146 38 83MB
Dutch Pages 159 [164] Year 1985
Behoort niet meer tot de collectie van de
Openbare Bibliotneek Beveren
ued1emuy
—
eTIJV PZ
dooy
‘NnLNL
sbuens9
‘pez3sTum
88v/98 06 NaSI * IdS100
: p100mJ94
9LZOL °3T9
‘dep
uea
puowseg
ep
:
UT pTeusTedy
/
Ovy : 8 S9 J1STuuostid
'+16w
‘d 6ST - ’Sg6T
°13 ep puouseg
souezedss,T °nanz
vIJ‚.‚.z3 Z° JV
332
Mgr.
Desmond
Tutu
Nobelprijs voor de vrede
Gevangene van de hoop
Unistad
8€/9ó’ò’
Oorspronkelijke titel: Prisonnier de l’espérance © Editions du Centurion, Paris, 1984
Ten geleide en keuze van de teksten: Bruno Chenu Vertaling: Ed Herkes Omslagfoto:
©
Photo Anderson-Liaison / Gamma
1985 Unistad Uitgaven, Antwerpen-Breda
D/1985/4235/8 ISBN 90 70276 65 8
Inhoud
Ten geleide (door B. Chenu)
Eerste deel
“Zelfs een aardworm
kan in opstand komen”’
. Het lijden van de zwarte mens
(1973)
. Het wordt kort dag (1976)
30
. Open brief aan Vorster (1979)
38
‚ Zal Zuidelijk Afrika overleven? (1977)
+
‚ “‘De vrijheid is op weg’’ (1978)
55
‚ Het Zuid-Afrika waar ik van droom (1979)
58
. De uitdaging van de jaren °80 (1980)
62
‘“We zullen geen genoegen nemen met kruimeltjes’’ (1981)
74
“ Apartheid is het verderfelijkste systeem sinds het nazisme’”’ (1981)
81
10. Boodschap aan de kerken van Europa en de Verenigde Staten (1981) l
23
Onze mensen zijn al te vredelievend (1984; Nobelprijsrede)
85 88
Tweede deel
““Indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?”’ 12. De zwarte theologie (1973)
101
13. Afrikaanse theologie, en zwarte theologie (1976)
113
14. De bevrijdingstheologie in Afrika (1977)
126
15. Christendom
136
en apartheid (1983)
Chronologisch overzicht Aantekeningen
149 156
Ten geleide
Zuid-Afrika:
stinkend ettergezwel van een Afrika dat het lijden gron-
dig zat is. Een ‘‘blank kwaad’’ dat men elders heeft trachten te bezweren, maar dat hier straffeloos triomfeert. Laatste blank bolwerk, aan de verste punt van het zwarte werelddeel. Enig land ter wereld waar racisme bij de grondwet is vastgelegd. Die weergaloze situatie wordt gebrandmerkt door het woord apartheid. Dat woord betekent een afgescheiden zijn van anderen, een aan de kant gezet zijn. De Afrikaners spreken tegenwoordig liever van “multinationale ontwikkeling’”’ of van ‘“‘pluralistische democratie’’, maar met die twee zachter klinkende eufemismen proberen ze een ronduit totalitaire uitbuiting te verdoezelen. Want sinds meer dan dertig jaar gaat Zuid-Afrika onverstoorbaar voort op de weg van absolute rassenscheiding. Ondanks de protesten van internationale instanties die hoegenaamd niets afdoen aan de medeplichtigheid van de westerse en van heel wat Afrikaanse landen -, is apartheid een nieuw dogma waarvan de onfeilbaarheid niet aangevochten zal worden door de blanke voorvechters ervan. Men houde het zich voor gezegd! Wat heeft dat op de dag van vandaag te betekenen? Een ingewikkelde politiek van territoriale opdeling die de rassen gescheiden houdt en er tegelijk een rangorde in aanbrengt, wat economische en politieke uitbuiting vergemakkelijkt. Het racisme is hier sterk gekruid met kolonialisme en paternalisme. Het zou zonneklaar bewezen zijn dat verschillende volkeren - in concreto zwarten, blanken, kleurlingen en Indiërs - zonder tal van uitbarstingen niet in een geïntegreerde gemeenschap kunnen leven. Elke etnische groep moet zich volgens zijn eigen aard kunnen ontwikkelen… maar met alle respect voor het superras! Dat ras komt het voorrecht toe, het de anderen makkelijker te maken
tot meer mens-zijn te komen. In dat uiterst culturele perspectief heeft de ‘“bleke macht”’ tien gebieden afgebakend waar de zwarten gedwongen gedomicilieerd moeten zijn. Die gebieden (Bantoestans, Thuislanden, of Black States) zijn uiterst klein (13 % van het landoppervlak voor 72,7 % van de bevolking) en er heel ellendig aan toe (hun BNP bedroeg in 1980 maar 1 % van het BNP van Zuid-Afrika). Een heel handige manier om de zwarten
7
overal elders te beroven van hun elementaire burgerrechten. De racistische praktijk dient voor de kapitalistische uitbuiting en de vernedering als mens. Want de Bantoestans vormen goedkope arbeidsreservaten die aanhoudend onder controle worden gehouden en waaruit naar believen geput kan worden voor herendiensten. Deze ‘‘romp’’-staten hebben een alleen maar nominale onafhankelijkheid.
