Eigentijds ouder worden: Tijd in de levensloop 978-90-313-8027-5, 978-90-313-8028-2 [PDF]


143 22 1MB

Dutch Pages 272 Year 2010

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Front Matter....Pages 1-18
Tijd en tijdsaspecten algemeen....Pages 19-49
Een tijd van komen....Pages 50-72
Tijd van leren buiten de deur....Pages 73-98
Tijd van groei, beginnende zelfstandigheid en beroepskeuze....Pages 99-118
Naar de spitsuren van de levensloop....Pages 119-156
Beginnende voltooiing....Pages 157-188
De gegeven tijd....Pages 189-242
Een tijd van gaan....Pages 243-260
Herdacht....Pages 261-265
Back Matter....Pages 266-272
Papiere empfehlen

Eigentijds ouder worden: Tijd in de levensloop
 978-90-313-8027-5, 978-90-313-8028-2 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

Eigentijds ouder worden

de tijd doorstaan een keuze uit de Cahiers Ouderdom en Levensloop Bezorgd door Bère Miesen

wim zwanikken

Eigentijds ouder worden Tijd in de levensloop Redactie: Marijke Bakker Ilse Warners Joost Naafs Mark Luyk

© 2010 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 kb Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen. isbn 978 90 313 8027 5 nur 740/875 Ontwerp omslag en binnenwerk: Studio Bassa, Culemborg Opmaak: Studio Bassa, Culemborg Bohn Stafleu van Loghum Het Spoor 2 Postbus 246 3990 ga Houten www.bsl.nl

er is een tijd van komen – wat later dan dit eeuwig wachten op de rand van geboren worden komt er een dag dat al mijn dromen door anderen worden uitgelegd als liefde op het netvlies van naderhand – wanneer die dag eindigt zal mijn tijd ten einde zijn gekomen maar zoals die dag ooit begon zullen zij altijd verder reizen mensen als ik niet te stuiten de angst diep in hun bagage – hou mij niet tegen hou mij vast hou van mij Bère Miesen. Op Huis Aan. Maastricht: cbcb 1979, p. 64

Inhoud

Verantwoording Verantwoording 1 2 3 4 5 6 7 8 9

7 14

Tijd en tijdsaspecten algemeen 19 Een tijd van komen 50 Tijd van leren buiten de deur 73 Tijd van groei, beginnende zelfstandigheid en beroepskeuze 99 Naar de spitsuren van de levensloop 119 Beginnende voltooiing 157 De gegeven tijd 189 Een tijd van gaan 243 Herdacht 261 Over de auteur Bijlagen 267

266

6

Verantwoording

Inleiding Het is niet altijd meteen duidelijk waarom iemands ingevingen tot daden leiden. In dit geval was het een telefoontje van John Thämer, decennia lang de enthousiaste (fonds)uitgever bij Bohn Stafleu van Loghum van niet alleen de reeks Cahiers Ouderdom en Levensloop maar bijvoorbeeld ook van de Leidraad Psychogeriatrie. Zijn idee was om een aantal titels uit de eerst genoemde reeks opnieuw uit te geven: of ik de titels maar even zou willen uitzoeken. Zijn enige restricties waren: de thema’s op zich moesten nog even actueel zijn als voorheen en de tekst moest nauwelijks een update behoeven. Eerlijk gezegd had ik al eerder met die gedachte gespeeld. De overwegend jongere generatie hulpverleners blijkt nauwelijks enige reminiscentie, laat staan sentiment te vertonen wanneer ik wel eens vraag of men nog titels uit de reeks kent. Het initiatief van John Thämer leek mij een unieke kans om niet alleen een aantal titels opnieuw onder de aandacht te brengen, maar ook om de rol die de reeks Cahiers Ouderdom en Levensloop op zich in het laatste kwart van de vorige eeuw heeft gespeeld, opnieuw voor het voetlicht te brengen. In de te maken keuze zou de filosofie achter de reeks bij uitstek zichtbaar moeten zijn. Dat het binnen de gegeven restricties uit-

7

eindelijk ook om mijn persoonlijke keuze gaat, staat natuurlijk buiten kijf. Achtergrond In de eerste helft van de zeventiger jaren van de vorige eeuw is de filosofie achter de reeks als volgt geformuleerd: Ouderdom is geen op zichzelf staande zaak. Oude mensen worden niet oud geboren. Ze zijn oud geworden. Eerst vanuit de totale levensloop krijgt de ouderdom zijn unieke plaats en waarde. Zo kan de levensloop worden tot een levensplan: een plan voor de toekomst, de ouderdom, waaraan wij, als oude(re)n van morgen, nu al gestalte kunnen geven. De Cahiers Ouderdom en Levensloop willen laten zien dat wij in de omgang met anderen de levensloop, waarvan de ouderdom een deel is, op een unieke, individuele wijze kunnen beïnvloeden. De Cahiers Ouderdom en Levensloop zijn afgestemd op de werkers in het veld van de gezondheidszorg, van het maatschappelijk werk en van de gezinszorg; kortom, op allen die werkzaam zijn in het welzijnswerk en hen die daartoe de opleidingen verzorgen en daaraan vorm geven. De keuze van de titels Na een eerste selectie van twaalf titels, ligt nu één van de volgende zeven titels voor u. Sporen achterlaten. Het verleden als bezit en erfenis (Cornelis Verhoeven), nummer 26 uit de reeks, gepubliceerd in 1988. Eigentijds ouder worden. Tijd in de levensloop (Wim Zwanikken), nummer 29 uit de reeks, gepubliceerd in 1992. Voorbij verlies. Perspectieven voor weduwen (Rianne van Rijsewijk en Nan Stevens), nummer 33 uit de reeks, gepubliceerd in 1993.

8

Nog lang en gelukkig. Sprookjes en de tweede levenshelft (Allan Chinen, vertaling: Ilse Warners), nummer 37 uit de reeks, gepubliceerd in 1996. Met zorg wonen (Joost Naafs), nummer 38 uit de reeks, gepubliceerd in 1997. Terug naar de oorsprong (Ilse Warners), nummer 39 uit de reeks, gepubliceerd in 1998. Sterven. Beleven, verwerking, begeleiding (Joep Munnichs), nummer 40 uit de reeks, gepubliceerd in 1998. sporen achterlaten Een drietal beschouwingen over het verleden in het kader van de menselijke levensloop. Ons verleden als bezit opent mogelijkheden en initieert beloftes, maar beperkt beiden tezelfdertijd. Ons verleden bepaalt daardoor de inhoud van ons bestaan en de rijpheid van onze persoon. De beschouwingen vormen een schoolvoorbeeld van verhandelingen over thema’s in de levensloop die het mogelijk maken te refereren aan gebeurtenissen in de eigen levensloop, als uitgangspunt of als kader. Zo kristalliseert zich altijd een persoonlijke balans uit. eigentijds ouder worden Gedurende de menselijke levensloop heeft de psychologische tijd vele vormen en gedaanten. Heden, verleden en toekomst, haast en verveling, depressie en vreugde, arbeid en inspanning kennen alle hun bijbehorende tijdsvormen. De mens doet iets met tijd; de tijd doet ook steeds iets met de mens. Op zoek naar de betekenis van zijn levensloop stuit de mens zowel op zijn afkomst waar hem het leven is geschonken als op zijn bestemming waar voltooiing tevens het einde betekent.

9

voorbij verlies Wat zijn de gevolgen van het weduwe worden op oudere leeftijd en hoe trachten weduwen hun leven opnieuw in te richten, met alle problemen van dien? Wie ben ik zonder man? Wat kan ik nog verwachten van het leven? Komt er ooit een eind aan het grote gemis? Is het überhaupt mogelijk je te herstellen na het verlies van je levenspartner? Levenservaringen van oudere weduwen worden doorgeven aan lotgenoten in de hoop dat zij er iets aan hebben tijdens hun eigen verwerkingsproces. nog lang en gelukkig Sprookjes zijn eigenlijk gelijkenissen waarin de reis van de mens door het leven wordt uitgebeeld. De meeste sprookjes eindigen met de jeugdige droom van geluk, maar het werkelijke leven eindigt natuurlijk niet met jeugd of eeuwige gelukzaligheid. Ouderdomssprookjes symboliseren de ontwikkelingstaken die de mens moet volbrengen in de tweede levenshelft. Ze gaan over oud worden, maar ook over groei. Ze geven een visie op wat het leven op middelbare en latere leeftijd kan inhouden. met zorg wonen Zowel het wonen van ouderen als de zorgverlening aan ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen, is de laatste jaren sterk veranderd. Dat is gepaard gegaan met een ingrijpende stelselwijziging en een modernisering van de hele ouderenzorg. Er zijn nieuwe organisatievormen ontstaan en steeds meer combinaties van wonen en zorg, flexibele zorgpakketten en nieuwe zorgvormen. De tehuizen zouden een goed woon- en leefklimaat moeten bieden waarbij een op maat gesneden en kwalitatief goed zorgaanbod hoort.

10

terug naar de oorsprong Over mensen met dementie, hun belevingswereld en die van zorgverleners is veel te zeggen. Wat is de betekenis van dementie voor de persoon in kwestie en wat vergt dit van zorg verleners aan menselijkheid en menslievendheid? Gepleit wordt voor een herwaardering van wat vaak voor een onaf, onvoltooid, oneigenlijk of onvolwaardig leven doorgaat. Terwijl mensen met dementie doodgewone mensen zijn aan wie niets menselijks vreemd is en die signalen uitzenden waarop slechts met ontferming is te antwoorden. sterven Sterven is een natuurlijk proces. De mens heeft het echter door zijn bange verwachting omgeven met voorstellingen die afschrikken. Spreken over sterven of over ervaringen van stervenden wordt uit de weg gegaan. Maar zij die stervenden hebben bijgestaan, doen niets liever dan erover praten. Zij hebben het meestal een bijzondere ervaring gevonden. Vaak hebben zij ook een andere kijk op sterven gekregen. Hoe wordt het gaan sterven beleefd? En wat zijn de ervaringen van mensen die stervenden begeleiden? De cassette: alle zeven in één Het kan ook zijn dat u nu één boek uit de cassette van zeven haalt. Met deze bijzondere cassette wordt glans gegeven en eer bewezen aan de reeks zelf, maar ook aan allen die de reeks al die jaren mogelijk hebben gemaakt middels redactie-, schrijf- en andere werkzaamheden. De cassette kan ook worden gezien als een monument dat de reeks, zij het voor even, uit de vergetelheid haalt. In dat opzicht is deze cassette een collectorsitem. De cassette kan ook fungeren als een cadeau bij menig afscheid.

11

De reeks Cahiers Ouderdom en Levensloop heeft meerdere generaties werkers van allerlei disciplines en pluimage geïnspireerd om anders dan men daarvoor gewend was, tegen ouderen en ouderdom aan te kijken. De eerder genoemde filosofie achter de reeks was daar grotendeels debet aan. In het genoemde tijdsbestek is de reeks voorloper geweest van talloze gelijksoortige uitgaven, ook bij andere uitgeverijen. De rode draad was steeds dat de behandelde thema’s in verband met ouderen en ouderdom van meet af aan benaderd werden vanuit het perspectief van de menselijke levensloop. Dat geldt ook voor de nu herkozen onderwerpen zoals het verleden, beleving van tijd, weduwe worden, positieve beeldvorming, wonen en zorg, dementie en sterven. Daarmee staan de onderwerpen die nu in deze cassette een ereplaats hebben gekregen, niet aan het einde van het leven maar er middenin. Ze zijn niet uit de tijd gelopen. Ten slotte In de loop van de afgelopen maanden kwam de aap uit de mouw. John Thämer bleek van plan om midden 2010 als fondsuitgever bij Bohn Stafleu van Loghum afscheid te nemen. Op slag werd mij duidelijk waar zijn plan om een aantal titels uit reeks Cahiers Ouderdom en Levensloop opnieuw uit te geven vandaan kwam. Ik weet dat hij vindt dat de ‘beste’ boeken tot stand komen als de afstand tussen uitgever, redacteur en auteur niet al te groot of beter: vrij klein is. Dat was in ieder geval zo bij het tot stand komen van deze reeks. Een dergelijke, innige samenwerking was altijd al zijn ideaal. Volgens hem vereist het maken van een ‘goed’ boek niet alleen een professionele, maar ook een zekere emotionele relatie tussen uitgever en auteur/ redacteur. En wanneer hun beider bevlogenheid en deskundig-

12

heid gedurende wat langere tijd hand in hand gaan, bestaat de kans dat er gehechtheid tot stand komt die uitmondt in vriendschap. Misschien was dat wel de achtergrond van zijn telefoontje: afscheid nemen met passie, en nog eenmaal een kunstje flikken, samen. bère miesen, oud-hoofdredacteur van de Cahiers Ouderdom en Levensloop

13

Verantwoording

Dit cahier is aanvankelijk bedoeld als een bewerking van het in 1975 verschenen cahier ‘Tijdsbeleving en Ouderdom’1. Al schrijvend verdween deze opzet steeds meer naar de achtergrond, zodat een vrijwel nieuw cahier is ontstaan. De nadruk ligt nu niet zozeer op eventueel aanwijsbare vaste verbanden tussen tijdsbeleving en ouder worden, als wel op de wijze waarop de individuele mens een leven lang in aanraking komt met tijd, omgaat met tijd en bepaald wordt door tijd. Voor alle vormen van omgaan met tijd en van tijdsbesef gebruiken we in dit cahier de verzamelnaam tijdsbeleving. Wie over mensen denkt, kan niet om de tijd heen. De menselijke existentie verwijst rechtstreeks naar de tijd. We begrijpen iemand beter als we weten in welke tijd hij leeft, welke loop zijn bestaan heeft genomen, hoe hij tegen toekomst en eigen verleden aankijkt. Elk mens heeft zijn verhaal; beter gezegd: de mens is zijn verhaal. Dit verhaal begint voor de geboorte en wordt onbepaald en onvoorspelbaar lang voortgezet na iemands dood. In dit cahier is de levensloop ingedeeld in een aantal perio1 Zwanikken, W., Tijdsbeleving en Ouderdom. Cahiers Ouderdom en Levensloop 4. Deventer, Van Loghum Slaterus, 1975.

14

den. Bij de keuze voor de leeftijdsgrenzen van de perioden en van de daaraan gegeven namen, past enige relativering. Niet alleen veranderen de opvattingen over het verschijnsel ‘tijd’, maar ook die over de menselijke levensloop. Als we nu een ontwikkelingspychologisch boek van zo’n dertig jaar geleden lezen, dan valt op dat we nu toch andere accenten leggen. Mensen ‘van vroeger’ zijn en blijven herkenbaar. Aan de andere kant worden mensen nu op een andere manier groot, leven langer, maken andere dingen mee dan vroeger. Wie bijvoorbeeld Dickens of Beets leest, realiseert zich dat de veertiger van toen zijn huidige leeftijdsgenoot waarschijnlijk als een onstuimige snotneus zou aanmerken. De indeling van de menselijke levensloop in perioden in dit cahier is vooral ingegeven door de praktische noodzaak om een omvangrijke periode van zo’n kleine honderd jaar min of meer hanteerbaar te maken. Dit cahier heeft geen pretenties op het gebied van de ontwikkelingspsychologie. Toch berust de keuze van perioden, namen en thema’s uit de levensloop op een redenering. Ik heb me bij het schrijven van dit cahier een modale levensloop voorgesteld: een reeks van te verwachten levensgebeurtenissen en taken binnen ruim omschreven tijdvakken.2,3 Bedoeld worden gebeurtenissen en taken waarmee elk mens geconfronteerd wordt. Alleen in dit opzicht kan een levensloop ook modaal genoemd worden. Enerzijds immers spelen de levens 2 Rossi, A.S., Aging and Parenthood in the middle years. In: Baltes, P.B. en O.G. Brim jr. (eds.), Life-Span Development and Behavior. Vol. 3. New York, Academic Press, 1980. 3 Seltzer, M.M. en J. Hendricks, Explorations In Time. Introduction to the fourth dimension in Gerontology. American Behavioral Scientist, 29, July/ August 1986, 653-661.

15

van veel mensen zich af onder uitzonderlijke omstandigheden of in tijden van grote maatschappelijke beweging. Anderzijds gaat elk mens weer anders om met deze gebeurtenissen en taken. Ik heb getracht per periode de tijdsaspecten aan te duiden van de ontwikkeling en taken die min of meer kenmerkend zijn voor deze periode. Ik heb per periode een aantal vaste aandachtspunten gebruikt. Te weten: Wat is de rol van tijdsvaardigheden in deze periode? Welke rol speelt onder andere tempo van bewegen, en welke rol spelen tempoverschillen? Hoe zit het met tijd delen? Welke verbanden zijn er tussen tijd en activiteit, vrije tijd? Zijn er in deze periode speciale emotionele thema’s met een eigen tijdsaspect? Hoe is het gesteld met continuïteit en met mogelijke breuken in de tijdslijn? Wat voor kenmerkends valt ten slotte te zeggen over het tijdsperspectief in deze periode? De consequentie van deze aanpak is dat een aantal paragraaftitels en trefwoorden in vrijwel alle hoofdstukken terugkeren. De begrippen tijd en historiciteit en uniciteit verwijzen naar elkaar. De menselijke levensloop biedt tegelijkertijd doorlopende ontwikkeling en doorlopend verlies aan mogelijkheden. De gerontologie attendeert ons erop dat de zich ontwikkelende mens steeds meer zichzelf wordt en steeds minder vergelijkbaar is met anderen. Deze toenemende verbijzondering vormt een van de extra aandachtspunten in mijn gedachtegang. In dit cahier gaat het dan ook niet zozeer om het ontstaan of het behoud van de gelijkheid tussen mensen, maar om de vraag hoezeer en in welke opzichten met het ouder worden een door de tijd getekend met anderen onvergelijkbare mens ontstaat. Ik heb vooral om die reden veelvuldig fragmenten uit levens-

16

verhalen, romans en gesprekken gebruikt ter illustratie van de tekst. Daarmee doen veel gewone mensen hun intrede in dit boek, namelijk overal waar is geciteerd zonder bronvermelding. Met betrekking tot ouderdom is sinds 1975, het verschijningsjaar van het cahier ‘Tijdsbeleving en Ouderdom’, enorm veel literatuur verschenen. Veel daarvan gaat over de mogelijke hulpbehoevendheid van ouderen en over de vraag hoe het toch allemaal moet. Hoe de bijbehorende zorg naar inhoud en omvang moet worden georganiseerd. Veel minder literatuur verscheen over tijdsbeleving. Nog steeds is er geen sprake van een wetenschap van de tijd. De beschikbare onderzoeksgegevens zijn afkomstig uit zeer verschillende typen onderzoek en daardoor niet gemakkelijk onder één noemer te brengen. Er is ook geen kennis beschikbaar met betrekking tot de ontwikkeling van tijdsbeleving over het geheel van de menselijke levensloop. Daarbij fungeert hetzelfde individu als zijn eigen meetlat en vergelijkingspunt van veranderingen met het ouder worden. Dit maakte de keuze voor een meer op verschillen tussen mensen dan op hun mogelijke overeenkomsten gerichte beschouwingswijze nog meer voor de handliggend. Daarbij bleek het meermalen moeilijk om me te beperken tot het hoofdonderwerp ‘tijd’, omdat het thema ‘verbijzondering’ en allerlei levenslooppsychologische thema’s ook heel aantrekkelijke ingangen bieden. Het cahier ‘Tijdsbeleving en Ouderdom’ is gebruikt als materiaal waarvan – verspreid over het hele boekje – regelmatig gebruik is gemaakt. Dat is vooral gebeurd in hoofdstuk 1, waarin een aantal beschrijvingen van tijdsverschijnselen voorkomen. Zonder kennis daarvan zijn de andere hoofdstukken niet gemakkelijk te volgen. Mogelijk bevordert het cahier dat de

17

lezer meer of vaker tijdsverschijnselen herkent, ook bij zichzelf en van deze inzichten gebruik maakt in de contacten met anderen, bijvoorbeeld ouderen, dat hij meer zicht krijgt op de structuur van iemands levensverhaal, eerder onderkent waar verschillen in tempo, tijdsbeleving en tijdsoriëntatie van belang worden in de omgang, verzorging en hulpverlening. Rest mij Bère Miesen hartelijk te danken voor de zorgvuldige en opbouwende manier waarop hij de concepttekst heeft voorzien van commentaar en suggesties.

18

ho ofds t uk 1

Tijd en tijdsaspecten algemeen Inleiding

‘T

ijd is geen geld, maar het begrip tijd lijkt in zoverre op het begrip geld dat beide betrekking hebben op allerlei uiteenlopende zaken’.4 De factor tijd is in veel gedaanten aanwezig in ons dagelijkse leven, in wetenschap, verkeer en techniek. We beperken ons hier tot de factor tijd in psychologische zin, dus zoals die tot uitdrukking komt in wat de mens ervaart, voelt, doet en hoe hij functioneert. Niets van wat de mens doet, voelt, fantaseert, zegt, kunnen we buiten de tijd om denken. Het menselijk bestaan is in zijn geheel en in al zijn onderdelen en fasen wezenlijk en onvervreemdbaar gegoten in de tijd. Voor het beleven van tijdsvormen en tijdsverschijnselen beschikt de mens niet over een apart zintuig: er is eerder sprake van een ‘ingebouwde’ vorm om ervaringen te ordenen, gedragingen in grotere gehelen te plaatsen, om te rangschikken, volgorden en verbanden te leggen. Tijdsbeleving kortom is een instrument ten behoeve van integratie. Gewoonlijk let men niet op de tijd: tijdsbeleving is een achtergrond-

4 Ornstein, R.E., On the experience of time. Harmondsworth, Penguin Books, 1969.

19

functie. Zij is onuitgesproken en impliciet aanwezig in de structuur van onze belevingswereld. Men is niet bezig met de tijd, maar met allerlei activiteiten in de tijd. Hoe meer men in een activiteit opgaat, des te zwakker is het besef van tijdstip en tijdsduur. Door innerlijk afstand te nemen van de ondoordachtheid, door aandachtsverschuiving, kunnen we ons richten op tijd en tijdsverschijnselen: achtergrondbeleving wordt voorgrond. In de taal zijn veel woorden en verbuigingen in dienst van de tijd. Vrijwel alle mededelingen tussen mensen zijn voorzien van tijdsaanduidingen; ook het innerlijk beraad dat de mens met zichzelf heeft. Het Nederlands heeft een groot aantal gezegden, uitdrukkingen, spreekwoorden over de betekenis van tijd (‘de tijd heelt alle wonden’), over haast, over geschikte momenten om dingen te doen (‘men moet het ijzer smeden als het heet is’; ‘alles heeft zijn tijd’; ‘komt tijd, komt raad’, enzovoort). Elk individu heeft bovendien een eigen woordenschat die zijn tijdsattitude, zijn tijdswaardering uitdrukt. Wie erop let, kan veel waarnemen op dit gebied door eenvoudig te luisteren en te noteren. Een aantal tijdsverschijnselen wordt hierna besproken. Zij worden in het vervolg van het cahier min of meer bekend geacht. Enkele basale tijdsaspecten duur, uitgestrektheid van de tijd Alles wat een mens doet of meemaakt, heeft een zekere subjectieve duur: men heeft het gevoel lang of kort bezig te zijn, langer met de ene activiteit dan met de andere. De tijd gaat sneller of langzamer naargelang de situatie en stemming. Iemand

20

kan zo sterk opgaan in bijvoorbeeld studeren of muziek of een spannende wedstrijd volgen dat men de tijd lijkt te vergeten. de waarneming van gelijktijdigheid en opeen volging; temporele integratie, motorische timing Bij ieder gedrag en elke ervaring is een waarneming mogelijk van gelijktijdigheid en opeenvolging. Hierdoor is niet alleen de ordening binnen het gedrag van een individu mogelijk, maar ook vergelijking en afstemming op wat rondom hem gebeurt, op de gedragingen van andere mensen. Spieractiviteiten die nodig zijn voor houding en beweging lukken alleen als er sprake is van goede temporele integratie, dat wil zeggen dat alle onderdelen en stappen binnen die activiteiten nauwkeurig op elkaar zijn afgestemd wat betreft de volgorde en tijdsverhoudingen. Deze afstemming wordt ook wel motorische timing genoemd. Zelfs de eenvoudigste handelingen vormen uiterst gecompliceerde bewegingspatronen. Dat blijkt op het moment dat men tracht deze door een robot te laten verrichten. Denk aan een eenvoudige handeling als soep eten: zonder verder nadenken schep je de lepel vol en brengt deze naar de mond; je opent je mond, sluit deze min of meer om de lepel en zuigt de soep naar binnen. Het volscheppen van de lepel, het naar de mond brengen ervan en precies op de goede plek aanlanden gebeurt in een bepaald tempo, met vertragingen en bijsturingen die afhangen van hoeveel haast en honger je hebt, van de etiquette ter plaatse, van de dikte en temperatuur van de soep, van de vorm van de lepel. Wie wil ervaren hoe gecompliceerd en kunstig wij ons bewegen in tijdsbewegingspatronen moet deze soepproef eens geblinddoekt doen. Alle kans op morsen, verslikken, verbranden, slurpen en waarschijnlijk weinig of

21

geen aandacht voor de smaak van de soep zelf! Veel van deze gecompliceerde handelingen verlopen routinematig. Erbij denken is uit den boze. Wie, een trap beklimmend, zich ineens bedenkt waar zijn rechterbeen nu is, riskeert een val. ritme, periodiciteit Alle leven verloopt in ritmen. Ook dat van de mens. Er zijn fysiologische ritmen, functionele en gedragsritmen. Het ene ritme heeft een bredere golfslag dan het andere. Korte, vaak terugkerende ritmen zijn: de hartslag en fasen daarvan, in- en uitademing, spanning en ontspanning van spiergroepen. Over langere perioden zien we aandachtschommelingen tijdens een bepaalde bezigheid, periodieke schommelingen in gewicht, lichaamstemperatuur, honger/verzadiging, werken/rusten, slapen/waken. Ook stemmingen kunnen ritmisch/episodisch/ periodiek verlopen (zoals opwinding en depressiviteit). Mensen onderscheiden in hun levensloop ritmen of perioden die over meerdere jaren kunnen lopen, bijvoorbeeld productieve perioden en perioden van stilstand, ‘magere’ en ‘vette’ jaren. Iemand heeft ooit de ‘seven-years-itch’ uitgevonden. De menselijke waarneming is ook geschikt om ritmiek en groepering aan te brengen in een min of meer ‘chaotisch’ prikkelaanbod. Zo nemen we het tjilpen van een vogel waar zoals we muziek waarnemen: in maten, met pauzes, met tempowisselingen en volumeveranderingen. Zo ontstaan ook min of meer hallucinatoire waarnemingen: het tikken van de verwarmingsbuizen of geluiden uit een gehoorapparaat worden tot muziek of woorden waaraan de stemming van de luisteraar emotionele kleur en inhoud toevoegt. Veel ritmen zijn cyclisch en hebben te maken met de wisseling van dag en nacht. Men spreekt in dit verband van de biologische klok: een soort inge-

22

bouwd mechanisme dat bij levende wezens meestal in samenhang met het daglicht een regelmatige afwisseling van slapen en waken, van activiteit en rust regelt. De biologische klok is het best bestudeerd bij eenvoudige levensvormen. De menselijke waak-slaapcyclus neemt onder experimentele omstandigheden (langdurige afwezigheid van daglicht) min of meer autonoom een omvang aan van ongeveer vijfentwintig uur. Verstoringen van dit ritme door ploegenarbeid of ‘jet lag’ worden als zeer hinderlijk ervaren. Hoogbejaarden kunnen een dag-ennachtritme ontwikkelen dat aanzienlijk afwijkt van dat van hun omgeving. Plant en dier lijken volledig gedicteerd door dit bioritme. Ook de mens kan zich echter niet aan deze invloed onttrekken. Kleine ongelukken in bedrijven, overlijden, suïcide, zijn niet willekeurig over de tijd verdeeld, maar accumuleren op bepaalde tijdstippen. Via schaalvergroting kunnen ritmen over veel grotere perioden worden onderscheiden: de wisseling van maanden, jaren, seizoenen, ijstijden en tropische tijdperken. tijd als mogelijkheid tot het dateren en in volgorde plaatsen van gebeurtenissen Al wat ik doe of meemaak, kan ik plaatsen op een bepaald punt in mijn levensloop. Mijn levensloop kan ik plaatsen in een algemene, universele tijdslijn. Ik kan gebeurtenissen dateren met behulp van kalenderaanduidingen maar ook in hun tijdsverhouding tot andere gebeurtenissen. 8 ‘Na mijn laatste ziekte ben ik nooit meer de oude geworden. Dat was in 1980.’ 8 ‘Sinds mijn schooljaren kan ik geen boek meer zien.’

23

Door deze dateringsmogelijkheid kan de mens zijn levensverhaal ordenen, gebeurtenissen, ook toekomstige, op elkaar betrekken, verbanden leggen. Wie zijn levensverhaal vertelt of opschrijft, begint vaak met zijn leven in een bepaalde periode te situeren of op een tijdslijn te plaatsen en gaat vervolgens belangrijke levensgebeurtenissen en ontwikkelingen in meer persoonlijke stijl beschrijven. Heden, verleden, toekomst In het actuele gedrag of de ervaring van de mens – het ‘nu’– is steeds een besef aanwezig van verleden en toekomst. Alles waarmee ik bezig ben, heeft een begin en een eind. Het ‘nu’ heeft een voorwaartse en een achterwaartse horizon. heden Het woord ‘nu’ of ‘heden’ is moeilijk verder uit te leggen. Alle verdere uitleg maakt het alleen maar ingewikkelder. We bedoelen daarmee de onmiddellijk beleefde tijd, de actualiteit, dat wat ons nu bezighoudt, wat nu een gevoel van inspanning kost. Het ‘nu’ in de klokkentijd heeft slechts een theoretische breedte die correspondeert met de kleinste maatverdelingen die we nog kunnen bedenken. Zelfs het kortste psychologische ‘nu’ heeft altijd een zekere subjectieve uitgestrektheid, al is het maar een ‘flits’. In het dagelijks leven wordt het woord ‘nu’ gebruikt voor tijdsintervallen – zelfs tijdperken – van heel uiteenlopende duur. − Het woord ‘nu’ bij het geven van een startsein of het maken van een parachutesprong geeft een heel korte tijd aan. − Als de klok ‘nu’ slaat, gaat het om enkele seconden. − Als het ‘nu’ winter is, gaat het om maanden. − Uitspraken over de haarmode van ‘nu’ hebben betrekking op enkele jaren.

24

− We leven ‘nu’ in een postglaciale periode: het gaat om vele eeuwen. Deze vormen van ‘nu’ hebben een breedte die samenhangt met de gebeurtenis of het proces waarover men spreekt. Mogelijk heeft het ‘nu’ ook voor verschillende diersoorten een verschillende breedte: voor een jager anders dan voor een aaseter, voor een vogel anders dan voor een amfibie, voor een olifant anders dan voor een eendagsvlieg. Mogelijk zijn er ook vaste verschillen in omvang van het ‘nu’ aanwijsbaar tussen mensen onderling. de toekomst, het komende Het nog-niet is in het heden aanwezig als plan, fantasie, gedachte, ook als een voor anderen waarneembare gerichtheid van het gedrag. Wat leeft, heeft toekomst omdat het leven ‘naar voren’ gericht is. Het toekomende is aanwezig in klein bestek: bij elke beweging die wordt gemaakt – zoals het schrijven van een letter – weten we waar we vandaan komen en waar we naar toegaan. Toekomst is overal waar duidelijk gerekend wordt op het vervolg van activiteiten: je fiets binnenzetten omdat het gaat regenen; boodschappen doen voor twee dagen in verband met een vrije dag. De toekomst is groter naarmate we ons verder weg verwijderen van het heden. Niet alleen individuele personen ontwerpen voor zichzelf een toekomst, maar ook paren, gezinnen, volkeren, maatschappelijke en religieuze groeperingen. We weten allen uit ervaring dat het toekomstige door zijn gevoelswaarde het heden kleurt en omgekeerd. De toekomst kan ons voorkomen als licht en zonnig, als zorgwekkend onzeker, als onafwendbare dreiging en straf, als vervulling van een verlangen, als belofte of als grauwe, deprimerende horizon.

25

Afhankelijk van instelling, levensbeschouwing, ervaring van succes of falen, ziet men de toekomst als min of meer gedetermineerd, of als min of meer beïnvloedbaar. De ene mens ziet de toekomst letterlijk als datgene wat op hem afkomt zonder dat hij daar meer aan kan doen dan er hooguit rekening mee houden. Anderen zien de toekomst als de ruimte voor hun mogelijkheden, keuzen, vrijheid, zoeken, impulsiviteit, creativiteit. Bij hen is sprake van regie, zelfbepaling, van (levensloop) planning. Deze regie kan betrekking hebben op kleinigheden zoals op tijd wakker worden zonder de wekker af te stellen, of een vrije dag plannen ongeacht hoe het werk er voor staat. Deze regie kan ook betrekking hebben op grotere trajecten in het leven zoals een carrière in beroep of wetenschap. De toekomst is bron van belangstelling, benieuwdheid, nieuwsgierigheid. Deze vormt een gemeenschappelijk fundament voor uiteenlopende uitingen als waarzeggerij, astrologie, (on)heilsvoorspellingen, futurologie en science fiction. Deze benieuwdheid naar de toekomst van de/hun wereld vormt ook de achtergrond van de wens van menig hoogbejaarde om nog een tijdje te mogen leven. verleden In de psychologische tijd verdwijnt het verleden niet zoals dat in de klokkentijd gebeurt: klokkentijd die voorbij is, is voorgoed ‘weg’. Vroegere ervaringen daarentegen maken nog steeds deel uit van de actualiteit. Ook wat ik geweest ben en gedaan heb, is er in het ‘nu’. Zonder verleden is er geen menselijk leven mogelijk: geen herkenning, geen gewoontevorming, geen beleving van verbanden binnen de levensloop, geen ‘verhaal’. Er zijn grote verschillen tussen mensen in de wijze van beschikken over en omgaan met hun verleden. De ene mens reikt met

26

zijn bewuste herinneringen veel verder terug dan de ander. De een heeft voorkeur voor zijn jeugd als meest dierbare levensfase, de ander is dolblij dat deze voorgoed achter hem ligt. De ene mens houdt uit een bepaalde periode van zijn leven heel andere dingen vast dan de ander. Broers en zussen bijvoorbeeld die met minimale leeftijdsverschillen in hetzelfde gezin zijn opgegroeid, vertellen daarover toch heel verschillende verhalen. Het verleden kan verschillende emotionele kleuren aannemen: het kan een dierbaar, betreurd en verloren paradijs worden. Het kan een beschamende en kwellende last worden in schuldgevoel en wroeging. Het kan ver weg en wazig zijn en plotseling weer actueel. Je kunt trachten het verleden te doen herleven: ‘net als vroeger’. Het verleden kan ons emotioneel overweldigen in de traumatische herinnering. Het menselijk bewustzijn kent geen ‘gaten’. De mens ervaart c.q. construeert continuïteit. Als iemand bewusteloos is geweest, reconstrueert hij de tussenliggende gebeurtenissen, schat de lengte van de bewustloze periode of laat de randen van het ‘gat’ gewoon aan elkaar groeien. Ook onze slaap wordt als een gebeuren ervaren. We dromen en we realiseren ons ’s morgens of we goed of slecht geslapen hebben. Als we ’s nachts even wakker worden, vinden we het gewoon onszelf in bed aan te treffen. tijdsperspectief Verleden en toekomst in psychologische zin zijn steeds samen in het ‘nu’ aanwezig. Het zijn hoedanigheden of modaliteiten van het psychologische ‘heden’. Er is altijd een min of meer be-

27

wust weten van heden, verleden en toekomst. Men noemt dit tijdsperspectief. De term perspectief doet denken aan ruimte: in de open ruimte kun je rondom, voor, achter, opzij, naar boven kijken, door slechts een kleine beweging van ogen en hoofd. In het tijdsperspectief is het nabije en het verre in één blik aanwezig; het nabije komt ons dan als betrekkelijk groter, duidelijker en meer gedetailleerd voor dan het verre. In plaats van perspectief kan men ook spreken van de omvang en structuur van iemands psychologische veld in de tijd op een bepaald moment.5 Dit veld, deze verwevenheid van verleden en toekomst hangt samen met, vormt de uitdrukking van datgene waarmee men op dat moment bezig is. Binnen dit veld vallen te onderscheiden: − de structuur van het veld; − de omvang, de diepte of verte in het veld; − de inhoud of het thema dat domineert; − de kleur of gevoelstoon; − de mogelijke overheersing van verleden of toekomst. Ook hier kan men een individueel tijdsperspectief onderscheiden van het perspectief van andere sociale grootheden als paar, gezin, kerk, bedrijf. Het tijdsperspectief varieert per situatie, maar is ook persoonsgebonden en leeftijdsgebonden. De menselijke behoefte aan bewegingsruimte betreft ook de tijdsruimte: men moet zich vrijelijk kunnen bewegen in eigen verleden en toekomst, kunnen wisselen van gezichtspunt. Het domineren van toekomst of verleden kan als keuze worden beleefd, maar ook als min of meer onwillekeurig, als onvrij. In wroeging bijvoorbeeld, overheerst het verleden op dwingende 5 Blinnika, L.M., Personal, national and global image of the future in adulthood. Scandinavian Journal of Psychology, 1987, 28, 35–41.

