld in zijn Den tweeden cout der nichten, inhoudende veel schoone mirakelen van Maria ghebenedijdt (Gent: G. Manilius, 1601). Beschreven in STCV: nr. 3254209. Voor een overzicht: M. Daem, ‘Mirakelverhalen over huisdieren en veldvruchten’, in: Oostvlaamse Zanten, 72 (1996), p. 71-84 (p. 72). 207 A. Boni, Scherpenheuvel. Basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis (Antwerpen, 1953), p. 48. 208 In 1613 herdrukt samen met Histoire des miracles […]. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-110 en Sch-111. 209 Met den lesten druck van den jare 1613 bedoelde Numan vermoedelijk de uitgave van 1614, voorzien van een approbatie van 15 juli 1613. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-108.

221

deel II – Constanten en verschuivingen ker daarvan nog de Franse versie op de pers: Autres miracles de Nostre Dame au Mont-Aigu […]. Het was ongetwijfeld de bedoeling van de uitgevers om via opeenvolgende zegebulletins Scherpenheuvel voortdurend onder de aandacht te houden en aan te tonen dat wie daar naartoe trok kans maakte op een gebedsverhoring. Ook Numans mirakelboekje uit 1604 bleef niet onopgemerkt in het Noorden. De anonieme auteur van een calvinistisch pamflet dat de draak stak met het geloof in mirakelen, liet er zich zelfs door inspireren. Dat is te merken aan de titel van dit in 1612 te Amsterdam uitgegeven schotschrift: Historie van de wonderlycke mirakelen, die in menichte ghebeurt zijn, ende noch dagelycx ghebeuren, binnen de vermaerde coopstadt Amstelredam: in een plaets ghenaempt het tuchthuys, ghelegen op de heylighewegh.210 Dat Lipsius in 1605 zijn Virgo Sichemiensis publiceerde ondanks het bestaan – sinds 1604 – van Numans publicatie over Scherpenheuvel wijst er overigens eens te meer op dat hij niet hetzelfde publiek beoogde als de Brusselse stadsgriffier. Lipsius wenste vooral gestudeerde, invloedrijke personen ervan te overtuigen dat God, op voorspraak van Maria, op miraculeuze wijze bleef ingrijpen in het leven van mensen. Het valt op dat de eerste invloedrijke publicaties over mariale bedevaartplaatsen die na 1600 verschenen het werk waren van leken: Lipsius en Numan. Verwachtte de geestelijkheid dat dit meer indruk zou maken op de twijfelaars, die zouden inzien dat hier geen mensen aan het woord kwamen die voor hun ‘eigen winkel’ propaganda maakten? Zo was Lipsius een internationaal erkend geleerde die een tijdlang verbonden was aan de (protestantse) universiteit van Leiden maar tot het inzicht was gekomen dat de Roomse leer de juiste was. Op de publicaties van Numan werd zijn openbare ambtelijke functie uitdrukkelijk vermeld, denkbaar als waarborg van betrouwbaarheid. Gezien de animositeit rond de mirakelenkwestie, hoeft het ons niet te verwonderen dat we geregeld het devote Scherpenheuvelboekje in oude verzamelbanden aantreffen samen met een door Philips Numan uit het Spaans vertaald traktaatje over de leer der mirakelen van de franciscaan Andreas de Soto, biechtvader van aartshertogin Isabella.211 Numans vertaling verscheen in 1613 te Brussel als een gemeenschappelijke uitgave van Rutgeert Velpius en Huybrecht Anthoon: Deux dialogues traitans de la doctrine & matiere des miracles: ausquelz sont expliquez & eclaircyz doctement plusieurs doubtes & curieuses demandes sur ce subiect.212 In zijn opdracht aan het Brusselse stadsbestuur vertelt Philips Numan dat hij het Spaanse aan Isabella opgedragen traktaatje in handen had gekregen tijdens het persklaar maken van het vervolg op zijn mirakelboek. Oordelend dat Andreas de Soto’s tekst verdiende om gepubliceerd te worden (‘soit pour estre leu à part, ou estre ioint aux 210 Wingens, Over de grens, p. 29 en 289. 211 Voor een titelbeschrijving van de Spaanse tekst (Brussel: R. Velpius en H. Anthoon, 1612), zie: Peeters-Fontainas, Bibliographie, deel 2, p. 637 (nr. 1232). 212 BCNI, nr. 5953. De approbaties dateren van 27 oktober 1612 en 29 oktober 1612. Voor exemplaren in verzamelbanden, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-109, Sch-111 en Sch-126.

222

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie miracles de Nostre Dame, comme matiere correspondante’) had hij die in het Frans overgezet. Hij koos voor die taal ‘pour servir à plusieurs, principalement en ceste ville, ou il y a telle diversité de nations.’ Als overtuigd voorstander van zijn moedertaal, voegde hij daar onmiddellijk aan toe er eerlang een versie ‘en nostre langue Flamende ou Thioise’ van te willen leveren.213 In 1614 kwam, eveneens bij Velpius en Anthoon, Numans Nederlandse vertaling ook effectief van de pers: Twee t’samensprekingen behandelende de leeringe ende materie vanden mirakelen […].214 Groot succes kende dit apologetisch geïnspireerde traktaatje echter niet; het werd nooit herdrukt. De inhoud ervan was dan ook geen aantrekkelijk leesvoer voor niet al te geletterde bedevaarders. Deze groep mensen was veeleer geïnteresseerd in mooie en hoopgevende verhalen over wonderbaarlijke gebeurtenissen die men aan de tussenkomst van God en Zijn heiligen kon toeschrijven. Pastoor Laurentius van Beneden over Onze-Lieve-Vrouw van Laken De oratoriaan Laurentius van Beneden, licentiaat in de Beide Rechten en pastoor van de op wandelafstand van de hofstad Brussel gelegen Lakense Onze-Lieve-Vrouwekerk, verwierf op 17 december 1621 een vorstelijk privilege dat hem toestond zijn boek, getiteld De bloedighe compassie vande bedrvckte Moeder Godts Maria, te laten drukken en verkopen door een gezworen boekdrukker van zijn keuze en dat tevens aan gelijk welke andere boekdrukker of -verkoper verbood het werk na te drukken gedurende een periode van zes jaar. Het duurde nog tot in 1623 vooraleer De bloedighe compassie effectief van de pers kwam.215 Het tweedelige boek werd gedrukt door Huybrecht Anthoon, ‘gesworen drucker vanden Hove’, met een kerkelijke goedkeuring van 8 mei 1623. In zijn opdracht – in het Spaans en in het Nederlands – aan aartshertogin Isabella beklemtoonde Laurentius van Beneden dat het, gezien het spottende misprijzen dat de ketters ten aanzien van Maria aan de dag legden, meer dan ooit nodig was om de deugden en de invloed van de H. Maagd in het licht te stellen. Als beheerder van een door Isabella en haar overleden echtgenoot gefrequenteerde en begunstigde bedevaartkerk voelde hij zich daartoe in het bijzonder geroepen. Uit het Aenden godtvrvchtighen leser blijkt dat hij zijn boek niet enkel als een devoot leesboek opvatte maar ook als een compendium waarin priesters stof voor predicaties konden vinden: ‘uytghelesen materien dienende om op eenighe sondaeghen ende feestdaghen des iaers ghelesen oft ghepredickt te worden.’ De hoofdstukken XVII tot XLIII (pagina’s 355-449) van het tweede deel van De bloedighe compassie besteedde hij volledig aan de Historie vande kercke van Christvs selver geweydt, beeldt, draet, eere ende verheffinghe, machtighe ende wonderlycke 213 W. De Vreese, ‘Numan (Philippe)’, in: Biographie Nationale, 28 delen (Brussel, 1899), deel 16, kol. 4-6. 214 BCNI, nr. 6080. Vermeldingen van exemplaren in verzamelbanden: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-108, Sch-125, Sch-128, Sch-130 en Sch-131. 215 BCNI, nr. 7162. Beschreven in STCV: nr. 3117384.

223

deel II – Constanten en verschuivingen wercken vande soete Moeder Godts te Laken. Weldoordacht lanceerde de auteur in deze titel enkele trefwoorden die, refererend aan de legendarische bouwgeschiedenis van zijn kerk, van aard waren om de aandacht van de lezer te prikkelen. Vooraleer de Lakense historie aan te snijden had hij in kapittel XV (pagina’s 338-340) reeds de aandacht getrokken op de meest befaamde miraculeuze Mariaoorden uit de Nederlanden. De desbetreffende tekst blijkt grotendeels overgenomen uit het mirakelboekje van Philips Numan, waarnaar hij trouwens verwees toen hij in verband met Scherpenheuvel vermeldde dat ‘daer een seer schoon boecxken af geschreven is, int iaer sesthien hondert ende vier.’ Zelf voegde hij aan Numans overzicht slechts één mariale bedevaartplaats toe: Stokkel.216 In 1624 kwam de tekst van de Historie vande kercke […] te Laken opnieuw van de pers bij Huybrecht Anthoon, nu evenwel als een apart boekje. Laurentius van Beneden, overtuigd van het strategische belang van netwerkvorming, droeg dit drukje op aan het stadsbestuur van Brussel.217 Het boekje bleef niet onopgemerkt. Al in 1626 verwees Arnoldus de Raisse in zijn Ad natales Sanctorum Belgii naar Van Benedens in idiomate flandrico uitgegeven Lakense geschiedenis.218 In 1630 drukte de weduwe van Huybrecht Anthoon een grondig gewijzigde uitgave van deze Historie, door Laurentius van Beneden nu voorzien van een dedicatie aan gravin Maria Emanuel Capata, een hofdame van Isabella.219 De Spaanse vertaling van zijn werkje, in 1635 gedrukt bij Godefridus Schoevaerts te Brussel en vooral voor de hofkringen bestemd, droeg Laurentius van Beneden op aan niemand minder dan de gouverneur-generaal, de kardinaal-infant Ferdinand van Oostenrijk.220 Wie graag Latijn las, kon vanaf 1647 beschikken over een in die taal gestelde geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Laken: Laca Bruxellense suburbanum cultu ac prodigiis Deiparae, a Normannorum temporibus […] (Brussel, Govaerdt Schoevaerdts), geschreven door de oratoriaan Joannes Antonius à Gurnez, een (volgens de norbertijn Gerardus van Herdegom) doctus & zelosus Dei-parae Virginis encomiastes.221 Ondertussen had Laurentius van Beneden in 1627 bij Huybrecht Anthoon tevens een nieuw Mariatraktaat gepubliceerd waarin hij weerom propaganda maakte voor de

216 Over de Mariacultus te Stokkel: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 166 en 327-329. 217 Dedicatie gedateerd 20 juni 1624. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-4. 218 De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii, f. 61. Zie over het werk van L. van Beneden ook: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 205 en 314. 219 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-5. Over de gewijzigde inhoud van het boekje: A. Bousse, ‘De Onze Lieve-Vrouwe-kerk van Laken’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 209214 (p. 210). 220 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-3. 221 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-1. Citaat in: G. van Herdegom, Diva Virgo candida, candidi ordinis praemonstratensis mater tvtelaris et domina, tribvs libris distincta (Brussel: M. de Bossuyt, 1650), p. 133. Beschreven in STCV: nr. 6857892.

224

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 37. Laken. Inzegening van de kerk van Laken door de Zaligmaker. Ingekleurde burijngravure door Cornelis Galle (91 × 66 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Laken, 1a

Lakense devotie: Het aldersoetste moederschap der Heylighe Maghet Marie, tot alle menschen: met haer heylich, ende alderoutste broederschap tot Laeken.222 Tegenover de eerste pagina van kapittel XVII is in exemplaren van De bloedighe compassie uit 1623 een anonieme gravure ingelast, gedrukt met een plaat die mogelijk ook gebruikt werd voor losse prenten. Links zien we een kerkinterieur uitgebeeld, terwijl Jezus Christus, vergezeld van Maria en enkele engelen, de kerk van Laken eigenhandig inzegent. Onderaan staat volgende toelichting: Hier wort de Kercke te Laken gemact naer Godts maete seer wel gewrackt Hier wyt oock Christvs de Kerck voorwaer ende oock mede den Hooghen avtaer. Op het andere gedeelte van de gravure staan enkele bedevaarders op het punt het kerkgebouw binnen te gaan. Achter een tafel bevindt zich een persoon (wellicht een 222 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-2.

225

deel II – Constanten en verschuivingen kerkbediende) die kostbare geschenken in ontvangst lijkt te nemen. Via de poortopening is een blik gegund op het Mariabeeld dat, gehuld in een Spaanse mantel, op een altaar opgesteld staat. Hier luidt het bijschrift: Hier comen de pelgrims vvt alle landen om te doen hvn offeranden en worden van veel sickten genesen door Godts moeder reyn vvtgelesen. Voor Onze-Lieve-Vrouw van Laken graveerde de Antwerpenaar Petrus Clouwet (meester in 1645 en overleden in 1670) een prentje dat de legendarische inzegening van de bedevaartkerk voorstelt. Clouwets koperplaatje is achteraf (in 1694 of iets later) gebruikt voor het frontispice bij het boekje van Quentin Hennin: Oorsprongh van de kercke van Laken (Brussel, Egidius Dams, s.a.).223 Dezelfde voorstelling als bij Clouwet vinden we, in kleiner formaat, terug bij een mogelijk iets ouder sanctje, gesigneerd: ‘C. Galle.’224

2.5. In de bres voor bedevaartplaatsen in de frontlinie In de eerste helft van de zeventiende eeuw schreven verscheidene geestelijken uit het grensgebied met het opstandige Noorden boekjes over mirakelen die daar op voorspraak van Maria zouden hebben plaatsgevonden. Voor sommige van die cultusplaatsen kwam religieuze drukgrafiek beschikbaar. Oirschot Petrus van Vladeracken (Vladeraccus), pastoor in het Noord-Brabantse Oirschot, noteerde een reeks mirakelen toegeschreven aan Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Eik, een madonna die vermoedelijk sinds de vroege vijftiende eeuw in een kapel op het grondgebied van zijn parochie vereerd werd. In 1612 bundelde hij zijn notities tot een boekje. Ondanks de kerkelijke goedkeuring door de deken van ’s-Hertogenbosch is het uiteindelijk echter nooit verschenen. Om welke reden, is niet bekend; ‘nescio […] quâ de causâ, lucem publicam hactenus non aspexerit’, zo schreef Augustinus Wichmans twee decennia later.225 Wel publiceerde de Antwerpse graveur en prentenuitgever Guillaume Collaert omstreeks 1660 een mooie wandprent met een

223 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-8 (met afbeelding). 224 F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor plaatsgebonden devoties, 1600-1850, 2 delen (Antwerpen, 2001-2002), afdeling Laken, nr. 1. Daar we niet weten of deze signatuur Cornelis Galle I, II of III betreft, kunnen we enkel stellen dat het koperplaatje gesneden werd vóór 1679. 225 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 420; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 660-662.

226

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Eik.226 In de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw gaven Joannes Baptist vanden Sande en Jacobus de Man, eveneens uit Antwerpen, kleine prentjes uit voor deze mariale bedevaartplaats.227 Ommel In 1612 verscheen te ’s-Hertogenbosch bij Jan II Scheffer het Cort verhael van die myrakelen die welcke in dese voorleden jaeren, door die intercessie ende voorbidden der heyliger Maghet ende Moeder Godts Maria zijn gheschiet in der capellen van Omel, daer langhen tijt die memorie des selfs Moeder Godts is gheweest […], een tekst van de franciscaan Theodorus van den Zeylberch, rector van het klooster Mariaschoot te Ommel, persklaar gemaakt door de priester Henricus van der Weyden.228 Jacobus van den Boomen, een goede vriend van kanunnik Augustinus Wichmans, zorgde in 1631 voor een vermeerderde uitgave, gedrukt door Guilliam Verdussen te Antwerpen.229 Dit was niet het eerste werkje dat over Onze-Lieve-Vrouw van Ommel verscheen. Reeds in 1607 kwam een boekje over dat onderwerp bij Gerardus Rivius te Leuven van de pers: Historia miraculosae imaginis D. Virginis in Omel. Veraciter complectens inventionem imaginis, erectionem conventus sororum tertiae regulae S. Francisci, constructionem sacelli, et signa ibidem per intercessionem Beatissimae Virginis edita. Expressa carmine numerali, includente inprimis annum 1598 quo fere scriptum est, deinde miraculorum, eum nempe quolibet contigit.230 Opgesteld door Gerardus Jacobs (Jacobi), pastoor te Someren en landdeken van Helmond, beschreef het door middel van Latijnse chronogrammen in dichtvorm een reeks mirakelen. Het is duidelijk dat de auteur met deze gekunstelde en bovendien in het Latijn gestelde tekst 226 G. Rooijakkers, Rituele repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen, 1994), p. 588 (afbeelding); Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 662-664 en 667 (met afbeelding). 227 A.K.L. Thijs, ‘Antwerpse “sanctjes”. Heiligenprentjes voor Noordbrabantse bedevaartplaatsen (17e-18e eeuw)’, in: L.C.M.B. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 108-111 (p. 110). 228 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 198 en 391; J.A.F. Kronenburg, Maria’s heerlijkheid in Nederland, 8 delen, (Amsterdam, 1904-1914), deel 6, p. 341; BCNI, nr. 5859; E.A.B.J. ten Brink, ‘Bossche drukken 1600-1629. Een bijdrage tot de Noordnederlandse bibliografie. II’, in: Varia historica Brabantica, 3 (1969), p. 133-185 (p. 151) (nr. 215); Wingens, Over de grens, p. 37 en 297. 229 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 163-164, 198, 395 en 902; BCNI, nr. 8425. Beschreven in STCV: nr. 12922370. Wingens, Over de grens, p. 297; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 685 (reproductie van het titelblad) en 691. 230 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 198 en 394-395; J.F. Foppens, Bibliotheca Belgica, 2 delen (Brussel, 1739), deel 1, p. 351; Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, deel 6, p. 341. Door inkorting ontstonden afwijkende titelopgaven: BCNI, nr. 5255 en [J.N. Paquot], Mémoires pour servir à l’ histoire littéraire des dix-sept provinces des Pays-Bas, de la principauté de Liège, et de quelques contrées voisines, 18 delen (Leuven, 1763-1770), deel 10, p. 130-131.

227

deel II – Constanten en verschuivingen geen ruim bedevaarderspubliek beoogde. Jacobus de Man gaf niet enkel voor Oirschot maar ook voor Ommel een bedevaartprentje uit.231 Aarle-Rixtel In 1613 voerde de pastoor van Helmond, Joannes Bueckelius, in opdracht van de bisschop van ’s-Hertogenbosch, Gisbertus Masius, in het Noord-Brabantse AarleRixtel een onderzoek naar de ontstaanslegende van Onze-Lieve-Vrouw in het Zand en naar de mirakelen die men aan de cultus rond dat beeld toeschreef. Reeds eerder had bisschop Masius aan de revitalisering van deze alleszins reeds in 1480 bestaande Mariacultus bijgedragen door in 1598 een jaarlijkse ommegang in het leven te roepen. In 1614 publiceerde Bueckelius zijn onderzoeksresultaten bij Antonius Scheffer te ’s-Hertogenbosch in een fraai uitgegeven boekje: Historien ende mirakelen gheschiet tot Aerlen by Helmont door het aenroepen van Ons L. Vrou met schoone disputatien.232 Hulst Nadat licentiaat in de theologie Leodegarius Cardon in 1622 te Hulst als pastoor en landdeken in functie was getreden, ontdekte hij daar sporen van een eertijds florerende cultus rond het beeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Eecken.233 In opdracht van de Gentse bisschop Antonius Triest, die hij daarover had geïnformeerd, bouwde hij de in 1578 verwoeste bedevaartkapel opnieuw op. Om zoveel mogelijk mensen naar Ter Eecken te doen pelgrimeren, publiceerde hij in 1624 bij Jan vanden Kerchove te Gent de door hem verzamelde getuigenissen over wonderbare genezingen: Aenteickeninghe vande oude devotie inde capelle van Onse Lieve Vrouwe ter Eecken by Hulst midtsgaders vande wonderlijcke ende sonderlinghe behulpsaemheydt by de voorseyde H. Moeder Godts Maria aen veel menschen aldaer ghedaen in ’t ghenesen van veel siecken etc., opgedragen aan bisschop Triest en voorzien van een kerkelijke goedkeuring van 19 mei 1624. Blijkens rekeningen uit 1626-1627 en 1642-1645 waren in de kapel (waar vanaf 10 juni 1624 tevens een Broederschap van de H. Jozef gevestigd was) allerlei devotionalia te verkrijgen: ‘rynghen, boecxkens, roosenhoeykens, beeldekens en medailjen van Sent Joseph.’ Met ‘boecxkens’ bedoelde men het werkje van pastoor-deken Cardon. De ‘beeldekens’ kunnen zowel insignes als devotieprentjes geweest zijn.234 231 Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 110. 232 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 199 en 398; Ten Brink, Bossche drukken, p. 156-157 (nr. 228); Wingens, Over de grens, p. 42; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 53-54 en 57. 233 In 1611 had Cardon, toen pastoor te Assenede, getuigenissen verzameld over de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe te Ertvelde, maar dat leidde niet tot een publicatie. [T. Ingels], Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe, parochie Ertvelde. Broederschap van den doodstryd […] (Brussel, 1858), p. 14-24. 234 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 1, p. 493-501; Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 21-22 (nr. 763); BCNI, nr. 7342. Beschreven in STCV: nr. 3257394. W. Giraldo, Dui-

228

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie Inzake Hulst is een devotieprentje voorhanden uit de periode 1596-1645 toen deze vestingstad in katholieke handen was. Onderaan staat een panoramisch zicht op de stad en haar omgeving. Daarboven zien we de beschermheiligen van Hulst, Maria en de H. Willibrordus. Naar alle waarschijnlijkheid heeft deze gravure echter geen betrekking op Onze-Lieve-Vrouw ter Eecken. De tekst verwijst alleszins niet naar die cultus. Hij beperkt zich tot: S Dei Genitrix cum S Willebrordo, Hulstanae ditionis Apostolo, et Patrono.235 Maastricht In 1632 besteedde Augustinus Wichmans in zijn Brabantia Mariana uitvoerig aandacht aan de Mariadevotie in de minderbroederskerk van de datzelfde jaar door Frederik Hendrik van Nassau veroverde stad Maastricht.236 Dat hij Maastricht opnam in een boek over Brabantse Mariadevoties is te verklaren door het feit dat deze stad sedert 1274 onder het zogeheten twee-herige bestuur stond van de hertog van Brabant (vanaf 1632: de Staten-Generaal) en van de Luikse prinsbisschop.237 Kanunnik Wichmans baseerde zich op het in 1609 bij Jan I Moretus gedrukte boek van de minderbroeder Henricus Sedulius: Diva Virgo Mosae-Traiectensis. De civitate Mosae-Trajectensi, & Divae Virginis imagine. De sacrarum imaginum antiquitate, usu & fructu, ad sensum Ecclesiae. De supplicationibus sive processionibus ecclesiasticis, & nonnullis aliis ritibus priscis ac novis. Admiranda à Divae Virginis imaginibus superioris aetatis. A Divâ Traiectensi miracula aevi nostri, ex fide scripta. Van dit leerstellig opgevat werk dat zich niet tot de Maastrichtse geschiedenis beperkte, drukte in 1612 Jan Maes te Leuven een geamendeerde vertaling, geredigeerd door Sedulius’ ordebroeder Cornelis Thielmans.238 Een gravure van de Luikenaar Joannes Waldor (Valdor) met een voorstelling van het Mariabeeld werd in 1609 aan de gouverneur van de stad opgedragen door zend jaar mirakels in Vlaanderen: een volkskundige benadering (Brugge, 1995), p. 144. De verwijzing naar een editie uit 1614 (BCNI, nr. 5994) berust op foutieve informatie (mogelijk een drukfout) afkomstig van Foppens, Bibliotheca Belgica, deel 2, p. 814. 235 Formaat: 72 × 54 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 464. J. Adriaanse, ‘Een oud gedenkplaatje’, in: Jaarboek Oudheidkundige kring ‘De Vier Ambachten’ Hulst (1932), p. 55-57 (met afbeelding). 236 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 520-529. 237 J. Geurts, ‘Maastricht ten tijde van de Reformatie’, in: Noordgouw, 19-20 (1979-1983), p. 279311 (p. 282-290). 238 F. Gistelinck, Bibliotheca Mariana Lovaniensis. Catalogus (Leuven, 1997), p. 216 (nr. 1484). Beschreven in STCV: nr. 6624617. BCNI, nr. 5506. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 524; S. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l’Observance de St-François en Belgique et dans les Pays-Bas (Antwerpen, [1885]), p. 135-136 en 160; Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, deel 6, p. 297 en 309-310; T.J. van Rensch, A.M. Koldeweij, R.M. de la Haye & M.L. de Kreek, Broederschappen in Maastricht 1400-1850. Hemelse trektochten (Maastricht, 1990), p. 14 (afbeelding). De vertaling, uitgegeven bij Jan Maes te Leuven, wordt beschreven in STCV: nr. 3140099.

229

deel II – Constanten en verschuivingen de gardiaan van de minderbroeders te Maastricht.239 Reeds langer verspreidden de minderbroeders te Maastricht prenten onder de bedevaarders. Daarbij ging het echter om een massaproduct, vermits er in 1607 op één jaar tijd liefst 17.000 exemplaren van de hand gingen. Dat Wichmans dit cijfer expliciet vermeldde in 1632, toont aan dat zulke hoge oplagen best wel uitzonderlijk waren.240 In 1633 bezaten de minderbroeders – sinds wanneer is niet bekend – twee metalen en twee houten drukvormen voor Mariaprenten. De houten vormen gebruikten zij zelf. Het drukken van de duurdere kopergravures gebeurde bij de Maastrichtse kruisheren. Zo waren er prenten ter beschikking voor ieders beurs.241 Roermond Nadat de kapel in ’t Zand te Roermond in het Gelderse Overkwartier (in het raam van krijgsverrichtingen afgebroken) in 1610-1613 heropgebouwd was, konden Mariavereerders daar vanaf 1614 ‘vendelkens’ bekomen. In 1632 werd Roermond door Frederik Hendrik veroverd, maar vijf jaar later kwam de stad alweer in Spaanse handen. Blijkbaar kende het vaantje een ruime afzet, want in 1643 bleek er behoefte aan een gloednieuwe editie en werd een tekening besteld van de kapel ‘om eenen patroon om vaentjes te doen drucken mit dat bildtjen boven die deur van de capelle.’242

239 B. Verbeek, De geschiedenis van de Sterre der Zee te Maastricht tot 1804 (’s-Hertogenbosch, 1937), p. 29-30. 240 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 112 en 162. 241 Verbeek, De geschiedenis, p. 27 en 29-30; [J. Goessen], Maastricht en zijn santjes (s.l., [1983]), p. 37. 242 Sinninghe, Over volkskunst, p. 96-97; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 749.

230

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden De productie van vaantjes en prenten voor mariale devoties was niet zozeer contrareformatorisch geïnspireerd maar wou veeleer aansluiten bij de middeleeuwse traditie inzake Mariaverering en heiligenverering. Dat is trouwens ook het geval bij de kruisverering (cfr. de vaantjes voor Hoboken).

3.1.

Vaantjes voor Mariacultussen in parochiekerken

Aarschot In verscheidene Brabantse mariale bedevaartplaatsen ontmoeten we in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw voor het eerst vaantjes. Of het telkens om geheel nieuwe initiatieven ging, is bij gebrek aan voldoende informatie niet met zekerheid uit te maken. In de late vijftiende en vroege zestiende eeuw waren bedevaartinsignes in omloop die het Mariabeeld voorstelden dat men in de collegiale Onze-Lieve-Vrouwkerk van Aarschot vereerde.243 Omstreeks 1605 werd voor die cultus een dubbelzijdig vaantje in koper gegraveerd.244 Op de voorkant staat een Mariabeeld afgebeeld onder een renaissancetroon. Bovenaan is Aarschot schematisch weergegeven. Links zien we enkele Mariavereerders, onder wie vermoedelijk Charles Philip de Croy. Op de keerzijde bevinden zich twee wapenschilden in verband met het adellijke geslacht de Croy dat van in de vijftiende eeuw de heerlijkheid Aarschot in bezit had. In een cartouche lezen we een aanroeping die (geheel in overeenstemming met de geldende theologische opvatting) Maria’s bemiddelende rol benadrukt: Lof sij v Maria reijn bloeme ghepresen Suijuer maeght en mo[e]der van godt verheuen Wilt ons pelgherims voersprackersse wesen Bij vwen soon Iesum dat hij ons wil gheuen Hier peijs en vre en namaels deewich leuen. Of dit Aarschotse vaantje, waarvan men de koperplaten in de twintigste eeuw nog ten behoeve van verzamelaars afgedrukt heeft, lange tijd verspreid werd, is niet be243 H.J.E. van Beuningen, F. Jurion & M. De Waha, ‘Over pelgrimstochten naar Aarschot en daarop betrekking hebbende insignes’, in: Het oude Land van Aarschot, 2 (1987), p. 115-136; Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 208. 244 Van Heurck, Les drapelets, p. 2-4 (met afbeeldingen); J. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes van voor 1850 (Langemark, 1963), p. 24-26 (met afbeeldingen). Voor de datering van het vaantje: L. Liekens, Geschiedenis van het oude graafschap, van de stad en de parochie, den lande en hertogdomme van Aarschot, 6 delen (Beerzel, 1994), deel 2, p. 805.

231

deel II – Constanten en verschuivingen kend. Wel weten we dat de stad Aarschot in de loop der jaren, mede ten gevolge van de concurrentie vanuit Scherpenheuvel, veel van haar betekenis als bedevaartplaats inboette. Augustinus Wichmans, die in 1629 de parochiekerk van Aarschot bezocht, vernam er dat veel gelovigen het mirakelbeeld op de plechtige bedevaartdag (de zondag na Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart) kwamen vereren.245 Een eeuw later leefde er echter nog slechts een vage herinnering aan de peregrinorum concursus die men daar ooit gekend had.246 Lede en Nazareth Te Lede waar, blijkens het decanaal verslag uit 1600, gelovigen uit de meest afgelegen regio’s toestroomden, nam het kerkbestuur in 1617 de draad met het verleden weer op en schafte het zich vaantjes aan.247 Het richtte zich daartoe tot Jan Arijs, wellicht te identificeren met de reeds eerder geciteerde en besproken Antwerpenaar Jan Oris. Datzelfde jaar liet het de vormen voor de medailles verdiepen.248 In 1634 bestelde het ‘pampure vaentkens’ bij Jan Reaels. De eerstvolgende aanwijzing dateert pas van 1685. Toen richtte de kerkelijke overheid zich tot de Antwerpse prentenuitgever Jacobus de Man voor de levering van vaantjes.249 Het kerkbestuur van het drukbezochte Oost-Vlaamse Mariaoord Nazareth waar al in het midden van de zestiende eeuw vaantjes te verkrijgen waren, liet in 1636 twee drukplaten voor vaantjes vervaardigen, een in hout en een in koper. In het totaal werd toen 13 pond 10 schellingen [Vlaams] betaald voor de twee drukvormen, voor 1000 afdrukken, voor het ‘afteekenen vande kercke ende kerckhof met de beelde van Onse Lieve Vrauwen’ en voor twee matrijzen om zilveren medailles te slaan. Later, waarschijnlijk in de vroege achttiende eeuw, werd een nieuwe koperplaat gegraveerd. Daarvan zijn in de twintigste eeuw nog afdrukken gemaakt ten behoeve van verzamelaars.250 Lede en Nazareth zijn (wanneer we de Ieperse Tuindagprocessievaantjes even buiten beschouwing laten, cfr. infra) de enige mariale bedevaartplaatsen waarvan we weten dat daar zowel vóór als na 1585 kortere of langere tijd vaantjes beschikbaar waren. Dat we niet méér zulke gevallen kennen, is deels een gevolg van de enorme lacunes in het bronnenmateriaal. Toch mogen we ook aannemen dat de gewoonte 245 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 499. 246 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 242. Over de tanende belangstelling voor deze verering, zie: J. Van Brabant, ‘De Mariavereering te Aarschot’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 21 (1938), p. 345-358 (p. 349). 247 J. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1550 en 1621 (Aalst, 1961), p. 70. 248 De Potter & Broeckaert, Aalst: Lede, p. 56. 249 De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 87. 250 Van Heurck, Les drapelets, p. 335-336 en 339-340 (met afbeelding). Citaat: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 236.

232

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden om Mariavaantjes te verspreiden in de zeventiende eeuw mettertijd een zekere uitbreiding kende, in de eerste plaats maar niet uitsluitend in Mariaoorden die reeds op een lange geschiedenis konden bogen. Edegem Jan Oris uit Antwerpen leverde in 1608 aan het kerkbestuur van Edegem voor 19 stuiver ‘pampiere vaenckens van Onse Lieve Vrouwe’ en voor 18 stuiver zes dozijn loden ‘hertekens van Ons Lieve Vrouw.’251 Onze-Lieve-Vrouw Tielt In Onze-Lieve-Vrouw Tielt (Tielt-Winge), een parochie die tot omstreeks 1700 door reguliere kanunniken van de Leuvense Sint-Gertrudisabdij werd bediend, konden de bedevaarders zeker vanaf 1640 bedevaartvaantjes bekomen. De slechts onvolledig bewaard gebleven rekeningen vermelden ook nog vaantjes in 1647, 1654, 1657 en 1661. In 1640 blijkt het kerkbestuur tevens insignes te verspreiden, vermits het dat jaar een hoeveelheid tin aankocht ‘waer van de kercke beeldekens syn gegoeten.’252 Er bestonden ooit plannen voor een bedevaartboekje. Pastoor Petrus Spijskens bundelde omstreeks 1620 een reeks wonderverhalen die hij vanaf zijn aantreden in 1596 tot ongeveer 1612 verzameld had ten behoeve van een mirakelboekje, maar tot een uitgave kwam het uiteindelijk niet.253 Vlaanderen Ook in Vlaanderen ontstonden nieuwe initiatieven. Te Meetkerke (Zuienkerke) blijkt men in 1615 vaantjes te verspreiden in het raam van de Mariaommegang.254 In het drukbezochte Bollezele (kasselrij Cassel) waren in 1643-1644 (naast insignes) vaantjes te bekomen. Franchois Vuyst uit Sint-Winoksbergen zorgde daar in 1653 voor 1000 exemplaren.255 De Brugse drukker Guillaume de Neve leverde in 1648 200 en in 1654 350 vaantjes voor de viering van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart te 251 Tevens bezorgde hij er zes dozijn Sint-Antoniusinsignes. Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 381. Citaten bij: P.D. Kuyl, Notice historique sur la paroisse de Buyseghem aujourd’ hui Edegem près d’Anvers (Leuven, 1869), p. 45. 252 E. Vandewoude, ‘De mirakelboeken van O.-L.-Vrouwekerk en de bedevaart te Tielt’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 33 (1950), p. 149-156 (p. 154-155); Vandewoude, O.L.V. Tielt, p. 23-24, 29-31, 37-38 en 40-41; Van Heurck, Les drapelets, p. 426-427; Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 95-96. 253 Vandewoude, O.L.V. Tielt, p. 21, 23, 26, 30 en 36-38. De bewering van Wichmans als zou het handschrift verloren zijn gegaan toen de dorpskerk bij krijgsverrichtingen in brand werd gestoken, blijkt onjuist: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 501-502. 254 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 48. 255 A. Lowyck, ‘Vestelkens IV en bedevaartoorden in de Westhoek’, in: Ons Heem, 21 (1967), p. 19-20; Van Heurck, Les drapelets, p. 499. Over deze minstens tot in de vroege vijftiende eeuw teruggaande cultus: Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 182-183.

233

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 38. Beveren-aan-de-IJzer, bedevaartvaantje voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw. Burijngravure door Guillaume I du Tielt (117 × 214 mm) – PCD

Mariakerke in de dekenij Oudenburg.256 Van graveur Guillaume I du Tielt (overleden in 1653) zijn Mariavaantjes bekend voor Beveren-aan-de-IJzer (Alveringem), Brielen (Ieper), Dadizele (Moorslede) en Emelgem (Izegem).257 Het vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan te Poperinge werd vermoedelijk eveneens door hem gegraveerd. Het is echter niet geheel uitgesloten dat zijn zoon Guillaume II du Tielt het sneed.258 Dadizele Het vaantje voor Dadizele verwijst met de uitbeelding van twee ossen naar de miraculeuze oorsprong van de bedevaartkerk.259 Op ingeving van de H. Maagd zou een kluizenaar aan een rijkaard van wie twee zwarte ossen verloren waren bevel hebben gegeven een Mariakapel te bouwen op de plaats waar hij in een nabijgelegen bos twee witte ossen van dezelfde grootte zou aantreffen. Nadat de kapel voltooid was, zou 256 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 257 Van Heurck, Les drapelets, p. 52, 81, 121, 376 en 480-483; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 15-16, 19, 27, 41, 55 en 60. Du Tielts vaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans en van de Scapulier zijn confrérievaantjes, zie: Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 39-40. Over het vroegzeventiende-eeuwse Mariabeeld op het vaantje voor Beveren, zie: N. Huyghebaert, ‘O.L. Vrouw van Roesbrugge en O.L. Vrouw van Beveren’, in: Biekorf, 79 (1979), p. 323-331 (p. 328-330). 258 J. Opdedrinck, Het mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw vereerd in Sint Janskerk te Poperinghe (Brugge, 1899), p. 26. 259 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 19.

234

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden die door Maria zelf gewijd zijn en omringd met een zijden draad. Du Tielts vaantje voor Dadizele dateert mogelijk van omstreeks 1619. Dat jaar verscheen immers de eerste editie van het Dadizeelse mirakelboekje (met approbatie uit 1618). Zij kwam tot stand op initiatief van de plaatselijke heer, Martin de Croix, in het raam van diens (succesrijke) poging om deze middeleeuwse maar door de godsdiensttroebelen zwaar beproefde West-Vlaamse Mariadevotie te doen herleven. De tekst berust op een vijftiende-eeuws handschrift dat, met het oog op de publicatie, in opdracht van de bisschop van Ieper onderzocht was door twee kanunniken, Guillaume Zylof en Lodewijk de Huvettere.260 Het boekje beleefde pas in 1670 een tweede editie. Daarna kwamen nog (herwerkte) uitgaven van het Kort begryp van de historie en de mirakelen van Onze Lieve Vrouwe van Dadizeele op de markt in 1729, 1763, omstreeks 1784 en in 1815, 1820, 1837 en 1845. In 1961 verscheen de twintigste uitgave.261 Ieper Tijdens de zeventiende eeuw werden in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Tuine, zoals voorheen, processievaantjes verspreid. In de periode 1613-1630 zien we de stedelijke overheid geregeld betalingen doen aan graveur Guillaume I du Tielt voor geleverde ‘banierkens’ of ‘thuundach vantkens.’262 In 1610 publiceerde Adriaen van Scrieck (Scrieckius), schepen van Ieper, zijn Den oorspronck ende cause vande jaerlicxsche feeste der stede van Ipre ghenaemt den Tuyndach […] (Ieper, Franciscus Bellet). Eén jaar daarvoor was het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine, sedert 1578 veilig weggeborgen, voor het eerst weer in de Tuindagprocessie meegedragen. Het stadsbestuur (dat in de Tuindagviering een constituerend element zag van de lokale stedelijke identiteit) droeg financieel bij aan de uitgave van Scrieckius’ werkje. Aan Guillaume du Tielt betaalde het 540 pond parisis voor het graveren van de illustraties en aan de auteur (die zijn werkje aan het stedelijk bestuur opdroeg) schonk het 100 pond parisis. In de eerste plaats voor de lokale bevolking bestemd, heeft dit boekje allicht ook mensen aangesproken die ter gelegenheid van de processie naar Ieper pelgrimeerden. Het werd nog in 1686 evenals in het jubileumjaar 1733 herdrukt.263

260 De approbatie dateert van 1618. A.M. Coulon, Histoire de Dadizeele et de sa statue miraculeuse de la Bienheureuse Vierge Marie (Brugge, 1889), p. 117 en 121-122; F. de Potter, Vlaamsche bibliographie (Gent, 1893), p. 38. 261 [L.F. Gervoson], Abrégé de l’ histoire et des miracles, de Notre-Dame de Dadizeele, traduit du Flamand (Dadizele, [1851]), p. vi-viii; S. De Splenter, Onze Lieve Vrouw van Dadizele (Dadizele, 1961), p. 8-9. 262 In 1629-1630 diepte hij de koperplaat uit. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 269; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 41-42. 263 A. Diegerick, Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois. 1547-1834 (Nieuwkoop, 1966), p. 65 (nr. 28), p. 140 (nr. 323) en p. 208-209 (nr. 750).

235

deel II – Constanten en verschuivingen Westrozebeke Vrij aanzienlijke aantallen vaantjes gingen van de hand te Westrozebeke, waar bedevaarders in de parochiekerk een Mariabeeld vereerden dat herinnerde aan de zege die graaf Lodewijk van Male op 27 november 1382 in de slag van Rozebeke behaald had op de rebellerende Gentenaars, geleid door Filips van Artevelde. Volgens de legende hadden er zich tijdens de veldslag door toedoen van Maria een rode zijden draad met zeven knopen en een kruis vertoond die door de opstandelingen als een ondoordringbare muur ervaren werd. De lokale overheden van Westrozebeke deden na de inname van Oostende door Spinola in 1604 al het mogelijke om er de erg verzwakte bedevaartcultus in zijn oude luister te herstellen. Op 15 december 1606 bekwamen zij van de aartshertogen Albrecht en Isabella een octrooi om gedurende zes jaar ter plaatse een belasting te heffen op het verbruik van zwaar bier en wijn om met de opbrengst de parochiekerk te herstellen. In hun verzoekschrift hadden zij uiteraard niet nagelaten te wijzen op het speciale karakter van hun kerk: ‘par cydevant atesté fort célèbre et renommée à cause de la multitude des pélerins qui la veindrent journellement visiter à l’honneur de Dieu et la benoiste mère d’Icelly, et encorres font bien souvent pour le présent.’264 In het raam van de revitaliseringspogingen werd ten behoeve van de bedevaarders gezorgd voor devotionalia, waaronder zijden draden die uiteraard herinnerden aan de wonderbare gebeurtenis uit 1382. De verkoop van vaantjes, insignes, kaarsen en zijde bracht in 1612 een totaal van 275 pond Vlaams op. In 1622 werden vaantjes, medailles en insignes verkocht voor 332 pond. In 1623 bedroegen deze inkomsten 354 en in 1624 zelfs 412 pond. Een Jan Capelle leverde in 1611 800, in 1612 2100 en in 1613 1000 vaantjes te Westrozebeke. Exemplaren bleven, voor zover bekend, niet bewaard. Het nog voorhanden en erg stuntelig gegraveerde vaantje voor Westrozebeke dateert vermoedelijk pas uit de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw.265

3.2. Vaantjes voor Mariacultussen in kapellen Brabant In 1612 liet Joris Kieffelt, Antwerps stadssecretaris, een vaantje in koper graveren voor Onze-Lieve-Vrouw ter Ellendige Maria, vereerd in een kapel in het Brabantse Sint-Lambrechts Woluwe.266 Deze voorstelling van Maria gaat terug op het midden264 Dedier, Geschiedenis, p. 67. 265 Dedier, Geschiedenis, p. 66-68, 71 en 124 (met afbeelding); Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 72-73 (met afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 461-462. Zie over Westrozebeke als bedevaartplaats ook: Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 179-180. 266 Van Heurck, Les drapelets, p. 469-470 (met afbeelding); R. Mertens, ‘De kapel van ‘Lenneke-Mare’ te Sint-Lambrechts-Woluwe’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 289-302 (p. 297) (met afbeelding). J. Helbig, ‘Maria de Ellendige maagd en martelares van Woluwe’, in: De Brabantsche Folkore, 19 (1939-1940), p. 29-73 (p. 56) (reproductie).

236

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden paneel van de aan David I Teniers toegeschreven triptiek die Kieffelt in 1609 voor de kapel liet schilderen.267 Met dit vaantje onderstreepte Kieffelt meteen zijn eigendomsrecht op de door hem gerenoveerde kapel. In het midden van de negentiende eeuw zijn van dit vaantje ‘navolgsels op steen’ vervaardigd, zoals het bedevaartboekje in 1855 wist te melden.268 Er bestaat een zeventiende-eeuws vaantje voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Sterre-Borne in een kapel in het Butselbos te Boutersem (Vlaams-Brabant). Vanaf 1624 trad de Gelderse edelman Jacobus van Bronckhorst op als een soort aedituus (tempelbewaarder) van deze kapel. Hij deed al het mogelijke om er de Mariadevotie te stimuleren. In dat verband bezorgde hij in 1628 aan Augustinus Wichmans notariële verslagen over mirakelen die er sedert 1615 zouden gebeurd zijn.269 Mogelijk kwam ook het vaantje, een anonieme kopergravure, onder zijn impuls tot stand. De koperplaat is alleszins ten vroegste in 1611 gegraveerd, vermits er het wapen op voorkomt van Hendrik van den Bergh, die in dat jaar Boutersem verwierf.270 De kerkrekening van het Vlaams-Brabantse Zemst vermeldt in 1611 een levering door Jan en Peter Oris van ‘vaencken ende bellekens, te distribueren in de capelle van het Hammeken.’ Het is niet uitgesloten dat het toen nog om metalen vaantjes ging. De term ‘bellekens’ verwees wellicht naar insignes. De ‘geschilderde vaenkens’ die het bestuur van de kapel in 1627 tegen 10 stuiver per 100 stuks aankocht en tijdens feestdagen in de kapel liet verkopen, waren zeker papieren exemplaren.271 De kapel van Onze-Lieve-Vrouw in ’t Hammeken, waar ook beelden van enkele pestpatronen opgesteld stonden, werd omstreeks die jaren vooral bezocht door Mechelaars en inwoners van de omliggende dorpen.272 De Antwerpse xylograaf Joannes Christoffel Jeghers (werkzaam vanaf 16431644) sneed mogelijk nog vóór het midden van de eeuw de drukvormen voor het

267 Zelf inspireerde de schilder zich op een gravure van Hiëronymus Wierix uit 1601, zie: D. Coekelberghs (red.), Trésors d’art des églises de Bruxelles : catalogue de l’exposition (Brussel, 1979), p. 100-101. 268 Geschiedenis der zalige maegd en martelarers [sic] Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw waerin zy rust (Brussel: C.J.A. Greuse, 1855), p. 21 en 24-25. 269 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 449-451; F.V. Van Genechten, ‘Kritische analyse van de legende nopens de oorsprong van de eredienst van O.L. Vrouw van Sterre-Borne te Butsel’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 57 (1974), p. 112-130 (p. 116-117, 119-121 en 128-130). 270 Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 31-34 (met afbeelding); Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 5, p. 27 (nr. 107, met afbeelding). Volgens Verbouwe dateert het vaantje uit het midden van de zeventiende eeuw. 271 J. Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken te Zemst’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 19-43 (p. 31-32). 272 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 556-557.