Deze strategie van geïnstitutionaliseerd racisme botst steeds meer op verzet bij het zwarte Zuidafrikaanse volk. Ondanks wrede repressie en episodische internationale steun, heeft de zwarte strijd sinds 1960 steeds breder vormen aangenomen via bewegingen zoals het Afrikaanse Nationale Congres (ANC), het Pan-Afrikaans Congres (PAC), Black Consciousness en het Verenigd Democratisch Front (VDF).
Mannen zoals Nelson Mandela, Albert Luthuli (Nobelprijs voor de vrede 1960), Steve Biko en Allan Boesak belichamen of belichaamden deze bevrijdingsstrijd.
Aan
deze lijst moet
men
voortaan
ook
mgr.
Desmond Tutu toevoegen, de secretaris-generaal van de Zuidafrikaanse Raad van Kerken, die in 1984 de Nobelprijs voor de vrede verwierf wegens zijn anti-apartheidsstrijd en die in 1985 de nieuwe aartsbis-
schop werd van Johannesburg, de grootste stad van Zuid-Afrika. Als deze naam voordien weinig bekend was, onthult dit het schromelijk gebrek aan belangstelling voor de rechtvaardige zaak van de Zuidafrikaanse zwarten.
Van minderwaardig ras
Desmond Mpilo Tutu! werd op 7 oktober 1931 geboren in een apart gebouwde overnachtingswijk van het grote Afrikanerdorp Klerksdorp in de provincie Transvaal, zo’n 180 kilometer ten westen van Johannesburg. Zijn vader is onderwijzer op een lagere school. De kleine Desmond wordt gedoopt in een methodistengemeenschap, maar al gauw volgt hij zijn oudste zus naar de anglicaanse kerk. Nadat zijn vader tot schoolhoofd benoemd is te Ventersdorp, een dichter bij Johannesburg gelegen stadje, beleeft Desmond de vreugde een fiets te krijgen. ‘““Ik ging graag op de fiets naar de stad,”’ vertelt hij, ‘om kranten en sigaretten voor mijn vader te zoeken. Elke keer liet ik me ‘‘als roetmop’’ afrossen door een sleep blanke belhamels die op me spuwden en me stompten en schopten.”’ Het duurde niet lang voor hij ontdekte dat hij behoorde tot een categorie minderwaardige wezens die dat ook moesten blijven. Alleen al wat schoolopleiding betreft, besteedde de regering vijftienmaal zoveel geld voor een blank kind als voor een zwart kind.
8
De jonge Desmond ging op school in een internaat van de Zweedse zending van Roodeport en daarna in een uitsluitend voor zwarten bestemd college in Johannesburg. In 1945 vestigde zijn familie zich vlakbij Krugersdorp in de nieuwe zwarte wijk Munsieville. Daar liep hij tuberculose op en hij bracht twintig maanden door in het hospitaal van Sophiatown, welk ziekenhuis bestuurd werd door de anglicaanse paters van de Verrijzenisgemeenschap. Tijdens dat ziekenhuisverblijf maakt hij kennis met P. Trevor Huddleston, een verwoed tegenstander van apartheid, die levenslang een stempel op hem is blijven drukken. ““Hij was zo vrolijk dat hij niet alleen met zijn lippen lachte maar met
heel zijn lijf, haast net als een Afrikaan,”’ herinnert D. Tutu zich. ‘“Hij _ was vol liefde en mededogen, iemand met een sterke spiritualiteit. Ik denk dat het door die ontmoeting is, dat ik priester ben willen worden.’’ Uit erkentelijkheid zal Desmond zijn eigen zoon later ‘“Trevor’”’ noemen. Na zijn genezing, haalt de jongeman zijn eindexamen middelbare school. Vanaf 1950 volgt hij drie jaar de kweekschool (normaalschool), het Bantu Normal College in Pretoria. Hij had graag arts willen worden, maar het bescheiden inkomen bij hem thuis liet niet toe daaraan te denken, gezien de studiekosten voor een zwarte. Hij oefent
dus het beroep van onderwijzer uit in Johannesburg en in Krugersdorp. Maar hij houdt het niet lang uit in het Bantoe-onderwijssysteem dat door de regering op een discriminerende manier wordt ingericht. Nadat hij in 1955 gehuwd is met Leah Shenxahe, bij wie hij vier kinderen krijgt (een jongen: Trevor, en drie meisjes: Thandi, Naomi en Mpho) besluit hij priester te worden in de anglicaanse kerk. Bisschop Ambrose Reeves neemt hem aan in het Sint-Pieterscollege van Rosettenville (Johannesburg) voor zijn theologische opleiding, ook nu weer in het godsdienstig kader van de Verrijzenisgemeenschap. Daar ontdekt hij hoezeer het spirituele leven de kern van het priesterleven moet vormen. De tijd die de paters aan het gebed besteden verbaast hem, maar weldra ziet hij het belang in van de eucharistie, van meditaties en retraites. Hij bekent in 1982: ‘‘Die ontmoeting met de Heer is voor mij zo belangrijk geworden, dat ik het als een lijfelijk onbehagen aanvoel als ik ’s morgens geen tijd genoeg heb om te bidden - erger nog dan wanneer ik mijn tanden was vergeten te poetsen… Ik zou volledig de kluts kwijt zijn en me verloren voelen, als ik niet elke dag die tijd met God had.”’ Desmond wordt tot diaken gewijd in 1960, hetzelfde jaar dat de politie een charge uitvoerde op de menigte die vreedzaam betoogde in Sharpeville, waarbij 69 doden vielen en 186 gewonden werden gemaakt. In 1961 volgt zijn priesterwijding in de anglicaanse kathedraal