28

wijze. In het strategisch plannen van een activiteit geeft men zelf vrije teugels aan het toekomstige. In het genieten, het spel, in de voldaanheid overheerst het nu. Wie niet naar keuze binnen deze modaliteiten kan kiezen en switchen, niet kan focussen waarop hij wil, verliest zijn psychische en emotionele bewegelijkheid. Het is niet gemakkelijk om vaste verbanden te leggen tussen persoonlijk tijdsperspectief en factoren als leeftijd en persoonlijkheid. Een van de redenen daarvan is dat de uiteenlopende methoden, die men gebruikt om dergelijke verbanden na te gaan, heel verschillende informatie opleveren.6,7 Als je iemand open vragen stelt over verleden en toekomst, krijg je globale, weinig persoonlijke antwoorden. Als je iemand vraagt waaraan hij op dit moment denkt, is het antwoord gedetailleerd, maar zegt het weinig over verleden en toekomst. Andere methoden zijn gerichte vragen stellen over verleden en toekomst of het tijdsperspectief met tekeningen en lijnen laten aangeven. De meest bruikbare methode is om een welomschreven tijdvak (bijvoorbeeld vijf jaar) in het verleden en in de toekomst te laten vergelijken met het heden op een aantal min of meer concrete vraagpunten. Tijd en ruimte; tijd en beweging Tijd en ruimte worden vaak in een adem genoemd. Ook de ruimtelijkheid heeft vele dimensies en vormen en hoort ook wezenlijk en onvervreemdbaar bij het menselijk bestaan. De 6 Bortner, R.W. en D.F. Hultsch, Personal time perspective in adulthood. Developmental Psychology, 1972, 7, 98–103. 7 Rakowski, W., Future time perspective in later adulthood: review and research directions. Experimental Aging Research, 1979, 5, 43–88.

29

mens staat niet alleen steeds in de tijd, maar is ook steeds in de ruimte. Voor tijdskenmerken en ruimtekenmerken gebruikt men vaak hetzelfde vocabulaire. Iemand heeft veel tijd, maar ook veel ruimte. ‘Ik heb geen plaats bij hem of haar’, betekent vaak ‘Hij of zij besteedt geen tijd aan me.’ Iemand kan de toekomst als benauwend beleven zoals men een ruimte als benauwend kan beleven. Bewegingen kun je alleen goed beschrijven door deze twee soorten kenmerken in hun onderling verband weer te geven (plaats, tempo, richting, enzovoort). Zowel de tijd als de ruimte worden in de menselijke bedrijvigheid sterk gekwantificeerd tot hoeveelheden die met grote precisie in steeds kleinere eenheden kunnen worden onderverdeeld. Deze kwantificering vormt in techniek en industrie een belangrijk hulpmiddel, maar ze vormt een te beperkt referentiekader voor de uiteenlopende manieren waarop mensen tijd en ruimte beleven en daarmee omgaan, zich daarin gedragen. 8 ‘Paps, mag ik op je schouders?’ Hij kon niet meer; het pad was lang en eentonig; zwaar hing hij op mijn schouders, bijna in slaap. Ineens werd honderd meter verder een open plek met een zandverstuiving zichtbaar. Boven mijn hoofd verstrakte iets. ‘Paps, zet me eens op de grond.’ Als een speer rende hij vitaal en monter naar de plek in de verte toe. Andere ruimte, ander mens.’ Wie in een sterk vertechnologiseerde, in de tijd en in ruimtelijke indeling geüniformeerde wereld leeft, ondergaat daarvan mogelijk op den duur schadelijke effecten. We kunnen niet volstaan met min of meer vaste basisnormen met betrekking tot tijd en ruimte te formuleren. We moeten ook plaats inruimen voor de noodzaak van afwisseling en variatie en voor grote persoonsgebonden en (leeftijds)fasegebonden verschillen in tijds-

30

beleving en ruimtegebruik. De persoonlijke maat heeft met andere woorden zowel een tijds- als een ruimteaspect. Regelmatig wordt erop gewezen dat de westerse maatschappij een tijdswaardering vraagt en bevordert die gekenmerkt wordt door ‘purposiveness’, doeldenken: alles moet gericht zijn op rendement, opbrengst, moet ergens voor dienen.8 Deze vorm van tijdswaardering ten uiterste doorgevoerd, leidt tot verarming. Er is dan geen ruimte meer voor improviseren, gewoon gekke dingen doen, zo maar iets, creativiteit, spontaan handelen. Een heel opvallend en belangrijk aspect van persoonsgebonden tijdspatronen is het tempo. Een individu heeft een min of meer vast tempo per ‘levensgebied’, iemand kan bijvoorbeeld zich snel bewegen, maar heel traag van buiten leren. Daardoor ontstaan ook verschillen met de omgeving: je bent sneller of langzamer dan de ander. Allerlei werk en activiteiten vragen een tempo waarmee je niet te veel kan improviseren zoals de straat oversteken, op de roltrap gaan staan. Soms wordt een tempo van bewegen ingegeven door conventie of etiquette. De menselijke maat in tijdsbeleving Bij ons denken over tijd nemen we de mens als uitgangspunt. Langlevend zijn binnen die maat wezens die ons in levensduur benaderen of overtreffen. Snel is een wezen dat sneller gaat of leeft dan wij. De trage levenscyclus van een steen, of het hectische programma van een eendagsvlieg vormen onderwerp van poëzie en literatuur. De techniek kan door vertraagde of versnelde weergave andere levensvormen op menselijke maat aan8 Winnubst, J.A.M., Het westers tijdsyndroom. Amsterdam, Swets en Zeitlinger, 1975.

31

schouwelijk maken (zoals de verpopping van een rups; het ontvouwen van een bloemknop; de vleugelbewegingen van een libelle). Vanuit de vanzelfsprekendheid van een menselijke maat wordt de geschiedenis van het heelal gegroepeerd rond de opkomst en ontwikkelingsgang van de mensheid. Dit tijdvak vormt in feite een minieme fractie van de kosmische tijden. 8 ‘Ik droomde dat ik langzaam leefde . langzamer dan de oudste steen. Het was verschrikkelijk: om mij heen schoot alles op, schokte en beefde wat stil lijkt, ’k Zag de drang waarmee de bomen zich uit de aarde wrongen terwijl ze hees en hortend zongen terwijl de jaargetijden vlogen verkleurende als regenbogen. Ik zag de tremor van de zee, zijn zwellen en weer haastig slinken, zoals een grote keel kan drinken. En dag en nacht van korten duur vlammen en doven: flakkrend vuur. De wanhoop en welsprekendheid in de gebaren van de dingen, die anders star zijn en hun dringen hun ademloze, wrede strijd. Hoe kon ik dat niet eerder weten, niet beter zien in vroeger tijd? Hoe moet ik het weer ooit vergeten?’9 9 Maria Vasalis (pseudoniem M. Droogleever Fortuyn-Leenmans) Parken en woestijnen. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1940.

32

Tijd en activiteit Tijdsbeleving hangt ook samen met de vulling van de tijd, met wat we in die tijd doen, meemaken, ervaren. Onder ‘activiteit’ valt van alles: werken, lopen, nadenken, op iemand wachten, uitrusten, in de zon zitten, slapen, ‘niets doen’, pijn lijden, stress of spanning ervaren, bidden, naar buiten kijken, enzovoort. De tijd kan als meer of minder snel verlopend ervaren worden en als min of meer gevuld. Wie opgaat in de dingen die hij doet, heeft nauwelijks weet van tijd. Zijn tijd gaat ‘aangenaam snel’ voorbij; de activiteiten geven een ‘prettig gevuld’ gevoel. Wie zich verveelt, geen plan heeft, gehinderd wordt bij het ontplooien van activiteiten, heeft ook vaak een onaangenaam gevoel over de tijd. De activiteit bepaalt hoe men tegenover de omgeving staat en dus hoe de tijd wordt ervaren. Een eenvoudig voorbeeld maakt dat duidelijk. Wie een autotocht met iemand samen maakt en om beurten rijdt, ervaart het verloop van de tijd anders wanneer hij zelf rijdt dan wanneer hij bijrijder is: hij let op andere dingen, ziet andere dingen, ervaart de omgeving vanuit een andere instelling. Dergelijke verschillen in tijdsbeleving kun je ook constateren tussen nieuwe en vertrouwde situaties: als je een uitstapje maakt, duurt de heenweg subjectief vaak langer dan de terugweg. Nieuwheid betekent een veelheid van indrukken, van verwerken, kortom een hoge mate van activiteit. Bij herhaling van de situatie, bijvoorbeeld dezelfde route herhalen, verandert ook de tijdsbeleving. Het gaat dus niet om de activiteit op zich, maar om datgene wat we daaraan beleven en om de betekenis ervan. De fractie van een seconde waarin we in onze vingers snijden, duurt lang door de omvang van de schrik en de pijn. Het korte ogenblik wanneer we ineens bemerken per abuis vlak voor

33

een auto over te steken, duurt eeuwig. Wie aan komt hollen om de trein te halen en daarin net niet slaagt, komt binnen enkele seconden in twee totaal verschillende tijdsrekeningen terecht. Toen er nog een kans was de trein te halen, gold elke stap als een belangrijk middel, elke hindernis moest vermeden worden terwille van tijdszuinigheid; er is geen enkele afleiding van deze ene vorm van tijdsbesteding: op tijd komen. Kijkt hij eenmaal knarsetandend de trein na, dan doet tijd er op een heel andere manier toe. Er is ineens te veel tijd, ongewenst te veel; plannen vervallen. De persoon neemt meteen een ander tempo aan, gaat bijvoorbeeld slenteren over het perron. Er dient zich geen activiteitenprioriteit aan, geen prominente tijdsvulling. ‘Een voorbeeld van verkorting ligt op muzikaal vlak. De uitvoeringen van de Matthäus-passion in de Grote Kerk in Naarden waren al bekend, maar nog niet tot jaarlijks VIP- en snobreünie uitgegroeid. Ook was de kerk nog niet gerestaureerd en ik had de passie nog nooit helemaal gehoord. Deze duurde eindeloos. Ik zat op een wiebelend stoeltje boven een grafsteen waarvan ik tevergeefs trachtte het opschrift te ontcijferen. Eén van de bassen had een chorea-achtige tremor. Daar keek ik van tijd tot tijd naar. Ik zakte regelmatig weg omdat in mijn gevoel telkens opnieuw begonnen werd. Af en toe schrok ik me wild als koor en orkest ineens een fortissimo voortbrachten. Hoe vaker ik nu ga, des te korter lijkt de uitvoering; er is nergens een gevoel van herhaling of van leegte. De laatste keer zag ik de leegte wel bij een aantal uitvoerenden die deze dagen om den brode een ‘gepassioneerd’ bestaan moeten leiden: de hoboiste besteedde elke vrije minuut aan het snijden van rieten. Zo te zien, had ze aan het einde van de avond een heel doosje vol!’

34

Echt lege tijd in psychologische zin bestaat niet. Er zijn wel situaties waarin men ‘leegte’ ervaart, maar ervaren leegte is ook een ervaring en wel een die zeer onaangenaam en daardoor tevens zeer vullend kan zijn. De tijd verloopt dan onaangenaam langzaam en er is geen gevoel van prettige verzadiging na de activiteiten die men heeft volvoerd. Zo zijn er veel situaties waarin mensen op iets of iemand wachten zonder verdere invulling van de wachttijd. Zo kan werk of andere bezigheden als monotoon worden ervaren. Iemand kan vervuld zijn van gevoelens van zinloosheid. Iemand kan verkeren in een prikkelarme omgeving, lopen op een saaie weg. In de zogenaamde lege tijd gaan de waarneming van de omgeving en alle lichaamssensaties en het denken gewoon door. In die zin – nogmaals – is er dus geen leegte. Binnen dergelijke situaties worden verschillen tussen mensen zichtbaar. De ene heeft aan een eigen binnenleven en aan de waarnemingsmogelijkheden genoeg om verder te kunnen. Hij maakt met andere woorden zijn eigen prikkels. Bij anderen leidt de afwezigheid van duidelijk gestructureerde activiteiten tot verlamming en onlust. Psychologische tijd en klokkentijd Psychologische tijd en klokkentijd zijn twee heel verschillende zaken. Men kan alle psychologische tijdsverschijnselen ervaren zonder gebruik te maken van de klok. Het praktische sociale leven wordt echter bepaald door de klokkentijd. Deze wordt gemeten in seconden, minuten, uren, dagen, enzovoort. De eenheden van de klokkentijd zijn onbeperkt deelbaar en optelbaar: men werkt zowel met duizendste van seconden als met lichtjaren. De eenheden van de klokkentijd zijn telkens even lang. Voorbije klokkentijd is weg, definitief verdwenen. De klokkentijd en de klok zijn gebaseerd op een concept waar-

35

bij de tijd een rechte ononderbroken lijn is waarop elke mogelijke gebeurtenis slechts op één punt gesitueerd kan worden. Binnen het begrip klokkentijd is elk tijdstip in wezen verschillend van alle andere tijdstippen. Nooit ‘komt een moment terug’! Daarmee is de basis gevormd voor de historiciteit en uniciteit van de mens. Dit tijdsbegrip is een basisinstrument voor procesbeschrijvingen, natuurwetenschappen, techniek en het openbare leven. In de psychologische tijd is het ‘nu’ geen scheermesdunne, geen abstracte scheiding tussen toen en straks, maar heeft steeds een bepaalde ervaren minimumomvang. Men heeft nagegaan dat dit ‘nu’ ongeveer vijf seconden kan duren voordat men zich weer bewust is van het voorbijgaan van de tijd. In de psychologische tijd kan men zich naar believen met de toekomst en het verleden bezig houden. De lineaire klokkentijd kent ook geen beginpunt – er was en is altijd tijd – en geen eindpunt – tenzij men zich daarbij de volledige ondergang van het mensdom voorstelt. Wel kan men een willekeurig zelfgekozen tijdstip uitkiezen om de ‘wereld’ te laten beginnen (geboorte van Christus, begin van de Franse revolutie). Deze nulpunten zijn echter artificieel, daarvoor was er zolang er mensheid was, ook al tijd.10 De beleving van duur loopt niet spontaan gelijk met de klok: hetzelfde (klokken)tijdsinterval kan als lang en als kort ervaren worden. De psychologische tijd kan stilstaan, vliegen, zich herhalen en terugkeren, afhankelijk van wat men in die tijd meemaakt.

10 Riegel, K.F., Time and change in the development of the individual and society. Paper presented June 2nd, 1970, Laboratory of Psychology, National Institute of Mental Health, Bethesda, Maryland.

36

Na een aardbeving in de staat New York werd aan een groep omwonenden gevraagd hoe lang volgens hen deze aardbeving geduurd had. Vrijwel iedereen overschatte de duur van de aardbeving en wel des te meer naarmate men zich op het moment dichter had bevonden bij de plaats waar de schokken het hevigst waren geweest.11 Een gebeurtenis die indrukwekkend is, lijkt veel tijd in beslag te nemen. Het in extreme vorm rekenen in klokkentijd wordt wel als een kenmerk van de ‘moderne westerse maatschappij’ gezien. Daar is tijd immers geld en wordt als zodanig behandeld en verhandeld, men is er zuinig of royaal mee. Men investeert tijd zoals men geld investeert. Men kan ook tijd ‘stelen’. Tijd is synoniem geworden met beschikbaar zijn voor arbeid. ‘Tijd hebben’ is verdacht, wie immers maatschappelijk iets betekent, ‘heeft geen tijd’. In deze gedachtegang wordt de klokkentijd cultuur vanuit een zeker cultuurpessimisme bekeken. Tegenover mogelijke bezwaren moet als voordeel van de klokkentijd genoemd worden dat door een nauwkeurig en uniform geldend tijdssysteem uiterst gecompliceerde samenwerkingsafspraken tussen mensen gemaakt kunnen worden (zoals transport en massacommunicatie). Alleen door goed de klok te hanteren komen we achter zaken als persoonlijk tempo en subjectieve verschillen in tijdsduur. Er was en is desondanks veel verzet tegen pogingen tot kalenderhervormingen en het uniformeren van jaartelling en tijdssystemen. Verschillende volkeren en godsdienstige groeperingen wensen hun eigen jaartelling vast te houden omdat 11 Buckhout, R., e.a., Estimating the duration of an earthquake: some shaky field observations. Bulletin of the Psychonomie Society, 1989, 27, 375–378.

37

deze hun geschiedenis weerspiegelt. De vertrouwde tijdsrekening en kalender vormen voor hen een belangrijk ankerpunt. Niet altijd en overal domineert de universele klokkentijd. Waar de mens ‘globaler’ leeft, waar het bestaan minder vertechnologiseerd is, rekent men met andere tijdseenheden, met andere markeringspunten. Dit zijn gebeurtenissen of handelingen die belangrijk zijn in de persoonlijke levensloop, het huiselijk leven, het beroep of andere bestaansmogelijkheden van een persoon, een gezin, een echtpaar, een groep. Wie leeft van landbouw of visvangst heeft een andere kalender en een andere dagindeling dan een stadsmens. Onze taal kent nog allerlei uitdrukkingen waarin menselijke gedragingen als tijdseenheid worden gebruikt (‘in een handomdraai’; ‘in een vloek en een zucht’). Veel ouderen, paren en individuen, ontwikkelen zo’n privétijdsrekening als ze weinig afspraken hebben met de buitenwereld. Als je bij hen binnenkomt, merk je dat meteen: je haalt door gewoon langs te komen, iets overhoop, veroorzaakt consternatie. Tijd en levensbeschouwing; normen en waarden Levensbeschouwing vat ik hier letterlijk op: de wijze waarop het individu of een groepering tegen zijn/het bestaan aankijkt. Religieuze, politieke, ethische normen en waarden worden veelal daarvan afgeleid. Een levensbeschouwing heeft consequenties voor iemands tijdsbeleving. Elke levensbeschouwing deelt de menselijke geschiedenis op haar eigen wijze in tijdperken in (jaartelling). De levensbeschouwing bepaalt het tijdsperspectief, schrijft vaak voor op welke wijze men tijd dient te besteden, en op welke momenten in het leven men bepaalde levenstaken moet verrichten. Religieuze en politieke levensbeschouwingen stellen vooral vaak het heden in dienst van een in de toekomst

38

te bereiken ideaal, van een bestemming. Zo’n ideaal of bestemming kan zijn de eeuwigheid, gelijkheid tussen de mensen, wereldvrede, herstel van een natie, politieke wereldmacht. Ook tijdswaardering is vaak impliciet of expliciet onderdeel van deze overtuigingen. In onze cultuur wordt tijd vaak arbeidstijd, dus betaald, wordt dus synoniem aan geld en daardoor kostbaar. Men moet ermee omgaan als met geld: goed gebruiken, zuinig, doelgericht. De werknemer valt via de verkochte arbeidstijd onder de regie van bedrijf of organisatie. Voor vele activiteiten van het dagelijkse leven geldt ook een zekere ‘behoorlijke’ duur zonder dat je kunt spreken van een levensbeschouwelijke regel. Er zijn daar wel marges maar zeker ook grenzen: wie meer dan tien uur per dag slaapt; twee minuten over de warme maaltijd doet; een half uur op het toilet zit; een uur onder de douche staat, riskeert commentaar van anderen op zijn tijdsbesteding. Verder leeft in onze cultuur de gedachte dat elke levensfase zijn eigen taken kent. Tijdstippen en volgorde van levenstaken kunnen niet zomaar, zonder sociale consequenties, veranderd worden. Ten slotte is er vaak sprake van tijdsetiquette. Deze betreft vooral weer tijdstippen en tempo, die als passend worden beleefd bij bepaalde sociale gelegenheden, die een passende uitdrukking zijn van verhoudingen tussen mensen. In het gekozen tempo onderscheidt zich bijvoorbeeld een plechtige handeling of gebeurtenis van een zo maar alledaags iets. Als een vriend voor mij een bijzondere fles wijn uit de kelder haalt, dan drink ik die anders dan een glas water. De vriendschappelijke situatie en de appreciatie van de wijn vragen om een bedachtzaam drinken. Men verwacht dat iemand snel een drukke straat oversteekt. Een bruidspaar holt noch slentert naar het altaar.

39

Bij een kranslegging of een processie kan snel lopen als oneerbiedig worden uitgelegd. Een kelner die de kunst van het dienen verstaat, komt op verzoek aan tafel in een tempo dat waardig is, maar ook de bedoeling om te helpen zichtbaar maakt: onverstoorbaarheid wordt hem kwalijk genomen, haast eveneens. In het tempo waarin men iemand tegemoet loopt, kan men behoedzaamheid uitdrukken, de goedheid van zijn bedoelingen. Variabiliteit in tijdsbeleving en uitzonderlijke tijdsbelevingen Elk mens heeft een zekere variatie in zijn tijdsbeleving. Er is speling, een marge binnen bepaalde grenzen. De speelruimte binnen deze grenzen wordt wel de regelbreedte genoemd. Deze regelbreedte kan bij hetzelfde individu per functiegebied verschillen. Bovendien verschilt de regelbreedte per persoon. Een goed voorbeeld van speelruimte binnen een dergelijke regelbreedte wordt gevormd door het tijdstip waarop iemand bij voorkeur gaat slapen en de hoeveelheid nachtrust die iemand nodig heeft om zich prettig te voelen. Bij de een luistert dit veel nauwer dan bij de ander. Bij een kleine regelbreedte vindt men vaak strakke tijdgewoonten. Indien de regelbreedte van de tijdsbeleving wordt overschreden, kan dit resulteren in een tijdservaring die als uitzonderlijk, afwijkend of storend wordt beleefd. De keuze van het woord hangt af van de vraag of de ervaring onaangenaam is, beangstigend is of negatieve consequenties heeft voor de persoon zelf en/of zijn omgeving. Uitzonderlijke of gestoorde tijdsbeleving kan samenhangen met uitzonderlijke omstandigheden of ongewone toestanden van lichaam of psyche. Te denken valt aan extreme vermoeidheid, levensbedreigende omstandigheden, angst, sociale isolatie, sensorische verarming, gebruik van psychotrope stoffen,

40

gevangenschap, langdurige ziekte, ongewilde werkloosheid, hypnotische suggestie. Kortom, als het leven uitzonderlijke vormen aanneemt, dan gaat de tijdsbeleving daarin mee. Variabiliteit, uitzonderlijkheid, eventuele stoornissen van tijdsbeleving betreffen onder meer: − schommelingen in het ervaren tempo waarin de tijd verstrijkt, voor zover deze afwijkt van het tempo dat men voor zichzelf als normaal en prettig beleeft; het ene uiterste is het schijnbare stilstaan van de tijd; het andere uiterste het voortrazen van de tijd. − verlies van tijdsbesef, bijvoorbeeld niet kunnen schatten hoelang je bezig bent geweest met de krant; hoe lang een bepaald karweitje in beslag zal nemen. Wij bedoelen hier grote afwijkingen in de nauwkeurigheid waarmee een persoon tot nu toe gewoonlijk de duur van intervallen schatte. − het gefixeerd zijn op één van de mogelijke vormen die het ‘nu’ in de tijdsbeleving kan aannemen: uitsluitend op het verleden, zonder toekomst; uitsluitend op een toekomst die geen aansluiting heeft met je eigen verleden. Een emotioneel overbeladen verleden kondigt zich aan in het piekeren en in wroeging. Zo’n verleden kan op een starre, allesvullende manier aanwezig zijn, maar ook zeer duidelijk ‘afwezig’, ontoegankelijk voor herinneringsarbeid. Eenzijdig domineren van de toekomst uit zich in een leven vol zorg, (on)heilsverwachting, in zorgelijke pogingen de kleinste details van iedere dag al van tevoren te regelen. Een overtrokken ‘nu’ leidt tot verzet tegen de beleving van het voorbij gaan van je leven, niet durven of kunnen plannen, niet kunnen wachten of anticiperen; doorlopend zoeken van volledige extase of vervoering; alles steeds uitstellen. Deze variaties in tijdsbeleving kunnen incidenteel zijn of kenmerkend voor

41

iemand, zij kunnen positief gewaardeerd of afschuwelijk gevonden worden. Zij kunnen meer of minder extreem zijn. Zij kunnen het contact met de omgeving sterk beïnvloeden. − ritmeschommelingen; het menselijk leven is ingesteld op een ritme dat verloopt in perioden van ongeveer vierentwintig uur. Waken en slapen, uitscheiding van hormonen, eetlust en lichaamstemperatuur schommelen volgens een vast individueel patroon binnen deze 24-uursperiode. Dit ritme is voor het individu van vitaal belang. Stoort men dit ritme bij proefdieren regelmatig en diepgaand, dan gaan ze snel dood. Men heeft getracht mensen door training te leren leven in een ander dan het 24-uursritme (door ze kunstmatig wakker te houden; door ze ondergronds te isoleren). Deze training lukte niet als men belangrijk (meer dan drie uur) van dit 24-uursritme afweek. Onregelmatige nachtdienst of een vliegtocht over de oceaan zijn grondige storingen in dit ritme. Mensen klagen dan ook dat ze ‘nergens meer zijn’; ‘er maar onwezenlijk bijhangen’; ‘dat hun ziel nog niet aangekomen is’. Zij voelen zich lusteloos, moe, ziek. Men kan gevangenen volledig breken door ze onafgebroken aan helder licht bloot te stellen en ze te verhinderen op vaste tijden te slapen. De officiële tijdsindeling geeft voor iedereen gelijkelijk geldende grenzen aan voor dag en nacht, zomer, winter, enzovoort en stoort zich daarbij niet aan dit persoonsgebonden ritme. Zodra men de sociale tijd loslaat, laat men ook de opgelegde dagindeling vallen en valt men terug op zijn persoonlijk ritme en tempo. Speciaal bij het ouder worden, kan de behoefte aan slaap ’s nachts afnemen en overdag toenemen. Of men dan spreekt

42

van een schommeling of van een afwijking in het dag-en-nachtritme, hangt af van de last die de persoon zelf en de omgeving daarvan ondervinden. − afwijkingen in timing en tempo van de motoriek, onder andere door ziekte (bijvoorbeeld een CVA) kunnen de ingewikkelde bewegingspatronen die we dagelijks vele malen uitvoeren, ontregelen. Handelingen die iemand vroeger snel, soepel en gedachteloos verrichtte, moeten nu met bewuste aandacht gebeuren, waardoor de kans op verkeerde timing groot wordt. Dit valt te vergelijken met een chauffeur die ineens gaat nadenken over hoe hij moet schakelen. De kans is groot dat het niet lukt. Of met iemand die ineens nadenkt over het aantal treden van een trap en valt. Struikelen, botsen tegen meubilair en ongelukjes zijn vaak het gevolg van een gestoorde motorische timing. − gedesoriënteerd zijn in de tijd: geen weet meer hebben van welke dag het is; jaar, maand en seizoen niet kunnen noemen. Desoriëntatie in de tijd kan leiden tot het niet juist kunnen dateren van gebeurtenissen. De betrokkene haalt tijdstippen en de volgorde van gebeurtenissen uit zijn levensgeschiedenis door elkaar. Deze desoriëntatie kan tijdelijk zijn, bijvoorbeeld na een operatie onder volledige narcose, na een hersenschudding, ziekte of na ontwrichtende gebeurtenissen. Persoonlijke tijdsbeleving In de vakliteratuur wordt een hele rij begrippen gebruikt om het beleven van en het omgaan met tijd aan te duiden, zoals tijdservaring, tijdsattitude, tijdsperspectief, tijdswaardering, tijdsoriëntatie. Wij gebruiken hier de uitdrukking ‘persoon-

43

lijke tijdsbeleving’ om daarmee de vaste, karakteristieke manier aan te geven waarop een individu tijd ervaart en daarmee omgaat. We beperken ons daarbij tot die kenmerken die men zelf kan ervaren of met het blote oog bij anderen kan waarnemen. Niet alles valt daaronder, een deel van de gegevens over tijdsbeleving is verzameld in laboratoriumsituaties. Hier ligt echter meer de nadruk op tijdsbeleving rond betekenisvolle gebeurtenissen en situaties. Hiermee is meteen duidelijk dat persoonlijke tijdsbeleving niet samenvalt met de klokkentijd, maar zich bijvoorbeeld wel uitstrekt tot de wijze waarop een persoon met de klokkentijd omgaat. Deze wijze van omgaan is niet waardevrij, men hoort regelmatig dat mensen hun leven niet zouden moeten laten dirigeren door de klok. Immers de klokkentijd geldt als een bron van vervreemding: de constante klokkentijd houdt geen rekening met de variabele maat van het menselijk bestaan. De klokkentijd suggereert dat het menselijk bestaan verloopt langs een lijn, terwijl de psychologische tijd de mens eerder in een veld situeert. De klokkentijd wordt ook gezien als een van de instrumenten bij de uitbuiting van mensen in onderbetaalde arbeid. De prikklok en het tempo van de lopende band zijn hiervan het symbool bij uitstek. spanning tussen persoonlijke tijd en klokkentijd Er is vrijwel steeds een zeker spanningsveld tussen persoonlijke tijd en klokkentijd waarin iedereen op zijn eigen manier en naar eigen behoefte positie moet kiezen. Men kan zich hier twee uitersten voorstellen: enerzijds zich helemaal laten dirigeren door de klokkentijd en anderzijds zich daar helemaal niets van aantrekken. Wie helemaal op de klok leeft, verliest de onregelmatigheid en het ritmische karakter van het leven

44

uit het oog. Hij kan verstarren. Er zijn vermoedelijk geen mensen die in hun levenstempo en hun biologische functioneren precies zo geprogrammeerd zijn als de klok aan hun muur. Hoe ‘onnatuurlijk’ bijvoorbeeld een vast werkritme kan zijn, ervaart iedereen die overspannen is geweest. Aan het werk komen, lukt meestal alleen degene die heel langzaam en geleidelijk stapje voor stapje de tijdstippen en de tijdsduur van de gewenste inspanningen benadert. Een halfjaar aanloop is heel gewoon. 8 ‘Ik dacht dat doe ik wel even. Ik was beter verklaard. Niemand ving mij verder op; niemand waarschuwde mij. Van de ene dag op de andere stond ik weer achter de balie. Het leek wel of ik op handen en voeten weer naar huis moest. Een vreselijke koude en harde overgang.’ Het andere uiterste: de klokkentijd geheel terzijde schuiven, kan vrijwel niemand zich veroorloven. Men moet op beide fronten kunnen opereren tot een persoonlijk optimum. In het ‘sociale bewustzijn’ realiseren we ons dat we verplichtingen hebben, doelen, afspraken. Daarbij is registratie van en rekening kunnen houden met het verstrijken van de klokkentijd een belangrijk element. naar een optimale verhouding tussen klokkentijd en persoonlijke tijd Wie de tijdsindeling en het tempo van het dagelijkse leven als drukkend ervaart, zal dit compenseren door in de weekends en vakanties onregelmatigheid te zoeken; geen wekker, geen vaste tijden voor het eten, enzovoort. Het van je afzetten van de sociale tijd is dan ontspannend en geeft nieuw leven en veerkracht. Ook dan kan toch de klokkentijd zich aandienen. Ook

45

al is een zonsondergang aan de bosrand nog zo mooi, er moet eten zijn, de winkels zijn niet eeuwig open en de wandeling erheen neemt een bepaalde tijd. Omgekeerd ziet men mensen die zich buitengesloten voelen uit hun omgeving of uit de vertrouwde bedrijvigheid vaak de sociale tijd en klokkentijd zorgvuldig bijhouden. Voor gevangenen of kampbewoners kan dit een overlevingsvorm zijn. Robinson Crusoë sneed elke dag een kerf in een paal en had zodoende een tijdsrekening vanaf de dag van zijn schipbreuk. Op de muren van oude gevangenissen vindt men inkervingen en opschriften waarmee iemand zich bij de (omgevings)tijd trachtte te houden. Nog lang na afloop van de Tweede Wereldoorlog kwamen uit de oerwouden van Indonesië en Nieuw-Guinea Japanse soldaten te voorschijn die in holen en hutten jarenlang een gedisciplineerd kazerneleven bleken te hebben geleefd, compleet met het hijsen en strijken van een vlag. De optimale afstemming tussen persoonlijke tijd en klokkentijd is een zaak van persoonlijk uitproberen. De een kan zich veel meer experimenten veroorloven dan een ander. 8 ‘Glunderend vertrok de broodbakker van de hoek op vakantie. Per auto, vroeg in de morgen. Drie weken later was hij weer terug. Laat in de avond. Glunderend zei hij: ‘vijftienduizend kilometer gereden’. Vier uur later stond hij weer achter de mengbak. Als hij zich zou hebben ‘ontspannen’, had hij misschien voorlopig niet meer kunnen bakken.’ De uitzonderlijke situatie als toets van tijdsbeleving. In de praktijk ziet men zowel mensen die vastlopen op een gebrekkig tijdsmanagement (vooral in werk- en taaksituaties), als mensen die geen raad weten met vrije tijd, met onregelmatigheden.

46

Behalve vakantie is ook ziekte een goede graadmeter van de mate waarin men gedresseerd is in gehoorzaamheid aan de klok. Een ongewilde onderbreking van routine, van strakke planning kan (achteraf) als heel positief en waardevol beleefd worden, doordat bijvoorbeeld nieuwe inzichten een kans krijgen. 8 ‘Nemo ex infirmitate amelioratur’ (niemand wordt er van een ziekte beter op), zei de directeur bij wijze van welkom toen ik na tien weken ziekte weer terugkwam in het klooster. Een hatelijk welkomstwoord. Hij wist niet (of bedoelde hij dat juist) dat ik het niet zo vanzelfsprekend meer vond om naar zijn pijpen te blijven dansen. Dat niets vanzelfsprekend was, had mij in die tijd in bed sterk beziggehouden. Dat ik zelf keuzen moest maken evenzeer.’ In het klein gebeurt dit al wanneer men de trein mist en er binnen een strakke tijdsplanning ineens een stukje tijd ontstaat waarvoor geen plan was. een raster van de persoonlijke tijdsbeleving Het moet mogelijk zijn om de persoonlijke tijdsbeleving van een individu preciezer te omschrijven. Hiervoor moet men observeren hoe iemand doet en spreekt en de waarnemingen ordenen naar de tijdsverschijnselen waarop ze betrekking hebben. Men krijgt dan een beeld van de wijze waarop iemand zich op een meer vaste en min of meer herkenbare manier inzake tijdsbeleving onderscheidt van anderen. Nadere uitwerking van een dergelijke matrix zou zelfs kunnen uitlopen op een tijdsdiagnostiek in die situaties waar moeilijkheden in het dagelijkse leven kennelijk te maken hebben met de tijdsdimensie.

47

In bijlage 1 staat een aantal vragen die een indruk geven van wat met een dergelijke matrix bedoeld wordt. Volledigheid wordt niet nagestreefd, de volgorde van de vragen is toevallig en het relatieve gewicht van de vragen is niet aan de orde. Het is duidelijk dat met behulp van deze en dergelijke vragen zowel veel tijdsvarianten beschreven kunnen worden binnen het bestaan van één mens als verschillen tussen mensen onderling. persoonlijke tijdsbeleving, levenservaring en aanleg Het persoonlijk tijdsbelevingspatroon is deels terug te voeren op (biologische) aanleg. Het persoonlijk basistempo hangt waarschijnlijk samen met de snelheid waarmee iemands zenuwstelsel informatie kan verwerken. Verder zijn er verbanden met levenservaring, opvoeding, eigen waarden en persoonlijke keuzen en gewoontevorming. Belangrijk is of en hoe men geleerd heeft met tijd om te gaan. De persoonlijke tijdsbeleving hangt ook samen met persoonlijkheidsfactoren. Te denken valt aan: − de mate waarin iemand meer naar binnen of naar buiten gericht is; dit bepaalt de behoefte aan prikkels; − de sterkte van iemands vermogen te fantaseren; wie dat kan, maakt zijn eigen prikkels; − de sterkte van de motivatie om te presteren; deze brengt de wens mee om tijd efficiënt te gebruiken; − de mate waarin iemand zijn impulsen in banen weet te leiden; dit geeft de grenzen aan van het langere termijn planmatig handelen; − de mate waarin iemand zich laat leiden door zichzelf of door krachten van buiten. Een introvert mens kan bijvoorbeeld door zijn rijkere binnenleven langer in een prikkelarme

48

omgeving functioneren zonder zijn aandacht en motivatie te verliezen. Het persoonlijke tijdspatroon heeft enerzijds een grote – deels onomkeerbare en onbestuurbare – invloed op de levensloop. Van de andere kant is er vrijwel steeds ook een marge waarbinnen beïnvloeding, begrenzing, regulering, aan- en afleren mogelijk is. Mensen met bijvoorbeeld een te hoog tempo kunnen leren zich te vertragen; chaotische mensen kunnen leren zich in de tijd te organiseren.