237

deel II – Constanten en verschuivingen tweezijdige vlaggetje voor Onze-Lieve Vrouw in de kapel van de Horst te Schoten, in de landdekenij Antwerpen.273 Vlaanderen In 1596 ontving Jan Gemmert te Kortrijk 7 pond 10 schellingen parisis ‘van een hondert vaentkens te drucken, om die te vercoopen aen de pelgrims’ die in het Oost-Vlaamse Zulte (deel uitmakend van de roede van Deinze onder de kasselrij Kortrijk) Onze-Lieve-Vrouw in de Kapel ten Dale kwamen vereren.274 Een weldoener, kanunnik Van de Woestijne, bekostigde in 1635 het graveren van een plaat voor vaantjes ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, door bedevaarders vereerd in de anno 1607 opgerichte kapel van Lobos te Lochristi in de kasselrij Oudburg van Gent. Datzelfde jaar werden er 420 afdrukken van verspreid en in 1636 600 tegen 2 groten het stuk.275 Omstreeks 1635 verwierf Guillaume de Neve bij Anthoon Janssens de drukvorm van het vaantje ten behoeve van de Mariacultus in de kapel van het Potteriegodshuis te Brugge.276 Hoe lang Janssens deze vorm reeds gebruikt had, is onbekend.277

273 Van Heurck, Les drapelets, p. 210-211 (met afbeeldingen). Zie ook: deel 1, afb. 7. 274 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 342; A. Viaene, ‘Drukkerij ‘In de Dry Duyven’ te Kortrijk (Uitgaven van de Weduwe Van Ghemmert) 1633-1639’, in: Biekorf, 76 (19751976), p. 148. 275 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 194. 276 English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, p. 8. 277 In 1499 zouden zich de eerste Mariawonderen hebben voorgedaan in de Potterie. In de eerste helft van de zestiende eeuw zijn in verband met deze (al langer bestaande) cultus pelgrimstekens verspreid. Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 183-184 (met afbeelding); M. Kruip, ‘Alle wegen leiden naar Brugge. De “Brugse Wegwijzer” ontsloten met een Geografisch Informatiesysteem’, in: Biekorf, 110 (2010), p. 67-84 (p. 78-79) (met afbeelding).

238

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie In 1632 stipt kanunnik Augustinus Wichmans in zijn Brabantia Mariana aan dat het ‘bij ons’ (apud nos) de gewoonte is overal (ubicumque) waar men de gedachtenis aan de Moeder Gods of een andere heilige in het bijzonder in ere houdt, prenten met een afbeelding van het cultusobject onder de bezoekers te verspreiden.278 Met apud nos bedoelt hij, gezien de geografische context van zijn boek, het hertogdom Brabant. Hij lijkt hiermee te suggereren dat niet overal in dezelfde mate als apud nos bedevaartprenten te bekomen waren. In Wichmans’ tijd blijkt de verspreiding van mariale bedevaartprenten inderdaad een hoofdzakelijk Brabantse aangelegenheid te zijn geweest. Dit houdt ongetwijfeld verband met de leidinggevende – zelfs internationale – rol die Antwerpen inzake de productie van devotieprenten toen vervulde.

4.1. Een zeldzaam voorbeeld uit het graafschap Vlaanderen Dat mariale bedevaartprenten vóór 1632 echter niet geheel onbekend waren, bewijst een grote gravure uit 1617 van Guillaume I du Tielt voor Onze-Lieve-Vrouw ten Kerselare in Edelare (Oudenaarde). Zoals een veduteschilder gunt de graveur ons een blik op het wijde panorama dat zich uitstrekt achter de boom met het mirakelbeeld. Aan de zijkanten en bovenaan geven in het totaal zes medaillons memorabele gebeurtenissen (meestal mirakels) weer uit het verleden van deze gerenommeerde Mariacultus.279 Volgens een getuigenis uit 1678 kwam in 1639 bij de weduwe van Jan Gemmert te Kortrijk een ‘open gedruckt bladt papier’ van de pers, getiteld Cort begryp van den oorsprong ende miraekelen van het H. ende glorieus Beeld van Onse L. Vrauwe tot Kerselaer. Met ‘open’ bedoelde men: ‘niet gevouwen.’ Er stonden op deze plano, steeds volgens diezelfde bron, mirakelen uitgebeeld die men aan de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare toeschreef.280 We mogen aannemen dat de koperplaat van Guillaume I du Tielt uit 1617 voor deze uitgave gebruikt is. Dit verklaart dan waarom op de koperplaat (in de staat waarin zij in de vroege twintigste eeuw herdrukt werd) in elk medaillon een letter voorkomt, iets wat enkel zinvol is wanneer men daarmee naar een bijgaande tekst verwijst. Of de koperplaat reeds 278 Mededeling naar aanleiding van de 17.000 Maastrichtse Mariaprenten uit 1607, zie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 162. 279 Van Heurck, Les drapelets, p. 111 (afbeelding) en 113. Exemplaren van moderne afdruk van de koperplaat (formaat: 285 × 410 mm): PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Edelare P4. Over Edelare: De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 106. 280 P. Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Kerselare Edelare (Oudenaarde, 1927), p. 21 en 81; V. De Buck, Historie van O.L.V. ten Kerselaar binnen de parochie Edelaar (Oudenaarde, 1884), p. 15. Over de populariteit van deze Mariadevotie, zie: Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 245.

239

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 39. Edelare (Oudenaarde), Onze-Lieve-Vrouw ten Kerselare. Burijngravure door Guillaume I du Tielt, 1617 (285 × 410 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Edelare, P4

in 1617 deze letters vertoonde en dus ook toen functioneerde als illustratie bij een verklarende en in typografie toegevoegde tekst, valt nu niet meer na te gaan.

4.2. Prenten voor eeuwenoude Brabantse bedevaartcultussen Vilvoorde Van de gerenommeerde in 1618 overleden Antwerpse graveur Adriaan Collaert is een prent bewaard met de voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw ten Troost te Vilvoorde. Zij toont Maria met het Kind op haar arm in een landschap met een stad op de achtergrond. Onderaan staat een tweeregelige aanroeping in het Latijn en bovenaan: ‘Onse Lieve Vrovwe ten Trooste tot Vilvoorden.’ Het geheel is gevat in een omlijsting van bloemen.281 Met een kerkelijke goedkeuring van 8 mei 1645 verscheen in 1648 van I. Compaignom bij Guillaume Scheybels te Brussel een Histoire de l’ image admirable de Nostre Dame de Consolation, reverée dans l’ église du monastere des religieuses carmelites de Vilvorde, een werkje dat in het midden van de negentiende eeuw als bron 281 The Romantic Agony […] catalogue, 39 (Brussel, 2009), kavel 30 (met afbeelding). Zie over deze devotie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 494-497.

240

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie heeft gediend voor een beknopt zowel in het Nederlands als in het Frans verschenen bedevaartboekje van de hand van de jezuïet Ed. Terwecoren.282 Vanaf 1683 was een Nederlandstalig (in de achttiende eeuw enkele keren herdrukt) boekje over Onze-Lieve-Vrouw ten Troost beschikbaar: het Kort begrijp van het oudt vermaerdt mirakuleus beeldt […], geredigeerd door de geschoeide karmeliet Felicianus a S. Walburga, geestelijke leider van de Vilvoordse karmelietessen, en gedrukt door J. van Vlaenderen te Brussel. Pauwels, eveneens te Brussel, drukte een Sommaire de l’ histoire […], dat voorzien is van een approbatie van 25 februari 1773.283 Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw Van Sint-Willibrordus) Bij het overlijden van Jan Oris op 12 oktober 1619 bleek de Antwerpse buiten de stadswallen gelegen Sint-Willibrorduskerk hem 35 gulden en 5 stuiver verschuldigd te zijn voor geleverde cremmerye.284 Wellicht bestonden die kramerijen uit metalen insignes. Na het Twaalfjarig Bestand verschenen enkele waardevolle bedevaartprenten met de afbeelding van het miraculeuze Onze-Lieve-Vrouwebeeld uit de Sint-Willibrorduskerk. Uit vrees voor het krijgsgeweld bevond dit beeld zich van 1621 tot 7 september 1648 binnen de veilige stadsmuren: eerst in de Sint-Eligiuskapel aan de Paardenmarkt en vanaf augustus 1625 in de Droogscheerderskapel aan de Keizerstraat.285 Voor deze toen druk gefrequenteerde devotie publiceerde de plaatsnijder-uitgever Theodoor Galle een fraaie wandprent, waarvoor hij een vorstelijk privilegie had bekomen.286 Bedevaarders van allerlei slag (onder wie twee in een typisch pelgrimsplunje) zijn uitgebeeld aan de voet van een altaar waarop het Mariabeeld prijkt. Enigszins terzijde staande, leest een priester in een boek. De Madonna, met het Kind op de rechterarm en een druiventros in de linkerhand, staat in een nis onder een portiekomlijsting in renaissancestijl. Zij is, zoals ook Jezus, gehuld in een kostbare zogenaamd Spaanse mantel. Aan beide zijden van het altaarschilderij dat (voor zover het zichtbaar is) de H. Maagd voorstelt, geflankeerd door twee gemijterde figuren, hangen ex voto’s van verschillende aard. Wondere gebeurtenissen en genezingen uit onder meer 1605, 1619 en 1620, alle toegeschreven aan de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus, worden gememoreerd op twaalf kleine medaillons. Eén medaillon grijpt ver terug in de tijd: het zegt over het Mariabeeld: ‘Claret miraculis ab an. 332.’ Onderaan verzekert uitgever Theodoor Galle dat al 282 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Vil-1; H.P. Vanderspeeten, Notre-Dame de Consolation. Notice historique sur la statue miraculeuse de la Sainte Vierge vénérée sous ce nom dans l’ église des carmélites chaussées à Vilvorde (Brussel, 1878), p. 7. 283 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Vil-2 tot Vil-8 en Vil-10. 284 FAA, Weesmeesterskamer, nr. 466, f. 460 r°. 285 E. Geudens, De Keizerskapel: met eenige schetsen uit de jaarboeken van haren voormaligen eigenaar het droogscheerdersambt (Antwerpen, 1920), p. 46-48. 286 Kopergravure; formaat: 212 × 140 mm. Thijs, Antwerpen, p. 75 (afbeelding).

241

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 40. Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus. Burijngravure door Theodoor Galle (212 × 140 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 977

deze mirakels met de goedkeuring van de Antwerpse bisschop uitgebeeld zijn: ‘De licentia Rmi. Dni Episcopi Antuerpiensis haec miracula excudit Theodorus Galle.’ Mogelijk kwam deze gravure tot stand naar aanleiding van de oprichting van de Broederschap van Onze-Lieve Vrouw Troosteres der Bedrukten in de Droogscheerderskapel op 11 april 1627.287 De aanroeping onderaan de gravure, ‘Sancta Maria consolatrix afflictorum fidelium, tam viuorum quam defunctorum. Ora pro nobis’, laat dit vermoeden. De tekst ‘Diva Virgo cvltv ac miracvlis clara in templo S. Willibrordi prope Antverpiam’, bovenaan de gravure, lijkt evenwel te suggereren dat de gravure dateert van toen het Mariabeeld zich nog prope (nabij, dus: buiten) de stad bevond. De prent kan echter ten vroegste in 1621 gegraveerd zijn, daar er een altaar 287 Over de broederschap: J.B. Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk sedert hare stichting tot heden (Antwerpen, 1893), p. 91 en 101.

242

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie op uitgebeeld staat met een tekst die we (hoewel niet als zodanig door de gravure weergegeven) als een chronogram moeten lezen en die naar dat jaar verwijst: ‘rVbVs arDens InCoMbVstVs.’288 Vermoedelijk kwam zij niet na 1630-1631 tot stand, het jaar waarin een aan Pieter Paul Rubens toegeschreven werk op het altaar van de Droogscheerderskapel geplaatst werd.289 Rubens’ voorstelling, de H. Willibrordus in verering voor de H. Familie, beantwoordt hoegenaamd niet aan wat van het altaarstuk op de gravure te zien is. Eén zaak is zeker: de koperplaat werd ten laatste in 1633 gegraveerd, want uitgever Theodoor Galle overleed in december van dat jaar. Op een klein prentje, gesigneerd ‘C. Galle excud.’, treffen we een tekst aan die expliciet naar de locatie in de Keizerstraat verwijst: ‘Miraculeus Beeldt van onse L. Vrouwe vvt de Parochiekercke van S. Willibrordus t’Antwerpen, tegenwoordich rustende inde Keyser straet.’290 De portiekomlijsting gelijkt niet in het minst op die welke op de prent van Theodoor Galle voorkomt: het betreft nu een uitgesproken barok werkstuk. Op de kroonlijst, ondersteund door vier getorste kolommen, bevinden zich een kruis, een beeld van de H. Willibrordus en een van de H. Dimphna.291 Bovenaan staat: Consolatrix Afflictorvm en Troost der Bedructe.292 Deze onbetwistbaar vóór september 1648 tot stand gekomen gravure is een sterk verkleinde maar getrouwe weerga van een wandprent die aldus gesigneerd is: ‘C. Galle iunior excud.’ Op deze vrij grote prent komen naast Nederlandse en Latijnse ook Franse teksten voor. Bovenaan staat: ‘Consolatrix Afflictorvm, Troost der Bedructe en Consolation des Affligez’, en onderaan: ‘Miraculeus Beeldt van onse L. Vrouwe vvt de Parochie-kercke van S. Willibrordus tot Antwerpen buyten de mueren. Image Miraculeuse de nostre Dame de la Paroche de S. Willibrord, proche la Ville d’Anuers.’293 In deze bijschriften dus geen verwijzing naar de Keizerstraat. Het feit dat graveur-uitgever Cornelis II Galle, meester sedert 1638-1639, het nodig achtte te onderstrepen de 288 Zie voor dit chronogram: Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk, p. 85. Het memoreerde het feit dat het beeld in 1621 binnen de stadswallen werd gebracht. De tekst zelf verwijst naar de mislukte poging van de beeldstormers in 1566 om het beeld door brand te vernielen. Wichmans, Brabantia Mariana, p. 364. 289 L. Bosmans & J. Van den Nieuwenhuizen, Het schilderij ‘Sint Willibrordus in aanbidding voor de H. Familie’ van P.P. Rubens in de Sint-Willibrorduskerk te Antwerpen (Antwerpen, 1969), p. 6 (deels op basis van de kerkrekening van 24 juni 1630 tot 23 juni 1631). 290 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 191.Van dit sanctje verscheen een kopie in spiegelbeeld, omlijst met festoenen, zie: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor Antwerpse devoties, 1600-1850 (Antwerpen, 2002), nr. A.8.1.4. 291 Over de bijzondere verering die de H. Dimphna vanaf 1624 in dit bedehuis genoot, zie: P.D. Kuyl, Gheel vermaerd door den eerdienst der Heilige Dimphna (Antwerpen, 1863), p. 100. 292 Dit sanctje is gedrukt met een koperplaatje dat ook gediend heeft voor het frontispice van Het Miracvlevs Beelt der Alderh. Moeder Godts Maria van S. Willeborts parochie nu over langhe gheeert inde Keyserstraet tot Antwerpen, een boekje van pastoor Petrus Loycx, te Antwerpen in 1646 gedrukt bij Guilliam Lesteens. Zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ant-1 (met afbeelding op p. 15). 293 Kortgesneden kopergravure; formaat: ca. 245 ×140 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 848.

243

deel II – Constanten en verschuivingen junior te zijn, geeft aan dat zijn vader, Cornelis I Galle (gestorven in 1649-1650), nog leefde toen de plaat gesneden werd. Het reeds aangehaalde sanctje met de signatuur ‘C. Galle excud.’ was niet het enige kleine prentje voor Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus dat tijdens de periode augustus 1625 – begin september 1648 tot stand kwam. Er verscheen toen minstens nog één ander sanctje. Het onderscheidt zich van Galles gravure door de aanwezigheid van een baldakijn (boven het kruis) en sierkoorden en festoenen. Tevens draagt Maria het Jezuskind hier op de linkerarm en heeft zij in de rechterhand een scepter.294 Een derde prentje dat mogelijk nog vóór september 1648 gegraveerd werd, is gesigneerd: ‘Vid[ua] Cnobbari exc[udit].’ Hierop zijn van de barokke portiekomlijsting slechts twee zuilen zichtbaar. Dit gravuurtje dateert alleszins van na 14 september 1637, de sterfdag van drukker Jan Cnobbaert, de echtgenoot van Maria de Man.295 Naast prenten kwamen ook boekjes op de markt. Korte tijd na de oprichting op 11 april 1627 van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus te Antwerpen door bisschop Joannes Malderus, werden ten behoeve van de leden 1300 ‘boexskens’ gedrukt. Niet lang daarna mocht drukker Hiëronymus Verdussen nieuwe exemplaren leveren: 1250 in het Nederlands en 350 in het Frans.296 Omstreeks diezelfde tijd kwamen ook de eerste hoger geciteerde prenten in omloop. De volgende stap in het propagandaoffensief bestond in het uitbrengen van een devoot geschiedenisboekje. Peter Loycx, sedert einde 1631 pastoor van de Sint-Willibrordusparochie, verkreeg op 9 oktober 1646 de vereiste kerkelijke goedkeuring voor de uitgave van Het miraculeus beelt der Alderh. Moeder Godts Maria van S. Willeborts parochie nu over langhe ghe-eert inde Keyser-straet tot Antwerpen […] (Antwerpen, Guilliam Lesteens).297 Hij overleed op 30 november 1646, zodat zijn werkje wellicht postuum verscheen. Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw op het Staaksken) De Antwerpenaar Joannes Boel, overleden in 1640, graveerde een prentje met een voorstelling van het geklede beeld van Onze-Lieve-Vrouw op het Staaksken, omringd door enkele bedevaarders en met op de achtergrond de Antwerpse hoofdkerk. Onderaan staat: ‘Onse Lieve Vrovwe op t’Stoxken inde cathedrale kercke van Antwerpen. Tot wiens eere den autaer int iaer 1124. is gewyt geweest door Burchardus bischop van Cameryck: als wanneer oock de canonicken vvt S. Michiels kercke

294 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.1.4. 295 Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.1.1. 296 Geen exemplaren bekend. De eerste editie verscheen vermoedelijk naar aanleiding van het samengaan van de broederschap met de Broederschap des Doods en des Gebeds te Rome op 26 augustus 1628; Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrorduskerk, p. 91 en 101-102. 297 Bowen, Marian pilgrimage sites, p. 14-15, nr. Ant-1.

244

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie

Afb. 41. Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouw op ’t Staaksken. Burijngravure door Joannes Boel (118 × 81 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 182

aldaer syn comen woonen.’298 Het concept stemt grotendeels overeen met een geschilderd bord dat het kapittel in 1625 in de kathedraal liet aanbrengen bij de pijler aan het hoveniersaltaar waar het Mariabeeld zich bevond toen het in 1581 tijdens het calvinistische bewind definitief verdween.299 De devotie tot Onze-Lieve-Vrouw op het Staaksken, in 1474 dankzij enkele wonderen fel opgekomen, vertoonde al 298 Kopergravure; formaat: 118 × 81 mm; signatuur: Ioan. Boel excud. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, 182. 299 Op het bord (dat mogelijk al omstreeks 1595 geconcipieerd werd) komt geen afbeelding van de kathedraal voor. L. Philippen, ‘Le culte de Notre-Dame op ’t Stocxken à Anvers 1474-1580’, in: Annales de l’Académie royale d’archéologie de Belgique, 72 (1924), p. 304-327 (p. 307, 309 en 323 en reproductie tegenover p. 316); J. Van Brabant, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, grootste gotische kerk der Nederlanden (Antwerpen, 1972), p. 155; J. Van Brabant, Rampspoed en restauratie. Bijdrage tot de geschiedenis van de uitrusting en restauratie der Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen (Antwerpen, 1974), p. 68.

245

deel II – Constanten en verschuivingen sedert de Beeldenstorm van 1566 geen levenskracht meer.300 Boels prentje kaderde, net zoals het anonieme schilderijtje, in een poging om deze cultus te revitaliseren. Succes bleef evenwel uit.301 Later, vermoedelijk pas in de achttiende eeuw, sneed een anonymus een stuntelige kopie van Boels gravure.302 Deze nieuwe versie werd ongetwijfeld verspreid in het raam van de cultus rond een ander beeld, namelijk dat van Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen, die als stadspatrones vereerd werd. Neerwaver Brusselse geuzen vernietigden in de benedictijnenpriorij van Neerwaver het mariale schrijn waarin de monniken een collectie relieken bewaarden die zij van de Brabantse hertog Godfried I (overleden in 1139) gekregen hadden en die sedert eeuwen talrijke bedevaarders aantrok. Volgens Augustinus Wichmans gebeurde dat ‘anno illo iconoclastico 1566.’303 De bisschop van Namen, Franciscus Buisseret, onder wie het Waals-Brabantse Neerwaver ressorteerde, maakte in 1611 een inventaris van de nog resterende relieken, stond hun verering toe en verleende aflaten aan de bedevaarders die de processie vergezelden. In 1642 liet dom Michel de la Porte, prior van Neerwaver, bij Everard de Witte te Leuven een anoniem werk drukken, getiteld: L’Arche d’alliance ou l’ histoire de Notre-Dame de la Basse-Wavre dite Nostre Dame de Payx et Concorde.304 Reeds veel vroeger, in de jaren 1481-1484, was een quartoboekje verschenen over de cultus in deze van de abdij van Affligem afhankelijke priorij met als titel Historia de fundatione ecclesiae seu monasterii de Waveria et de miraculis eiusdem.305 Uit 1483-1484 dateert een geïllustreerde eenbladdruk, Heilichdomme ende reliquien van O.L. Vrouwen te Wavere, waarop een kleine houtsnede het schrijn uitbeeldt, geflankeerd door twee engelen en een typografische tekst een overzicht en een historiek van de relieken biedt.306 300 W.H. Vroom, De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen. De financiering van de bouw tot de Beeldenstorm (Antwerpen-Amsterdam, 1983), p. 51-52. 301 Wichmans behandelt deze cultus in 1632 als een fenomeen uit het verleden, zie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 159. 302 Afdruk van de koperplaat in: Gilde van O.L.V. Lof, of kort verhael der instelling en voortzetting van de kapel der H. Moeder Gods in de kerk van Onze Lieve Vrouwe te Antwerpen (Antwerpen, 1853), tegenover p. 7. Afbeelding in: Vroom, De Onze-Lieve-Vrouwekerk, p. 52. 303 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 148-149 (zie: p. 561-568 voor meer over deze devotie). 304 BCNI, nr. 9597. Exemplaar in UNICAT. De toeschrijving aan de Bergense miniem Antoine Ruteau wordt terecht betwist in: G. Van Haeperen & J. Martin, Basse-Wavre, 1628-1978: 350e anniversaire de la donation de la châsse par l’archevêque de Malines Jacques Boonen en 1628. Catalogue (Basse-Wavre, 1978), p. 18-19. 305 E. Cockx-Indestege, ‘De drukker van de Heilichdomme’, in: De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (Brussel, 1973), p. 385-389 (p. 386-387). 306 Deze heiligdomsbrieven werden per twee op een vel afgedrukt. Cockx-Indestege, ‘De drukker’, p. 385-387 en plaat 92.

246

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie In 1628 droeg Boëtius à Bolswert een kunstzinnige prent in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Neerwaver op aan Jacobus Boonen, de Mechelse aartsbisschop en abt van Affligem, die dat jaar een nieuw reliekschrijn schonk aan de priorij van Neerwaver. In het bovenste gedeelte zien we hoe de H. Maagd, met Jezus in haar linkerarm boven een door musicerende engelen omstuwde wolk verschijnt. Met haar rechterhand wijst Maria naar een reliekschrijn dat ondersteund door twee engelen neerdaalt evenals naar de onderaan uitgebeelde priorij. Uit Maria’s mond vertrekt een lichtstraal waarin het volgende te lezen staat: ‘Hanc vallem inhabitabo, quoniam elegi eam.’ Een tekst onderaan licht de voorstelling nader toe: ‘La representation de N.D. de Wavre en Wallon-Brabant, dicte S. Maria-Pacis, la Paix faicte entre les Princes à Brusselles, la Chasse Miraculeuse y estant, qui en l’an 1050. fust portée du Ciel par les Anges audit Wavre.’ Daaronder staat de smeekbede: ‘A peste, fame, et bello libera nos Maria Pacis.’ De kwaliteit van de gravure doet vermoeden dat zij in de eerste plaats bestemd was voor hoogwaardigheidsbekleders.307 Tienen Het anonieme bedevaartprentje voor Onze-Lieve-Vrouw ten Poel te Tienen draagt onderaan het wapenschild van kardinaal-infant Ferdinandus die, benoemd in 1631, van 1634 tot 1641 de functie van gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden effectief bekleedde. Vermoedelijk ontstond de gravure kort nadat Franse en Nederlandse troepen Tienen in 1635 hadden geplunderd en in brand gestoken. De smeekbede ‘A peste bello et fame libera nos’ op het prentje bezat dan ook een gruwelijke actualiteitswaarde. In het midden van de prent is Onze-Lieve-Vrouw ten Poel (een geschilderd paneel) uitgebeeld, vergezeld van de woorden: ‘S. Maria de Lacv Thenis.’ Rechts van de H. Maagd ligt een poel, de plaats waar, volgens de legende, de ruime kapel opgetrokken werd nadat op wonderlijke wijze aan het licht gekomen was dat een herbergier daar in 1073 het lijk van een godvruchtige Mariavereerder had achtergelaten. Voorbij de poel heeft de graveur het huis van de moordenaar weergegeven. Links van de Madonna lijkt een brand de kapel te teisteren. Volgens een lokale traditie uit de negentiende eeuw herinnert dit laatste aan het feit dat de vijand er in 1635 niet in was geslaagd de kapel geheel door brand te vernietigen. De vlammen die het gebouw dreigen te verteren kunnen echter ook verwijzen naar het hemelse vuur dat, volgens de legende, tijdens de inwijding van de kapel in 1297 over het gebouw zou zijn neergedaald en iedereen deed denken dat een brand was uitgebroken.308 De koperplaat bleef lang in gebruik. Nog in de dienstjaren 1760-1761 en 307 E. Hubin, ‘Wavre. La Châsse de Basse-Wavre. Analyse de la gravure de Boetius à Bolswert et des circonstances de la donation de 1628’, in: Wavriensia, 37 (1988), p. 233-247 (met afbeelding). 308 Zie voor de legende: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 442-443; A.R., Courte notice sur Notre-Dame-au-Lac à Tirlemont (Tienen, 1873), p. 35-36; A. de Cock & I. Teirlinck, Brabantsch sagenboek, 3 delen (Gent, 1909-1912), deel 2, p. 145-147.

247

deel II – Constanten en verschuivingen in 1763-1764 werden er telkens 1000 prentjes mee gedrukt. In laatstgenoemd jaar kostte het drukken 7 gulden.309 Alsemberg Uit vrees voor de oprukkende troepen van Lodewijk XIV bracht de pastoor van Alsemberg (Beersel) Lucas van Lathem, op 3 juni 1643 het beeld van Onze-LieveVrouw van Alsemberg vanuit zijn dorpskerk over naar de Sint-Magdalenakerk in het nabijgelegen Brussel. Op 9 augustus 1643 keerde het beeld terug naar Alsemberg. Ondertussen hadden processies waarin het Mariabeeld meegedragen werd, wekelijkse sermoenen, speciale biddagen en een ophefmakend verhaal over een wonderbare genezing de devotie tot dit Mariabeeld hoog doen oplaaien in de Zennestad. Lucas van Lathem, baccalaureus in de godgeleerdheid, begreep dat de tijd gunstig was voor een boekje over de Alsembergse Onze-Lieve-Vrouw en haar volgens de overlevering op miraculeuze wijze tot stand gekomen kerk.310 Nog datzelfde jaar 1643 verscheen te Brussel bij Guilliam Scheybels de eerste uitgave van zijn Historie der miraculeuse kercke van Onse L. Vrovwe tot Alsenberghe; ghesticht door de Heylighe Elisabeth. Vermeerdert door Joannes den derden, hertogh van Brabandt. Volbouwt door d’ in-ghesetene van Alsenberghe.311 Wellicht heeft Elisabeth, prinses van Zollern, als vrouwe van Alsemberg en ‘over-momboiresse’ van de bedevaartkerk, de uitgave van dit aan haar opgedragen boekje financieel gesteund. Een jaar voordien had zij, samen met de prins van Zollern, Alsemberg bezocht en de kerk, zo lezen we in de dedicatie, ‘liberalijck’ begiftigd. In de approbatie sprak de kerkelijke censor, de Brusselse aartspriester Henricus Calenus, de overtuiging uit dat Van Lathems boekje kon bijdragen tot de vernieuwing van de Mariadevotie te Alsemberg: ‘Libellus iste […] utiliter excudi poterit ad antiquam devotionem renovandam, in loco tam miraculosè […].’ Dit bedevaartboekje (volgens de auteur tot stand gebracht na langdurig aandringen van talrijke personen) kaderde inderdaad in de enkele jaren voordien ingezette actie tot revitalisering van deze eeuwenoude bedevaartcultus. In 1640 had de aartsbisschop van Mechelen, Jacobus Boonen, ervoor gezorgd dat de nog in 1534 vernieuwde maar sedert de jaren 309 P.V. Bets, Histoire de la ville et des institutions de Tirlemont, 2 delen (Leuven, 1860-1861), deel 1, p. 121; F. De Ridder, ‘Het vaantje van O.L.V ten Poel te Thienen’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (1921-1922), p. 94-95 (p. 95). Exemplaar van een afdruk uit 1947 van de koperplaat (formaat: 130 × 81 mm): UA, Collectie Thijs, nr. 779. 310 C. Theys, Geschiedenis van Alsemberg (Brussel, 1960), p. 370-371. 311 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-6-8. Blijkens latere edities dateerde de kerkelijke goedkeuring van 16 oktober 1643; Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-9 tot Als-12. Uiteraard had Wichmans reeds aandacht besteed aan deze bedevaartcultus. Hij baseerde zich daarbij deels op informatie hem uit een oud handschrift verstrekt door pastoor Egidius de Becker: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 315-321.

248

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie 1570 erg vervallen middeleeuwse Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg nieuw leven ingeblazen werd door haar samen te voegen met de Broederschap van de H. Rozenkrans, die iets vroeger, in 1638, onder dominicaanse invloed in de dorpskerk tot stand was gekomen.312 Tijdens zijn pastoraat (1639-1657) besteedde Lucas van Lathem bijzondere zorg aan de verfraaiing van zijn kerk. Zo liet hij in 1645 en volgende jaren door de Brusselse kunstschilder Antoon Sallaert elf schilderijen borstelen met de voorstelling van de stichtingslegende.313 Naar aanleiding van een bezoek van gouverneur-generaal Leopold Willem van Oostenrijk aan Alsemberg leverde drukker Jan II Mommaert in 1647 ‘beldekens van O.L.V. daer den artshertoch Leopoldus op staet.’ In 1648 kreeg zijn knecht de opdracht ‘de aflaet van de kermisse’ van Alsemberg overal te Brussel te gaan aanplakken.314

4.3. Drukgrafiek en boekjes voor opkomende mariale bedevaartcultussen Loos-lès-Lille Omstreeks 1581 zouden zich de eerste mirakelen hebben voorgedaan bij het aanroepen van een Mariabeeld dat zich in een boom bevond in de nabijheid van de cisterciënzenabdij van Loos in Rijsel-ambacht. De bisschop van Doornik, Jean Vendeville, wijdde in 1591 een speciaal voor deze cultus opgetrokken kapel en deed verslagen opstellen over de mirakelen. Voor de periode 1591-1592 werden 62 zulke verhalen opgetekend. De talrijke bezoekers van de gloednieuwe kapel schaften er zich, naast andere devotionalia (zoals kruisjes, medailles, zilveren insignes en niet met zekerheid te identificeren images de glaces), vaantjes aan. Blijkens de rekening betreffende 1599-1600 gingen toen liefst 3000 vaantjes van de hand, alle vervaardigd door grauwzusters. De aartshertogen Albrecht en Isabella onderstreepten het belang dat zij aan deze recente cultus hechtten door de kapel te bezoeken na hun Blijde Intrede te Rijsel in 1600. Na 1635 verloor Notre-Dame de Grâce te Loos echter veel van haar uitstraling, onder meer ten gevolge van Franse invallen die de streek zo onveilig maakten dat men het beeld zelfs tijdelijk naar Rijsel moest overbrengen.315

312 L. Van Lathem, Historie der mirakuleuse kerk van O.-L.-Vrouw tot Alsemberg […] (Brussel: J.J. Vanderborght, s.a.), p. 68-72. 313 C. Theys, ‘Lathem, Lucas van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964-currens), deel 1, kol. 663-665. 314 Aflaat staat hier voor: aflaataffiche. Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 467. 315 Voor dit alles: A. Lottin, Lille, citadelle de la Contre-Réforme (1598-1668) (Duinkerke, 1984), p. 263-264.

249

deel II – Constanten en verschuivingen Brussel (Onze-Lieve-Vrouw Van Bijstand) In 1625 nam de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand in de Sint-Jacobskapel te Brussel een aanvang en vrijwel onmiddellijk daarna werden er 569 vaantjes ter beschikking gesteld.316 In 1628, bij de oprichting van de broederschap, leverde Steven van Schoor 200 Mariavaantjes. Anna van Schoor bezorgde in 1634 een nieuwe partij vaantjes: 1200 stuks.317 Misschien hebben deze vlaggetjes echter veeleer als confrérie- en processievaantjes dan als bedevaartvaantjes gefunctioneerd. Naast vaantjes kwamen ook prenten tot stand. Reeds in 1626 lieten de kapelmeesters door Boëtius à Bolswert een prent graveren. Op basis van de renommée van deze kunstenaar mogen we aannemen dat het een artistiek werkstuk betrof. De prijs ervan doet dit eveneens vermoeden: de opdrachtgevers betaalden voor de koperplaat en het graveren niet minder dan 42 gulden. Op een ruime afzet rekenden zij echter niet. Anna van Schoor leverde in 1634 100 exemplaren van deze prent, een aantal dat verbleekt naast de toen eveneens aangeschafte 1200 vaantjes.318 Brussel (Onze-Lieve-Vrouw Van Goed Succes) De Antwerpse graveur en prentenhandelaar Guillaume Collaert, in 1627 in de Sint-Lucasgilde opgenomen, gaf een prent uit met een voorstelling van OnzeLieve-Vrouw van Goed Succes, vereerd bij de augustijnen te Brussel. Het houten gepolychromeerde Mariabeeld, omstuwd door engeltjes, is getooid met een sluier die aan de rugzijde, vertrekkend van onder een kostbare kroon, tot aan de grond reikt. Een tekst onderaan herinnert eraan dat Schotse katholieken dit miraculeuze beeld, na het meer dan 600 jaar lang in Aberdeen te hebben vereerd, aan aartshertogin Isabella hadden gezonden en dat deze laatste het op 12 oktober 1625 aan de Brusselse augustijnen had gegeven opdat die in hun kerk een Broederschap van de Slaven van de H. Maagd zouden oprichten.319 Op 15 augustus 1626 was door pater en hofpredikant Bartholomeus de los Rios y Alarcon tot de oprichting beslist. Deze nieuwe broederschap rekruteerde haar leden uitsluitend onder de hoge adel, wat evenwel niet belette dat de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes ook een zekere bredere populariteit verwierf. Daarvan getuigt het feit dat er voor deze devotie tot in de achttiende eeuw verscheidene prenten (alle teruggaand op Collaerts 316 [J.F. Gaucheret], Historie van de alderheyligste Maget en Moeder Gods Maria, onder den bynaem van Bystant, geëert in haere publieke stads-kapelle binnen […] Brussel (Brussel: M.J.G. Simon, 1791), p. 61. Over de snelle opkomst van deze devotie vanaf 1625, zie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 293-296. 317 J. Van Tichelen, A l’ombre d’un vieux sanctuaire (Brasschaat, 1925), p. 39 en 41. 318 Van Tichelen, A l’ombre, p. 34 en 41. Zie voor de datering: [Gaucheret], Historie, p. 23. 319 Kopergravure; formaat: 182 × 102 mm; signatuur: Guill. Collaert excudit. Exemplaar: SAT. Een anonieme versie van deze gravure is aangetroffen op een handgeschreven Leuvense thesis uit 1653. Peeters, ‘O.L.Vrouw van Goed Succes, in de kerk van “Finis terrae”’, in: De Brabantsche Folklore, 11 (1931), p. 77-78 (met afbeelding). Over deze cultus: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 297-303.

250

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie prototype) verschenen van wisselende kwaliteit. Zij werden op de markt gebracht door Antwerpse uitgevers zoals Arnold Wielans, Joannes vanden Sande, Norbertus vanden Sande, Augustinus Joannes Heydreix en Charles Neel.320 Duffel (Onze-Lieve-Vrouw Van Goeden Wil) Te Duffel, een door de norbertijnen van Tongerlo bediende parochie, ontdekten twee kinderen, die op de vooravond van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart in 1637 koeien aan het hoeden waren, een uit kleiaarde gebakken Mariabeeldje in een wilg op het grondgebied Perwijs. Deze vondst oogstte dadelijk veel belangstelling. Nog datzelfde jaar liet Floris van Merode, markies van Deinze en baron van Duffel, op de vindplaats een houten kapel optrekken. Geruchten over wonderbare genezingen deden snel de ronde. Gelovigen stroomden toe, mede ten gevolge van de pest die in de omgeving woedde en de godsvrucht flink aanwakkerde. Toen in de kapel anno 1638 voor het eerst een mis ten behoeve van de bedevaarders gecelebreerd werd, zou men 6000 aanwezigen geteld hebben. Vaantjes voor Duffel De norbertijn Augustinus Wichmans, celebrant van deze bijzondere misviering, zorgde ervoor dat het Antwerpse bisdom aan de pastoor van Duffel, Joannes Schaluynen, na Pasen 1638 toestond vaantjes en prentjes te laten maken. Als tussenpersoon voor de parochiepriester optredend, heeft hij vervolgens te Antwerpen ‘doen snijden een plate om vaentiens te doen drucken, daer naer veul vaentiens sijn gedruckt.’321 Daartoe deed hij een beroep op Maria de Man, weduwe van drukker Joannes Cnobbaert. Ongeveer gelijktijdig liet Floris van Merode eigen vaantjes ‘snijden ende drucken.’322 Om zijn gezag over de kapel en de daar beoefende Mariadevotie te affirmeren, verbood hij prompt de pastoor nog vlaggetjes en prentjes te verspreiden. Op 30 september 1638 overleed pastoor Schaluynen. Zijn opvolger, Philippus van Hoeswinckel, liet ondanks het verbod van de dorpsheer nieuwe platen voor vaantjes en prentjes snijden. Zijn ordebroeder kanunnik Augustinus Wichmans, die als vurig Mariavereerder graag een handje toestak, vertrouwde deze nieuwe opdracht toe aan Joanna de Man, weduwe van François Loemans en echtgenote van de Antwerpse zilversmid Michiel Rongens (die te Duffel ook medailles leverde). Andermaal verbood de markies de hele zaak. Wel stond hij Joanna de Man toe de reeds gedrukte vaantjes uit te verkopen. Bovendien vroeg hij haar een nieuwe plaat 320 Er verschenen ook anonieme prentjes. Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Brussel, nr. B1-B3 en bijgevoegde commentaar. Sanctje gesigneerd A:J: Heijdreix. Exemplaar: MAS, nr. 78.51.7 (voorheen VMA). 321 Dom, De geschiedenis, p. 228, noot 11. 322 Dom, De geschiedenis, p. 227.

251

deel II – Constanten en verschuivingen te laten snijden en vaantjes en prentjes te drukken, ‘hebbende die vaentkens achter op gehadt die waepen van Perrewez.’ Op 6 maart 1640 beval de Raad van Brabant, bij gebrek aan een ‘minnelyck accoort’, dat er geen vaantjes of medailles meer zouden gedrukt worden zonder voorafgaandelijk overleg tussen de twistende partijen. Zich daarbij neerleggend, beloofde de prelaat van Tongerlo op 31 januari 1642 in de toekomst geen medailles of vaantjes te laten maken zonder ‘gemeyn advies.’ Op 18 december 1642 formuleerde de Raad van Brabant het eindvonnis: de kapelmeesters mochten op vaantjes en medailles afbeeldingen plaatsen van de H. Martinus (de patroonheilige van de parochiekerk van Duffel), de H. Norbertus en het wapen van de markies. Deze uitspraak, door de bisschop van Antwerpen bekrachtigd op 7 april 1645, maakte een definitief einde aan de betwistingen. Waar de Raad van Brabant enkel vaantjes en medailles vermeldde, breidde de bisschop de overeenkomst uit tot de prenten. Hij had het namelijk over ‘medalia, signa et vexillula.’323 In 1649 kocht het kapelbestuur 4000 vaantjes bij de vrouw van de zilversmid Michiel Rongens tegen 25 stuiver per 100 stuks. In 1674 blijkt Michiel Rongens nog 500 vlaggetjes te hebben geleverd. Vijf jaar later zorgde Maria Genoels uit Antwerpen voor 1000 ‘pampieren vantens’, waarvoor zij 20 gulden 10 stuiver ontving: bij haar kostten de vlaggetjes dus 41 stuiver per 100. De weduwe van de Antwerpse edelsmid Nicolaas Baerts vroeg in 1683 voor 300 vaantjes 3 gulden 15 stuiver of – zoals eerder vrouw Rongens – 25 stuiver voor 100 exemplaren. Het daaropvolgende jaar leverde zij weerom vaantjes, nu voor 8 gulden. De Antwerpse plaatdrukker Michiel Gielis bezorgde de kapel in 1696 1000 en in 1698 300 vaantjes. Voor deze laatste partij ontving hij 3 gulden 12 stuiver of 24 stuiver per 100 stuks. Tijdens de achttiende en de negentiende eeuw zijn in de kapelrekeningen geen vermeldingen van vaantjes meer aangetroffen.324 De verkoop van devotionalia en kaarsen was minstens vanaf 1648 een zaak van de kapelmeester die daartoe over een zogeheten wasverkoopster beschikte, welke voor haar diensten jaarlijks 150 gulden betaald werd. In 1649 ontving de kapel ruim 1810 gulden uit de verkoop (gedurende 10 maanden) van vaantjes en zilverwerk (vooral medailles). Van januari 1654 tot januari 1663 werden voor 8674 gulden vaantjes en medailles verkocht. Tijdens diezelfde periode gingen voor 773 gulden paternosters en voor 7477 gulden was van de hand.325 Niet één Duffels vaantje is, voor zover bekend, bewaard gebleven. Prenten en een wilg Reeds tijdens de eerste maanden na de ontdekking van het Mariabeeldje op 14 augustus 1637 waren te Duffel prentjes in omloop. Zij werden echter door pastoor Joannes Schaluynen verboden omdat zij tot stand waren gekomen zonder kerkelijke 323 Dom, De geschiedenis, p. 1-15, 221-223, 225-233 en 245-246. 324 Dom, De geschiedenis, p. 245-246. 325 Dom, De geschiedenis, p. 58.