9
van Johannesburg. Hij gaat werken in een parochie in het oosten van de stad. Maar slechts kort. In 1962 gaat hij naar Engeland om zijn theologiestudie voort te zetten aan het Kings College te Londen. Hij slaagt voor zijn examen en behaalt de graad van magister in de godgeleerdheid terwijl hij tegelijkertijd diensten bewijst aan de St. Albanskerk en aan de Wereldraad van Kerken (WvK). In 1966 is hij terug in ZuidAfrika. _ Hoogleraar theologie,
en zwarte theologie
Van 1967 tot 1969 te Alice in de Kaapprovincie en van 1970 tot 1972 te Roma in Lesotho is Desmond Tutu docent theologie en studentenpastor. Zo keert hij terug tot het onderwijs, zijn eerste vak. 1969 is het jaar dat de Zuidafrikaanse Studentenorganisatie (SASO) wordt opgericht, die de klemtoon legt op het zwart bewustzijn, de zwarte solidariteit en de zwarte bevrijding als antwoorden op het blanke racisme. Steve Biko is de eerste voorzitter van die organisatie, waarvan de zetel een tijdje gevestigd is in het theologieseminarie van Alice waar D. Tutu werkzaam is. Hij zal trouwens de homelie houden op de begrafenis van de grote zwarte leider, waarmee de nieuwe band wordt beklemtoond die hij met deze beweging en de stichter ervan had bewaard.
In 1972 een nieuwe verantwoordelijkheid in Londen voor het beheer van het Fonds voor theologieonderricht (TEF) van de Wereldraad van Kerken. Dat programma beoogt een aangepaste theologische opleiding uit te werken voor toekomstige bedienaren van de eredienst, met name in de landen van de Derde Wereld. Het actieterrein van Desmond Tutu strekt zich vooral uit tot de theologische opleidingscentra in Afrika, tot de vorming van de bibliotheken van die centra, het bevorderen van vertalingen van theologische werken, het werken aan de voor Afrikaanse theologen vereiste hoedanigheden en aan de ontwikkeling van een theologie die de Afrikaanse contekst au sérieux neemt. Al met al, de dekolonisatie van de theologische opleiding, de bevordering van een ““zwarte theologie’’. De uitdrukking ‘‘zwarte theologie’’ is niet door de Zuidafrikanen uitgevonden. Die komt uit Noord-Amerika, waar de zwarte James H. Cone in 1969 het eerste boek publiceert waarin de uitdrukking voorkomt: Zwarte theologie en zwarte macht.? Maar in maart 1971 is hij weer terug in Zuid-Afrika, tijdens een onder auspiciën van de Christelijke universitaire beweging georganiseerde interconfessionele bijeenkomst op het katholieke seminarie van Hammanskraal. Bij die gele-
10
genheid wordt het Manifest voor een zwarte theologie uitgewerkt, dat de nieuwe theologische stroming perfect omschrijft: ““Het christelijk geloof zoals dat gepropageerd wordt door de door blanken beheerste kerken, heeft zonder dat er ook maar enige twijfel aan kan bestaan aangetoond dat het in dienst staat van de status-quo, wat voor de zwarten betekent: van de onderdrukking. Dat blijkt duidelijk uit het ongemeen zware accent dat zij leggen op de verbroedering van de rassen als oplossing voor de problemen van het land, terwijl zij heel goed weten dat het fundamentele probleem gelegen is in de verdeling van de grond en in het feit dat het zwarte volk van zijn erfgoed beroofd is. Daarom gaan wij van nieuwe grondslagen uit, om te zorgen dat de christelijke boodschap werkelijk een boodschap van heil en genezing is voor het volk van God. Dat is de reden waarom wij ons aansluiten bij de beweging van de ‘‘zwarte theologie’’: de zwarte theologie is geen theologie in het absolute, zij is de confrontatie met een existentiële situatie. Ze is geen ‘‘theologie van de actie’’ en geen ‘“ontwikkelingstheologie’’. Ze is geen ‘‘reactie tegen’’ maar de authentieke en positieve uitdrukking van wat wij over God weten in het licht van onze zwarte ervaring. “Uitgangspunt van deze theologie is de verklaring waarmee Christus zijn zending aankondigt: ‘“De geest des Heren is over mij gekomen. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken.…”’ De zwarte theologie is een theologie van de toekomst van de zwarte mens in het licht van de bevrijdende Christus. Bijgevolg verwerpen wij de misvormde interpretatie van de christelijke boodschap die het zwarte volk wordt opgelegd door de door de blanken beheerste kerken. Wij beschouwen de bevrijding van Christus als een bevrijding die niet alleen slaat op het innerlijk slaaf-zijn maar ook op de uiterlijke slavernij. De boodschap van Christus zoals de zwarte theologie die ziet, betekent dat er resoluut moet worden opgetreden om het zwarte volk niet alleen te bevrijden van zijn verwijderd-zijn van God maar ook van zijn slavenmentaliteit, van zijn minderwaardigheidscomplex, van zijn gebrek aan zelfvertrouwen en van zijn eeuwig afhankelijk zijn van anderen, wat tenslotte uit-
loopt op zelfverachting.’’’