49

ho ofds t uk 2

Een tijd van komen Geboorte, afkomst, vroege jeugd tot 4 jaar

Inleiding

I

n het vorige hoofdstuk is het begrip tijd besproken en is een aantal tijdsverschijnselen behandeld. In dit hoofdstuk wordt besproken welke rol tijd speelt in een aantal situaties, levenstaken en ontwikkelingen die de vroegste jeugd kenmerken. We laten het begin van de levensloop niet samenvallen met het tijdstip van de geboorte dat gewoonlijk in formele zin als begin van het leven wordt gehanteerd. Aan de geboorte immers gaat een tijd van verwachten vooraf waarin het kind al een rol speelt in het leven van de ouders. In de tijd van komen treedt de individuele mens de tijd en daarmee de geschiedenis binnen. Als het kind de geboorte zelf goed doorstaan heeft, moet het daarna leren als afzonderlijk wezen te leven in de structuur van zijn omgeving. Het kind moet wennen aan een onafhankelijke vorm van leven en zal zich hechten aan ouders en aan de omgeving waarin het sociaal ingenesteld is. Het kind leert vertrouwen of juist niet. Het leert hoe in zijn plek de taal klinkt, hoe mensen zich daar bewegen, hoe daar de indeling is van het dagelijkse leven; het leert wat contact is en wat alleen zijn is. Het kind leert de hem gegeven ruimte kennen: de tijd die men aan hem wil besteden, de plaats die het in figuurlijke

50

zin mag hebben. Het is niet uitgesloten dat het kind nu al kenmerken heeft waardoor het afwijkt van de verwachtingen van de ouders. Zullen de ouders hun verwachtingen laten vallen of bijstellen ten gunste van wat het kind zelf meeneemt? Het spanningsveld tussen de eigenheid van het kind en de behoeften van de ouders kan de vroegste jeugd al kleuren. Verwacht ‘In verwachting zijn’ is een synoniem voor zwangerschap. Het kind is lang voor het geboren wordt in het leven van de ouders aanwezig. Elk kind anders. Het kind is als het ware een nieuw toegevoegde speler in een stuk dat al lang aan de gang is. Het kind blijkt bij nader toezien vaak niet zozeer een ‘onbeschreven blad’, als wel een ‘bestellijst’ van verwachtingen die het zou moeten vervullen. Het plukt al snel de vruchten van de mate waarin het – zonder enig besef daarvan – erin slaagt deze te vervullen. Over dit allereerste begin – het verwacht worden – komt men niet alles te weten. Toch komt menig mens in de loop van het leven voor de vraag te staan ‘Hoe reageerden mijn vader en moeder eigenlijk op mijn komst’. Als materiaal voor een antwoord gebruikt men naast eigen fantasie mogelijk ook uitspraken van ouders of anderen die ‘ter plekke’ aanwezig waren. In het algemeen zullen ouders met liefde aan de vragensteller vertellen over de positieve belevingen rond zwangerschap en geboorte van de betrokkene. Zij zullen evenwel vaak met de grootste terughoudendheid spreken over datgene wat zij verwarrend, zwaar of teleurstellend vonden aan de komst van dit kind. Zij zullen dit liever verbloemen met sociaal wenselijke uitspraken. Daarmee sparen zij zichzelf en de vragensteller.

51

positief krediet Veel kinderen zijn en waren welkom, min of meer gepland, met vreugde begroet, en horen er helemaal bij. Maar ook deze kinderen komen ter wereld omdat het de ouders goed uitkomt, omdat het hen ‘leuk’ lijkt, omdat dit hun emotionele behoeften bevredigt. Het kind heeft in ieder geval positief krediet in zoverre dat het op voorhand al beschouwd wordt als brenger van positieve belevingen. Zelfs deze positieve verwachting kan snel belastend en begrenzend uitpakken. negatief krediet Doordat ongewenste zwangerschap gemakkelijk vermeden kan worden, worden kinderen ook minder vaak ongewenst genoemd. Er zijn echter veel situaties waarin kinderen met een negatief krediet komen, bijvoorbeeld in een relatie vol ambivalentie, of op een tijdstip van overbelasting, onrust en kwetsbaarheid van een van de ouders. De ouders zullen daarover vaak met de grootste terughoudendheid spreken. De positieve en negatieve verwachtingen van de ouders ten aanzien van het kind, vormen de eerste ongevraagde en onuitgesproken levenstaak. Soms zijn ze de grondslag van een levenslange emotionele hypotheek. In de verwachting creëren de ouders voor het komende kind een specifieke plek waarin tijdsruimte en plaatsruimte nog niet gedifferentieerd zijn. Deze ruimte kan in omvang variëren in de mate van voorbestemming. In uitersten gezegd: het kind heeft op voorhand carte blanche om te zijn zoals het is en zich te ontwikkelen zoals het wil of het dient geschikt te zijn of gemaakt te worden om deze ouders emotioneel tevreden te stellen. In de verwachting met betrekking tot het kind tekenen zich de eerste contouren af van het eigendom van tijd en ruimte.

52

Een – emotioneel – verhypotheekt kind, zal dit gegeven op latere leeftijd, niet alleen of niet in de eerste plaats ontdekken door zijn speciale rollen in relaties, maar ook aan de manier waarop hij met ruimte/tijd omgaat: er is geen echt gevoel van baas zijn over zichzelf, van eigendom van de tijd. Er is altijd al een vulling van de tijd, een vorm van moeten. Hierna volgt een bloemlezing van ‘decors’ en ‘settingen’ waarmee het begin van een levensloop een concrete gedaante in de tijd kan krijgen. Sommige zijn verteld vanuit de gezichtshoek van de aanstaande ouders, andere vanuit die van het kind. 8 ‘Hij wilde eigenlijk geen kinderen. Ik ben gewoon stiekem opgehouden met de pil. Toen het eenmaal zover was, was hij eerst verschrikkelijk kwaad. Toen vond hij het best, maar hij heeft nooit veel aandacht voor de baby gehad.’ 8 ‘Ik heb er alles aan gedaan om dit kind voor de geboorte ‘spontaan’ kwijt te raken. Abortus kon toen nog niet. Het bleef toch leven. Als ik nu naar hem kijk (het is mijn enige zoon), denk ik vaak dat ik hem misschien veel schade heb berokkend door mijn wens en door mijn pogingen om hem dood te maken.’ 8 ‘Ik wilde graag een meisje. Ik had al een naam klaar en wist al hoe ik haar wilde aankleden. Ik had me geen raad geweten met een jongen.’ 8 ‘We rekenden nergens meer op. Ik was een paar jaar heel onregelmatig ongesteld geweest. We voelden ons onhandig en een beetje gegeneerd tegenover de andere kinderen. De oudste zei: ‘mens, waar begin je nog aan.’’

53

8 ‘Vanaf het begin van mijn zwangerschap was mijn man jaloers. Ik moest vooral niet laten merken hoe blij ik was met de baby. Ik was bang voor hem en heb het kind nooit uit het oog verloren.’ 8 ‘Ik was razend op mijn zus: jonger dan ik en eerder in verwachting. Al die aandacht die ze kreeg. Een halfjaar later was ik zover. Ik denk nog steeds dat het een wedstrijd tussen mij en mijn zus is geweest.’ 8 ‘We hadden altijd ruzie die in bed eindigde met vrijen. Het moest wel uitlopen in een zwangerschap. Ik hoopte dat we met een baby van ons beiden dichter bij elkaar zouden blijven.’ 8 ‘Mijn vader wilde een zoon. Ik was nu eenmaal een meisje. Ik heb lang mijn best gedaan zoveel mogelijk op een jongen te lijken.’ 8 ‘Ik wilde veel kinderen. Thuis was ik de enige. Mijn ouders herinner ik me als oud, van jongs af aan. Ik wilde voor mijn kinderen echt een jonge moeder zijn.’ 8 ‘Eindelijk iets van mezelf; ik vond het vreselijk dat de baby geboren moest worden. Ik had haar zo graag in mij gehouden.’ 8 ‘Na de dood van de oudste wilde ik meteen een ander kind. Ze heeft dezelfde namen. Het is of ik mijn oudste dochtertje terug heb gekregen.’

54

8 ‘Mijn komst werd zo lang mogelijk geheim gehouden. Ik werd letterlijk weggedrukt. Mijn moeder snoerde zich in om de confrontatie met haar ouders zo lang mogelijk uit de weg te gaan.’ Geboren worden. De sprong in de tijd Met de geboorte is er voor het kind van de ene dag op de andere een ander levensritme en een volledig andere wereld. In de baarmoeder dringen geluiden gedempt door. Licht wordt niet waargenomen. Het kind leeft daar in een omgeving die waarschijnlijk weinig storingen kent. Ineens is er voor het kind een zee van prikkels. Het maakt geleidelijk kennis met een voorgevormde wereld die voorlopig onontkoombaar de zijne zal zijn. Deze ouders hebben hun eigen geschiedenis, hun eigen taal, hun eigen ontwikkelingspeil. Hun opvattingen over wat dit kind toekomt, op deze plaats, dit tijdstip, bepalen welke eigen rol en welke betekenis het kind krijgt binnen de verhouding tussen de ouders en met betrekking tot eventuele andere kinderen. De verwachtingen met betrekking tot de baby worden meteen door de ouders getoetst. Er is meteen een publiek dat commentaar geeft op uiterlijk en gedrag van de baby. Daar ligt dan het kind, min of meer beantwoordend aan de verwachtingen, min of meer beladen met taken die de rest van het leven diepgaand kunnen beïnvloeden. Mogelijk is het een meisje, dat door de vader op de koop wordt toegenomen en door moeder juist als toekomstige vriendin en bondgenoot verwelkomd. Of een jongen die in vaders fantasie reeds het familiebedrijf runt. Het is misschien een ‘vervangkind’ dat een overleden zusje of broertje moet goedmaken. Of een ‘verzoenkind’, dat de ouders bij elkaar zou moeten houden.

55

8 ‘Toen ze zag dat hij een misvormd gezichtje had, zei ze: ‘Weg ermee’. Ze smeet hem bijna weg.’ 8 ‘Toen alle drukte voorbij was, de zuster naar huis en mijn vrouw in slaap, ging ik naar de babykamer. Ik keek heel lang naar mijn zoon. Hij lag roerloos, maakte af en toe een klein geluidje als een poes. Ongewild en onbedwingbaar stroomde ik vol paniek en verdriet. Als een strop om mijn nek was er ineens de fantasie van hem over 18 jaar, aan flarden geschoten op een modderig veld zoals zovelen in mijn jeugd. Overweldigend was er de gedachte van moedeloosheid en vergeefsheid van dit kwetsbare leven in een wereld die nu eenmaal door niets ontziende idioten wordt geregeerd.’

Kennismaking met de tijd. Beschikbaarheid van verzorgenden De baby maakt meteen kennis met de tijd via min of meer vaste tijdstippen van de verzorging en de manier waarop vooral de moeder tijdens contacten met de baby met tijd omgaat: rustig, haastig, ongeduldig. Het kind bemerkt dit en reageert erop. Ook gebruikt de moeder van meet af aan tijdsaanduidingen als ze praat met de baby. Deze kennismaking is wederzijds want ook het kind geeft al blijk van iets als tempo en temperament: het kan een tevreden of ongelukkige indruk maken, veel huilen bijvoorbeeld. Een kind dat ongelukkig of ontevreden lijkt, kan de ouders verwarren, vooral als ze de komst van het kind met negatieve of ambivalente gevoelens tegemoet zagen. Schuldgevoel, machteloosheid, agressie jegens het kind of van de vader naar de moeder kunnen het gevolg zijn. In de interac-

56

tie met de baby is meteen en altijd de factor tijd in het geding. De baby ‘roept’ dringend. De ouders reageren meteen of laten wachten. Er wordt meer of minder tijd met het kind doorgebracht. Er is haast of juist kalmte. Er is de bereidheid het eigen levenspatroon min of meer aan te passen aan dat van het kind, maar mogelijk ook de rigoureuze instelling dat het kind meteen zijn ‘plaats’ (in de tijd) dient te weten. Een sterke ‘rantsoenering’ door de ouders van hun beschikbaarheid kan een bewuste keuze zijn, maar ook een verdedigende reactie zijn, indien het appèl van het kind hen emotioneel overvraagt. De (pedagogische) opvattingen over hoe de ouders bijvoorbeeld op huilen van kinderen zouden moeten reageren, wijzigen zich nogal eens. Een strenge, op regelmaat en comfort van de ouders gerichte regel was indertijd: niet buiten de vaste tijden reageren op het kind. Desnoods kind met wieg en al een eind uit de buurt zetten om zelf intussen rustig te kunnen slapen. Een mildere vorm is om altijd even te luisteren hoe het kind huilt. Men kan – zeker bij een eigen kind – leren verschillende vormen van huilen te onderscheiden, huilen van pijn, schrik, benauwdheid klinkt anders dan ‘gewoon huilen’. Bij ‘ongewoon huilen’ doet men er goed aan even te troosten, gerust te stellen, op te nemen. Zo’n strenge rantsoenering kan bij het kind de basis vormen voor een levenslang gevoel van onvervuldheid en verlangen en daarmee van een specifieke gerichtheid op de toekomst. Daarbij wordt het heden, het zelf als bodemloos leeg ervaren. De vervulling ligt elders, bij anderen en in de toekomst. Er wordt steeds ‘troost in de verte’ gezocht. Er is vaak ongeloof tegenover ‘gratis’, zo maar uitgedeelde affectie. 8 ‘Mijn ouders trouwden een maand voor mijn geboorte. Toen ik er eenmaal was, hadden zij geen aandacht voor mij. Zij werden te zeer in beslag genomen door

57

de naderende dood van hun eigen ouders die bij ons inwoonden. Zodoende lag ik boven op een kamertje alleen. Ik moet veel gehuild hebben, bij mijn geboorte had ik een navelbreuk. Van het huilen kreeg ik er nog eens een liesbreuk bij en moest prompt naar het ziekenhuis om geopereerd te worden. Ik heb bijna altijd het gevoel dat ik te kort kom in contacten met anderen.’ Als de moeder of een vergelijkbaar figuur niet beschikbaar is (ziekte, depressie, te veel kinderen of kinderen te snel op elkaar, te veel taken), kan de hechting moeder-kind in gevaar komen. Daarvoor is nu eenmaal tijd nodig. Als de moeder het kind niet als eigen beleeft, loopt het kind het risico emotioneel thuisloos te worden. Een uitingsvorm daarvan kan zijn dat het later eigen afkomst en eigen verleden verwerpt. Het leren van tijdstippen, tijdsaanduidingen; eigen tempo Het leren kennen en beheersen van de tijd die de volwassen maatschappij regeert, vergt een lange aanloop. Tal van onderzoeken gaan over de manier waarop dit leerproces vanaf de geboorte verloopt. Bij jonge kinderen kan dit leerproces gevolgd worden door te observeren wat de kinderen doen, hoe zij hun gedrag inrichten. Met toenemende taalontwikkeling kan het kind ook antwoord geven op vragen. Dan levert ook het spontane taalgebruik praktische aanwijzingen over zijn tijdsbeleving. Iets oudere kinderen kunnen ook deelnemen aan experimentele taken en proeven waaruit hun inzicht in tijd, kennis van tijdsverschijnselen en tijdsvaardigheid blijken. Het is niet onmogelijk dat de ontwikkeling van tijdstoornissen door ziekte aan het eind van de levensloop langs dezelfde lijnen verloopt als het leerproces bij jonge kinderen maar dan in omge-

58

keerde richting. Het eerst geleerde zou het langst behouden blijven. Sommige van de hierna vermelde ontwikkelingen kan iedereen zelf waarnemen bij bijvoorbeeld eigen kinderen door systematische observatie en analyse van gedrag, door analyse van hun taalgebruik en door het stellen van vragen. Zo is ook veel materiaal verzameld (door onderzoekers bij hun eigen kinderen). Een deel van het proces kan men alleen volgen met behulp van experimentele opstellingen.12 Wij geven hier kort de meest waarschijnlijke stand van de wetenschap weer voor kinderen tot en met 4 jaar. De bijgevoegde leeftijdsaanduidingen moeten niet als een wet van Meden en Perzen beschouwd worden. Het maakt namelijk veel uit in welk milieu het kind opgroeit en wat voor onderwijs het volgt. 0 jaar Het pasgeboren kind spreekt nog niet, men is aangewezen op externe observaties en gedragsanalyse. Het pasgeboren kind is waarschijnlijk aanvankelijk alleen gericht op onmiddellijke bevrediging van zijn behoeften aan slaap, warmte, eten en koestering. Er zijn aanvankelijk geen herinneringen en geen verwachtingen. Het kind zou in een groot ‘nu’ rondzweven. Toch moet het kind al heel snel vaste volgorden gaan ervaren. Het eten komt na het huilen en de honger. De schone luier en het troetelen komt na het nat zijn. De komst van moeder wordt voorafgegaan door geluiden van de deur en van schoenen op de trap, enzovoort. De moeder went het kind aan een vaste dag12 Friedman, W.J., Development of time concepts in children. In: Reese, H.W. en L.P. Lipsitt (eds.), Advances in child development and behavior. New York, Academic Press New York, 1978, vol. 12.

59

indeling van eten, drinken, slapen, in bad gaan, enzovoort. Het kind leert regelmaat en leert ook ‘hoe lang’ de verschillende perioden van dag en nacht zijn. Het kind ervaart ook aan den lijve het gedragstempo van de volwassenen. De moeder of anderen die het kind verzorgen, spreken het kind vaak toe, openen het contact en gebruiken daarbij even vaak tijdsaanduidingen. ‘Ik kom al.’ ‘Gauw een schone luier.’ ‘Niet zo haastig drinken.’ ‘Moest je zo lang huilen?’ Als het kind iets ouder wordt, pikt het deze aanduidingen op. Veel tijdsbesef en -kennis van het jonge kind is actiegebonden: de kennis zit als het ware in het gedrag en kan daarvan niet geabstraheerd worden. Het kind heeft ook nog niet de taalschat die daarvoor nodig is. Er is immers een duidelijke samenhang tussen ontwikkeling van taal- en symboliekfuncties en inzicht in tijd. 8 maanden Het kind leert de volgorde ‘middel-doel’. Het leert om eerst datgene te doen dat nodig is om een doel te bereiken, bijvoorbeeld iets opzij duwen om hetgeen erachter verstopt ligt te kunnen pakken; eerst een krukje pakken om bij de snoeptrommel te kunnen. 1 jaar Het kind heeft begrip van opeenvolging: als een knikker achtereenvolgens op verschillende plekken verstopt wordt, weet een kind van die leeftijd dat het steeds dezelfde knikker is op verschillende plaatsen. De knikker verandert niet door verplaatsing, terwijl een jonger kind knikkers denkt aan te treffen op elke afzonderlijke verstopplek: een knikker die verborgen is bestaat niet meer.

60

18 maanden Het kind kan tot op zekere hoogte voorbije gebeurtenissen ‘uit het hoofd’ reconstrueren: waar het een stuk speelgoed heeft gelaten, waar moeder heen is gegaan. Op deze leeftijd is de praktische ordening van bijvoorbeeld doelgerichte gedragingen beter ontwikkeld dan de voorstelling ervan. Je moet het kind nog geen vragen stellen over volgorden. Het kind gebruikt soms al de eerste tijdsaanduidingen. Wachten is nog moeilijk voor het kind. Het kind is gericht op het ‘nu’. Gedurende de volgende jaren groeit de taalvaardigheid van het kind aanzienlijk. Het kind hoort dagelijks allerlei tijdsaanduidingen die betrekking hebben op volgorde, op duur, op gelijktijdigheid en op tijdsverhoudingen tussen gebeurtenissen. 3 tot 4 jaar Er is onenigheid over de vraag of kinderen van deze leeftijd de woorden ‘voor’ en ‘na’ begrijpen en correct kunnen hanteren: mogelijk begrijpen ze deze wel, maar hebben ze niet de taalvaardigheid om de desbetreffende vragen van de onderzoekers te beantwoorden. Wel kunnen veel kinderen van 4 jaar in proeven correct de volgorde van bepaalde handelingen, die worden voorgedaan door de proefleider, nadoen. Voorzover kinderen die jonger zijn dan ongeveer 2,5 jaar werkwoordsverbuigingen gebruiken, is dat meestal de tegenwoordige tijd. Rond 3 tot 4 jaar komt daar de verleden tijd bij (‘ik speelde’, ‘ik heb gehuild’). Men heeft lang gedacht dat het kind krachtens een ontwikkelingswetmatigheid eerst aanduidingen voor het heden gaat gebruiken, daarna aanduidingen voor de toekomst en pas het laatst aanduidingen voor de verleden tijd. Men twijfelt daar nu aan omdat blijkt dat op die leeftijd kinderen vaak foutieve tijds-

61

aanduidingen gebruiken (‘Ik ging morgen in bad’) en veel tijdsaanduidingen uit de taal van volwassenen overnemen zonder de betekenis ervan te kennen. Kinderen van 3 tot 4 jaar leren het regelmatig terugkeren van allerlei activiteiten uit het dagelijks leven herkennen. Zij beantwoorden de vraag naar de tijd van de dag door de vaste activiteit van dat moment te noemen (naar bed, eten, enzovoort). Het schatten van een tijdsduur of een tijdsafstand tot een toekomstige gebeurtenis, valt hen moeilijk. Ze kunnen bijvoorbeeld nog niet een reeks plaatjes, die dagelijkse gebeurtenissen voorstellen, op de goede volgorde leggen. Een kind van 3 jaar weet gewoonlijk zijn leeftijd te vertellen, maar kan niet zeggen hoe oud het volgend jaar wordt. Met het toenemen van de leeftijd, verwijdt zich het tijdsperspectief van het kind zowel naar voren (toekomst) als naar achteren (verleden). Tevens heeft uitbreiding plaats van de op tijd en tijdsaanduiding betrokken woordenschat en wordt de nauwkeurigheid groter. Rond 4 jaar heeft het kind een globale notie van de kalender: het gebruikt woorden als zomer, winter, een maand, een jaar. Het leren kennen van en omgaan met tijd is sterk afhankelijk van een zorgzame en zorgvuldige verhouding tussen kind en moeder/verzorgers. Niet alleen regelmaat en voorspelbaarheid van de zorg en van het contact zijn belangrijk, maar ook het spreken met het kind. Daardoor leert het kind tijdsaanduidingen, ‘tijdstaal’ die in verband gebracht kan worden met duur, volgorde en tijdstippen van het dagelijks leven. De tijdslessen die het kind in de vroegste jeugd krijgt, gaan over de ‘tijd van de dingen’, niet over het abstracte begrip klokkentijd. Hoe het nog niet sprekende kind tijd beleeft, is vrijwel niet te achterhalen.

62

tempoverschillen tussen kind en verzorgende Het pasgeboren kind geeft weinig andere signalen naar de buitenwereld dan tevredenheid enerzijds en huilen anderzijds. Het kind moet voor de vervulling van zijn behoeften wachten op wat de verzorgenden aan aandacht kunnen en willen besteden en hoe hun houding is tegenover zaken als behoeften, impulsen, uitingen van onlust. Als de eerste zorg of het opvoedingsadagium is dat het kind niet stoort, leert wachten, getraind moet worden in een vast dagritme, dan scoort het tragere, makkelijk wachtende kind hoog (lief, rustig, makkelijk); dan krijgt het fellere, sneller opgewonden kind eerder de reputatie van veeleisend, driftig, ongeduldig. Beiden kunnen ongeduld oproepen als de ouders niet kunnen of willen meegaan in het tempo van het kind. Tempoverschillen tussen de ouders kunnen voor het kind soms een aangename ‘wijkplaats’ vormen. Een oudere dame vertelt over de verschillen in temperament tussen haar tweelingdochters. ‘De ene moest ik een beetje aanmoedigen wilde ze gaan drinken; de ander zette met een soort klap haar ‘tanden’ in mijn borst.’ Zij voelt zich op dit moment in toenemende mate door deze laatste dochter emotioneel en praktisch overvraagd. 8 ‘Ik word vaak sloom genoemd. Ik heb een laag tempo. Ik kan heel goed overweg met hoogbejaarde mensen in verpleeghuizen. Een gesprek hoeft voor mij niet druk te zijn. Ik verwacht ook geen ‘vorderingen’ van de mensen. Zelf denk ik dat ik dit tempo meegekregen heb van mijn vader, die is twintig jaar ouder dan mijn moeder en heel geduldig. Ik was als kind het liefste bij hem. Ik kreeg nooit aansporingen van hem.’

63

Tijd en ‘kinderwerk’ In de periode van 0 tot 4 jaar leert het kind bewegen, leert het allerlei dagelijkse activiteiten uitvoeren en maakt het kennis met taken. De klok doet zich steeds duidelijker gelden. Aanvankelijk blijft het kind stil liggen zoals je het neerlegt. Langzaam maar zeker begint het te bewegen. Er komt een tijd dat het zowel beweegt als geluiden maakt. Van motorische timing is dan nog geen sprake. Het trappelende en met de armpjes zwaaiende kind ziet eruit als een hardloper in de lucht, de sputter-, rol- en klikgeluiden die het kind daarbij maakt, lijken op oefeningen in ingewikkelde Afrikaanse kliktalen. Het hele bewegingsapparaat is aan het proefdraaien en maakt bewegingen die de volwassene later niet kan navolgen. Het maken van gerichte bewegingen moet geleerd worden. Het leren van volgorde is heel belangrijk, evenals het weglaten van overbodige bewegingen. De volwassene die dingen voordoet aan het kind, realiseert zich soms zelf ineens hoe moeilijk het is gewone alledaagse handelingen heel traag in componenten uiteen te halen en toch correct uit te voeren. 8 ‘Gevaarlijk wiebelend, dan weer de ene dan weer de andere kant uit schuivend, droeg ze met moeite de schaal hapjes naar de gasten: een heerlijke maar zware taak voor haar kromme beentjes. De schaal hadden we in gedachte al afgeschreven. Dit was immers haar avontuur geworden. Het moeilijkste stuk was boven haar hoofd optillen en op het tafelblad schuiven van de schaal zonder alles op haar eigen hoofd te krijgen. Een kunststuk dat lukte en beloond werd met gejuich.’ Aan het einde van de periode staat het kind letterlijk op eigen benen en kan het eigenschappen van tijd en ruimte combineren.

64

8 ‘De mooiste en verste tocht is misschien geweest die eerste keer dat ik – tot schrik van het hele gezin – door een gaatje in de heg ontsnapte. Ik was nog geen 3 en weet me alleen maar heel wazig iets te herinneren. Het was heel ver, mysterieus. Alles wat ik zag, zag ik immers voor het eerst: een grote vijver, een lange stenen muur van vuursteenbrokken, een donkere zandweg helemaal overkoepeld door eikenbomen. Er staat me ook bij dat ik later nooit meer zo iets avontuurlijks meemaakte. Ik wist totaal niet waar ik heen ging, terwijl bij alle andere reisbestemmingen van latere datum toch iets als bekendheid of voorkennis meesprak. Achteraf gereconstrueerd heb ik toen een wereldreis gemaakt van ongeveer zeshonderd meter!’ Het pasgeboren kind ‘werkt’ nog niet, wel eet en drinkt en slaapt het voor zijn leven op een veel werkachtiger manier dan een volwassen mens. Die kan zich veroorloven een tijd lang door te werken, kort te slapen, eten en drinken een tijdlang te miniseren. Taakachtige momenten en de afwisseling met ‘vrije’ tijd laten niet lang op zich wachten. Het kind moet zijn eten opeten, stilzitten, een stukje alleen lopen zonder opgepakt te worden. vrije tijd en spel Het besef van vrije tijd ontstaat pas als er een besef van onvrijheid is: van taken, van iets moeten, van verplichting. Voor een kind kan dit al vroeg merkbaar worden doordat duidelijke tijdsgrenzen worden gehanteerd voor de tijdstippen waarop je wel en niet mag doen wat je wil: voor het donker binnen; om acht uur naar bed. Aan een peuter maakt men bed- en etenstijd dui-

65

delijk door hem op te pakken en hem met meer of minder geduld en uitleg in de gewenste betreffende plaats, positie of situatie te brengen. Later kan een verzoek hetzelfde effect hebben. Al bij heel jonge kinderen ziet men verschillende reacties op ‘moeten’, vanaf zoetjes meegaan tot en met brullen, trappen en zich alleen laten meesleuren. Vrije tijd heeft in verschillende levensperioden een andere kleur. Misschien liggen die grenzen bij kinderen wel het duidelijkst, jonge kinderen kunnen echt opgelucht en joelend van plezier aan het eind van de middag de school uitstormen. Een volwassene die zo een kerkdienst, of na een werkdag bedrijf of bureau verlaat, wordt hoofdschuddend bekeken. In het spel wordt een eigen wereld van tijd en ruimte opgebouwd. De tijd van het spel heeft een onbepaald verre horizon: spelen kan altijd doorgaan, elk moment hervat worden, is nooit voltooid. Vooral het kinderspel wordt gekenmerkt door eindeloosheid en door herhaling. Daarin is de klok van het ouderlijk huis de grote spelbreker. 8 ‘Eindeloos kon ik op mijn hurken zitten achter in de tuin. Ik nam een handje zand en liet dat door mijn vingers in mijn andere hand lopen. De kleuren van de korreltjes, de warmte, het stuiven, het kriebelige gevoel. Dat was genoeg. Of een regenworm vinden en deze steeds maar weer languit leggen als hij zich wilde oprollen. Ik weet zelf niet meer dat ik dit deed, maar mijn buurvrouw vertelde dat ze zo verbaasd was over de lange tijd die ik daarmee kon doorbrengen. Ik herken iets daarvan als ik een bibliotheek of archief binnenkom. Het geeft mij in het begin iets van paniek (moet ik dit allemaal doornemen of lezen), maar later toch vooral een heel tevreden gevoel: er is materiaal genoeg om een eeuwigheid mee door te brengen!’

66

Het spel van jonge kinderen ontwikkelt zich van improviserend bewegen tot speels omgaan met mensen, dieren en dingen. Naarmate het spelen zich ontwikkelt, komt ook al iets als een persoonlijke voorkeur voor tijdsbestedingen van het kind om de hoek kijken. In de periode van 0 tot 4 jaar heeft in zoverre een boedelscheiding plaats tussen spel en ‘werk’ dat bij het heel jonge kind elke activiteit van het dagelijks leven spelend kan worden gedaan. Denk aan de eindeloze eetceremonies. Terwijl later het spel steeds meer op speciale tijdstippen wordt geconcentreerd en de vorm aanneemt van een aparte activiteit. Het spel wordt een institutie in plaats van een impulsief gebeuren. Kindertijd en spel worden geassocieerd. Zozeer zelfs dat het gebod ‘Ga spelen’ gelijk staat aan een bevel om je uit de wereld van de volwassenen te verwijderen en hen met rust te laten. De eerste breuken in het bestaan De krant en de televisie laten regelmatig zien welke aanslagen gepleegd worden op de veiligheid en berekenbaarheid van het bestaan van jonge kinderen: verminking, ziekte, uithongering, dood van familieleden, vluchten onder barre omstandigheden. Hoe dergelijke, zware aanslagen verwerkt en herinnerd worden, blijft vaak een raadsel. Er zijn allerlei breuken en vormen van discontinuïteit in de vroegste levensloop die minder catastrofaal ogen, maar toch van invloed zijn. Te denken valt aan gebeurtenissen zoals: opname van moeder en/of kind in het ziekenhuis, scheiding van moeder en kind voor korte of langere tijd, de gang naar de crèche, geboorte van een jonger kind, verhuizing. Maar ook bijvoorbeeld het regelmatig geconfronteerd worden met verwarring, blootgesteld worden aan een te hoog tempo.

67

8 ‘Als ik terugdenk aan vroeger, dan herinner ik mij twee soorten tijd, de ene was kalm, eindeloos en evenwichtig (als ik buiten alleen was). De andere tijd was druk, verwarrend, propvol onvoorziene gebeurtenissen als een voorbijtrekkend circus. Dat was het geval als ik weer binnen in de grote ‘familiesamenscholingen’ terugkwam.’ 8 ‘Ik moet tussen de 3 en 4 jaar geweest zijn toen ik naar het ziekenhuis moest. Ik herinner me nog het roodgestreepte jasje van de ziekenhuisknecht Kees, die de kinderen waste voor de operatie. Ik was niet verdrietig, had ook geen heimwee, maar voelde een soort koude vreemdheid. Ik kreeg cadeautjes, maar begreep niet waarom. Een ‘verloren gevoel’.’ Bij breuken in de continuïteit van het leven kan het vertrouwen in de verte verminderen, zowel in de ruimte als in de tijd. De tijd is geen vertrouwd, stevig wegdek meer. Heden, verleden, toekomst; vroegste herinneringen Een pasgeborene lijkt in de ogen van de volwassene uitsluitend toekomst te hebben. Het leeft waarschijnlijk in een breed ‘nu’ waarin geleidelijk meer nuancering komt. Zodra er volgorden beleefd worden, is er ook een – woordloos – beseffen van verleden en toekomst. Geleidelijk vormt zich ook een persoonlijk, beleefd verleden in de vorm van de vroegste herinneringen. Als de mens geboren wordt, is rondom hem van alles aan de gang dat ‘zijn eigen tijd’ vormt in de betekenis van tijd van herkomst. Daarvan pikt het jonge kind gaandeweg een en ander op. Het zijn in normale verhoudingen uiteraard vooral huis-tuin-enkinderkamergebeurtenissen die de inhoud van de eerste her-

68

inneringen uitmaken. Geweld en rampen vormen hier gewoonlijk niet de enscenering van de eerste herinneringen. Sommige mensen hebben zeer vroege herinneringsbeelden (bijvoorbeeld al vanaf hun tweede levensjaar). Anderen pas vanaf hun 4e of 5e jaar. Weer anderen rapporteren dat ze zich hun vroegste jeugd maar zeer wazig herinneren. De inhoud kan heel verschillend zijn: een compleet beeld, een incident of alleen maar een geur, kleur, geluid of sfeer. De objectieve juistheid van deze herinneringen is minder relevant. Van belang is dat mensen hiermee hun levensverhaal laten beginnen. 8 ‘Toen ik later de box terugzag, zag ik dat er echt afdrukken van mijn tanden in stonden. Ik had mij niet vergist, als kind van nog geen 2 jaar was ik zo bang voor mijn vader dat ik van angst in het hout beet als hij de kamer binnenkwam.’ 8 ‘Er was opwinding in huis. Er was een gedrukte stemming. Wij moesten er niet bij zijn. Wij waren boven. Achteraf realiseer ik me dat het de begrafenis was van vaders stiefmoeder die bij ons in huis woonde. Het heeft heel veel indruk op me gemaakt.’ 8 ‘Ik werd geboren in Parijs. Mijn moeder stierf toen ik nog een peuter was, zodat ik mij haar slechts kan herinneren als een vage vlek zalige tranenwarmte, vlak onder de grens van mijn iconografisch geheugen.’13

13 Nabokov, V., Tij en wantij. Uit: Lente in Fialta. Amsterdam, Bezige Bij, 1975.

69

8 ‘Veel licht, rozerood dat kwam door gesloten gordijnen. Warm licht. Zo heb ik het nooit meer gezien.’ 8 ‘Ik was kwaad op mijn moeder. Huilend van woede stond ik tegenover haar en sloeg het koekje dat ze me als troost wilde geven uit haar handen. Wat daarvoor gebeurd was, weet ik niet. In het bij wijze van troost aannemen van ‘voedsel’ ben ik nog steeds niet erg onbevangen.’ Het komt nogal eens voor dat mensen geen of alleen heel wazige herinneringen hebben aan deze periode. Soms verandert dit, bijvoorbeeld door psychotherapie. Het (her)krijgen van vroege jeugdherinneringen – ook als ze mogelijkerwijze een negatieve kleur hebben – wordt gewoonlijk als een soort geschenk beleefd. Eigen tijd/mijn tijd De confrontatie met tijd vormt het kind. Het kind vormt zich in de tijd, in zijn tijd. Bij het vormen van deze eigenheid spelen een aantal tijdsaspecten een rol die hier nog even aangestipt worden. − Het kind reageert op de (klokken)tijdcultuur in huis. Een uiterste is dwangmatige stiptheid, regelmaat en gefixeerde volgorde van de dagelijkse activiteiten. Het kind wordt daarin met meer of minder moeite en pijn getraind. Iedereen hoort wel eens staaltjes van bij voorbeeld zindelijkheidstraining waarvan je tenen gaan krullen. Hoe meer tijdsregels, des te meer mogelijkheden tot overtredingen. Het vloeiende en variabele karakter van het leven zelf wordt niet gerespecteerd. Het kind ervaart geen ruimte.

70

Het andere uiterste is chaos: de dagelijkse gang van zaken is onvoorspelbaar. Het kind kan nergens op rekenen. Een onveilige, onbestuurbare omgeving is het gevolg. Het kind ervaart geen structuur. − De ‘tijdsrekening’ van gezin en milieu: elk gezin heeft zijn eigen tijdsrituelen en markeringspunten: de wijze waarop de kinderen gewekt worden en voorzien van een ontbijt; het vertrek van vader en/of moeder naar hun werk of het begin van bedrijvigheid in huis; maaltijden; ceremonies rond het naar bed gaan. Er is ook een tijdsrekening van de omgeving waarbij het veel uitmaakt of men het veelal hoge tempo en de lange dagen van de stad rondom kan waarnemen of het rustiger en anders ingedeelde plattelandsleven met zijn kortere dagen. 8 ‘De ‘tijd’ bij ons was moeder, zij zette als het ware de dag op gang. Ze stond als eerste op: gordijnen open, kachel opstoken, water opzetten. Ze maakte op een of andere manier in razend tempo toilet, maar hoe ze dat deed, begreep ik nooit want ik heb haar nog nooit in nachtkleding beneden gezien. Ik hoorde haar altijd vanuit mijn bed, heel vertrouwd. Naar dat veilige gevoel kan ik nog terugverlangen.’ 8 ‘Mijn moeder sliep na het eten, ik was alleen met haar thuis. Ik stapte voorzichtig van haar schoot en liep door het huis, het huis leek heel groot, gevaarlijk bijna en de tijd heel lang. Het is mijn eerste herinnering aan heel lange tijd, ik vind alleen zijn tegenwoordig nog steeds heerlijk. Toen ik laatst op zoek was naar een koophuis, kreeg ik van de makelaar de sleutels van een stokoud huis. Daar,

71

in dat vreemde donkere pand, voelde ik me precies zo avontuurlijk en verboden bezig als toen.’ − Tempo en tijd besteed aan de verzorging: gaat men met het kind om in zijn eigen tempo, merkt het kind ongeduld en haast, beperkt men zich tot verzorgingshandelingen of is er ook tijd die het kind ‘zomaar’ krijgt. − Tempoverschillen met eventuele broertjes en zusjes: wie opgroeit in een gezin waarin iedereen een sneller tempo heeft, kan gemakkelijk een zelfbeeld ontwikkelen van traag en onhandig zijn. Wie sneller is dan de rest kan het stempel ‘druk’, ‘ongedurig’, ‘onverbeterlijk’ krijgen en loopt het risico van overmatige dressuur en vrijheidbeperkende bejegening. mijn tijd De ene mens voelt zich veel meer thuis in de tijd van zijn geboorte dan de ander. Ook lijkt het alsof deze liefde aan wisselingen onderhevig is, men kan zich in de ene levensfase sterk distantiëren van afkomst en vroegste jeugd en veel later met blijde herkenning deze periode gaan koesteren zoals men een afgesloten kamer weer gaat bewonen. Mogelijk gaat eerherstel van de vroege jeugd samen met een relativering van de toekomst of met een hernieuwd respect voor het kinderlijke in zichzelf. De vroege ouderdom zou hiervoor een goed moment kunnen zijn. Bij sommigen is de tijd van de vroegste jeugd voorgoed uit de gratie.