252

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie

Afb. 42. Duffel, Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil. Burijngravure door Abraham van Merlen (140 × 92 mm), kortgeknipt exemplaar – UA, Collectie Thijs, nr. 390

inspraak. Het ging mogelijk om het sanctje dat de weduwe van Joannes Cnobbaert liet graveren door Arnoldus Loemans, een plaatsnijder die in 1632-1633 als meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen was. Loemans’ gravuurtje toont het geklede Mariabeeld in de wilg. Een reeds oudere koewachter leunt met een ongeïnteresseerde blik tegen de boom. Zijn koeien bevinden zich iets verder in een totaal van gebouwen verstoken heuvellandschap. Onder de ovale omlijsting staat: ‘Onse 253

deel II – Constanten en verschuivingen Lieue Vrouwe van Goeden Wille tot Duffel geuonden in eenen Wilgen-boom den 14 Augusti 1637, gevolgd door de signaturen: ‘Arnold Loemans fecit en vidua Joan. Cnobbaert exc.’ Het gebrek aan specifieke iconografische elementen die naar de topografische situatie te Duffel verwijzen (op de wilg en de Madonna na), kan erop wijzen dat de ontwerper overhaast aan de slag is moeten gaan zonder veel concrete informatie te bezitten. De weergave van slechts één en bovendien volwassen koeiendrijver laat vermoeden dat de ontwerper niet eens op de hoogte was van het gangbare verhaal waarin kinderen van tien jaar figureren.326 Markies Floris van Merode kwam onmiddellijk in het geweer toen pastoor Schaluynen in 1638 prentjes liet maken. Op Schaluynens sanctjes, gedrukt bij de weduwe van Joannes Cnobbaert en door de markies prompt verboden, stond Onze-Lieve-Vrouw, geflankeerd door de H. Norbertus en de H. Martinus. Laatstgenoemde was de patroonheilige van de parochie. Norbertus verwees naar de norbertijnenorde waarvan de pastoor deel uitmaakte.327 Wat de perkamenten prenten voorstelden die Philippus van Hoeswinckel (Schaluynens opvolger) vóór augustus 1641 bij de echtgenote van zilversmid Michiel Rongens bestelde, is niet bekend. Vermoedelijk kwam er naast Onze-Lieve-Vrouw de H. Norbertus op voor.328 De graveur en prentenuitgever Abraham van Merlen, in 1600 opgenomen in de Antwerpse Sint-Lucasgilde en in 1660 overleden, heeft minstens twee bedevaartprentjes voor Duffel uitgegeven. Op een ervan staat de voorstelling in een ovale omlijsting, net zoals op dat van Arnoldus Loemans. De tekst is identiek aan die van Loemans, de signatuur (‘Abr. van Merlen excud.’) uiteraard niet. Centraal is de wilg met het geklede Mariabeeld uitgebeeld. Links wijst een koeiendrijver, te midden van zijn dieren, met de linkerhand naar het Mariabeeld. Het is Janneken Maes, het jongetje dat het beeldje het eerst opmerkte. Rechts knielt een kreupele vrouw neer, ondersteund door krukken. Op de achtergrond zien we links het kasteel Ter Elst (een eigendom van de prelaat van Tongerlo dat dienst deed als pastorij) en rechts het (kleiner weergegeven) kasteel Muggenberg, eigendom van de markies.329 Het tweede Duffelse bedevaartprentje van Abraham van Merlen is groter en meer verfijnd dan het voorgaande. De voorstelling staat ditmaal in een rechthoek. Het onderschrift luidt: ‘Onse Lieue Vrouwe van Goeden Wille te Dvffel’, met onderaan rechts: ‘Abr. van Merlen excud.’ In het midden bevindt zich de wilg met daarin 326 E. Dom, Dufflaea. Bijdragen tot de geschiedenis van Duffel (Duffel, 1955-1964), p. 74-75. Kopergavure; formaat: ca. 96 × 65 mm. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 0196201966, niet geklasseerd, en als krantenknipsel in nr. 01969. 327 Exemplaren van dit prentje zijn niet voorhanden. Dom, De geschiedenis, p. 227-229 en 234. 328 Dom, De geschiedenis, p. 231 en 234. 329 Fotografische reproductie in RG. Twee anonieme en jongere versies van deze voorstelling staan in een rechthoekige omlijsting. In het bijschrift staat verkeerdelijk 1621 in plaats van 1637. Dom, De geschiedenis, p. 235-237 en afbeelding tegenover p. 227. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 391; RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Duffel, P1 en SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01962-01966, niet geklasseerd.

254

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie het Mariabeeld. De twee jonge koewachters kijken op naar het beeld dat zij ontdekt hebben en inmiddels al in een zogeheten Spaanse mantel gestoken is. Links op de voorgrond knielt een man met gevouwen handen en gebogen hoofd. Een moeder met een pasgeborene in haar armen kijkt in de richting van het beeld. Rechts bidt een vrouw, geknield en op krukken steunend. Achter haar is, aan de oever van de Nete, Muggenberg gedetailleerd weergegeven. Op de achtergrond onderscheiden we enkele koeien en heel in de verte Ter Elst.330 Abraham van Merlen lijkt met deze gravure uitdrukkelijk tegemoet te willen komen aan de ambities van de eigenaar van Muggenberg. Op een anoniem sanctje neemt Muggenberg, net zoals op één van de gravuurtjes van Abraham van Merlen, een prominente plaats in. Dit kan erop wijzen dat het initiatief voor deze editie uitgegaan is van Floris van Merode (overleden in 1652) of van een latere bezitter van het kasteel. Aan de voet van de wilg bevinden zich vier bedevaarders onder wie één man in pelgrimsuitrusting. Onderaan staat een wervende tekst: ‘Kompt pelgrems met vlijt wilt dese maghet eeren soo hoordt sij u ghebedt eer ghij sult weder keeren sij is een vorspraeckers voor ons toch alle gaer daerom besoeck dese plaets en komt naer Duffele.’ Men merke op dat ‘Duffele’ niet rijmt met ‘alle gaer’: de tekst blijkt overgenomen van een prentje uitgegeven in verband met de anno 1642 ontstane Mariacultus te Kevelaer.331 Echtgenote Rongens leverde in 1649 te Duffel 50 ‘fransijnen belekens’ tegen twee en een halve stuiver per stuk.332 Deze perkamenten prenten waren ongetwijfeld zeer bijzonder, vermits zij tienmaal meer kostten dan een papieren vaantje. Boekjes over Onze-Lieve-Vrouw van Duffel Al kort na de ontdekking van het beeldje publiceerde kanunnik Augustinus Wichmans een (niet teruggevonden) ‘boeckxken van weynig bladeren’ in verband met de Duffelse Mariadevotie.333 Nadat er zich verscheidene wonderbare genezingen hadden voorgedaan, achtte de premonstratenzer kanunnik Philippus van Hoeswinckel, sedert 1638 pastoor te Duffel, de tijd rijp om een meer uitgebreid boekje uit te geven. Dat kwam in 1644 te Antwerpen van de pers bij Martinus Binnaert en draagt als titel: Onse L. Vrouwe van Duffel dat is den oorspronck, voortganck ende 330 Kopergravure; formaat: ca. 140 × 92 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 390. 331 Dom, De geschiedenis, p. 237-238, reproductie tegenover p. 230. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01962-01966, niet geklasseerd. Afbeeldingen van prenten met de oorspronkelijke tekst voor Kevelaer: R. Plötz, Maria Kevelaer im Bild. Vera effigies Matris Iesu. Sammlung Josef Thoenissen (Kevelaer, 1987), p. 29-31, 34-37, 39-40, 42, 45-46, 49-50, 52, 57 en 65. 332 Dom, De geschiedenis, p. 245. 333 Mattens, Onse L. Vrovwe, p. 3; Dom, De geschiedenis, p. xi. Het boekje over Duffel is niet vermeld onder Wichmans’ werken bij: F.J.M. Hoppenbrouwers, ‘Franciscus Augustinus Wichmans (1596-1661). Kanunnik, zielzorger en abt van de norbertijnse abdij van Tongerlo ten tijde van de vroege Katholieke Reformatie’, in: Analecta Praemonstratensia, 70 (1994), p. 226-293 en 71 (1995), p. 96149 (71: p. 135-147).

255

deel II – Constanten en verschuivingen miraculen van haer miraculeus beelt gevonde[n] binne[n] de baenderye van Duffel onder Perwez. Den 14. Aug. A° 1637 […].334 Jezus-Eik Te Jezus-Eik (Overijse), een door norbertijnen van de Parkabdij bediende bedevaartplaats, kwamen in 1642, onmiddellijk nadat er zich daar enkele wonderbare genezingen hadden voorgedaan, prentjes voor de vereerders van Onze-Lieve-Vrouw ter beschikking. Het waren onbehouwen papieren afbeeldingen, geschetst door een vrouw uit Overijse die zelf een handeltje rond deze nieuwe devotie had opgezet. De initiatiefneemster was een vrouw uit Overijse, Anna Eregiers, die beweerde van koorts genezen te zijn door tussenkomst van Maria.335 Waarschijnlijk ging het hier niet om gedrukte prenten. Kevelaer Het belang van prenten bij de promotie van nieuwe bedevaartcultussen wordt goed geïllustreerd door de casus van Kevelaer.336 Nauwelijks was daar de Mariadevotie medio 1642 op gang gekomen, of Gerlach Kneif, een privépersoon, nam het initiatief tot het uitgeven van sanctjes. Hij liet er een verwijzing naar zijn rol terzake op aanbrengen: ‘Sumptibus Gerolaci Kneif incolae In Keuelar. 1643.’337 Waarschijnlijk liet hij zijn prentje in Antwerpen graveren.338 Kort daarop, vermoedelijk omstreeks 1645, kwam de eerste editie uit van het ongedateerde Het pelgrimken van Kevelaer […] Inhoude[n]de de litanie[n], hymni, liedekens, herders-dichtjens, reysgebeden. &c. voor de processie van Kevelaer (Roermond, Gaspar Du Pree), samengesteld door 334 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-2. Beschreven in STCV: nr. 12921171. 335 C. Harline, ‘Miracles and this world: the battle for the Jesus Oak’, in: Archiv für Reformationsgeschichte, 93 (2002), p. 217-238 (p. 222); C. Harline, De wonderen van Jezus-Eik. Mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam, 2003), p. 24. 336 Het cultusobject aldaar is een perkamenten (wellicht Antwerps) sanctje voor Onze-LieveVrouw van Luxemburg. J. Philippen, ‘Die früheste Ausstrahlung von Scherpenheuvel in das Rheinland’, in: Maria Kevelaer im Bild (Kevelaer, 1987), p. 4-14 (p. 6). 337 Thijs, Antwerpen, p. 21. Op deze prent waarvan de originele signatuur vervangen is door die van Michiel Bunel, komt de in 1643 begonnen, maar pas in 1645 voltooide bedevaartkerk voor. Mogelijk werd de afbeelding van de kerk na 1643 op de koperplaat toegevoegd. Een andere (anonieme) prent geeft bij de vermelding van G. Kneif het jaartal 1645. Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 1. G. Kneif (Knyff) huwde in 1641 met Barbara Pluenen en overleed op 16 november 1675 te Kevelaer. 338 Tot in het begin van de negentiende eeuw was de productie van Kevelaerprentjes daar geconcentreerd. De lijst van de daarbij betrokken Antwerpse uitgevers is lang: Frederik Bouttats, Anna Maria Bunel, Michiel Cabbaeij, Joannes Carolus Craen, Cornelius de Boudt, Henricus De Cock, Jacobus de Man junior, Jacobus de Man senior, Jan Baptist de Wit, Gerard Donck, Jacobus Josephus Emmerechts, Ludovicus Fruytiers, Isabella Hertsens, Hendrik Leys, Charles Neel, M. Neel, Joannes vanden Sande, Paulus vanden Sande, Theodoor van Merlen, Susanna Verbruggen, Michiel Vinck en Arnold Wielans. Plötz, Maria Kevelaer, p. 27; C. Staal & M. Wingens, Bedevaarten in Nederland (Zutphen, 1997), p. 128 (F. Bouttats).

256

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie

Afb. 43. Kevelaer, Onze-Lieve-Vrouw, Troosteres der Bedrukten. Anonieme burijngravure (90 × 64 mm), in 1643 bekostigd door G. Kneif, inwoner van Kevelaer. Later heruitgegeven door Michiel Bunel – UA, Collectie Thijs, nr. 939

de jezuiët Adrianus Poirters.339 In 1647 verscheen te Roermond het eerste mirakelboekje over Kevelaer, geredigeerd door kanunnik Joannes Stalenus, pastoor van Rees in het hertogdom Kleef. Theodorus Caesar publiceerde in 1649 (het jaar waarin hij pastoor van Kevelaer benoemd werd) opnieuw te Roermond een boekje met instructies voor de bedevaarders.340 Kortenbos De mariale bedevaartplaats Kortenbos (Sint-Truiden), in het prinsbisdom Luik gelegen maar bestuurd door de premonstratenzers uit het Brabantse Averbode, beschikte anno 1640 al over vaantjes, slechts vier jaar nadat de devotie tot een aldaar in een eik geplaatst Mariabeeldje een aanvang had genomen. Een schilder ontving 3 gulden ‘om een model te maecken om een plaet te steecken totte vaenkens.’ Een goudsmid, meester Andries, kreeg ‘voor de plaet te steecken 2 fransche croonen [en] 339 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books). 340 K. Keller, ‘Die Kevelaer-Wallfahrt in der Literatur’, in: R. Schulte Staade (red.), 350 Jahre Kevelaer-Wallfahrt 1642-1992, 2 delen (Kevelaer, 1992), deel 1, p. 746-755 (p. 746-748).

257

deel II – Constanten en verschuivingen 12 [stuiver].’341 Van de bedevaartvaantjes die met deze plaat gedrukt werden, zijn echter geen exemplaren bekend. Een jonger, wél bewaard gebleven dubbelzijdig vaantje voor Kortenbos werd omstreeks 1719-1725 gegraveerd. Het bevat aan één zijde het wapenschild van Stephanus vander Stegen, abt van Averbode in de periode 1698-1725.342 Samen kostten de twee koperplaten de abdij van Averbode 40 gulden. Voor het drukken van 1000 exemplaren betaalde zij 21 gulden 10 stuiver.343 Naast vaantjes waren vanaf 1642 ook bedevaartprentjes beschikbaar. Zowel de minderbroeders van Sint-Truiden als de premonstratenzers van Averbode lieten er eentje graveren, door respectievelijk Jacobus Neeffs en Theodoor Jonaszoon van Merlen.344 Nadat Laurentius Cloetz, pastoor te Ellicum, in 1639 in de kapel te Kortenbos van een pijnlijke breuk genezen was, liet hij in 1640 bij Leonardus Streel te Luik een plano drukken met daarop een dankgedicht, getiteld: Augustissimae caeli ac terrae principi. Deiparae semper Virgini Mariae quae in Sylva Brevi ad Philomelam salus infirmorum meritis omnium praeconiis celebratur […].345 Het duurde niet lang of er werd ook aan een bedevaartboekje gedacht over Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos. In 1642 begon de minderbroeder Adrianus Huberti, gardiaan te Sint-Truiden, aan de redactie hiervan. Verder dan de voorrede geraakte hij echter niet. Nadat de Averbodense premonstratenzers, zeer tot ongenoegen van de minderbroeders, de leiding hadden kregen van deze gloednieuwe bedevaartplaats, moest pater Huberti op bevel van de Luikse vicaris-generaal immers afzien van zijn plan.346 De taak om een eerste bedevaartboekje samen te stellen en uit te geven, kwam nu toe aan de pastoor van Kozen, de Averbodense premonstratenzer Paulus van Hove. In 1644, het jaar waarin de kerk voltrokken werd, verscheen zijn Onse L. Vrouwe van Cortenbosch gesontheyt der siecken. Den oorspronck voortganck ende miraculen die aen haer miraculeus beeldt geschiedt zijn in 341 T.J. Gerits, ‘Volksleven rond de mariale bedevaartplaats Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 29 (1975), p. 194-201 (p. 197-198). Nog in de zeventiende eeuw kwamen prentjes en medailles voor Kortenbos tot stand. De keerzijde van de medailles bevatten een afbeelding van de H. Norbertus, zie: J. Philippen, ‘De Limburgse devotiemedailles’, in: Jaarboek Europees genootschap voor munten penningkunde (1988), p. 131-179 (p. 152-153) (met afbeeldingen). 342 M. Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch (Hasselt, 1948), p. 133 en 147-148 (met afbeeldingen); Van Heurck, Les drapelets, p. 76-78. 343 Gerits, ‘Volksleven’, p. 198; Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 133 en 147-148 (met afbeeldingen). 344 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 135-145 (met afbeelding van beide prenten). F. Lemmens & A.K.L. Thijs, ‘Van “cunst” tot populair beeldmateriaal. Van Merlen, twee eeuwen prentenproductie te Antwerpen (1600-ca. 1830)’, in: H. Pauwels, A. Van den Kerckhove & L. Wuyts (red.), Liber memorialis Erik Duverger. Bijdragen tot de kunstgeschiedenis van de Nederlanden (Wetteren, 2006), p. 91-129 (p. 101, afbeelding van de prent van T.J. van Merlen). Zie ook: deel 1, afb. 1. 345 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 76-77 en 151-152. 346 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 145-147.

258

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie het dorp van Cosen in het graefschap van Loon. Anno 1636 (Luik, Leonard Streel).347 In 1645 liet Robertus Lamberti, de in 1644 aangestelde eerste rector van Kortenbos, ‘verwalschte mirakelboexkens’ drukken: Nostre Dame de Cortenbosch […] (Luik, J. Tournay), een Franstalige vertaling van het werkje van Paulus van Hove.348 Van kanunnik Lamberti zelf verscheen van dat werkje in 1656 een meer uitgebreide Latijnse versie.349 Rijsel (Notre Dame de la Treille) In 1632 verscheen van Pierre Turbelin, regent van het seminarie van de Sint-Pieterskerk te Rijsel het werk Origine de la confrairie de Nostre Dame de la Treille en l’ église collégialle de Sainct Pierre, à Lille, et de la procession annuelle de ladicte ville, avec plusieurs miracles impétrez par l’ intercession de Nostre Dame, en la chapelle dédiée à son honneur en la dicte église Sainct Pierre (Rijsel, Pierre de Rache). Turbelins werkje kaderde in een promotiecampagne rond deze uit de dertiende eeuw daterende Mariaverering. In 1634 ging het stadsbestuur over tot de officiële toewijding van Rijsel aan Notre-Dame de la Treille. Het bleef daar niet bij. In 1636 publiceerde de jezuïet Joannes Vincartius bij Pierre de Rache een klein in folio: B. Virgo cancellata in insigni ecclesia collegiata D. Petri Insulae cultu et miraculis celebris. In 1639 volgde nog een aparte, eveneens door Pierre de Rache gedrukte publicatie over mirakelen uit 1634 en 1635 die aan Notre-Dame de la Treille toegeschreven werden: Miracles arrivez par l’ intercession de Nostre-Dame de la Treille, en l’ église collégiale de Saint-Pierre à Lille, l’an 1634 et 1635, approuvez par monseigneur l’ illust. et révér. évesque de Tournay Maximilien de Gand à Vilain, l’an 1639 […].350 Scherpenheuvel De definitieve opbloei van Scherpenheuvel (Scherpenheuvel-Zichem) als drukbezochte mariale bedevaartplaats situeert zich in het begin van de zeventiende eeuw. In het midden van de zestiende eeuw bestond te Zichem een lokale devotie rond een Mariabeeld aan een eik op de zogeheten Scherpenheuvel. Nadat dit beeld in de periode 1580-1583, toen de Staatsen Zichem in handen hadden, verdwenen was, kwam er in 1587 een ander voor in de plaats. Na minder dan een decennium verwierf Scherpenheuvel een reële betekenis als bedevaartplaats. In het voorjaar van 1602 bouwde men er een houten kapelletje, in 1603 pelgrimeerden de aartshertogen 347 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 115-116 en 152; BCNI, nr. 9776. 348 Nog in 1645 werden in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos 200 aflaataffiches (indulgencie briefkens) gedrukt. Gerits, ‘Volksleven’, p. 200; Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 152; BCNI, nr. 9885. 349 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 116 en 152; BCNI, nr. 11247. Exemplaar: RG 3039 I 19. 350 Pas in 1671 kwam van Vincartius’ boek een Franse vertaling (met aanvullingen tot 1670) van de pers, met name te Doornik bij de weduwe van Adrien Quinqué. Zie voor dit alles: Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie, p. 12-13; BCNI, nr. 8987 en 12878.

259

deel II – Constanten en verschuivingen Albrecht en Isabella een eerste maal naar Scherpenheuvel en in 1604 verscheen de eerste editie van het in opdracht van aartsbisschop Matthias Hovius door Philips Numan geredigeerd mirakelboekje.351 De clerus heeft de distributie van beeldmateriaal te Scherpenheuvel vrijwel onmiddellijk sterk gestimuleerd. Paus Paulus V verleende reeds op 16 september 1606 een aflaat aan al wie er ooit de kerk bezocht had, een afbeelding of medaille van de daar vereerde Onze-Lieve-Vrouw bezat en bepaalde godsdienstige handelingen stelde. Mirakelboekjes en devotieblaadjes brachten dit voorrecht tot in de negentiende eeuw onder de aandacht.352 De eerste vaantjes voor Scherpenheuvel In 1605 waren te Scherpenheuvel, naar verluidt, vlaggetjes te verkrijgen naast gouden, zilveren en tinnen insignes die door de Leuvense edelsmid François van Lare geleverd werden.353 Het oudste nog bewaarde vaantje van Scherpenheuvel is (zoals de meeste vlaggetjes voor deze bedevaartplaats) dubbelzijdig. De twee daartoe benodigde (en nog voorhanden) houten drukvormen zijn gesneden door Joannes Christoffel Jeghers die als zelfstandig xylograaf te Antwerpen werkzaam was van 1643-1644 tot zijn overlijden omstreeks 1667.354 De voorzijde van het vaantje bevat een doorsnede van het heiligdom en toont ons de schaapherder die neerknielt voor het Mariabeeldje dat hij in een boom ontdekt heeft. In de verte tekenen zich de contouren van Zichem af. De keerzijde biedt een zicht op de kerk en op de twee kapelletjes: het oudste uit 1602 in hout, het tweede uit 1604 in steen. Zij toont tevens enkele miraculeuze genezingen. Exemplaren van dit vaantje, voorzien van tweetalige toelichtingen in typografie, kwamen van de pers bij de weduwe van Everaerdt de Witte te Leuven.

351 L. Duerloo & M. Wingens, Scherpenheuvel. Het Jeruzalem van de Lage Landen (Leuven, 2002), p. 23-28, 37-39 en 43-45. 352 J. Deckers, Wonderdadig beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, weldoenster van het menschdom sedert vyf eeuwen, oorsprong en voortgang der godsvrucht tot deze wydvermaerde bedevaert (Leuven, 1859), p. 93-94; Kort begryp der mirakelen, gratien, ende wonderheden geschied door de voorspraeke van […] Maria, geviert binnen Scherpenheuvel […] (Antwerpen: F.I. Vinck, s.a.), p. [109111]. Extract van den aflaet verleend door onzen allerheiligsten vader den paus Paulus den vyfde, zoo voor de kerk van Onze Lieve Vrouw te Scherpenheuvel, als voor de beeldekens en medaillen der zelve (Turnhout: Brepols & Dierckx Zoon, s.a.). Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-26. 353 Boni, Scherpenheuvel, p. 47-48. Zie voor een medaille en een zilveren kruisje uit de vroege zeventiende eeuw: J. Philippen, 350 jaar bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel (Schaffen, 1987), p. 176-177 (met afbeeldingen). 354 De exacte overlijdensdatum van J.C. Jeghers is niet bekend. Wel weten we dat op 9 augustus 1667 een staat van het sterfhuis werd opgemaakt, zie: FAA, Notariaat, nr. 3797, akte 124.

260

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie Het aanbod inzake prenten Voor de periode juni 1608-maart 1609 vermeldt de rekening van de Onze-LieveVrouwekapel een ontvangst van 4249 pond inzake verkochte ‘beeldekens.’355 Op de eenbladdruk Het belt met een cort verhael van ons lieve Vrouwe ten Scherpenheuvel (met een kerkelijke goedkeuring van 17 november 1604) staat een kopersnede, gesigneerd: ‘A. Huberti exc. cum Priuilegio.’356 Het betreft dus een editie van de in 1614 overleden Antwerpse graveur, uitgever en prentenhandelaar Adriaan Huberti. Het geklede Mariabeeld bevindt zich in een mandorla met rozenkrans vóór een met ex voto’s behangen eik. De namen van een kreupele man en een bezeten vrouw aan de voet van de boom zijn op de plaat vermeld: ‘Ian Clement’ en ‘Catherine du Bus.’ Een duivel ontsnapt aan de mond van Catharina en voor Jan is genezing nabij. Mannen en vrouwen, onder wie Albrecht en Isabella, een herder en een kloosterling, knielen neer terwijl zij naar Maria opkijken. Op de achtergrond zien we de houten kapel uit 1602, de stenen kapel uit 1604, een poel met kruisjes en een kudde schapen met de herder die ooit, volgens de legende, een eerste Mariabeeldje vond in de eik te Scherpenheuvel. De wapenschilden van Brabant, Zichem en Oranje-Nassau verwijzen naar de bestuurlijke en politieke context waarin de bedevaartplaats tot ontwikkeling kwam: het Brabantse Scherpenheuvel maakte tot einde 1605 deel uit van Zichem waarvan de Oranjes de heren waren. Onder de gravure staat, in typografie, een tekstregel waarin Adriaan Huberti zijn eenbladdruk opdraagt aan Godefridus van Thienwinckel: ‘R. Dno. D. Godefrido va[n] Thienwinckele Past. Ecc. S. Eustachij in Oppido Sichen. A. Hub. D.D.’ De destinataris was, als pastoor van de Zichemse Sint-Eustachiuskerk, verantwoordelijk voor Scherpenheuvel tot dit bedevaartsoord in 1610 van zijn parochie afgesplitst werd. In 1607 bracht de Keulse prentenuitgever Johann Bussemacher een kopergravure op de markt.357 Voorafgegaan van een korte psalmtekst staat onderaan een aansporing om naar Scherpenheuvel te komen: ‘Vt videatis opera Domini, ite ad Montem Acvtvm et probabitis.’ De meeste elementen uit Huberti’s gravure vinden we ook hier terug, zij het in een andere opstelling. We herkennen Maria in de mandorla, de boom met ex voto’s, gelovigen onder wie de aartshertogen, een herder en een pater, Jan Clement en Catharina du Bus, de stenen kapel, een herder met zijn schapen en de drie bovenvermelde wapenschilden. Een typerend bestanddeel van Bussemachers prent is de introductie van H. Eustachius die zich, vergezeld van zijn 355 Boni, Scherpenheuvel, p. 54. In de literatuur is zelfs sprake van een ‘winst’ van 6000 gulden: Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 49. 356 Boni, Scherpenheuvel, p. 13 en afbeelding tegenover p. 64; Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 52 en 53 (een anonieme kleinere en vereenvoudigde versie) met afbeeldingen. 357 Formaat: 316 × 239 mm. Het jaartal 1607 is in de plaat gegraveerd. B. Schöller, Kölner Druckgraphik der Gegenreformation: ein Beitrag zur Geschichte religiöser Bildpropaganda zur Zeit der Glaubenskämpfe mit einem Katalog der Einblattdrucke des Verlages Johann Bussemacher (Keulen, 1992), p. 57 (afbeelding) en 156.

261

deel II – Constanten en verschuivingen kruisdragend hert, onder de Mariavereerders gemengd heeft om iedereen eraan te herinneren dat hij de titelheilige van de Zichemse parochiekerk is. De H. Eustachius en zijn hert staan eveneens afgebeeld op een grote in de periode 1604-1613 voor de devotie te Scherpenheuvel gesneden houtsnede.358 De voorstelling vertoont verwantschap met die van Johann Bussemacher maar bevat ook aanzienlijke verschillen. Zo zijn er bijvoorbeeld minder bedevaarders uitgebeeld. Bij drie personages lezen we een in de drukvorm gesneden identificatie: ‘Iean Clement, Catherine dv Bvs’ en ‘berger.’ Catharina du Bus draagt een ander hoofddeksel. De achtergrond staat in spiegelbeeld. Er zijn ditmaal slechts twee wapenschilden te zien, namelijk een van Brabant en een van Zichem, dat tegen de voet van de boom rust. Maria bevindt zich in een nis en aan haar voeten ligt de draak van de Apocalyps. Deze draak vinden we ook terug op een klein vroegzeventiende-eeuws bedevaartprentje en verwijst naar de Onbevlekte Ontvangenis van Onze-Lieve-Vrouw. Onderaan het uiterst fijn gegraveerde anonieme sanctje staat: ‘S. Maria de silua in monte acuto, prope Sichenum.’ Het Mariabeeld en de draak bevinden zich in een mandorla die voorzien is van een rozenkrans. Aan takken die daarboven uitsteken hangen twee krukken en een beenprothese.359 Uit de jaren 1604-1613 dateert de houten drukvorm die door Joanna Maria Regina Lemmers, de weduwe van de Antwerpse typograaf Joannes Norbertus Vinck, in de periode 1813-1831 gebruikt werd voor haar editie van de eenbladdruk Den Godzaligen Huyszegen.360 Maria bevindt zich in een mandorla met rozenkrans. Bij de boom zien we verscheidene personen, onder wie de aartshertogen en de legendarische herder. Op de achtergrond staan de stenen kapel uit 1604-1613 en de parochiekerk van Zichem afgebeeld. In de hoeken bovenaan zijn de wapenschilden van Brabant en van Zichem weergegeven. 358 Onvolledige houten drukvorm van 320 × 240 mm, op 28 april 2017 verkocht door het veilinghuis The Romantic Agony: The Romantic Agony […] catalogue, 60 (Brussel, 2017), kavel 297. Exemplaar: PcA. M. De Meyer, ‘Een oude bedevaartprent van Scherpenheuvel’, in: Volkskunde, 55 (1954), p. 144-145 (met afbeelding) en p. 196: de hypothese aldaar dat de houtsnede werk zou kunnen zijn van Franciscus Huberti berust op geen enkele bron. De datering is gebaseerd op twee vaststellingen: 1) de houtsnede geeft de stenen kapel weer die op 13 juni 1604 werd gewijd en in 1613 werd gesloopt, 2) er is nog geen spoor van de nieuwe kerk. Zie ook: A. Lantin, Scherpenheuvel oord van vrede (Retie, 1971), p. 65-66. 359 Kopergravure; formaat: ca. 68 × 46 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 716. De afgebeelde draak komt eveneens voor op een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, namelijk op een (niet als bedevaartprent geconcipieerde) gravure vol mariale symbolen, uitgegeven door Adriaan Collaert. Zie: Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 175 (afbeelding). 360 L.C.B.M. van Liebergen, Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 131 (met afbeelding); Rooijakkers, Rituele repertoires, p. 610 (afbeelding). Over de weduwe Vinck: A.K.L. Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes naar lithografische wandprenten: religieus beeldmateriaal van de Antwerpse drukkerij-uitgeverij Michiel Vinck (ca. 1824-1841)’, in: Volkskunde, 100 (1999), p. 283-313 (p. 286).

262

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie Een andere prent, uitgegeven door de Antwerpse figuurdrukker en handelaar Jan Baptist I Vrints (overleden in 1610) en getiteld Nostre Dame de Mont Aigv dict Scerpenhevvel, roept een beeld op van het interieur van de stenen kapel die in 1604 door aartsbisschop Matthias Hovius ingewijd werd.361 De voorzijde van het bouwwerk is weggelaten om ons te laten binnenkijken. Het middelste en grootste van de drie altaren blijkt getooid met de wapens van Brabant en Zichem en schraagt het Mariabeeld. Het gebladerte van een nagebootste eik steekt boven de mandorla uit. Kaarsen branden. Enkele gelovigen (onder hen Jan Clement en Catharina du Bus) bidden geknield. Buiten het gebouw zien we bij een groot kruis de eerste, houten kapel die met krukken behangen is. Verderop ligt de poel, omzoomd met kruisjes. Aan de gezichtseinder lezen we bij een kerkgebouw: ‘Tongerloo.’ Bovenaan links staat het wapen van de aartshertogen, rechts dat van Oranje. Het onderschrift luidt: ‘Representation du lieu, Image, et Chapelle miraculeuse de nostre Dame de Mont Aigu, dicte Scerpen Heuuel, pres la ville de Sichen en Brabant, la ou qu’il à plaist a nostre Seigneur, par l’intercession de la B. Vierge Marie, principalement depuis les guerres, faire plusieurs tresillustres miracles pour la consolation des affligez, confirmation de la foye Catholique, et confusion des heresies.’ Een prentje van Joannes Wierix zoemt in op het Mariabeeld in een rondbogige nis, op het daar bovenuit stekende bladerdak en op de ex voto’s. Jan Clement en Catharina du Bus, vergezeld van een derde personage, bevinden zich op het voorplan. Vlak vóór het altaar knielen de aartshertogen met gevouwen handen neer op een bidstoel. Albrecht staat links, Isabella rechts. In de linkerbovenhoek staat het wapen van Zichem. Op het gravuurtje komen volgende teksten voor: ‘Onse. L. vrouwe ten Scherpen hueuel en Nostre. Dame. dv. Boys. Mont. Aigv. pres. Siche[n].’ Bij zijn signatuur vermeldt de graveur-uitgever dat hij zich via een (door De Busscher ondertekend) vorstelijk privilegie tegen namaak beschermd heeft: ‘Iohan. Wiricx. excvd. cvm. g. et. privil. sig. de. Bvsscher.’362 Vrints’ prent geeft de kapel weer als een eenbeukig gebouw. Dezelfde indruk krijgen we bij het gravuurtje van Joannes Wierix. Een vrij grote Scherpenheuvelse bedevaartprent, gesigneerd door de in 1618 overleden Adriaan Collaert, toont ons echter een heel ander kerkinterieur.363 Bij Collaert lijkt de binnenruimte (of toch zeker een deel ervan) door ronde zuilen in drie beuken verdeeld. In de midden361 Formaat: 283 × 218 mm. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 2, p. 42-43 (nr. 185, met fragmentaire afbeelding). Volledige reproductie bij: E.H. van Heurck, ‘De vaantjes van Scherpenheuvel’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1923), p. 173-178; De Beer, ‘De Heilige Maarschalken’, p. 15; Lantin, Scherpenheuvel, p. 172. 362 Formaat: ca. 130 × 85 mm. Mauquoy-Hendrickx, Les estampes, deel 1, p. 143 (nr. 809, met afbeelding). Schöller, Kölner Druckgraphik, p. 58 (afbeelding) en 204; Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 2, p. 43 (nr. 186). 363 Formaat: 203 × 148 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 967. The Romantic Agony […] catalogue, 41 (Brussel, 2010), kavel 8.

263

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 44. Scherpenheuvel, Onze-Lieve-Vrouw. Interieur van de bedevaartkerk. Burijngravure door Adriaan Collaert (203 × 148 mm), kortgeknipt exemplaar – UA, Collectie Thijs, nr. 967

264

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie beuk bevindt zich het altaar met daarop het Mariabeeld onder een boogvormige afgedekte nis. Daarboven is het lover van een boom zichtbaar. Op de altaartafel staan twee door engelenfiguurtjes gedragen kandelaars waarin een kaars brandt. Links en rechts van het beeld hangen ex voto’s aan een beschot. Voor het altaar bevinden zich Jan Clement en Catharina du Bus. In de zijbeuken knielen mannen en vrouwen, zowel geestelijken als leken, onder een grote brandende lamp. Eén van hen is als pelgrim gekleed. Tegen de achterwand hangen twee schilderijen (wellicht ex voto’s). De schilderij aan de linkerkant stelt Maria voor die aan een bedlegerige vrouw verschijnt. Die aan de rechterkant toont de H. Maagd terwijl zij een beschermende hand uitsteekt naar een man met krukken. Op het voorplan hebben de aartshertogen Albrecht en Isabella en twee prelaten (een met een kromstaf en een met een dubbelkruis en mijter) een biddende houding aangenomen. Links bovenaan bevindt zich het wapen van Brabant, rechts dat van Zichem. Rechts onderaan staat de signatuur: ‘Adr. Collaert excud.’ Boven de met een lijn omlijste voorstelling lezen we: ‘Diva Virgo Aspricollis.’ Helemaal onderaan staat: ‘Monstra Te esse Matrem’, gevolgd door deze (over twee kolommen verdeelde) bede: Solue vincla reis, Profer lumen caecis: Mala nostra pelle, Bona cuncta posce. Geen enkel architecturaal element op Collaerts gravure verwijst naar de huidige koepelkerk, waarvan de bouw (aangevat in 1609) in 1613 al zover gevorderd was dat men aan het voorlopige hoofdaltaar de mis opdroeg en dat de kapel kon gesloopt worden.364 We mogen dus veronderstellen dat Collaerts prent de bedoeling heeft het interieur van de stenen kapel uit te beelden. Dat impliceert meteen dat zijn prent ten laatste in 1613 tot stand kwam. Welke van beide voorstellingen, die van Vrints of die van Collaert, het dichtst de realiteit benaderde, is op basis van de beschikbare informatie helaas niet uit te maken.365

364 Zie over het verloop van de bouwcampagne: Lantin, Scherpenheuvel, p. 18-19, 65-73 en 249, noot 41. 365 Er zijn twijfels uitgesproken over de betrouwbaarheid van de voorstelling op een anonieme schilderij waarvoor de prent van Vrints de inspiratiebron vormde: Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 54 (met afbeelding).

265

5. Propageren met overwonnen schroom: niet-mariale heiligencultussen De aanvankelijke terughoudendheid bij de geestelijken ten aanzien van de verering van heiligen verdween na het herstel van de macht van de katholieken in het Zuiden. Dit herwonnen zelfvertrouwen is duidelijk zichtbaar in de wederopbloei van publicaties over heiligenlevens. In Vlaanderen en Brabant verschenen tijdens de reformatieperiode weinig publicaties over plaatsgebonden heiligencultussen, terwijl de ter ere van heiligen uitgegeven vaantjes in diezelfde periode net veel succes oogstten. Deze schijnbare paradox hoeft ons echter niet te verwonderen. Onder invloed van het humanisme en de reformatie namen geletterden in toenemende mate een afwijzende houding aan ten aanzien van hagiografische literatuur. De vaak ongeletterde kopers van bedevaartvaantjes daarentegen bleven geloven in de heilzame kracht van de heiligenverering, alle intellectualistische en protestantse kritiek ten spijt. Katholieke auteurs durfden tijdens de zestiende eeuw het haast niet aan om over heiligen te publiceren. De Mechelaar Joannes Domyns, pastoor van Onze-LieveVrouw Waver, onderstreepte in zijn in 1569 door Michiel van Hamont te Brussel gedrukte Latijnse vertaling van de in de vroege zestiende eeuw door Thomas van der Noot uitgegeven Sint-Rumolduslegende, dat hij aanvankelijk, uit vrees voor de reactie van de ‘ketters’, geaarzeld had dat werk uit te geven.366 Domyns’ schroom is kenmerkend voor de bange onzekerheid en de doffe berusting die zich van de roomse geestelijkheid hadden meester gemaakt ten gevolge van de protestantse aanvallen op de katholieke heiligenverering en het bedevaartwezen. In die houding kwam pas enige verandering nadat in de late zestiende eeuw het Spaanse gezag in de Zuidelijke Nederlanden hersteld was en de katholieke Kerk met herwonnen zelfvertrouwen de contrareformatorische strijd definitief ingezet had. Vanaf de vroege zeventiende eeuw zien we inderdaad af en toe een publicatie verschijnen over een of andere plaatsgebonden heiligencultus. Om erg veel titels gaat het nog niet. In toonaangevende post-tridentijnse kerkelijke kringen was men immers van oordeel dat de geestelijke literatuur haar aandacht veeleer op de H. Eucharistie en de Mariadevotie moest richten dan op de minder essentieel geachte heiligenverering. Dat betekent anderzijds niet dat kerkelijke hoogwaardigheids366 L. Le Clercq, ‘Sinte Rombouts legende (z.p., Thomas van der Noot, z.j.)’, in: De Gulden Passer, 23 (1945), p. 127-147; BCNI, nr. 3162. Te Mechelen werd de H. Rumoldus vooral aangeroepen door onvruchtbare echtparen, schippers, vissers, kooplieden, landbouwers en allerhande ambachtslieden en neringdoenders. J.B. Sollerius, Acta S. Rumoldi episcopi et martyris, apostoli et patroni Mechliniensium (Antwerpen: J. du Moulin, 1718), p. 168 (tekst op basis van een afschrift uit 1555 van de druk van Thomas van der Noot).

267

deel II – Constanten en verschuivingen bekleders steeds afwijzend stonden ten aanzien van publicaties die van aard waren om de cultus rond een heilige in een bepaalde bedevaartplaats te stimuleren. De Historie van het leven der Heyliger Maechden Harlindis ende Relindis uut de legende in cortste ende ghetrouwelijckste overgestelt in 1596 bij Christiaan Ouwerx te Luik uitgegeven en toegeschreven aan de jezuïet Zacharias Rotz, kwam bijvoorbeeld tot stand onder impuls van de Luikse grootvicaris kanunnik Joannes Chapevillus. Deze publicatie paste in Chapevillus’ streven naar de wederinvoering van de sedert 1566 opgeschorte zevenjaarlijkse toning van de relieken van beide heiligen, die in 1571 om veiligheidsredenen vanuit Aldeneik naar de parochiekerk van Maaseik waren overgebracht.367 De kapittelheren van Sint-Servaas in het twee-herige Maastricht besloten in 1604 ‘historiae Sancti Servatii’ te laten drukken, ‘quae distribuentur peregrinis et aliis.’368 Daarmee volgden zij het voorbeeld van hun voorgangers die al in 1519 van Karel V het alleenrecht verworven hadden om te ‘moeghen doen printen, uijtgheven, ende bij huere gedeputeerde doen vercoopen alomme bijnnen onsse lande van Brabant ende Oevermaze de voersz. legende ende leven van Sinte Servaes.’369 Tongeren knoopte omstreeks 1607 aan bij de minstens tot 1514 teruggaande traditie om bij de zevenjaarlijkse reliekentoning een toningsgids te laten drukken: Istae S.S. Reliquiae ostenduntur in templo Tongrensi, omni septennio die junii XI et diebus quindecim sequentibus.370

367 BCNI, nr. 4323 en de daar vermelde literatuur. E.S., Levensschets der H.H. Maagden en Abdissen Harlindis en Renildis (Luik, 1871), p. 4-5 en 61-62. Een voorbeeld van een publicatie betreffende een devotie in een privékapel treffen we eveneens aan in het prinsbisdom Luik: Thrésor spirituel de la teste sacrée de Sainte Pétronille, vierge, reposante en la chapelle du chasteau de Reckheim (Luik: J. Ouwerx, 1629), geredigeerd door kanunnik Nicolas Nessel nadat de prinsbisschop in 1627 ingestemd had met de openbare verering (met processie) van een Petronellareliek die sinds 1620 in het grafelijk kasteel te Rekem berustte. X. de Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise (Brugge, 1885), kol. 95; Van Heurck, Les drapelets, p. 382; BCNI, nr. 8127. 368 A.M. Koldeweij, Der gude Sente Servas. De Servatiuslegende en de Servatiana: een onderzoek naar de beeldvorming rond een heilige in de middeleeuwen. De geschiedenis van de kerkschat van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (Assen-Maastricht, 1985), p. 21. 369 Koldeweij, Der gude Sente Servas, p. 15-19. Omstreeks 1460 kwam al een blokboek in verband met de Sint-Servatiuscultus op de markt, bestaande uit 24 houtsneden met handschriftelijk toegevoegde teksten. P.C. Boeren, Heiligdomsvaart Maastricht. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht, 1962), p. 89. 370 Gedrukte toningsgidsen zoals er voor Tongeren (minstens vanaf 1514) en Sint-Truiden (1538) verschenen, waren zeker voor pelgrims bestemd. Boeren, Heiligdomsvaart, p. 88 en 154-155; BCNI, nr. 5285 (ca. 1607). Voor latere drukken van Tongerse reliekenlijsten, zie aldaar: nr. 12130 (1664) en 12147 (1664). Een laat voorbeeld van een gedrukte reliekenlijst: Le Saint Trésor de Notre-Dame de Tongres (Tongeren: M. Collée, 1871).

268

5. niet-mariale heiligencultussen

5.1.

Promotie voor cultussen in abdijkerken

Antwerpen, annunciaten (H. Justus) Vanaf het begin van de zeventiende eeuw onderhielden de Antwerpse annunciaten een Sint-Justusdevotie.371 Kanunnik-plebaan Spithold bracht in 1628 een relikwie van het hoofd van Sint-Justus over van de aan oorlogsdreiging onderhevige garnizoensstad Zutphen. Balthasar Moretus – de families Moerentorf en Plantin waren belangrijke sponsors van de Antwerpse annunciaten – liet de reliek in 1629 met grote statie overbrengen naar het klooster.372 Een diptiekje voor Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën bij de zusters annunciaten te Antwerpen bevat een verwijzing naar deze reliek.373 Een prent met de afbeelding van de reliekschrijn van Justus (nu in de Carolus-Borromeuskerk te Antwerpen) heeft als titel: ‘Capvt S. Ivsti mart.’ Op het voetstuk is te lezen: ‘In memoria aeterna erit Ivstvs’ en onderaan: ‘Het eyghen miraculeus hooft van [den] H. Iustus neghen-iaerich kint, ende Martelar berustende in[de] kerck der Annuntiaten t’Antwerp.’374 Jean Baptist Carstiaenssens drukte voor deze verering de ongedateerde Litanie ter eere van het negen-jaerig H. Kind Justus, martelaer, bezonderen patroon in de hoofd-pynen en andere benouwtheden, en ellenden.375 Een volle aflaataffiche voor de H. Justusdevotie bij de annunciaten verscheen in 1639.376 Geraardsbergen, benedictijnen (H. Adrianus) Van de benedictijn Martinus Le Brun, licentiaat in de godgeleerdheid en abt van de Sint-Adrianusabdij te Geraardsbergen, verscheen in 1631 bij Jan van Meerbeeck te Brussel een Recueil de la vie de Saint Adrien, martyr glorieux, patron de GrandMont, et de madame S. Natalie sa compagne. A l’ instance des confrères et pèlerins, opgedragen aan aartshertogin Isabella en aan het stadsbestuur van Geraardsbergen.377 Enkele jaren eerder, in 1627, had dom Le Brun in de abdijkerk een Broederschap van 371 Justus leefde in de omgeving van Beauvais en stierf volgens de overlevering omstreeks het jaar 300 als negenjarige knaap de marteldood , zie: J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie (Bussum, 1974), p. 273. 372 A. De Wilt, ‘Enkele leden van de familie Plantin en de annuntiaten’, in: De Gulden Passer, 38 (1960), p. 140-150 (p. 145). 373 Exemplaar: SAT. 374 Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.1. 375 Exemplaar: RG 3095 K 18. 376 F. Baudouin, ‘Balthasar I Moretus, ‘gheestelyck vader’, en zijn verwanten, begunstigers van de Antwerpse annuntiaten’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 131-156 (p. 154) (afbeelding). 377 Eer hij tot de benedictijnenorde toetrad, was hij pastoor te Roucourt, een ander centrum van de Sint-Adrianuscultus. In die functie publiceerde hij La vie de Saint Adrien et de Sainte Nathalie, sa femme. En faveur de la confrérie dressée au village de Roucourt […] (Valenciennes: J. Vervliet, 1617). Zie over de Sint-Adrianusverering te Geraardsbergen van de twaalfde eeuw tot het einde van de achttiende eeuw: G. Van Bockstaele, ‘De verering van Sint-Adriaan te Geraardsbergen’, in: Oostvlaamse Zanten, 73 (1998), p. 254-263.