Desmond Tutu neemt van zeer nabij deel aan dit ontwaken van het profetisch getuigenis van de kerk. Reeds in 1971, dus nog voor zijn vertrek naar Londen, publiceerde hij een artikel met de veelzeggende titel: “God - zwart of blank’’ (Ministry, 1971, nr. 4). Hij pleit daarin voor een heroriëntering van de theologie, een werk dat zich werpt op de levensvragen die de gemeenschap zich op een welbepaald moment en in een dito contekst stelt. Voor de zwarten van Zuid-Afrika is de kapitale
11
kwestie
die
een
ware
geloofscrisis
meebrengt,
die
van
het
lijden:
‘““Waarom lijden wij, zwarten, zoveel?’’ Hoe zou men niet wanhopen als men die eeuwenlange onderdrukking én die zelfverachting in zijn
vlees beleeft? D. Tutu probeert op die existentiële uitdaging te antwoorden in bewoordingen die hij in 1973 opnieuw zal gebruiken en dat is de reden waarom van de zwarte mens’’ beurt Goede Vrijdag is met Paaszondag.
de eerste tekst van onze selectie over ‘‘het lijden gaat. Als het zwarte volk vaker dan elk-op-zijnbeleeft, dan moet het weten dat dit een afspraak Men moet Christus op zijn kruisweg vergezellen
om deel te hebben aan zijn verrijzenis. Dat de nieuwe vredesnobelprijswinnaar een goed vertegenwoordiger van de ‘‘zwarte theologie’’ is, daar krijgt men het bewijs van in het tweede deel van deze bloemlezing waarin wij meer typisch theologische bijdragen hebben bijeengebracht en waarin de auteur de oorspronkelijkheid van die bevrijdende theologie tegenover een westerse of gewoon Afrikaanse theologie perfect situeert. Deken
in Johannesburg,
vervolgens bisschop van Lesotho
Door zijn werk voor het Fonds voor theologieonderricht krijgt onze zwarte theoloog een grote oecumenische ervaring. Hij neemt deel aan het centraal comité van de WvK te Genève in 1973, aan een vergadering van Faith and Order te Accra in 1974. Hij heeft een internationale kijk op de dingen en een persoonlijke kennis van de grote wereldproblemen. In 1975 is hij nog in Londen, wanneer hij zijn benoeming verneemt tot deken van de St-Mary-kathedraal in Johannesburg. Vóór hem had nog geen enkele zwarte die functie bekleed. D. Tutu weigert echter de luxueuze ambtswoning van de anglicaanse deken in de blanke wijk Houghton die hij met een speciale vergunning had kunnen betrekken. Hij gaat zich vestigen in Soweto, de enorm grote zwarte buitenwijk. Zijn gezin krijgt geen definitieve verblijfsvergunning. ‘“Wij zijn toevallige bezoekers in ons eigen vaderland,”’ zegt Desmond Tutu, ‘“terwijl een blanke immigrant uit Europa die net is aangekomen, recht heeft op bewegingsvrijheid en zich mag vestigen en werken waar hij wil.”’ Na het verblijf in Groot-Brittannië, is de heraanpassing aan de apartheid bijzonder pijnlijk. Zich vereenzelvigend met zijn volk en voorstander van geweldloos verzet, wil de nieuwe deken zich tot het bewustzijn van de zwarten richten want “‘het wordt kort dag’”’ (zie blz. 30 in dit boek). Voor hem is het een godswonder dat zwarten nog tegen blanken spreken. Hij wijst geweld af, maar weet dat mensen in een
12
wanhopige situatie hun toevlucht zoeken tot wanhopige middelen. Elke vrijdagavond houdt hij een dienst in zijn kathedraal ‘““om rechtvaar-
digheid en verzoening in Zuid-Afrika te verkrijgen”’. Zijn angst voor een ‘‘te laat’’, voor een vreselijk bloedbad,
brengt hem ertoe in mei 1976 een open brief te schrijven aan eerste-minister Vorster, een behoedzame maar ook vastberaden brief. “Er zijn grenzen aan wat een volk kan verdragen”’ (zie blz. 33). Het antwoord van de eerste-minister, dat niet gepubliceerd werd, beschuldigt Tutu van politieke subversie. Enkele weken later komt het tot de schoolbetogingen van Soweto. De repressie compromitteert de kansen op vrede en verzoening in gerechtigheid alleen nog wat meer. ‘“Zij die de macht in handen hebben in dit land, zijn een weg van conflict met de geschiedenis ingeslagen,”’ verklaart D. Tutu. ‘‘Ze bevinden zich op een steile helling die onvermijdelijk tot de ramp leidt.”’ De haat van de jonge zwarte generatie is het natuurlijk resultaat van het geïnstitutionaliseerde geweld. Maar de anglicaanse deken wil nog geloven aan een wederzijdse verzoening. In de loop van de zomer van 1976 wordt Desmond Tutu gekozen tot bisschop van Lesotho. Hij aanvaardt zijn nieuwe ambt slechts met verscheurd hart, nu hij zich pas in Johannesburg heeft gevestigd. Lesotho, sinds 1966 onafhankelijk, is een vrij maar arm land, dat economisch geheel en al afhankelijk is van Zuid-Afrika. ‘‘Hoewel bisschop, werd ik minder betaald dan de secretaris van de deken van Johannesburg,’’ merkt D. Tutu op. Maar al gauw begrijpt hij welk een enorm potentieel aan mensen dit kleine volk bezit. Hij apprecieert zijn pastorale ambt, dat het hem mogelijk maakt, dicht bij zijn priesters en zijn gemeenschappen te staan. Hij is niet gierig met zijn tijd en zijn liefde. “U weet het, u kunt geen geestelijk vader van een volk zijn zonder er verliefd op te worden.”’ Maar de nieuwe bisschop houdt een slecht geweten, dat hij niet staat waar hij denkt te moeten staan: in Zuid-Afrika, waar zijn broeders en zusters strijden voor hun vrijheid. Hoewel de mensen in Lesotho straatarm zijn, zijn ze toch niet rechtstreeks tot slavernij gebracht, zoals dat wel het geval is onder het juk van de apartheid en het zou goed zijn als zij een Sotho als bisschop hadden. Desmond Tutu heeft het gevoel dat hij een renegaat is. Hij geeft dus een gunstig antwoord op het beroep dat men in 1978 tot hem richt om secretaris-generaal van de Zuidafrikaanse Raad van Kerken (SACC) te worden. Vooral ook omdat zijn vrouw Leah tegelijkertijd een voorstel heeft gekregen om de leiding op zich te nemen van een soort vakbond voor huispersoneel.