72

ho ofds t uk 3

Tijd van leren buiten de deur Kleuter- en kindertijd van 4 tot 12 jaar Inleiding

I

n de kleuter- en kinderjaren gebeurt en verandert veel dat niet allemaal onder één noemer gebracht kan worden. Veel kinderen komen in die periode voor het eerst gedurende langere tijd buiten hun eigen gezin. Ze leren voor het eerst hoe het is door een ander dan je moeder verzorgd of begeleid te worden. In die periode valt het basisonderwijs en de start van de lichamelijke uitgroei. In die jaren heeft ook de keuze voor een vervolgopleiding plaats en menigmaal reeds een min of meer definitieve beroepskeuze. Het samenvatten van de periode van ongeveer 4 jaar tot ongeveer 12 jaar gebeurt hier in verband met de lange periode van verplicht onderwijs. De leeftijd van 4 jaar betekent geen volledige breuk in het leven van het kind. Veel van de vormende invloeden in het thuismilieu blijven doorgaan. Maar de onderwijsverplichting brengt het kind buiten de deur. Een aantal kinderen heeft deze stap al eerder gezet via crèche, peuterspeelzaal en kinderdagverblijf. Het kind gaat deel uitmaken van nieuwe groeperingen (zoals de klas). Met deze nieuwe groeperingen deelt het veel leeftijdsgebonden ervaringen. Er breekt een strakker en uniform tijdsregime aan waaraan het kind zich niet kan onttrekken. Tijds-

73

vaardigheden en tempo krijgen steeds meer merkbare consequenties. Verdere ontwikkelingen van tijdsvaardigheden Tijdens het allereerste deel van het leven leert het kind welke plek het heeft in de kleine kring van het gezin. ‘Plek’ is tijdsruimte in de vorm van beschikbaarheid van volwassenen die het kind benaderen in een aangepast tempo. Plek is ook plaatsruimte: je kunnen bewegen in een ruimte die je als toegankelijk en veilig beschouwt. Deze plek vormt de inbedding van het kind. Daar heeft hechting plaats. Daar ontstaat het eerste en mogelijk het meest diepgaande beeld van de werkelijkheid. Later in kleutertijd en kindertijd wachten nieuwe taken. In menig handboek over ontwikkelingspsychologie ontbreekt de rubriek ‘tijd’ en ‘tijdsbeleving’ in het geheel. Voorzover wel aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling van tijdsbegrip en vaardigheid in het omgaan met tijd, betreft deze aandacht vrijwel uitsluitend het aanleren van (kalender) tijdsindeling, het omgaan met klokkentijd en het leren van het begrip tijd in de natuurkundige zin van het woord. Dat is begrijpelijk omdat deze periode sterk staat in het teken van groepsgewijs georganiseerd elementair onderwijs, dat op zijn beurt niet aan de (klokke)tijdscultuur van de omgeving voorbij kan gaan. Kinderen verwerven op deze leeftijd zoveel taalvaardigheid dat hun spontane taalgebruik steeds meer bruikbare informatie biedt over hun tijdsbeleving. Bovendien kunnen zij steeds beter vragen beantwoorden en proefopdrachten vervullen. Zo kan men registreren welke tijdsaanduidingen en werkwoordverbuigingen een kind uit zichzelf gebruikt en hoe juist en nauwkeurig het deze gebruikt. Er kan worden nagegaan of een kind de volgorde van bepaalde gebeurtenissen juist kan

74

beschrijven. Bijvoorbeeld door plaatjes waarop belangrijke dagelijkse gebeurtenissen zijn afgebeeld zoals naar bed gaan, schooltijd, eten, enzovoort, in de juiste volgorde te laten leggen. Of de uren van de dag, de dagen van de week, de maanden van het jaar te laten opnoemen. Nagaan of het kind ongeveer weet hoe laat het is, welke dag van de week, welke maand en welk jaar het is. Kijken hoever het kind achteruit en hoever het vooruit in de tijd kan denken. Dit doe je door bijvoorbeeld te vragen ‘Hoeveel jaar ben je nu?’, ‘Hoeveel word je volgend jaar?’ en ‘Hoeveel over vier jaar?’. Tijdsintervallen laten schatten of laten kopiëren door bijvoorbeeld te tikken. Tempo en tempoverschillen laten waarnemen. Ze laten uitzoeken hoeveel tijd gemoeid is met bijvoorbeeld een papieren vaar- en rijopdracht waarbij deelnemers met dezelfde of juist verschillende snelheid bewegen en zich gelijktijdig of juist op verschillende tijdstippen in beweging zetten. De snelheid laten schatten waarmee een vloeistof zich verplaatst binnen twee communicerende vaten van verschillende vorm.14 Uit bovenstaand assortiment van vragen en opdrachten blijkt duidelijk dat de (wetenschappelijke) belangstelling uitgaat naar het aanleren van maatschappelijke tijd. De persoonlijke tijdsbeleving van het kind komt niet ter sprake. toenemende kennis; toenemend inzicht in tijdsverhoudingen Tussen 4 en 12 jaar ontwikkelt het kind steeds meer inzicht in de kalender. Dit houdt in dat het de dag van de week weet. Dat 14 Friedman, W.J., Development of time concepts in children. In: Reese, H.W. en L.P. Lipsitt (eds.), Advances in child development and behaviour. New York, Academie Press New York, 1978, vol. 12.

75

het de dagen van de week in de juiste volgorde kan opnoemen. Dat het kind weet hoe oud het wordt op de volgende verjaardag. Dat het de namen van de maanden, hun volgorde, de seizoenen kent. Rond 7 jaar kunnen veel kinderen klokkijken. Anderen hebben daar nog veel moeite mee. 8 ‘Klokkijken kon ik moeilijk leren, ik kon het maar niet onder de knie krijgen. Ik kon niet uitleggen wat ik niet snapte en de meester kon mij niet uitleggen wat ik fout deed. Als ik een stand van de grote kartonnen oefenklok met hem had doorgenomen en hij de wijzers in een andere stand bracht, dacht ik dat de vorige stand er iets mee te maken moest hebben. Je kon toch zomaar niet doen of het telkens een andere tijd was. Ook kon ik niet begrijpen dat het twee keer per dag twaalf uur was. Ik was ook nooit in mijn leven om twaalf uur ’s nachts opgeweest. Een stom en wanhopig makend gevoel. De meester werd ook nog kwaad na een tijdje. Ook herinner ik me hoe triomfantelijk andere jongens reageerden als ze ineens snapten hoe de vork in de steel zat: ‘Ik kan het!’. Ik wilde dat ook kunnen. Het leek iets bevrijdend dat blij en licht stemde.’ Door kennis van jaartallen kunnen kinderen geschiedenislessen volgen. De onderzoeksgegevens laten zien dat tijdsvaardigheden samenhangen met intelligentieniveau. De vorderingen zijn enerzijds gebonden aan leeftijds(onder)grenzen. Anderzijds bereiken de sneller ontwikkelende kinderen binnen dezelfde leeftijdsklasse meer inzicht en vaardigheid dan de tragere kinderen. Het inzicht in tijd als een abstract begrip (een oneindige lijn met gelijke eenheden) ontwikkelt zich als laatste. In de ontwikkeling van dit tijdsbesef hoort ook de ontdekking dat het op een bepaald moment van de dag niet alleen op

76

moeders klok, maar overal in het land vijf uur is. Dat de tijd op een grote klok even snel gaat als op een kleine klok. Kunnen tellen gecombineerd met het inzicht dat de tijdscycli in elkaar vervat zijn (seconden in de minuut, minuten in het uur, enzovoort) biedt de mogelijkheid om tijdsproblemen steeds nauwkeuriger te kunnen oplossen. Een kind dat aanvankelijk alleen een dag of maand vooruit rekende, kan – doordat het goed kan tellen – zich vele stappen verder van het eigen directe bestaan in verleden en toekomst begeven. Een kind dat aanvankelijk een periode van bijvoorbeeld een week kan beschrijven door een vast beginpunt te nemen (vanaf zondag bijvoorbeeld) kan dit op een gegeven moment vanaf elk willekeurig beginpunt. Het kan dan ook tijdsverhoudingen en opeenvolging op verschillende manieren beschrijven: ‘B komt na A’ kan ook worden beschreven als ‘A komt voor B’. Dit inzicht komt op een leeftijd waarop het kind allang vertrouwd is met de gedachte dat voorwerpen zichzelf blijven ongeacht op welke plaats ze liggen en in welke stand je ze hanteert. Dit tijdsconcept vergt kennelijk een hoog abstractieniveau. Tussen ongeveer 4 en 5 jaar valt een opmerkelijke spurt in tijdsvaardigheden waar te nemen. De toename in tijdsvaardigheden en -accuratesse daarna verloopt meer geleidelijk. tijdsvaardigheden en ouderlijk milieu Niet geheel duidelijk is welk aandeel het ouderlijk milieu heeft bij het aanleren van tijdsvaardigheden. Er pleit veel voor om dit aandeel belang toe te kennen. De tijdscultuur in het gezin wordt al op het kind overgedragen voor het weet wat een klok is. Te denken valt aan de vraag in hoeverre sprake is van regelmaat, overzichtelijke tijdsindeling en betrouwbare leefomstandigheden. Verder in hoeverre ouders een kindvriendelijk tempo aan-

77

nemen en beschikbaar zijn. Op latere leeftijd wordt duidelijk in hoeverre ook tijdmanagement onderdeel was van de vaardigheden die het kind meekreeg. Dit houdt in doelgerichte en functionele volgorden van activiteiten kennen en gebruiken en hoofd- en bijzaken onderscheiden en als zodanig behandelen. Daarbij moet men de precieze duur van activiteiten als uitgangspunt weten te gebruiken. Bij onvoldoende opvoeding in dit opzicht en/of gebrekkige aanleg van het kind, ontwikkelt zich het tijdsbesef later, gedeeltelijk of in het geheel niet. Het kind blijft dan tijd als een globale notie gebruiken, meestal in de betekenis van het ‘hier en nu’. 8 ‘Moeder was degene die ons ’s morgens wakker maakte. Zij was altijd als eerste beneden. In mijn herinnering bemoeide vader zich nooit met tijd. Hij was zelf sowieso overal te laat. Hij kwam vaak pas thuis als iedereen allang naar bed was en stond voorzover ik weet ook later op dan wij. De enige klok in huis was ‘de grote staartklok van peetje’. Het tikken van die klok klonk telkens anders. Soms schuchter en gedempt, soms knallend en scherp. Met luidruchtig geratel maakte hij zich elk kwartier op om het slagwerk op gang te krijgen. Hij had bovendien soms een soort van kreun in de maat van de slinger. Deze klok liep nooit op tijd. Hij liep per dag vijf minuten voor (’s zomers) of achter (’s winters). Hij was meestal van slag af. Op het gehoor kon je nooit zeker van de tijd zijn, hij sloeg bij wijze van spreken twaalf keer om kwart over twee. Soms viel als een bom ineens het grote gewicht op de grond. Toch was het mogelijk om bij benadering de tijd te weten te komen door behendig gegevens als weersgesteldheid, seizoen en het geschatte tijdstip waarop

78

de klok voor het laatst gelijk was gezet, te combineren. De meesten uit ons gezin zijn niet zo precies met tijd.’ Soms krijgt het kind verschillende ‘tijdsculturen’ aangeboden en moet het kiezen vanuit solidariteit en praktische overwegingen. 8 ‘Als je met vader of moeder met tram of bus meeging, kon je kennismaken met hun zeer uiteenlopende vormen van tijdshantering. Ze waren in de loop van hun huwelijk in dit opzicht uitgegroeid tot virtuoze tegenspelers. Vader ging in beginsel op het allerlaatste nippertje van huis, het liefst iets te laat. Moeder daarentegen, uit angst voor te laat komen, juist veel te vroeg. Je stond tijden te wachten bij de bushalte. Soms ging ze zo vroeg van huis dat we nog juist de vorige bus of tram door de bocht in de verte zagen rijden. ‘Zie je wel’, zei ze dan, ‘we zijn op het nippertje.’ Dan had er een wilde scène plaats: ‘Hou hem tegen, loop alvast hard vooruit. Die man toch ook altijd met dat late weggaan.’ Praten hielp niet. Roepend, hijgend, schommelend, met tassen zwaaiend, zetten we alles op alles om die (te vroege) bus of tram alsnog te halen. Als het even wilde kreeg de chauffeur nog een uitbrander omdat hij volgens moeder veel te vroeg was! Er viel voor ons geen wijs uit te worden.’ Tempo en tempoverschillen Het kind wordt onvermijdelijk geconfronteerd met verschillen in tempo tussen hemzelf, ouders, andere gezinsleden, andere leeftijdsgenoten en de omgeving in bredere zin. In kinderrijke gezinnen zijn de jongste kinderen vaak in de positie van een snelheidswedstrijd die ze steeds verliezen. Soms zijn de ouders

79

door hun persoonlijk tempo een bron van ongewenste faseverschillen. 8 ‘Moeder had altijd haast. Ze was je ook altijd een stapje voor. Vlak voor je zelf een plannetje ging uitvoeren of een gedachte onder woorden wilde brengen, waren er al haar woorden, haar opdrachten. Ik merkte later tot mijn verbazing dat haar ongeduld niet alleen ons – kinderen – betrof, maar eigenlijk alles wat een eigen tijd nodig had, alles wat niet door ingrijpen, door haast versneld kon worden. Zelfs de appeltjes aan de fruitbomen achter in de tuin ontkwamen daar niet aan: ‘Pluk ze vanmiddag allemaal af.’ Een enkele ontsnapte appel getuigde weken later door omvang, kleur en smaak hoe de keiharde, groene appeltjes hadden kunnen worden.’ Geredeneerd vanuit het gezichtspunt van de spreker, wordt alles wat minder snel gebeurt, ‘traag’ genoemd en alles wat sneller gebeurt, ‘snel’. Er zijn heel wat woorden in omloop om het tempo van een kind in waarderende zin aan te duiden. De kwalificaties variëren van onrustig/hyperactief naar beweeglijk en levendig, van vlot via tevreden/rustig naar traag, sloom en achterlijk. Traag staat vaak voor ‘sloom’, ongeïnteresseerd, dom. Snel wordt vaak opgevat als pienter, gemotiveerd. Sterke verschillen in tempo met de omgeving worden afgestraft. Het kind wordt in die periode sterk bepaald bij de sociale waardering van zijn tempo en draagt daarvan vaak lang de echo mee. 8 ‘Ik was waarschijnlijk erg actief en beweeglijk. Mijn moeder kon dit niet aan. Ze noemde mij gek en maande voortdurend tot rustig aandoen. ‘Doe gewoon’, was ook een vertrouwd geluid. Pas op mijn 30e merk ik dat ik als het ware energie-uitbarstingen heb. Die verontrustten mij

80

vroeger. Nu weet ik dat ze optreden als ik met iets nieuws in aanraking kom. Dat nodigt me zo sterk uit om me erin te verdiepen. Ik kan dan dagenlang achter elkaar werken.’ 8 ‘Slome trien, trut, hark. Dat waren zo’n beetje de vaste reacties bij de zuster op school. Ik was langzaam. Ik begreep vaak pas heel laat wat de bedoeling was van iets dat de zuster uitlegde. Net alsof ik er met mijn hoofd niet bij was.’ 8 ‘De kleuterschool – toen bewaarschool geheten – was een kwelling. Veel dingen die andere kinderen konden, kon ik niet. Toch vond ik het een kinderachtige boel. Ik kon op 4-jarige leeftijd absoluut niet begrijpen waarom we met een hele sliert kinderen een spelletje rondom de kastanjeboom op de speelplaats moesten doen en daarbij zingen ‘De boom die wordt hoe langer hoe dikker’. Ook weer in een lange rij wachten voor die kleine pleetjes zonder deur ervoor. We kregen daarbij strenge instructies om niet naar de andere kinderen te kijken terwijl ze plasten of poepten. Ik geloof dat ik in die tijd gewoon belangrijker dingen aan mijn hoofd had, dingen die ik absoluut niet begreep. Geen kinderachtigheden.’ 8 ‘Dat wachten totdat de traagstlezende jongen van de klas (hij is nu aannemer en tien maal zo rijk als ik) eindelijk zijn zinnetjes correct had voorgelezen. Eens per jaar kregen we een nieuw leesboekje dat ik na ongeveer drie lessen uithad. De rest van de tijd was afzien en op je donder krijgen wegens niet opletten.’

81

8 ‘Altijd de laatste. Ik kon soms mijn ene been niet voor de ander zetten. Ze spoorden me aan: ‘Je hebt toch geen stroop in je benen.’ Als ze dat zeiden leek het lopen nog zwaarder. Toch kon ik met hardlopen vaak winnen van de jongens uit mijn klas. Zet me in welke rij dan ook, in de winkel, voor de bioscoop of de bus: ik eindig achteraan.’ Omgevingstijd Niet alleen de tijdsindeling en tijdsattitude van het ouderlijk huis maken dat het kind went aan een bepaald tempo en eigen markeringspunten in de tijd aanbrengt, maar ook de omgevingstijd draagt daartoe bij. De stad bijvoorbeeld heeft een hoger tempo dan het platteland, er is daar meestal meer ‘te doen’ (drukte, incidenten, vertoon, agressie, enzovoort), de dagen zijn er langer, de nachten minder rustig. 8 ‘Rijdend van Twente naar de Randstad valt me de toenemende haast en agressie van de automobilisten op. In het oosten zijn ze goedmoediger en minder gehaast.’ 8 ‘Ik woon nu al jaren in een stad. Seizoenen en dergelijke zijn minder herkenbaar dan ik me meen te herinneren uit mijn jeugd. Zonder die vaste markeringspunten en mijlpalen verloopt een jaar ongemerkt snel. Ik denk soms dat ik de belangrijkste dingen, die in mijn kindertijd de toon aangaven, aan me voorbij laat gaan. Elke morgen na een bepaalde datum in het voorjaar kwamen de melkkarren voorbij op weg naar de Meent. Karren met rubberen banden en ook met ijzeren wielen. Bij elke wagen wist ik wie erin zat en wat voor paard ervoor liep, want ’s avonds kwam de hele stoet weer langs. Even voorbij ons huis hield de straatweg op, daar werd het geluid dof.

82

Je kon dan nog een hele tijd verder slapen. Als de boeren ergens de luiken gesloten zagen, wisten ze dat er iemand op sterven lag of boven aarde stond. Dan reden ze uit eerbied op de grasberm langs de weg.’ 8 ‘Een egel met jongen op het grindpad. Het raam van de slaapkamer open. Het gescharrel en gesnuif herken ik overal meteen. Ik ging dan zo zachtjes mogelijk naar beneden. Ik dacht dat elk jaar dezelfde egel terugkwam.’ 8 ‘Zomeravonden als de teunisbloemen bloeiden. Schemering en alleen beweging van de als paraplu’s openklappende bloemen. Er was dan altijd een soort ‘stipt’ vlindertje dat er steevast precies op tijd bij was als de bloemen opengingen. Een wonderlijk tijdstip dat ik nooit wilde missen.’ Zoals het voor een kind een uitkomst kan zijn ouders met verschillend tempo te hebben, zo is het ook met de omgevingstijd. Het gaat dan vaak om de toegankelijkheid van een rustiger plaats. Tijd delen met vriendjes en vriendinnetjes De gezinstijd en de omgevingstijd zijn niet vrijwillig gekozen. In vriendschap, maar ook in het houden en verzorgen van een huisdier, speelt eigen keuze, affectie, afspraak en trouw een rol. Dit alles binnen de belevingswereld van een kind, maar zeker niet minder ernstig dan bij volwassenen. In de vriendschap en het houden van dieren is een kind vaak voor het eerst in de gelegenheid om uit eigen wil te experimenteren met een op een ander afgestemde tijdsindeling en tempo.

83

Hoe lang kan het kind met een ander samenzijn, hoe geduldig is het, hoe gaat het om met afspraken, kan het zijn tempo aanpassen? Deze punten spelen vooral een rol tegen het einde van deze leeftijdsperiode. Veel kinderen hebben in deze periode een vriendje of vriendinnetje met wie ze meer tijd per dag doorbrengen dan met de gezinsleden. Afspraken over tijd en tijdsbesteding spelen in deze vriendschappen een belangrijke rol: overleg, compromissen als de wensen verschillen, kwaad zijn over niet gehouden afspraken. 8 ‘’s Morgens om zeven uur werd ik afgehaald, winter en zomer. We hadden een vaste manier om elkaar van buiten af te roepen met een hoog geluid dat we precies hadden afgesproken en samen geoefend. Dan ging ik zo vlug mogelijk naar buiten. Samen gingen we op weg. Vooral ’s winters was het erg donker. Eigenlijk waren we dan bang, maar we praatten de hele weg over wat we allemaal voor heldhaftigs zouden doen als we iemand tegen zouden komen. Laatst zei iemand tegen me: ‘Ik kom wel even bij je langs om je op te halen.’ Toen leek het me vijftig jaar later ineens zo’n leuk idee dat ze gewoon buiten hard mijn naam zou roepen voor het raam.’ De tijd van inspanning en spel Alles wat een kind in deze periode doet of meemaakt heeft zijn eigen tijdsdimensies. de tijdsstructuur van taken Vooral bepalend en vullend is het onderwijs. Vanaf (vroeger) bewaarschool, (nu) crèche, peuterspeelzaal en kleuterschool leert het kind steeds meer omgaan met taken. School wordt ‘werk’ met de bijbehorende gebiedende tijdsstructuur. De taak

84

neemt een tijdsbeleving mee waarin het individu zich bindt voor een bepaalde tijd. Bij een taak kunnen volgorde en aanpak niet vanuit willekeur worden bepaald, maar moeten overwogen en bedacht worden. Impulsen en stemming van het moment wegen minder zwaar dan het voorgestelde doel. Je moet leren afzien en leren onlust tijdens de rit te verdragen als voorbijgaande, normale zaken. Omdat de bevredigende afloop in de toekomst ligt, moet je dus krediet aan de komende tijd kunnen geven. Bij een taak is zowel slagen als falen mogelijk. Daarmee wordt ook de bodem voor inzicht in eigen beperkingen, voor hoop of pessimisme gelegd. Het spreekwoord ‘de jeugd heeft de toekomst’ gaat in veel gevallen op deze leeftijd al niet meer op: ouders en begeleiders hebben menigmaal al de bestemming van een kind uitgestippeld voor het zelf aan kiezen toe is. 8 ‘Ik schrok me wild. Ik kon nogal aardig leren. Op een dag vroeg de broeder of ik even wilde nablijven. Heel aardig kwam hij naast me zitten. Hij gaf me complimentjes over mijn ijver en vroeg toen of ik er misschien over gedacht had om zelf broeder-onderwijzer te worden. Ik voelde me gepakt. Had hij me al die tijd zitten beloeren om te zien of ik braaf en ijverig genoeg was? De gedachte om zelf levenslang voor de klas te staan terwijl ik een hekel had aan school! De enige reden waarom ik hard werkte, was dat ik mij wel realiseerde dat dit de enige uitweg bood uit de gezinsomstandigheden, die ik toen al benauwend vond. Ik ging de broeder verder zoveel mogelijk uit de weg.’ 8 ‘Ik zat op een volksschool. Dat was nu eenmaal zo. De onderwijzers redeneerden dat de meeste kinderen zo snel mogelijk een vak moesten leren. Ik wilde naar

85

de middelbare school, maar ze hadden mijn ouders al verzekerd dat ik daaraan beter niet kon beginnen.’ Voor veel kinderen is de basisschool al een zware last als ze veel huiswerk hebben en als de ouders meer pretenties hebben dan het kind voorlopig kan waar maken. Ouders leggen hun kinderen nogal eens prestigieuze nevenactiviteiten op. Muzieklessen zijn berucht. Kinderen kunnen dan het door tijdsgebrek en overvulling bezwaarde bestaan leiden van een volwassene. arbeid als tijdsleerschool Aan kinderen is niet toegestaan te werken tegen betaling. Op zich een goede beschermende regeling tegen uitbuiting. Toch is het vreemd dat een kind niet ook zou moeten werken, uiteraard zonder de onderwijsmogelijkheden, en de lichamelijke en psychische gezondheid aan te tasten. Wie heeft gelezen over de uitbuiting van armlastige kostschoolleerlingen op het Engelse platteland in de tijd van Charles Dickens, is daarover verontwaardigd. Verontwaardigd was ook een oude man die mij vertelde over zijn kleutertijd op school rond 1890. 8 ‘De binnenplaats was van kleine, gele baksteentjes. Daar groeide mos en gras tussen. Een mooi werkje voor de kinderen! Uit een trommel kwamen dertig, veertig grote kromme spijkers te voorschijn. Elk kind kreeg er een. In een lange rij kropen we op onze knieën over de plaats en krabden de voegen tussen de stenen schoon.’ Wie – met inachtneming van bovengenoemde voorwaarden – een kind arbeid laat verrichten, dient hem dezelfde arbeidsvoorwaarden te geven als een volwassene: goede uitleg, pas-

86

sende beloning, rustpauzes, recht op staking, enzovoort en een ‘bevorderingenstelsel’. Werken is dan niet steeds dezelfde akelige huishoudelijke werkjes laten opknappen. Een kind dat heeft geleerd te werken, kan elke tijd aan. vrije tijd, spel, vakantie De leeftijd van 4 tot 12 jaar wordt bij uitstek geassocieerd met spel. Het spel met zijn eigen wereld van ruimte en tijd ontwikkelt zich in die periode vaak tot een – illusoir of realistisch – nabootsen van de wereld van volwassenen. Die worden uit die spelwereld vaker geweerd naarmate het kind ouder wordt. De klok thuis wordt grens en dwanginstrument en inzet van ruzies, van onderhandelingen over vrijheid. Onderhandelen over tijd en onderhandelen over vrijheid hebben als gemeenschappelijk element dat het gaat om het verkrijgen van zo groot mogelijke gedragsruimte. Schoolvakanties kunnen een kind weer terugplaatsen in een tijdsrekening en tijdsbeleving van de kleutertijd door de lengte en het planloze ervan. Een oceaan van tijd strekt zich uit; tijd is het meest voor de handliggende ‘materiaal’ zoals water of lucht. Die herstellende en bevrijdende beleving van onbegrensdheid en planloosheid kan men op latere leeftijd bijzonder missen. 8 ‘Machtig, die laatste dag. De broeder of de meester las voor. De rapporten werden uitgedeeld. Er werd opgeruimd. Ze vonden het zelf ook heerlijk dat het vakantie was. Dat kon je merken. Thuis was er dan meteen de ruimte: veel buiten spelen. Gewoon ook een hele tijd aan het tuinhek staan om te kijken wat en wie er voorbij kwam. ’s Avonds lang doorspelen met kinderen uit de buurt midden op straat totdat het donker werd. Je

87

onderbrak het spel alleen om even naar de wc te hollen en dan nog alleen als je bijna knapte.’ De vakanties zijn voor veel gezinnen tegenwoordig de enige perioden waarin het hele gezin langere tijd bijeen is. De kinderen leren hun ouders op een andere manier kennen. Vader is er echt en doet mee, moeder is misschien meer ontspannen dan anders. In sommige biografieën komen de vakanties met de ouders als ware oases naar voren, in andere vallen de ouders door de mand doordat ze zelf de vrijheid niet blijken aan te kunnen. Logeren bij vriendjes en vriendinnetjes geeft inzicht in de structuur van andere gezinnen en hun vrijetijdsbesteding. Er zijn geweldige verschillen in de wijze waarop vakanties vroeger en nu werden ingevuld. De huidige 12-jarige is een wereldreiziger vergeleken bij die van 50 of zelfs 25 jaar geleden. 8 ‘Van de kleutervakanties herinner ik me eigenlijk alleen dat de zusters allerlei spullen die ze in de loop van de tijd hadden afgepakt en in een afgesloten glazenkast met groene deurtjes (die kleur – ‘scholengroen’ – ben ik gaan haten; hij is nu waarachtig in de mode!) bewaarden en nu teruggaven of ook verlootten, dus niet teruggaven. Puur onrecht in mijn beleving. Verder weet ik er niets meer van.’ 8 ‘Mijn vader nam nooit zijn vakantiedagen op. Wij dachten daarbij dat hij het te druk had. Betere verklaring lijkt mij dat zijn werk hem meer interesseerde dan zijn gezin. Samen met mijn zus heb ik geïnventariseerd welke vakanties we hadden. We kwamen in totaal op drie daguitstapjes over een periode van tien jaar. Mijn moeder was bij die gelegenheden bijzonder nerveus en roodaangelopen vooral uit angst dat meer geld uitgegeven

88

zou worden dan beschikbaar was (namelijk vrijwel niets). Vrije tijd en vakantie is voor mij nu vooral tijd zonder gezeur over de dagelijkse dingen.’ Rust en onrust Het verstrijken van de tijd en de gang van de levensloop worden veelal gekenmerkt door geleidelijkheid. Er verandert wel veel, maar langzaam, niet onverwacht. Het effect op het dagelijks leven wordt pas na langere tijd of op grotere afstand zichtbaar. De continuïteit in de kinderjaren kan verbroken worden door ingrijpende gebeurtenissen. Door verhuizing verlies je je vertrouwde plaats en je vrienden, je moet opnieuw wennen aan een nieuwe school. De geboorte of juist het overlijden van een broertje of zusje verandert ineens je plaats in het gezin. Je verliest een bondgenoot. Of je verliest een rivaal en blijft in een verwarrend mengsel van opluchting en schuldgevoel achter. Het verlies van een der ouders door dood, scheiding, of conflicten kan vereenzaming betekenen of gedwongen partij kiezen voor een van beiden. Het manifest worden van een ernstige ziekte bij het kind of een van de andere gezinsleden geeft een toekomst vol dreiging. De gevolgen van een breuk zijn gevoelens van verwarring. De periode waarin de gebeurtenis plaats heeft, lijkt veel langer te duren dan andere perioden. De tijd erna lijkt minder beweeglijk: het is alsof alles al noodlottig vastligt voor de toekomst. De gebeurtenis gaat fungeren als mijlpaal, grenssteen, indelingspunt van het levensverhaal. Zo’n indelingspunt kan voor het hele gezin gelden. 8 ‘Bij ons waren er eigenlijk twee gezinnen: drie kinderen voor en vier na de ‘crisis’. Deze crisis bestond in ziekte van moeder, overlijden van een van de kinderen, vervreemding tussen vader en moeder. Ik heb altijd gedacht dat de

89

jongsten niet het ‘echte’ gezin vormden en dat er een tijd is geweest vóór mij waarin alles beter was. Ik wilde daarover alles weten. Eigenlijk heb ik meer met het verleden op dan met het heden, het paradijs ligt steeds achter mij.’ Het kind stapt uit de kindertijd. Het kind kan taken op zich nemen die ver boven zijn macht liggen. Het kan functies van de ouders overnemen die wezenlijk bij de ouders horen. Het gaat bijvoorbeeld helpen het gezin te organiseren in de plaats van een incompetente vader of moeder. Het beschermt andere kinderen omdat vader agressief is. Het tracht vrede te stichten tussen vader en moeder. Het doet zijn best de ouders te troosten en op te vrolijken bij hun gezinstaak. Uit de levensgeschiedenis krijgt men de indruk dat een kind met een dergelijke taakopvatting de neiging heeft zijn eigen toekomst met gemak integraal weg te geven. En dat het later ook niet meer de neiging of de mogelijkheid heeft toekomstige tijd in te vullen met op hem zelf betrokken of voor hemzelf dienende activiteiten. 8 ‘Als het mijn vader weer eens te veel werd, liep hij in tranen de deur uit en ging gewoon weg in de auto, dreigend zichzelf van kant te maken. De andere gezinsleden stonden er verstijfd bij. Ik liep hem achterna. Hij liet zich wel troosten en kon vaak overgehaald worden om weer naar binnen te gaan.’ Tijdsperspectief: een toekomst neemt globaal vorm aan Ook de kinderjaren worden geassocieerd met een lange toekomst tegenover een kort verleden. Dit betekent niet dat kinderen ver vooruit plannen, maar dat er veelal geen beleving is van begrenzing van de toekomst. Er komt geen einde aan het leven.

90

8 ‘Was ik 7, 8 of 9 jaar? Ik liep vaak door de tuin te peinzen. Ik weet niet meer waarover. Het moet toch over ‘heden, verleden en toekomst’ gegaan zijn, ik prikte met een ijzeren stang die ik vaak bij mij droeg diepe ronde gaatjes in de zwarte aarde. Daarin verborg ik voorwerpjes, zoals een knikker of een medaille, zorgvuldig verpakt in zilverpapier. Dan maakte ik de aarde weer dicht. Ik fantaseerde dat ik zelf deze voorraad aan schatten misschien ooit zou terugvinden of misschien wel iemand ver na mij. Zo bereidde ik het grootste plezier dat ik – nog steeds – ken: dingen vinden, opgraven, opduikelen. Gevonden zaken die duidelijk van ‘niemand’ meer zijn, kan ik namelijk echt als eigendom beschouwen. Bij alle andere ‘verworvenheden’ voel ik me op zijn best een soort lener onder strenge voorwaarden.’ Dit onbegrensde gaat soms samen met een gevoel van onveranderlijkheid, de toekomst is alleen het ongewijzigde vervolg van het heden. Er is geen gevoel van verantwoordelijkheid en beweging meer. Dit laatste is opvallend in de levensbeschrijvingen van volwassenen die als kind onder ongunstige omstandigheden zijn grootgebracht, zoals mishandeling of affectieve verwaarlozing. Achteraf zijn zij zelf verbaasd dat zij zich (toen) geen veranderingen in hun situatie konden voorstellen. Niet alleen bleven zij onvoorstelbaar loyaal aan bijvoorbeeld een mishandelende vader of sadistische moeder, maar zij klampten zich ook als een soort van trouwe beesten voorgoed aan hun harde werkelijkheid vast. Tussen 4 en 12 jaar heeft een proces plaats van voortdurende nadere invulling van de toekomst, kinderen fantaseren over mogelijke beroepen. Ze worden binnen het onderwijssysteem

91

al globaal en voorlopig op hun verdere scholingsmogelijkheden geattendeerd. Er ontwikkelen zich liefhebberijen voor de vrije tijd. Ze krijgen een smaak voor vrienden en vriendinnen. De periode loopt uit op vervolgonderwijs. De groep waarin een kind soms acht jaar heeft doorgebracht, valt uiteen. De 12-jarige kan al een hele ‘man’ of ‘vrouw’ zijn, niet alleen lichamelijk, maar ook in de zin van vastberadenheid om grote taken op zich te nemen. We zien en zagen kindsoldaten, kindmoeders, kindheiligen, kindmonniken- en priesters, kindartiesten. Lang niet altijd is duidelijk wie (van buitenaf) of wat (eigen beweegreden) het kind daarbij beweegt. 12-jarigen zweren eeuwige trouw aan de kerk, club, leger en politieke leiders: het lijkt een leeftijd waarop iemand zich met gemak voorgoed kan weggeven. Het eigen verhaal over de kinderjaren is veranderlijk Op de vraag of de kinderjaren gekenmerkt worden door een bepaalde emotionele kleur, moet de betrokkene vaak het antwoord schuldig blijven. Hoe blij of tevreden een jong kind is met ‘zijn tijd’ kan men vaak zien. Een kind kan echter al op jonge leeftijd reserve opbouwen, zich onzichtbaar maken. Kinderen spelen wel dat ze andere ouders hebben, ze lopen soms ook openlijk met deze wens rond en nodigen andere volwassenen uit hun vader of moeder te worden. Fantasieën over nieuwe ouders, andere tijden en verre landen zijn een bron van vermaak. Mogelijk helpen ze jonge kinderen ook om de zwaarte van hun echte leven te verlichten. Kinderen hebben overduidelijk een grote variëteit van positieve en negatieve belevingen. Zij doen daarin niet onder voor volwassenen. Wel hoort het tot de idealen van ouders en opvoeders om kinderen een onbezorgde, gelukkige jeugd te geven. Desondanks maken ook kin-

92

deren afgrijselijke dingen mee. Kinderen kunnen depressief zijn en levensmoe. de gelukkige kinderjaren Jong zijn en gelukkig zijn, worden vaak gekoppeld. Uitspraken van de oudere generaties over kinderen van nu hebben ook vaak de strekking ‘Wat hebben jullie het goed in vergelijking met ons!’ (meestal gevolgd door de wat zuinige opmerking dat zij zelf vroeger met minder middelen toch minstens even gelukkig waren). ‘De gelukkige jeugd’ kan met andere woorden inzet zijn van generatiestrijd en deel uitmaken van een verdedigend levensverhaal. Men heeft een groep ouderen, terugkijkend op hun kinderjaren, de vraag laten beantwoorden of ze toen gelukkig waren geweest. De vraag werd driemaal op verschillende tijdstippen gesteld in een periode van vijftig jaar. De geïnterviewde ouderen bleken hun kinderjaren op verschillende tijdstippen in hun levensloop verschillend te beoordelen.15 De boeken van Theo Thijsse laten zien hoe tobberig en vol pijnlijke zorg de kindertijd beschreven kan worden zonder dat de lezer zich door de schrijver bedrogen voelt en zonder dat de schrijver zijn toevlucht hoeft te nemen tot andere dan gewone dagelijkse dingen. Deze veranderingen in waardering van de kinderjaren kunnen ontstaan doordat de desbetreffende vraag van de onderzoeker wordt gesteld in een telkens veranderend psychisch veld waarin de onderzochte zich op dat moment bevindt. De herin15 Field, D., Recollections of childhood: changing perspectives. Paper presented 33rd Annual meeting of the Gerontological Society, San Diego, November 21-25, 1980.