269

deel II – Constanten en verschuivingen de HH. Adrianus en Nathalie heropgericht. Dom Benoist Ruteau uit de benedictijnenabdij van Saint Denis bij Bergen nam het reglement ervan op in zijn aan abt Lebrun opgedragen La vie et martyre de S. Adrien tutelaire de la ville de Grard-Mont, patron contre la peste, et de sa S. compagne Natalie (Aat, Jean Maes, 1637). Hij liet niet na erop te wijzen dat wel 5000 personen zich op korte tijd in de broederschap lieten opnemen, ‘entre lesquels estoyent plusieurs prelats & une grande partie de la noblesse du Pays-Bas.’378 In navolging van dom Ruteau heeft dichter Albertus Ignatius d’Hanins in de titel van zijn in 1653 door Guilliam Scheybels gedrukt dichtwerkje over de H. Adrianus eveneens onderstreept dat het een pestpatroon betrof: Leven, martelie, ende doodt van den heylighen martelaer Adrianus, wesende eenen uyt-nemenden patroon teghen de peste; wiens heylighe Ghebeenten tegenwoordelijck zijn rustende binnen de stadt van Gheeraerts-berghe in Vlaenderen, in de kercke der abdye der S. Benedictus orden aldaer, ghemeynelijck daeromme ghenaemt Sinte Adriaens-kercke […]. Het werkje bevat achteraan een lied dat eveneens op de beschermende functie van deze heilige wijst: Nieuw liedt ter eeren van den selven heylighen martelaer om bevrijdt te wesen teghens de peste (melodie: Je suis blessé d’une flamme nouvelle).379 Groot-Bijgaarden, benedictinessen (H. Wivina) Guilliam Lesteens te Antwerpen drukte in 1632 Het leven ende miraeckelen van de Heylighe Wivina, eerste abdisse ende fondatersse van die edele abdye van Grooten Bygaerden. Bij een vergadert uyt oude schriften […] van kanunnik Gabriël Colins, premonstratenzer van de Sint-Cornelius- en Cyprianusabdij te Ninove en biechtvader van de benedictinessen te Groot-Bijgaarden (Dilbeek). Het werk was opgedragen aan Catharina de Martigny, abdis van Groot-Bijgaarden.380 Datzelfde jaar 1632 onderstreepte Augustinus Wichmans dat talrijke gelovigen bij allerlei ziekten en aandoeningen de H. Wivina te Groot-Bijgaarden kwamen aanroepen.381 Heverlee, norbertijnen (H. Quirinus) De norbertijn Joannes Maes, abt van de Parkabdij te Heverlee (Leuven), liet omstreeks 1637-1639 300 ‘boexckens van Sint Quiryn’ drukken bij zijn broer Bernar378 B. Ruteau, La vie et martyre de S. Adrien […] (Aat: J. Maes, 1637), p. 235-[247]; BCNI, nr. 9058; Giraldo, Duizend jaar, p. 139. De geciteerde publicatie van Ruteau was een vertaling van diens Vita et martyrium SS. Adriani et Nataliae (Aat: J. Maes, 1637). L. Devillers, ‘Ruteau, Benoît’, in: Biographie Nationale, 28 delen (Brussel, 1899), deel 20, kol. 464. 379 Beschreven in STCV: nr. 12915313. Niet in BCNI. 380 L. Goovaerts, Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de Prémontré. Dictionnaire bio-bibliographique, 4 delen (Brussel, 1899-1911), deel 1, p. 133; C. Coppens, ‘Sint Wivina’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 17-24 (p. 19). BCNI, nr. 8452. Beschreven in STCV: nr. 6911391. Zie ook: deel 1, afb. 20. 381 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 605-606.

270

5. niet-mariale heiligencultussen

Afb. 45. Gabriel Colins, Het leven ende miraeckelen van de Heylighe Wivina, Eerste Abdisse ende Fondatersse van die Edele Abdye van grooten Bygaerden (Antwerpen: G. Lesteens, 1632) – RG 3039 I 20

dijn Maes te Leuven.382 Wellicht gebeurde dit naar aanleiding van de ingebruikname in 1638 van twee nieuwe relikwiekasten voor de sedert eeuwen in de abdij berustende overblijfselen van deze heilige.383 382 Maes drukte tevens 200 aflaten (affiches waarin meegedeeld werd dat men een aflaat kon verdienen). G. B[aggerman], ‘Leuvense drukkers. Een oude rekening van de Leuvense drukker Bernardijn Maes voor zijn broeder Joannes Maes abt van de abdij van ’t Park te Heverlee’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 1-16 (p. 5-6). Zie over de cultus in de abdijkerk: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 748; F.J. Raymaekers, Geschiedkundige navorschingen over de aloude Abdij van ’t Park (Antwerpen, 1904), p. 73. De heilige werd in het midden van de zeventiende eeuw vooral aangeroepen in verband met keelgezwellen en oor- en oogziekten. 383 [A. Versteylen], De H. Quirinus. Zijn marteldood, zijn eeredienst in de abdijkerk van ’t Park (Tongerlo, 1925), p. 20. Zie ook: J.E. Jansen, L’abbaye norbertine du Parc-le-Duc. Huit siècles d’existence 1129-1929 (Mechelen, 1929), p. 125.

271

deel II – Constanten en verschuivingen Vorst, benedictinessen (H. Alena) In 1603 kwam bij Rutgeert Velpius te Brussel een anoniem Franstalig boekje van de pers over het leven en de mirakelen van de H. Alena, vereerd in de kerk van de benedictinessenabdij te Vorst bij Brussel. Deze publicatie kaderde in een nieuwe episode van een aanslepende controverse tussen Dilbeek en Vorst over de vraag in welk van beide plaatsen het lichaam van de H. Alena bewaard werd. Volgens de overlevering was Alena in de zevende eeuw geboren als dochter van de heidense heer van Dilbeek en stierf zij de marteldood te Vorst. Petrus Vinck, licentiaat in de godgeleerdheid en Brussels landdeken, die op 24 mei 1602 de approbatie voor het boekje verleende, had op 25 september 1600 in opdracht van aartsbisschop Matthias Hovius de relieken in de abdij van Vorst onderzocht en was tot de slotsom gekomen dat zij wel degelijk de stoffelijke resten van de H. Alena waren. Nadat de kerkvorst deze conclusie op 14 februari 1601 bekrachtigd had, bleken de Dilbekenaren zich daar niet bij neer te leggen. Hovius zag zich daarom zelfs genoodzaakt in een ordonnantie van 21 maart 1601 de pastoor, het dorpsbestuur en de andere inwoners van Dilbeek uitdrukkelijk op straf van excommunicatie te verbieden nog langer ten overstaan van het volk te beweren dat het lichaam van de H. Alena in hun kerk berustte. Wel stond hij Dilbeek toe om, zoals voorheen, processies te organiseren ter ere van de H. Alena en er het beeld van deze heilige in mee te dragen.384 Het boekje uit 1603 was niet het eerste dat over deze heilige verscheen. Omstreeks 1518 was te Brussel bij Thomas van der Noot reeds een (met houtsneden opgesmukt) Nederlandstalig werkje over het leven en de mirakelen van de H. Alena van de pers gekomen.385

5.2. Publicaties voor heiligencultussen in parochiekerken Laarne (H. Macharius) De wens om in de eigen parochie na de troebelen een oude cultus te doen opleven – tot spijt van de protestanten – vormde voor een pastoor soms een aansporing om naar de pen te grijpen. In het Oost-Vlaamse Laarne vinden we daarvan een voorbeeld. De bisschop van Gent schonk in 1611 aan de Sint-Machariusbroederschap te Laarne een reliek van haar patroonheilige. Jan Schatteman, de plaatselijke pastoor, had daarop aangedrongen met het oog op een revitalisering van deze eeuwenoude confrérie. Nadat de broederschap op 27 maart 1621 een pauselijke aflatenbul had 384 L’ histoire de la vie et des miracles de […] Sainte Alene […] (Brussel: J.B. Slevens, 1753), p. 95 en 101-105; Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 63-64. 385 Over beide boekjes: L. Indestege, ‘Iets over Alena, de heilige met het boek en over een zeldzaam boekje met haar leven en mirakelen’, in: Miscellanea J. Gessler, 2 delen (Deurne-Antwerpen, 1948), deel 1, p. 617-625. Mogelijk consulteerde Wichmans een exemplaar van het drukje van Thomas van der Noot: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 185 (‘Historia […] Bruxellae Teutonico idiomate excusa’).

272

5. niet-mariale heiligencultussen bekomen,386 zette pastoor Schatteman een volgende stap: hij liet in 1623 bij Jan vanden Kerchove te Gent Het leven vanden H. Macarius patriarch van Antiochen beschermer vande peste drukken, een op 18 februari 1622 kerkelijk goedgekeurd boekje waarvan in 1641 een ‘vermeerdert’ tweede uitgave verscheen.387 Het werkje bevat één van de weinige polemisch-moraliserende gedichten van Justus de Harduwijn. In zijn Ode tot den Eerweerden Heere Jan Schatteman […] vaart de priester-dichter heftig uit tegen alle strekkingen binnen het protestantisme. Hij looft Schatteman omdat hij ‘desen schat’ (het leven van de H. Macharius), ‘in onse tael tot nu verborghen’, ter beschikking stelt.388 Lembeek (H. Veronus) De benedictijn Georgius Galopinus van de abdij van Saint-Ghislain verzorgde in 1636 een geannoteerde editie van een middeleeuwse tekst over de H. Veronus, vereerd in het toen onder Henegouwen maar nu onder Vlaams-Brabant ressorterende Lembeek (Halle): Historia inventionis, miraculorum et translationis S. Veroni, confessoris, auctore Olberto, abbate Gemblacensi (Bergen, Joannes Havart). Dit werk was enkel bestemd voor een geleerdenpubliek. Bij dezelfde drukker zorgde dom Galopinus echter gelijktijdig ook voor een Franse bewerking die ook bedevaarders kon aanspreken: La vie toute admirable de S. Véron, patron de Lembecke.389 In 1649 drukte Cornelius Woons te Antwerpen: ’t Leven ende mirakelen van den H. belyder Veronus, patroon der stadt Lembeke by Hal door Jacob de Bode, ende vermeerdert door N.F. Houwens, pastoor.390 Mespelare (H. Aldegondis) In 1645 publiceerde de jezuïet Andreas de Boeye zijn Cort verhael van ’t wonderlijk leven der engelsche maeght S. Aldegonde abdisse en patronersse van Maubeuge, als noch van Mespelaer: daer haer H. Reliquien zijn rustende, alwaer sy met groote devotie ghedueriglijk besocht wordt, teghen peste, kancker, kortsse, hooftpyn en alle swerende vyer bij de Antwerpse drukker Arnout van Brakel. Het werk is opgeluisterd met dertien anonieme kopergravuurtjes met hoofdzakelijk voorstellingen uit het 386 E. Schepens (red.), Tentoonstelling St-Macharius in Oost-Vlaanderen […] Slot van Laarne. Gilde St-Macharius Laarne 1790-1990 (Laarne, 1990). 387 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 20 (nr. 759) en deel 7, p. 4 (nr. 14685); BCNI, nr. 7267 en 9509; Giraldo, Duizend jaar, p. 141. 388 O. Dambre, De dichter Justus de Harduijn (1582-1641). Een biographische en letterkundige studie (Gent-Parijs-’s-Gravenhage, 1926), p. 99, 277 en 336-340. 389 Paquot, Mémoires, deel 10, p. 279-280; BCNI, nr. 8959 en 8960; The Romantic Agony […] catalogue, 39 (Brussel, 2009), kavel 1068: Olbertus, abbas Gemblacensis, Miracula Sancti Veroni confessoris, Lembecanorum patroni, cuius sacrae reliquiae, partim Lembecae, partim Montibus Hannoniae in nobili ecclesia S. Waldetrudis honorifice adservantur [ed. Georgius Galopinus O.S.B.] (Bergen: J. Havart, 1636). 390 Olivier, Catalogue, deel 1, p. 147 (nr. 1156); BCNI, nr. 10298.

273

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 46. Andreas de Boeye, Cort verhael van ’t wonderlijck leven der Engelsche maeght S. Aldegonde, abdisse en patronersse van Maubeuge, als noch van Mespelaer, daer haer H. Reliquien zijn rustende, alwaer sy met groote devotie gheduerighlijck besocht wordt, teghen peste, kancker, kortsse, hooftpyn en alle swerende vyer (Antwerpen: A. van Brakel, 1670). Eerste pagina van katern A2 (met opdracht) tegenover een kopergravuurtje met de voorstelling van de H. Aldegondis – RG 3043 F 22

leven van de heilige.391 Of met de koperplaatjes ook losse prenten ten behoeve van bedevaarders gedrukt zijn, is niet bekend.392 De tekst op de eerste gravure verwijst uitdrukkelijk naar Mespelare (Dendermonde): Door Aldegondis hulp en cracht Wordt Mespelaer soo seer gheacht. Par l’aide de Saincte Aldegonde, Mespelaer est estimé du monde. 391 BCNI, nr. 9845. Twee decennia eerder, in 1623, was te Atrecht een Histoire de la vie, mort et miracles de Ste Aldegonde verschenen, een werk van de kapucijn Basilides van Aat (Jean de la Place), door hem opgedragen aan de kanunnikessen van Maubeuge. P. Hildebrand, De kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik, 10 delen (Antwerpen, 1945-1956), deel 9, p. 369. 392 In de twintigste eeuw werden er ten behoeve van collectionneurs afdrukken van gemaakt. Exemplaar: PcA.

274

5. niet-mariale heiligencultussen Op de dertiende gravure zien we een Sint-Aldegondisaltaar, omstuwd door een negental personen van wie één alle uiterlijke kenmerken vertoont van een langeafstandspelgrim. Hier slaat de tekst een uitnodigende toon aan: Kompt hier in noot, in last, in quaet: Sij sal V. wesen troost en baet. Malade, ayés icy recours, Vous y treuueres du secours. In zijn opdracht aan Magdalena Vekemans, de weduwe van Joannes Goubau, heer van Mespelare-Gijzegem, onderstreepte pater De Boeye dat de toeloop naar de patroonheilige van Mespelare sterk was toegenomen nadat haar echtgenoot een reliek van de heilige aan de kerk bezorgd had. De basis voor dit succes was reeds grotendeels gelegd door Justus de Harduwijn. Deze gerenommeerde priester-dichter was sedert 1607 pastoor van Oudegem en Mespelare en had in 1617 ten behoeve van de kerk in laatstgenoemd dorp een tafereel met de legende van de H. Aldegondis laten schilderen door Jan van Zwaervelde uit Dendermonde.393 Uit de decanale visitatie van 1626 blijkt dat gelovigen van ver buiten het dorp naar Mespelare kwamen om er de heilige op 30 januari, haar feestdag, te vereren.394 Van Justus de Harduwijn was het initiatief uitgegaan om te trachten een Aldegondisreliek te bekomen. Hierbij had hij de medewerking gekregen van de dorpsheer en van de jezuïet Andreas Triquet, auteur van Sommaire de la vie admirable de St. Aldegonde […], patronne de Maubeuge (Luik, J. Tournay, 1625).395 Nadat Joannes Goubau via Maria de Noyelles, een kanunnikes (later abdis) van Maubeuge de reliek had verworven en aartsbisschop Boonen in 1633 toestemming had verleend om ze in het openbaar te vereren, droeg jonkvrouw Goubau de reliek op 10 augustus 1634 onder grote belangstelling over aan Justus de Harduwijn. In 1635 wist Justus de Harduwijn Joannes Goubau ertoe te bewegen een dotatie te verlenen voor het wekelijks celebreren van een mis aan het altaar van de patroonheilige, ‘eensdeels tot de gerieffsaemheijt der gemeynte, als tot die daer commen bedevaerden.’ De oprichting te Mespelare van een Broederschap van de H. Aldegondis op 1 september 1643 heeft hij niet meer meegemaakt. Hij overleed op 21 juni 1636.396

393 Over Justus de Harduwijn en zijn rol: O. Dambre, ‘Harduwijn, Justus de’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964-currens), deel 1, kol. 599-603 en Dambre, De dichter Justus de Harduijn, p. 64-65. 394 De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 71. 395 BCNI, nr. 7591. 396 Dambre, De dichter Justus de Harduijn, p. 64-65; Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 182.

275

deel II – Constanten en verschuivingen Schoten Een voor de Sint-Cordulakerk te Schoten gegraveerd vaantje met een voorstelling van de H. Cordula en de H. Laurentius kwam waarschijnlijk in 1648 tot stand naar aanleiding van de inhuldiging van een nieuw hoofdaltaar in de dorpskerk. Is deze veronderstelling juist, dan hebben we hier veeleer met een gelegenheidsvaantje dan met een bedevaartvaantje te maken.397 Temse (H. Amelberga) In 1625 publiceerde Jacob Heyndricx, baccalaureus in de godgeleerdheid en pastoor van Merelbeke, een bijzonder lijvig aan de Gentse bisschop Antonius Triest opgedragen boek, getiteld: Het leven vande wonderbaere maeght S. Amelberga, een sonderlinghe hulpe der ghener / die met den langhen evel / ende alderley sieckten beladen zijn (Gent, Alexander Sersanders, 1625).398 Sedert de relieken van de H. Amelberga tijdens de kerck-brekinge van Vlaenderen (de Beeldenstorm) zoek waren geraakt, was de devotie tot de patrones van Temse fel geslonken. Om het verlies van de relieken enigszins te verhelpen had Jacob Heyndricx in de kerk van Temse nabij de plaats waar ooit de graftombe van de heilige stond, ‘een verheven tombe oft sepulture teghen den muer met olie-verwe […] doen schilderen’, voorzien van een tekst die het overlijden van de H. Amelberga in 772 memoreerde. In zijn 43ste kapittel sprak de auteur de hoop uit dat deze ‘geschilderde sepulture allengskens mach wederom ververschen de devotie ende pelgrimagien / door de welcke dese capelle ende graf plegen hier voortijts verre ende breet besocht te worden.’ Met deze zinsnede verwoordde hij het hele opzet van het boekje: zoveel mogelijk mensen weer bij de eeuwenoude bedevaarttraditie doen aanknopen. Hij rekende daarbij sterk op de inzet van culturele middelaars, in de eerste plaats de onderwijskrachten. Dat komt tot uiting in zijn voorrede, waarin hij uitdrukkelijk de vaders en moeders, de schoolmeesters en schoolmeesteressen verzocht de kinderen af en toe enkele hoofdstukken van zijn boek te laten lezen om de jongeren er zo toe te brengen de H. Amelberga te vereren en haar in de nood te aanroepen. Zijn educatief opzet blijkt eveneens uit zijn poging om de iconografie van de H. Amelberga te ijken. Hij had namelijk geconstateerd dat deze heilige, afhankelijk van de lokaliteit, op verschillende wijzen voorgesteld wordt; anders bijvoorbeeld in Zandhoven dan in Mater. Op de keerzijde van het titelblad liet hij een anoniem speciaal voor zijn boek gegraveerd ‘fijn koperen plaetken’ afdrukken waarin elementen uit meerdere afbeeldingen van de H. Amelberga tot één geheel samenvloeiden

397 Van Heurck, Les drapelets, p. 408-409 (met afbeelding). 398 De approbatie is gedateerd: 28 februari 1624; Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 92 (nr. 1039). Beschreven in STCV: nr. 6909583. Jacob Heyndricx was pastoor te Merelbeke tijdens de jaren 1616-1634. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 298.

276

5. niet-mariale heiligencultussen om, zoals hij het uitdrukte, ‘alle dese beelden over een te doen komen.’399 Ongeveer 400 bladzijden verder licht hij de ‘bedietsels’ toe van alle uitgebeelde attributen: de koning onder Amelberga’s voeten, de twee grote steuren, de palmtak, het opengeslagen boek, het nonnenkleed, de zeef, de waterput en de ganzen. Of ooit één van de weinig talrijke bedevaarders die anno 1625 nog naar Temse trokken het boekje in handen heeft gehad, valt te betwijfelen. Nog wel meer hagiografische werkjes over een in een welbepaalde bedevaartplaats vereerde heilige zullen vooral (zo niet uitsluitend) buiten het milieu van de bedevaarders gecirculeerd hebben. Wakkerzeel (H. Hubertus) De premonstratenzer Eustachius de Pomreux du Sart, sedert 1636 pastoor van het Brabantse Wakkerzeel (Haacht sedert 1977, voorheen Werchter), liet in 1640 over de in zijn dorpskerk sedert eeuwen intens vereerde H. Hubertus bij Bernardyn Maes te Leuven een boekje drukken, getiteld: Historie van den H. Hubertus, prince van Aquitanien, lesten bisschop van Maestricht ende Tongeren, ende eersten bisschop, stichter ende prince van Luyck. Met sommighe miraeckelen, ende ghebeden tot den selven Heylighen, in ’t cort uyt verscheyden schryvers vergadert.400

5.3. Patroonheiligen van stad of vrijheid Werkjes gewijd aan de patroonheilige van een stad of vrijheid waren deels geconcipieerd om het lokale identiteitsgevoel bij de bevolking aan te scherpen. Voor sommige bezoekers die de heilige kwamen vereren, kunnen zij echter ook de functie van bedevaartboekje vervuld hebben. Geel (H. Dimphna) In 1615 verscheen te Antwerpen bij Geeraerdt van Wolsschaten en Hendrick Aertsen een anoniem dichtwerkje over de patrones van de Vrijheid van Geel: Het leven ende martyrie vande H. Maghet Dimpne, dochter des conincks van Ierlandt […]. De auteur ervan was een leek: Walterus van Haut (ook: van Hout), de rector van de Latijnse school te Geel. Hij schreef ook een (niet meer voorhanden) Latijns gedicht over de H. Dimphna en zorgde bovendien voor toneelopvoeringen over het leven van deze heilige.401 Reeds in 1496 had Godfridus Bac te Antwerpen een met twee houtsneden verluchte Lege[n]da S[an]c[t]e Dympne virginis et martyris filie regis 399 Reproductie van dit gravuurtje: L. Van den Storme, ‘De Heilige Amelbergaverering in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 62 (1987), p. 143-178 (p. 145). 400 Goovaerts, Ecrivains, deel 2, p. 54-55; J. Gerits, ‘Sint-Hubertusverering te Wakkerzeel’, in: Meer Schoonheid, 36 (1989), p. 21-22; BCNI, nr. 9368. 401 L. Luyten, ‘Het leuen ende martyrie vande H. Maghet S. Dimpne. Een gedicht van de Gelenaar Wouter Van Hout’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 21 (1984), p. 5-39 (met afbeelding van het titelblad en een volledige tekstuitgave).

277

deel II – Constanten en verschuivingen Hybernie […] gedrukt,402 en in de vroege zestiende eeuw waren in de Scheldestad nog een paar boekjes verschenen over de Geelse patroonheilige, zowel in het Nederlands als in het Latijn.403 Gent (H. Livinus) Livinus was een streekgebonden heilige met een regionale bekendheid waarvan het zwaartepunt in Houtem, Esse en vooral Gent gelegen was.404 In 1622 drukte Jan vanden Kerchove, met een privilegie voor acht jaar, De historie vanden H. Livinus aerts-bischop van Schotlandt martelaer apostel van Vlaenderen patroon van Ghendt, samengesteld door de jezuïet Livinus de Clercq, herkomstig uit Sint-Lievens-Esse. In dit dorp zou de heilige op 12 november 657 vermoord zijn. Een tweede editie van dit werk verscheen bij dezelfde drukker in 1648.405 Tot dit succes droeg ongetwijfeld het feit bij dat een lijst van boeken die men, krachtens een beslissing van de Gentse bisschop Antonius Triest, in de scholen mocht gebruiken, in 1622 al onmiddellijk ’t Leven van Sinte Liven vermeldde.406 In verband met een ander boekje over de H. Livinus keerde het Gentse stadsbestuur in 1659 aan Albertus Ignatius d’Hanins een tegemoetkoming uit ten belope van 10 pond groten, ‘ter causen van het maecken ende doen drukken van het leven, martelie ende dood van den H. martelaer S. Liven, patroon van Gend, in Vlaemschen dicht.’407

402 Kuyl, Gheel vermaerd, p. iii. J.C. Brunet, Manuel du libraire et de l’amateur de livres, 6 delen (Parijs, 1860-1865), deel 3, kol. 936. M.H. Koyen & M. De Bont, Kennismaking met Geel. Geel door de eeuwen heen (Geel, 1975), p. 8 en 13 (afbeelding van beide houtsneden). 403 W. Nijhoff & M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540, 3 delen (’s-Gravenhage, 1919-1971), deel 1, nr. 1337, deel 2, nr. 3371 en 3373 en deel 3, nr. 4252. Over de Sint-Dimphnacultus te Geel: Beek, Waanzin, p. 169, 217-218 en 225-227. 404 G. Celis, De bedevaartplaatsen in Oost-Vlaanderen (Gent, 1914), p. 107-116 (ook Sint-LievensEsse en Sint-Lievens-Houtem); M. De Cock (red.), Met het hoofd onder de arm: een cultuurhistorische blik op de Livinusverering in Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens Houtem (Gent, 2007), p. 39-40. Bij terugkeer bedevaart (voor 1540): uitdelen van onder meer houten lepels. De Cock, Met het hoofd, p. 60 en 440-441, noten 77-78. 405 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 19 (nr. 756) en p. 37-38 (nr. 813); BCNI, nr. 7037 en 10185. Beschreven in STCV: nr. 3257408 (1622) en 3257642 (1648). A. De Backer, e.a., Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, 12 delen (Brussel-Parijs, 1890-1930), deel 2, kol. 1234-1235; Giraldo, Duizend jaar, p. 141; P. Goethals, ‘Grenzeloze Livinus’, in: M. De Cock, (red.), Met het hoofd onder de arm: een cultuurhistorische blik op de Livinusverering in Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens Houtem (Gent, 2007), p. 13-44 (p. 14, reproductie van de titelbladzijde van de editie 1648). 406 Dambre, De dichter Justus de Harduijn , p. 325. 407 De dichter had voordien exemplaren uitgedeeld aan de leden van het stadsbestuur. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 334 (nr. 14430).

278

5. niet-mariale heiligencultussen Mechelen (H. Rumoldus) Bij de Mechelse boekdrukker en -handelaar Henricus Jaye verscheen in 1638 (met kerkelijke goedkeuring van 20 november 1638) Vita, passio, et miracula S. Rumoldi archiepiscopi Dubliniensis, apostoli Mechliensis, & martyris, een als historische studie opgevat werkje van de Mechelaar Joannes van Wachtendonck, die op dat ogenblik decaan van het metropolitaans kapittel was.408 In 1639 werd de tekst voor een ruimer publiek toegankelijk gemaakt via een eveneens bij Henricus Jaye gedrukte vertaling door Franciscus vanden Bossche, pastoor van de Sint-Janskerk.409 Voor een tweede (niet gedateerde) druk van deze vertaling zorgde de weduwe van Henricus Jaye.410 Een derde en vermeerderde druk kwam in 1667 bij Jan Jaye van de pers. Er was ondertussen een Chronyke van Mechelen aan toegevoegd: een tekst van Jan Baptist Grammaye uit 1607, vertaald door de apostolische protonotaris P. de Nielis.411 Deze ingreep wijst erop dat de uitgever-drukker – terecht – Wachtendoncks werkje niet zozeer als een devotionele maar als een geschiedkundige tekst percipieerde.

408 BCNI, nr. 9171. Beschreven in STCV: nr. 6859160. De auteursnaam is op de titelpagina aangeduid met de initialen: I.V.W. Het boekje is opgedragen aan aartsbisschop Jacobus Boonen en bevat een lofspraak op Joannes van Wachtendonck door de oratoriaan M. Le Sayve. In 1639 publiceerde een andere oratoriaan, Joannes Antonius à Gurnez, over de H. Libertus (van wie de metropolitane kerk in 1631 relieken bekomen had): Vita et martyrium S. Liberti Malinatis et Mechliniensium principum Adonis et Elisae filii […] bij Henricus Jaye te Mechelen: BCNI, nr. 9215. De cultus van de H. Libertus is te Mechelen nooit populair geworden. J. Laenen, Histoire de l’ église métropolitaine de Saint-Rombaut à Malines, 2 delen (Mechelen, 1919-1920), p. 130. 409 Het leven, ’t lyden ende mirakelen vanden H. Romboudt artsch-bisschop van Dublin, apostel en martelaer van Mechelen […]. Beschreven in STCV: nr. 3127661. 410 Beschreven in STCV: nr. 6915110. Bij de vertaler is in deze editie geen functie vermeld. F. vanden Bossche werd op 14 augustus 1640 aangesteld tot pastoor van de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Vanaf 1656 droeg hij de titel van pastoor-deken van dezelfde kerk: T. van Lerius, Naemlyst van de geestelyke opperbestuerders der kapel en kerk van St-Jacobs te Antwerpen (Antwerpen, 1863), p. 9-10. 411 Bij de naam van de vertaler staat in deze editie: ‘pastoor ende deken van de collegiale kercke van S. Iacob tot Antwerpen.’ J. van Wachtendonck was ondertussen bisschop van Namen geworden. BCNI, nr. 12462. Beschreven in STCV: nr. 3164113.

279

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 47. Diegem, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Cornelius en de H. Catharina. Anonieme burijngravure (160 × 270 mm) – PCD

280

6. Vaantjes en het onwrikbare vertrouwen in beschermheiligen

Deurne (H. Fredegandus) Hoewel de kerk van Deurne (Antwerpen) in 1609 nog grotendeels in puin lag, liet de kerkfabriek dat jaar al een plaat snijden voor een nieuw Sint-Fredegandusvaantje. Daarvoor betaalde zij een vrij gering bedrag: 12 1/2 stuiver. Nog in 1609 liet zij 4775 vlaggetjes drukken. Zij vulde de voorraad nog enkele keren aan: in 1611 met 500, in 1614 met 200, in 1615 met 500, in 1617 met 575 en in 1619 met 550 stuks. In 1630, na een onderbreking van een tiental jaren, liet het kerkbestuur 500 Sint-Fredegandusvaantjes leveren door de weduwe Cecilia in De Vier Heemskinderen aan de Kammerstraat te Antwerpen. In 1646 betaalde het 6 gulden voor het snijden van een nieuwe drukvorm. Daarmee werden in 1646 1000, in 1647 750, in 1648 1000, in 1654 550, in 1655 300 en in 1659 200 vaantjes gedrukt. In 1662 zorgde de Antwerpse figuurdrukker Antoni Spierincx voor de laatste 500 Sint-Fredegandusvaantjes.412 Diegem (H. Cornelius) Ten behoeve van de Sint-Corneliusdevotie in de Sint-Catharinakerk te Diegem werden in 1610, na een onderbreking van meerdere decennia, opnieuw vaantjes aangekocht: 1500 stuks. Mogelijk kwamen zij reeds uit de drukkerij van de Antwerpenaar Abraham Verhoeven, net zoals de 300 exemplaren in 1617 en de 1200 in 1618. Nog in 1618 trad een J. Buyens uit Halle als leverancier op.413 Het kerkbestuur bleef ook na het Bestand de traditie trouw. In de periode 1624-1644 schafte het zich minstens 4000 exemplaren aan. Na 1644 duurde het tot 1656-1657 vooraleer het opnieuw vaantjes aankocht.414 Diest (Alle Heiligen) Hans Wyckmans leverde in 1608-1609 300 vaantjes aan het bestuur van de Allerheiligenkapel te Diest. Nieuwe leveringen volgden in 1617-1618 (400 stuks), 16181619 (500), 1619-1620 (200) en 1620-1621 (200). Meteen nadat Augustinus Recarant in 1618 een nieuw vaantje had ontworpen dat in koper gegraveerd werd, steeg de prijs voor het maken van vlaggetjes. In 1619-1620 betaalde de kapel 25 stuiver per 412 Of de ‘patroonen’ van de H. Fredegandus die het kerkbestuur in 1605-1608 aankocht (500 exemplaren in 1605) vaantjes waren, is niet zeker. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 1, p. 895896; J.B. Stockmans, Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden, 3 delen (Brecht, 18951899), deel 2, p. 7. 413 De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius, p. 249 en 260. 414 De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius, p. 260.

281

deel II – Constanten en verschuivingen 100 stuks in plaats van 20 stuiver. Men neemt aan dat in 1714 bij de honderdste verjaring van de heropbouw van de in 1578 platgebrande Allerheiligenkapel (Diest) een nieuw vaantje gegraveerd werd, gekopieerd naar het ontwerp van Augustinus Recarant uit 1618. Twintig jaar later, in 1734, verscheen het jongste vaantje waarvan nu nog oude gekleurde exemplaren in collecties berusten.415 Dudzele (H. Leonardus) Tot aan de vooravond van de wapenstilstand die aartshertog Albrecht in april 1607 met het Noorden bereikte (en die in 1609 uiteindelijk zou uitmonden in het Twaalfjarig Bestand) stonden grote delen van het deels ontvolkte West-Vlaanderen geregeld bloot aan verwoestingen, brandstichtingen en plunderingen door soldaten en vrijbuiters. Desondanks werd te Dudzele vanaf 1590 in de ruïnes van de parochiekerk de mis gecelebreerd. Eveneens waren hier opnieuw bedevaartvaantjes ter beschikking. Anthoon Janssens, ‘prenter in de Zwaene’ aan de Noordzandstraat te Brugge leverde in 1590 325 vaantjes. Het volgende jaar waren het er 150. Daarna lag het aantal exemplaren op een hoger niveau: 200 in 1592, 600 in 1593, 800 in 1594, 600 in 1595, telkens 800 in 1596, 1597, 1598 en 1599, 400 in 1600, 600 in 1601, 750 in 1602, 800 in 1603, 660 in 1607 en 750 in 1608.416 De kerkfabriek van Dudzele liet in 1609 liefst 1050 vaantjes drukken, meteen 300 stuks meer dan het voorgaande jaar. Zij werd blijkbaar niet beschaamd in haar door het Bestand gewekte verwachtingen, want in 1610 en in 1611 bestelde zij telkens 1000 exemplaren. Daarna daalde de oplage echter tot 700 in 1612 en telkens 600 in 1613, 1614, 1616 en 1617. In 1618 en 1619 samen werden 1300 vlaggetjes geleverd. In 1620 betrof het 650, in 1621 en 1622 samen nog slechts 400 exemplaren. Enkel de eerste jaren van het Bestand bleken te Dudzele uitgesproken gunstig voor de vaantjesverkoop.417 De afzet verminderde na het einde van het Bestand. In 1623, 1624 en 1625 samen werden 920 exemplaren aangekocht. De kerkrekening vermeldt in 1626 de aanschaf van 220 ‘nieuwe’ papieren vaantjes, een formulering die misschien kan wijzen op een nieuwe drukplaat. Blijkbaar herwon het kerkbestuur dus enig vertrouwen in de toekomst. In 1627 bestelde het 800, in 1628 400, in 1629 en 1630 telkens 500, in 1631 400, in 1632 500 en in 1633 400 vaantjes bij drukker Anthoon Janssens te Brugge. Daarna trad Guillaume de Neve als leverancier op. Hij drukte in 1635 600, in 1639 400, in 1640 500, in 1641-1642 1050, in 1643-1644-1645 1160, in 1646-1647 1000, in 1649 1200, in 1650-1651-1652 1800, in 1653-1654 650 en in 1655 een 300-tal vlaggetjes.

415 Van Heurck, Les drapelets, p. 100-102 (met afbeelding); Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 37-38 (met afbeelding); Van de Ven, ‘Devotieprentjes’, p. 166-169. 416 Coornaert, ‘De pelgrimstekens’, p. 248-249. 417 Coornaert, ‘De pelgrimstekens’, p. 249.

282

6. Vaantjes en het onwrikbare vertrouwen in beschermheiligen Steenokkerzeel (H. Bernardus) De Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel bestelde vanaf 1586 weer geregeld vaantjes. In 1586 en 1587 werden zij geleverd door Elisabeth van Liesvelt, de weduwe van de in september 1585 overleden Michiel van Hamont.418 Dat er in de periode 1578-1585 van vaantjes geen sprake was, valt te begrijpen. Troepen van de Staten-Generaal hadden de dorpskerk in 1578 immers zo zwaar beschadigd dat de kerkdiensten er gedurende jaren opgeschort bleven.419 Tijdens het dienstjaar 1590-1591 drukte Jan Mommaert, ‘de printere aen de blauwe fonteyne tot Brussele’, 300 vaantjes. In 1595-1596 leverde hij opnieuw 1000 stuks, in 1596-1597 500, in 1597-1598 800, in 1598-1599 650, in 1599-1600 1200, in 1600-1601 500 en in 1601-1602 1000 exemplaren. Daarna ging het tot 1624 doorgaans om 700 à 800 exemplaren per jaar.420 Bij het begin van het Bestand liet de broederschap, die tot dan slechts xylografische vaantjes verspreidde, er eentje in koper graveren. In 1610-1611 bestelde zij 900 ‘vaeynkens in coperen printe’ bij Hans Wyckmans, drukker te Leuven. Het daaropvolgende dienstjaar deed zij echter opnieuw een beroep op Jan Mommaert, nu voor 1100 vlaggetjes. In 1620-1621 zorgde Mommaert voor 800 exemplaren. Hij drukte datzelfde jaar ook ‘afflaet brieven’ voor de broederschap ‘om jaerlyckx die selve alomme te senden.’421 In 1622-1623 – het Twaalfjarig Bestand was afgelopen – ging het om nog slechts 400 pampieren vaentkens ende wiskens. Van 1625 tot 1638 zwijgen de rekeningen over de aankoop van vaantjes. De weduwe en de zoon van de in 1631 overleden Jan Mommaert, Jan II Mommaert, hebben vlaggetjes geleverd in 1639, 1640, 1641, 1643 en 1644. Daarna werden te Steenokkerzeel nog enige tijd vaantjes verkocht, vermits in 1646, 1647 en in de periode 1650-1664 nog enkele betalingen geschiedden in verband met de aanschaf van ‘witte wymen totte pampieren vaentkens.’422

418 Over de overlijdensdatum van de drukker: E. Roobaert, ‘Michiel van Hamont hellebaardier van de keizer, rederijker en drukker van de koninklijke ordonnanties en plakkaten’, in: F. Daelemans & A. Kelders (red.), Miscellanea in memoriam Pierre Cockshaw (Brussel, 2009), p. 465-485 (p. 480-481). E. Roobaert noemt de Sint-Bernardusbroederschap foutievelijk een broederschap van Sint-Lenaart. 419 Van Boxmeer, Steenockerzeel et Humelghem, p. 126 en 169. 420 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 117; Van Heurck, Le culte de saint Bernard, p. 40. In 1595 ontving de broederschap, op haar verzoek, uit handen van de prior van Affligem de staf van de H. Bernardus in leen ‘tot verweckinghe van devotie ende voirderinghe des voirschreve broederschap.’ Deze reliek bleef te Steenokkerzeel tot in 1606. [Dom] Bernard, Geschiedenis der benedictijner abdij van Affligem (Gent, 1890), p. 227-229; J.B.H. Willems, O.L.V. van Affligem vereerd onder den titel van O.L. Vrouw van Vrede (Brussel, 1924), p. 41. 421 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 117. De opinie van H. Stalpaert als zouden ‘aflaatbriefkens’ prenten zijn, treden we niet bij: Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 206-207. 422 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 115 en 117.

283

deel II – Constanten en verschuivingen Zoutleeuw (H. Leonardus) In juni 1597 ontving Augustijn van den Kerckhoff vanwege het kerkbestuur van Zoutleeuw 30 stuiver voor het ‘stocken’ (dit is: aan stokjes bevestigen) van 1500 vaantjes. In 1598-1599 kreeg hij 2 gulden (dit is 40 stuiver) voor het ‘stelen’ (een andere term voor het ‘stocken’) van vaantjes. Gerekend aan 2 stuiver per 100 komt dit neer op het behandelen van 2000 vaantjes.423 In 1604-1605 leverde Lenaerdt Strele (vermoedelijk uit Luik) een riem vaantjes, zoals hij ook reeds in 1598-1599 gedaan had. Om de vlaggetjes ‘te stockene’ betaalde Zoutleeuw in 1604-1605 2 gulden.424 Daaruit kunnen we besluiten dat Lenaerdt Strele op één riem papier 2000 vaantjes drukte, dus (gezien een riem uit 500 vel bestond) vier vaantjes per vel. Een rekening opgemaakt op 3 januari 1605 vermeldt de betaling aan Jan Oris voor ‘diversche geleverde belekens volgens zijn quittantie int lesten bladt van deesen inventaris XXVIII kgl. IIII st. Noch een grosse vaenkens tot XXXst’425 alsook ‘van die 12 guldens van audts met oyck die 27 grossen cleyn beeldekens, die beliepen, tegen 12 stuyver het grossum, op 16 gulden 4 stuyvers; ende noch een grosse vaenckens tot 6 schellinge tgros, die hij moet senden.’426 In dezelfde quitantie van Jan Origs staat opgetekend dat aan ‘die boïnne [bodinne] van St. Truyen’ zes stuiver werd overgemaakt voor het leveren ‘van III grossen beldekens van Antweerpen.’427 Te Zoutleeuw bleef men zeker nog een halve eeuw Sint-Leonardusvaantjes verspreiden.

423 F. De Ridder, ‘Aanteekeningen over de vereering van den H. Leonardus te Zoutleeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 129-132 (p. 130). De vermelde onkosten: ‘Duytgeven aen de dienaers deser kercken […] van die vaenkens te dragen IIII st.; Leonaert Strele betaelt eenen riem vaenkens XII karsgl.’; ‘Bet. een boteresse [een vrouw die iets draagt in een houten gestel op de rug of in een korf op het hoofd] van een riem vaenkens te bringen van Luyck V 1/2 st.’; ‘Item Cristen Bollekens een riem V st.’; ‘Bet. (Augustyn van den) Kerckhoff opt tgeens hem compt van vaenkens te stelene [= om stelen of stokken te zetten aan de vaantjes] II gulden.’ 424 De Mecheleer, Rekeningen, p. 596: De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 130. 425 De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 132. 426 De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 132. 427 De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 132.

284

7. Nieuwe sporen van vaantjes Het is, gezien de lacuneuze toestand van het bronnenmateriaal, mogelijk dat op een of meer van de hieronder besproken plaatsen ook reeds in de zestiende eeuw vaantjes te bekomen waren. Vanaf de late zestiende eeuw, maar vooral vanaf het Twaalfjarig Bestand worden vermeldingen van vaantjes steeds minder zeldzaam. Mogelijk zegt dit iets over het beginnende herstel van het kerkelijke leven op het Vlaamse platteland. Overal werd het feest van de patroonheilige van de parochie luisterrijk gevierd. Als ook van elders toegestroomde gelovigen aan de viering participeerden, gaf dat soms aanleiding tot het uitgeven van een bedevaartvaantje.

7.1.

Vaantjes voor bedevaartcultussen in Brabantse parochiekerken

Aartselaar (H. Leonardus) Tijdens de plundering in 1566 van de aan Onze-Lieve-Vrouw toegewijde dorpskerk van Aartselaar ontvreemdden beeldstormers er de reliek van de H. Leonardus die omstreeks 1464-1465 door de plaatselijke heer vanuit Noblac was meegebracht. Dit weerhield het kerkbestuur er echter niet van om in 1594 een ‘vorm’ (drukvorm) te laten maken ‘totten vaentkens van Sinte Lenaert’, waarmee het onmiddellijk 300 exemplaren liet drukken.428 Anderlecht (H. Guido) Jan Mommaert drukte in 1602-1603 1600, in 1605-1606 1800 en in 1610-1611 1500 vaantjes voor de bedevaarders naar de H. Guido te Anderlecht. Tevens bleef men hier gedurende de eerste decennia van de zeventiende eeuw pelgrimstekens verspreiden, een traditie die minstens tot in de vijftiende eeuw terugging. De bewaard gebleven koperplaat voor het drukken van de vaantjes dateert ten vroegste uit de tweede helft van de zeventiende eeuw.429 In 1633 stond de aartsbisschop aan het kapittel van Anderlecht toe een eeuwenoude eik (waarvan men geloofde dat hij op miraculeuze wijze uit de staf van de H. Guido gegroeid was) te vellen en het hout ervan deels uit te delen aan de pelgrims en deels ter beschikking te stellen voor het maken van beeldjes en rozenkransen. Op de plaats van de omgehakte eik werd een kapel gebouwd. In de onmiddellijke nabijheid ervan plantte men een nieuwe eik die, zoals de vorige, bekend geraakte 428 J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel (Antwerpen, 1882), p. 460-461; P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van het bisdom Antwerpen, 4 delen (Ekeren, 1915), deel. 2, p. 6-9. 429 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 2-13; Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 162; Van Heurck, Les drapelets, p. 13-14.

285

deel II – Constanten en verschuivingen als S. Guidonis quercus.430 De gebeurtenissen rond de eik pasten in het raam van een ruimer actieplan ter bevordering van de devotie tot de H. Guido. De Brusselaar Joannes Gratianus Gooris (in het Latijn: Joannis Gratianus Gregorius), van 1631 tot zijn dood in 1659 kanunnik van de Sint-Pieterskerk te Anderlecht, redigeerde in opdracht van zijn kapittel een Nederlandstalig werkje over het leven en de mirakelen van de H. Guido. Een Franse versie ervan, getiteld La vie et les miracles du bien-heureux S. Guidon, confesseur, mis en lumière par Jean Gratien Grégoire, verscheen in 1633 te Brussel.431 Berchem (H. Willibrordus) Met het oog op de Berchemse kermis kocht het kerkbestuur van de Sint-Willibrorduskerk in 1609 voor niet minder dan 80 gulden vaantjes waarop vermoedelijk de kerkpatroon afgebeeld stond.432 Edegem (H. Antonius-Abt) Vanaf 1646-1647 was in Edegem, gedurende zeven jaar, een aflaat te verdienen bij de Sint-Antoniusviering. Gezien de te verwachten toeloop liet het kerkbestuur 300 vaantjes drukken voor de vereerders van de H. Antonius en de H. Maagd.433 Elewijt (H. Hubertus) Sinds de vroege zestiende eeuw stond het Brabantse Elewijt (Zemst) bekend als een bedevaartplaats waar men de H. Hubertus vereerde, titelheilige van de parochiekerk. In 1595 blijken de relieken daar verdwenen (wellicht al sedert de jaren 1580), maar dat weerhield de bedevaarders er niet van om naar Elewijt te komen.434 Volgens een rekening uit 1603 ontving een Jan Ooghe 9 gulden van het kerkbestuur als rest van een groter bedrag dat hem toekwam voor de levering in 1601 van ‘billekens’ en ‘vaentkens.’ In 1603 bezorgde hij voor 20 gulden ‘billekens.’435 Jan Ooghe is te identificeren als de Antwerpse producent van insignes Jan Oris. Het is dan ook 430 J. Gooris, Cort begryp van het leven ende mirakelen van den H. Guido […] (Brussel: A. d’Ours, [1762]), p. 7-8; J. B[ossaerts], Korte beschrijving van het leven en mirakelen van den Heiligen Guido patroon van Anderlecht […] (Brussel, 1898), p. 19-21. [J.] Trentecamp & D. Bockstael, De S. Guidone confessore, Anderlaci in Brabantia prope Bruxellas (Anderlecht, 1996), p. 4-5 en 8. 431 E.H. van Heurck, Voyage autour de ma bibliothèque. Livres populaires et livres d’ école flamands in-4° (Antwerpen, 1927), p. 68; J. Van Haver, ‘Volksbedevaarten tegen ziekten van mens en dier in West-Brabant’, in: De Brabantse Folklore, 21 (1949), p. 5-143 (p. 122); BCNI, nr. 10598 (ongedateerde Nederlandse versie). 432 Stockmans, Geschiedenis der gemeente Berchem, p. 153. 433 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 382. 434 A. Waumans, Levensschets van den H. Hubertus. Zijne vereering te Elewijt (Averbode, 1927), p. 23-25. Citaten uit de decanale visitatieverslagen: L. Huyghebaert, La Confrérie de Saint Hubert à Elewyt. A propos d’un triptique datant de 1620 (Antwerpen, 1940), p. 19. 435 P. L[indemans], ‘Uit een oude kerkrekening van Elewijt’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 316-318 (p. 317-318).