13
Midden
in de strijd van de kerken
Zuid-Afrika is een uiterst godsdienstig land. Meer dan 80 percent van de inwoners behoort tot een van de talrijke christelijke kerken, waarbij men bovendien de belangrijke joodse, hindoe- en moslemminderheden niet mag vergeten. Profiteren we van de komst van D. Tutu naar de Raad van Kerken om in grote lijnen het kerkelijk landschap te schetsen. Vrij algemeen onderscheidt men daarbij drie types van kerken: de Hollandse kerken, de Engelse kerken en de onafhankelijke Afrikaanse kerken. Het zijn de drie Hollandse gereformeerde kerken die de theologische rechtvaardiging van het apartheidsbewind hebben geleverd. In 1970 groepeerden zij 87 % van de Afrikaners en 49 % van de blanke bevolking van Zuid-Afrika.
De voornaamste van deze drie kerken,
de Ne-
derduitse Gereformeerde Kerk (NGK) noemt men wel ‘‘de nasionale partij in gebed’”’ (die partij is aan de macht sinds 1948). De interpenetratie van de dominees van de NGK en het politieke personeel is zeer frappant. De tweede kerkelijke groep wordt gevormd door de ‘‘Engelse kerken’”’. Zo noemt men de methodistische, anglicaanse, presbyteriaanse en congregationalistische, lutheraanse en katholieke kerken. Deze gemeenschappen zijn in principe multiraciaal. Maar de aparte woongebieden en de taalverschillen maken dat de parochies vaak alleen maar bestaan uit gelovigen van een zelfde etnische groep. De anglicaanse kerk, de kerk dus van Desmond Tutu, heeft ongetwijfeld het felst gestreden tegen de apartheidsleer. Ze heeft dat moeten bezuren met sancties (uitgewezen verantwoordelijken) en populariteitsverlies (zij heeft heel wat leden verloren). De katholieke kerk is niet de laatste geweest die reageerde, zwart als ze is met haar kerkvolk (72,4 %) en blank in haar hiërarchie (van de 29 bisschoppen in 1974 26 blank). In 1957 veroordeelde zij apartheid reeds als ‘“intrinsiek pervers’’, waarbij ze de ‘“‘godslastering’’ aanklaagde van de blanken die zich zo royaal een goddelijke zending toedichten. De bisschoppen voegden daar toen nog aan toe: ‘““Wij zijn hypocrieten als we de apartheid in de Zuidafrikaanse samenleving veroordelen en haar in onze eigen instellingen dulden.”’ Twintig jaar later erkende mgr. Hurley, aartsbisschop van Durban, ruiterlijk: ‘‘De zogeheten Engelstalige kerken zijn krachtens beslissing van hun leiders wel officieel tegen apartheid gekant maar nog lichtjaren ver verwijderd van het soort praktisch en collectief getuigenis dat nodig is om een markante invloed te
hebben.’’*
Blijven nog de onafhankelijke Afrikaanse kerken over. De buiten-
14
landse waarnemer heeft vaak alleen maar minachting voor die zeer arme, vreemde gemeenschappen van ongeletterden zonder regionale structuren. Toch getuigen juist zij van een streven naar Afrikanisering van het christendom. Hun ontwikkeling is gewoon verpletterend: op het ogenblik telt men 4500 van die kerken voor vier miljoen gelovigen. Alleen in de slaapstad Soweto kent men er 900. Gezegd dient dat de regering de afscheidingen aanmoedigt uit vrees dat de zwarten zich collectief organiseren. Keren we terug tot de Zuidafrikaanse Raad van Kerken, die eigenlijk de enige legale multiraciale instelling is in Zuid-Afrika. In 1978 bundelde de raad meer dan tien miljoen christenen, waarvan slechts 10 % blanken. De grote kerken die erin vertegenwoordigd zijn, zijn de Engelse kerken die we genoemd hebben, met uitzondering van de katholieke kerk die het statuut van waarnemer heeft. De standpuntverklaringen van de raad zijn vaak geruchtmakend geweest. In 1968 bijvoorbeeld, toen de raad apartheid plechtig veroordeelde als een absoluut
antichristelijke politiek, een ketterij, een ‘“‘ander evangelie’’. De tegenstanders beschouwen de raad als ‘‘de basis van de Black Power’”’, als een revolutionaire groep die gelieerd is aan de Wereldraad van Kerken en bereid is het bedje te spreiden voor het communisme. In feite is de benoeming van een zwarte voor de functie van
secretaris-generaal niet van een leien dakje gegaan, want men moest ie-