93

nering aan vroeger wordt op een lijn gebracht met nieuwe inzichten en actuele ervaringen. Het is als met een toneelvoorstelling: de eerste scène kun je op het moment zelf niet helemaal doorgronden. Pas verderop blijkt het belang ervan. Een schijnbaar onnozel zinnetje aan het begin blijkt later de sleutel van het hele stuk te zijn. Het aanvankelijk in de kinderjaren ervaren geluk kan bijvoorbeeld later worden beleefd als een vorm van ‘zoet gehouden’ zijn. Gelijkblijvende waardering van voorbije levensfasen is strijdig met de opvatting dat het tijdsperspectief zich ontvouwt vanuit een telkens veranderend actueel gezichtspunt. Het ‘eigen verhaal’ kan verwarrend ingekleurd worden doordat eigen ervaringselementen vermengd zijn met boodschappen van ouders en opvoeders over de kinderjaren. Menige volwassene die terug kijkt naar zijn kinderjaren en via ouders nadere details over zijn kinderjaren te weten wil komen, stuit op vaste, onwrikbare formules als: ‘Je was een heel tevreden kind.’ of ‘Je speelde altijd heel blij.’ Ook hele gewone zaken (‘At ik gemakkelijk?’, ‘Was ik wel eens ziek?’) worden snel als bedreigend ervaren voor het beeld van een gelukkige en geslaagde jeugd. Sommige mensen weten op volwassen leeftijd nog niet wat ze moeten geloven over hun kinderjaren. Bij de ouders speelt gewoonlijk geen opzet tot bedrog of vertekening, maar vooral een stereotiepe opvatting over de jeugd als paradijs. Mettertijd meer jezelf. Tijd en eigenheid In de levenslooppsychologie wordt gesteld dat – ook jonge – mensen met het ouder worden steeds meer bijzonder worden, meer gedetailleerd, minder vergelijkbaar met anderen. De eerste vraag is welke invloed de verschillen in tempo, tijdsvaardigheden en tijdsinzichten hebben bij deze verbijzon-

94

dering. Waarschijnlijk vormen deze verschillen zowel achtergrond als resultaat en uitdrukking van toenemende eigenheid. Het ene kind leert sneller, nauwkeuriger en gedifferentieerder omgaan met de maatschappelijke tijd zoals die in zijn onmiddellijke omgeving wordt gehanteerd. Verschillen in maatschappelijke (tijds)vaardigheid wegen zwaar. Wie meer regie heeft over eigen gedrag, meer planmatig leeft, beter georienteerd is in de tijd, heeft meer kansen in de volwassen wereld. De kans is dan ook groter dat het kind meer ontwikkelingskansen in juist deze meer efficiënte, doelgerichte levenshouding krijgt. Een kind dat – omgekeerd – steeds meer tekort schiet in tijdsvaardigheden, kan ontmoedigd raken en de nog aanwezige ontwikkelingsmogelijkheden laten liggen. Ook tempoverschillen brengen vaak ontwikkelingsverschillen met zich mee. Een hoog tempo wordt gewoonlijk hoger gewaardeerd dan een lager tempo. Het kan zijn dat een kind door die sociale prijs niet de voordelen van een lager levenstempo leert ervaren. De tweede vraag is op welke speciale manier de periode tussen 4 en 12 jaar bijdraagt aan een toenemende eigenheid van het kind. Een mogelijk antwoord hierop wordt gevormd door de voortdurende confrontatie met groepen leeftijdsgenoten met wie men een gemeenschappelijk dagprogramma heeft. Daarbij speelt het vergelijken en vergeleken worden een belangrijke rol. de confrontatie met leeftijdsgenoten Naarmate meer moeders een werkkring buitenshuis hebben, neemt het aantal kinderen dat op heel jonge leeftijd ervaring opdoet met buitenshuis zijn en het omgaan met leeftijdsgenoten ook toe. Voor veel kinderen en hun moeders is echter 4 jaar

95

ongeveer de leeftijd waarop dit voor het eerst plaats vindt. Voor onze gedachtegang is niet de scheiding moeder-kind het aspect waarop we onze aandacht richten, maar de confrontatie met een grote groep leeftijdsgenoten. Het kind komt een groot aantal levende variaties tegen waarin een kind, kind kan zijn, kind van zijn tijd kan zijn. Het kind kiest, verwerpt, voelt verwantschap, neemt van alles over zonder dit zelf te beseffen: manieren van praten, eten, lopen, toenadering zoeken, enzovoort. vergelijken en vergeleken worden Het kind zelf vergelijkt, aanvankelijk zonder besef, mogelijk later ook bewuster en in uitspreekbare vorm, zichzelf met de andere kinderen. Het vergelijkt ook hoe het anderen behandeld ziet worden en hoe het zichzelf behandeld voelt. Het kind wordt ook vergeleken. Zelfs het meest kindvriendelijke onderwijssysteem heeft uiteindelijk een vergelijkend denken over kinderen als basis. Het kan moeilijk anders. Vergelijken en vergeleken worden, leidt onder meer tot het gevoel er wel of juist niet bij te horen, het leidt tot zo iets als een reputatie die eventueel de vorm van een bijnaam, koosnaam of scheldnaam aanneemt. Door het vergeleken worden, voelen kinderen zich uitgenodigd nieuwe gebieden te betreden, andere normen te proberen, maar voelen zij zich ook verdreven uit domeinen waarin goede ontwikkelingsmogelijkheden zitten. De minst kindvriendelijke vergelijkers zijn de kinderen zelf: een bijna terroristische wederzijdse sociale controle op kleding, uiterlijk, taalgebruik, hobby’s en werkgedrag is de tegenkracht tegen verbijzondering. Het waarom van deze modes en verplichte overeenkomsten is niet duidelijk. Het lijkt de prijs van ‘erbij horen’.

96

Mogelijk gaat een kind tegenwoordig meer als een blanco blad naar school. Indertijd droeg je als kind ook nog de reputatie van het gezin waaruit je afkomstig was, voor je uit. 8 ‘Ik was stomverbaasd. De juf zei: ‘Zo, daar is er weer een van ... Als je zo bent als je tante ... kunnen we genieten.” 8 ‘Ik werd steeds vergeleken met mijn zus. Die was ‘zo ijverig en zo bescheiden’. Ik kon zelf op het laatst niets meer op mijn eigen manier doen.’ 8 ‘Ik zei de verkeerde dingen. Ik had zeker ook veel te oude en te rommelige kleren aan. Ik zag er niet goed verzorgd uit. Op de groepsfoto die ik nog uit die tijd heb, sta ik met een verbeten trek om mijn mond. Niet zo kwaad als mijn zus die naast mij zat, maar toch zeer ontstemd. Het was daar op school ook duidelijk wie wel en wie niet bij elkaar hoorden. Wij hoorden niet tot het groepje met de wat rijkere ouders die de zusters, de geestelijkheid materieel steunden en dan ook op hun openlijke voorkeur konden rekenen. Die ouders en ook die kinderen werden anders behandeld. Soms zei een zuster of een meester iets waardoor je in een andere wereld terecht kwam, bijvoorbeeld ‘Kijk, wat heb je dat goed bedacht.’ Zo iets vergeet ik nooit. Warm, maar ook verward en verdrietig maakte me dat.’ De eigen aard van het kind neemt in deze periode een spurt, maar staat tegelijkertijd onder grote sociale druk. Als een kind thuis of elders zichzelf kan zijn op een andere manier dan op school, is er veel gewonnen. Als een kind om een of andere reden niet met de uniforme-

97

ringstendens wil of kan meedoen, kan het zich innerlijk afsluiten van de omgeving. Mogelijk zal het in innerlijke dialoog – mijmerend, dagdromend – datgene doen wat men anders met de omgeving zou uitwisselen. Dit afsluiten leidt enerzijds tot sociale onopvallendheid, anderzijds en tegelijkertijd tot toenemende innerlijke verbijzondering.

98

ho ofds t uk 4

Tijd van groei, beginnende zelfstandigheid en beroepskeuze (12 tot 18 jaar) Inleiding

T

ussen 12 en 18 jaar kunnen zoveel veranderingen plaats hebben, dat je bij wijze van spreken in korte broek deze periode kunt ingaan en er achter de kinderwagen weer uitkomen. Als gebeurtenissen, ontwikkelingen, taken voor deze jaren zien we: lichamelijke uitgroei en aanvaarding van eigen volwassen uiterlijk en lichaamsvormen. Verder heeft een sterke ontwikkeling in het zoeken en onderhouden van intieme relaties plaats. Er moet gekozen worden voor een beroep of een vervolgopleiding. Er heeft toenemende verzelfstandiging plaats, ook in wettelijke zin. Men ontgroeit min of meer het milieu van herkomst. In veel gevallen wordt deze periode afgesloten met vertrek uit het ouderlijk huis. Het is de bedoeling alleen die thema’s te behandelen, die speciale samenhang vertonen met kenmerkende tijdsaspecten en tijdsbeleving.

99

De tijd onder de knie, tempo, motorische timing en combinatiemotoriek toenemende precisie Het leren doorzien van en omgaan met (klokken)tijd stopt niet op 12-jarige leeftijd. De verdere ontwikkeling betreft vooral meer precisie, zoals het schatten van tijdsintervallen. Op 16-jarige leeftijd heeft men in dit opzicht de accuratesse van een volwassene. De les is geleerd, men kan het instrument hanteren, er zal blijken wat men met tijd doet en hoe men deze beleeft. Tempo, motorische timing, (combinatie)motoriek. Na een korte periode van een zekere motorische onhandigheid door de snelle groei en het moeten wennen aan een ander lichaamsschema, ontwikkelt de adolescent zich tot een meester in de combinatiemotoriek. Hij weet soepel en geïntegreerd meerdere deelhandelingen en -bewegingen tegelijkertijd te verrichten. Hij kan druk lopen praten en tussendoor zonder onderbreken achteromkijken en iemand in de verte groeten. Dit alles zonder zichtbare moeite. Topturnsters van 15 tot 17 jaar laten zien hoever deze behendigheid kan gaan. Sporten als surfen, skateboarden en skieën zijn erg in trek. 8 ‘Op vaste tijden kwam er een zweefmolen of iets dergelijks naar het dorp. Er werd een tent opgeslagen. Eén van de dorpsjongens werd in dienst genomen om kaartjes te knippen. Ik stond vol bewondering toe te kijken hoe hij een sigaret rokend op beschilderde klompen behendig tussen de draaiende attractie door manoeuvreerde. Zonder enige zichtbare inspanning.’

100

Behendig, snel, moeiteloos, foutloos bewegen en handelingen uitvoeren is een must in deze periode. Motorische onhandigheid vormt een onaangename handicap op deze leeftijd. 8 ‘Voor Joop V. was het een ramp, voor ons een bron van boosaardig genoegen. Hij was in zoverre niet de ideaaltypische motorisch behendige adolescent dat hij bij het tafeldienen niet tegelijkertijd met twee schalen vlees kon opereren. Terwijl hij met de ene hand beleefd en vriendelijk de ene schaal neerzette, verdween de controle over zijn andere arm. Hete jus liep uit de scheefgehouden schaal in de halsboord van de kortaangebonden leraar P. Over de indrukwekkende gevolgen hebben we nog weken gepraat.’ Adolescenten die moeten kiezen welke beeldspraak het beste hun voorkeurstempo van het verstrijken van de tijd weergeeft, kiezen beelden die snelheid uitdrukken.16 Adolescenten zullen door hun voorkeur voor een hoog bewegingstempo (bromfietsen, lopen, autorijden) dan ook menigmaal de snelste zijn in een gezelschap van uiteenlopende leeftijden. Zij ervaren vaak ongeduld, haast, ergernis over de traagheid van anderen. Als we iemand van latere leeftijd een jeugdige motoriek toekennen, is dat niet de speelsheid van het kind, maar de (combinatie)motoriek van de adolescent: moeiteloos, in hoog tempo, soepel verlopend zonder dat veranderende blikrichting invloed heeft op tempo en vloeiend verloop van de bewegingen.

16 Tismer, K.-G. en K. Wahlen, Time perception in adolescent and elderly persons. Zeitschrift für Entwicklungspsychologie und Pädagogische Psychologie, 1979, vol. 11, 335-346.

101

Hechting buiten het gezin De adolescent verlegt zijn blikrichting en oriëntatie steeds meer van binnen (tijd delen met het gezin van herkomst) naar buiten (tijd delen met leeftijdsgenoten). Er komt ook steeds meer spanning tussen (normatieve) gezinstijd en de tijdsindeling en tijdstippen van de adolescent. Het delen van tijd gebeurt georganiseerd in clubs en verenigingen, maar veel meer nog in min of meer vaste informele verbanden, variërend van een groep vrienden of vriendinnen tot regelrechte bendes. Er kunnen heel hechte verbanden en verbonden ontstaan die ertoe leiden dat mensen in hoge mate synchroon gaan leven (‘We delen alles samen.’) Voor velen vertegenwoordigt deze periode het hoogtepunt van tijd kunnen delen. Later brengt men een zo grote gemeenschappelijkheid minder goed op. Men kan dan niet meer om zijn eigen wensen en voorkeuren heen. mannentijd; vrouwentijd De mate waarin men in deze tijd liever omgaat met leeftijdsgenoten van eigen sekse of ook in gemengd gezelschap verkeert, is mede door maatschappelijke invloeden bepaald. Bij een hoger opleidingsniveau is er meer vanzelfsprekendheid om met een gemengd gezelschap vriendschappelijke relaties te hebben. Men stelt wel dat mannen en vrouwen een andere tijdswaardering hebben. Zo wordt bijvoorbeeld in de uit het Japans vertaalde roman The Makioka Sisters de mannentijd voorgesteld als iets kunstmatigs, zelfgemaakts, met zijn zorgen over een carrière in handel, politiek of leger.17 De vrouwentijd zou meer 17 Plath, D.W., Contours of consociation: Lessons from a Japanese narrative. In: Baltes, P.B. en O.G. Brim jr. (eds.), Life-span development and behaviour, vol. 3. New York, Academic Press, 1980.

102

aansluiten bij de natuur, is meer voor de hand liggend, moeilijker naar de hand te zetten in verband met onvermijdelijke natuurlijke zaken als menstruatie, geboorten en de door vrouwen sterk merkbare lichamelijke veranderingen met het ouder worden. Deze typeringen van mannelijke en vrouwelijke vormen van tijdswaardering zien we ook weer als ‘westerse’ en ‘oosterse’ tijdswaardering wordt vergeleken. Westerse tijdswaardering ziet tijd lineair, ‘dingmatig’, legt het accent op zakelijkheid, doelmatigheid, efficiëntie, beheersbaarheid en planning. De oosterse tijdswaardering zou de tijd veel meer cyclisch zien. Alles komt weer terug, er gaat dus ook niets verloren, je hoeft dus ook niet met de tijd te woekeren. Er is dan ook ruimte voor genieten, improviseren, impulsiviteit, spontaniteit, gewoon onverwachte en gekke dingen doen die nergens ‘goed’ voor zijn. Als deze stereotyperingen ergens grond van waarheid bevatten, maakt het nogal verschil uit in welk gezelschap je opgroeit. Mensen die in hun jeugd overwegend grootgebracht zijn met seksegenoten, weten wel dat er een groot verschil is tussen een mannen- en een vrouwenwereld, maar niet duidelijk is welk aandeel eventueel verschillende tijdswaarderingen daarin hebben. Op een bijzondere manier deelt men in deze periode de tijd met intieme vriendschappen en relaties. Verliefdheid en bijbehorende afspraken en pogingen tot contact horen bij deze leeftijd. Er worden zelfs heel wat huwelijken gesloten tussen 17- en 18-jarigen. Over tijdsaspecten van verliefdheid en verlangen wordt verderop nog gesproken.

103

Groei, keuze van beroep/opleiding groei De eerste taak die men volbrengt, is er een die zijn eigen gang gaat: uitgroeien. Het kind wordt geconfronteerd met zijn eigen ontwikkelingstempo en met een sterk veranderend uiterlijk. Het kan daar weinig invloed op uitoefenen. Meisjes groeien in deze periode naar een min of meer regelmatig menstruatiepatroon toe. Voor de eerstkomende 30 tot 35 jaar hebben ze er een onafwendbaar biologisch bepaald, vast tijdsbaken bij gekregen. Uiterlijk en lichamelijke verschijning vormen een belangrijke bron van verbijzondering. Zaken als aantrekkelijkheid en schoonheid kan een jong kind nog min of meer buiten de deur houden, de adolescent niet meer. De zorg over eigen uiterlijk kan acuut worden doordat men in ontwikkeling achterloopt of voorligt op klasgenoten. Vervreemding, isolatie kan het gevolg zijn. De omgeving herkent je en typeert je naar je uiterlijk. De omgeving laat bovendien ondubbelzinnig via min of meer complimenteuze of kritische opmerkingen weten wat men van je vindt. Adolescenten verschillen sterk in de mate waarin ze zich kunnen vereenzelvigen met deze levensfase. De een zou deze fase het liefst willen overslaan. De ander lijkt zich tevreden in deze periode te nestelen. Ook verschillen ze bijzonder sterk in de mate waarin ze zich zichtbaar durven en kunnen maken. De kinderjaren kunnen nog overeenkomsten suggereren, jongetjes en meisjes kunnen erg op elkaar lijken, het gevolgde onderwijs is verplicht en het wekt de indruk dat kinderen gelijk zijn. In de adolescentie wordt men zichtbaar man en vrouw. Het onderwijs of de beroepskeuze weerspiegelt steeds meer verschillen in sociale status, aanleg en persoonlijkheid.

104

de toekomst invullen: keuze van beroep, beroepsopleiding, studie Rond 12 jaar moet een kind veelal een eerste keuze maken over verder leren of een beroepsopleiding gaan volgen. Door de verlenging van de leerplicht worden beroepskeuzen tegenwoordig ook langer uitgesteld. Er valt meer te kiezen en op keuzen terug te komen. Het is niet zo lang geleden dat een 12-jarige in drie tellen door een besluit van de ouders voor de rest van zijn leven aan een beroep en vaak ook aan een baas vastzat. 8 ‘Ik was pas van school en zat thuis in de kamer. Mijn moeder was boven aan het stoffen, mijn vader werkte in de schuur. Er kwam een man met een bakfiets langs. ‘Van Sloten, heb jij nog een jongen thuis, heb ik dat goed gehoord? Ik heb een metselaarsleerling nodig.’ ‘Mij best,’ zei vader en riep naarboven: ‘Moeder, vin-je het goed dat Joop metselaar wordt?’ ‘Joehoe,’ riep moeder, zonder haar werk te onderbreken. Ik kon meteen op de bakfiets mee.’ overbelasting/onderbelasting? Gewoonlijk is het dagrooster van scholieren en leerlingen vol tot overvol, in die zin dat er altijd wel iets gepland is. Menigeen herinnert zich echter ook de versnippering van tijd, onverwachte lege uren, de soms veel te lichte taken. Daardoor kijkt men vaak met spijt terug op deze periode waarin men heel wat meer had kunnen leren dan eigenlijk het geval was. 8 ‘Als ik terugdenk aan mijn klasgenoten, dan zie ik er veel voor me die moesten ploeteren om bij te blijven. Maar er waren er ook genoeg die met minimale inspanning hun verplichtingen afdeden. Ik vind het de slechtst gebruikte periode van mijn leven, van de dingen waar ik goed in was,

105

had ik geen enkel voordeel. Bij de dingen waarin ik niet goed was, kreeg ik geen persoonlijke hulp.’ De kans op tijdsverkwisting in deze periode heeft deels te maken met de onduidelijkheid van de toekomst. Wie niet weet waar hij naartoe wil, kan zich moeilijker gericht inspannen. Daarnaast is het veelal uniforme schoolsysteem niet geschikt om de persoonlijke tijdsfactor in jezelf te ontdekken, zoals je persoonlijke dag-en-nachtritme, de lengte van je spanningsboog, de hoeveelheid tijd die je geconcentreerd kunt doorbrengen zonder prikkels van buitenaf, enzovoort. Grenzen in tijd en ruimte doorbreken, vrije tijd, spel, vakantie Het levenstempo van deze periode vraagt meer dan in andere fasen om een ‘stevige’ vulling van de vrije tijd: tijd waarin weinig gebeurt, wordt als te traag beleefd en derhalve als vervelend. Hoewel er uiteraard verschillen in vrijetijdsvoorkeuren zijn tussen meisjes en jongens en ook persoonlijke verschillen een grote rol spelen, zien we een voorkeur voor vrijetijdsbesteding en spel met een hoge belevingswaarde: extreem, ongewoon, snel, riskant, luidruchtig, soms hard en ruw. De jonge mannen springen er aan alle kanten uit met riskant verkeersgedrag, overmatig alcoholgebruik, agressief en provocerend gedrag, vandalisme en criminaliteit. Daar tegenover staan moed, onverschrokkenheid, inzet, onvoorwaardelijkheid, echtheid en vrijheidsdrang. De honger naar ervaringen, de vitaliteit eigen aan de leeftijd en de veelal te geringe sociale ruimte, voeren onder verschillende omstandigheden, in het ene geval tot sociaal gewaardeerde, in het andere geval tot antisociale gedragingen.

106

Op deze leeftijd wordt geëxperimenteerd met drugs, meestal eenmalig; met drinken, meestal beheersbaar; met gokken, veelal tijdelijk. Al deze vormen hebben gemeen dat ze iets doen met het tijdsbesef. De alcohol kan de toekomst aangenaam doen krimpen, zorgwekkende zaken krijgen iets vriendelijks, deadlines worden minder acuut, enzovoort. Drugs kunnen een heel versneld tijdsgevoel geven, de tijd zit boordevol belevingen in plaats van de schamelheid en het sprokkelwerk van alledag. Vooral het gokken brengt een illusoir tijdsperspectief mee, het lijkt of men door volhouden, door slimmigheidjes, toegang kan krijgen tot een financieel paradijs, dat in geen verhouding staat tot elke afzonderlijke euro die men in de gokautomaat stopt. Deze fase leent zich voor het verkennen van grenzen, het leren kennen van het uiterste wat men aan ervaring kan meemaken. Menig adolescent wordt slachtoffer van deze tijd, verslaafd aan gokken, drugs, alcohol en raakt verzeild in het criminele circuit. Mogelijk zijn dit vooral diegenen die enerzijds aan hun dagelijkse bezigheden en dagelijkse leven te weinig beleven, en anderzijds niet in staat zijn de lege tijd, de ervaringsleegte te vullen met eigen belevingsmateriaal: gedachten, herinneringen, fantasie, inwendige praat. Op het gebied van vakanties staan voor jonge mensen mogelijkheden open die per traditie voor de elite waren weggelegd, buitenlandse reizen naar vrijwel elke bestemming en veel mogelijkheden om op de plaats van bestemming met leeftijdsgenoten van allerlei herkomst om te gaan. De verre vakantie, de uitzonderlijke vakantie en de zware vakantie (survival) zijn erg in trek. Het tempo en de belevingswereld van de ouders tijdens vakanties worden vaak als onverdraaglijk beleefd. Velen herinneren zich de allereenvoudigste ‘arrangementen’ uit hun jeugd.

107

8 ‘In een lange rij liepen we ’s morgens vroeg naar het station, in het donker als het kerstvakantie was. Ruim tweehonderd jongens, allemaal met een koffer in de hand. Alleen ik niet. Ik kon hem niet vooruit krijgen. Maar Joop de L., die tweemaal zo lang was als ik, bood hartelijk zijn hulp aan. Als ik eenmaal de berken zag of door het open treinraam de hei of de dennen rook in mijn geboortestreek, kwam er een andere stemming over me. Vakantie was vooral thuis zijn. Die perioden van telkens drie maanden niet thuis zijn, vielen me zo zwaar. Ik hoopte en droomde dan ook dat de school intussen zou afbranden. Pas veel later voelde ik de wens om in de vakantie iets nieuws of aparts mee te maken. Heel lang was ik tevreden met huiselijkheid en het gevoel veel tijd te hebben.’ Verveling Verveling is de naam voor gevoelens van nergens zin in hebben of niets te doen weten. Verveling voelt onaangenaam aan. De situatie wordt als eentonig en zinloos beleefd. ‘Er is niets aan.’ Verveling en alleen zijn, gaan vaak samen. Verveling voelt men ook lichamelijk als loomheid, zwaarte, neiging om te geeuwen, een hangerige houding aan te nemen. In de verveling duurt de tijd eindeloos, men overschat de tijd (in vergelijking tot de klokkentijd). De verveling kan men doorbreken door iets te gaan doen, gezelschap te zoeken, een andere plaats op te zoeken, zich te gaan bewegen. In de verveling wordt men zich bij uitstek bewust dat de tijd duurt, een zeker tempo heeft. Een tempo bovendien dat als te traag wordt ervaren. Er komen als het ware te weinig prikkels voorbij. De verveling werd en wordt vaak in verband gebracht met de adolescentie. Er zijn onvoldoende gegevens over het voorkomen van verveling op verschil-

108

lende leeftijden. Verveling zou op verschillende leeftijden kunnen voorkomen in verschillende gedaanten. Bij vergelijking van drie groepen vrouwen van gemiddeld respectievelijk 21, 34 en 36 jaar, bleken de jongeren vaker dan de ouderen een negatieve waardering van hun leven te hebben. De onderzoekers spreken van ‘tedium’, hetgeen een sterke afkeer of hoogst onaangename mate van ernstige verveling betekent. Vrouwen met een gevoel van greep op hun leven, met weinig rolconflicten en die zeiden te beschikken over voldoende sociale steunsystemen, brachten de meest positieve opvattingen over hun leven naar voren.18 De verveling in puberteit en adolescentie zou kunnen samenhangen met de kenmerkende situatie van opgroeiende mensen. Zij staan enerzijds op het toppunt van snelheid en vitaliteit. Daarmee zijn ze ook gespitst op het meemaken en ondernemen van veel uiteenlopende zaken. Anderzijds hebben ze in veel opzichten geen band met de omgeving en hebben ze daarover ook niets te zeggen. Ze zijn leerling, hebben een ondergeschikt baantje, ze lopen aan de hand van vader en moeder. Het positieve van verveling is de signaalfunctie: wie zich verveelt wordt geconfronteerd met de tijd, met zijn eigen tijd, met zijn onvrede en met het besef dat hij zelf iets moet doen met deze tijd en met deze onvrede. Verveling moet in veel gevallen dan ook niet bestreden worden, maar doorgemaakt om het eigen arsenaal van ingevingen en invallen toegankelijk te maken. Alleen op basis van deze invallen immers kan men de tijd weer zinvol en productief doorbrengen. 18 Pines, A. en D. Kafry, The experience of tedium in three generations of professional women. Sex Roles, 1981, vol. 7, 117-134.

109

Soms moet verveling wèl bestreden worden, althans de structuur waarin deze ontstaat, moet veranderd worden. Kazernes zijn berucht, nog beruchter dan gevangenissen. Scholen kunnen verveling oproepen, zinloos ondermaats werk ook. Er zijn buurten die door hun structuur zinloosheid oproepen. Mens en dier willen functioneren. Lukt dit niet, dan ontstaat er een breuk tussen persoon en ‘veld’. De tijd vormt dan een ballast. Tijd bij depressie en verlangen Elke emotionele kleur brengt zijn eigen kenmerken mee voor de beleving van de tijd. Hierna volgen enkele notities over tijdsaspecten van depressiviteit en van het verlangen. de depressief gekleurde tijdsbeleving Ook heel jonge kinderen kunnen zulke grote levenshindernissen ervaren dat ze depressief worden, zelfs doodgaan op een wijze die aan zelfdoding doet denken. De leeftijd tussen 12 en 18 jaar voelt voor menigeen zo weinig hoopvol, zo ontdaan van zingeving en kansen, zo desorganiserend, dat depressiviteit volgt. Het is een leeftijd van veel (alarm)pogingen tot zelfdoding. Wie depressief is, ervaart de tijd anders dan wie zin heeft in het leven en zin ervaart aan het leven. De toekomst lijkt egaal grauw en hopeloos. Er is geen punt in de verte dat lokt, dat kracht mobiliseert, waar men naartoe wil leven. Afkeer, hopeloosheid en apathie belemmeren het gebruik maken van tijd als actiemogelijkheid, als ruimte tot veranderen van het leven. Het nu is ondraaglijk lang, er is gewoon te veel tijd, nutteloze en onbruikbare tijd. Ook het verleden heeft weinig steun te bieden. Mogelijk is dit ook het grote verschil met depressiviteit op wat latere leeftijd, wie voor het eerst depressief is, voelt zich zo

110

gevangen dat de mogelijkheid van herstel zelfs niet overdacht kan worden. Wie eenmaal door een depressie heen is gekomen, weet dat deze eindig is, dat er andere belevingen mogelijk zijn, dat er mogelijk middelen zijn om de depressie te beïnvloeden. Hiermee is ook de dominantie van de depressieve beleving minder absoluut geworden. Er komt ook een vorm van opwinding bij depressies voor, waarbij het innerlijk tempo juist versneld is. Sommige mensen kennen beide tempoveranderingen. Het voortrazen van de tijd wordt als zeer angstwekkend en uitputtend beleefd. verlangen en tijdsbeleving In de puberteitsjaren en adolescentie wordt men geconfronteerd met het eigen min of meer definitieve uiterlijk, met attractiviteit, met de vrees niet aantrekkelijk te zijn, met seksualiteit, met een seksualiteit die misschien problemen gaat geven. Bijvoorbeeld als je merkt dat je een voorkeur hebt voor seksegenoten. Of een afkeer of angst voor seksualiteit, onvrede met het man- of vrouw-zijn, enzovoort. Voorzover erotiek en seksualiteit in deze jaren vorm krijgen in relaties met anderen, treedt sterker dan ooit het verlangen naar voren. Het verlangen is vaak gekoppeld aan verliefdheid. In het verlangen neemt het tijdsperspectief een heel aparte vorm aan. Er bestaat vrijwel niets dan toekomst waaraan het hele heden ondergeschikt is. Het verlangen kan diffuus zijn, niet gericht op een bepaalde persoon. Dan wordt een illusoir beeld gevormd van degene die geschikt is om het verlangen te vervullen. Als je naar iemand verlangt die je hebt gezien, met wie je geschreven of getelefoneerd hebt, met wie je vaker omgaat, dan vult het beeld van deze persoon de tijd. De ander is vulling van een als leeg ervaren heden, de ander is de toekomst zelf. Ook het verleden

111

is smal in dit tijdsperspectief, er zijn weinig andere herinneringen dan aan de geliefde, het exclusieve voorwerp van het verlangen. Er is in het verlangen ook een groot contrast tussen de zelfbeleving en de beleving van de ander, zelf ben je niets, nog erger, je bent een pijnlijke leegte. Alle waarde ligt bij de ander die iets heeft dat je denkt nooit te zullen krijgen, denkt nooit te kunnen zijn. Doordat het hele veld vol is van de ander, kun je je ook niet echt verdiepen in andere zaken of mensen. Alleen via de ander krijg je weer bezit van jezelf. Het verlangen kan als pijnlijk, als brandend, als zoet beleefd worden. Dit laatste vooral als je vertrouwd bent met het verlangen als een innerlijke gebeurtenis die je nu eenmaal vaker meemaakt en die zijn eigen structuur meebrengt. Is het verlangen eenmaal vervuld, dan ervaren mensen menigmaal iets als ontnuchtering. Ze kunnen zich achteraf niet voorstellen dat deze zelfde persoon naar wie ze uitzagen als naar een reddend medicijn, als lucht voor een drenkeling, als water voor een in de woestijn verdwaalde, nu ineens ontdaan is van tover. Ineens is er geen bron meer van bijzondere belevingen, en binnen het tijdsperspectief van de verlangende herneemt diens eigen alledaagsheid zijn plaats. Er zijn mensen die deze veranderingen verhalen op degene naar wie ze verlangden, zij verwijten hem of haar dat hij tegenvalt, teleurstellend is. De ene mens, adolescent in dit geval, kent veel sterker, soms bodemloze verlangens dan de ander. Een verlangen kan totaal worden, dwingend. Dit gebeurt vooral indien de verlangende niet een buffer van goede, begerenswaardige zaken bij zichzelf kan blijven leggen en zich derhalve geheel afhankelijk maakt van de ander of het andere. Dit soort wanhopig verlangen zien we vaak in dagboeknotities uit deze leeftijdsperiode.

112

Een roerige leeftijd, tijd en (dis)continuïteit Breuken in de levensloop kunnen op elk moment ontstaan door invloeden van buitenaf. Vervolging, oorlog en natuurrampen treffen gewoonlijk alle leden van een gemeenschap ongeacht hun leeftijd. De (dis)continuïteit die hier bedoeld wordt, betreft breuken die in deze periode vaak voorkomen en mogelijk (binnen onze tijd en binnen onze cultuur) daaraan inherent zijn. We noemden al de lichamelijke verschijning die resulteert uit de groei. Eveneens is genoemd de confrontatie met mogelijke problematische implicaties van de eigen seksualiteit. Men kan vervreemd raken van de ouders en het ouderlijk milieu. Ook in deze periode komen jonge mensen als gevolg van echtscheidingen in praktisch/financiële, emotionele moeilijkheden waardoor de vloeiende lijn uit hun leven verdwijnt. Een breuk kan ook gevormd worden doordat zich grenzen en beperkingen aandienen. Beperkingen kunnen voortvloeien uit de constitutie: behept zijn met klachten en kwalen. Er kunnen zich beperkingen in ontplooiingsmogelijkheden aandienen, bijvoorbeeld bepaalde keuzen voor beroep of studie, die niet haalbaar blijken. Menigeen beleeft de hele periode als een grote breuk waartegen men zich verzet, bijvoorbeeld door anorexia. De mate waarin men de tijd in deze periode als continu of als discontinu beleeft, verschilt per persoon. Sommigen glijden gewoon vanuit hun kinderjaren door naar de volgende periode, anderen lijken volledig gedesorganiseerd. De persoonlijke toekomst als thema, tijdsperspectief Hier en daar worden wel personen van deze leeftijd betrokken in tijdsonderzoek, vaak ter vergelijking met andere leeftijdsgroepen. Wanneer men de vraag naar iemands tijdsperspectief wil beantwoorden, heeft men verschillende methoden ter be-

113

schikking. Een ervan is gewoon vragen wat iemand op een bepaald moment bezighoudt. Bij gebruik van deze methode die heel direct de gewone conversatiestijl benadert, komen veel overeenkomsten tussen de verschillende leeftijdsgroepen naar voren. De meeste mensen – ook personen tussen 12 en 18 jaar – denken spontaan alleen aan hun persoonlijke toekomst, dus meestal niet aan bijvoorbeeld die van anderen of van bovenpersoonlijke werkelijkheden als een land, volk of kerk. Binnen deze persoonlijke toekomst gaan veel gedachten uit naar (verbetering of verslechtering van de) gezondheid, naar de relatie met gezinsleden, naar de komende vrije tijd, naar materiële verbeteringen (of dreigende verslechteringen). Voorzover bovenpersoonlijke thema’s voorkomen zijn dat oorlog en vrede, de werkgelegenheid en het milieu. Dergelijk onderzoek levert dus niet veel details op die juist kenmerkend zijn voor deze periode. Een belangrijke aanvulling, ook met het oog op wat hiervoor is gezegd over het verlangen, komt uit een heel andere hoek: personen in deze leeftijd rapporteren vaker dan elke andere leeftijdsgroep gedachten en dagdromen met seksuele inhoud.19 Uit huis-, tuin- en keukenobservaties kan men verder vaststellen dat het verleden in deze periode vaak niet geliefd is, speciaal niet het verleden zoals dat door ouders en hun generatiegenoten verteld wordt. Men wil een nieuw verhaal, een nieuw begin in de tijd en wel een waarin men zelf meedoet. heimwee Het verleden in de vorm van het ouderlijk huis en de omgeving waarin men geworteld was, kan desondanks wel een onder19 Giambra, L.M., Daydreaming across the life span: Late adolescent to senior citizen. Int. J. Aging Hum. Devel., 1974, 5, 115-140.