286

7. Nieuwe sporen van vaantjes niet uitgesloten dat deze ‘vaentkens’, net zoals de ‘billekens’, geen papieren maar metalen objecten waren. Grez-Doiceau (H. Marculphus) De kerkfabriek van het Waals-Brabantse en door talrijke Nederlandstalige bedevaarders bezochte Grez-Doiceau (in het Nederlands: Graven en in het Latijn: Gravia) kocht anno 1643 bannières in verband met de verering van de H. Marculphus en de H. Georgius in de parochiekerk die aan deze laatste toegewijd was. In 1645 bedroeg de oplage 100 en in 1646 200 exemplaren. Zowel in 1645 als in 1646 ging het, volgens de kerkrekening, om ‘baniers de St. Marcoul.’ De populariteit van de vooral voor het genezen van kliergezwellen aangeroepen H. Marculphus zorgde er blijkbaar voor dat de kerkpatroon geheel op de achtergrond geraakte. De ‘ymaiges’ (waarschijnlijk vaantjes) die het kerkbestuur in 1623-1624 aankocht, betroffen nog de H. Georgius. Er bleven exemplaren van een tweetalig Sint-Marculphusvaantje uit Grez bewaard. De koperplaat waarmee zij gedrukt zijn, zou dateren van 1735.436 Kontich De pastoor van de Sint-Martinuskerk te Kontich (landdekenij Antwerpen) schafte zich in 1617-1618 100 vaantjes aan. In 1639-1640 ging het om 300 exemplaren. Ook in 1646-1647, 1648-1649, 1652-1653 en 1677-1678 werden vaantjes aangekocht.437 Lier (H. Gummarus) In opdracht van het bestuur van de Lierse Sint-Gummaruskerk sneed Guilliam Boonen, een plaatselijke schilder en boekhandelaar, in 1610 voor 8 gulden een ‘plaet’ waarmee hij anno 1611 voor 8 gulden 12 stuiver 300 Sint-Gummarusvaantjes drukte.438 De cultus van de Lierse stadspatroon behield een uitgesproken bedevaartkarakter. Zo bijvoorbeeld onderstreepte de premonstratenzer Dionysius Mudzaerts in zijn Generale kerckeliicke historie (1624): dat in ghenesinghen van allerhande siekten den Heyligen Gummarus wydlystigh is niet alleen in Brabant, maer oock in verre ghelegene landen.439 Met een exclusief octrooi voor negen jaar drukte Geeraerdt van Wolsschaten in 1644 ’t Leven, deuchden ende miraculen vanden Hey436 C. Muraille-Samaran, ‘Le culte et le pèlerinage de Saint Marcoul à Grez’, in: Wavriensia, 24 (1975), p. 25-44 (p. 33-34, 41 en 43); Van Heurck, Les drapelets, p. 157-159 (met afbeelding). 437 Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel, p. 425 en 428; R. van Passen, Geschiedenis van Kontich (Kontich, 1964), p. 259: 300 stuks in 1639-1640. Behalve de H. Martinus werd ook Onze-Lieve-Vrouw vaak als kerkpatroon vermeld: Van Passen, Geschiedenis van Kontich, p. 157-159. Dat het in 1617 zou gaan om de herneming van een ‘oude gewoonte’ (P.J. Goetschalckx, ‘Geschiedenis van Contich’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 14 (1923), p. 1-29 en 323-383 (p. 357)) blijkt nergens uit. 438 J. Van In, De H. Gummarus, patroon van Lier: biblio-iconographische studie (Antwerpen, s.a.), p. 115-116. J. Philippen, De Lierse bedevaartvaantjes (Diest, 1966), p. 7-9. Het vaantjesfragment waar J. Van In naar verwees, blijkt nooit te hebben bestaan. 439 Zie voor dit citaat en andere aanwijzingen in dezelfde zin: J. Meerbergen, Sint Gummarus’ leven (Tongerlo, 1937), p. 249-258.

287

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 48. Lovenjoel, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Lambertus. Anonieme burijngravure (142 × 232 mm) – RG, Collectie bedevaartvaantjes

lighen edelen ridder Gvmmarvs, ingheboren patroon van Lier, een werk van Judocus Keghels (Keghelius), een kanunnik van de Sint-Gummaruskerk te Lier. Dit werd de eerste van een hele reeks gedrukte levensbeschrijvingen van de H. Gummarus.440 Lovenjoel (H. Lambertus) Op het vaantje van de H. Lambertus, gevierd in de Sint-Lambertuskerk te Lovenjoel (Bierbeek), prijkt het wapen van de Leuvense familie de Spoelbergh die op 7 oktober 1648 de heerlijkheid Lovenjoel verwierf. Het is vermoedelijk door een latere hand op de koperplaat aangebracht. Mede op basis van stijlkritische elementen mogen we er daarom van uitgaan dat de plaat reeds vóór 1648 tot stand kwam.441 Mortsel Het bestuur van de Sint-Benedictuskerk te Mortsel liet in 1609 bij Abraham Verhoeven te Antwerpen naar aanleiding van Mortselkermis voor 12 gulden 10 stuiver 1000 vaantjes drukken. Het vond voor die vlaggetjes heel wat gegadigden, want Verhoeven mocht er ook in 1610 en 1611 een (onbekend) aantal van leveren. In 1611-1612 440 A. Hasenbroekx, Sint-Gummarus in geschiedenis en legende (Lier, 1988), p. 451 (afbeelding van de titelpagina); BCNI, nr. 9780. Beschreven in STCV: nr. 3183308. Voor een overzicht van de gedrukte levensbeschrijvingen: J. Van In, ‘De H. Gummarus patroon van Lier’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 1 (1938), p. 97-166 (p. 97-101). 441 Afwijkende datering bij: Van Heurck, Les drapelets, p. 267 (met afbeelding) en Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 57-58 (met afbeelding).

288

7. Nieuwe sporen van vaantjes kocht het bij hem 500, in 1612-1613 1.025 en in 1616-1617 1000 exemplaren. Daarvoor betaalde het respectievelijk 5 gulden 5 stuiver, 11 gulden 6 stuiver en 11 gulden.442 Oostmalle (H. Laurentius) Het bestuur van de aan de H. Laurentius toegewijde parochiekerk van het Kempische Oostmalle (Malle), van 1329 tot 1822 bediend door norbertijnen van Averbode, zagen we in 1631 zowel papieren als blikken vaantjes aankopen.443 In 1638 betaalde het aan Peter Oris te Antwerpen 2 gulden 5 stuiver ‘voer hondert vyftich vaentkens teghens St. Laureys dach’ en in 1652 2 gulden 10 stuiver aan een niet met naam genoemde leverancier ‘voer vaentkens voer St. Lauereys.’444 In 1676 verwierf de kerk een reliek van de patroonheilige.445 Of er op dat ogenblik nog steeds vaantjes verspreid werden, is niet bekend. Rekem (H. Petronella) Deze vrij onbekende heilige werd ook te Rekem (Lanaken) vereerd. De H. Petronella, gevierd op 31 mei, was de door ziekten beproefde dochter van apostel Petrus.446 Voor die cultusplaats in de huidige provincie Limburg verscheen in 1629 een bedevaartboekje.447 In de achttiende eeuw was daar een in kopergravure uitgevoerd vaantje te bekomen.448 Schelle (H. Petronella) Schelle dat, net als de andere dorpen uit de omgeving van Antwerpen, zwaar door de oorlog geteisterd was en pas sinds 1602 weer over een parochiepriester beschikte, verspreidde in 1609, 1610 en 1611 telkens 1200 vaantjes naar aanleiding van de ommegang ter ere van de daar van oudsher in de Sint-Pieterskerk vereerde maagd 442 443 444 445

De Bom, ‘Abraham Verhoeven’, p. 180. F. Prims, Het parochiewezen in de Antwerpse Kempen (Antwerpen, 1948), p. 195. RA, Kerkarchief Oostmalle, nr. 68 en 70. T. De Molder, Geschiedenis van Oostmalle (Turnhout, 1947), p. 460. Blijkens een affiche uit het midden van de negentiende eeuw bezat Oostmalle ‘een merkweêrdig stuk van het gebraeden vleesch des slinken erm van den voórzegden heyligen.’ Plano: Vollen Aflaet op den feestdag en geduerende de Octave van den Heyligen Laurentius, in de parochiaele kerk binnen Oostmalle (Antwerpen: G. van Merlen, s.a.) Exemplaar: PcA. 446 P. Ribadineira & H. Rosweydus, Generale legende der heylighen, 2 delen (Antwerpen: J.B. Verdussen, 1711), deel 1, p. 592. Beschreven in STCV: nr. 7096482. 447 N. Nessel, Thrésor spirituel de la teste sacrée de Sainte Pétronille, vierge, reposante en la chapelle du chasteau de Reckheim (Luik: J. Ouwerx, 1629). BCNI, nr. 8127. Opgave volgens: De Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise, kol. 95; J. Frère, Limburgsche volkskunde, 3 delen (Hasselt, 19261936), deel 2, p. 107-108. 448 Van Heurck, Les drapelets, p. 381-382. Afbeelding: P. Vansummeren, Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg (Antwerpen, 1983), nr. 197. Dit vaantje dateert mogelijk van 1706 of van kort daarna. Het verwijst uitdrukkelijk naar een pauselijke aflaat en Clemens XI verleende in 1706 zulk een gunst te Rekem.

289

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 49. Vorst-Kempen, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Gertrudis. Anonieme burijngravure (136 × 225 mm) – PCD

Petronella, de tweede patroonheilige van de parochiekerk. Blijkens de kerkrekening leverde Antoni Spierincx uit Antwerpen in 1617 voor 24 stuiver 100 ‘vaenthiens teghens St. Petronella dagh ende kermisse.’ Al in 1500 zouden door tussenkomst van de H. Petronella te Schelle ‘groote miraculen’ zijn gebeurd. In 1609 was een beeld van de heilige voor de kerk aangekocht, waarschijnlijk ter vervanging van een eerder exemplaar.449 Schriek (H. Joannes de Doper) Het kerkbestuur van Sint-Jan Baptist te Schriek (Heist-op-den-Berg) kocht in 1612 vaantjes voor Sint-Jansdag. Pas in 1655 ontmoeten we hier opnieuw gegevens over vaantjes.450 Vorst-Kempen (H. Gertrudis) Te Vorst (Laakdal), een Kempische parochie die sedert 1320-1322 door norbertijnen van Averbode bediend werd maar oorspronkelijk aan het kapittel van Sint-Gertru449 J.T. De Raadt & J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Schelle (Lier, 1894), p. 153-154; J.  Verlinden, J. Roosemont & S. Peters, St.-Petrus- en Pauluskerk Schelle (Schelle, 1995), p. 37 en 44-45; G. van Havre (red.), Chronijck der stadt Antwerpen toegeschreven aan den notaris Geeraard Bertrijn (Antwerpen, 1879), p. 59. 450 J.R. Verellen, Parochiegeschiedenis van Sint-Jan Baptist te Schriek en de H. Naam Jezus te Grootlo (Schriek, 1956), p. 25, 33, 43-44, 54 en 63.

290

7. Nieuwe sporen van vaantjes dis te Nijvel toebehoorde, slaagde men er waarschijnlijk reeds in de eerste helft van de zeventiende eeuw in het nog voorhanden Sint-Gertrudisvaantje te bekomen.451 Mogelijk ging het initiatief uit van Jan (kloosternaam: Adriaan) van Moerbeeck, pastoor in de periode 1601-1636, van wie bekend is dat hij zich bijzonder ingespannen heeft om deze devotie te stimuleren.452

7.2. Vaantjes voor parochiale heiligencultussen in het graafschap Vlaanderen Belsele (HH. Andreas en Gislenus) In de vroege zeventiende eeuw schafte de Broederschap van de HH. Andreas en Gislenus in Belsele (Sint-Niklaas) zich te Antwerpen jaarlijks vier dozijn ‘pampieren’ vaantjes aan.453 Brugge (H. Godelieve) Vanaf omstreeks 1635 drukte Guillaume de Neve vaantjes ten behoeve van de bedevaarders die de H. Godelieve ‘binnen ende buyten Brugghe’ kwamen vereren. Hij gebruikte daartoe een oudere drukvorm die hij van zijn collega Anthoon Janssens overgenomen had.454 Met ‘binnen Brugghe’ doelde Guillaume de Neve op de Sint-Godelievedevotie bij de benedictinessen die, na de verwoesting van hun abdij te Gistel in 1578, een onderkomen in de Reiestad hadden gevonden. Met ‘buyten Brugghe’ verwees hij naar Gistel, waar de H. Godelieve in de aan Onze-LieveVrouw toegewijde parochiekerk vereerd werd. Vanaf 1633 of iets later was daar een door Guillaume I du Tielt gegraveerd Sint-Godelievevaantje te bekomen. Het was door de graveur opgedragen aan de heer van Gistel, Jan Frans d’Affaytadi, die er met zijn echtgenote op uitgebeeld is.455 Weliswaar waren de Godelieverelieken sedert het najaar van 1632 in de Sint-Salvatorskerk te Brugge in veiligheid gebracht, maar jaarlijks in juli keerden zij opnieuw naar Gistel. Daar zorgden zij dan telkens voor een talrijke opkomst van bedevaarders.456 451 Prims, Het parochiewezen, p. 244. 452 Van Heurck, Les drapelets, p. 447-448 (met afbeelding); M. Madou, De Heilige Gertrudis van Nijvel, 2 delen (Brussel, 1975), deel 1, p. 40 en 345; deel 2, plaat 70; J. Gerits, ‘Een 17de-eeuws processiespel voor Sint-Gertrudis te Vorst-Kempen’, Liber amicorum prof. dr. Jozef Van Haver (Brussel, 1991), 139-151 (p. 140); T.J. Gerits, ‘Moerbeeck, Jan van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964), deel 4, kol. 578-581. 453 De Potter & Broeckaert, St. Niklaas: Belsele, p. 57-58. 454 English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, p. 7-8. 455 Van Heurck, Les drapelets, p. 145 (met afbeelding); Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 28-30. 456 Cloet, Het bisdom Brugge, p. 131; A.B., ‘De oude Godelieveabdij van Gistel in 1818’, in: Biekorf, 103 (2003), p. 186.

291

deel II – Constanten en verschuivingen Eine (H. Eligius) In verband met Eine signaleerden we eerder het bestaan van een Sint-Eligiusvaantje dat samen met een vlaggetje voor het H. Kruis op één koperplaat staat. De heilige, in zittende houding en voorzien van staf en hamer, vult een groot deel van de voorstelling. Verder gunt de anonieme graveur ons een blik op de kerk van Eine en haar wijde omgeving. Hij toont ons ook allerlei figuurtjes, te voet en te paard. Enkele van die bedevaarders hebben een driehoekig vaantje in de hand.457 In 1664 werd niet enkel een nieuw vaantje voor het H. Kruis gegraveerd, maar ook eentje voor de H. Eligius.458 Ename (H. Laurentius) In 1596 werden de koperplaten gesneden voor het dubbelzijdige vaantje van Ename (Oudenaarde). Dit artistiek hoogstaande vlaggetje – het oudste nog voorhanden bedevaartvaantje uit de hier besproken regio – verbeeldt de H. Laurentius, patroon van de parochiekerk, met achter hem een panoramisch uitzicht op Ename en omgeving. We bemerken onder meer de kerk en de ruïnes van de benedictijnenabdij van Ename. In de rechterbenedenhoek bevindt zich het wapenschild van Carolus Philippus de Rodoan, sedert einde 1593 abt van Ename. De keerzijde toont ons de Goddelijke Zaligmaker, schutspatroon van de abdij, tegen een achtergrond die weerom een (nu echter anders georiënteerd) beeld oproept van de geografische situatie van de bedevaartplaats. Enkele in het zomerse landschap weergegeven musicerende, dansende, schransende en vechtende figuurtjes herinneren eraan dat de viering van de H. Laurentius te Ename steeds gepaard ging met een druk bijgewoonde kermis. In de linkerbenedenhoek staat het wapenschild van Ename.459 Wellicht kwam dit kostbare vaantje tot stand op initiatief van abt De Rodoan die daarmee, ten aanzien van de andersdenkenden, onderstreepte dat het kerkelijk leven te Ename, ook na de verwoesting van de abdij in de jaren 1578-1582, nog steeds over de nodige weerbaarheid beschikte.460 Terloops weze opgemerkt dat de aanwezigheid van een afbeelding van de Salvator op het vaantje kenmerkend is voor de pogingen die de geestelijkheid in tridentijnse geest aanwendde om bij de gelovigen meer aandacht te vragen voor de figuur van de Godmens.

457 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 87; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie, p. 90-91 (met afbeelding). Door deze auteur ten onrechte thuisgewezen in de achttiende eeuw. 458 Van Heurck, Les drapelets, p. 130 (met afbeelding). 459 Het vaantje is met een niet geïdentificeerd monogram gesigneerd: Van Heurck, Les drapelets, p. 117-120 (met afbeeldingen); E. vander Straeten, Le théâtre villageois en Flandre. Histoire, littérature, musique, religion, politique, mœurs, 2 delen (Brussel, 1881), deel 2, p. 81-83 (met reproducties). 460 Over de toestand van de Sint-Laurentiuscultus te Ename (periode 1569-1621): De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 49 en 69.

292

7. Nieuwe sporen van vaantjes Klerken (H. Laurentius) Te Klerken (Houthulst) waren in 1632 tijdens het octaaf van de titelheilige van de parochie, de H. Laurentius, vlaggetjes beschikbaar. Ruim tien jaar later verschafte Guillaume I du Tielt 300 nieuwe exemplaren.461 Kruibeke (H. Blasius) In 1643 leverde de Antwerpse xylograaf Christoffel Jeghers zijn vaantjes voor de Sint-Blasiusdevotie te Kruibeke, samen met een aantal ‘plackbrieven.’ Hij ontving daarvoor 33 schellingen groot.462 Over het snijden van de drukvorm spreekt de kerkrekening niet, zodat we mogen aannemen dat het in 1643 al een herdruk betrof. Kruishoutem (H. Eligius) Toen in de kasselrij Oudenaarde de paardenommegang van Kruishoutem ter ere van de H. Eligius in 1625 tekenen van herleving vertoonde, liet het kerkbestuur dat jaar 96 vaantjes schilderen. In 1637, 1638 en 1639 werden telkens 120 exemplaren ingekleurd. De vaantjestraditie hield te Kruishoutem zeker tot in de late achttiende eeuw stand. In 1657 liet het kerkbestuur van Kruishoutem, trouw aan de zeker tot 1625 opklimmende vaantjestraditie, 1000 Sint-Eligiusvlaggetjes drukken die in het totaal 22 pond parisis kostten. In 1670 ontving de Gentse drukker Boudewijn Manilius 34 pond voor 2000 exemplaren. In 1681 had het kerkbestuur weerom 2000 stuks nodig en in 1695 betaalde het 55 pond voor een nieuwe partij vaantjes. In 1701 kocht het 500 Sint-Eligiusvaantjes ‘voor tvolc dat met de peerden kwam te segenen.’ Drukker Cornelis Meyer (Gent) leverde 1000 vaantjes in 1705, 1712, 1713, 1726 en 1731. Zijn zoon en opvolger, Jan Meyer, zorgde voor vaantjes in de jaren 1738 (een onbekend aantal), 1765 (300 stuks) en 1769 (400 stuks).463 Meerbeke (H. Berlindis) In 1639 en 1642 schafte het bestuur van de Sint-Pieterskerk te Meerbeke (Ninove) zich te Brussel bij Jan II Mommaert vaantjes aan voor de viering van Berlindis, een heilige die daar ter plaatse van 631 tot 698 zou geleefd hebben. In de tweede helft van de zeventiende eeuw werden te Meerbeke tijdens de kermis jaarlijks tussen 300 en 500 vaantjes verkocht, wellicht gedrukt met een tot op heden bewaard gebleven houten drukvorm.464 461 Van Heurck, Les drapelets, p. 76; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 44. 462 R. De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke, ( Sint-Niklaas, 1933), p. 133. 463 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 169-171 (met afbeeldingen); J. Pieters, Bedevaartvaantjes en paardenommegangen’, in: P. De Keyser (red.), Ars Folklorica Belgica. Noord- en Zuid-Nederlandse volkskunst, 2 delen (Antwerpen, 1949-1956), deel 2, p. 225-264 (p. 230 en 263, noot 9). 464 Van Heurck, Les drapelets, p. 298; Celis, De bedevaartplaatsen, p. 38-42. Over de cultus in 1595: De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 51 en 71. Voor een afbeelding van de drukvorm, zie:

293

deel II – Constanten en verschuivingen Ramskapelle (H. Laurentius) Het dubbelzijdige anonieme vaantje ter ere van de H. Laurentius en Onze-LieveVrouw van de Rozenkrans te Ramskapelle-Veurne (Nieuwpoort) dateert van 1642, het jaar waarin de Sint-Laurentiuskerk een kostbare houder verwierf voor de relikwie van haar patroonheilige. De voorzijde van het vaantje toont de H. Laurentius met de rooster waarop hij gemarteld werd. De keerzijde beeldt de H. Maagd uit terwijl zij de rozenkrans schenkt aan de H. Dominicus.465 Ruddervoorde (H. Eligius) In 1610 werden te Ruddervoorde (Oostkamp) 100 vaantjes geleverd voor de viering van de H. Eligius, titelheilige van de parochie.466 Wetteren (H. Gertrudis) In 1622 waren te Wetteren in het Land van Dendermonde ‘pampieren vayntsens’ van de H. Gertrudis te verkrijgen.467 Jan Oris had bij zijn overlijden in 1619 nog 7 gulden 10 stuiver tegoed van het bestuur van de Sint-Gertrudiskerk. Of het een levering van vaantjes betrof, vertellen de documenten niet. In het laatste derde van de zeventiende eeuw sneed de Antwerpenaar Gaspar Bouttats (in 1668 opgenomen in de Sint-Lucasgilde) nog een gloednieuw vaantje voor deze Sint-Gertrudisdevotie.468 Zwijndrecht (H. Machutus) In de parochiekerk van Zwijndrecht bestond een drukke Sint-Machutuscultus. Er was daar zeker reeds in 1574 een altaar aan die heilige gewijd. De Sint-Machutusrelieken van deze kerk gingen echter in 1583 verloren tijdens de verwoesting van het dorp door protestanten. In 1628 verwierf de Zwijndrechtse pastoor Nicolaus Fierens evenwel door tussenkomst van aartshertogin Isabella een gedeelte van de in de abdij van Gembloers bewaarde relieken van de H. Machutus. Dat Zwijndrecht al vóór 1628 als een centrum van de verering van deze heilige bekend stond, blijkt uit een prent, ontworpen en uitgegeven door de in 1618 overleden Antwerpse graveur-uitgever Adriaan Collaert, waarop te lezen staat dat de gedachtenis aan de H.

D. Van de Perre, ‘De middeleeuwse Berlindisverering te Meerbeke’, in: Land van Aalst, 58 (2006), p. 114-138 (p. 133). 465 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 56-57 (met afbeelding). 466 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 467 M. Daem, ‘De verering en de iconografie van St.-Gertrudis te Wetteren’, in: Oostvlaamse Zanten, 48 (1973), p. 63-76 en 92-107 (p. 66). Zie ook: J. Broeckaert, Geschiedenis van Wetteren gevolgd van eene historische schets der omliggende gemeenten (Gent, 1862), p. 131. 468 Van Heurck, Les drapelets, p. 464-465 (met afbeelding); Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 324-325 (met afbeelding).

294

7. Nieuwe sporen van vaantjes Machutus in de Nederlanden te Gembloers en te Zwijndrecht in ere werd gehouden.469 Toen Antonius Triest, bisschop van Gent, op 18 mei 1630 in een open brief bevestigde dat een verlamd meisje na het aanroepen van de H. Machutus in de kerk van Zwijndrecht genezen was, greep pastoor Fierens dit feit onmiddellijk aan om te trachten aan de Sint-Machutusdevotie een ruimere bekendheid te geven. Met de medewerking van paters uit de Antwerpse Sint-Salvatorspriorij organiseerde hij op 13 oktober 1630 een feest van dankzegging. Hij zorgde tevens voor een publicatie: op 3 september 1630 vermeldt de kerkrekening de betaling van 5 gulden ‘voir het mirakel te doen drucken.’ De kerkrekening van Zwijndrecht, voorgelegd in augustus 1647, bevat een post betreffende de sedert nieuwjaar 1643 door de pastoor ontvangen gelden ‘van de vercoopinge van het waslicht, medaillien, vaentiens etc.’ Krachtens een overeenkomst, op 17 oktober 1640 gesloten in aanwezigheid van de bisschop van Gent, ontving de pastoor jaarlijks 12 pond Vlaams van de persoon die het recht gepacht had om devotionalia te verkopen ‘aen de lieden commende besoecken den H. Machutus.’ Mogelijk was het Christoffel Jeghers die in Zwijndrecht de Machutusvaantjes leverde, daar hij er geen onbekende was. In 1643 drukte hij voor het kerkbestuur immers ook De bulle van den aflaet van Sincxen en de bullen van[den] vollen aflaet.470

7.3. De vaantjes van Anthoon Janssens, Guillaume de Neve en Guillaume du Tielt Het kerkbestuur van Bekegem (Ichtegem) in het Brugse Vrije kocht in 1627 voor de Sint-Laurentiusdag 300 vaantjes te Brugge bij Anthoon Janssuene, te identificeren als Anthoon Jansins (Janssens), de man die al sedert 1590 geregeld vaantjes leverde aan Dudzele.471 In 1641 schafte het zich 800 vaantjes aan te Brugge bij Guillaume de Neve.472 In 1652 vertelde Guillaume de Neve dat hij met de drukvormen van Anthoon Janssens vaantjes drukte voor verscheidene ‘omliggendde prochien’ rond Brugge. We zien De Neve in het Brugse Vrije niet enkel in Bekegem, Dudzele en Gistel vaantjes leveren, maar ook te Hoeke (Damme) voor de viering van Jacobus de Meerdere, de titelheilige van de parochie (324 exemplaren in 1633-1636),473 te Houtave (Zuienkerke) (in 1637, 1643, 1645 en 1647),474 te Zuienkerke (‘vaentkins 469 M. Janssens, ‘H. Machutusverering te Zwijndrecht’, in: Het Land van Beveren, 14 (1971), p. 60-70 (p. 63 en 66-67). 470 RA, Kerkarchief Zwijndrecht, nr. 29; R. De Groodt, Geschiedenis van Zwijndrecht en van het Vlaamsch Hoofd (Antwerpen, 1925), p. 62, 84, 106 en 108-110. 471 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 472 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 473 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 31. 474 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142.

295

deel II – Constanten en verschuivingen ten ommeganck’ in 1638, 1639-1641 en 1643),475 te Knokke (Knokke-Heist) voor de ommegang ter ere van de patroonheilige Margareta (300 in 1632 en 375 in 1647) 476 en te Zedelgem voor de H. Laurentiusdevotie (50 vaantjes in 1649). In 1660 drukte ook de weduwe van de Brugse drukker Jan Clouwet nog 100 vaantjes voor Zedelgem.477 In 1639 voorzag De Neve ook de Sint-Eligiusverering te Vosselare (Nevele) in de kasselrij Oudburg van Gent van vaantjes.478 In 1643 graveerde Guillaume I du Tielt een vlaggetje voor Ekelsbeke (Esquelbecq in Frans-Vlaanderen) met een voorstelling van de daar in 855 overleden H. Folquinus, bisschop van Terwaan.479 Verder heeft hij, naast het reeds geciteerde bedevaartvaantje voor Klerken (H. Laurentius), ook exemplaren gegraveerd voor de parochiekerken te Esen (Diksmuide) (H. Augustinus, in 1627), Gistel (H. Godelieve) Sint-Jan (Ieper) (H. Bartholomeus), Watten (in Frans-Vlaanderen, titelheilige Egidius) en Zandvoorde (Zonnebeke) (H. Cornelius).480

7.4. Vaantjes voor heiligencultussen in kapellen De volgende vaantjes werden hoofdzakelijk aangetroffen in het hertogdom Brabant. Met Menen bevat het onderstaande overzicht echter ook een voorbeeld uit het graafschap Vlaanderen. Brecht (H. Leonardus) De kapelmeesters van de door talrijke bedevaarders bezochte Sint-Leonarduskapel, gelegen in het anno 1584 grotendeels verwoeste Brecht in de Antwerpse Kempen, schaften zich in 1594, 1602, 1607, 1608, 1609, 1611 en 1612 bedevaartvaantjes aan.481 Aantallen vermelden de (slechts onvolledig bewaard gebleven) kapelmeesterrekeningen niet. Wel geven zij in 1608, 1609 en 1612 aan dat de vaantjes te Antwerpen

475 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 476 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 44; De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; M. Therry, ‘Devotie en magie voor het bekomen van een gelukkige bevalling in het 17de-eeuwse bisdom Brugge’, in: Biekorf, 90 (1990), p. 175-182 (p. 177). 477 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; L. Devliegher, ‘Sint-Laurensvaantje te Zedelgem’, in Biekorf, 75 (1974), p. 119. 478 Van Heurck, Les drapelets, p. 450; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 319. 479 Van Heurck, Les drapelets, p. 501 (afbeelding). 480 Van Heurck, Les drapelets, p. 121, 486 en 506; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 26, 60 en 75-76. 481 Een getuigenis uit 1632 over de Sint-Leonarduscultus te Zoutleeuw en te Brecht leest als volgt: ‘Sout-Leeuw […] oppidum est: in quo magna populi devotione, & frequenti peregrinorum visitatione colitur S. Leonardus (sicut & Brechtae in Campania Brabantina juxta Hoochstratum) […] Maxima solemnitas cum publica subplicatione, in utroque loco est feria 2. Pentecostes.’ Uit: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 457.

296

7. Nieuwe sporen van vaantjes gehaald werden.482 Er bleef inzake Brecht enkel een vaantje bewaard dat vermoedelijk uit de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw dateert.483 Brussel (H. Laurentius) In de jaren 1592-1597 liet het Brusselse Sint-Laurentiusgodshuis vaantjes graveren, retoucheren en drukken met het oog op de Sint-Laurentiusprocessie.484 Misschien hebben deze vlaggetjes veeleer als processie- dan als bedevaartvaantjes gefunctioneerd. Herentals (H. Joannes de Doper) Het godshuis Sint-Jan-ter-Lazerijen te Herentals heeft in 1618, kort na de heropbouw van zijn kapel, ‘laeten steeken eene kopere plate om vaeynkens te drucken’ ter ere van de H. Joannes de Doper. Het betaalde daarvoor 20 gulden 5 stuiver. De glazenmaker Jan de Loecker leverde het ontwerp waarvoor hij 10 stuiver ontving. De eerste twaalf jaar werden 3400 exemplaren gedrukt aan 17 à 18 stuiver per 100.485 Meise (H. Eligius) In 1608 ontmoeten we te Meise (ten noorden van Brussel) het vroegste spoor van vaantjes ter ere van de H. Eligius die er in het gehucht Hasselt in een aan hem gewijde kapel vereerd werd. Het betrof een aankoop van 100 exemplaren. Het nog voorhanden vaantje is van recentere datum. Het kwam mogelijk tot stand na de in 1652 aangevatte heropbouw van de kapel.486 Menen (H. Johannes de Doper) De dreiging die van het door de Staatsen bezette Oostende uitging was in de jaren 1590 te Menen goed voelbaar. Toch vierde men er, zoals voorheen, in de Sint-Janskapel de noveen van de H. Joannes Baptist. Bij die gelegenheid waren in 1598-1599 72 ‘pampieren vaentgens beschildert met de figure van myn heere Sint Jan’ ter be-

482 RA, Kerkarchief Brecht, nr. 818, 821, 823-825, 827 en 828. De rekeningen betreffende de jaren 1572-1575 en 1593-1594 (nr. 814-817) bevatten geen aanduidingen inzake vaantjes. 483 Volgens Van Heurck, Les drapelets, p. 402-404 (met afbeelding) zou het pas uit het einde van de achttiende eeuw dateren. 484 Van Heurck, Les drapelets, p. 61. 485 Prijs voor het papier en het drukken. J.R. Verellen, ‘Kunst & archief te Herentals (15001800)’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 26 (1954), p. 82-98 (p. 86-87); J.M. Goris, ’n Stad maakt geschiedenis. Bijdrage tot de aloude geschiedenis van de stad Herentals (Herentals, 1969), p. 208 (met afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 200 (met afbeelding). 486 D.J. Delestré, ‘Het vaantje van Sint Eloi, te Hasselt (Meise)’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 87-89 (p. 89); Van Heurck, Les drapelets, p. 312-313 (met afbeelding); Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 4, p. 53.

297

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 50. Belle (Bailleul), bedevaartvaantje voor de devotie tot Sint-Antonius. Burijngravure door Guillaume I du Tielt, 1626 (95 × 150 mm) – PCD

schikking.487 In 1613 werden 120 vaantjes aangeschaft. Voor de levering zorgde een zekere Jacques van der Huert.488 Zellik (H. Quirinus) Voor de druk door bedevaarders gefrequenteerde Sint-Quirinuskapel in Zellik (Asse) drukte Jan II Mommaert te Brussel in de periode 1631-1650 af en toe een partij vaantjes. In 1637 ging het om 1600 en wat later om 2600 exemplaren. In de achttiende eeuw werd voor de Sint-Quirinusdevotie te Zellik een nieuwe drukvorm in gebruik genomen.489

487 A. Rembry-Barth, Histoire de Menin d’après les documents authentiques, 4 delen (Brugge, 1881), deel 4, p. 527. 488 Rembry-Barth, Histoire de Menin, deel 4, p. 527-528; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 46. 489 P. Lindemans, ‘Het domein der Sint-Baafsabdij van Gent te Zellik’, in: Eigen Schoon en de Brabander 21 (1938), p. 207-228 (p. 228). Volgens Emile van Heurck zou de plaat (die ook de H. Blasius voorstelt) pas van het einde van de achttiende eeuw dateren. Waarop hij zich voor deze veronderstelling baseerde, geeft hij niet aan: Van Heurck, Les drapelets, p. 491.

298

7. Nieuwe sporen van vaantjes

7.5. Vaantjes voor cultussen in gebedshuizen van regulieren Van dit type bestaan slechts twee voorbeelden, allebei uit het graafschap Vlaanderen: Gistel (zie hoger) en Belle (H. Antonius). In 1626, het jaar waarin in het huidige Frans-Vlaanderen een epidemie van het zogeheten Sint-Antoniusvuur (ergotisme) uitbrak, graveerde Guillaume I du Tielt zijn eerste vaantje voor het Sint-Antoniusgasthuis te Belle (Bailleul). De toevloed van bedevaarders nam onmiddellijk enorme proporties aan. Een tijdgenoot raamde hun aantal in 1626, 1627 en 1628 op 8000 à 9000. Vandaar dat Guillaume du Tielt meerdere vaantjes diende te graveren. Eén ervan draagt een Franse tekst en was wellicht bestemd voor gelovigen uit Waals-Vlaanderen, Artesië en Henegouwen. Vermoedelijk zijn Du Tielts SintAntoniusvlaggetjes ook verspreid vanuit Ieper, waar de uit Belle gevluchte antonieten sedert 1599 de Sint-Niklaaskerk bedienden.490 In 1629, drie jaar na de uitbraak van de epidemie, verscheen van Pieter Reynier, prior van Sint-Jan-ter-Berge te Ieper, een tweedelige Historie van ’t oude clooster, capelle ende bedevaert van den H. Anthonius eremyt, eer-tyts op-gherecht neffens de stadt van Belle in Vlaendre; ende nu onlancx verheven door menighvuldige mirakelen aldaer gheschiedt binnen de jaren 1626. 27 ende 28. (Ieper, Zegher van den Berghe, 1629).491 Samen met de Sint-Antoniusvaantjes, kaderde deze publicatie in de inspanningen die de antonieten toen vanuit Ieper leverden met het oog op de volledige heropstanding van hun klooster te Belle, een vóór de troebelen zeer befaamde cultusplaats ter ere van de H. Antonius-Abt.492

490 R. Flahault, Le culte de Saint Roch dans la Flandre Maritime (Duinkerke, 1904), p. 385-388 (met afbeeldingen van drie vaantjes); Van Heurck, Les drapelets, p. 497-498; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 32-34. 491 Diegerick, Essai de bibliographie yproise, p. 94 (nr. 92); G. Vermeulen-Roose, De volksdevotie tot Sint-Antonius abt in het bisdom Brugge en te Belle in Frans-Vlaanderen (Zonnebeke, 1976), p. 8485. 492 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 180-181; H. Stalpaert, ‘De devotieprent van Sint-Antoniusabt te Brugge’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 2 (1976-1978), p. 131-150 (p. 135 en 139).

299

8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen Voor zover we dat kunnen nagaan, zijn in het bestudeerde gebied vóór de zeventiende eeuw niet vaak bedevaartprenten uitgegeven.493 Een houtsnede die de H. Wilgefortis voorstelt en de plaatsnaam ‘Eecke’ vermeldt, is één van de weinige bewaard gebleven zestiende-eeuwse prenten waarvan we mogen veronderstellen dat zij voor bedevaarders geconcipieerd waren.494

8.1. Schaarse uitgaven in het graafschap Vlaanderen In het graafschap Vlaanderen zijn er in verband met heiligencultussen weinig bedevaartprenten uit de eerste helft van de zeventiende eeuw te signaleren. Uit de vroege zeventiende eeuw dateert een misschien deels ook onder bedevaarders verspreide vitaprent van de H. Godelieve. De voorstelling van de heilige staat in het middenvak dat omringd is door zes medaillons met episodes uit de legende.495 Te Geraardsbergen werden in 1627 de leden van de datzelfde jaar opgerichte Broederschap van de HH. Adrianus en Nathalie ertoe aangespoord om aan de processie deel te nemen ‘portans des blasons & images de S. Adrien.’496 Dit kan erop wijzen dat daar toen Sint-Adrianusprenten beschikbaar waren. Zekerheid hebben we daaromtrent echter niet. Mogelijk ging het om aan de leden voorbehouden processievaantjes of om prenten zonder een rechtstreeks verband met Geraardsbergen. Voor de Sint-Brandanusverering in de kerk van het Potterieklooster te Brugge bestaat een prent uit 1648, gesigneerd ‘ f. schelauere f.’, die naast genoemde heilige ook de H. Anna (met Maria en Jezus) en de H. Andreas voorstelt. Onder de heiligen staan hun namen, gaande van links naar rechts: ‘S. Brandanvs, S. Anna en S Andreas.’ Verder lezen we aan de voet van de prent (onder het door twee engelen vastgehouden wapen van het Brugse Vrije):

493 Onder de devotieprenten die tijdens de late vijftiende en de vroege zestiende eeuw door de sinds 1470 in het Brabantse Peutie gevestigde karmelietessen verspreid werden, bevonden zich afbeeldingen van de ter plaatse vereerde Onze-Lieve-Vrouw ten Troost: J. Van der Stock, The print collection of the Royal Library of Belgium. Early prints (Londen-Turnhout, 2002), p. 42 (nr. 76). Of deze prenten voor bedevaarders bestemd waren, is nog moeilijk uit te maken. 494 De prent zou uit de eerste helft van de zestiende eeuw dateren. Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 207 (met afbeelding). Eke wordt daar in Frans-Vlaanderen gesitueerd. In 1773 en 1777 vertoonde een toneelgroep uit het Oost-Vlaamse Eke een stuk over de H. Wilgefortis: Van der Straeten, Le théatre, deel 1, p. 150 en deel 2, p. 79-80. 495 M. English, Godelieve van Gistel (Heiligen van onzen stam) (Brugge-Brussel, 1944), p. 20 (afbeelding) en 71; D. Callewaert, ‘De Godelieveverering in de Brugse abdij. Een volkskundige benadering’, in: De Sint-Godelieveabdij te Brugge (Brugge, 1984), p. 219-244 (p. 228 en 229) (afbeelding). 496 Ruteau, La vie et martyre de S. Adrien, p. 240.

301

deel II – Constanten en verschuivingen O Heylighen Brandanvs vrindt Godts verheven Bidt voor alle bedrvckte mannen ende vravwen Die in noodt des brandts v devotich aencleven en met een vast gheloove in Godt betravwen 16. is inde Poorterye. 48.497

8.2. Bedevaartprenten in Brabant Op het grondgebied van het hertogdom Brabant ontmoeten we meer sporen van prenten voor plaatsgebonden niet-mariale heiligencultussen. Antwerpen (H. Jacobus) Vanaf 1595 schafte het bestuur van de Antwerpse Sint-Jacobskerk zich bij de ter plaatse gevestigde figuursnijder Antoni Spierincx geregeld ‘gedruckte beeldekens van St Jacob’ aan: 2150 exemplaren in 1595, 2000 in 1596, 1500 in 1599, 1800 in 1600, 1600 in 1601, 1500 in 1602, 1900 in 1603, 1850 in 1604, 1950 in 1605, 1950 in 1606, 1800 in 1607, 1900 in 1608, 1000 in 1609, 2000 in 1611, 600 in 1613, 1500 in 1614, 1500 in 1615. Ook nog in de periode 1616-1622 kocht het kerkbestuur bij Antoni Spierincx prenten om tijdens het feest en de ommegang van de H. Jacobus de Meerdere te verspreiden. Vanaf 1627 zien we Abraham Verhoeven als leverancier van ‘belekens voor den ommeganck’ optreden. Hij levert 1800 exemplaren in 1628, 1700 in 1629, 1600 in 1630, 2100 in 1631, 1600 in 1632 en een onbekend aantal in 1633.498 Deze prenten waren in de eerste plaats voor de parochianen bestemd, maar gezien hun groot aantal mogen we aannemen dat zij toch ook deels in handen kwamen van menig bezoeker die aan de viering van de H. Jacobus deelnam.499 Antwerpen (H. Hubertus) De Sint-Hubertusgilde, gevestigd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen, blijkt in 1608 twee types prenten te verspreiden: ‘beeldekens grof en fijn gesneden.’500 Waarschijnlijk waren de prenten welke zij met de fijn gesneden plaat liet drukken voor de leden bestemd en stond de grove editie ter beschikking van de andere geïnteresseerden, onder wie eventueel ook bedevaarders. Aywières (H. Lutgardis) In 1624 liet Louise Blaton, abdis van de cisterciënzerinnen van Aywières, een zilveren reliekschrijn vervaardigen ten behoeve van stoffelijke resten van de anno 1246 497 A. Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie (Brugge, 1937), p. 130-132 (met reproductie). 498 FAA, Privilegiekamer, nr. 3194. 499 De prenten die de zeer exclusieve Sint-Antoniusgilde in 1599 liet drukken, werden waarschijnlijk enkel in beperkte kring verspreid: P. Génard, Les confréries de St. Antoine ermite à Anvers (Antwerpen, 1881), p. 18. 500 E. Geudens, Het St. Huibrechtsgild en zijne genooten in de Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Antwerpen (1500-1821) (Antwerpen, 1921), p. 83.

302

8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen

Afb. 51. Aywières, H. Lutgardis. Burijngravure door Joannes vanden Sande (218 × 150 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 877

overleden H. Lutgardis. Bij die gelegenheid droeg haar biechtvader, frater Carolus Clemens, haar een prent op, gegraveerd door Cornelis Galle naar een ontwerp van Anna Francisca de Bruyne. De gravure toont de gekruisigde Christus die zijn rechterarm losgemaakt heeft om Lutgardis (de zijdewonde kussend) te omarmen. Het geheel is geplaatst binnen een gesloten ruimte.501 Het is niet uitgesloten dat deze gravure gecirculeerd heeft onder bedevaarders die de heilige in de abdij van Aywières in het Waals-Brabantse Couture-Saint-Germain kwamen aanroepen. Hetzelfde geldt voor een vermoedelijk iets jongere prent gesigneerd Joannes vanden Sande en waarvan de tekst luidt: ‘S. Lvtgardis. Ego dilecto meo et ad me Conuersio eius. Cant. v. 19. Obijt Aquiriae in Brabantia anno 1246. 16. Iunij.’ Op het voorplan is weerom, binnen een summier aangegeven interieur, de 501 G. Hendrix, Ontmoetingen met Lutgart van Tongeren, benedictines en cisterciënzerin (11821246-1996), 7 delen (Leuven, 1996), deel 1, p. 7-9 en 63-67 (met afbeelding).