mand vinden die enerzijds geen aanstoot gaf aan de blanke leden van de raad en die anderzijds zeer dicht bij de aspiraties van de zwarte christenen stond. Desmond Tutu beantwoordde aan het gewenste profiel. Hij zette zich snel aan het werk om alle secties van de raad te bezielen: ‘“Vrede en verzoening’”’, ‘“Zending en evangelisatie’’, ““Ontwikkelingshulp van de kerken”’, ‘“Hulp aan de politieke gevangenen en hun gezinnen”’, ‘‘Solidariteitsfonds’’, ‘‘Huwelijk en gezin’’. De nieuwe secretaris-generaal begint zijn taak enkele maanden na het verbod van achttien zwarte organisaties op 19 oktober 1977. De getroffen organisaties hingen samen met de stroming van het zwart bewustzijn. De raad van kerken blijft een van de zeldzame nog getolereerde zwarte instellingen, de stem van de onderdrukten en dus een prikkel in het vlees van de regering. Vandaar de talloze aanvallen en verdachtmakingen aan het adres van de raad en zijn secretarisgeneraal. In oktober 1979 kon Desmond Tutu verklaren: ‘‘Wij, leden van de SACC, wij geloven in een niet-racistisch Zuid-Afrika, waar de mensen waarde hebben omdat zij geschapen zijn naar het beeld van God. En zo is de Raad van Kerken geen zwarte en geen blanke organisatie. Het is een christelijke organisatie die gericht is op de onderdrukten en de
15
uitgebuiten van onze maatschappij. Wij, leden van het bureau van de SACC, zijn de eerste tekenen van het nieuwe Zuid-Afrika. Haast alle Zuidafrikaanse rassen zijn onder ons vertegenwoordigd; wij vormen een werkgroep onder leiding van een secretaris-generaal die toevallig zwart is.’’ Mgr. Tutu beklemtoont de christelijke en niet-politieke motivatie van de raad: ‘‘Naar het voorbeeld van onze Heer, zijn wij uitgenodigd om te werken voor de gevangenen, de armen, de onderdrukten, de staatlozen en de verachten.”’ Om beurten volgen de verschillende ministers elkaar op om de raad van kerken te beschuldigen van communistische propaganda en van verduistering van gelden. Men verwijt de SACC zelfs dat hij gevangenen helpt en zorg draagt voor hun wettelijke verdediging. ‘‘Als dat een misdaad is,’”’ repliceert de secretaris-generaal, ‘““dan zijn we trots, ons daaraan schuldig te erkennen.’”’ De SACC wil een gewillig werktuig zijn in de handen van God voor de bevrijding en de verzoening van zijn volk. De enige vraag die Desmond Tutu kwelt, is de volgende: ‘‘Wat eist Christus van mij?’’ Zelfs als de SACC het zwijgen wordt opgelegd, ‘“zal niemand kunnen beletten dat de bevrijding door God werkelijkheid wordt.”’
“Onze opdracht komt van God en niet van de mensen”’
Aan het eind van de jaren °70 is Desmond Tutu een van de grote christelijke stemmen geworden die zich tegen de apartheid verheffen. Hij vindt echter geen eenstemmigheid bij de jonge zwarten die wanhopend aan hun zaak de wapens van het geweld kiezen. Zelf wil hij een radicale verandering maar ‘‘zo vreedzaam mogelijk’’. Hij roept op tot ongehoorzaamheid aan de onrechtvaardige wetten maar niet tot gewelddadig verzet. Apartheid is een totaal onrechtvaardig, totaal immoreel, totaal pervers systeem. Er is geen enkel compromis mee mogelijk. Maar geweld moet altijd veroordeeld worden. De bezinning van de zwarte leider is met zijn ervaringen gerijpt. Het bewijs daarvan wordt geleverd met de twee teksten: ‘““Het Zuid-Afrika waar ik van droom’’ (blz. 58 vv) en “‘De uitdaging van de jaren ‘80 (blz. 62 vv). Zijn maatschappijvisie gaat gepaard met zijn bekommernis om vrijheid en gemeenschapsgevoel, creativiteit en medeverantwoordelijkheid. Hij zoekt een “‘sociaal-economisch systeem waar het accent wordt gelegd op delen en geven’’ en niet allereerst op winst. Hij droomt van een Zuid-Afrika waarin iedereen hetzelfde burgerrecht zou bezitten. De tekst uit 1980 is ongetwijfeld een tekst die de kwestie van Zuid-Afrika het best in een wereldcontekst situeert. De analyse is
16
nauwkeurig, sterk, en onbetwistbaar, geïnspireerd als ze is door de eisen van het evangelie. De kerk moet, als ze dat nog niet is, de kerk van de armen en verschoppelingen worden. Neutraliteit is onmogelijk. Hocp op een vreedzame fundamentele verandering kan alleen van de kerk komen. Tijdens de eerste conferentie van de Zuidafrikaanse Raad van Kerken onder het secretariaat van Desmond Tutu, in 1979, werd een reso-
lutie aangenomen, waarin gesteld werd dat men beter God kan gehoorzamen dan de mensen en dat het beter was zich van elke vorm van samenwerking met de Staat terug te trekken. Onmiddellijk reactie van de regering: dat is een provocatie! Mgr. Tutu dient van repliek: ‘“Wanneer er een conflict ontstaat tussen de wet van God en de wet van de mensen,
is er geen
enkele
discussie
mogelijk.