114

werp van verlangen en hunkeren zijn. In het heimwee wordt de mens zich bewust van een ontworteling die verdrietig en wanhopig maakt. Dat wat men achter zich heeft gelaten in de tijd, blijkt een paradijs in vergelijking tot heden en toekomst. Een belangrijk deel van de zin van het leven wordt gevormd door het (ver)blijven op de plaats van afkomst. Van daaruit kan men de wereld aan. Eetlust verdwijnt, onrust en verlangen naar huis vult de hele dag en nacht. Er is maar een redmiddel: spoorslags naar huis. Heimwee is een verdwijnende vorm van breuk in de tijd doordat velen al op jeugdige leeftijd de ervaring opdoen dat ook buiten het ouderlijk huis goed te leven valt. Toch zijn er bij iedere logeerpartij kinderen met heimweeklachten die terug naar huis gebracht moeten worden. 8 ‘Ik voel me nog schuldig als ik terugdenk aan de rekruut die met tranen in zijn ogen vertelde dat hij niet in militaire dienst kon zijn omdat zijn konijnen niet buiten hem konden. Hij moest thuis zijn. Iedereen, ook de andere rekruten, lachte hem uit: ‘als hij met dit verhaal van militaire dienst dacht af te komen, dan was hij wel erg stom.’ Stevig aanpakken dus. De stemming sloeg wel om toen men hem dood in zijn cel vond, gewurgd met zijn eigen kussensloop. Ik had geen zeggenschap over deze jongen, maar vind achteraf dat ik deze radeloosheid ook, of zelfs juist binnen deze simpele aankleding van ‘dieren verzorgen en gras snijden’ had moeten herkennen en hem had moeten helpen met teruggaan naar zijn huis.’ de verwachte levensloop De uitdrukking ‘verwachte levensloop’ (Expected Life History) en soortgelijke begrippen, geven aan dat men de menselijke levensloop noch als geheel gedetermineerd ziet door externe krachten,

115

noch als geheel door de mens zelf bepaald. Mensen treden hun toekomst ook niet blanco tegemoet. Zij blijken zich in hun fantasie en in hun spreken bewust te zijn van een mate van zekerheid dat bepaalde gebeurtenissen en ontwikkelingen op bepaalde tijdstippen in hun leven al of niet zullen plaatsvinden. Het gaat om zaken als trouwen, kinderen krijgen, een bepaald beroep kiezen, een rol spelen in het openbare leven, de lengte en de kwaliteit van hun leven, tijdstip en oorzaak van sterven. Deze verwachting – waartoe ook onbewuste factoren bijdragen – hangt uiteraard nauw samen met de maatschappij en cultuur waarin men leeft, ook met het gezin van herkomst. Daaraan ontleent men bijvoorbeeld de mate van waarschijnlijkheid en regelmaat waarmee levensgebeurtenissen samenvallen met leeftijden. Het persoonlijke en bepalende element in deze levensloopverwachting bestaat in de betekenisverlening en de zingeving van deze gebeurtenissen, de persoonlijke rol die men wil spelen, de bestemming die men zichzelf toekent en de mate waarin men zich van het binnen eigen kring gangbare levensloopmodel verwijdert. universaliteit

programmering

zelfbepaling levensloopverwachting uniciteit

Figuur 1 Tussen plan en noodlot (ontleend aan Troll en Seltzer)20 20 Seltzer, M.M. en L.E. Troll, Expected life history. A model in nonlinear time. American Behavioral Scientist, 1986, vol. 29, 746-764.

116

Wie verwachtingen heeft, kan zich positief voorbereiden, leven naar zijn verwachtingen, overgangen soepel nemen. Maar de verwachtingen kunnen ook onvervulbaar zijn of niet op het verwachte moment vervulbaar. Er zijn mensen met heel globale of amorfe verwachtingen ten aanzien van de toekomst en mensen met een uitgebreid plan en bijbehorende ‘dienstregeling’.21 Er zijn mensen die menen geen enkele invloed op hun levensloop te kunnen uitoefenen. Waar de levensloopverwachting anders uitpakt, kan een moeilijkheid ontstaan. Wie bijvoorbeeld erop rekende jong te sterven, kan elke nieuwe dag als iets onvanzelfsprekends tegemoet treden. Op deze leeftijd is al sprake van dergelijke toekomstverwachtingen. Deze zijn soms negatief geformuleerd ‘niet zo zijn als ...’, ‘zeker niet het beroep van vader’, enzovoort. Kortdurende vereeuwiging, het dagboek Niet alleen adolescenten houden een dagboek bij. Wel begint een dagboek vaak rond de puberteit. In het dagboek vertelt de schrijver – vaker de schrijfster – over zichzelf en over de personen uit de omgeving. Hij staat stil bij eigen levensloop, bij afkomst, bij eigenschappen – gewenste en ongewenste – van zijn ouders, bij toekomstplannen. Vaak is een thema dat men zich alleen voelt, dat men ‘er alleen voor staat’, dat men zich onbegrepen voelt. Het dagboek is menigmaal geheim, het wordt weggehouden van de ouders, maar soms ook op zo’n opvallende plaats neergelegd dat lezen vrijwel onvermijdelijk lijkt. Het dagboek symboliseert het besef dat er gedachten en ervaringen zijn die men niet zoals een kind vanzelfsprekend mee21 Nydegger, C.N., Timetables and implicit theory. American Behavioral Scientist, 1986, vol. 29, 710-729.

117

deelt aan de volwassenen. De meeste dagboeken worden na enige tijd weggegooid of vernietigd door de schrijver zelf. Het valt niet mee om bijvoorbeeld voor studiedoelen, dagboeken te verzamelen. Het is alsof de schrijver daarmee deze periode zelf kwijt wil zijn of als definitief gepasseerd wil beschouwen. De meeste mensen schrijven geen dagboek, nog minder mensen blijven er een schrijven. Mogelijk wordt de functie van het dagboek bij hen overgenomen door innerlijke spraak of gesprekken met zelf gekozen vertrouwenspersonen. Schoolagenda’s zijn ook vaak echte egodocumenten en ondergaan om die reden hetzelfde lot als het dagboek: het verhaal mag niemand weten en het moet vernietigd worden zoals een kladversie van een opstel of een proeftekening. Soms blijft iets bewaard en wordt dat later door de persoon teruggevonden. Blijdschap, vertedering, gêne, geamuseerdheid zijn zo de gevoelens bij het weerzien. Het valt niet iedereen even gemakkelijk om zichzelf terug te zien en terug te lezen: men voelt zich vaak ontwapend en kwetsbaar en laat daar alleen vertrouwelingen bij toe. steeds meer eigen vorm In de periode tussen 12 en 18 jaar vinden we tal van gebieden waarin leeftijdsgenoten elkaar en zichzelf strikte gelijkheid opleggen (kleding, make-up, muziek, haarmode, enzovoort). Naarmate de periode op zijn eind loopt, komt het gevoel voor het verschillen van elkaar, voor eigen patronen, duidelijker naar voren. Een deel daarvan is zichtbaar in het uiterlijk: wat aan eigen gedachtegoed wordt gevormd komt gewoonlijk pas later te voorschijn.

118

ho ofds t uk 5

Naar de spitsuren van de levensloop Omzien (18 tot 40 jaar) Inleiding

N

och de leeftijd van 18 jaar noch die van veertig, vormt een magische grens. De levensloop kent immers naast overgangen en breuken ook veel continuïteit en geleidelijkheid. Toch zijn er redenen om beide tijdstippen te hanteren als begin en eind van een periode. Voor menigeen begint rond 18 jaar de betaalde arbeid, een studie of beroepsopleiding. Er komen rond 18 jaar meer maatschappelijke bevoegdheden in zicht. Rond 40 jaar heeft vaak een eerste ‘omzien’ plaats. Rond 40 jaar word je al door de omgeving voorzien van ‘leeftijdswaarderende kwalificaties’. In het ‘omzien’ ga je na welke gestelde doelen gehaald zijn, welke verwachtingen vervuld zijn, welke fiasco’s er genoteerd moeten worden. Tussen die tijdsgrenzen in hebben velen een vaste partner gevonden, een gezin gesticht, kinderen grootgebracht, een positie in de plaatselijk gemeenschap ingenomen. Veertig is, zoals gezegd, geen magisch getal, maar wordt wel vaak zo gezien. Daarmee komen we meteen weer op de vraag naar fasen en tijdstippen. Bij het zeer jonge kind kan men nog veronderstellen dat rijping en groei in bepaalde biologische stappen plaats-

119

vinden en tot bijbehorende functieveranderingen en nieuwe gedragingen leiden. Bij personen die lichamelijk volwassen zijn, valt deze biologische programmering grotendeels weg. De vraag wat in welke levensfase na de jeugd plaats heeft, welke ‘taak’ volbracht zou moeten worden door respectievelijk dertigers, veertigers en vijftigers kan niet dwingend, laat staan met precisie beantwoord worden. Er lijkt meer sprake te zijn van een soort maatschappelijke consensus of van een min of meer normatief maatschappelijk bepaald verwachtingspatroon over wat men op welke tijd zou moeten doen of laten, dan van een in de mens zelf ingebouwd programma. Zo zou je getrouwd moeten zijn op een bepaalde leeftijd en het ouderlijk huis moeten verlaten voor het 30e jaar, enzovoort. Wanneer men aanneemt dat het grondplan van de levensloop na de groeiperiode sterk samenhangt met wat in de maatschappij gebruikelijk is, dan mag je ook verwachten dat levenslopen verschillen naargelang de (deel)maatschappij waarin ze plaats hebben. Dan kan men in een meer stabiele of meer gereglementeerde tijd/ sector van de maatschappij/periode meer overeenkomsten in levensloop tussen mensen verwachten dan in een minder stabiele, minder geregelde sector/periode. Wie zijn levensgeschiedenis vertelt, geeft meestal ook blijk van dergelijke leeftijdsgebonden normen en tijdstippen. Dan staat er bijvoorbeeld ‘Ik trouwde laat’, of ‘Op mijn 40e nog een kind krijgen, wat een moeilijke beslissing.’ Er is anno 2010 iets meer ruimte voor pluriformiteit gekomen. Maria V. is op jonge leeftijd getrouwd, kort daarna heeft ze een kind gekregen. Het huwelijk is ontbonden op grond van voortdurende conflicten over ontrouw van de man. Na verloop van tijd vat zij een in verband met haar huwelijk afgebroken oplei-

120

ding op. Ze gaat samenwonen met een vriendin die in dezelfde situatie verkeert; opleiding en aansluitend werk loopt erg goed. De mogelijkheid van een relatie met een nieuwe partner dient zich aan waarbij zij duidelijk de regie heeft over huis, geld en opvoeding van het kind en over de seksuele kanten van de relatie. Na verloop van tijd blijkt een relatie waarbij men niet samenwoont beter te bevallen. De partner verlaat het huis, de relatie wordt in goede harmonie voortgezet. In het werk zijn nog voortdurend stijgingsmogelijkheden en nieuwe keuzen zodat de wens om zich vast te leggen niet groot is. Het lijkt erop dat haar dochter zich inmiddels gemakkelijk buitenshuis beweegt, zodat ook verhuizen in de toekomst geen bezwaar hoeft op te leveren. Duidelijk is dat met maatschappelijke pluriformiteit en beweeglijkheid een heel ander – opener, in kortere trajecten verdeeld, voorlopiger, beweeglijker – toekomstperspectief samengaat dan wanneer men een eens gekozen levenslange status in werk en partnerschap als uitgangspunt neemt. Veel nieuwe dynamiek in levenslopen wordt immers vooral bepaald door de veranderende status van arbeid en van partnerschap. Kenmerkend voor de periode van 18 tot 40 jaar is wellicht de veelheid: er ontstaat een veelheid van taken en rollen, elk met hun eigen tijdsaspecten (partner, werker, ouder/opvoeder). Er is vaak sprake van tijdsdruk, haast, ongeduld: tijd is arbeidstijd en dus geld. Een efficiënte tijdsbesteding is een instrument bij het bereiken van maatschappelijk succes. Doordat men actief met drie tot vier generaties te maken heeft (kinderen, eigen generatie, ouders, grootouders), wordt men – op niet-vrijblijvende manier – geconfronteerd met verschillende leeftempo’s. Velen bereiken in deze periode het hoogtepunt van hun presteren, van hun maatschap-

121

pelijke positie. Winnaars en verliezers worden zichtbaar. Levensovertuigingen en politieke ideeën worden getoetst, menigeen moet opvattingen over zichzelf herzien zowel in gunstige als ongunstige zin. In deze periode pakt men aan. De dertigers en veertigers zijn in veel opzichten representatief en ‘beeldbepalend’ voor onze gemeenschap. Tijdsvaardigheden en maatschappelijk succes Van een 18-jarige wordt in onze maatschappij volledig inzicht verwacht in het abstracte begrip klokkentijd. Hij moet klokken en dergelijke goed kunnen aflezen. Hij moet redelijk accuraat de (klokken)tijdsduur weten van een groot aantal dagelijkse gebeurtenissen. Hij moet tijdstippen van gebeurtenissen in verleden en toekomst kunnen berekenen met behulp van de benodigde gegevens. Velen kunnen dit. Wie dit niet kan, heeft een maatschappelijke handicap. Er zijn bijvoorbeeld mensen die op volwassen leeftijd nog cijferanalfabeet zijn, of die nooit verantwoordelijkheid voor hun eigen tijdsbesteding hebben geleerd. Bovenstaande vaardigheden beheersen, betekent nog niet dat men efficiënt en doelgericht met tijd kan omgaan. Daarvoor is zogenaamd ‘timemanagement’ nodig. Onder timemanagement wordt hier verstaan de vaardigheid om enerzijds de tijdsduur van zelf uitgevoerde bezigheden juist te schatten (ervaringskennis), de vaardigheid om bezigheden naar duur en volgorde te plannen overeenkomstig deze kennis (inzicht in functionele volgordes), de vaardigheid tevens om deze tijd op het daarvoor geplande moment metterdaad te besteden (inzet en motivatie). ervaringskennis opbouwen Een voorwaarde voor goed timemanagement is dat men op ervaring gestoelde kennis opbouwt en weet te gebruiken van

122

tijdsaspecten die op het betreffende (werk)terrein een belangrijke rol spelen. Voor een aannemer is dat bijvoorbeeld het aantal stenen dat een metselaar per dag legt of de hardingstijd van beton. Voor een veldbioloog zijn dat de tijdstippen van broeden, de duur van de levenscycli. Voor een kok de kooktijd van de verschillende ingrediënten van een maaltijd. Vaak mankeert het mensen aan inzicht in tijdsverhoudingen of aan gebrekkige vaardigheid in het omgaan daarmee. Veel voorkomend is de onderschatting van de tijd die voor de uitvoering van een handeling nodig is. Onderschatters komen snel in de problemen, zeker als ze ook weinig assertief zijn en elk verzoek tot beschikbaarheid honoreren. Zij zijn soms volledig verrast door de resultaten van het – bij wijze van proef – systematisch tijdschrijven gedurende een dag. Soms hebben ze ook nog andere systematische taxatiefouten, bijvoorbeeld steeds te veel opscheppen aan tafel. plannen en volgorden bepalen Veel bezigheden en taken moeten min of meer in de toekomende tijd geordend worden, willen ze niet mislukken. De volgorde van beroepsbezigheden leer je in de opleiding. Veel leer je door te doen, te proberen. Ook op dit aspect van timemanagement lopen mensen vast. Mogelijk heeft het hen ontbroken aan de gelegenheid om te experimenteren met de consequenties van hun gedrag. Mogelijk is dit aspect van timemanagement inderdaad meer een kwestie van aanleg dan van leren. Men ziet dit probleem niet alleen bij mensen met arbeid van hoog niveau, maar bijvoorbeeld ook bij het zelfstandig uitvoeren van huishoudelijke bezigheden. 8 ‘Als een onontwarbare berg rommel. Zo zie ik vaak de komende dag, er is geen begin en geen eind, niets is

123

belangrijker of onbelangrijker dan iets anders. Ik moet mezelf voortdurend dwingen om even stil te staan, mijn agenda te nemen of een stukje papier en potlood en op mijn gemak te gaan rekenen en plannen. Dat papier hou ik bij mijn dagindeling als een kookboek bij een ingewikkeld recept. De afzonderlijke verrichtingen van een dag benauwen mij niet. Dat lukt allemaal wel, het is het ontbreken van overzicht dat me voortdurend opbreekt.’ In maatschappelijke situaties als school of werk wordt een zodanig strakke tijdsprogrammering geboden dat velen bij het wegvallen daarvan geen weg meer weten. Je ziet nogal wat jongere jaarsstudenten verdrinken in een studieprogramma dat grote vrijheid ten aanzien van de persoonlijke indeling biedt. nu of nooit Als het ‘plan’ er is, moet je op het juiste moment in actie komen om het plan daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Vooral als tussen plan en uitvoering langere tijd verstrijkt, kan dit moeilijkheden opleveren. 8 ‘Met mensen die het zicht op hun leven kwijt zijn geraakt en die op een of andere manier tot een nieuw plan moeten komen, doe ik wel eens een proef. Ik spreek met hen af dat zij op een door henzelf gekozen tijdstip (bijvoorbeeld een week later) een door henzelf gekozen (eenvoudige) bezigheid zullen verrichten. Aangestreept op een wit agendablaadje, omgeven door niets, staat daar de afspraak. De nabespreking bestaat veelal in een gezamenlijke poging tot reconstructie: talrijke en ingewikkelde redenen blijken de uitvoering van de afspraak belemmerd te hebben. Verwarring en verbazing zijn niet van de lucht.’

124

Vooral het wat verder in de tijd vooruitplannen geeft vaak uitvoeringsmoeilijkheden; wat nu zeer gewenst lijkt en vanzelfsprekend om te doen, neemt enige tijd later een andere gedaante aan. Je kunt je niet meer voorstellen dat je dit wilde, tal van alternatieven dienen zich aan. Het lijkt op de belevingen van iemand die wil ophouden met drinken en met het oog daarop besluit nog een glaasje te nemen en zich daarna – verheugd – totaal niet meer kan voorstellen dat hij ooit van de drank af wilde. nu of nooit. of toch maar morgen? uitstelgedrag Vrijwel iedereen weet wel uit eigen ervaring wat uitstellen (van taken) is. En welke onaangename praktische consequenties dit kan hebben. En hoe je je voelt als je voor de zoveelste keer je eigen planning onderuithaalt, schuldig en vol zelfverwijt. En hoe je je gedrag moet verklaren of aannemelijk maken voor de buitenwereld (min of meer geslaagde smoesjes). En wat dat weer allemaal oproept. Wie veel uitstelt, kan stikken in zijn eigen gedrags‘klieken’. Geen beweging meer, alsof je kauwgom aan al je vingers hebt en daardoor niets van wat je aanpakt weer los kunt laten. Uitstelgedrag kan een kenmerk zijn van iemands persoonlijkheidsmake-up. Er zijn mensen met een sterke neiging tot uitstellen en mensen met een geringe neiging tot uitstellen. Soms beperkt het uitstellen zich tot één soort taak of één terrein. Uitstelgedrag blijkt zowel samen te gaan met onderschatting als met overschatting van de tijd die nodig is om een taak te voltooien. Daardoor onderscheidt men ook wel twee typen ‘uitstellers’. De optimistische uitsteller kan met zijn uitstel leven door de – voor bepaalde taken – noodzakelijke tijd te onderschatten (‘Dit doe ik even’). De pessimisti-

125

sche uitsteller overschat deze tijd systematisch (‘Dat red ik niet’). Uitstelgedrag wordt soms verbonden met vormen van ik-zwakte (geen power), maar ook met (faal)angst. In onze maatschappij wordt het uitstellen van impulsief gedrag positief, het uitstellen van taken en werkachtige afspraken negatief gewaardeerd. 8 ‘Ik weet hoeveel schade ik mijzelf aandoe. Iedere keer opnieuw met de hakken over de sloot omdat ik op het allerlaatste moment begin met werken. Tijdens het tentamen denk ik oprecht: ‘Wat een leuke stof eigenlijk. Wat valt daarin veel te ontdekken.’ Dan ben ik vast van plan om de volgende onderwerpen op tijd en rustig te bestuderen. Dat lijkt me dan ook heel aanlokkelijk, ontspannen doen wat je moet doen. De stof soepel je geest laten binnenvloeien. Op tijd ophouden voor ontspanning (wat er ook niet van komt als ik aan het uitstellen ben). Wat er in werkelijkheid gebeurt, is dat ik de eerste keer zo’n afkeer heb van de nieuwe stof, dat ik het meteen van me afschuif. De tijd daarna is vrijwel nooit van mijzelf, niet bruikbaar, tot het moment dat hij bijna op is. Ik kan dan niet echt werken, maar ik kan mezelf ook geen vrij geven.’ Wie ooit veel uitstelde en vervolgens leerde meer op het juiste moment in beweging te komen, schrikt soms zozeer van de enorme tijdsruimte die ontstaat dat opnieuw gaan uitstellen voorlopig weer de veiligste levensvorm lijkt.22

22 Lay, C, The relationship of procrastination and optimism to judgments of time to complete an essay and anticipation of setbacks. Journal of Social Behavior and Personality, 1988, vol. 23, 201-214.

126

meesterschap over de tijd Mensen verschillen onderling sterk in de mate waarin zij, in hiervoor bedoelde betekenis, meester zijn over de tijd. Een dergelijk tijdsvaardigheidspatroon maakt veelal deel uit van een algemeen patroon van vaardigheden en persoonlijkheidsaanleg. De structuur van onze maatschappij, de daarin dominante waarden (doelgerichtheid/purposiveness, efficiëntie, rationaliteit, planmatigheid) maken dat mensen met een bepaalde combinatie van tijdswaardering, tijdsvaardigheden en persoonlijkheidstrekken meer kansen op succes hebben in studie, beroep of onderneming. Deze cluster van eigenschappen omvat onder andere het geheel of gedeeltelijk onderschrijven van de dominante maatschappelijke (technocratische) waarden. Het gaat om mensen die een meer actieve dan passieve opstelling hebben. Die met betrekking tot impulsen en verlangens eerder geneigd zijn tot beheersing en regulering (kunnen uitstellen en wachten; niet tegen elke prijs bevrediging zoeken) dan tot ongeremdheid. Zij zijn sterk gemotiveerd prestaties te leveren. Zij hebben een grote fantasie. Ze leven eerder vanuit een hoge mate van zelf bestuur dan vanuit invloeden van buitenaf. Ze zijn meer introvert dan extravert. Het gaat om mensen die zich baas voelen over zichzelf, een rijk binnenleven hebben, ook veel ideeën over wat ze willen ondernemen, die afstand kunnen nemen van de situatie nu, die in staat zijn tot wachten speciaal in dienst van toekomstplanning en -verwachtingen. Zij kunnen plannen, zelfs ver vooruit in de toekomst. Het leven valt hen kort, de tijd gaat snel. Ook als er ‘buiten’ weinig te doen is, bijvoorbeeld in een saaie omgeving of bij monotone taken, hebben ze hun innerlijke wereld die maakt dat tijd gevuld blijft. Hun spreken over tijd, drukt vaak ‘schaarste’ uit. Tijd is

127

kostbaar, tijd gaat te snel, de tijd is ‘nu al’ op. Ze gebruiken veel snelheidsmetaforen. Verspilde tijd – tijd waarvoor geen doel was gesteld of niet voor het doel gebruikt werd – is een gruwel. Wie meester is over de tijd zoals deze in onze maatschappij wordt gehanteerd, komt vaak voor leiderschap in aanmerking. Tempo en tempoverschillen Iedereen leeft gedurende langere tijd in groepsverband, met andere gezinsleden in het ouderlijk huis, in de schoolklas, op de afdeling van het bedrijf, maar ook tijdens de spits op de snelweg. Iedereen wordt onvermijdelijk geconfronteerd met verschillen in tijdsbeleving, vooral met verschillen in tempo. Iedereen zal moeten leren omgaan met de consequenties van eigen tempo en leren omgaan met andermans tempo. 8 ‘Ik hou van snel lopen. Dat heeft me al heel wat problemen bezorgd. Ik denk daar zelf vaak niet bij na. Als ik met iemand oploop die ik niet ken en die mij niet kent, ontaardt dat vaak in gehijg bij de ander. Damesgezelschap trekt meestal snel aan de bel. Ze schelden me nogal eens uit voor egoïst omdat ik zonder nadenken spontaan mijn eigen tempo kies.’ In deze periode nu komt men bij uitstek in aanraking met verschillende milieus, verschillende maatschappelijke sectoren, verschillende generaties. Telkens is er de kans op tempoverschillen. Het tempo van een kind wordt nog met clementie en een zekere voorlopigheid tegemoetgetreden. De volwassene wordt overduidelijk genoemd naar, zelfs uitgescholden om zijn tempo. Als jonge volwassene komt men in gezins- en familieverband zowel in aanraking met veel jongere, als met veel ou-

128

dere verwanten. Hun tempo moet worden ontzien, gevolgd, geduld, verdragen worden bij elke gemeenschappelijke activiteit. Dit laatste luistert speciaal nauw als de ander zich niet aan het contact kan onttrekken: jonge kinderen, minder mobiele ouderen. Kindermishandeling begint vaak met ongeduld van de vader. Ruw, agressief optreden tegen ouderen, bijvoorbeeld tijdens de verzorging, gebeurt ook gemakkelijk als de tijdsdruk te groot is om het trage tempo van de oudere bewoner of patiënt te volgen. Vaak zal de jonge volwassene binnen het gezin de snelste zijn en pas tegenover opgroeiende kinderen in dit opzicht terrein prijsgeven. Een volwassene kan op het werk moeite hebben om het te hoge tempo bij te benen en ’s avonds al even moeilijk terugkeren naar de tijdschaal van zijn kinderen. Wee de persoon met een traag tempo in een verantwoordelijke functie: de vrije tijd wordt in toenemende mate opgesoupeerd door achterstallig werk. De afspraak. Tijd delen in de volwassenheid In een afspraak leg je jezelf vast om met of voor anderen iets te ondernemen of na te laten. Je bindt jezelf een hoeveelheid tijd met de ander te delen, aan de ander te besteden. Kinderen beginnen er al jong mee: ‘Ik kom je afhalen’, ‘Vanmiddag ga ik met je fietsen.’ Volwassenen worden geacht afspraken en werkafspraken na te komen. Afspraken gaan bij volwassenen snel fungeren als maatstaf van hoe gezocht iemand is. Kijk een tiental willekeurige agenda’s in en je ziet hoeveel, en vooral hoe ver vooruit iemand afspraken heeft. In sommige agenda’s staan afspraken voor over 2 jaar, bij anderen gaat de ‘gebonden’ toekomst niet verder dan een week of twee. De een ‘leurt’ ook meer met zijn agenda dan de ander. Er zijn mensen

129

die in het geheel geen agenda hebben. Alles zit in hun hoofd. Er zijn mensen die niet graag afspraken maken, er zijn mensen die zoveel mogelijk met afspraken werken. De status van een afspraak is (of lijkt?) cultuurgebonden. Menig lezer herinnert zich zijn verbazing tijdens een verblijf in een ander land als volmondig uitgesproken beloften de volgende dag niet meer blijken te bestaan. Het zich houden aan afspraken staat voor inzet, trouw, betrouwbaarheid, berekenbaarheid. Hoe verder de afspraak in de toekomst ligt, des te groter moet de bereidheid en vaardigheid zijn om, ongeacht tussentijdse wisselingen in omstandigheden en eigen belevingen, toch datgene te doen wat overeengekomen is. Wie afspraken maakt, moet greep hebben op zijn eigen variabiliteit. Wie afspreekt, geeft een stukje toekomst weg ongeacht de mogelijke tussentijdse ‘waardevermeerdering’ daarvan. Afspraken zijn er in vele soorten en gradaties vanaf samen tv kijken tot en met de belofte om niemand anders belangrijk te vinden dan je partner van dat ogenblik. Een afspraak kan terloops gemaakt worden maar ook omgeven worden met ceremonieel en sancties: contract, eed, plechtige gelofte. Het gaat hier niet om een beschouwing over contracten maar over de vraag hoe de beleving van een bepaalde tijd verandert wanneer we daarover met iemand een afspraak hebben: ‘gebonden tijd’. Twee belevingsveranderingen zijn opmerkelijk, de afgesproken tijd krijgt een meerwaarde, een aureool zelfs. Men beschermt deze tijd zoals men een kostbare voorraad beschermt voor slechte tijden, niemand mag ‘eraan komen’, men is in gedachten al menigmaal bij het afgesproken tijdstip en bij de afgesproken activiteit. De afspraak lijkt de tijd waarover het gaat meer status te geven, te heiligen als het ware. Deze tijd is onaanraakbaar en toegewijd aan de partner in de afspraak.

130

Het kan heel anders gaan, na de afspraak gemaakt te hebben, voelt het ineens alsof de betreffende tijd verloren is gegaan, per ongeluk weggegooid of per ongeluk laten afpakken. Alsof je iets per ongeluk voor een habbekrats hebt verkwanseld. Onverwachts doen zich talloze alternatieven voor om de afspraaktijd veel aangenamer en zinvoller te vullen. Je wilt de tijd eigenlijk terug of – anders gezegd – je wilt de vormbaarheid van je toekomst terug, je wilt niet gefixeerd zijn. De gedachte dat men op een zelf afgesproken tijd zich volgens een min of meer vast protocol zal gaan gedragen, kan zo’n engtevrees oproepen dat men wel de inhoud van de afspraak nakomt, maar daaraan de kwaliteit van een impuls of toevallig opkomende gedachte geeft. Men heeft het zelf bedacht. De ander heeft in deze vorm geen recht op de tijd – zoals was afgesproken – maar krijgt deze als geschenk. Mensen hebben veel manieren om dit conflict tussen enerzijds de wens om je te binden aan een ander en anderzijds de wens tot vrijheid op elk moment, op te lossen. Je kunt de afspraak ‘vergeten’; ziek zijn op het kritieke moment; de afspraak op zijn kop zetten (zogenaamde interpunctieveranderingen aan brengen); te laat komen. Een aantal voorbeelden wordt hierna besproken. Op te laat komen gaan we iets dieper in. Vergeten 8 ‘Bij collega A. wist je het nooit. Werkafspraken met hem op langere termijn moest je zorgvuldig bewaken. Soms verdween hij ‘volledig onwetend’ daags voor een moeilijke klus ineens, liefst onbereikbaar. Je kon dan zelf uitzoeken wat je deed. Gewoonlijk was hij twee dagen later weer thuis, eventueel met een zware griep, die soms verrassend

131

snel heelde wanneer hij merkte dat er in vervanging voorzien was.’ Ziek op het kritieke moment 8 ‘Eerst was ik erg begaan. Toen ik eenmaal het verband zag, kon ik mijn ogen niet geloven. Telkens wanneer we een afspraak hadden om iets leuks te gaan doen, kwam hij met hoofdpijn of volkomen uitgeput thuis. Het uitje kon nooit doorgaan.’ De afspraak transformeren tot een spontaan eigen plan 8 ‘We hadden een afspraak elkaar in de stad te zien. Ze kwam niet opdagen. Terug naar huis. De telefoon ging. Met veel hartelijkheid en spontaniteit vraagt ze: ‘Wat een prachtig weer, ik dacht misschien heb je wel zin om samen iets in de stad te gaan doen’.’ te laat Van volwassenen wordt het nakomen van afspraken en werkcontracten verwacht, een besef van het uur van de dag en een zeker plan voor de allernaaste toekomst. Te laat komen wordt snel geïnterpreteerd als luiheid of tegenzin, omdat kennis van de sociale tijd bekend wordt verondersteld. Maar de fabrieksarbeider die een half uur te vroeg voor de poort staat, maakt zich belachelijk, hij is een uitslover. Behalve misschien in Japan. In beide gevallen zeg je door het tijdstip van komen iets over de sociale verhoudingen tussen werkgever en werknemer. In het ene geval: ‘je krijgt precies die tijd die je betaalt, niets meer’, in het Japanse geval: ‘Ik ben blij bij dit bedrijf te mogen werken. Ik ben ruim beschikbaar!’ Te laat komen van volwassenen wordt anders beoordeeld dan dat van kinderen.

132

8 ‘Te laat op school. Wat ik over te laat komen schreef, wist ik niet toen ik zo’n jaar of 8 was. Van huis naar school was ruim dertig minuten lopen. Toen al een hele kluif. Je kon er bovendien langs vele weggetjes komen. Ik weet ook niet meer of mijn ouders me op tijd op pad stuurden. Ik kwam in ieder geval vaak te laat. Als ik alleen onderweg was, leek het of ik in een vertraagde film terecht kwam. Het lopen ging moeilijk, de weg leek heel lang, ik zag dan geen andere jongens die ook naar school gingen. Ik kon het ook niet uitleggen aan de broeder of de meester. Ik kon gewoon niet sneller in mijn eigen beleving. Later ging ik met anderen mee, nooit kwam ik meer te laat. Pas veel later besefte ik hoeveel geduld, toegevendheid en vriendelijke aanmoedigingen aan mij besteed werden.’ Wie te laat komt, sluit een compromis: hij houdt de afspraak wel, maar voegt er een stukje eigen regie aan toe. Wie laat komt, acht zich niet volledig gebonden. Wie te laat komt in een groot gezelschap, onttrekt zich bovendien aan de onopvallendheid en schijnbare ondergeschiktheid die men met het zich houden aan een afspraak kan associëren. Komt men ook nog hijgend en bezweet binnen met een verhaal wat men allemaal heeft moeten doen en laten om de afspraak na te komen, dan neemt men de ander ook nog de wind uit de zeilen. In plaats van ontstemd over het laat komen, mag deze wel dankbaar en erkentelijk zijn! Het te laat komen kan ook gebrek aan bekwaamheid zijn, aan timemanagement. 8 ‘In de gang hoorde ik haar al aankomen. Ze praatte in zichzelf, struikelde bijna altijd op dezelfde plaats in

133

de gang. Dan volgde een bonken op de deur in plaats van kloppen, omdat ze twee, drie propvolle tassen bij zich had. Een regen van kleine voorwerpjes ging haar voor, lucifers, aansteker, papieren zakdoekjes, een rol snoep. Een allerhartelijkste vrouw, vol humor, goed bespraakt. Voor ze bij mij kwam, moest ze ook altijd bij de delicatessenwinkel even verderop eerst een stukje hartige taart eten. De pogingen om eten en vervoer van tassen en op tijd komen te combineren, liepen uit op volkomen chaos. Ze moest daar zelf ook hard om lachen. Na afloop van het gesprek had dezelfde onordelijke aftocht plaats in omgekeerde volgorde.’ loyaliteit en gemeenschappelijke tijd Het delen van je tijd met iemand is delen van je leven. Niet iedereen kan dit even goed. Toch is de bereidheid en de vaardigheid om tijdsruimte te delen even onmisbaar als de vaardigheid om ruimte(n) met anderen te delen. Althans wanneer je in beginsel gezelschap van anderen wilt. Wie regelmatig de ander teleurstelt door afspraken niet na te komen, kan rekenen op boosheid, tegenmaatregelen, wegvallen van de belangstelling van de ander. Wie veel afspraken moet maken, bijvoorbeeld in het kader van werk, komt vroeg of laat in de problemen. Als de afspraken verzet worden, als urgenties veranderen, als de afspraak veel zakelijk belang heeft of als het gewoon te veel wordt. Dan wordt duidelijk wat de status van tijd is in iemands leven en tevens welke loyaliteiten makkelijker worden opgegeven. In de periode van de jonge volwassenheid zullen mannen vaak spanning ervaren tussen het delen van tijd met vrienden van vroeger en het delen van tijd met de partner. Werk en gezin kunnen gemakkelijk op gespannen voet komen te staan. Bij

134

vrouwen staat naast vriendinnen de eigen moeder soms hoog op de ranglijst van gedeelde tijd. In deze periode wordt een buitenshuis werkende volwassene menigmaal door schade en schande en conflicten over beschikbare tijd bepaald bij keuzen en loyaliteiten. Een bijzonder kwade roep heeft in mijn ervaring het niet nakomen van afspraken door ouders met hun kinderen. De buitenshuis werkende ouder die niet telefoneert wanneer hij later thuis komt, zaait onzekerheid en conflicten. De vader die belooft bij de sportwedstrijd van zijn kind te zijn, maar steeds iets belangrijkers heeft op het beslissende moment, richt werkelijk rampen aan. 8 ‘Hij zou ze afhalen. Ja, dat kon echt een leuke middag worden. Sinds de scheiding hadden ze hun vader al niet zo vaak gezien. Daar stonden ze dan te wachten, extra mooi aangekleed. Allebei een cadeautje voor hem gemaakt. Hij kwam niet opdagen. Een uur later belde hij: ‘Het was allemaal een beetje uitgelopen. Hij kwam ze wel een andere keer halen.’ Toen dat een paar keer zo was gebeurd, veranderde mijn zoon. Hij werd onrustig ’s nachts, bovendien ging hij zo maar wildvreemde mannen op straat te lijf. Razend en verdrietig.’ Wachten en laten wachten Veel tijd wordt in het dagelijkse leven besteed aan wachten. Voorzover wachttijd tevens verloren werktijd en daarmee verloren geld is, vormt wachten een bron van zorg voor economen, bedrijfskundigen, vervoersspecialisten. Naast zorgelijke geluiden over het verloren gaan van tijd, hoort men ook beweren dat die wachttijd wel een goede functie heeft, als buffer, smeermiddel, rem op te grote gehaastheid, afkoeling bij te driftig handelen, enzovoort.