303

deel II – Constanten en verschuivingen omarming door Christus voorgesteld. In de achterwand zijn twee deuropeningen die ons de gelegenheid geven te zien wat in de achtergelegen tuin gebeurt. Links haalt de H. Lutgardis water op uit een put. Rechts bidt zij geknield voor een groot kruis.502 Diest (Alle Heiligen) In 1605-1606 werden voor de in 1578 verwoeste maar uit haar as herrijzende Allerheiligenkapel te Diest 600 ‘bellekens’ gedrukt tegen 12 stuiver per 100 exemplaren. In 1606-1608 ging het om 1000 exemplaren, aan dezelfde prijs. Hans Wyckmans uit Leuven drukte in 1608-1609 voor deze kapel 600 prenten tegen 8 stuiver per 100 exemplaren. Zoals bekend, leverde hij datzelfde jaar ook 300 vaantjes. Die kostten 20 stuiver per 100. Een betaling in 1619-1620 van 34 stuiver voor het ‘verdiepen van de plaet’ van de prenten wijst erop dat er toen al een zekere tijd met een koperplaat werd gedrukt. Dat gebeurde wellicht sedert 1609-1610. In dat dienstjaar verhoogde de prijs die de kapel voor haar prentjes diende te betalen van 8 naar 15 stuiver per 100 exemplaren. Zulk een forse en plotse prijsverhoging wijst vermoedelijk op een overschakelen van houtsnede naar kopergravure.503 Edegem (H. Antonius) In 1606-1607 liet het kerkbestuur van Edegem 200 ‘beeldekens’ drukken in verband met de sedert 1605 (wegens de uitbraak van pest in het dorp) sterk opflakkerende Sint-Antoniusverering.504 Haacht (H. Quirinus) Op kerstdag 1641 werd door toedoen van schoolmeester, organist en koster Petrus Webs een beeld van de H. Quirinus overgebracht vanuit een erg verwaarloosde kapel naar de parochiekerk van Haacht. Op 1 mei 1643 had in de dorpskerk de eerste plechtige viering van de H. Quirinus plaats, met een hoogmis, een plechtig sermoen en een processie. Voor die gelegenheid liet Petrus Webs 300 ‘bellekens van St. Quiryn’ drukken.505 Hij beperkte zijn inzet niet tot het verspreiden van prenten. 502 Gravure; formaat: ca 218 × 150 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 877. De op Hendrix, Ontmoetingen, p. 74 afgebeelde, erg stuntelige gravure (met dezelfde voorstelling) kan niet aan Joannes vanden Sande toegeschreven worden. 503 Van Heurck, Les drapelets, p. 102; Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 35-36; Van de Ven, ‘Devotieprentjes’, p. 167-169. 504 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 377. Vanaf het einde van de zestiende eeuw werd niet langer Maria maar Antonius als titelheilige van de dorpskerk beschouwd: Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 290-291. 505 L. Cools, ‘De devotie in het Land van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 9-28 (p. 20-26; citaat op p. 24); R. Foncke, ‘Rondom de verering van de H. Quirinus in onze gewesten, te Mechelen en voornamelijk te Haacht’, in: Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 54 (1950), p. 59-80 (p. 72-73).

304

8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen

Afb. 52. Sint-Joost-ten-Node, devotie tot de H. Judocus. Burijngravure door Jacobus de Weerdt (178 × 165 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 1105

In 1643 heeft hij, zoals hij zelf getuigde, ‘het leven en de martirie van St. Quiryn in clyne boxkens vergadert ende de selve doen approberen ende drucken ende tot gerieff van de pelgrims inde kercke gebrocht.’ De inhoud ervan steunde, zo gaf hij zelf aan, op de werken van de historici Laurentius Surius en Cesare Baronius. De oplage van het boekje bedroeg 300 exemplaren, dus evenveel als die van het Sint-Quirinusprentje. Om de aflaat die men door het aanroepen van de H. Quirinus kon verdienen wereldkundig te maken, liet Webs 200 affiches drukken om die vervolgens te laten aanplakken in de kerken te Mechelen en met een speciale bode te zenden naar alle dorpen in een straal van twee à drie mijl rond Haacht.506 Sint-Joost-ten-Node (H. Judocus) Vermoedelijk tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw graveerde de in 1593 als meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen Jacobus de Weerdt een bedevaartprent voor de Sint-Judocusdevotie in het Brabantse Sint-Joost-ten-Node.507 De prent toont ons een altaar met daarop een beeld dat de heilige als pelgrim voorstelt. 506 Cools, ‘De devotie’, p. 22, 24 en 26. 507 Gravure; formaat: 178 × 165 mm. Afbeelding bij: Thijs, Antwerpen, p. 18. Over deze bedevaartcultus: M. Sacré, Folkloristische kalender voor Brabant (Merchtem, 1926), p. 205-206.

305

deel II – Constanten en verschuivingen Een kroon en een staf bij het beeld herinneren aan de legende als zou Judocus de Engelse koningskroon geweigerd hebben. Aan de voet van het altaar bevinden zich vier bedevaarders: twee vrouwen en twee kreupele mannen. Eén van de vrouwen draagt een pasgeboren kind aan de heilige op. In een doorkijkje zien we hoe de H. Judocus door zijn staf in de grond te steken een waterfontein doet ontstaan. De tekst onderaan verwijst naar het feit dat de H. Judocus onder meer aangeroepen werd door vrouwen die een kinderwens koesterden: Die geerne hadd van Godt, een vrucht van uwen schoode Compt met een vast betrauw, besoeckt St. Joos ten Noode. Steenokkerzeel (H. Bernardus) Te Steenokkerzeel verruimde men vanaf 1631 het aanbod inzake beeldmateriaal. Naast vaantjes kwamen daar nu ook prenten beschikbaar. Zeker nog tot in 1645 verspreidde de Sint-Bernardusbroederschap er ‘geschilderde bellekens.’ Daarvan leverde de Brusselse drukker Jan Mommaert in 1631 2900 exemplaren.508

508 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 118; Van Heurck, ‘Le culte de saint Bernard’, p. 41.

306

DEEL III VAN STRIJD NAAR VERDIEPING. EEN DIVERS AANBOD IN DE CONTEXT VAN GESTABILISEERDE CONFESSIONELE VERHOUDINGEN (MIDDEN ZEVENTIENDE-EINDE ACHTTIENDE EEUW)

N

ieuwe grenzen werden getrokken en confessionele verhoudingen stabiliseerden; men kan wel stellen dat de katholieke kerkelijke infrastructuur in de periode na het Verdrag van Westfalen in 1648 grotendeels werd gerestaureerd. Dit herstel sloot geenszins uit dat soms wezenlijke theologisch-kerkpolitieke kwesties de kop konden opsteken – denk aan het jansenisme – maar doorgaans raakten deze de ‘gewone’ gelovigen (en dus ook de bedevaarders onder hen) slechts in geringe mate. Ook de katholieke Verlichting, die een verinnerlijkte geloofsbeleving voorstond en minder de nadruk legde op het beoefenen van allerlei uiterlijke praktijken, was vooral een zaak van katholieke intellectuelen en overheden. Belangrijker voor de ontwikkeling van de pastorale zorg en voor de verdere ontwikkeling van de bedevaartpraktijk was dat het aantal priesters en kloosterlingen opnieuw gestaag toenam, waardoor de talrijke verlaten parochiekerken opnieuw konden worden bediend. In deze periode van kerkelijke restauratie constateren we een blijvende aantrekkingskracht van het bedevaartvaantje. Gezien de grote lacunes in het bronnenmateriaal betekent het feit dat we in bepaalde bedevaartplaatsen na 1648 niet langer een vermelding van vaantjes aantreffen niet noodzakelijk dat men daar geen vlaggetjes meer verspreidde. Dergelijke tradities verdwenen immers niet gemakkelijk en drukvormen werden niet snel buiten gebruik gesteld. De versleten toestand waarin bijvoorbeeld de koperplaten van Guillaume du Tielt verkeerden toen de oudheidkundige Alphonse Vandenpeereboom ze in de jaren 1880 liet afdrukken, doet ons vermoeden dat die nog lang na de dood van de graveur in 1653 verder gebruikt zijn. In wat volgt beperken we ons noodgedwongen tot het signaleren van die vaantjes waarvan we met zekerheid weten dat zij in de periode 1648-1800 gedurende kortere of langere tijd verspreid werden. Hierbij dienen twee zaken te worden aangestipt. Een eerste gegeven is dat de plaatsgebonden devotieprent in deze periode opgang maakt. Zij duikt nu ook op in verband met lokale devoties waarvan (in de huidige stand van het onderzoek) niet altijd kan worden uitgemaakt of zij ook in beduidende mate bedevaarders wist aan te trekken. Een tweede duidelijk kenmerk van drukwerk uit deze periode is dat uitgegeven teksten vaak in feite herdrukken zijn van oudere werken. Geheel nieuwe teksten onderscheiden zich van deze herdrukken door de klemtoon te verleggen van de strijd tegen het protestantisme naar de verdieping van de geloofsbeleving. Er werd daarbij op een ruimer publiek gemikt, met een duidelijke keuze voor de volkstaal, een kleine omvang en meer aandacht voor godsdienstige oefeningen, zoals gebeden. Er verschijnen nu ook meer boekjes voor minder gerenommeerde bedevaartplaatsen waarvoor verder geen vaantjes of prenten bekend zijn.

309

i. Christocentrische bedevaartcultussen We weten met zekerheid dat er tijdens de periode 1648-1800 gedurende kortere of langere tijd vaantjes te verkrijgen waren in de christocentrische bedevaartplaatsen Asse, Berchem, Damme, Eine, Ekeren, Gooik, Hakendover, Hoboken, Hoogstraten, Kampenhout, Lebbeke, Mechelen, Middelkerke, Sint-Pieters-Leeuw en Veurne. Bij Asse, Berchem, Damme, Eine, Ekeren, Hoboken, Hoogstraten (in navolging van Boxtel) en Veurne ging het om de voortzetting van een reeds langer bestaande vaantjestraditie. In de andere gevallen betrof het nieuwe initiatieven. In enkele van deze christocentrische cultusplaatsen zien we op een bepaald ogenblik naast vaantjes ook een of meer andere types bedevaartdrukwerk opduiken: zoals bekend te Asse, maar ook in Hakendover en Hoogstraten was tekstmateriaal voorhanden, voor Hoogstraten bovendien ook prenten. Voor veeleer bescheiden christocentrische bedevaartcultussen zoals die te Brugge (arme klaren), Dendermonde (Maria Troon), Diest (Mariëndaal), Gent (augustijnen en penitenten), Nieuwpoort en Schepdaal verschenen, voor zover bekend, enkel prenten. In verband met andere, doorgaans meer gefrequenteerde cultussen waren evenmin vaantjes te bekomen, maar kwamen naast prenten wel gedrukte teksten op de markt. Dat was het geval te Antwerpen (witzusters), Brugge (H. Bloed), Brussel (Sacrament van Mirakel), Ekkergem, Gent (Mattekenskruis), Leuven (augustijnen) en Voormezele. Betreffende een aantal bescheiden christocentrische devoties zijn geen vaantjes of zelfstandige prenten maar enkel boekjes teruggevonden. Dit is het geval voor Beveren-Roeselare, Brugge (H. Kruis), Galmaarden, Eksaarde, Kortrijk (H. Haar), Maltebrugge, Oude-God en Poederlee.

311

deel IIi – christus

Afb. 53. Hoogstraten, H. Bloeddoek. Burijngravure door Petrus Balthazar Bouttats (125 × 90 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Hoogstraten, 2a

312

1. Multimedia: vaantjes, prenten en teksten voor de cultus van het H. Bloed te Hoogstraten

1.1

Vaantjes

In 1652 werden de H. Bloeddoeken vanuit Boxtel overgebracht naar de parochiekerk van de H. Catharina in het Kempische Hoogstraten. De gloednieuwe bedevaartplaats knoopte al snel aan bij de Boxtelse traditie om vaantjes te verspreiden, wat vrijwel onmiddellijk leidde tot een geschil tussen beide kerkbesturen over de opbrengst van de verkoop. In 1653 werden te Hoogstraten 2000 vaantjes geleverd, klaarblijkelijk vanuit Antwerpen. Wegens het haast totaal ontbreken van H. Bloedrekeningen voor de periode 1658-1686 is niets bekend over eventuele andere leveringen. Wel spreekt een document uit 1680 nog over het ‘drucken van de vaenen’, echter zonder verdere toelichting.1

1.2

Prenten

Tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw liet Hoogstraten door een lid van de Antwerpse graveursfamilie Lommelin prentjes maken met de voorstelling van het H. Bloedwonder. Dit prentje stelt een scène voor uit de ontstaanslegende: een priester staat aan het altaar met daarop de omgestoten miskelk. Onder de prent lezen we: ‘Het Miracvlevs H. Bloet van Boxtel Teghenwoordich binnen de Vryheyt van Hoochstraeten inde groote Kercke aldaer.’2 In 1706 graveerde Petrus Balthazar Bouttats een gebedsprentje voor Hoogstraten. Bovenaan is de met bloed bevlekte mappa of het altaardoek uitgebeeld. Daaronder staat, over acht regels verdeeld, een gebed, gevolgd door de vermelding: ‘Veertigh daegen Aflaet voor die dit ghebedt acht daeghen met devotie lesen.’3 Het betreft een aflaat die op 22 juni 1705 door de Antwerpse bisschop verleend was. Een tweede gravure, vrijwel identiek aan dit gebedsprentje maar dan wel zonder de bloedvlekken erop afgebeeld, stelt het corporaaldoek voor. Bouttats heeft geen van beide gebedsprentjes gesigneerd.4 Nog in 1706 sneed Bouttats ook een wandprent met de afbeelding van de miraculeuze mappa. Voor een tweede gravure, dubbel zo groot, met een weergave van de twee bloeddoeken (de mappa en het corporale) wendde de pastoor van Hoogstraten zich 1 J. Lauwerys, Het H. Bloed van Boxtel-Hoogstraten, 3 delen (Brecht, 1952-1953), deel 2, p. 33, 57 en 127. 2 De graveur was waarschijnlijk Samuel Lommelin. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 76-77, met afbeelding tegenover p. 64. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 460 (moderne afdruk). 3 Formaat: 125 × 90 mm. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 77-78, met afbeelding tegenover p. 65. 4 Formaat: 120 × 85 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 461. A.K.L. Thijs, Antwerpen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993), p. 54 (afbeelding).

313

deel IIi – christus datzelfde jaar echter tot een andere Antwerpse plaatsnijder, Cornelis Vermeulen.5 Een laatste devotieprent die tijdens de achttiende eeuw voor het H. Bloed werd gegraveerd is gesigneerd door de in 1766 overleden Severin Joseph Heylbrouck uit Brussel. Daarop zien we een rechtstaande engel die het bebloede doek aan twee uiteinden vasthoudt, terwijl rechts een engeltje in aanbidding neerknielt en links er eentje leunt op een schild met daarop de mededeling: Attigit. Wie een woordje Latijn verstond, kreeg zo de verzekering dat het prentje in aanraking was gebracht met de reliek.6 Voor de achttiende eeuw zijn cijfers bekend over de aankopen van bedevaartprenten door het kerkbestuur van Hoogstraten. In 1730 werden 1000 ‘belekens’ geleverd voor een bedrag van 5 gulden 5 stuiver. In 1739 ontving ene Verbrugen, ‘die de priente heft gesonde van het heyligh Bloedt’, 18 gulden 10 stuiver. Vermoedelijk gaat het hier om de Antwerpse prentenhandelaarster Susanna Verbruggen. In 1748 betaalde het kerkbestuur 17 gulden voor het ‘verdiepen’ van één van de koperplaten. In 1749 werden 2000 prenten van het kleinste type aangekocht. Tijdens de tweede helft van de achttiende eeuw ging het om 19.000 exemplaren, waarvan liefst 18.000 tijdens het derde kwart van de eeuw. Daarnaast kocht het kerkbestuur zowel in 1753 als in de jaren 1760, 1762 en 1764 200 perkamenten exemplaren. In 1772 schafte het zich voor de laatste maal dergelijke perkamenten prenten aan, nu echter slechts in een oplage van 100 stuks. Van het grootste type prent werden in het jaar 1767 50, in 1770 100, in 1774 200, in 1781 100 en in 1787 nogmaals 100 exemplaren te Hoogstraten geleverd. Bij de middelgrote prent ging het om 100 exemplaren en in de jaren 1767, 1770, 1774 en 1781 telkens om 200 stuks.7 De prenttraditie zette zich door na de eeuwwisseling: vanaf 1822 zou P.J. Brepols (Turnhout) voor Hoogstraten een in houtsnede uitgevoerde wandprent verspreiden, getiteld: Kort verhael van het Miraculeus H. Bloed Onzes Liefs Heere Jesu Christi […] berustende tot Hoogstraeten.8

1.3

Boekjes, devotieblaadjes en liedbladen

In 1653, kort na de overbrenging van het Boxtelse miraculeuze Bloed naar Hoogstraten, verbood het bisdom Antwerpen dat men er tijdens de Drievuldigheidszondag kramen zou opstellen en goederen verkopen, uit vrees dat de jaarlijkse viering in een soort kermis zou ontaarden. Dit verbod had echter geen betrekking op ‘het 5 Formaten: 320 × 172 mm en 320 × 35 mm. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 78-80 en 159-164, met afbeeldingen tegenover p. 80-81. R. De Ceulaer, De Sint-Catharinakerk te Hoogstraten. Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen (Gent, 1988), p. 192-193 (afbeelding). Thijs, Antwerpen, p. 128. 6 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 81, met afbeelding tegenover p. 96. Heylbrouck sneed ook een prentje voor de devotie tot de H. Joannes Nepomucenus te Hoogstraten. Thijs, Antwer pen, p. 50. 7 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59. 8 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 81-82, met afbeelding tegenover p. 97. P. Vansummeren, Kinderprenten van Brepols (Turnhout, 1996), p. 204 (oudste vermelding van verkoop: 1822).

314

1. de cultus van het H. Bloed te Hoogstraten vertieren van edt-waeren devote boecken beeldekens wasch ende cleyne cremerijen die men op daghen van beganckenisse ghewoon is te vercoopen.’9 Of er zich onder de devote boeken publicaties over het H. Bloed bevonden, is echter niet bekend. Het oudste teruggevonden bedevaartboekje dateert pas van het midden van de achttiende eeuw. Van dat Cort verhael van het miraculeus H. Bloedt Ons Liefs Heere Jesu Christi zijn edities gedrukt door achtereenvolgens Alexander Everaerts (1752), Michiel Bruers (1770), Jan Baptist Carstiaenssens (1773-1779) en de weduwe van Michiel Bruers (1780), allen gevestigd te Antwerpen.10 Van dit bedevaartboekje werden in de periode 1752-1792 in totaal 8800 stuks te Hoogstraten geleverd. Na de laatste druk in 1792 duurde het tot 1813 eer het kerkbestuur opnieuw exemplaren aankocht.11 Het boekje bevat een gedicht uit 1680, wat er misschien op wijst dat we te maken hebben met herdrukken van een oorspronkelijk in dat jubileumjaar gepubliceerd werkje.12 In datzelfde jubileumjaar drukte Michiel Cnobbaert te Antwerpen ook een niet genoemd aantal affiches voor Hoogstraten. Het kerkbestuur betaalde hem voor het papier (drie boeken) en het drukken 5 gulden 6 stuiver. In 1761 liet het 300 en in 1787 60 plakkaten drukken.13 Van de litanie van het H. Bloed schafte het kerkbestuur zich in de periode 17521792 17.000 exemplaren aan. De oudste nog voorhanden editie (met een kerkelijke goedkeuring van 10 mei 1770) komt uit de drukkerij van de Antwerpenaar Guilielmus Joseph Bincken die op 30 maart 1787 meester werd en op 2 januari 1825 overleed.14 De volledige titel van het vier pagina’s tellende ongedateerde blaadje luidt: Litanie ter eere van het H. Mirakeleus Bloed berustende in de parochiaele kerk van de maegd en martelaresse H. Catharina binnen Hoogstraeten, alwaer het zelven alle jaeren geduerende eene octave, beginnende met de eerste vespers van den feestdag der allerheyligste Dryvuldigheyd, met grooten toeloop der geloovige bezogt en geëerd word.15 Op een anoniem gedrukt liedblad uit vermoedelijk de late zeventiende eeuw staat Een nieu waerachtigh liedt van het Heyligh Bloedt Iesu Christi inde vryhey[t] 9 Het verbod staat uitdrukkelijk vermeld op de bedevaartaffiche, gedrukt door Franciscus Fickaert te Antwerpen. Of de term ‘beeldekens’ op prentjes slaat, is niet zeker. Hij kan ook verwijzen naar (wassen) ex voto’s of naar insignes. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 45-46 en 139-140. 10 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 91-94. Datering van de editie Carstiaenssens (Kort verhael […]) op basis van het drukkersadres: Klapdorp in ’t Wit Cruys. Beschreven in STCV: nr. 12914540. 11 Aantallen: 1752 (1000), 1755 (500), 1758 (1000), 1762 (1000), 1767 (1000), 1770 (1000), 1774 (1000), 1780 (300) en 1781 (1000). Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59. 12 De aanvangsregel luidt: ’t Is dry honderd jaer geleden. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 90. P.J. Margry & C.M.A. Caspers (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland, 4 delen (Amsterdam-Hilversum, 1997-2004), deel 2, p. 168. 13 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57. 14 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59 en 99. 15 Op p. [4]: T’Antwerpen, by G.J. Bincken, Boekdrukker en Verkooper in de lange Nieuw-straet. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 929.

315

deel IIi – christus van Hooghstraeten (melodie: ’t is goet capucien te zyn) samen met een lied over William Howard, op 29 december 1680 in Engeland terechtgesteld omwille van zijn katholieke overtuiging.16 In 1780 publiceerde Jan Baptist van Werelijckhuysen nog een gelegenheidslied in verband met Hoogstraten: Fama’s trompet, uyt-galmende het vier-honderd jaerig jubilé van ’t Miraculeus H. Bloed ons Heere Jesu Christi tot Hoogstraeten […] als mede de solemnityd en groote plegtigheden uytvoert in de voôrnoemde vermaerde en princelyke vryhyd, den 21. mey 1780, en volgende dagen (melodie: Ik drink den nieuwen Most).17

16 The Romantic Angony […] catalogue, 39 (Brussel, 2009), kavel 201. 17 W.L. Braekman, ‘Een bundel gedrukte marktliederen ontsloten’, in: Volkskunde, 95 (1994), p. 1-32 (p. 21-22).

316

2. Vaantjes en boekjes voor Asse, Hakendover en Hoboken

De kruisen van Asse In 1708 drukte Eugenius Henricus Fricx te Brussel een gloednieuw bedevaartboekje voor Asse: Oorspronckelyck verhael van het H. Kruys, ende van twee andere miraculeuse kruycifixen berustende inde parochiale kercke der vryheyt van Assche. In 1726 kwam bij Emmanuel de Grieck te Brussel een tweede editie van de pers.18 Verschillende hoofdstukken van dit anoniem verschenen boekje handelen over de kruiswonderen te Asse en zijn grotendeels gebaseerd op de oudere tekst van Calenus (zie het vorige deel). Een ruim deel is echter gewijd aan Christus’ kruis waarvan te Asse sinds 1670 een fragmentje berustte. Het opzet is duidelijk: inspelend op de bestaande belangstelling voor deze plaatsgebonden devotie, trachten de aandacht van de gelovigen op een hoger en niet langer geheel plaatselijk niveau te tillen. De publicatie van dit Oorspronckelyck verhael in 1708 belette niet dat ook het boekje van Calenus nog herdrukt werd door de weduwe van de in 1709 overleden Brusselse drukker Egidius Stryckwant.19

Afb. 54. [Henricus Calenus], Kort verhael van den eersten oorsprongh van twee miraculeuse Cruycifixen Berustende in de Parochie Kercke der Vryheydt van Asche (Brussel: weduwe Stryckwant, s.a.) – RG 3113 A 13a

18 J.P. De Pauw, ‘Drie boekjes ter ere van het H. Kruis van Asse’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering (Asse, 1987), p. 231-236 (p. 234-236). Beschreven in STCV: nr. 7050240. 19 De Pauw, ‘Drie boekjes’, p. 234. Voor overlijdensdatum van Egidius Stryckwant, zie: E. Cockx-Indestege & A. Rouzet, ‘Drukkers en boekverkopers in Brussel (15de-17de eeuw)’, in: Varia Historica Brabantica, 6-7 (1978), p. 301-318 (p. 313). Exemplaar: RG 3113 A 13.

317

deel IIi – christus

De Goddelijke Zaligmaker te Hakendover Volgens de legende was Christus als dertiende werkman betrokken bij de omstreeks 690 – op initiatief van drie vrome maagden – aangevatte bouw van de om die reden miraculeus geheten Sint-Salvatorskerk van Hakendover (Tienen). Bedevaarten naar de H. Zaligmaker te Hakendover zijn vermeld vanaf 1422 maar hadden wellicht ook al eerder plaats.20 Arnoldus Pieraerts, in 1650 te Hakendover als pastoor aangesteld, publiceerde in 1660 Een cort, claer ende waerachtich verhael van den oorspronck ende voortganck der stichtinghe, midtsgaeders oock van die ghedurige devotie der mirakuleuze kercke des Salichmaeckers des wereldts inde parochie van Haeckendover, gedrukt door Petrus Sassenus te Leuven.21 Voorzien van een op 6 februari 1704 verleende kerkelijke goedkeuring publiceerde Franciscus Cartuyvels, pastoor van Hakendover, bij Joannes Jacobs te Leuven onder eigen naam een vermeerderde versie van het bedevaartboekje van zijn voorganger.22 In de late achttiende eeuw herdrukte de Tiense stadsdrukker L. Fauconier dit werkje van de ondertussen in 1738 overleden pastoor Cartuyvels.23 Uit de late zeventiende eeuw dateert een anoniem in koper geëtst vaantje voor de Hakendoverse Sint-Salvatorverering. In het algemeen bekleedt het cultusobject op vaantjes doorgaans een prominente plaats. Hier echter niet: alle aandacht gaat naar een ruiterfiguur (met een vaantje op zijn hoed) die enkele bedevaarders de weg wijst naar de verderop gelegen Sint-Salvatorskerk. Het is opvallend hoe het beeld van de Zaligmaker, als onderdeel van de processie, met slechts enkele trekken is weergegeven. In de tweede helft van de achttiende eeuw werd voor deze Sint-Salvatorverering een houten drukvorm gesneden met daarop twee nieuwe vaantjes. De signatuur ‘i v c’ verwijst mogelijk naar de Mechelse xylograaf Joannes Joseph van Campenhout. De ene voorstelling toont ons bedevaarders aan de voet van een altaar waarop het cultusbeeld staat, de andere een grote figuur die de Zaligmaker voorstelt, enkele bedevaarders en een buitenzicht van de kerk. Ruiters op beide voorstellingen verwijzen naar de voor Hakendover typerende participatie van paarden aan de processie. De uitbeelding van deze traditionele optocht vormt het hoofdbestanddeel van een vaantje dat mogelijk pas aan het begin van de negentiende eeuw door J.F. Dehautpré werd geëtst.24 20 W.H.T. Knippenberg, Oude pelgrimages vanuit Noord-Brabant (Oisterwijk, 1968), p. 36-39. 21 Er zou in 1660 ook een Franse versie van Pieraerts’ werkje verschenen zijn. P.V. Bets, Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover (Tienen, 1882), p. 6-7 en 59. E.H. van Heurck, Le merveilleux dans la légende d’Haekendover (Antwerpen, 1920), p. 6. 22 Bets, Geschiedenis der gemeente, p. 6 en 59. Cfr. BCNI, nr. 16203. Exemplaar: RG 3090 F 9. 23 F. Cartuyvels, Kort, klaer en waerachtig verhael van den oorsprong en voortgang der stichtinge van de Mirakeleuze Kerke van den Zaligmaeker des werelds in de parochie van Haeckendover, oft Haeckendoren […] (Tienen: L. Fauconier, s.a.). Bij de auteursnaam staat: ‘voor dezen pastoor der zelver plaetze.’ Ook deze uitgave bevat de approbatie uit 1704. Beschreven in STCV: nr. 12922806. 24 E.H. van Heurck, Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (Antwerpen, 1922), p. 162-164, met afbeelding. A. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, 8 delen (Brussel,

318

2. Vaantjes en boekjes voor Asse, Hakendover en Hoboken

Hoboken: H. Kruis Ter vervanging van Snyders’ koperplaat uit 1640 kreeg de Antwerpenaar Petrus Balthazar Bouttats de opdracht een nieuw vaantje voor Hoboken te graveren. Dat gebeurde ten vroegste in 1717 vermits op het vaantje een hertogelijk wapen voorkomt en de baanderij Hoboken pas in genoemd jaar tot hertogdom verheven werd. Aan de voet van het mirakelkruis zijn enkele geestelijken en bedevaarders uitgebeeld. In de verte trekt een processie voorbij het lokale birgittijnenklooster. De rechterbenedenhoek herinnert aan de legendarische oorsprong van de cultus: op de Schelde drijft het mirakelkruis in de richting van de Hobokense oever. Bouttats’ koperplaat bleef zeker tot in de jaren 1860 in gebruik.25 In de late negentiende eeuw is zij op een lithografische steen overgezet in de steendrukkerij van Karel van de VyverePetyt te Brugge. De lithografische afdrukken werden met de hand gekleurd, tot de steendrukkerij Emile Lombaerts te Deurne-Antwerpen tijdens het interbellum een versie in chromolithografie produceerde.26 De kapel van het mirakelkruis werd vanaf 1652 bediend door de plaatselijke birgittijnen. In 1696 liet hun prior, Guilielmus Alstorf, een predikatie drukken die de Antwerpse jezuïet Daniël Huysmans te Hoboken ten beste gegeven had: Cort verhael van het miraculeus Cruys van Hoboken, ende des selfs omstandigheden. Aldaer gepreeckt door den Eerw. P. Daniel Huysmans, priester der Societeyt Jesu, op de feeste van het H. Cruys Vindinge, gedrukt te Antwerpen bij Hiëronymus Verdussen, met een kerkelijke goedkeuring van 18 april 1696.27 In de voorrede vernemen we dat de birgittijnen het Miraculeus Kruis onder hun hoede hadden gekregen, wegens het feit dat te Hoboken ‘den iever tot den Ghekruysten sterck besweecken lagh.’ Voor zijn historiek ontleende pater Huysmans (zoals hij zelf aangaf) essentiële informatie aan Wichmans’ Brabantia Mariana uit 1632. Zelf had kanunnik Wichmans zich gesteund op getuigenissen in een schepenakte die op 31 mei 1628 te Hoboken verleden was.28 Huysmans’ tekst paste in de pogingen van prior Alstorf tot revitalisering van de kruisdevotie. 1938-1953), deel 5, p. 32-33, (nr. 152, 154 en 158). J. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes van voor 1850 (Langemark, 1963), p. 42-46, met afbeeldingen. 25 P.D. Kuyl, Hoboken en zijn wonderdadig Kruisbeeld alsmede eene beschrijving van het voormalig klooster der pp. birgittijnen (Antwerpen, 1866), p. 164. Van Heurck, Les drapelets, p. 205-208, met afbeelding. W. Van Bladel, Acht eeuwen geschiedenis van de parochie Hoboken en van de Zwarte God (Hoboken, 1980), p. 42. 26 A.K.L. Thijs, ‘De steendrukkerij E. Lombaerts-Van de Velde / G. Hutsebaut: een verhaal over de langzame dood van de Vlaamse neogotische devotieprentenproduktie’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 111-153 (p. 135). 27 Beschreven in STCV: nr. 12918388. 28 Kapittel getiteld: Appendix de Cruce Hobocanâ. A. Wichmans, Brabantia Mariana tripartite (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632), p. 618-621. Wichmans verwijst ook naar de Latijnse editie van het broederschapsboekje uit 1618.

319

deel IIi – christus In 1718 vierde de broederschap haar honderdjarig bestaan. Misschien werd Bouttats’ vaantje wel naar aanleiding daarvan gegraveerd? Ter gelegenheid van dat jubileum verscheen in ieder geval een boekje, getiteld: VoL IUbILé Des broeDersChaps Van honDert Iaeren onder den standaert van het H. Cruys by de eerw. paters birgittinen in het hertoghdom van Hoboken: met een kort verhael van de vindinge des H. Cruys, als oock van het Miraculeus Cruys aldaer berustende. Het kwam in 1718 bij de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns van de pers.29 Deze jubileumuitgave herneemt een gedeelte uit het Cort verhael van pater Huysmans, bevat een Kort begryp van de aflaten alsook de reglementen van de broederschap. De approbatie voor het Kort begryp dateert van 30 april 1711, waaruit we kunnen afleiden dat dit tekstgedeelte mogelijk reeds vóór 1718 als afzonderlijk geheel was verschenen.

29 Exemplaar van VoL IUbILé: ehc 760515.

320

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen: prenten en teksten

Het Brusselse Sacrament van Mirakel Prenten De koperplaat die de Brusselse augustijnen in 1621 in verband met het Sacrament van Mirakel door Joannes Collaert hadden laten graveren, is later in het bezit geraakt van uitgever Michiel Hayé. In de eerste helft van de jaren 1660 liet hij ze opnieuw afdrukken, niet zonder eerst de oorspronkelijke signatuur (‘Sculpsit et excud. Ioan. Adriani Collaert’) op de plaat te vervangen door: ‘Michael Hayé excudit Antverpiae.’30 Naast deze nu voor een ruimer publiek toegankelijke wandprent werden in de tweede helft van de zeventiende eeuw en in de achttiende eeuw ook kleinere prenten op de markt gebracht door Antwerpse uitgevers zoals Frederik II Bouttats, Michiel Cabbaeij, Joannes Carolus Craen, Jacobus de Man, Jan Baptist de Wit, Ludovicus Fruytiers, Cornelis Galle, Isabella Hertsens, Cornelis van Tienen en door de Brusselaar Jacobus Panneels.31 Al deze sanctjes tonen ongeveer hetzelfde beeld: de Godsfiguur met het kruisvormige schrijn, gedeeltelijk omhuld met een kostbaar manteltje en getopt met drie kronen. De kronen verwijzen naar de keizerlijke, koninklijke en aartshertogelijke waardigheden van de Habsburgers. De kronen werden in 1615, het manteltje in 1618 door de aartshertogen geschonken.32 In 1720 verscheen, ten behoeve van de talrijke gelovigen die ter gelegenheid van het tijdens dat jaar gevierde jubileum van het Sacrament van Mirakel naar Brussel pelgrimeerden, een grote, niet bijzondere kunstzinnige, afbeelding van het altaar van het Sacrament van Mirakel in de Sint-Goedelekerk, geflankeerd door voorstellingen van episodes uit de geschiedenis van de miraculeuze hosties. Ook de uitgever van deze prent was in de Scheldestad te zoeken. Dat blijkt uit de signatuur: ‘Joan. Vanden Sande excudit tot Antuerpen op de Paddegracht.’33 30 Thijs, Antwerpen, p. 72 (afbeelding). 31 E.H. van Heurck, Les images de dévotion anversoises du 16e au 19e siècle: sanctjes, bidprentjes et suffragiën (Antwerpen, 1930), p. 48-49, 55, 58-59 en 85. Exemplaren RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor plaatsgebonden devoties, 1600-1850, 2 delen (Antwerpen, 2001-2002), afdeling Brussel (Sint-Michielskathedraal). 32 Cfr. L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albrecht & Isabella 1598-1621. Catalogus (Turnhout, 1998), p. 235-236. 33 Formaat: 495 × 385 mm. Titel: Altare Sanctissimi Sacramenti Miracvlosi in insigni ecclesia principali S.S. Michaelis et Gvdilae, in vrbe Brvxellensi. Als buitentekstplaat ook opgenomen in de uitgave in folioformaat van: P. de Cafmeyer, Hoogweirdighe historie van het alder-heylighste Sacrament van Mirakel (Brussel: G. de Backer, 1720). P. de Cafmeyer (vertaling: G. de Backer), Vénérable

321

deel IIi – christus

Historieboeken en -boekjes Uit 1670 dateert de laatste Nederlandstalige en uit 1672 de laatste Franstalige heruitgave van Steven Ydens’ geschiedenis van het Brusselse Sacrament van Mirakel. In 1698 drukte Zacharias Bettens te Brussel een Kort-begryp der historie van het alder-heylighste Sacrament van Mirakel, een brochuurtje van zestien bladzijden.34 Bij de jubileumvieringen in 1720, 1735 en 1770 verschenen telkens uitvoerige histories van het Brusselse Sacrament van Mirakel, samen met beschrijvingen van de toen georganiseerde cavalcades. In 1720, bij het 350-jarige jubileum van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel, publiceerde Georgius de Backer de eerste druk (zowel in folio als in octavo) van de met kopergravures van Jacobus Harrewijn verluchte Hoogweirdighe historie van het Alder-heyligste Sacrament van Mirakel. Dit werk was samengesteld door Petrus de Cafmeyer, kanunnik van Sint-Goedele, en voorzien van een exclusief vorstelijk octrooi voor zes jaar. Nog in 1720 bracht dezelfde Brusselse uitgever-drukker een door hemzelf geredigeerde vertaling op de markt: Vénérable histoire du Très-Saint Sacrement de Miracle.35 Naar aanleiding van het 150-jarige jubileum van het herstel van de katholieke eredienst (na het einde van het calvinistische bewind) kwamen er in 1735 vermeerderde edities van dit werk tot stand, een in het Nederlands en een in het Frans. Daarbij kunnen we opmerken dat Petrus de Cafmeyer het verhaal over het calvinistische bewind en de nederlaag ervan ook reeds in de eerste uitgave vrij uitvoerig behandelde. Nog in 1770, bij de vierhonderdste verjaring van de H. Hosties, werd dit boek opnieuw uitgegeven.36 Eveneens in 1770 publiceerde de Brusselse drukker en boekhandelaar Josse vanden Berghen, met een exclusief octrooi voor negen jaar, een gloednieuw en nu met gravures van Ludovicus Joseph Fruytiers opgesmukt boek over hetzelfde onderwerp. Dit anoniem verschenen werk, geschreven door de uit Frankrijk geïmmigreerde jezuïet Henri Griffet, was net zoals het boek van Petrus de Cafmeyer, zowel in het Nederlands als in het Frans beschikbaar.37 In hetzelfde jaar kwam bij Josse vanden Berghen een tweedelig werk van de pers, geïllustreerd door Fruytiers, getiteld: Vier-honderd-jaerig jubilé van het […] Sacrament van Mirakel. Deze uitgave was samengesteld door de schrijfgrage minderbroeder Joannes de Boeck en bevat, naast een historiek, allerlei allegorieën in dichtvorm en godvruchtige overwegingen.38 histoire du Très-Saint Sacrement de Miracle, (Brussel: G. de Backer, 1720). Reproductie in: L. Hymans, Bruxelles à travers les âges, 3 delen (Brussel, 1882-1884), deel 1, p. 351. 34 Beschreven in STCV: nr. 3169161. 35 BCNI, nr. 17688 en 17689. 36 L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen (Leuven, 2000), p. 123. Beschreven in STCV: nr. 7097195 (Nederlands). Exemplaren: ehc K 140753 (Frans) en: RG 3090 D 12 (editie 1770). 37 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 71, 115 en 126. Beschreven in STCV: nr. 7026312 (Nederlands) en 7072396 (Frans). 38 S. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l’Observance de St-François en Belgique et dans les Pays-Bas (Antwerpen, [1885]), p. 393-394. Beschreven in STCV: nr. 7074012.

322

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen Rijkelijk geïllustreerde publicaties waren uiteraard erg prijzig. Om die reden publiceerde Georgius de Backer in 1720 zowel van de Nederlandse als van de Franse editie ook exemplaren zonder illustraties. In zijn dedicatie aan de leden van de Staten van Brabant wees hij uitdrukkelijk op het bestaan van exemplaren ‘met en sonder figueren.’ Voor écht kleine beurzen stelde de weduwe van de Brusselse drukker en boekhandelaar Guillaume Cawe in 1770 een bescheiden brochure van zestien pagina’s beschikbaar, voluit getiteld: Kort begryp der historie van het Alderheylighste Sacrament van Mirakel, rustende in de collegiale en parochiale kercke van SS. Michael ende Gudula. Met een kort begryp der historie van ’t jaer 1370. ende hoe het selve in de Beeld-stormerye ses jaeren in eenen huys-balck is bewaert geweest. Die men nogh kan sien in de capelle der religieusen van S. Maria Magdalena, genaemt Bethanien in de Korte-ridder-straet. Aangezien de approbatie dateert van 8 juli 1734, verscheen een eerdere editie allicht naar aanleiding van het jubileum in 1735. Dit Kort begryp kwam vermoedelijk tot stand onder impuls van de religieuzen van de H. Maria Magdalena. Zoals de titel het al aankondigt, besteedt het opvallend veel aandacht aan een balkfragment dat werd bewaard in de Bethaniënkapel. Tijdens de jaren 1579-1585 had deze balk de H. Hosties geherbergd, waarna hij was omgevormd tot een kruis en verrijkt met relieken van het H. Kruis, de H. Stephanus, de H. Cornelius, de H. Blasius en de H. Petronella. De brochure liet ook niet na te onderstrepen dat de gelovigen, krachtens een bul uit 1604, aflaten konden verdienen wanneer zij het Sacrament van Mirakel eer bewezen, namelijk door ‘’t aensien der schilderye die staet boven de poorte der voorsz[eide] capelle.’39 In 1790 publiceerde de Antwerpse drukker Jan Baptist Carstiaenssens de Nederlandse vertaling van een oorspronkelijk in het Frans geschreven relaas over het verbergen van de miraculeuze hosties tijdens de ‘razernye en de schendingen’ die gepaard gingen met de inval van Franse troepen.40 Op 24 november, vier uur in de namiddag, betraden Franciscus Mintens en Henricus Coppens, twee kanunniken van de kerk van Sint-Michael en Sint-Goedele, het kerkgebouw , samen met de twee kerkmeesters, Hieronymus Cobos en J.J. Huygh, en met de ‘meyers der zelve kercke’, Jan De Leeuw en Hendrick Matthys. Kanunnik Mintens nam de reliekmonstrans waarin de hosties bewaard werden, een met diamenten bezet gouden kruis, uit het zilveren tabernakel en bracht ze naar de sacristie. Daar werd de monstrans opgeborgen in een speciaal voor deze gelegenheid ontworpen kruisvormig ‘houten 39 De vermelding van een kort begrip van ’t H. Sacrament van het Mirakel in een inventaris uit 1777 van de Aalsterse boekhandelaar en -drukker Judocus d’Hert, betreft wellicht de editie van de weduwe G. Cawe. D. D’Herdt, ‘De boekhandel en het boekdrukkersbedrijf in Aalst van 1700 tot 1830’, in: Het Land van Aalst, 48 (1996), p. 81-129 en 225-268 (p. 123-124). Exemplaar: ehc F 86959. 40 Omstandig verhael van het geen’er voorgevallen is in het verbergen der H.H. Miraculeuse Hostien, berustende in de collegiale en parochiale kerk van de H.H. Michaël en Gudila binnen Brussel, sedert den 24 november 1789 tot den 16 der volgende maend december (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, [approbatie 1790]). Exemplaar: RG 3032 H 9:3.

323

deel IIi – christus kasken bekleed met roode zyde en gevoeyert met fluweel van het zelve couleur’, dat vervolgens werd omzoomd met een wit zijden lint waaraan de kanunniken en kerkmeesters hun zegels aanbrachten. Tevens werd door de aanwezigen een verklaring van deze overdracht ondertekend. De volgende ochtend bracht een kapelaan, Joannes Mertens, de houten kist naar de woonst van Anna Catharina de Bruyn, een ‘Godsdienstige Dogter’, in de Meiboomstraat. Het kruis werd opgeborgen in de schuif van een commode, waarvan de sleutel door de kapelaan werd bijgehouden. Elke nacht zou voor de commode een kaars branden. Een week later verhuisde de kist naar de kosterkamer van de kerk van Sint-Michael en Sint-Goedele, waar ze in een holte in de muur werd ingemetseld. Op 16 december werd de monstrans op plechtige wijze en in het bijzijn van alle betrokkenen uit de muur verwijderd en ‘processie-gewys’ opnieuw in het tabernakel opgesteld.41

Gelegenheidspublicaties In 1670 nam de gewoonte een aanvang om bij jubilea in verband met het Sacrament van Mirakel gelegenheidsuitgaven op de markt te brengen. Er verschenen toen onder meer geïllustreerde beschrijvingen (een in het Nederlands en een in het Frans) van de triomfantelijk opgevatte processie die, opgeluisterd door de leerlingen van de jezuïeten, op 20 juli 1670 door Brussel trok bij de driehonderdste verjaring van het Sacrament van Mirakel.42 Inspelend op deze actualiteit plaatste Jacques Stroobant deze jubileumviering in een ruimer verband door de beschrijving ervan op te nemen in zijn Brusselsche eer-triumphen dat is eene waerachtighe beschrijvinge van alle de hertoghlijcke huldigingen, der keyseren, koninghen […], een foliant die datzelfde jaar werd vervaardigd door de Brusselse drukker Peter de Dobbeleer en was opgeluisterd met afbeeldingen van de triomfbogen die ter ere van het Sacrament van Mirakel waren opgericht.43 Ook in 1685, bij de honderdste verjaring van het herstel van de eredienst na het calvinistische bewind, verscheen bij dezelfde drukker een gelegenheidsgeschrift, getiteld Cort verhael van de feeste van het hondert jarigh jubilé, over de herstellinghe van het alder-heyligste Sacrament van Mirakel […] met beschryvinghe van allen de oprustinghen ende ciraten van den wegh.44 Opdat de herinnering aan de calvinistische ‘wandaden’ zeker niet zou verbleken, had ook in 1735 een jubileumviering plaats. Het programmaboekje dat bij die gelegenheid uitgegeven werd, vermeldde uitdrukkelijk de participatie van de leerlingen van het Brus41 Omstandig verhael, p. 4-11. 42 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 122 (Argument ou entière explication de la procession […]) en p. 127 (Kort begryp ende verklaeringhe van de processie […]). BCNI, nr. 12688 en 12689. Beschreven in STCV: nr. 6622609. F. Verbiest, ‘Een 17e-eeuws Liers mirakelspel. Marginalia bij een Heilig Sacramentsspel te Lier, anno 1667’, in: Noordgouw, 8 (1968), p. 1-43 (p. 39-40). 43 Beschreven in STCV: nr. 3117420. 44 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 123.