Want
onze
opdracht
komt van God en niet van de mensen. De tijdens onze jaarlijkse conferentie aangenomen resoluties zijn niet gedicteerd door heetgebakerde gauchisten maar door verantwoordelijke kerkleiders.”’ Iets later in het jaar 1979 levert de secretaris-generaal tijdens een interview met de Deense televisie kritiek op de buitenlandse investeringen in Zuid-Afrika. In zijn ogen dienen die slechts om het apartheidsstelsel te stabiliseren. Het lot van de zwarten wordt er niet door verbeterd. Dat zal alleen door een politieke verandering gebeuren. Desmond Tutu staat een geweldloze strijd voor, met middelen als boycot en nietsamenwerking. Dat interview maakt veel gerucht in Zuid-Afrika en de bisschop ziet in maart 1980 zijn paspoort ingetrokken. Dat belet hem niet, te betogen tegen de gevangenname van John Thorne, de vroegere secretaris-generaal van de SACC, waardoor hij een nacht in de gevangenis moet verblijven. De eerste-minister P.W. Botha trekt persoonlijk te velde tegen de Raad van Kerken en mgr. Tutu. Hij beschuldigt hen ervan, terroristengroepen te steunen en de ingezamelde gelden te verduisteren. De strategie is heel subtiel: het gaat erom, de SACC te neutraliseren door hem af te snijden van zijn buitenlandse correspondenten, met name van de WvK, die in meer dan 90 % van zijn jaarlijks budget voorziet. Op 7 augustus 1980 vindt een “‘topconferentie’”’ plaats tussen de Zuidafrikaanse regering en de Raad van Kerken. Het enig tastbaar resultaat is dat D. Tutu begin 1981 zijn paspoort terugkrijgt. Hij maakt van die nieuwe vrijheid onmiddellijk gebruik om een tournee van vijf weken naar Europa en Noord-Amerika te maken. Overal dient hij zich aan als ‘‘de stem van de stemlozen’’, ‘de woord-
voerder van miljoenen mensen”’. Hij dringt opnieuw aan op de noodzaak om politieke en economische pressie uit te oefenen. ‘‘Zij die in Zuid-Afrika investeren, worden met aandrang verzocht dit met kennis
17
van zaken te doen. Ze mogen zichzelf niets wijsmaken en denken dat ze iets voor de zwarten doen. Laten ze hun maskerade opgeven en eindelijk gaan beseffen dat zij steun geven aan een van de meest perverse regimes sinds het nazisme.’’ Hij blijkt omzichtig in zijn uitspraken over de economische maatregelen die het westen tegen de Zuidafrikaanse republiek zou kunnen ondernemen;
zeggen,
zou hij minimum
want door er meer over te
vijf jaar gevangenis
kunnen
krijgen.
twijfelt echter niet aan de overwinning van de rechtvaardigheid:
Hij
‘“Wij
zullen vrij zijn. We moeten alleen nog weten hoe en wanneer.”’ Bij zijn terugkeer in het land, wordt zijn paspoort opnieuw ingetrokken. Om de Raad van Kerken in diskrediet te brengen, zijn financiële situatie alsmede zijn politieke en theologische standpunten te analyseren, heeft de regering in 1981 de commissie-ELOFF benoemd. Men zal twee jaar op het eindverslag van de commissie moeten wachten. Tijdens de aanbieding van dit eindverslag in februari 1984 beklemtoont de minister van justitie ‘‘dat de kerken die lid zijn van de SACC er nota van moeten nemen dat als de raad in zijn trotseringspolitiek volhardt, de Staat zich gedwongen zou kunnen voelen tegenmaatregelen te nemen.’’ Hij voegt daaraan toe, dat de kerken ‘‘zich ernstig zouden moeten afvragen of zij lid willen zijn van een politieke pressiegroep of dat zij ernstig leden van de kerk van Christus willen zijn’’. Altijd weer dat schermen met subversie door een regering die zich geroepen acht om labels van christendom uit te delen. De moeilijkheden verlammen het engagement van Desmond Tutu geenszins. Hij blijkt actiever dan ooit. Hij nodigt de zwarte militanten uit, hun krachten te verenigen in het verzet tegen de apartheid: ‘De vingers van een open hand kan men makkelijk breken, maar een vuist breekt men niet.’’ Hij verheugt zich over het belang dat de zwarte vakbonden hebben gekregen. En hij laat geen gelegenheid voorbijgaan, zich ironisch uit te laten over zijn eigen situatie: ‘“Waarom zijn jullie bang voor me? Ik heb zelfs geen stemrecht in mijn eigen land.… Waarom beducht zijn voor een zwart ventje dat als hij reist wat verhaaltjes vertelt, als al wat hij zegt volgens u volledig onwaar is?’’ Natuurlijk ““kan men de Zuidafrikaanse Raad van Kerken verbieden, kan men mij tot zwijgen brengen. Maar dat zou God niet beletten zijn weg te banen. De overwinning is verzekerd in de huidige strijd.”’