135

In het wachten word je je bij uitstek bewust van het tempo waarin de tijd verstrijkt. Je bent je er ook van bewust dat je niets kan ondernemen om de loop der dingen te versnellen of om het verwachte tevoorschijn te toveren. In die wachttijd raak je vaak helemaal vervuld van het verwachte. Of juist van de gevoelens die het uitblijven van het verwachte oproept: ongeduld, angst, irritatie, verlatenheid. De wachttijd kan onverdraaglijk lang worden als ook verlangens in het spel zijn. Bijvoorbeeld als verliefden een afspraak hebben. Als er onrust en angst in het spel zijn, zoals in het ziekenhuis op een uitslag wachten. In het wachten en laten wachten worden verhoudingen tussen mensen zichtbaar. Degene die zich kostbaarder acht of schaarser of machtiger laat de ander wachten. In het te laat komen kan de minder machtige laten weten dat hij er ook is (en niet opzij gaat voor een arts, docent, vergadervoorzitter, enzovoort). Er is nog een wachten dat minder concreet is en minder in tijdseenheden valt te vatten. Wanneer een individu of een groep in het heden niet de vervulling van het bestaan vindt maar dit systematisch verlegt naar de toekomst, wordt dit aardse bestaan één groot wachten: op de komst van de verlossing, op het vrije land waaruit men zich verbannen voelt, op de komst van de wereldvrede. Werken en tijd. Naar de spitsuren van de levensloop ‘Werk’ is een centraal thema in de volwassenheid. Wat ontwikkelingspsychologen een ‘taak’ noemen, is dan ook werkelijk een taak. Volwassenen werken. Mensen die zich via een fulltime studie voorbereiden op werk, doen er goed aan deze studie ook het aanzien van een ongeveer achturige werkdag te geven.

136

Werken heeft op verschillende manieren met tijd te maken. Het werk, de functie levert een voorgestructureerde tijdsindeling op. Globaal voor een flink aantal jaren van de toekomst, iets preciezer voor een heel kalenderjaar en soms tot op de minuut een dagindeling. Werken geldt als een blijk van volwassenheid. De werkende volwassene vertegenwoordigt in veler ogen een levensbeschouwelijk en maatschappelijk ideaal. Wie leeft van arbeid, ruilt zijn kennis, kracht en bovenal zijn tijd voor geld. Tijd wordt geld. Men verkoopt zich, overdrachtelijk tot letterlijk. Met tijd wordt omgegaan als met geld: vrekkig. Haast is regel. Wie tijd heeft, is verdacht. Als iemand overdag op zijn gemak door een straat loopt waar hij niet woont, vraagt men al snel: wat doet hij hier? Als iemand meteen de volgende dag op verzoek een afspraak wil maken, denkt men: is iemand die zo snel kan, wel goed in zijn vak? De werkende volwassenen zijn bij uitstek de dienaars van de klokkentijd. Zij zijn normgroep. tijdsdruk en haast Haast lijkt het spiegelbeeld van verveling. In de verveling verloopt de tijd te langzaam en is te weinig gevuld. Je bent je in de verveling op onaangename manier van de tijd bewust. Je voelt je vaak geïsoleerd en zinloos. In de haast verstrijkt de tijd onaangenaam snel. Er is te veel omhanden voor de kleine, beschikbare tijd. Het past er niet in. In de haast ben je vaak vrijwillig alleen, immers voor contact buiten hetgeen je in haast aan het doen bent, is geen ruimte. Haast is niet synoniem aan hoge snelheid of pogingen tot hoge snelheid. Hoge snelheid, bijvoorbeeld tijdens aanval of vlucht zien we ook bij dieren. Haast echter is exclusief menselijk. In de haast zit ook vaak vertoon: men laat via een demonstratief tijdsgebrek zien hoe

137

men zich inzet, dat men overvol is van hetgeen men aan het doen is. Deze norm – geen tijd over hebben – weerspiegelt zich ook in het volwassen bewegingspatroon. Een volwassene heeft volgens de etiquette van zijn leeftijd weinig motorisch vertoon, hij beweegt zich efficiënt, zakelijk, zonder sier. Een volwassene die ineens een huppeltje maakt op straat, wordt nagekeken. Slenteren of op je gemak lopen mag, maar dan bij bepaalde gelegenheden zoals vakantie, vrije tijd, tijdens een stadsfeest, markt, kermis, braderie. Zoals haast typisch menselijk is, zo is ook slenteren aan mensen voorbehouden. Wie ooit een hond of kat heeft zien slenteren gelieve terstond schrijver dezes te bellen. Waar haast overgaat in gejaagdheid, speelt vaak een gevoel van overmacht mee, van overvraagd worden. De haastige mens gaat menigmaal zijn grenzen te buiten. Merkwaardig roept juist zichtbare gehaastheid als tegenreactie vaak op dat de omgeving extra tijd vraagt. Om die reden adviseert men aan personen die veel korte afspraken moeten maken, om nooit iets van tijdsgebrek te laten blijken, de tijdvragende ander is sneller klaar wanneer hem een denkbeeldige zee van tijd wordt geboden dan wanneer hij zich gerantsoeneerd voelt. elk werk biedt een eigen tijdsindeling Om economische redenen is veel arbeid opgedeeld in eenvoudige handelingen die in hoog tempo door de werknemer eindeloos herhaald moeten worden. Dergelijke arbeid staat haaks op bijvoorbeeld het werk van een promovendus die binnen een wetenschappelijk terrein op zoek is naar een goede vraagstelling. Wie veel verschillend werk heeft gedaan, heeft weet van deze arbeidsgebonden tijdsindeling die anders is bij post rondbren-

138

gen, fruit sorteren, strijken, strakke randen op deurlijsten schilderen, honden uitlaten, enzovoort. Sommige mensen kunnen uiteenlopende indelingen aan, anderen niet. De verschillen in tijdsindeling betreffen onder andere het tempo waarin gewerkt wordt, de spreiding van rustpauzes, de mate van arbeidsdeling (-herhaling), de variaties die mogelijk zijn. Het verrichten van uiteenlopende arbeid is een goede manier om je eigen (voorkeurs) tijdsindeling te leren kennen. Ook persoonlijke behoefte aan vrijheid/vrije tijd tegenover gebondenheid wordt vaak na enige tijd zichtbaar in het werkend leven. In het klein – op microniveau als het ware – dient zich deze verhouding aan als de hoeveelheid tijd die men onafgebroken met eenzelfde ding bezig kan zijn. Wie goed oplet, merkt dit snel bij zichzelf en bij anderen aan bijvoorbeeld tempo van verzitten, van houdingsverandering, aan de lengte van de spanningsboog, aandachtsconcentratie. De een kan uren achtereen geconcentreerd bezig zijn, de ander moet zijn gedachten telkens als een verstrooide kudde schapen bij elkaar drijven voor de volgende tien minuten werk of studie. Voor sommigen is een zekere mate van tijdsstructurering noodzakelijk: valt die weg dan zakt hun taakgerichtheid in elkaar als een klimopplant zonder muur. Voor anderen is ook een lichte mate van tijdsstructurering al moeilijk te verdragen. Zij houden zich overeind met de gedachte aan de vrijheid na afloop. In die vrije tijd kunnen ze meer van zichzelf kwijt. Wie geboeid is door een activiteit, volgt met zijn tijdsbeleving de structuur van zijn bezigheden. Denk bijvoorbeeld aan de sportvisser: in de ogen van een niet-visser zit hij schijnbaar eindeloos te wachten tot een vis bijt. Zelf maakt hij genoeg mee om urenlang langs de waterkant te zitten. Hij ervaart geen verveling.

139

Veel mensen verdienen hun brood met werk dat zij niet boeiend vinden en waar toch een sterke tijdsdruk achter zit. Zij komen daar minder afgemat en frisser uit als zij de vaardigheid en de gelegenheid hebben om binnen de monotonie van het werk een persoonlijke subjectieve indeling aan te brengen. Verder helpt het om binnen de schaars bemeten klokkentijd toch zoveel mogelijk variatie en beweging te organiseren. 8 ‘Ik heb respect voor mensen die met handwerk hun brood verdienen. Mijn grens met betrekking tot tijdsindeling is snel bereikt bij monotoon werk. Het inpakken van koekjes was bedoeld als therapie voor de patiënten. Een heel gezochte bezigheid. Er was een lopende band. De koekjes waren zeer eetbaar. Er was contact met de buitenwereld via de transporteur en via de gedachte dat anderen aten wat je inpakte. Na een half uur echter was je door je ‘praatje’ heen: het werd stiller rondom. Er waren verschillende ‘deelhandelingen’: zagen (de moccastangen kwamen in grote platen aan); in de zakjes stoppen; wegen en dichtsealen; de dozen vullen. Je mocht van plaats wisselen in overleg. Zelden heb ik de tijd in zulke korte stukjes moeten hakken om te overleven. Ik telde de zakjes; het aantal gebroken koekjes; ik zong af en toe een regel van een liedje. Elke gedachte, elke kleine gebeurtenis greep ik aan om met mijn geest bij te blijven. Een uur daar werken was echt iets dat er zijn mocht. Ik merkte ook dat anderen na een tijdje geprikkeld raakten. Ze gingen op elkaar letten en opmerkingen maken over de kwaliteit van het werk. Toen kwam een keer een ploeg ‘echte’ inpaksters voordoen hoe het eigenlijk moest. Ongelofelijk in welk tempo en hoe accuraat ze dat deden, terwijl ze zongen en grappen met elkaar uithaalden of gewoon

140

kalm hun handen lieten wapperen terwijl ze in gedachten waren.’ structureren moet je leren Veel studenten ondervinden hoe moeilijk het is baas te zijn over eigen tijd; ook gepensioneerden kunnen korter of langer een probleem ervaren met het vinden van een geschikte persoonlijke tijdsindeling. Dat betreft niet alleen het op gang komen, het initiëren van activiteit, maar ook het indelen en begrenzen van tijdsbesteding. Trainingen in structureren beginnen dan ook – tot verwondering van de deelnemers – met het maken van bindende afspraken over vrije tijd, niet over werktijd. de sociale status van werktijden Het zelf kunnen inrichten van de werktijd wordt hoog gewaardeerd. Je bent dan bijna ‘ondernemer’. Het tijdstip waarop men begint met werken, betekent onder andere een klassering van handwerkers en witteboordwerkers. Velen hebben – in ieder geval kort – beide tijdsrekeningen meegemaakt, bijvoorbeeld tijdens vakantiebaantjes. 8 ‘Bij mijn werk in de drukkerij heb ik eerst op kantoor gewerkt om boeken en grote manuscripten te corrigeren. Ik kwam om half negen aan en moest om bij het kantoor te komen door de drukkerij lopen waar iedereen al aan het werk was. Dat had iets gênants. Later moest ik om half acht beginnen boven in een hokje naast de proefpers. De mannen van de drukkerij waren meteen veel hartelijker als ik ’s morgens op dezelfde tijd aankwam als zij. Het leek alsof je door die begintijd bij hen hoorde en niet bij de kantoormensen.’

141

Smalende opmerkingen over ‘negen tot vijf’-baantjes, ‘ambtenarentijden’, ‘werklui die een minuut voor eindtijd hun troffel in de volle bak specie steken en ervandoor gaan’ tonen hoeveel waardenstrijd rond arbeid er is tussen verschillende maatschappelijke groeperingen. ongewild werkloos en tijdsbesteding Velen kunnen zich prima redden zonder betaald werk. Ze zoeken het niet, ze missen het niet. Anderen ervaren het verlies van werk of het helemaal niet kunnen krijgen van betaald werk als een zware teleurstelling. Het betekent voor hen verlies aan achting en aanzien, verlies aan materiële vergoeding en contacten. Ze missen het gevoel ergens bij te horen. Dat ze met de tijd geen raad weten, komt niet door gebrek aan liefhebberijen, maar omdat er op de tijd overdag een ‘hypotheek’ lijkt te rusten. 8 ‘Het ergste vond ik het om overdag op straat te lopen. Ik schaamde mij. Ik dacht dat de mensen in de buurt aan mij zouden zien ‘die heeft zijn werk niet kunnen houden’.’ Pas ’s avonds of in het weekend acht men zich weer gerechtigd om zich te ontspannen. Zonder arbeid voelt men zich nauwelijks gelegitimeerd om te bestaan, laat staan om te genieten. Wie als enige werkloze in een straat of buurt woont, waar ’s morgens een massale uittocht naar het werk plaats vindt, kan de tijd overdag als onverdraaglijk beleven. werk in het huishouden en tijd Het werk in huishouden en gezin is in veel opzichten een merkwaardig beroep. Dit kan speciaal naverteld worden door degenen die voor kortere of langere tijd huisman zijn geweest en

142

ook door de vrouwen die de arbeidswereld buiten de deur hebben leren kennen. Het is een vrij beroep maar je hebt evenveel bazen als het gezin leden telt. De economie van het gezin staat of valt met de huisvrouw. Toch krijgt ze veelal geen zelfverdiend geld in handen. Zij deelt zelf haar tijd in en wordt daarbij niet geholpen door een duidelijk op productie gerichte sociale omgeving zoals in een bedrijf. De huisvrouw moet zelf het evenwicht tussen werk en vrije tijd creëren en loopt daarbij in een ander ritme dan de man en eventuele schoolgaande kinderen. Ze is vaak het eerst op en gaat als laatste naar bed en heeft geen pensioen. Ze heeft wel het – statistische – vooruitzicht haar man te overleven. Huishoudelijke en verzorgende bezigheden worden vaak laag gewaardeerd terwijl het belang ervan groot is. De moeders zijn vooral degenen die de volgende generatie ‘maken’. Zij brengen cultuur over, geschiedenis, zelfwaardering, zin in het leven. Er is in dit werk veel ruimte voor vrijheid en creativiteit. Naast vrouwen die deze ruimte weten te benutten, zijn er ook die volledig verstrikt raken in een onafzienbare rij van klussen en klusjes. 8 ‘In de eerste jaren kon ik nog geloven dat ze moeite had om alles te organiseren. Als ze des avonds uitgeput op een stoel hing, zei ik weleens ‘Wat kan ik doen?’ Dat was steeds iets van niets. Nooit kwam ze aan iets toe dat ze zelf leuk of interessant vond. Ik schaamde me wel omdat ik dat wel had. Toen de kinderen de deur uit waren, bleek wel dat ze uit eigen beweging nooit meer op een andere manier met haar tijd zou omgaan dan ze nu deed. Altijd zorgelijk met iets bezig, dan een wasje, dan iets poetsen, zelfs als er visite is, weet ze het zo te draaien dat ze steeds tussen de kamer en de keuken op en neer draaft.’

143

Het tijdsperspectief van de huisvrouw zou misschien aangenamer zijn als de eindeloos herhaalde routinewerkjes onder een of andere regeling voor betaalde arbeid vielen. Voor een huisvrouw is het belangrijk een tijdsindeling te maken waardoor duidelijk vrije tijd ontstaat. Verder is een plan voor de toekomst belangrijk, als de kinderen zelfstandig zijn of als de partner ophoudt met werken. Voor de buitenshuis werkende alleenstaande vrouw is huishoudelijk werk soms alleen storend, maar soms ook een goede compensatie voor haar beroepsarbeid. Wie in beroepsarbeid zelf heeft geleerd tijd in te delen, kan dit ook zeker binnen het eigen gezin. werk op maat Geleidelijk zijn er door overheid en bedrijfsleven variaties in arbeidstijd en arbeidsduur mogelijk gemaakt, vooral in de vorm van parttime werk en variabele arbeidstijden. Parttime werk kan voor werkgever en werknemer een passend antwoord zijn op vraag- en aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt. Parttime werk geldt als een manier om arbeid ook toegankelijk te maken voor mensen met andere verplichtingen of taken (ouders met jonge kinderen). Variabele werktijden bieden naast een aantal praktische voordelen (voor bedrijf en openbaar vervoer) ook een betere aanpassing aan het leefritme en tijdspatroon van het individu en zijn eventuele gezin. Werk dat echt ‘op maat’ is, zou aan elke levensfase aangepast moeten zijn. Hoe vrij is vrij? Vrije tijd nader bekeken Een opvoedingsideaal is dat de volwassene kan omgaan én met structuur én met vrijheid naar eigen persoonlijke maat en omstandigheden. Een kant daarvan is omgaan met vrije tijd.

144

In de Nederlandse taal kennen we alleen de uitdrukking ‘vrije tijd’, terwijl bijvoorbeeld in het Engels, Duits en Frans (leisure, free time, Feierabend, loisir, enzovoort) verschillende woorden gebruikt worden voor tijd waarin niet gewerkt wordt en tijd waarin men zich vrij (‘leeg’) voelt, kan doen waar men zin in heeft. Men knoopt aan dit verschil in taalgebruik wel de gedachte vast dat niet-werken op zichzelf nog niet tot een gevoel van vrijheid leidt en omgekeerd werken ook niet tot het tegenovergestelde. Een probleem daarbij is dat het ‘gevoel van vrijheid’ voor iedereen weer iets anders betekent. Vrije tijd is, praktisch gesproken, de tijd die overblijft na werk, studie of school. Deze tijd is in die zin vrij dat de werkgever of de school daarover niet kan beschikken. Er is al een tijdlang een tendens tot verkorting van de arbeid geweest en daarmee tot verlenging van de vrije tijd. Of die tendens zich voortzet, hangt samen met verdere verkorting van productieprocessen, maar ook met vraag-aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt. In een maatschappij die én vergrijst én ‘ontgroent’, zal op een gegeven moment weer een groter deel van het bestaan aan arbeid besteed moeten worden. Een groot deel van de niet-werktijd blijkt besteed te worden aan noodzakelijke – dus niet vrije – bezigheden: klusjes en onderhoud in huis en tuin, boodschappen, eten klaarmaken, kleding in orde houden, sociale verplichtingen. Velen nemen bovendien werk mee naar huis: scholieren, studenten, mensen met min of meer leidinggevende posities. Ondernemers hebben vaak onbeperkte werktijden. Een ander groot deel van de niet-werktijd wordt besteed aan uitrusten van het werk. Die rusttijd staat eigenlijk ook in dienst van de werkgever. Wanneer rusttijd het grootste deel van de niet-werktijd in beslag neemt of als deze tijd eigenlijk steeds niet voldoende is om op

145

adem te komen, is er alle reden om alarm te slaan. Er is dan geen vrije tijd. ‘Echte’ vrije tijd is die tijd die naar eigen inzicht en wensen besteed kan worden. Men voelt daarbij ‘ruimte’. Het kunnen kiezen heeft iets aangenaams, zowel spannend als ontspannend. Er is geen dwang. De mensen verschillen in hun vaardigheid om gegeven klokkentijd als ‘vrij’ te beleven. Sommigen kunnen zichzelf in enkele minuten uit een toestand van opwinding teruggeleiden naar kalmte en bezit van zichzelf. Anderen hebben daar veel langere tijd voor nodig. Het is niet duidelijk welke rol aanleg en welke rol gewoonte, ervaring, leren en af leren daarbij spelen. Mogelijk vergemakkelijkt het besef dat je zelf degene bent en de enige bent die zijn eigen tijd bezit, een gevoel van vrijheid. Veel gevoel van onvrijheid heeft immers te maken met de gedachte aan wat je voor, van of namens andere mensen moet doen of laten. Een innerlijk vrij mens heeft volgens deze redenering eerder en gemakkelijker de beleving van tijd als vrij dan iemand die weliswaar dezelfde hoeveelheid klokkentijd tot zijn beschikking heeft, maar zich innerlijk niet vrij genoeg voelt om daarover te beschikken. Het ophouden met werken, pensionering, brengt daarin veelal geen verandering. 8 ‘Of ik behoor tot de vrije of de onvrije mensen, kan ik niet precies zeggen. Wel weet ik dat ik steeds meer verlang naar lange tijdstrajecten waarin ik alleen met mijzelf kan zijn. Ik kan dan prettig werken, ik krijg dan ook invallen voor bijvoorbeeld vakantie of uitstapjes. Heb ik veel afspraken, dan verdwijnt dat vrije gevoel meteen. Vroeger was een tussenuur al een heel herstellende periode, dat is nu strikt onvoldoende, een uur dat gevolgd wordt door een contact, is al bezet. Ik kan er routinedingen in doen, maar

146

bijvoorbeeld geen moeilijk artikel voor het eerst lezen: geen ruimte. Mijn tijd is snel beklemd.’ Vrije tijd is een maatschappelijk verschijnsel van belang, er is een vrijetijdsindustrie ontstaan. Vooral massarecreatie noodzaakt tot allerlei voorzieningen: vervoer, voorlichting, opleiding van terzake deskundig personeel, milieu- en natuurbescherming. Vrijetijdsbesteding is onderhevig aan mode, aan statusopvattingen, aan sociale wenselijkheid en waardeoordelen. Er is veel snobisme met betrekking tot vrijetijdsbestedingen. Zonder nu meteen van verzuiling te spreken, mag men wel stellen dat veel vrijetijdsbesteding groeps-, leeftijd- en klassengebonden is. Leeftijdsgenoten zoeken elkaar voor recreatie. De voorkeur voor afzondering in de vrije tijd hangt ook samen met opleidingsniveau en dergelijke. Hoger opgeleiden willen zich in de vakantie juist eerder afzonderen, er helemaal uit zijn, ook uit de vaste sociale context. 8 ‘Zolang ik me de familie K. herinner, staan ze bij elkaar op de camping. Elk jaar vaste prik: buren uit de straat en van een paar straten verderop. ‘Rivierenwijk op de Veluwe’ noemen ze het zelf. Een spelletje kaarten dat ze hier moeten afbreken, maken ze daar af. Ik moet er niet aan denken zo mijn vakanties te besteden.’ vrije tijd op maat Veel werkende volwassenen zullen zelf een evenwicht moeten vinden tussen hun werk en hun vrije tijd. Daarbij is het natuurlijk heel belangrijk hoe de persoon dit werk beleeft en welke eisen dit stelt, zoals zware lichamelijke belasting, zintuigelijke overbelasting, hoog tempo, veel dingen tegelijk in de gaten

147

moeten houden, moeilijke sociale situaties moeten oplossen. De vrije tijd dient een goed tegenwicht te zijn of een aanvulling of een compensatie van de ervaren werkdruk. Wie vooral psychisch overbelast wordt, opgewonden, prikkelbaar thuiskomt, is vaak een tijd niet aanspreekbaar. Met rust gelaten worden, is dan belangrijk. Wie vooral saai werk doet onder zijn niveau, moet zichzelf als het ware in de vrije tijd ‘uitlaten’, laten draven, dingen ondernemen om niet te vergeten dat men meer is en meer kan dan het werk vraagt. De een moet als het ware rustig in zichzelf wegkruipen en de ander juist zichzelf laten uitvouwen, decomprimeren. De meeste mensen weten dit evenwicht te vinden. Waar iemand toch vastloopt en hulp zoekt, moet men samen op onderzoek uit. Samen in kaart brengen hoe de persoon in kwestie zijn tijd besteedt. Wat doet het werk met iemand: stemmingen, invloed op nachtrust, lichamelijke reacties? Welke grenzen worden duidelijk overschreden en door wie? In hoeverre is iemand overspannen, maar eventueel ook ‘onderspannen’? In dit laatste geval ervaart de persoon in het werk te weinig spanning, te geringe belasting, hij kan nooit eens op volle kracht draaien. Soms concludeert men dan samen dat iemand goed werk heeft, maar op de verkeerde manier werkt. Soms ook wel dat iemand verkeerd werk heeft. Wanneer verandering van werkkring uitgesloten is, kan men iemand tot op zekere hoogte een (zelf) verdedigende vorm van omgang met de arbeid aanleren. Hij kan soms leren dezelfde prestatie met de kleinste moeite te leveren, korte pauzes in te lassen, systematisch innerlijke ontspanningsmomenten inlassen, waar mogelijk volgorden van bezigheden wisselen. Belangrijk is dat iemand leert elk spoortje regie dat mogelijk is, uit te buiten en bovenal een op herstel en compensatie ingerichte vrijetijdsbesteding te zoeken.

148

Juist voor hen die in hun werk niet volledig tot hun recht komen, vormt de vrije tijd een bron van ‘verbijzondering’. Dan komen onverwachte kanten en mogelijkheden naar voren. Dit betekent niet dat vrije tijd meer vrij wordt naarmate men meer bijzondere dingen onderneemt. Elke activiteit die bevalt, is goed. Ook als iemand zijn eigen werk tevens als hobby heeft. Voor hem is het genoeg dat hij hetzelfde soort werk nu voor eigen rekening kan doen, zonder dat er sprake is van gezagsverhoudingen, en in eigen tempo, volgens eigen ideeën. Als de factor arbeid, studie of andere tijdvullende verplichting of onderneming uitvalt, moet men een nieuw tijdsritme gaan vinden. Sommigen houden strak de dagindeling aan van hun werkperiode, anderen gooien hun dagindeling helemaal om. Waar de spanningsverhouding tussen structuur en vrije tijd vervalt, kan een soort vrijloop ontstaan. Er is dan geen sprake van aparte vrije tijd omdat men alles precies dan doet, zo lang doet en in zo’n tempo doet als men wil. Ervaring leert dat deze vrijloop weliswaar vaak als ideale levenswijze wordt voorgesteld, maar voor menigeen onverdraaglijk is. In de meeste ‘paradijzen’ moet op vaste tijd geploeterd worden, moeten spanningsverhoudingen binnen de tijd gecreëerd worden. vakantie In tijden en op plaatsen waar alle tijd moet worden gebruikt om het dagelijks brood in letterlijke zin bij elkaar te krijgen, te overleven, heeft vrije tijd een andere plaats. Daar heeft men wellicht regelmatig enige rusttijd en af en toe een feestdag. Vrije tijd en dagelijks brood voor (vrijwel) iedereen is bij ons een verworvenheid van de laatste halve eeuw. De vakanties vormen langere vrijetijdsperioden, tegenwoordig een paar maal per jaar met de zomervakantie als hoogte-

149

punt. Ook voor vakanties geldt wat hiervoor gezegd is over vrije tijd: er is een vakantie-industrie, er is een vakantiemode, leeftijd, sociale klasse en status zijn sterk bepalend voor vorm en inhoud van de vakanties. Vakanties vragen nogal eens slachtoffers (auto-ongelukken, hartinfarcten, psychische decompensatie). Een deel daarvan houdt verband met een te plotselinge verstoring van tijdsstructuren en van leefritme. Een bekende vorm is de jet lag bij transatlantisch verkeer. Wie van zichzelf weet dat hij bij de overschakeling van zomertijd naar wintertijd al aanpassingsproblemen heeft, mag bij een trip naar bijvoorbeeld Florida op een paar beroerde dagen rekenen. Tijdsgewoonten en tijdsstructuren kan men niet straffeloos verontachtzamen. De charme van vakantie kan zijn te experimenteren met andere dagindelingen, bijvoorbeeld die dagindeling die je aantreft in het land van bestemming; of de klokkentijd te vergeten, opstaan met het licht en naar bed gaan als je moe bent. Geen krant, radio, televisie, telefoon of agenda. Niet iedereen verlangt naar vakantie, integendeel: velen zien ertegen op. Zij achten zich misschien onmisbaar in werk of onderneming. Veel overbezette mannen die weinig kans hebben om thuis te zijn, willen in de grond van hun hart veel liever in en rond het huis verkeren dan op reis gaan. Een reis met kinderen in het hoogseizoen komt immers neer op een complete volksverhuizing. De kinderen en hun aan huis gebonden moeder willen er juist op uit. Een feit is dat menigeen zich in weekenden en vakanties harder afjakkert dan tijdens het werk. Wie moeite heeft om een werkritme op te bouwen, doet er goed aan tijdens de vakanties niet te veel en niet te snel van zijn vertrouwde tijdsindeling af te wijken en de laatste vakantiedagen weer geleidelijk daar naartoe te werken. Voor menigeen

150

zou het een uitkomst zijn als er in het buitenland in plaats van alleen rondkijken, de mogelijkheid bestond een of andere arbeidsachtige activiteit te kunnen verrichten. Dit zou de vervreemding tijdens de vakanties verminderen. 8 ‘In het huisje naast ons heerste een herkenbaar ritme. Om twaalf uur precies hoorden we de heer des huizes roepen: ‘Moeder, hoe zit het?’ ‘Bijna klaar’, was steevast het antwoord. Even later verschenen de dampende aardappelen op tafel. De enige concessie aan de Provençaalse zon was dat zij op het terras aten. Voor dit gezin geen vervreemding!’ 8 ‘Ik heb niet echt kunnen wennen aan vakanties waarin je niets doet. Na een uur zitten waar of wat dan ook, wil ik aan de slag. Ik ben niet grootgebracht met het idee dat niets doen speciaal ergens goed voor zou zijn. Dat heeft me al heel wat ruzie opgeleverd. Ik ben in staat om desnoods de hele straat te gaan vegen, ook in het buitenland.’ Vakantievierders in deze leeftijdsperiode moeten nogal eens compromissen sluiten, de vakantiewensen van kinderen en van de twee partners kunnen aanzienlijk uiteenlopen. De een wil ‘bakken’, de ander veel zien. De een wil luieren, de ander het liefst een survivalvakantie. De ene partner wil een tijd verstoken blijven van huishoudelijk werk, de ander rekent erop dat de huiselijke routine gewoon doorgaat. De gezinsvakanties doen menigmaal de expliciete wens ontstaan ook eens wat langere tijd op een strikt persoonlijke manier te kunnen besteden.

151

‘Hier alles hetzelfde.’ Tijd en continuïteit De volwassenheid werd en wordt wellicht door velen nog steeds gezien als een soort plateau van gelijkmatigheid en constantie waar men na een min of meer stormachtige groei- en ontwikkelingsperiode opgelucht aankomt. Voor ontwikkelingen binnen deze periode heeft men dan veel minder aandacht dan voor die tijdens jeugd en kinderjaren. De opvatting dat de volwassenheid vooral een periode van constantie is en dat volwassenen overwegend dezelfde taken hebben, leidt tot de conclusie dat volwassenen ook meer op elkaar zullen lijken dan bijvoorbeeld kinderen of ouderen. Het is alsof zij groepsgewijs ondergedompeld worden in een gemeenschappelijk bad of meedoen aan een groepswedren. Op die manier spreken mensen ook wel over bijvoorbeeld hun arbeidsperiode en over de eerste 15 tot 18 jaar van intensief met de kinderen bezig zijn. Vooral de strakke structuur (vaste tijden, jarenlang) van het arbeidsproces kan homogeniserend werken en het zicht op ontwikkelingen en variaties tussen mensen verdoezelen. De opvattingen over continuïteit leven niet alleen bij buitenstaanders maar ook bij mensen die zelf in deze periode verkeren. Hierop slaat de gekscherende titel van deze paragraaf. Een van de gebeurtenissen die deze continuïteit kan verstoren is de confrontatie met de dood in eigen kring. Velen hebben in deze levensfase nog beide ouders (en schoonouders), de kinderen zijn gezond. Men leeft in een nog onbeschadigd perspectief ‘zo met zijn allen verder.’ De eerste breuk in dit perspectief kan ineens komen: verlies van een kind, overlijden van een van de ouders, een vitaal conflict tussen de partners bijvoorbeeld over ontrouw, het onverwachts overlijden van een vriend, het manifest worden van ziekte binnen het gezin, moeilijkheden in de arbeidssfeer. Het

152

valt op dat in levensgeschiedenissen van vrouwen veel meer dan vroeger mislukte zwangerschappen als een breuk en keerpunt in de tijd worden ervaren. Er zijn breuken die een heel volk, een heel land, een hele generatie, een dorp, een wijk kunnen treffen. Te denken valt aan oorlog, hongersnood, raciale en godsdienstige vervolgingen, overstroming, bedrijfssluiting; met de chaos, verlies aan verwanten, de krenking van eigenwaarde die daarop volgen. De crisis doormaken lukt menigeen, maar het daarna volgende ‘normale’ leven blijkt vaak onverdraaglijk. In deze situatie komt veel op de schouders van de jonge volwassenen neer. Niet duidelijk is of de combinatie van leeftijd en verantwoordelijkheid de overlevingskansen verkleint of vergroot. Voor velen in ons land vormt de laatste wereldoorlog zo’n collectieve breuk. Veel rampen gaan ons echter voorbij. Hoe totaal zo’n breuk in de tijd kan zijn, is door velen in autobiografische documenten beschreven. Zo vertelt Semprun over de treinreis van zijn eigen vertrouwde wereld naar een totale vervreemding. Deze reis naar het concentratiekamp is een eindeloos lange tijd, zo lang dat de gewone tijdsindelingen geen zin hebben. Het is ook zo’n vreemde gebeurtenis dat hij niet weet wat voor gevoel erbij zou passen. 8 ‘Er is die opeenhoping van lichamen in de wagon, die stekende pijn in de rechterknie. De dagen, de nachten. Ik span me in en probeer de dagen te tellen, de nachten te tellen. Dat zal me misschien helpen het te begrijpen. Vier dagen, vijf nachten. Maar ik heb me zeker verteld of er zijn dagen die zich in nachten hebben veranderd. Ik heb nachten te veel; nachten in overvloed. Op een morgen, dat is zeker, op een morgen is deze reis begonnen. Die hele dag lang. Vervolgens een nacht. In het schemerdonker van

153

de wagon hef ik mijn duim op. En toen nog een dag. We waren in Frankrijk en de trein heeft nauwelijks gereden. We hoorden stemmen, soms, van spoorwegarbeiders, boven het geluid van de laarzen van de schildwachten uit. Vergeet die dag maar, het was de wanhoop. Nog een nacht. Ik hef een vinger op in het schemerdonker. Een derde nacht. Nog een nacht. Drie vingers van mijn linkerhand. En de dag die we nu hebben. Vier dagen, dus, en drie nachten. We gaan naar de vierde nacht, de vijfde dag toe. Naar de vijfde nacht, de zesde dag. Maar gaan wij wel vooruit? Wij zijn onbeweeglijk, op elkaar gestapeld, de nacht gaat vooruit, de vierde nacht komt op onze toekomstige onbeweeglijke lijken toe. Ik barst in lachen uit: dat wordt dan werkelijk de Nacht der Bulgaren.’23 Veel minder spectaculaire aanleidingen kunnen al een breuk in de tijdslijn veroorzaken. 8 ‘De slapeloosheid was er ineens. Als jongen kon ik wel eens moeilijk in slaap komen bijvoorbeeld daags voor mijn verjaardag of daags voor de vakantie in verband met het vertrek naar huis en het zorgelijk werk van koffers inpakken. Maar dit was nieuw: op een zolder waar ik verder zelden kwam stond een verzameling antieke boeken opgeslagen; deels onder een lekkende goot. De boekbanden waren indrukwekkend mooi. Stempelwerk op de banden, eikenhouten borden; met leren veters werden ze dichtgebonden. Ik had zelden zoiets moois gezien. De vernieling door het water was ook indrukwekkend: schimmel en bruine vlekken, loslatend leer. De volgende 23 Semprun, J., De grote reis. Amsterdam, Meulenhoff, 1989.

154

nacht de hele nacht niet geslapen. Eerst een deel van de boeken – ter bescherming – naar mijn kamer meegenomen. Dat maakte voor het slapen niet veel uit. Een bodem onder mijn innerlijke rust is door dit vreemde voorval voorgoed weggeslagen. Ik slaap niet gemakkelijk in, slaap erg licht, en word sindsdien bijna nooit meer ontspannen wakker. De kwetsbaarheid en hulpeloosheid van mooie dingen, van oude bomen en dieren tegenover harteloosheid, wreedheid en onachtzaamheid grijpt mij soms meer aan dan het lot van mensen’. Het gaat vaak om een eerste sterke ervaring van kwetsbaarheid en eindigheid op welk gebied dan ook. De vloer van zekerheden waarover men dagelijks blijmoedig wandelt, blijkt ineens onverwachte openingen te hebben. Mensen die een dergelijke ervaring hebben meegemaakt, noemen dit ook wel zo ‘Alsof ik door de vloer gezakt ben’. Hun tijd is DE tijd. Eerste omzien Velen leven in deze jaren met de intentie zich waar te maken, beloften in te lossen, maatschappelijk succes te behalen, verwachtingen van zichzelf en anderen te vervullen, niet onder te doen voor leeftijdgenoten. De emoties rond slagen en falen spreken sterk mee. Je beseft dat je afhankelijk bent van eigen krachten, dat je er alleen voor staat. Je kunt je niet onttrekken aan verantwoordelijkheden. Er is vaak een sterke wil tot ondernemen. Dit voert tot woekeren met de tijd. De toekomst wordt beleefd als bron van veel expansiemogelijkheden. De jeugd heeft de toekomst, de jonge volwassene het heden. Vraagt men mensen in welke periode van het leven zij zich het meest expansief, het sterkst, het meest invloedrijk, het meest

155

‘midden in het leven’ voelden, dan noemen zij vaak deze periode. ‘Hun tijd’ is de tijd. Zij zijn ‘beeldbepalend’. Topprestaties op het gebied van kunst en wetenschap vallen ook vaak in deze periode. Zeker in het begin van deze periode laat men het verleden vaak voor wat het is. Momenten van omzien en reflectie worden misschien niet gezocht, maar zijn toch onvermijdelijk. Als een breuk in de levenslijn plaats vindt zoals hiervoor beschreven, kun je je niet alleen met heden en toekomst bezighouden. Ook de confrontatie met de eerste leeftijdsgenoten die de strijd om het bestaan letterlijk of figuurlijk verloren hebben, leidt tot nadenken. De verhouding tot eigen ouders kan tot reflectie leiden. Soms heeft op deze leeftijd een verbetering in deze relatie plaats, bijvoorbeeld doordat deze meer accepteren, meer gerustgesteld zijn door de goede maatschappelijke prestaties van hun volwassen kind. Omgekeerd breekt menigeen in de jonge volwassenheid met het ouderlijk huis, omdat men daar de oorzaak van een minder geslaagd leven legt. In deze leeftijdsperiode vindt het grootste aantal aanmeldingen voor psychotherapie plaats. De betrokkenen kunnen niet ontkomen aan de vraag waar en hoe ze hun huidige onbevredigende levensstijl geleerd hebben.