324

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen selse jezuïetencollege.45 In de jubeljaren 1720 en 1770 verschenen publicaties naar aanleiding van de Sacrament-cavalcades die, opnieuw, werden georganiseerd door de Brusselse jezuïeten met hun leerlingen.46 Naar aanleiding van de plechtige viering te Brussel van de tweehonderdste verjaring van het herstel van de cultus van het H. Sacrament van Mirakel liet de Brusselse marktzanger Guilielmus de Coen in 1785 een Triump gezang op den jubilé der beld-stormery in Brussel drukken. Dit lied (op de melodie van Je n’ai jamais aimé personne de ma vie) werd voorafgegaan door een Kort beschryving van de ersteltenis van het H. Sacrament van Mirakel […] van de welke den jubilé van 200. jaeren geviert word den 17 july 1785.47 In 1785 verscheen bij de Leuvense academische drukkerij echter ook een publicatie die uitsluitend toegankelijk was voor wie Latijn gestudeerd had: Oratio in illustri basilica Bruxellensi SS. Michaelis et Gudilae die XIX. Julii MDCCLXXXV. anno seculari secundo a restitutis denuo publico cultui Sacris Hostiis, quae in eadem basilica adservantur.48 Deze toespraak, gehouden door de Leuvense theoloog professor Joannes Franciscus van de Velde, was slechts ten dele aan de Brusselse historie gewijd. Zij verscheen zowel in octavo als in quarto en was te verkrijgen ‘chez les principaux libraires de l’Europe.’ Dit laatste vernemen we in het Journal historique et littéraire (Luxemburg, Erven André Chevalier) van 15 december 1785. In een uitvoerige recensie noemde dit Journal deze gelegenheidstoespraak ‘un des meilleurs traités que nous aïons sur l’Eucharistie.’ En het vervolgde: ‘Jamais peut-être il n’a paru sur cet auguste mystère un ouvrage plus intéressant; où l’érudition, la bonne logique, la saine orthodoxie, un langage de dignité et d’intérêt fussent plus parfaitement réunis.’

De Zaligmaker van Gembloers te Gent Een gotisch beeld van de gegeselde Zaligmaker zou in de kerk van de benedictijnenabdij te Gembloers zijn beginnen bloeden toen abt Martinus Draeck het op 8 maart 1653 liet verplaatsen. Nadat het op de oorspronkelijke plaats was teruggebracht, zouden er zich wonderbare genezingen hebben voorgedaan. Hierover rapporteerde de abt in zijn Abrégé des merveilles arrivées à Gembloux devant l’ image miraculeuse du Sauveur flagellé waarvan de eerste, tot in de vroege negentiende eeuw herhaaldelijk herdrukte, editie in 1658 te Mechelen verscheen.49 Er ontstonden weldra filiaal45 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 127 (La glorieuse mémoire […], 1735). Exemplaar: UA, MAG-P 13.1077. 46 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 122 (Beschryvinge van de ry-bende […], 1770; beschreven in STCV: nr. 7013888), p. 124-125 (Description de la cavalcade […], 1770; exemplaar: ehc K 57223) en p. 126 (Het Heyligh Sacrament […], 1720). 47 W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d’ hand. Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer (Gent, 1990), p. 553 en 586. G. de Coen verspreidde ook een Liedeken op den Ommegang van Brussel, ter oorsaek van den Jubilé. 48 Beschreven in STCV: nr. 7089743. 49 J. Dewert, ‘Le Bon Dieu de Gembloux’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 209-210.

325

deel IIi – christus devoties. Te Gent berustte in de collegiale en parochiale kerk van Sint-Pharaïldis tot Sint-Nicolaas (de huidige Sint-Nicolaaskerk) vanaf 1675 een kopie van het wonderbeeld. In 1689 werd er de Broederschap van de Lijdende Zaligmaker Jezus Christus van Gembloers opgericht. Een eerste desbetreffend broederschapsboekje kwam in 1690 bij Jan Danckaert te Gent van de pers. Daarvan verscheen in 1763 de vierde druk.50 Tijdens de achttiende eeuw waren er ook gebedsblaadjes beschikbaar. Eén ervan, in 1725 te Gent gedrukt door Petrus de Goesin, is getiteld: Ghebeden tot den lydenden Jesus-Christus onsen Salighmaecker, voor dit eygen portrait van het groot miraculeus beeldt van de vermaerde abdye van Gembloux […]. Welck portrait is rustende van over de vyftigh jaeren (te weten van den jaere 1675. tot nu 1725.) in dese onse collegiale kercke van S. Pharaildis tot S. Nicolaes binnen Ghendt.51 Deze blaadjes zijn opgesmukt met een voorstelling van de gegeselde Christus. Onderaan de anonieme kopergravure (123 × 77 mm) staat: ‘Dit Beelt rust inde Collegiale Kercke van S. Pharaildis tot S. Nicolaus binnen Ghendt.’ Boven het beeld lezen we: ‘Ecce Homo en o Iesu soet wilt mij vertroosten door u dierbaer bloet.’ De Antwerpenaren Cornelis van Merlen (werkzaam van 1687 tot 1723) en Michiel Bunel (actief vanaf 1698) gaven prenten uit voor de cultus te Gembloers.52 Of zij daarvan ook exemplaren leverden ten behoeve van de cultus te Gent, weten we niet.

Het Brugse H. Bloed De Antwerpse uitgever Peter Nieustadt bracht een heruitgave van een vermoedelijk uit 1648 daterende H. Bloedprent op de markt.53 Dit geschiedde ten vroegste in 1662-1663, het jaar waarin Nieustadt tot de Sint-Lucasgilde toetrad. Anoniem verschenen in de achttiende eeuw nog een paar prentjes voor deze Brugse devotie. Deze zijn geïnspireerd op een prent die in 1631 tot stand kwam en bevatten een Nederlandstalig gebed waarmee men veertig dagen aflaat kon verdienen. Van één type zijn meerdere handgekleurde exemplaren bewaard gebleven.54 50 Broederschap onder den titel vanden lydenden Saligh-Maker Jesus Christus van Gembloux, op-gherecht in de collegiale kercke van S. Pharaildis tot S. Nicolaes binnen Ghendt […] (Gent: J. Danckaert, 1690). F. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1483-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869), deel 2, p. 306-307 (nr. 1719) en deel 3, p. 348-349 (nr. 3809). 51 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Gent, St.-Nicolaaskerk, P1. Aldaar ook een editie uit 1759, gedrukt te Gent door Jan Meyer. Zie verder ook: Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 287 (nr. 3378); deel 5, p. 168 (nr. 9384) (negentiende eeuw); deel 6, p. 176 (nr. 13199). 52 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Gembloers. 53 Over de ontdekking van het allereerste originele exemplaar van deze plaat door Hervé Stalpaert en andere oude H. Bloedprenten geïnventariseerd door de Brugse priester en historicus Michiel English, zie: H. Demarest, ‘Andermaal de Brugse H. Bloedprent van P. Nieustadt’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 24-31. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 335. 54 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed te Brugge in de 17de en 18de eeuw’, in: Album Albert Schouteet (Brugge, 1973), p. 197-210 (p. 205-208 en afbeeldingen 3 en 4). Exemplaar:

326

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen Gabriël Iakemijn presenteerde in 1632 zijn lijvig devotieboekje Triumphe van het Heyligh Lijden Christi Iesu; waer in alle menschen vertoont wort het H. Bloet onses Heeren, met de instrumenten van sijn Passie, gedrukt te Brugge bij Nicolaes Breyghel, niet als een publicatie voor een plaatsgebonden devotie.55 Een latere uit de jaren 1657-1679 daterende versie van dit boekje, dat bij de weduwe en erfgenamen van Joannes Clouwet te Brugge van de pers kwam, kreeg wel een titel mee die expliciet naar Brugge verwees: Triumphe van het H. Bloedt ofte het H. Lijden Jesu Christi. Rustende binnen de stadt van Brugghe. In 1722 verscheen bij de Brugse drukker Pieter vande Cappelle een historieboekje van Domien Bruneel met een ‘sensationele’ titel die enigszins doet denken aan die van de destijds populaire prozaromans: Den zegen-praelenden Diederyck van Elsaeten XVI. Graef van Vlaenderen, behelsende de kloecke en manhafte daeden by hem in vier reysen tegen de Turcken en Sarasijnen in Palestina begaen, als mede den tijdt wanneer en hoedanigh hy het H. Bloedt verkregen, en aen de stadt van Brugge geschoncken heeft […].56 Een Litanie tot het Dierbaer Bloed Ons Heeren Jesus Christus (met een houtblokje dat het schrijn van het H. Bloed voorstelt) komt voor in de Schat-kiste der litanien, een door de Brugse drukker-uitgever Cornelis de Moor in 1786-1792 samengestelde bundeling van oorspronkelijk apart uitgegeven gebedsblaadjes. Cornelis de Moor heeft deze litanie vanaf 1782 herhaaldelijk en tot in de negentiende eeuw uitgebracht als een los blaadje van vier pagina’s.57 De Antwerpse boekdrukker en -verkoper Jan Baptist Carstiaenssens (1733-1812) gaf dan weer ten vroegste in 1789 een Litanie ter eere van het H. Dierbaer Bloed Jesus Christus uit.58 Of hij dat deed met het oog op de Brugse markt is echter twijfelachtig, gezien de beschikbaarheid aldaar van de uitgave van Cornelis de Moor. Vermoedelijk drukte Carstiaenssens (die talloze gebedsblaadjes heeft uitgegeven) deze litanie eenvoudigweg omdat hij oordeelde dat het een tekst betrof die vele gelovigen kon aantrekken. De andere titels die in verband met de H. Bloedreliek verschenen, zijn typische gelegenheidspublicaties, vergelijkbaar met die voor het Brusselse sacrament en bevatten met profane elementen doorspekte toneelstukken en teksten die in de processie gedebiteerd werden. Vooral in 1686 verschenen publicaties in verband met het H. Bloed. Dat jaar herdacht Brugge immers op luisterrijke wijze het feit dat de verering van deze UA, Collectie Thijs, nr. 882. 55 Beschreven in STCV: nr. 3107640. 56 Beschreven in STCV: nr. 12916107. 57 Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 202-203. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 337. 58 Vermelding van aflaat verleend te Brugge op 16 april 1749. Drukspiegel: 120 × 66 mm; impressum: T’Antwerpen, By I.B. Carstiaenssens, Boek-drukker en Boek-verkooper by den Oever. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 336. J.B. Carstiaenssens woonde pas vanaf 10 april 1789 aan de Steenhouwersvest bij de Oever. H.L.V. De Groote, Vijftig jaar boekdrukkunst te Antwerpen 1764-1814 (Antwerpen, 1961), p. 26.

327

deel IIi – christus Christusreliek ruim een eeuw vroeger (namelijk in 1584) na de godsdiensttroebelen terug op gang was gekomen.59 Naar aanleiding van het vierhonderdjarige jubileum van de cultus in 1749 bracht Andreas Wydts twee publicaties op de markt.60 Korte beschryvinge van de ceremonien geeft een beschrijving van de versiering van de markten en straten.61 De Beschryvinge van de vreugde-teeckenen de welcke op den 3. mey 1749. sullen geschieden in het ses-hondert-jaerig jubilé van het heylig bloedt onses saligmaeckers het welck rust in de stad Brugghe in Vlaenderen bevat een uitvoerige bespreking van de ommegang.62 Die bestond uit vier delen: 1) de Heilig Bloedprocessie zelf; 2) zes zegewagens die de geschiedenis van het H. Bloed verbeeldden – deze worden in het werk niet alleen beschreven maar ook verbeeld middels zes koperplaten; 3) de ‘cavalcade’, ingericht door de studenten van het gymnasium van de jezuïeten, met representaties van de Graven van Vlaanderen en andere prinsen die het H. Bloed vereerden en een verbeelding van het Hof van Wenen in 1749, met keizerin Maria-Theresia op een prachtige zegewagen, en ten slotte 4) vertoningen van de Brugse ambachten, voorzien van gedichten en geïllustreerd met tot de verbeelding sprekende koperplaten. Ook bijgevoegd in deze druk is een affiche die werd gedrukt door Cornelis de Moor ter promotie van de ‘vijftiendaegsche devotie met aflaet van xl. Dagen in de kerke van den H. Basilius gezeyd den H. Bloede.’ Deze devotie, die was ingesteld ter gedenking van de ‘gelukkige omwentelinge onzer Provincie van Vlaenderen’, duurde van 19 december 1789 tot 2 januari 1790. De affiche bevat onder meer de uren wanneer het H. Bloed zou ‘uitgestald’ worden, een overzicht van de Brugse ambachten en op welke dagen zij de mis zouden bijwonen, een lijst van predikanten, allen voorname Brugse seculiere en reguliere geestelijken en de dagen waarop zij zouden prediken.

Het Sacrament van Mirakel bij de augustijnen te Leuven Na de gravure van Rucholle, die in een vorig deel werd geciteerd, kwamen nog verscheidene andere prenten in verband met het Leuvense Sacrament van Mirakel tot stand. Eén ervan toont de reliekhouder met daarrond zeven zwevende engelen. De vier engelen bovenaan verkondigen elk door middel van een bazuin mirake59 H. Rommel, De processiën en feesten ter eere van het Heilig Bloed O.H.J.C. in de stad Brugge (Brugge, 1900), p. 30-39 en p. 50-60; J.G.M. Van den Heuvel, ‘Aspekten van volksdevotie tot het Heilig Bloed’, in: J. Bonny, e.a., Het Heilig Bloed te Brugge (Brugge, 1990), p. 265-317 (p. 274-277); M. Therry, De religieuze beleving bij de leken in het 17de-eeuwse bisdom Brugge (Brussel, 1988), p. 26. 60 Rommel, De processiën en feesten ter eere van het Heilig Bloed, p. 39 en p. 60. 61 A. Goovaerts & P. Génard, Les collections Van der Straelen-Moons-Van Lerius à Anvers: catalogue raisonné, 9 delen (Antwerpen, 1884-1886), deel 3, p. 75 (nr. 3898). 62 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 3, p. 75 (nr. 3897). Exemplaar: RG 2006 F 27. Dit exemplaar bevat tevens een afdruk van de ordonnantie van 28 april 1648 met bepalingen voor de processie van de Heilige Bloeddag van dat jaar.

328

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen len die aan het Leuvense Sacrament van Mirakel toegeschreven werden: ‘Crevpele gaen’; ‘Blinde sien’; ‘Dooden verrysen’ en ‘Siecke genese.’ Bovenaan en buiten de omlijsting staat: ‘Lavdetvr Ven. Sacramentvm. Miracvlis claret LovanI apvd Avgvstinianos.’ Onderaan lezen we een achtregelige Nederlandse tekst in dichtvorm, verdeeld over twee kolommen, die er onder meer aan herinnert dat een deel van de Middelburgse miraculeuze hostie te Keulen berust. De signatuur onderaan de

Afb. 55. Leuven, augustijnen, devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Burijngravure door F.V.L. (F. van Leuven?) (182 × 143 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 950

329

deel IIi – christus plaatrand is helaas onleesbaar.63 Een ander prentje, gesigneerd door Franciscus Huberti, beeldt de stad Leuven uit. De stedenmaagd, geknield op de voorgrond, biedt aan de miraculeuze hostie haar hart aan. Drie engeltjes dragen het schrijn.64 Deze gravure dateert ten vroegste van 1656-1657, het jaar waarin de graveur te Antwerpen het meesterschap verwierf. Franciscus Huberti vervaardigde vervolgens nog een tweede, kleiner prentje. Het stelt opnieuw het reliekschrijn voor, met nog slechts één engel: geen vergezicht op Leuven en ook geen stedenmaagd meer.65 Het gravuurtje (waarvan een kopie werd uitgegeven door de Antwerpse prentjeshandelaar Jan Baptist de Wit) heeft het formaat van de zogeheten ‘gemene beeldekens.’ Een gelijkaardig prentje, maar dan op de grootte van de zogeheten ‘halve beeldekens’, verscheen anoniem. Van het kopergravuurtje van het ‘gemene’ formaat bestaat een anonieme repliek in houtsnede. Wanneer deze houten drukvorm gesneden werd, is niet bekend. Misschien gebeurde dat pas in het jubileumjaar 1804. Er verschenen minstens twee verschillende drukken, telkens met de typografisch toegevoegde tekst ‘eCCe hostIa MIserICorDIae’ waarvan het chronogram naar 1804 verwijst.66 Steven Ydens besteedde in zijn geschiedenis van het Brusselse Sacrament van Mirakel (1605), zoals bekend, een aparte afdeling aan het Leuvense Sacrament van Mirakel. Uiteraard wijdde de augustijn Matthias Pauli er eveneens aandacht aan in zijn te Antwerpen bij Geeraerdt van Wolsschaten gedrukte Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel […] (1620).67 Dat deed ook Arnoldus De Raisse in 1626, die daarbij onderstreepte dat de drukke verering van het Leuvense Sacrament van Mirakel vooral tot uiting kwam tijdens de jaarlijkse processie.68 Pas in 1674, bij de driehonderdste verjaring van het mirakel waarbij hosties in vlees zouden veranderd 63 Formaat: 191 × 140 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1079. Prent niet vermeld in G. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden in verband met het H. Sakrament van Mirakel te Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 7-16. 64 Formaat: 131 × 92 mm. Thijs, Antwerpen, p. 20 (afbeelding). 65 Exemplaren ervan werden, op een apart blaadje, als frontispice ingelast in: Jacobus Elich, Kort begryp van den oorsprongh, voortgangh ende de verheffinghe des vermaert broederschap, op-gericht in de kercke van de PP. augustijnen binnen Loven eerste hooft-stadt van Brabant, ter eeren van het Hooghweerdigh ende alder-heylighste Sacrament van Mirakel (Leuven: M. Hullegaerde, 1684). Exemplaar: RG 3090 F 26. 66 Houtsnede; formaat: 84 × 64 mm. Bij de ene editie staat het chronogram boven en bij de andere onder de houtsnede. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 536 en 537. De houtsnede komt ook voor als frontispice in: Historie ende mirakelen van de Alderheyligste Hostie in het jaer MCCCLXXIV tot Middelburg in Zeeland in zienlyk vleesch veranderd, van daer naer Keulen, ende van Keulen naer Loven overgebragt, alwaer zy in de kerk der EE.PP. augustynen tot grooten troost der geloovige bewaerd wierd, en nu in S. Jacobs kerk verplaetst (Leuven: T. Franckx, [1804]). 67 N. Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A. 1580-1651’, in: Ons Geestelijk Erf, 20 (1946), p. 235292 (p. 263-265). Beschreven in STCV: nr. 3247841. 68 A. De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium, in quo tam martyres, quam alii sancti, beati, aut venerabiles ac pietatis famâ celebres recensentur (Douai: P. Avroy, 1626), f. 98 r°-99 r°. Exemplaar: RG 2076 D 11.

330

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen zijn, verschenen voor het eerst zelfstandige publicaties rond deze Middelburgs-Leuvense eucharistische devotie. Bij de Leuvense drukker Adriaen de Witte verschenen in dat jaar de volgende drie werken: de Historia et miracula SS. Hostiae, de Oratio panegyrica in laudem sacrosanctae Hostiae van de augustijnenmonnik en theoloog Christianus Lupus en de toneeltekst Zegenprael der Onwinbare Kercke van de augustijn Guilliam Baseler.69 Nadat de uit 1426 daterende broederschap op 16 december 1683 een aflaatbul van paus Innocentius XI ontvangen had (goedgekeurd door de aartsbisschop van Mechelen op 25 mei 1684) lieten de augustijnen in 1684 bij Martinus Hullegaerde te Leuven een Nederlandstalig broederschapsboekje drukken dat ook bedevaarders kon aanspreken: Kort begryp van den oorsprongh, voortgangh ende de verheffinghe des vermaert broederschap, op-gericht in de kercke van de PP. Augustijnen binnen Loven eerste hooft-stadt van Brabant, ter eeren van het Hooghweerdigh ende Alder-Heylighste Sacrament van Mirakel. Na het reglement van de broederschap en een vertaling van de pauselijke bul vinden we in het boekje een korte historiek van het Middelburgs-Leuvense Sacrament van Mirakel en enkele mirakelverhalen uit de jaren 1519-1611. In de inleiding herinnerde de augustijn Jacobus Elich aan het jubileum dat tien jaar eerder gevierd was ‘in eenen troubelen ende droeven tijdt’, namelijk in een periode waarin de Spaanse Nederlanden erg te lijden hadden van de oorlog die door Lodewijk XIV met de Verenigde Provincies gevoerd werd.70 Ter herinnering aan de viering van de 350ste verjaring van het Middelburgse Sacramentswonder verscheen in 1724 (net zoals bij de 300ste verjaring in 1674) een boekje getiteld: Historia et miracula Sacratissimae Hostiae anno M.CCC.LXXIV, Middelburgi in Zelandia in carnem conversae indè Coloniam & Lovanium translatae, et apud PP. Augustinianos honorificentissimè asservatae […]. Het werkje bevat tevens de tekst van de Oratio panegyrica de Miraculosa Hostia, door de augustijn Joannes Libens uitgesproken op 3 september 1724.71 Eveneens in 1724 verscheen een pro69 Historia et miracula SS. Hostiae anno M.CCC.LXXIV Middelburgi in Zelandia in carnem conversae indè Coloniam & Lovanum translatae (Leuven: A. de Witte, 1674), beschreven in STCV: nr. 12911569; C. Lupus, Oratio panegyrica in laudem sacrosanctae Hostiae in carnem conversae Middelburgi Zelandorum anno m.ccc.lxxiv (Leuven: A. de Witte, 1674), beschreven in STCV: nr. 12912104; G. Baseler, Zegenprael der Onwinbare Kercke, gegrondtvest op den onbrekelycken pilaer der diep-verholentheyt van het Waerachtigh Lichaem en het Waerachtigh Bloedt van Godt mensch geworden: Berustende in schyn van Broodt en Wyn. Op de dry-hondert-jarige feeste van het H. Sacrament van Miraeckel, by de Eerw. PP. Augustynen binnen de stadt Loven (Leuven: A. de Witte, 1674), beschreven in STCV: nr. 3125532. Zie ook: J. Wils, Le Sacrement de Miracle de Louvain (1374-1905). Monographie historique et religieuse (Leuven, 1905), p. 24. BCNI, nr. 13125, 13199 en 13223. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden’, p. 14-15. 70 In 12°, [6]-24 p., met ingelast kopergravuurtje, gesig neerd: F. Huberti. Approbatie van 24 augustus 1674. Exemplaar: RG 3090 F 26. 71 Gedrukt te Leuven: weduwe J.B. Schellekens, s.a.; approbatie van 25 januari 1725. Cfr. BCNI, nr. 17996 en 18009. Beschreven in STCV: nr. 7056406.

331

deel IIi – christus grammaboekje betreffende de cavalcades die door de Leuvense augustijnen bij de jubileumviering georganiseerd werden met de studenten van hun college.72 Ingekorte Nederlandse bewerkingen van de Historia et miracula (1674) verschenen in 1718 en in 1774.73 Jan Jacobs te Leuven drukte een gedeeltelijk op hetzelfde prototype teruggaande Histoire et miracles de la Très-sainte Hostie changée en chair à Middelbourg en Zelande l’an 1374. Transportée en suite à Cologne & à Louvain, & conservée avec une veneration très-particuliere aupres des reverends pères augustins. Het 24 pagina’s tellende boekje bevat twee kerkelijke goedkeuringen, een van 22 november 1723 en een van 16 juni 1746, zodat we mogen aannemen dat een eerste editie ervan in het jubileumjaar 1724 verscheen.74

Het Sacrament van Mirakel bij de augustijnen te Gent Twee dieven zouden in 1354 een ciborie met een geconsacreerde hostie uit de Gentse augustijnenkerk gestolen hebben. De hostie begroeven zij even buiten de stad, in de Sint-Martinusparochie te Ekkergem. Een herder zag zijn schapen neerknielen voor de bebloede hostie. Daarvan op de hoogte gebracht, droegen de augustijnen het H. Sacrament plechtig terug naar hun kerk, waar onmiddellijk mirakels geschiedden.75 Dit verhaal werd door de augustijn Matthias Pauli opgenomen in zijn Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel uit 1620. Het verwierf een ruime verspreiding, onder meer via de verwerking van Pauli’s Vier historien in een vanaf 1665 enkele malen herdrukt schoolboek dat onder de titel Acht historien van het H. Sacrament van Mirakel op de markt kwam.76 Te Ekkergem, ‘op den Acker’ niet ver van de Sint-Martinuskerk, stond een kapel die, althans volgens de overlevering, aan de plaats herinnerde waar de geroofde hostie zou weergevonden zijn. Tijdens de geuzentijd geschonden, werd zij dankzij een financiële tussenkomst van de aartshertogen Albrecht en Isabella hersteld en vergroot en in 1621 door Jacobus Boonen, 72 Vijftighjaerigen jubile-triomph […] (Leuven: G. Stryckwant, 1724); Wils, Le Sacrement, p. 25. BCNI, nr. 18002. 73 BCNI, nr. 17572 (1718). Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden’, p. 16 (1774). De aldaar verstrekte bibliografische beschrijving betreft in werkelijkheid een vermeerderde herdruk uit 1804. De approbatie is van 3 februari 1774. 74 Exemplaar: KBR. 75 P. Trio, De Gentse broederschappen (1182-1580). Ontstaan, naamgeving, materiële uitrusting, structuur, opheffing en bronnen (Gent, 1990), p. 174-176. Uitvoerige informatie bij: M. Daem, ‘Het Heilig-Bloedkapelletje Ekkergem-Gent & Wilsnack (D)’, in: Oostvlaamse Zanten, 69 (1994), p. 141175. De zo dadelijk te signaleren gravure van Franciscus Huberti wordt daar niet vermeld. 76 Zie over de verschillende edities: Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A.’, p. 263-268. In de editie van 1716 (niet vermeld bij N. Teeuwen) staat De historie van het heyligh Bloedt van Mirakel, te Augustijnen tot Ghent op p. 33. Acht historien van het Heyligh Sacrament van Mirakel. […] De seven eerste Historien by een vergadert door den Eerw. P. Matthias Pauli […] ende de achtste Historie met het volgende Tractaet daer by gevoeght, door eenen religieus van de Orden van Onse L. Vrouwe des Berghs Carmeli (Antwerpen: J. van Soest, 1716). Beschreven in STCV: nr. 12921028.

332

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen bisschop van Gent, ingewijd. Hoewel toegewijd aan Maria, geraakte zij vooral bekend als de H. Bloedkapel. Om de faam van Ekkergem als eucharistisch bedevaartsoord definitief te vestigen richtte Michiel Zachmoorter, pastoor van de Sint-Martinusparochie, in 1621 achttien staties op die, vertrekkend aan de kapel en eindigend in de parochiekerk, eenentwintig mysteries uit de passie van Christus uitbeeldden. Aan dit initiatief gaf hij de nodige ruchtbaarheid via zijn Sponsus Sanguinum ofte den bloedighen bruydegom (waarvan de eerste editie in 1623 te Antwerpen verscheen), niet zonder daarbij het verhaal over de gestolen hostie in herinnering te brengen. Daniël Livinus Thysebaert, die in 1696 een op de H. Schrift, de Kerkvaders en de concilies gebaseerd traktaat publiceerde om Christus’ aanwezigheid in de H. Eucharistie te staven, verwees als pastoor van Ekkergem uiteraard eveneens naar de devotie in de H. Bloedkapel.77 Jaarlijks hielden de Gentse augustijnen, minstens van in Zachmoorters tijd, op de zondag na Sacramentsdag een processie die de overbrenging van het Sacrament van Mirakel vanuit Ekkergem naar hun kloosterkerk in herinnering bracht. Om meer volk aan te trekken, ook van ver buiten de stad, organiseerden zij vanaf ongeveer het midden van de zeventiende eeuw daarnaast geregeld een zogeheten ‘processie van recreatie’, een optocht bestaande uit allerlei profane groepen, praalwagens en reuzen. Zeker vanaf 1662 verschenen programmaboekjes met een beschrijving van de ommegang. Voor zover bekend vond de laatste ommegang plaats in 1721 bij de honderdste verjaring van de heroprichting van de H. Bloedkapel. In 1687 publiceerden de erfgenamen van Maximiliaan Graet, drukkers-uitgevers van de Ghendtsche post-tydinghen, een met ‘AVH fec’ ondertekende kopergravure die deze ommegang uitbeeldde. Daarbij hoorde een tweetalig programma: Triumphanten ommeganck op-gedraghen aende […] magistraet der stede van Gendt, uyt-ghevoert by het vermaert Collegie van de Eerw: PP. Augustynen, door de mildtheyt vande selve heeren […] Le triumphe […].78 Een anonieme en volledig in houtsnede uitgevoerde volksprent, ten vroegste in 1698 tot stand gekomen en getiteld Den Ghendtschen ommeganck, toont op 24 afbeeldingen, alle voorzien van een kort onderschrift, de voornaamste onderdelen van de ommegang. Er zijn minstens twee (licht) verschillende versies van deze houtsnede gemaakt. Dat wijst op een ruime belangstelling bij het publiek.79 Specifiek inzake devotieprenten dient gewezen op de wandprent, uitgevoerd in kopergravure, met een voorstelling van twee engelen die met hun linkerhand een ciborie met 77 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 287 (nr. 1678). Exemplaar: RG 3002 H 18. 78 Beschreven in STCV: nr. 6152986 (Triumphanten) en nr. 12911221 (Le triumph). 79 W. Braekman, ‘Betekenis en datering van de volksprent “Den Ghendtschen ommeganck”’, in: Volkskunde, 75 (1974), p. 1-9, met afbeeldingen. M. Daem, ‘Gentse ommegangsreuzen en -dieren in de 17de eeuw’, in: Oostvlaamse Zanten, 67 (1992), p. 87-98 en 155-178. F. Van Bost, Gentse volksprenten 17de-20ste eeuw (Gent, 1996), p. 18. Exemplaar: PcA (handgekleurd).

333

deel IIi – christus

Afb. 56. Gent, augustijnen, wandprent voor de devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Ingekleurde burijngravure door Frans Huberti (242 × 150 mm) – RG, Collectie wandprenten, nr. 9

334

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen drie bebloede hosties ondersteunen en met hun rechterhand een cartouche vasthouden waarin een door twee gekruiste pijlen doorboord vlammend hart refereert aan Augustinus’ gloeiende liefde tot God. Onderaan staat: ‘Cruoris miraculo solemnis memoria Apud PP. Augustinianos Gandavi.’80 De prent is gesigneerd door Franciscus Huberti die als meester plaatsnijder-uitgever van 1656-1657 tot 1687 actief was te Antwerpen. Bij de prenten van het Leuvense Sacrament van Mirakel hoort een kleine iconografische bijsluiter. Matthias Pauli en Michiel Zachmoorter vermeldden slechts één bebloede hostie, terwijl Franciscus Huberti er drie toonde. Dit verschil heeft alles te maken met de ‘ware’ en niet eens tot de in 1354 teruggaande geschiedenis van het Gentse Sacrament van Mirakel. In 1535 keurde het Gentse stadsbestuur de statuten goed van een in de augustijnenkerk gevestigde broederschap ‘ter eere van de H. Sacramente en van de Heilige Bloede van Wilsenaeken.’81 Wilsnack in Brandenburg was een internationaal bekende bedevaartplaats waar in 1383 drie met bloeddruppels bevlekte hosties teruggevonden zouden zijn op het altaar van de kerk die bij krijgsverrichtingen was platgebrand. Gezien hun bijzondere aandacht voor de cultus van de Eucharistie, hoeft het ons niet te verwonderen dat augustijnen te Gent maar ook te Aken en Maastricht broederschappen oprichtten om de herinnering aan dat nochtans binnen de Kerk erg controversiële eucharistische mirakel levendig te houden. Opmerkelijk is in dat verband het feit dat zij hun statuten lieten goedkeuren slechts enkele jaren nadat een protestantse predikant in 1532 de miraculeuze hosties te Wilsnack plechtig had verbrand als bijgelovige objecten.82 Blijkbaar oordeelden mensen zoals pater Pauli dat zij na de calvinistische vloedgolf die in de jaren 1578-1584 over Gent getrokken was, een sterker en meer lokaal gebonden verhaal dan dat over Wilsnack nodig hadden om de devotie tot de H. Eucharistie bij de bevolking te doen opleven. Op iconografisch vlak echter bleven de augustijnen de oude rechtstreeks aan Wilsnack ontleende voorstelling – met drie hosties – trouw.83

Het Sacrament van Mirakel in de abdij Herkenrode in het Land van Loon Matthias Pauli wijdde in zijn eerder geciteerde Vier historien van het H.Sacrament van Mirakel (1620) ruime aandacht aan het sacramentswonder in het Loonse Herkenrode dat vlakbij de grens van het hertogdom Brabant lag.84 Te Hasselt geboren, 80 Formaat: 242 × 150 mm. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Gent, nr. 1. 81 Trio, De Gentse broederschappen, p. 174-176. 82 A. Viaene, Vlaamse pelgrimstochten (Brugge, 1982), p. 102-103. 83 Dat bewijst overigens niet enkel de gravure van Franciscus Huberti. De kelk met de drie bebloede hosties komt op verschillende plaatsen in het Gentse klooster voor. Zie voor dat laatste: Daem, ‘Het Heilig-Bloedkapelletje’, p. 155-156. 84 Deze geografische bijzonderheid werd onderstreept in: De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium, f. 144 r° en v°.

335

deel IIi – christus droeg hij zijn werk zelfs op aan de abdis van de cisterciënzerinnenabdij van Herkenrode.85 Hij baseerde zich voor het gedeelte over deze cultus op een oud, destijds in de abdijkerk opgehangen bord (tabula) dat de geschiedenis van het daar vereerde H. Sacrament van Mirakel uitbeeldde.86 In de zeventiende eeuw kwam een devotieprentje tot stand voor het H. Sacrament van Mirakel te Herkenrode (Hasselt). Het is gesigneerd: ‘Hustin.’ Naast de op een altaartafel geplaatste monstrans met de miraculeuze hostie branden twee grote kaarsen. Achter de tafel bevinden zich vijf personen in een biddende houding: één vrouw, twee geestelijken en twee kinderen. Op de achtergrond zien we het interieur van een kapel. Onderaan staat in de plaat gegraveerd: ‘Figvre av vie dv S. Sacrament miracvlevx des l’an 1317 a Herkenrode proche de Hasselt.’87 Na het boekdeel van Pauli verscheen in 1645 bij Jean Serrurier te Douai ook een apart boek over Herkenrode: Histoire authentique de l’origine du tres auguste et tres adorable sacrement de miracle du noble monastère de Herckenrode van de jezuiet Turien Le Febvre.88 Het werd tien jaar later, in 1655, gevolgd door: L’origine du Très-auguste Sacrement miraculeux au noble monastère d’Herckenrode, avec les merveilles plus signalées qu’ il a pleu à sa Divine Majesté y opérer, uitgegeven bij Baudouin Bronchart te Luik en geredigeerd door Hilaire d’Awaigne, religieus van de abdij van Aulne en kapelaan van Herkenrode.89 De minderbroeder-recollet Rumoldus Costerus (de Coster) zorgde in 1674 voor een Nederlandse versie: Op-ganck ende voortganck van het Alder-heylichste Sacrament miraculeus rustende in het edel en religieus clooster Herckenrode, midtsgaders de wonderlyckheden die Godt aldaer heeft believen uyt te wercken (Luik, Pierre Danthez).90 Het boekje van Hilaire d’Awaigne werd herdrukt in 1701 (Luik, P. Danthez) en dat van Rumoldus Costerus in 1716 (Hasselt, P. Van Langenacker). Bij Joannes Franciscus van Overbeke te Leuven verscheen in 1773 tevens de anonieme Historie van het Alderheylighste Sacrament van Mirakel 85 Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A.’, p. 237 en 263-265. 86 P. Daniëls, Le St Sacrement de Miracle de Herckenrode conservé en l’ église de Saint Quentin à Hasselt. Traduit du Flamand par Ch. van Swijgenhoven, curé de Diepenbeek (Hasselt, 1904), p. 72-73. 87 Kopergravure; formaat: ca. 125 × 77 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Herkenrode P1. – G. Hustin signeerde in 1643 een Hubertusprent in verband met de Broederschap van de H. Hubertus te Luik. Het betrof een Luikse graveur. Hij tekende een gravure uit 1658 met: G. Hustin Léod. L. Marquet, ‘La Confrérie du grand Saint-Hubert aux Ardennes et le pèlerinage des Liégeois à Saint-Hubert’, in: Tradition Wallonne, 5 (1988), p. 325-374 (p. 363-365). 88 BCNI, nr. 9873. Van Heurck, Les drapelets, p. 186. Histoire du Très-saint Sacrement de Miracle conservé ci-devant à Herckenrode aujourd’ hui à l’ église de S. Quentin à Hasselt (Hasselt: P.F. Milis, 1854), p. 5. 89 BCNI, nr. 11116. X. de Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise (Brugge, 1885), kol. 208. Catalogue de la bibliothèque de feu M. Paul Cogels […] (Mechelen, 1912), p. 6 (nr. 60). 90 De Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise, kol. 208 en kol. 280. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des frères mineurs, p. 265. BCNI, nr. 13124. G. Verbeek, Virga Jesse schat van de Hasselaar (Hasselt, 1988), p. 252.

336

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen bewaert tot Herckenrode sedert het jaer 1317.91 In de (ongedateerde) approbatie van laatstgenoemd werkje verwees boekenkeurder F. Jacobi, ter ondersteuning van zijn gunstig oordeel, naar ‘den druk dier’er van is gedaen tot Luyk, Douai, Loven etc.’

Het wonderkruis bij de augustinessen te Ekkergem De augustinessen van het Sint-Margrietenklooster te Deinze zouden in 1460 een wonderdadig kruis ontvangen hebben dat meegebracht was uit het Heilig Land, waar een franciscaanse lekenbroeder het uit de wortel van een bloem gesneden had. Tijdens de troebelen van 1578-1584 uit Deinze verdreven, vestigden de kloosterzusters zich te Ekkergem bij Gent nadat Alexander Farnese in 1584 Gent op de calvinisten heroverd had. Tijdens het jaarlijks druk bijgewoonde feest van de H. Kruisverheffing op 15 september werd te Ekkergem water gewijd waarvan de gelovigen aannamen dat het, door de kracht van het kruisbeeld, koortsen en andere ziekten kon verdrijven.92 In de achttiende eeuw werd een anonieme prent gegraveerd met de voorstelling van dit kruis. Zij draagt een tweetalige tekst waarvan de Nederlandse versie als volgt luidt: ‘Dit H. Cruys is de wortel van een Leli-blom die ghevonden is geweest op den bergh van Calvarien en miraculeuselyc ghebrocht in’t Clooster van Deynse Anno 1460.’93 Er verschenen ook vier pagina’s tellende devotieblaadjes met op de eerste bladzijde een ander anoniem kopergravuurtje dat het wonderbare kruis in een heuvelachtig landschap voorstelt. Bovenaan staat: Ego flos Campi & Lilium Conuallium. Cant. 2. en onderaan: Ego sum Radix Et genus dauid. Apoc. 22. De overige drie pagina’s bevatten (in typografie) een in proza gesteld Kort verhael. Van het Crucifix rustende in’t Clooster van Deynse op Ackergem en, in rijmvorm, een Groetenis tot den gekruysten Jesus. Michiel de Goesin, werkzaam te Gent in de periode 1731-1761, drukte minstens twee verschillende edities van dit prentje. Charles Pierre de Goesin, actief van 1791 tot 1831, zorgde voor een herdruk. Dit tweede gravuurtje staat ook op een eveneens vier pagina’s omvattend blaadje dat, naast een Abregé de l’Histoire du Crucifix qui repose dans le Cloître de Deynse sur Ackergem, ook een Prière à Jesus-Christ crucifié bevat.94 Het Kort verhael weet te vertellen dat het hoofdhaar 91 De Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise, kol. 208 en 280. BCNI, nr. 16014 en 17353. Er verscheen ook een Franse editie: Histoire du très S. Sacrement miraculeux, conservé à Herckenrode depuis l’année 1317 (Leuven: J.F. Van Overbeke, 1773). Beschreven in STCV: nr. 12912500 (Frans) en 12923250 (Nederlands). 92 A. Cassiman, ‘Het wondere Kruis van Deinze’, Oostvlaamse Zanten, 24 (1949), p. 96-104. 93 Kopergravure; formaat: 200 × 160 mm. M. De Meyer, Volksprenten in de Nederlanden 14001900 (Amsterdam-Antwerpen, 1970), p. 40, afbeelding 28. Aldaar foutievelijk voorgesteld als een gravure uit de zestiende eeuw. Duizend jaar Ekkergem (Gent, 1974), p. 167 (afbeelding). 94 Exemplaren (Michiel de Goesin): UA, Collectie Thijs, nr. 414 en RG, Plaatsgebonden devoties, Gent, Klooster van Deinze, P1. Editie van Charles de Goesin: Kort verhael van het Crucifix, rustende op Ackergem (Gent, s.a.). Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 4, p. 357 (nr. 7595). Cassiman,

337

deel IIi – christus en de baard van de Christusfiguur tot in 1626 bleven groeien. Omdat het haar ondertussen sterk uitgedund was ‘door de gene, die uyt devotie eenige hayren hebben uytgetrocken’, werd het beeldje (ter grootte van een hand) niet langer ‘buyten huyse’ uitgeleend, zo lezen we er nog.

Het H. Bloed van Voormezele Het anonieme prentje voor het H. Bloed vereerd in de abdijkerk van de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus te Voormezele (Ieper) dateert ten vroegste van 1664 en is mogelijk gegraveerd door Pieter du Tielt uit Ieper.95 Het toont twee geknielde engelen in aanbidding voor het H. Bloed dat opgeborgen is in een kostbaar schrijn. Onder de afbeelding staat: t’ heyligh bloedt tot voormezeele. De reliek, waarover de proosdij van Voormezele sinds 1152 beschikte, zou al vóór de geuzentijd het voorwerp zijn geweest van een openbare verering. De devotie kreeg een nieuwe impuls toen de reliek vanuit Ieper, waar de monniken wegens de oorlogsomstandigheden van 1648 tot 1662 hadden verbleven, naar Voormezele werd teruggebracht en in de proosdij op 14 juni 1664 een Broederschap van het H. Bloed werd ingesteld.96 In 1665 verscheen een handboekje ten behoeve van de bedevaarders naar het H. Bloed van Voormezele.97 Wellicht is een nog voorhanden broederschapsboekje, gedrukt door Thomas Walwein (boekdrukker te Ieper van 1750 tot 1788), daarvan een heruitgave.98 Het Mattekenskruis in het Groot Begijnhof te Gent De Antwerpse plaatsnijder Alexander Voet (vermoedelijk betreft het Alexander II die vanaf 1665 een aantal jaren te Gent werkzaam was) graveerde voor het Sint-Elisabethbegijnhof te Gent een prent van 168 bij 133 mm met daarop de volgende tekst: Afbeelsel van een miraculeus Crucifix rustende in het groot Beggijnhof tot gendt. We zien hoe een begijn neerknielt bij het zogeheten Mattekenskruis, met op de achtergrond een versterkte stad in een heuvelachtig landschap. Het betreft vermoedelijk Jeruzalem. Nog in het midden van de negentiende eeuw gebruikte ‘Het wondere Kruis van Deinze’, p. 96 (afbeelding van het gravuurtje) en 100-102. Het Franstalige devotieblaadje draagt geen impressum. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 413. 95 Het koperplaatje was ooit bezit van de familie Du Tielt. A. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, graveur: note sur sa vie et sur ses œuvres (Ieper, 1882), p. 307. 96 M. English, Passiedevotie in West-Vlaanderen, 2 delen (Brugge, 1938), deel 1, p. 30-31 (afbeelding). 1152-1977. Het Heilig Bloed te Voormezele-Ieper (Ieper, 1977), p. 19 (afbeelding). A.B., ‘Het H. Bloed van Voormezele in 1664’, in: Biekorf, 104 (2004), p. 183. 97 Geen exemplaar voorhanden. English, Passiedevotie in West-Vlaanderen, deel 1, p. 30. 98 W. Desodt & K.M. De Lille, Devotieboekje over het H. Bloed te Voormezele met de teksten van 1664 (Roeselaere-Voormezele-Ieper, 1995). Bevat een anastatische herdruk van: Broederschap van het Heylig Mirakeleus Bloed Christi, in-gestelt in de abdye van Voormezeele by Ipre op den 14. Junij 1664 (Ieper: T. Walwein, s.a.).