Black Nobel
In augustus 1983 wordt Desmond Tutu uitgenodigd naar de Vergadering van de Wereldraad van Kerken te Vancouver. Hij neemt deel aan
18
de gebedsnacht voor de vrede en geeft een persconferentie. Voor de zo-
veelste maal beklemtoont
hij het revolutionaire, subversieve karakter
van de bijbel. Volgens het Woord van God ‘‘is het namelijk niet de biologie of de kleur van uw huid die uw waarde bepalen, maar het feit dat God u geschapen heeft naar zijn beeld. U bent de vertegenwoordigers van God!.… God wacht niet tot de zondige mens goed wordt. Hij bemint ons niet omdat wij beminnelijk zijn. Wij zijn beminnelijk omdat Hij ons bemint.’’ Die Blijde Boodschap is het fundament van de geweldloze strijd. Want de blanken zijn geen duivels met horens op hun hoofd
maar
kinderen van God.
‘“Of u het leuk vindt of niet, u
bent onze broers en zusters.”’ De actie van de zwarten moet het de blanken mogelijk maken opnieuw hun mens-zijn te ontdekken. De christen heeft een buitengewone bediening gekregen, namelijk die van de verzoening, maar die verzoening kan niet ‘“‘goedkoop”’ zijn. De recente gebeurtenissen in Zuid-Afrika betekenen geen nederlaag van de bevrijdingsstrijd, alleen een “‘uitstel van de overwinning”’. Het gaat niet om een modernisering van de apartheid maar om de ontmanteling ervan. Welke rol kunnen de christenen van de hele wereld hebben voor het doen verdwijnen van de apartheid? Zij kunnen hun broers en zusters in Zuid-Afrika steunen door hun gebeden die als ‘“een muur van vuur”’ zullen zijn die het kwaad verre houdt. Zij kunnen informatie geven over de werkelijke toestand en de publieke opinie doen evolueren. Zij kunnen hun steun uitdrukken door de houding van hun regeringen te beïnvloeden. Maar het is aan hen, de beste middelen te vinden om hun
solidariteit met de verdrukten te beleven. ‘““En laat Zuid-Afrika niet dienen om uw eigen problemen te verbergen!”’ In maart 1984 gaat de zwarte bisschop naar de Wereldraad van Kerken in Genève, voorzien van een reisdocument waarop staat aangetekend ‘“‘nationaliteit op het ogenblik onmogelijk vast te stellen’’. Hij is beslister dan ooit: ‘“We zijn aan het overwinnen. Er is geen twijfel in onze geest: we zullen vrij zijn! En we zullen ons allen herinneren die ons in het bevrijdingsproces hebben geholpen… Wij willen vrij zijn en wij willen de vrijheid voor iedereen in Zuid-Afrika, of hij nu blank of zwart is.… Wij vereren een buitengewone God, een God die partij kiest. En we zeggen tot de Zuidafrikaanse blanken: sluit u aan bij hen die aan het overwinnen zijn!.… Het koninkrijk is er al, het moet alleen nog voltooid worden.’’ Men mag zich niet beet laten nemen door de pseudohervorming van de grondwet en de vredesverdragen met Mozambique en Angola. ‘“Als het westen zijn pressie op Zuid-Afrika minder laat worden, zal het resultaat beslist rampzalig zijn, dan krijgen we een
bloedbad.”’
19
En toen werd mgr.
Desmond
Tutu
op dinsdag 26 oktober
1984,
tw1npg jaar na Martin Luther King, aangewezen als de nieuwe Nobelprijswinnaar voor de vrede. Zijn eerste reactie luidt: ‘“Dat is een formidabele politieke verklaring’’. Diep bewogen, beschouwt hij deze prijs
niet als een persoonlijke beloning maar hij wil die delen met “‘talloze kleine luiden, onbekende helden en heldinnen.
Ik sta overeind op hun
schouders!”’ Tijdens de receptie die te zijner ere in de zetel van de SACC gegeven werd, kwalificeert hij zichzelf op 18 oktober als ‘‘pionnetje ven. afval hun
van een volk waarvan de De huismoeders die op de te verkopen; de mannen bivaks leven, gescheiden
neus elke dag door het stof wordt gewrestations zitten om aardappels en slachtdie elf van de twaalf maanden alleen in van hun gezin; voor die mensen heb ik
deze erkenning gekregen.’’ Er moeten dan ook zo snel mogelijk onderhandelingen begonnen worden tussen de regering en de authentieke leiders van de zwarte gemeenschap, zoals Nelson Mandela. Dat is Desmond
Tutu, zwarte uit Zuid-Afrika,
herder van de Kerk
van Christus, bewerker van de geweldloze strijd. Een man met een tintelende
geest,
gevoelsmens
tot tranen
toe,
met
een
hartstocht
voor
rechtvaardigheid, die de beklemming en de strijd van zijn volk deelt. ‘“