338

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen de Gentse drukker Joannes Baptist Rousseau de (ondertussen erg versleten) koperplaat van Alexander Voet voor het illustreren van een plano, getiteld: Afbeelding des Heylig Kruys, van het welk Christus eertyds heeft gesproken tot een beggyntje daer voren knielende; berustende te Gend in de kerk van het Groot-Beggynhof […] Portrait de la Sainte Croix […]. De eerste uitgave van deze herhaaldelijk herdrukte eenbladdruk verscheen in 1673 bij Boudewijn Manilius, eveneens te Gent. Een anonieme dominicaan zorgde voor de Nederlandse en de Franse tekst, elk voorzien van een kerkelijke goedkeuring van 8 mei 1673. De originele tekst ontleende hij aan de in 1631 te Leuven verschenen Vita S. Beggae van Joseph van Ryckel, abt van de Leuvense Sint-Gertrudisabdij.99 Volgens een mirakellegende maakte Matteken, een begijn, daags voor Aswoensdag van 1470 bij het kruisbeeld in de Gentse begijnhofkerk haar beklag over het feit dat zij, in tegenstelling tot de andere begijnen, nergens was uitgenodigd om te gaan feesten. De mondelinge richtlijnen die Christus Matteken in antwoord op deze klacht verstrekte, zorgden er uiteindelijk voor dat zij door de overste een maaltijd voorgeschoteld kreeg. Na een dankgebed overleed Matteken aan de voet van het kruis terwijl de klokken spontaan begonnen te luiden.100 Mede dankzij deze legende genoot het Mattekenskruis een zekere bekendheid. Bij een bezoek aan het begijnhof zouden aartshertog Albrecht en zijn hovelingen het vereerd hebben.101 In 1712 vernemen we dat het crucifix ‘met grote devotie van ’t volk’ bezocht wordt, deels uit nieuwsgierigheid (uyt verwonderinge van ’t mirakel), deels omdat velen hopen er van kwalen en ziekten verlost te geraken.102

Het wonderkruis bij de Witte Vrouwen te Maastricht Na de intocht van de Franse troepen in Maastricht in 1673 begonnen Joannes vanden Sande en Franciscus Huberti bedevaartprentjes te produceren voor het Miraculeus Kruis dat aldaar in het klooster van de Witte Vrouwen vereerd werd. Nog andere Antwerpenaren hebben daarna – tot in de vroege negentiende eeuw – sanctjes voor dit wonderkruis uitgegeven: Joannes Carolus Craen, Jacobus de Man, Jacobus Josephus Emmerechts, Hendrik Leys en Theodoor van Merlen.103 Voor 99 Trésors des béguinages (Gent, 1961), p. 85, nr. 205 (1673). Beschreven in STCV: nr. 12911101. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 223 (nr. 2924) (druk: M. de Goesin, 1736). Werken en kerken. 750 jaar begijnhofleven te Gent (Gent, 1984), p. 22-23 en 136-139. Exemplaar van de druk van Rousseau: PcA. 100 K. Mestdach, Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof op het elan van de Contrareformatie (15981795) (Gent, 2000), p. 204-206. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 909. 101 Mestdach, Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof, p. 206. 102 Het leven van de seer edele doorluchtighste en H. Begga hertoginne van Brabant, stightersse der beggynnen […] (Antwerpen: weduwe P. Jacobs, 1712), p. 204-205. Exemplaar: RG 2037 E 25. 103 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Maastricht (Witte Vrouwen). Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 561-566-574, 575-594, 597-602 en 604-

339

deel IIi – christus

Afb. 57. Maastricht, het Wonderkruis bij de Witte Vrouwen. Ingekleurde burijngravure door Joannes vanden Sande (62 × 90 mm), twee ‘rondekens’ op één plaatje – UA, Collectie Thijs, nr. 566

deze devotie zag een groot aantal uitgaven het licht, in verschillende formaten en op verschillende dragers. In de achttiende eeuw verschenen planodrukken met een uitvoerig verhaal (zonder titel) over de oorsprong van het Miraculeus Kruis. Bovenaan staat een bescheiden houtsnede.104 De tekst zelf noemt deze historiebladen 607. Voor een uitvoerige bespreking van deze devotie, zie: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1149-1163. 104 Een editie met een (niet plaatsgebonden) houtsnede die Christus aan het kruis tussen Maria en de H. Joannes voorstelt, is gereproduceerd in: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154. Houtsnede; formaat: 60 × 41 mm; de voorstelling van het H. Kruis staat op een planodruk waarvan de tekst (zonder titel) begint met: ‘Un Gentil-Homme au Village de Reymst’ (s.l.: s.n., s.a. – vermoedelijk vóór 1796, toen het H. Kruis nog in het klooster der Witte Vrouwen berustte); drukspiegel: 298 × 157 mm. Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Maastricht, Sint-Martinuskerk, P.3. Het blokje werd ook gebruikt voor een vroegnegentiende-eeuwse Nederlandstalige editie, getiteld Oorspronk van het Mirakeleus Beeld, tegenwoordig geëert in de Parochiaele Kerke van St. Marten tot Wyck (s.l.: s.n., s.a.), met imprimatur: Maastricht, 7 mei 1804; drukspiegel: 292 × 166 mm; exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Maastricht, Sint-Martinuskerk, P.3. Voor een andere Nederlandstalige uitgave, zie: J. Habets, ‘De legende van het wonderbaar kruis van Riempst’, in: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg, nieuwe reeks, 23:3 (1886), p. 346-361 (p. 347-348). De voorstelling (met een Franstalige tekst) vinden

340

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen een ‘brief.’105 Blijkbaar zijn deze ‘brieven’ niet enkel in de bedevaartplaats maar ook elders verkocht, wellicht door colporteurs. De tekst beweert alleszins dat heel wat gelovigen die niet tot in Maastricht geraakten vertroosting en hulp vonden door het aanschouwen van dit druksel, op voorwaarde dat zij een zogeheten ‘maat’ droegen, dit wil zeggen een lint of een bedrukt papierstrookje dat aan het cultusobject aangeraakt was en dezelfde lengte had als het Maastrichtse kruis.

Een vaantje en een prent voor Sint-Pieters-Leeuw Het vaantje voor de zeker al uit de vijftiende eeuw daterende verering van het H. Kruis in de parochiekerk van het Brabantse Sint-Pieters-Leeuw kwam ten laatste in 1727 tot stand, het jaar waarin Jacobus Harrewijn, de graveur, op 10 juni overleed.106 Op het voorplan staat de reliekhouder op een voetstuk. Daarrond bevinden zich bedevaarders, van wie er verscheidene offergaven bij zich hebben: kippen, een biggetje en een mand met eieren. Andere gelovigen zijn vergezeld van respectievelijk een veulen en een kalf. Op de achtergrond is de parochiekerk met haar omgeving uitgebeeld. Ruiters maken op het kerkhof de in talrijke bedevaartplaatsen gebruikelijke rit rond het kerkgebouw. De tekst in de rechterbovenhoek beweert: ‘Door het teecken des H: Cruys beschermt ons Godt van onse vyanden.’ Het bijschrift onderaan deelt mee: ‘Het H: Cruys rustende inde parochiale kercke van Ste Peeters Leeuw wort aldaer aenbeden voor veele qualen.’ Behalve dit vaantje beschikken we ook over een wandprent die vermoedelijk uit de tweede helft van de zeventiende eeuw dateert. Ze bevat een voorstelling van de H. Rochus en de H. Helena, keizerin, met in haar armen het door haar ontdekte kruis van Christus. Vooraan knielen twee gelovigen, hun blik gericht op de H. Rochus. Op de achtergrond is de parochiekerk met het omringende kerkhof weergegeven. Onderaan de anonieme kopergravure staat: ‘Het Broederschap van t’Heijlich Cruijs ende Ste Rochus te Leeu Ste Peeters.’107

we terug op een kopergravuurtje (formaat: 64 × 45 mm) van Joannes vanden Sande. Zie ook: J. Frère, Limburgsche volkskunde, 3 delen (Hasselt, 1926-1936), deel 2, p. 100-102. 105 Habets, ‘De legende’, p. 347-348. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154 (afbeelding). 106 E.H. van Heurck, Les Harrewijn. Jacques, Jacques-Gérard, François, Jean-Baptiste et leurs descendants (Antwerpen, 1920), p. 8 en 19, met afbeelding. Van Heurck, Les drapelets, p. 247-248, met afbeelding. – Over de verering van het H. Kruis: M.J. Van den Weghe, Een bijdrage tot de geschiedenis van St.-Pieters-Leeuw (Wetteren, 1931), p. 31-33. 107 Kopergravure; formaat: 232 × 168 mm. Exemplaar: MAS (voorheen VMA).

341

4. Cultussen in het vaandel gedragen

4.1. Voortzetting van plaatselijke vaantjestradities: Damme, Berchem, Veurne en Eine Nog in de jaren 1661-1664 drukte Guillaume de Neve, zoals ook al een kwarteeuw eerder, vaantjes voor de bedevaarders naar het H. Kruis van Damme.108 Aansluitend bij de – mogelijk tijdelijk onderbroken – traditie, schafte het kerkbestuur van de Sint-Willibrorduskerk te Berchem (Antwerpen) zich in 1681-1682 weerom vaantjes aan. Zij betroffen de verering van het H. Kruis en Sint-Willibrordus.109 In beide gevallen kan misschien gebruik gemaakt zijn van oudere drukvormen. Sommige bedevaartverantwoordelijken kozen na verloop van tijd echter voor een vernieuwing van het aanbod. Zo werd voor de kruisdevotie te Veurne in de late zeventiende eeuw een nieuwe plaat gegraveerd, ook al was de koperplaat van Guillaume du Tielt nog voorhanden.110 Ook de kanunniken van de collegiale kerk van Eine lieten voor de H. Kruisdevotie in 1664 een gloednieuw vlaggetje ontwerpen en graveren, ondanks het feit dat de koperplaat van het voorgaande vaantje nog voorhanden was.111 Bovendien kozen zij ervoor om op het nieuwe vaantje veel meer te tonen dan op het oude. Op het voorplan lieten zij enkele bedevaarders uitbeelden die zich smekend tot de door engelen meegevoerde kruisreliek richtten, terwijl in de omgeving van de bedevaartkerk ruiters met hun paarden voor een gezellige drukte zorgden. Een priester die met een hamer enkele paarden zegent, herinnert eraan dat men te Eine toen ook de paardenheilige Eligius vereerde.112

108 J. De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken en toestanden in het Brugse Vrije 1500-1780’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 137-145 en 169-175 (p. 142). 109 J. Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput te Berchem tweemaal “verduijstert”. Aantekeningen over vrome Willibrordusverering’, in: Noordgouw, 16 (1976), p. 109-137 (p. 126, noot 49). 110 Zij werd in de jaren 1880 nog afgedrukt. Dat gebeurde ook met de twee koperplaten voor de kruisdevotie te Zillebeke (waarvan één gesigneerd door Guillaume du Tielt). Zie: M. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes (Brugge, 1942), p. 68-70 en 76-77. 111 De plaat werd tijdens het interbellum nog ten behoeve van verzamelaars afgedrukt, vermoedelijk door Bernard Janssens te Lier. 112 Twee chronogrammen verwijzen naar het jaar 1664. E. Van Cauwenberghe, L’ommeganck ou les anciennes cavalcades d’Eyne (Extrait du Messager des Sciences historiques de Belgique) (Gent, 1859), p. 14, met afdruk van de koperplaat. Van Heurck, Les drapelets, p. 130-131. R. van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken (Zottegem, 1958), p. 86 en 88.

343

deel IIi – christus

4.2. Vaantjes voor parochiale Christuscultussen Middelkerke In 1638 blijkt te Middelkerke een ‘confraternitas S. Crucis, sub magna devotione’ te bestaan. Volgens een legende, in 1657 ten beste gegeven naar aanleiding van een reorganisatie van deze broederschap, zou het in dat vissersdorp van het Brugse Vrije vereerde kruis ooit, vóór de geuzentijd, op het strand gevonden zijn door vissers die het naar de Sint-Janskapel van het gehucht Raversijde droegen. Op wonderbare wijze uit de kapel verdwenen, werd het kruis teruggevonden op het strand. Naar Nieuwpoort overgebracht, kwam het – steeds volgens de legende – uiteindelijk op mysterieuze wijze in de parochiekerk van Middelkerke terecht. Zo zou het duidelijk hebben gemaakt dat het nergens elders wenste vereerd te worden. Deze clichématige legende paste anno 1657 in het verzet van het kerkbestuur tegen het verlangen van de bewoners van Raversijde naar een eigen pastoor voor hun tijdens de geuzentijd verwoeste maar in 1638 gedeeltelijk herstelde kapel.113 Nadat de Broederschap van het H. Kruis in Middelkerke anno 1660 een pauselijke aflaat bekomen had, begon de pastoor in 1661 vaantjes te verspreiden. Hij liet ze te Brugge drukken, vermoedelijk bij de specialist ter zake, Guillaume de Neve. In 1732 bekwam de broederschap nieuwe aflaatbrieven. Ter informatie van de bedevaarders drukte de eveneens Brugse Joos Vandermeulen een affiche, getiteld: Aflaeten van het vermaert Broederschap van het H. Cruys in de prochie-kercke van Middelkerke. Om de kruisdevotie verder aan te wakkeren, schonk de Brugse bisschop Henricus Joseph van Susteren in 1735 een kruisreliek. Toen de Middelkerkse kruisdevotie aan het einde van de achttiende eeuw een zekere terugloop vertoonde, liet de pastoor vanaf 1794 weerom vaantjes drukken. Geregeld kwamen er nu van de pers, onder meer in 1800, 1810, 1818, 1826, 1850 en (voor het laatst) in 1862.114 Deze laatste editie, waarvan nog een exemplaar is bewaard, werd gedrukt met een houten drukvorm die misschien nog uit 1794 dateerde.115 Het driehoekige vaantje toont in een summier aangegeven landschap het anno 1745 vervaardigde kruisvormige reliekschrijn waarvan één arm wordt ondersteund door een op een wolk gezeten engel. Drie met een brandende kaars gewapende gelovigen knielen ervoor neer. In de linkerbovenhoek zijn enkele ex voto’s uitgebeeld. Onder de houtsnede staat: ‘Middelkerke 1862’ en een wellicht al oudere tekst: Hoe zalig voor de ziel in ’t Kruis haer hoop te stellen, In ’t Kruis waer een God Mensch zyn bloed heeft uitgestort; Uw’ ziel is zy bedroefd om dat haer rampen kwellen 113 Over de achtergrond van dit alles: M. English, ‘Het mirakelkruis van Middelkerke’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 301-308. M. English, ‘De kerk van Raversijde’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 229-234. 114 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 50-51. 115 Exemplaar: PcA, herkomstig uit de vroegere Collectie Festraets.

344

4. Cultussen in het vaandel gedragen Ga tot het heilig Kruis waer troost gegeven wordt, Daer zult gy, gansch onthecht van ‘s werelds yd’ le zaken, En vastgekleefd aen Hem die u ’t geluk bereidt, Het zoete voorgevoel dier zuivre liefde smaken Die u vergezellen moet ter zalige eeuwigheid. Lebbeke Lebbeke in het Land van Dendermonde stond in de eerste plaats bekend als een voorname mariale bedevaartplaats. In de parochiekerk werd echter tevens een kruisreliek vereerd. In 1723 liet het kerkbestuur een plaat graveren met daarop het ‘waerachtigh afbeelsel van de Reliquie van het H. Cruys en van veele HH. rustende inde kerck van o.L.v. van Lebbeke.’ Dit voor de keerzijde van het nieuwe toen uitgegeven Mariavaantje. De plaat voor dit vaantje werd gegraveerd door Michiel Heylbrouck. Dat blijkt uit een post in de kerkrekening: ‘Betaelt aen Sr. Michiel Heylbroeck tot Gendt […] dry pont thien schell[ing] over het graveren van een coperen plaet vande reliquien van het h. Cruys.’116 Kampenhout Het achttiende-eeuwse houtsnede-vaantje voor Kampenhout, een dorp gelegen tussen Mechelen en Leuven, toont het geklede Mariabeeld naast een kruisvormige reliekdrager die een stukje van Christus’ kruis zou bevatten. De tekst onderaan verwijst naar beide cultusobjecten: ‘Comt al naer Campenhaut de Moeder Gods vereeren: sy sal door ’t Heyligh Cruys het quaet van u afkeeren.’117 Mechelen Sinds omstreeks 1358 zou in Mechelen, in het gehucht Pennepoel aan de Antwerpsepoort, een kapel hebben bestaan waar gelovigen een crucifix vereerden. Vanaf 1408 bedienden de Mechelse karmelieten deze kapel op dagelijkse basis. Sinds 1559 vond jaarlijks op 3 mei een processie plaats. In 1578 werd de kapel vernietigd maar weer heropgebouwd. Aan het einde van de achttiende eeuw werd ze opnieuw vernield. Het zogenaamde ‘Bruine Kruis’ kreeg toen een nieuw onderdak in de Sint-Katelijnekerk.118 Een anoniem in kopergravure uitgevoerd vaantje voor het Bruine Kruis 116 J. Dauwe, Geschiedenis van de verering tot O.-L.-Vrouw van Lebbeke (Lebbeke, 1983), p. 50, 162 en 165. Van Heurck, Les drapelets, p. 237, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 173-174, met afbeelding. 117 Van Heurck, Les Drapelets, p. 72, met afbeelding. – De tekst richt zich tot gelovigen van buiten het dorp (‘Comt al naer Campenhaut’). In tegenstelling tot wat Jan Verbesselt veronderstelde, is dit vaantje dus niet alleen een processie- maar ook een bedevaartvaantje. J. Verbesselt, ‘Bedevaart- en processievaantjes’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 70 (1987), p. 38-40. 118 M.C.H. Dhanis, Opkomst en bloei van het christendom in Mechelen, 2 delen (Mechelen, 1857), deel 1, p. 119-120.

345

deel IIi – christus draagt het jaartal 1738.119 Het bestaat uit drie niveaus. Bovenaan is de kapel met kleine campanile te zien, met aan de voorzijde enkele kraampjes. In het midden wordt de Kruisprocessie uitgebeeld, voorafgegaan door een groep karmelieten en gevolgd door twee draagbaren. Op de eerste, gedragen door vier vrouwen, bevond zich de Madonna van Zeven Weeën, op de tweede, gedragen door vier vrouwen, stond het miraculeuze crucifix. Deze werden gevolgd door de rest van de karmelietencommuniteit. Het onderste niveau van het vaantje bevat links een groep hulpbehoevende bedevaarders en rechts een groep karmelieten die het crucifix uit het water redden, een referentie naar de vindingslegende. Gooik De linkerzijde van het anonieme vaantje voor de kruisdevotie in de Kapel van de Woestijn op het grondgebied van het Brabantse Gooik is ingenomen door het bij bedevaarders populaire roodkoperen kruis, met aan de voet ervan het wapen van de plaatselijke heren, de familie de Gottignies. Op de weg naar de met bomen omzoomde kapel ligt de herberg Egypten, die in 1742 ten behoeve van de bedevaarders was opgericht. De tekst onderaan de koperplaat stipt aan dat in de kapel ‘waerachtighe reliquien van het H. Cruys’ berusten.120 Uit de aanwezigheid van de herberg op het vaantje mogen we besluiten dat de koperplaat ten vroegste in 1742 tot stand kwam.

119 Van Heurck, Les drapelets, p. 288-289, met afbeelding. P. Vansummeren, Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg (Antwerpen, 1983), afbeelding nr. 86. 120 Van Heurck, Les drapelets, p. 150-151, met afbeelding. Verbouwe, Iconografie van VlaamschBrabant, deel 8, p. 20-21 (nr. 78). – In 1758 werd de kapel grondig hersteld. Mogelijk dateert het vaantje uit die tijd. J. & L. De Weerdt, Goyck. De kerk en de kapel van de Woestijn (Merchtem, 1927), p. 34, 36 en 42 (afbeelding).

346

5. Cultussen ingeprent Voor veeleer bescheiden christocentrische bedevaartcultussen te Brugge (arme klaren), Dendermonde (Maria Troon), Diest (Mariëndaal), Gent (augustijnen en penitenten), Nieuwpoort en Schepdaal zijn, voor zover bekend, enkel prenten uitgegeven. Ook voor een grote groep andere Christuscultussen zijn enkel prenten en, voor zover we dat kunnen nagaan, geen vaantjes gepubliceerd. In een aantal gevallen betreft het veeleer lokale devoties, maar soms gaat het om druk gefrequenteerde plaatsen.

5.1

Prenten voor cultussen in kapellen

Nieuwpoort In verband met de minstens tot 1574 teruggaande verering van het H. Kruis te Nieuwpoort bestaat een sanctje met daarop volgende tekst: ‘Portrait van het Beeldt van den gecruijsten Salighmaecker in zee gevonden door de visschers van Nieuport ende rustende inde Capelle geseijt ons heeren huijseken nevens de selve Stadt Nieuport.’ Het toont een (deels met ex voto’s behangen) altaar met daarop het H. Kruis. Het kwam tot stand nadat Pedro d’Avila, gouverneur van de stad, in 1718 de oude, buiten de Stegherpoort gelegen kapel had laten vervangen door een nieuwe.121 Schepdaal Te Schepdaal op het grondgebied van het Brabantse Sint-Martens-Lennik (Lennik) bevond zich minstens van in het laatste kwart van de zestiende eeuw een H. Kruiskapel die in 1702 een kruisreliek blijkt te bezitten. Tijdens de achttiende eeuw was er een anonieme prent ter beschikking met de voorstelling van het kruisbeeld. Onderaan vermeldt de gravure: ‘Dit beldt heeft aengeraeckt aen het H. Cruys t’welck geeert wordt tot Schepdael’.122

121 Formaat: ca. 123 × 94 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Nieuwpoort, P1. R. Dupont, ‘Het Paasch- en het O.H.-huizeken te Nieupoort’, in: Biekorf, 24 (1913), p. 129-135 (p. 130) (afbeelding). – Het Nieuwpoortse kruisvaantje (Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 53) is het confrérievaantje van de hoveniers. 122 Formaat: ca. 156 × 117 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 963 (handgekleurd). Er bestaan twee sterk gelijkende versies van deze prent. P. Lindemans, ‘Brabantse beêwegen en volksdevoties, II. H. Kruis’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 28 (1945), p. 22-27; 29 (1946), p. 25-29; 31 (1948), p. 405-410 en 32 (1949), p. 435-446 (32: p. 440-441). F. Vennekens, Geschiedenis der parochie van St. Martens-Lennik (Hekelgem, 1935), p. 88, 93, 139-140 en 160-161.

347

deel IIi – christus

Afb. 58. Schepdaal, devotie tot het H. Kruis. Ingekleurde anonieme burijngravure (155 × 116 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 963

348

5. Cultussen ingeprent

5.2

Prenten voor Christusdevoties bij regulieren

Antwerpen (witzusters) Met lede ogen zagen de Antwerpse witzusters in 1633 toe hoe het mirakelkruis van Hoboken, sinds het einde van 1622 in hun klooster in veiligheid gebracht, naar zijn oorspronkelijke cultusplaats terugkeerde. Om de gevolgen van dit verlies enigszins te beperken, kregen zij toestemming om een (licht afwijkende) replica van het Hobokense kruis te laten maken. Ook een in de periode 1622-1633 verworven reliek van Christus’ H. Kruis schonk de witzusters de gelegenheid de kruisdevotie in hun kerk min of meer in stand te houden.123 Toen het Hobokense kruis bij de witzusters berustte, waren daar vaantjes te bekomen. Nadat ze vanaf 1633 op zichzelf waren aangewezen, pakten de zusters de zaak op een bescheidener schaal aan: ze bestelden geen vaantjes meer, maar wel kleine (en dus goedkopere) prentjes. Op naam van de Antwerpse graveur Theodoor van Merlen, als zelfstandig graveur en prentenuitgever werkzaam van 1631-1632 tot aan zijn overlijden op 7 augustus 1672, verscheen een sanctje in verband met deze devotie. Vergezeld van twee engelen, knielt Maria aan de voet van het kruis neer bij het dode lichaam van Christus. Het onderste gedeelte van de prent is ingenomen door een tekstdoek met daarop: ‘Dit Beldeken heeft geraeckt aen een Waerachtich ende Wettelijck geapprobeert gedeelte van ’t H. Cruys ons Salichmaeckers Jesv Christi, berustende inde kercke vande Witte=Susters tot Antwerpen, op dien titel opgerecht ende ghewijdt inden iaere 1312. Alwaer het Broederschap dês H. Cruys met Pauselijcke bulle is inghestelt ende met vele verscheijde Aflaeten verciert.’124 Na Van Merlens dood zorgde zijn weduwe (vidua) voor de nodige prentjes, als volgt gesigneerd: ‘V. Th. van Merlen.’125 In 1673 drukte Marcelis Parys nog een Instructie voor de broeders ende susters des Broederschaps van het H. Cruys op-gherecht inde kercke van ’t Heyligh Cruys tot de Witte Susters binnen Antwerpen. 1673.126 Bij diezelfde Antwerpse drukker kwam ook een kleine affiche van de pers. De aanhef daarvan luidt: ‘Solemnele devotie van het H. Cruys inde Kercke van het heyligh Cruys by de Witte Susters met aflaet van VII. jaeren, volghens de ghewoonte van alle dry maenden.’127 123 Kuyl, Hoboken, p. 154. De reliek werd bij de opheffing van het klooster in 1784 overgedragen aan het bestuur van het H. Kruisaltaar in de Sint-Andrieskerk te Antwerpen. P. Visschers, Geschiedenis van St. Andries kerk te Antwerpen, sedert hare opkomst, tot den huidigen dag, 3 delen (Antwerpen: Janssens, 1853-1862), deel 2, p. 218. 124 Signatuur: Th. van Merlen. Kopergravure; formaat: 101 × 69 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 154. 125 Exemplaar RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor Antwerpse devoties, 1600-1850 (Antwerpen, 2002), B.14 (witzusters). Het is niet uitgesloten dat Maria Wiggers (die op 18 januari 1698 overleed) voor haar editie een nieuw plaatje liet vervaardigen. 126 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 1, p. 198 (nr. 1325). Beschreven in STCV: nr. 12917068. 127 Impressum: By M. Parijs. Exemplaar: FAA, Privilegiekamer, nr. 2954.

349

deel IIi – christus

Afb. 59. Diest, kanunnikessen van Mariëndaal, Kruisreliek. Burijngravure door Alexander Voet (115 × 81 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 385

Diest (kanunnikessen van Mariëndaal) Een prentje ter ere van een kruisreliek die werd vereerd bij de kanunnikessen van Sint-Augustinus van Mariëndaal te Diest is getekend: ‘A. Voet scul.’, een signatuur die zowel naar Alexander I Voet (Antwerpen, 1608-1689) als naar diens zoon Alexander II Voet (Antwerpen, 1637-1693) kan verwijzen. De tekst op het sanctje verzekert: ‘Dit Beldeken is aengeraeckt aen de Waer Waerchtige Reliquie Van het H: Cruijs ons Heere Iesu Christi het Welck is rustende in de kercke der kanonikersse Regulieren genaempt Mariendael Binnen de stat Dist.’ Twee engelen houden een staf vast die bovenaan uitloopt op een cirkelvormige reliekhouder met daarin een klein kruisje, omringd door de woorden: S. Crucis.Iesu.Christi. Twee zwevende engeltjes houden een kroon boven het schrijn.128 128 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 385.

350

5. Cultussen ingeprent Brugge (arme klaren) Voor de arme klaren te Brugge vonden we één prent, een anonieme kopergravure, die naar alle waarschijnlijkheid dateert uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Het opschrift luidt: ‘Figure d’vne des SS. Espines de la Couronne De N[ot]re Seigr. qui se garde au Conuent des pauures Clairisses dittes Colets a Bruges.’129 Gent (klooster der penitenten bij Sint-Jacobs) In een anno 1782 geredigeerde inventaris van het klooster der franciscaanse slotzusters penitenten bij Sint-Jacobs te Gent staan twee gegraveerde koperplaten vermeld. Zij dienden om afbeeldingen te drukken van een houten gotisch Christusbeeld dat talrijke gelovigen in een kleine vóór de conventskerk gelegen kapel kwamen vereren. Uit bewaard gebleven afdrukken blijkt het om twee verschillende formaten te gaan. De afmetingen van de grootste prent bedragen ongeveer 290 bij 195 mm, die van de kleinste ongeveer 165 bij 115 mm. Beide gravures tonen de gekruisigde Christus die een koningskroon draagt en gekleed is met een voorschoot. Achter het kruis (versierd met de symbolen van de vier evangelisten) is een vellum aangebracht. Onderaan staat: ‘Dit devot beeldt rust inde voorcapelle van het clooster der penitenten nevens St. Jacobs binnen ghendt ende word met grooten toeloop en troost van vele menschen besocht.’ De genoemde ‘voorcapelle’ kwam tot stand in 1684. Nog datzelfde jaar verleende de bisschop van Gent een aflaat van veertig dagen aan gelovigen die op bepaalde dagen vijfmaal een Onze Vader en een Wees Gegroet zouden bidden. Er deden toen verhalen de ronde over wondere gebeurtenissen en genezingen die zich rond het eeuwenoude beeld zouden hebben voorgedaan, wat uiteraard van aard was om de devotie hoog te doen oplaaien. Volgens een handschriftelijk mirakelboek liet een Spaanse te Gent gelegerde kapitein, Don Borré, in 1693 een koperplaat graveren met de afbeelding van het Miraculeus Kruis.130 Wellicht betrof het één van de in 1782 geïnventariseerde platen. Uit sommige nog bewaard gebleven afdrukken zijn allerlei stukjes weggesneden. Vervolgens heeft iemand lapjes textiel achter de aldus ontstane openingen gekleefd. Minstens één exemplaar van deze beklede prenten kwam pas ten vroegste omstreeks 1830 tot stand. Het is namelijk gedrukt op machinaal vervaardigd papier. Dit uitgesneden en bekleed exemplaar is dus zeker niet vervaardigd in het penitentenklooster dat immers al in 1783 door de maatregelen van Jozef II was opgeheven.131 129 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brugge, Clarissen, P1. 130 L. Collin, ‘De Zwarte God in het begijnhof O.-L.-Vrouw ter Hoyen te Gent en het mirakelboek’, in: Oostvlaamse Zanten, 65 (1990), p. 161-178 (p. 170 en 175-177, met afbeeldingen op p. 166 en 173). 131 C. De Backer, ‘Beklede devotieprenten uit het klooster der penitenten bij St.-Jacobs te Gent’, in: Volkskunde, 84 (1983), p. 1-10, met afbeelding. Noodzakelijk aan te vullen met: F. Lemmens, Beklede devotieprenten. Inventaris (Antwerpen, 1992), p. 5-6 en 55-57, met een afbeelding van een

351

deel IIi – christus Dendermonde (birgittijnenklooster Maria Troon) Voor de christusdevotie in het birgittijnenklooster in Dendermonde werd in de loop van de achttiende eeuw een prent met een anonieme kopergravure (146 × 86 mm) gedrukt, met als tekst: ‘Waerachtigh afbelsel van eenen Christus, rustende inden byvanck der Bregittinen binnen Dendermond […] den welcken aldaer wordt besocht vande geloovige tot grooten troost, en bystant van vele geaffligeerde menschen.’132

niet bekleed exemplaar van de kleinste prent: RG, Plaatsgebonden devoties, Gent, Penitenten bij de Sint-Jacobskerk, P1. 132 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 378 (herdruk).

352

6. Cultussen te boek gesteld Betreffende een aantal bescheiden christocentrische devoties zijn geen vaantjes of zelfstandige prenten maar enkel boekjes teruggevonden. Dat is het geval voor Beveren-Roeselare, Brugge (H. Kruis), Galmaarden, Eksaarde, Kortrijk (H. Haar), Maltebrugge, Oude-God en Poederlee. Brugge Sinds omstreeks 1474 werd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge een kruisreliek vereerd. Volgens de overlevering was ze een schenking van kerkmeester en schepen Wouter Utenhoven, die de reliek via zijn weduwe had overgeërfd van haar eerste echtgenoot, Claes Schouten. Deze Bruggeling van Dordtse afkomst had van een reis door het Midden-Oosten verschillende kruisfragmenten meegenomen. Bij zijn terugkomst in de Nederlanden schonk hij stukken van deze reliek aan het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Dordrecht en het Sint-Maartenskapittel in Middelburg. Schouten nam een derde partikel mee naar Brugge, zijn woonplaats, als persoonlijk aandenken en devotieobject. Nadat hijzelf en vervolgens ook zijn weduwe waren overleden, kwam de reliek terecht bij Utenhoven en vervolgens in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Utenhoven liet zelfs een kapel bouwen aan de noordkant van de kerk en stichtte er een dagelijkse mis. De reliek werd door de Doornikse bisschop Petrus de Clugniaco onderzocht en echt verklaard.133 Er is sprake van een verminderde devotie vanaf het einde van de zestiende eeuw.134 Middels publicaties als Kort begryp der historie van het H. Cruys van ons saligmaecker Jesu Christi, naementlyck van het groot stuck, ’t welck rust ende geëert wordt in de collegiale ende parochiale kercke van Onse Lieve Vrauwe […], uitgegeven bij Carel de Clercq (approbatie 1683), werd getracht nieuw leven te blazen in de kruiscultus. Het frontispice toont een kruisvormig reliekschrijn geflankeerd door twee engelen die elk een wierookvat hanteren. Onderaan dit anonieme figuurtje staat: O Crux aue Spes vnica.135 Kortrijk In 1698 drukte Jan Danckaert te Gent: Aflaeten ende reghels van het broederschap van de Alder-heylighste Hayren Jesu Christi Ons Salighmaeckers. Inghestelt in de vermaerde collegiale kercke van Onse L.V. binnen Cortryck, van welcke Alder-heylighste 133 [J. van Caloen] Triumphe van het heilig Kruise Christi Jesu, dat is de Geschiedenisse van de vier kruisreliquien die vereerd worden of eertijds vereerd wierden te Dordrecht in Holland, te Middelburg in Vlaanderen, in onze lieve Vrouwe kerke te Brugge ende te Sinte-Kruis, nevens Brugge (Brugge: Petyt, 1871), p. 20-29. 134 Van Caloen, Triumphe van het heilig Kruise, p. 43-44. 135 Beschreven in STCV: nr. 12915257.

353

deel IIi – christus Hayren een deel is rustende in de capelle van S. Catharina van de selve kercke. Waerby ghevoegt zyn eenighe devote ghebeden, ende eene Maniere om devotelyck den dagh over-te-brengen. De oprichtingsbul van de broederschap dateerde van 15 januari 1689 maar werd pas in 1698 ten uitvoer gelegd. Het broederschapsboekje is samengesteld door Petrus Mussel, een kanunnik en cantor van de Kortrijkse Onze-LieveVrouwekerk die was belast met de eredienst van de relikwie. Het bevat, naast wat de titel aangeeft, een beschrijving van de plechtige processie die in 1686 plaats had gegrepen naar aanleiding van een op vraag van de stadsmagistraat (hernieuwde) verheffing van de reliek. De H. Haarprocessie, die ongetwijfeld talrijke bezoekers wist aan te trekken, werd tot 1790 in stand gehouden.136 In een aantal exemplaren ontbreken welbepaalde bladzijden, namelijk die pagina’s waarop twee tegenstrijdige theorieën over de herkomst van het vereerde H. Haar weergegeven zijn. Wellicht vonden de verspreiders van deze geschonden exemplaren dat de godvruchtige lezer geen boodschap had aan een daar aangesneden historisch vraagstuk dat hierop neerkwam: staat de reliek in verband met Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen, of met diens broer Hendrik, keizer van Constantinopel. Mogelijk gingen zij niet akkoord met de voorkeur van kanunnik Mussel voor de theorie als zou Boudewijn in zijn slotkapel reeds over het H. Haar beschikt hebben vooraleer hij in 1199 de Kortrijkse collegiale kerk oprichtte.137 Beveren-bij-Roeselare, Eksaarde en Galmaarden Het boekje Crux Rediviva uit 1621 over de Miraculeuze Kruisen van Eksaarde werd nog in 1665 en latere jaren herdrukt. Van God-vruchtighe oeffeninghe, het boekje over de kruisdevotie te Beveren-bij-Roeselare uit 1642, verscheen in 1701 een herdruk. Ook in Galmaarden konden bedevaarders een stuk van Christus’ H. Kruis vereren. In 1745 drukte J.J. Boucherie te Brussel ten behoeve van hen: Historie van een stuck van het Heylich Cruys in groote eer gehouden ende bewaert wordende in de kercke van Sint Pieter der parochie ende graefschap van Gallemaerde.138 Dit boekje, waarvan in 1830 een herdruk verscheen, vormde op het einde van de achttiende eeuw de inspiratiebron voor een toneelspel.139 Den oorspronk en eerste wonderbare wonderheden van het heijlig Kruijs vertelt in vijf bedrijven het wedervaren van een stuk van het kruishout, meegebracht door de graaf van Galmaarden van een kruistocht met Filips de Goede, dat geschonken werd aan de kerk van Galmaarden. 136 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books). 137 J. Boets, Gezelles Cortracena (Antwerpen-Utrecht, 1972), p. 62-66. English, Passiedevotie in West-Vlaanderen, p. 57-60. 138 Exemplaar: KADOC, Stichting de Béthune, Hi Ge 42.24. 139 J. Spanhove, ‘Het Heilig Kruisspel van Galmaarden’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 54 (1971), p. 173-197, 391-407 en 479-481 (p. 177); Lindemans, ‘Brabantse beêwegen en volksdevoties’, 31: p. 408. In 1909 verscheen nog een heruitgave van het bedevaartboekje: Geschiedenis van een stuk uit het H. Kruis bewaard en vereerd in de kerk van den Heiligen Petrus te Galmaarden (Roosbeek, 1909). Zie ook: V. Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar en hunne volksgebruiken (Brugge, 1929), p. 170.

354

6. Cultussen te boek gesteld Mortsel, Oude-God In het begin van het Twaalfjarig Bestand zagen we Abraham Verhoeven vaantjes drukken voor de Oude-God. In de latere periode is er echter geen spoor meer aangetroffen van vlaggetjes. In de hoop nieuw leven te blazen in de ooit bloeiende kruisverering, bracht de pastoor van Mortsel, Cornelius Augustinus van Houten, op 3 mei 1708 (feestdag van de Kruisvinding) een stukje van het ‘waerachtig’ kruis van Christus over naar de Kruiskapel in de Oude-God. Deze reliek was hem, op zijn verzoek, in 1707 bezorgd door de jezuïet Libertus de Pape, gewezen provinciaal en oud-overste van het Professenhuis te Antwerpen. De verheffing ervan geschiedde, naar de woorden van de pastoor zelf, ‘met groot toe-bereytsel van vollen aflaet, processie, vanen, trompetten, musiek en ander godt-vruchtige vreugde-teekens, onder den toe loop van veel menschen.’ Van Houten zorgde ervoor dat de ‘vergaderinge’ van Mortselse ‘godtvruchtige jongmans […] onder den titel van ’t H. Cruys’ krachtens een pauselijke bul van 26 september 1708 als broederschap erkend werd. Op 19 april 1709 verleende het vicariaat van het bisdom Antwerpen, sede vacante,

Afb. 60. Devoot Broederschap van het H. Cruys ingestelt in des selfs wyt-vermaerde Capelle, genoemt den Ouden-Godt onder de parochie van Mortsel (Antwerpen: I. Leyssens, 1709) – RG 3095 E 10:2

355

deel IIi – christus de toestemming tot publicatie van deze bul. Nog datzelfde jaar 1709 verscheen bij Ignatius Leyssens te Antwerpen een broederschapsboekje met de titel: Devoot Broederschap van het H. Cruys ingestelt in des selfs wyt-vermaerde capelle, genoemt den Ouden-Godt onder de parochie van Mortsel; bevestigt door pauselyke bulle en verrykt met veel aflaeten in ’t jaer MDCCVIII. Het werd door pastoor Van Houten op 28 juni 1709 opgedragen aan pater Libertus de Pape, die de reliek had bezorgd en die ondertussen rector van het Huis van Probatie van de Societas Jesu te Lier was geworden. Het 24 pagina’s tellende boekje bevat, afgezien van deze dedicatie, een kort relaas over de verwerving van de reliek en de oprichting van de broederschap, een overzicht van de aflaten, de statuten van de confrérie en een aantal gebeden. Om de aantrekkelijkheid van het boekje te verhogen, kreeg het een door P.B. Bouttats gegraveerd frontispice waarop stond dat het de reliek had aangeraakt. Misschien heeft het daartoe gebruikte koperplaatje ook gediend voor het drukken van prentjes. Nadat pater Libertus de Pape een gedruckten brief (vermoedelijk een affiche) had ontvangen waarin pastoor Van Houten de oprichting van de broederschap meedeelde, redigeerde hij een Kort verhael nopende de H:H: Reliquien van ’t Alderheijligste Cruijce des Heere die geviert worden tot Mortsel, op 31 juli 1709 (feest van de H. Ignatius) aan de Mortselse dorpsherder toegezonden. Daarin trachtte de jezuïet de echtheid van de reliek te bewijzen door haarfijn aan te geven op welke wijze het stukje kruishout (dat tot in 1635 in de schatkamer van de Londense Tower berustte) na tal van omzwervingen in zijn bezit was gekomen. Het was de bedoeling dat De Papes tekst, vergezeld van zijn begeleidende brief van 31 juli 1709, zou gedrukt worden. Waarschijnlijk is dit echter niet gebeurd.140 De poging van de clerus tot revitalisering van de Mortselse H. Kruisverering kende uiteindelijk geen blijvend succes. De broederschap ontwikkelde zich tot een schuttersvereniging en de Kruiskapel werd in 1768-1769 afgebroken.141 Poederlee Kanunnik Augustinus Wichmans had in zijn Brabantia Mariana (1632) de bladzijden 490-494 gewijd aan het uit 1412 daterende Miraculeuze Sacrament in de Hegge te Poederlee. Een mogelijk uit de tweede helft van de vijftiende eeuw daterend Nederlandstalig gedicht vertelt over het ongeschonden terugvinden van gestolen hosties bij een konijnenpijp en werd in aeternam rei memoriam bewaard in de Heggekapel die door de plaatselijke heer naar aanleiding van dit wonderlijke voorval was opgericht. Pastoor Martinus Bellens van Poederlee maakte daarvan een afschrift in 1648.142 140 De kopij (15 beschreven pagina’s in quarto) voor het ontworpen boekje bleef bewaard in PcA. Onderaan op de titelbladzijde staat, bij wijze van impressum, enkel: ’t Antwerpen bij etc. 141 J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel (Antwerpen, 1882), p. 319. H. Dierickx, Geschiedenis van Mortsel (Mortsel, 1961), p. 93, 97 en afbeelding van het frontispice tegenover p. 98. 142 Tekstuitgave: P.J. Goetschalckx, ‘Het wonder van ’t H. Sacrament in de Hegge te Poederle’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 11 (1912), p. 20-25. F. Prims, Antwerpiensia 1940 (Antwerpen, 1941), p. 256-269.

356

6. Cultussen te boek gesteld Voor zover bekend, verscheen het eerste vaantje voor de Heggekapel pas in 1932. Wel drukte Joannes van Soest te Antwerpen in 1717, op naam van de toen reeds lang overleden Augustinus Wichmans, een apart boekje over deze devotie: Historie van het Hooghweerdigh Miraculeus Sacrament in de Hegge tot Poederle.143 Jacobus van de Wyer, pastoor te Poederlee van 1747 tot 1779, verkreeg op 9 juni 1751 van boekenkeurder A. Briers een approbatie voor een Historie van het Hoogweirdigh, Miraculeus ende Heyligh Sacrament in de Hegge tot Poederle, een boekje dat hij bij Joannes Franciscus van Soest (zoon van de zojuist vernoemde Joannes) liet drukken.144 Korte tijd daarvoor hadden de vicarissen-generaal van het bisdom Antwerpen, sede vacante, een aflaat van veertig dagen toegevoegd aan de volle aflaat die paus Benedictus XIV op 10 mei 1749 verleend had aan wie zijn devotie kwam doen in de Heggekapel. Om deze voordelen wereldkundig te maken, werd een affiche verspreid, gedrukt door Joannes Franciscus van Soest en getiteld: Vollen aflaet ende solemneele beganckenisse in de vermaerde capelle De Hegge, onder de parochie en baronie van Poederlee.145 In zijn opdracht aan de plaatselijke heer, Philippus Eugenius Joseph d’Olmen, onderstreepte pastoor Van de Wyer dat dit boecxken al ‘meermaels’ gedrukt was, een bewering die we vooralsnog niet kunnen bevestigen. Het werkje bevat, naast uitvoerige ontleningen aan Wichmans (in vertaling), elementen die niet in Brabantia Mariana voorkomen, zoals gebeden, godvruchtige bemerkingen, enkele historische documenten en de pauselijke aflaatbrief van 10 mei 1749. Van de Wyers bedevaartboekje werd in 1792 herdrukt door Christophorus Hyacinthus De Vos te Antwerpen.146 Omstreeks het midden van de negentiende eeuw verscheen een nieuwe druk met gemoderniseerde spelling. Het impressum (met inbegrip van het jaartal) bleef echter ongewijzigd, een zeer ongewone manier van handelen bij herdrukken.147

143 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 2, p. 105 (nr. 2380). L. Goovaerts, Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de Prémontré. Dictionnaire bio-bibliographique, 4 delen (Brussel, 1899-1911), deel 2, p. 393. BCNI, nr. 17520. 144 [J. van de Wyer], Historie van het Hoogweirdigh, miraculeus, ende Heyligh Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: J.F. van Soest, [1751]). Beschreven in STCV: nr. 12918509. Het boekje bevat lange citaten (in vertaling) uit Wichmans, Brabantia Mariana tripartita. 145 Reproductie: W. Van den Branden, “Van den hoogwaardigen H. Sacramente inder Heggen”. Het hostiewonder van Poederlee (1412), kroniek van de Heilige Sacramentskapel in de Hegge (Rijsel, 1987), p. 54. – Dat werk bevat ook verdere informatie over deze bedevaartplaats. – Sede vacante: van kerstmis 1747 tot 11 mei 1749 was geen bisschop te Antwerpen in functie. 146 Met behoud van de dedicatie en van de approbatie uit 1751. Historie van het Hoogweêrdig, Miraculeus, ende Heylig Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: C.H. De Vos, 1792). Beschreven in STCV: nr. 12921567. 147 Het boekje is gedrukt op machinaal vervaardigd papier. Historie van het Hoogweerdig, Mirakuleus en Heilig Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: C.H. De Vos, 1792 [negentien-

357

deel IIi – christus Maltebrugge Drie dieven stalen in de nacht van 16 op 17 december 1686 in de Sint-Martenskerk te Kortrijk heilige vaten met geconsacreerde hosties. Een deel van hun buit werd later teruggevonden in een poel te Maltebrugge in Sint-Denijs-Westrem bij Gent. De drie hosties kwamen in het bezit van Maurus Verschuren, abt van de Gentse Sint-Pietersabdij en hoofdpastoor van Sint-Denijs. Verschuren liet in 1687 nabij de poel, waaruit de hosties konden worden gerecupereerd, een kapel optrekken en bracht er op 12 oktober van datzelfde jaar de drie hosties plechtig heen. Op 24 maart 1687 had de bisschop van Gent reeds een aflaat van veertig dagen verleend aan al wie de litanie van het Hoogwaardig las in de buurt van de plaats waar de gestolen hosties gevonden waren.148 Maltebrugge gro