156

ho ofds t uk 6

Beginnende voltooiing Volwassenheid van 40 tot 65 jaar

Inleiding Deze leeftijd biedt voltooiing van een aantal levenstaken, afbouw en afscheid, maar ook vaak een nieuw leven. Menigmaal wordt het roer omgegooid. De verschillen tussen de wijze waarop leeftijds- en generatiegenoten hun levensloop indelen, doet denken aan een massale marathonloop: bij de eerste trajecten blijven de deelnemers min of meer geclusterd, daarna worden verschillen steeds meer zichtbaar. Aan het begin van deze leeftijdsperiode zien we bijvoorbeeld mensen die volledig ‘af’gewerkt zijn (zoals een stratenmaker van 40 jaar in de WAO) naast mannen en vrouwen die aarzelend het werk van hun keuze denken hebben te gevonden. Er zijn veertigers die nog niet weten of ze een kind zouden willen en veertigers die al lang en breed grootouder zijn. Er zijn bedachtzame doorstoters die nog op weg zijn naar verdere fasen van een geplande carrière, en mensen die de schepen van de eerste helft achter zich verbranden en een tweede, geheel andere loopbaan beginnen. Naast mensen die zich gereedmaken om met elkaar oud te worden, zijn er ook die nieuwe relaties aangaan, soms een nieuw gezin stichten. Deze toenemende differentiatie maakt dat een min of meer algemene tijdskarakteristiek voor deze periode onmogelijk omschreven kan worden. Wel kunnen bij een aantal in

157

deze periode voorkomende levensgebeurtenissen mogelijke tijdsimplicaties beschreven worden. (Leef )tijdspatronen in de beweging. Tempo en motoriek Er is geen abrupte overgang tussen het tempo en het bewegingspatroon van een dertiger en een veertiger. In de sociale gerontologie heeft men zich ook lange tijd ingespannen om aan te tonen dat er op tal van gebieden grote overeenkomsten bestaan tussen leeftijdsgroepen. Impliciet uitgangspunt daarbij is en was, ‘gedocumenteerd’ vast te stellen dat de maatschappelijke en humane waarde van mensen niet vermindert met het ouder worden. Zo geredeneerd, mag men verwachten dat tempo en stijl van bewegen met het ouder worden niet drastisch veranderen. Dat is ook zo, snelle mensen blijven snel in vergelijking tot leeftijdsgenoten. En een persoonlijke stijl van bewegen blijft herkenbaar. Bewegingsvaardigheden gaan niet van de ene dag op de andere verloren. Zo kijken we hier niet naar de periode tussen 40 en 65 jaar: veroudering wordt zichtbaar op alle mogelijke gebieden en niveaus voor wie dit wil en durft te zien zonder angst voor devaluatie. Wie goed oplet, kan leren aan de motoriek betrekkelijk exact de leeftijd te schatten van bijvoorbeeld personen die in de verte komen aanlopen of fietsen. Dus zonder dat of voordat men gezicht en kleding als aanwijzing gaat gebruiken. Jongere automobilisten hebben een ander bewegingspatroon dan oudere automobilisten tijdens manoeuvres als bochten maken en achteruit parkeren, ongeacht het aantal pk’s van hun auto. Als je door de stad rijdt, word je gewoonlijk ingehaald door jongere mensen. Degenen die jezelf voorbij fietst, zijn gewoonlijk oudere mensen. Een bewegingsstijl oogt jeugdiger naarmate het tempo hoger

158

is en constant is, naarmate de bewegingen moeiteloosheid, lichtheid en gratie uitstralen. Met het ouder worden, wordt het bewegingspatroon steeds meer instrumenteel en afgemeten. Er zit weinig extra bij. Onverwachte verlegging van aandachtsconcentratie, beïnvloedt de bewegingen die op dat moment in gang zijn. Ervaring en zuinigheid kunnen de oudere helpen dezelfde prestaties (in meters) te leveren. De bewegingseconomie kenmerkt de oude meester in een ambacht: daar is met het ouder worden nog winst te halen, maar de bewegingen van de oude en de jonge meester zijn goed te onderscheiden. Verder vertonen onder meer de manier van lopen met het ouder worden steeds meer de afdruk van iemands beroepsbezigheden. Ook worden de gevolgen van lichaamsbouw, van grotere of kleinere afwijkingen, duidelijker zichtbaar in de bewegingen. In ongewone omstandigheden bemerk je zelf de verschillen – met vroeger; met jongeren – duidelijker. 8 ‘Thuis voel ik me nog een hele acrobaat in de badkamer: handdoek, zeep, douchegordijn, kranen hanteer ik vlot en soepel. In no time inzepen, wassen aan alle kanten, vloeiende bewegingen, zonder morsen. Meesterschap. Maar hier in het vakantiehuisje is de douchebak iets kleiner en er is geen zeepbakje. Weg meesterschap. Een onhandige strijd volgt. Als ik me buk, blijft het gordijn ineens aan mijn rug kleven en wijkt daarna niet meer van mijn zijde. Ik kan niet meer gemakkelijk op één been blijven staan, waardoor ik regelmatig houvast moet zoeken aan wankele stelsels van buizen en slangen. Ik moet opletten dat ik niet op het glibberige stuk zeep stap en daarmee riskeer dwars door een nietig deurtje de ‘gezellige living met open haard’ in te zeilen. ‘Use it or loose it’, bedenk ik me en ga daarna eerst maar weer eens ochtendgymnastiek doen.’

159

Het zelf worstelen met een moeilijk bewegingspatroon of met tempoproblemen, kan ineens een Aha-Erlebnis opleveren in de omgang met veel jongere of veel oudere mensen. Langzamer zijn, een bewegingsmoeilijkheid hebben, kan immers door de omgeving worden waargenomen als domheid, onhandigheid, als lijdelijk verzet. Ongeduld, irritatie, aansporingen zijn de reactie van de snellere omgeving. Wie de ervaring heeft zelf te veranderen, zal een ander eerder met rust laten bij zijn moeizaam proberen, zonder ‘tijdsbesparende’ interventies te plegen. 8 ‘Jong-oud kijkt naar oud-oud: Ze is langzaam herstellende van een hersenbloeding. Ik zit in de hoek van de kamer rustig mijn aantekeningen te ordenen, terwijl zij probeert zich te gaan gedragen zoals zij zich herinnert te zijn geweest en te hebben gedaan. Het zijn maar korte stukjes. Een verbrokkeld patroon dat alleen bijgehouden lijkt door de telkens weer opkomende gedachte ‘Laat ik dit of dat maar eens doen.’ Van even op de bank liggen, gaat het naar een krant pakken. Van de krant die op de grond valt en blijft liggen naar haar gebit. Op de klok kijken, in de medicijntrommel zoeken, twee pillen klaarleggen voor als het straks twee uur wordt. Eindeloos gescharrel. Ik denk aan mijn eigen tegenwoordige grenzen: met moeite een overvulde dag doorkomen. Veel rust verwachten van een weekend. Ik heb al lang geen jarenplanning meer. De kleinschaligheid in de tijd kondigt zich aan. Ik kan me heel goed voorstellen – niet goedkeuren – dat een op snelheid en efficiëntie ingesteld mens in twee, drie halen het hele gescharrel van een oudere bij elkaar veegt: ‘Hier is de krant, slik even die pillen terwijl ik het bed rechttrek’.’

160

Tijd delen Behoudens abrupte overgangen door tegenslag in werk en gezondheid zijn ook hier geleidelijke accentverschuivingen in het delen van tijd regel. Sommigen gaan steeds meer investeren in werk en organisatie, omdat het steeds meer boeit. Anderen moeten steeds langer en harder werken om op hetzelfde niveau te kunnen presteren. Weer anderen ontvluchten via hun werk een moeilijke situatie thuis. Anderen verschuiven hun aandacht naar het thuisfront: partner, kinderen, huis, tuin, hobby’s, vereniging, familie en vrienden. Als arbeid en carrière laag scoren op de ranglijst van persoonlijke doelstellingen, valt het makkelijker om zonder rancune of schuldgevoel nieuwe bezigheden op te pakken, desgewenst in een iets trager tempo of om wat onregelmatiger te gaan leven. Indien werk om welke reden dan ook hoofdzaak is, neemt dit nogal eens tijd die misschien besteed had moeten worden aan sociale contacten. Menigeen raakt in deze tijd geïsoleerd, omdat men geen tijd aan sociale contacten kan, wil, durft te besteden. Het ineens beschikbaar komen van veel tijd waarvoor geen bestemming is, brengt menig leven, ook dat van een paar, uit evenwicht. Dit is speciaal het geval indien de relatie tot nu behouden bleef juist omdat men zo weinig tijd met elkaar doorbracht. Het vooruitzicht niet meer elkaars gezelschap te kunnen vermijden, kan even vernietigend zijn voor een relatie als gebrek aan tijd om samen door te brengen. Afbouw en afbraak Veel tijd op volwassen leeftijd wordt besteed aan allerlei taken, aan onafwendbare zorg en onderhoud. Er is de tijdsindeling van het werk, de tijdsindeling die bepaald is door opvoedingstaken. Voor de vrouw is er bovendien de tijdsindeling van haar

161

vruchtbaarheid: menstruatie en zwangerschap(pen). De tijd legt zich vanuit deze gebieden en taken aan de mens op. Vallen de taken geheel of gedeeltelijk weg, dan kunnen mensen die daaraan behoefte hebben hun tijdsindeling herschikken. Veel voorkomende – weinig ingrijpende – verschuivingen zijn: iets later opstaan of niet op een strikt vast tijdstip opstaan en later naar bed of andere tijdstippen voor de maaltijd. Een lichte verschuiving in dag-en-nachtritme bevalt veel oudere volwassenen uitstekend. Evenals de mogelijkheid om aan bezigheden naar keuze iets meer tijd te kunnen besteden, om iets uit de vaste routine een keer weg te laten. Mensen kunnen verbazingwekkend behoedzaam zijn bij het experimenteren met iets andere tijden, alsof ze een bom aan het demonteren zijn. Dan pas blijkt hoezeer tijden en tijdstippen staan voor opdrachten, voor gehoorzaamheidsverhoudingen, voor (pseudo)wetmatigheden. De wijze waarop beroepsarbeid wordt afgebouwd, is heel bepalend voor het tijdsperspectief in deze periode. De eerste jaarlichtingen van deze periode bevatten al personen die definitief door ziekte of andere ongeschiktheid zijn uitgestoten en de tijd die daarop volgt met handicap en al nog lang verder moeten. De laatste jaarlichtingen bevatten personen die de hele rit werkend hebben uitgereden. Daartussenin zijn vele variaties te zien, zoals van hen die een totaal nieuwe loopbaan beginnen rond hun 40e jaar. In ieder geval krijgt bijna iedereen in deze periode meer tijd ter beschikking. De loopbanen van man en vrouw vertonen soms een tegengestelde dynamiek, de vrouw overweegt werk buitenshuis bijvoorbeeld door herintreding, door een opleiding te voltooien, in de jaren dat de man zijn enthousiasme over zijn werk voelt tanen.

162

Een ideaal met betrekking tot de afbouw van beroepsarbeid is geleidelijkheid en voorbereiding, een zo lang opgebouwd en op spanning gehouden proces kan men niet in een handomdraai afzetten. Het gaat echter vaak onverhoeds, waardoor een breuk in het leven wordt ervaren. Het gaat ook nog vaak op een manier die het gevoel van eigenwaarde aantast. Wie zich weggegooid voelt, heeft later meer moeite om de vrijgekomen tijd als waardevol te beleven, zo sterk is de band tussen zelfwaardering en tijdswaardering. Grote verschillen zijn er ook in de wijze waarop mensen in deze fase hun eventuele gezinstaken afwerken. Er zijn veertigers die grootouder zijn en zich met evenveel energie op hun kleinkinderen richten als hun leeftijdsgenoot die na lang aarzelen zijn eerste kind krijgt. De afronding van opvoedingstaken gaat soms samen met een scheiding van de eerste partner indien men om de kinderen bijeen bleef. Menigeen, vooral mannen, begint in die situatie aan een volledig nieuw gezin: nieuwe partner, samen kinderen, ander huis. Ook – misschien speciaal – op deze leeftijd, worden nieuwe toekomsten ontworpen, reserveplannen uitgevoerd. Vele variaties in levensloopindeling zijn kennelijk mogelijk. Deze periode geeft ook een zekere toets voor de manier waarop men zich heeft ingezet voor zijn kinderen. 8 ‘Terugkijkend op zijn werk werd één ding duidelijk: hij had het contact met zijn kinderen aan zich voorbij laten gaan. Overwerk, de noodzaak (?) om veel werk in de weekenden te verrichten, later de uitputting na lange dagen, hadden hem tot een virtueel afwezige vader gemaakt. Mogelijk hadden ze hem niet gemist; nooit ook was er onenigheid geweest over zijn geringe tijdsinvestering. Hij merkte – heel concreet – dat hij in gesprekken met zijn kinderen vrijwel geen gemeenschappelijk verleden had, geen

163

gedeelde herinneringen. Dit stak hem des te meer omdat hij in dit opzicht zeer tegen zijn zin en intentie de houding van zijn vader kopieerde.’ afbraak: werkdruk, burn-out, overspanning Werkdruk kan op elke leeftijd te veel zijn, in deze periode echter ziet men mensen nogal eens bezwijken juist aan de onafgebrokenheid van taken die ze in beginsel goed aan kunnen. De wijze waarop men met tijd omgaat en tijd waardeert, zijn zowel mede oorzaak als een van de gevolgen van overspanning. Vaak is er ook sprake van andere bronnen van stress: rolverwarring; eenrichtingsverkeer vooral in dienstverlenende beroepen; problemen buiten het werk. Er zijn een aantal tijdsaspecten die vaak in verband worden gebracht met overspannenheid. Te lang zonder rust of onderbreking achter elkaar werken. Te vaste tijdspatronen: een organisme moet van tijd tot tijd ‘opgeschud’ worden door uitzonderingen en onregelmatigheden. Ook het met te veel zaken tegelijk bezig zijn, speciaal de mogelijkheid om elk moment tijdens de uitvoering van taken gestoord te worden door bezoekers of telefoon heeft een slechte invloed. Irritatie, gehaastheid, rusteloosheid, slecht slapen, veel eten, drinken en roken gaan soms aan het zichtbaar worden van het probleem vooraf. Wie tussen de 40 en de 50 jaar overspannen wordt, rookt een kwade pijp. Vaak is men veel te lang doorgegaan met verkeerde tijdspatronen uit loyaliteit met het bedrijf of de organisatie, of uit angst dat men uitgestoten zal worden. De overspannen mens lijdt aan een ‘ziekte’ van de tijd, een heden dat steeds te kort is, een toekomst die niet uitnodigt maar onontkoombaar eist of afstoot, een verleden dat zich niet spontaan voortzet als een betrouwbare weg maar in stukken

164

lijkt te liggen, die men zelf telkens aan elkaar moet maken. Soms vallen ze op door hun rusteloosheid, soms door apathie of door buitensporige pogingen greep te houden op de dingen rondom hen. 8 ‘Aanvankelijk kon de heer K. zijn gedachten nog stopzetten. Na de reorganisatie van het bedrijf kreeg hij echter ander werk. Daarvoor deed hij nog allerlei studieachtige activiteiten, die hem regelmatig gedurende langere perioden vrijwaarden van stoornissen van buitenaf en waarbij hij zijn eigen tempo kon handhaven. Nu moest hij veel telefoontjes beantwoorden uit binnenen buitenland en zo snel mogelijk aansluitend reageren met telefonische of gefaxte oplossingen voor allerlei productieproblemen. Hij ontwikkelde – uit noodzaak – een soort anticipatiedwang: altijd bezig met wat er nu weer zou kunnen worden gevraagd. Hij kon – in de tijd sprekend – niet meer in het hier en nu blijven, maar was op een rusteloze manier bezig met het volgende telefoonnummer, de volgende fax, brief, enzovoort. Alleen in het uitvoeren van de verwachte taken, verdween even de onrust. Grote vermoeidheid werd op den duur merkbaar omdat er geen rust meer was, ook niet meer in de vrije tijd. Alleen enkele weken vakantie aaneengesloten in het buitenland waren in staat hem weer in zichzelf te doen terugkeren. Hij riep nogal wat irritatie op door zijn gewoonte om bij elk gesprek eerst een – in zijn ogen korte, in andermans ogen omstandige – samenvatting te geven van het voorgaande. Een soort van notulen. Later, als je hem beter begreep en leerde kennen, was hij ook in dit opzicht vertederend, sympathiek, erg loyaal aan zijn visie op de werkelijkheid. Maar in beide gevallen tijd‘rovend’.

165

Het was zijn antwoord op de vele verwarrende wendingen en incidenten die hem de laatste tijd overkwamen. Door zorgvuldig de losse eindjes, althans in de tijd, aan elkaar te knopen, slaagde hij erin iets als continuïteit te herstellen. Maar de operatie was moeizaam alsof hij een grote doorgesneden telefoonkabel weer draadje voor draadje moest herstellen.’ Sommige overspannen mensen raadplegen een psychotherapeut omdat zij menen zelf mede oorzaak te zijn van de toestand waarin ze verkeren. In de behandeling kost het eerst de grootste moeite om de betrokken cliënt te doen inzien dat ruim tijd nodig is om te herstellen en dat hij zich niet kan forceren tot ontspanning zoals men dit kan met arbeid. Zelf zouden ze het liefst – geheel in de lijn van hun werkwijze tot nu toe – via een intensieve aanpak in drie weken weer voor hun werk klaargestoomd worden. Daarna moeten zij leren op een of andere manier weer het heft over de tijd in handen te nemen. Bepaalde tijdsillusies over de werkplek dienen doorbroken te worden. De zaak, de universiteit, het ministerie blijken voor de betrokken werknemers vaak eeuwigheidssymbolen: iets solide dat er altijd is, iets dat hen nodig heeft, dat ‘gered’ moet worden, dat zware tijden meemaakt. Jezelf aanhaken aan zo’n bedrijf door hard werken moet toch ook vereeuwigend werken, lijken ze te denken. Dat deze ‘solide’ organisatie ook van toeval aan elkaar hangt, bestuurd wordt door mensen die vaak maar wat proberen – vandaag dit en morgen dat – durven ze niet tot zich te laten doordringen. ‘Onteeuwiging’ van de werkgever, relativering van de arbeid en daarmee van de persoon zelf, in zijn rol van werknemer, een plan om in de naaste toekomst zijn huid duur te verkopen en leren lachen om alle vormen van werkverheer-

166

lijking, is een aantal manieren om de tijdsillusies rond het werk te doorbreken. Daarna komt het ploeteren met andere dagindelingen, ander tijdsgebruik dan men gewend is, een en ander op maat van de cliënt. De tijdsillusies van de cliënt over zichzelf komen al doende duidelijk naar voren, bijvoorbeeld systematische onderschattingen van de tijdsduur van taken, steeds vergeten bij de planning van werk allerlei randzaken zoals je verplaatsen, wachttijden, opruimen mee te nemen. Vrije tijd in gewijzigd perspectief De verlenging van het leven gedurende de laatste eeuw, geeft – helemaal aan het einde ervan – aan velen lijden en last. De hoogbejaarde leeft soms lange tijd biologisch verder terwijl de zin in en van dit leven is weggevallen. De periode echter die aanvangt vanaf het zelfstandig worden van kinderen en de vermindering van de beroepsarbeid en pas ophoudt door verandering in de gezondheid of bij verlies van de partner, kan als een echt winstpunt gezien worden. Veel mensen hebben meer gaven en interesses in huis dan zij in hun beroep kwijtkonden. Veelzijdigheid krijgt in deze periode een nieuwe kans. Een tweede leven dient zich aan met een nieuwe prikkelende toekomst. In deze periode kan, zoals hiervoor gezegd, de vrije tijd geheel geabsorbeerd worden door beroepsarbeid (overwerk, bijscholing, extra rusttijd). Er komt een moment waarop men – uit vrije wil of door schade en schande – geconfronteerd wordt met de mogelijkheid meer (klokken)tijd in te richten naar eigen keuze. Het nieuwe perspectief kan hierin bestaan dat de vrije tijd wordt besteed aan activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden die latent aanwezig waren, maar ondergesneeuwd raakten, die geblokkeerd werden door gedwongen beroepskeuze, of waarvoor geen geld was. Soms hervinden

167

(echt)paren zich gezamenlijk in de nieuwe mogelijkheden van deze periode. Er ontstaat dan een ander tijdspatroon binnen de relatie. Soms wordt duidelijk dat mannen meer dan vrouwen geleerd hebben hun vrije tijd af te schermen van de werkgever. Deze mannen zijn overigens niet altijd degenen die hun partners aanmoedigen ook een duidelijke portie vrije tijd voor zichzelf af te palen en die ook bereid zijn zelf de consequenties daarvan te dragen. Het ontwikkelen van een ‘stevige’ vrijetijdsbesteding in deze periode kan een goede overbrugging zijn naar de werkbeëindiging. Persoonlijke voorkeuren van vrijetijdsbesteding vormen zich vaak al op jonge leeftijd en handhaven zich vaak tot in de ouderdom. Er zijn ook fluctuaties. De hoeveelheid beschikbare tijd en geld kan variëren. De vrijetijdsmode kan veranderen; gezondheid en lichamelijke toestand kunnen grenzen stellen waardoor men noodgedwongen meer belangstellend dan uitvoerend bezig is, meer bij huis dan daarbuiten. Sommige activiteiten kunnen niet zonder een of meer anderen uitgevoerd worden. Het hebben van een partner om vrije tijd mee te delen, blijkt in deze periode en verderop sterk bepalend voor de plaats en de inhoud van de vrijetijdsbesteding. Alleenstaanden brengen meer vrije tijd buitenshuis door, paren en samenwonenden meer thuis. De gehuwde oudere vrouw met een partner thuis heeft vaak de minst omvangrijke en minst gevarieerde vrijetijdsbesteding. de middelbare vakantieganger Zodra eventuele kinderen niet meer met hun ouders op vakantie gaan en men niet meer is aangewezen op de schoolvakanties en op activiteiten die ook voor kinderen aangenaam zijn, breekt voor velen een nieuwe vakantiecultuur aan. De commer-

168

cie legt daarbij de rode loper uit: deze groep heeft nu wat meer geld te besteden, heeft tijd beschikbaar buiten het seizoen en is vaak zeer gemotiveerd om veel van de wereld te zien. vrije tijd en werkbeëindiging Vroeger of later, geleidelijk of onverhoeds, komt het tijdstip van werkbeëindiging. De betrokkene kan er niet aan ontkomen de nieuwe periode te toetsen aan oude toekomstidealen. Voelt het als welverdiende rust, als een oogstfase na grote inspanningen, als een devaluatie, als een uitstoting, als een grote vakantie, als eindelijk een kans op eigen manier te gaan leven? Ook is de confrontatie met tijdsethiek en tijdswaardering onvermijdelijk. Wie tijd en productiviteit vereenzelvigde (‘purposiveness’), staat nu voor dilemma’s. Hij kan de vrije tijd arbeidsachtig aanpakken en indelen. Of gaan experimenteren met een ander tijdsgebruik. Wie vrije tijd alleen denkt te verdienen na noeste arbeid, na afzien en die niet in staat is een nieuwe tijdsethiek te aanvaarden, moet ofwel een nieuwe bron van onlust aanboren waardoor de vertrouwde volgorde ‘eerst afzien, dan genieten’ overeind blijft, of zich in woord en daad negatief afzetten tegen het niet meer werken. De wereld moet dan weten dat hij onvrijwillig gepensioneerd is. 8 ‘Tegenwoordig ben ik baas over mijn eigen tijd. Het verschil tussen werken en vrije tijd is weg. Soms mis ik dat contrast. Ik weet niet hoe ik dat weer terug zou moeten krijgen. Ik zou eigenlijk weer een nieuwe taak willen hebben. Ik heb een tijd geëxperimenteerd met op een vaste tijd en vroeg uit bed te gaan. De lange tijd die daarna over was, leek onbruikbaar. Ik dacht dan terug aan vroeger toen ik een moord zou hebben gedaan voor deze tijd.’

169

De tijd na de werkbeëindiging wordt vooral positief gewaardeerd door mensen die niet stelselmatig alle genieten uitstelden, die de betekenis van productieve arbeid, van een productieve levensstijl wisten te relativeren, die ernst en speelsheid weten te combineren, en gemotiveerd zijn om zelfde regie over hun bestaan te voeren. 8 ‘Wij dachten dat hij thuis opgebaard zou willen liggen en gingen daarom een plek inruimen om een bed te plaatsen. Daarbij moest zijn werktafel opzij en alles wat er aan papieren en schrijfgerei op lag. Ik pakte stapeltjes in mijn handen van wat bij elkaar leek te horen, dingen die ik nooit zou hebben aangepakt of ingezien tijdens zijn leven. Intussen lag hij 2 meter achter ons op de vloer onder een wit laken op de plek waar hij plotseling gestorven was. Met veel innerlijke strijd was hij de laatste tijd tot de conclusie gekomen dat minder werken op zijn plaats zou zijn. Ik zal het nooit te weten komen of hij werken nu een paradijs vond en bewust naar dit einde wilde of toch nog andere bronnen van levenslust kende. Uit niets bleek dat hij ooit had gedacht over een mogelijk tijdvak na zijn werk.’ Betaalde arbeid draagt zowel de individuele als de staatseconomie. Arbeid en vrijheid staan eeuwig op gespannen voet. Maatschappelijke spanningen dreigen tussen werkers en ‘potverteerders’ (de naam is niet van mij). Daarom worden allerlei pogingen gedaan om levenslopen te ontwerpen waarbij werk en vrije tijd, opleiding en vorming in meer graduele verhoudingen in de verschillende levensperioden bereikbaar zijn. Voor een aantal jonge mensen is een lange periode van alleen onderwijs zonder werk onverdraaglijk. Daarnaast zijn er mensen die heel goed jarenlang kunnen werken maar niet hele dagen.

170

Er zijn mensen die korte maar intensieve en productieve sprints maken in arbeid en studie en daarna veel vrije tijd wensen en ook nodig hebben. Voor al deze (tijds)variabiliteit is nog geen plek. Er zijn tal van mensen tussen 40 en 65 jaar die een (beperkte) maatschappelijke taak zouden willen hebben. Vrijwilligerswerk op niveau van de betrokkene vormt soms een oplossing voor deze vraag. Van verschillende kanten wordt erop gewezen dat in de komende jaren, de naoorlogse geboortegolven gaan met pensioen, een oplopend tekort aan mankracht in het ouderenwerk zal ontstaan. Mogelijk zal een zo grote solidariteit tussen de oudere generaties ontstaan dat hulpverlening tussen ouderen een maatschappelijk gerespecteerde levenstaak wordt. De tijdsbeleving bij depressie Als het leven naar wens verloopt, verstrijkt de tijd in een aangenaam tempo, hooguit iets te vlug, omdat het leven naar meer smaakt. Het heden is plaats van handeling, het verleden een steunvlak en voorraadschuur van gedachten en bruikbare kennis, de toekomst een uitnodigende weg. De tijd kan ook heel anders ervaren worden, bijvoorbeeld in depressie. Met de leeftijd stijgt de kans op een depressie. Depressie en depressiviteit komen vaak voor bij ouderen. In de depressie komt zowel een te snel als een te traag verloop van de tijd voor. Mensen klagen over innerlijke rusteloosheid, gedachtevlucht, een gevoel alsof de tijd voortraast. Anderen hebben de tegenovergestelde klacht: de tijd lijkt stil te staan of onverdraaglijk langzaam te verstrijken. Het leven is leeg en saai. Er gebeurt niets dat betekenisvol is. Heden, verleden en toekomst lijken uit één stuk gemaakt, het verleden levert niet actief herinneringen aan betere tijden. De toekomst belooft niets. De toestand lijkt bevroren, onver-

171

anderlijk. Deze tijdsbeleving is niet vergelijkbaar met die van zware inspanning of van pijn. Daar zijn markeringspunten in de toekomst. Daar is vaak nog een besef van mogelijkheden om de toestand te verbeteren. In de depressie is het handelen tot een zinloos instrument geworden. Er zijn oudere mensen die al eerder depressieve perioden kenden in hun bestaan. Zij hebben tijdens depressieve fasen in de ouderdom mogelijk steun aan herstelervaringen uit die eerdere perioden van het leven. Anderen voelen zich verdrinken in een kuil waarvan de randen niet zichtbaar zijn. Soms zijn er concrete, invoelbare achtergronden of luxerende momenten voor de depressie. Soms is er een meer symbolisch ervaren van eindigheid en verlies, een gevoel van voorbijgaan van het leven, van definitieve veranderingen. Depressieve reacties volgen op het verlies van de partner, op de ontdekking dat men een ernstig gezondheidsprobleem heeft, op het inzicht dat men zijn eigen leven of dat van anderen heeft bedorven. Onvervulde verwachtingen, niet gerealiseerde ambities, zoals ongewild kinderloos zijn, ongewild alleenstaan, niet in staat zijn tot een bevredigende partnerrelatie, kunnen tot depressiviteit leiden. Wie zichzelf tegenvalt of doorlopend negatieve waardering ervaart bij de omgeving, kan onder de druk daarvan bezwijken en depressief worden. 8 ‘Toen hij eenmaal liet merken dat zijn belangstelling voor mij zeer beperkt en voorlopig was, stortte ik in. Ik ken de situatie dat iemand niet of niet meer in me geïnteresseerd is, heel goed. Pijnlijk, maar overkomelijk. ‘Ieder zijn smaak’, dacht ik dan. Maar mijn gevoel voor hem was anders dan ik ooit had meegemaakt. Deze relatie was na al die jaren van op zoek zijn voor mij zo indrukwekkend dat ik niets anders meer wilde en me ook niet kon voorstellen dat hij daarin

172

niet kon of wilde delen. Wat voor mij verdween, was niet deze vriendschap, maar alle vriendschap. De warmte zelf verdween. Zo zat ik op mijn 50e met lege handen.’ Om je heen kijken in de tijd. Tijd, continuïteit en tijdsperspectief om je heen zien De reden om juist bij dit levenstijdperk uitgebreid over tijdsperspectief te spreken, heeft te maken met het ‘halverwegegevoel’ dat velen ergens in deze periode ervaren. Dit gevoel is niet altijd ‘statistisch onderbouwd’. Het ‘halverwege-gevoel’ komt nogal eens na het ‘statistische’ breekpunt. Onder tijdsperspectief verstaan we iemands momentane psychologische veld in de tijd. Vergelijking met de drie dimensies van de ruimte kan dit illustreren. Bij alles wat iemand doet of ervaart, zijn er steeds de drie tijdsmodi heden, verleden en toekomst. Deze modi kunnen in verschillende onderlinge proporties voorkomen. Ik kan een uitgebreid ‘nu’ ervaren met een ‘klein randje’ toekomst en verleden, maar ik kan ook in de tijdsverte verkeren: ver in verleden of toekomst. Daarbij moet ‘verte’ afgemeten worden aan de omvang van iemands levensloop tot nu. De subjectieve lengte van het toekomstperspectief van de hoogbejaarde moet bijvoorbeeld gerekend worden volgens dezelfde normen als die men aanlegt bij de verledengerichtheid van een kind. Een 10-jarige die een herinnering bespreekt aan zijn 5e verjaardag, bestrijkt daarmee vijftig procent van zijn levensloop. Een hoogbejaarde die zichzelf op grond van welke gedachte dan ook een klein aantal jaren geeft en toch plannen maakt voor de volgende vijf jaar, verwijdert zich proportioneel eveneens zeer ver van het heden.

173

Bij het tijdsperspectief hoort ook de vulling (thema) en kleur (zoals hoopvol of juist pessimistisch) van de tijd. Naarmate men – als in de ruimte – vrij rond kan kijken in zijn gehele psychische ruimte, is men een vrij mens. Beperkingen in dit opzicht ervaart iedereen wel eens. De dynamiek in iemands tijdsperspectief kan men misschien het beste begrijpen door zich het gezichtsveld van een voetreiziger voor te stellen. Dit is steeds anders, omdat de reis vordert. De blik is in beginsel naar voren gericht, met steeds wisselende focus, met soms een lange blik achterom om te zien of het voorwaarts gaan nog klopt met het vertrekpunt, om de vorderingen te beoordelen. Soms is de reiziger in gedachten al bij het einddoel aangekomen en bezig met wat daar wacht. In het tijdsperspectief heeft men echter niet de beperkingen van het menselijk oog, elk punt in de verte kan zomaar op ware grootte dichtbij gehaald worden. De inhoud van het toekomstperspectief is bij de meeste mensen beperkt tot de privézaken van alledag: gezondheid, geld, familiezaken, komende vrije tijd en dergelijke. naar een omslagpunt in het tijdsperspectief? Men nam en neemt nog wel aan dat het tijdsperspectief vanaf de jonge volwassenheid oneindig is naar de toekomst en vrij beperkt naar het verleden. Vanaf een bepaalde leeftijd zou daarin een keerpunt komen. Vanaf die leeftijd zou het toekomstperspectief duidelijk krimpen. Dit houdt in dat men minder plannen maakt, dat het perspectief in toenemende mate negatief gekleurd raakt en het verleden daarin een steeds dominantere plaats inneemt. In die situatie beleeft iemand het verleden als positiever dan heden en toekomst. Ten slotte zou het moment aanbreken, waarop de bejaarde mens het idee van een toekomst loslaat.

174

Op deze gedachte is kritiek gekomen. Het is ten eerste de vraag of er wel sprake is van een algemeen, voor alle persoonlijke levensterreinen vast en gelijk tijdsperspectief. Als men vragen stelt per deelterrein van het leven (bijvoorbeeld gezondheid apart of financiën apart), dan ontstaat een veel genuanceerder beeld. Ten tweede wordt binnen de onderzoeken naar globaal tijdsperspectief telkens een andere omslagleeftijd gevonden. Sommigen vinden dit omslagpunt bij 40 jaar, anderen bij 50 jaar. Soms ziet men echter ook dat een aanvankelijk omgeslagen perspectief zich weer herstelt. Zo vond men bij vrouwen tussen de 50 en 60 jaar een dieptepunt, een pessimistische toekomstvisie, weinig animo voor plannen en toekomstige activiteiten. Na het 60e jaar herstelde zich dit weer. Met andere woorden: kleur, richting en lengte van het tijdsperspectief bij ouderen wordt evenals bij jonge mensen bepaald door hun huidige levenssituatie. Hierbij spelen persoonlijke factoren een rol, zoals plezier in je werk of bezigheden, accepteren van de eigen levensfase, gezondheid, financiële situatie, woon- en gezinsomstandigheden. Ten derde kan men een dergelijke opvatting alleen onderbouwen met onderzoeksgegevens die bij dezelfde mensen op verschillende leeftijden verzameld zijn. Dat heeft men gedaan. Op die manier werd bij een grote groep vrouwen, onderzocht op drie verschillende meetpunten, pas een omslagpunt gevonden tussen 55 en 95 jaar. Aanvankelijk legden zij een sterker accent op de toekomst dan op het verleden. Dit accent hield in dat zij de toekomst positiever waardeerden en de toekomst meer met gevoelens van hoop en van succes in verband brachten dan het verleden. Rond 50 jaar leken ze beide even belangrijk te vinden. Daarna vonden ze het verleden meer positief en zichzelf daarin meer geslaagd. Rond 70 jaar vonden ze het verleden beter dan het heden en het heden beter dan de toekomst.

175

Het lijkt voor de hand te liggen dat ouderen een ander tijdsperspectief hebben op elk levensterrein dat zij zelf onderscheiden. Dit perspectief hoeft met het ouder worden niet principieel te verschillen van dat op jongere leeftijd totdat problemen met gezondheid, alleen zijn, verdriet, met geld, zich zodanig ophopen dat alle levensterreinen eronder lijden. Dan kan een globaal negatief en verkort toekomstperspectief ontstaan met een relatief sterkere waardering van het verleden. Er zijn overigens aanwijzingen dat men dat laatste alleen doet indien men dit verleden ook in werkelijkheid als positief kan ervaren. Wie geen rust, geen tevredenheid heeft in zijn verleden, kan daarop reageren met een extra positieve waardering van en hoopvolle instelling naar de toekomst. Met andere woorden: mensen hebben behoefte aan een punt in de verte, maar dit moet een positieve werking hebben. Vindt men het niet in de toekomst, dan gaat men naar het verleden. Vindt men het ook daar niet, dan gaat men opnieuw naar de toekomst maar met een andere (‘geluksversterkende’) bril op.24 Verkorting van het toekomstperspectief schijnt samen te hangen met ongeduld, mensen met een sterke impulsiviteit kunnen moeilijk wachten. Maar ook met een negatief zelfbeeld. Ver van het heden kunnen vertoeven, vraagt om zelfvertrouwen en moed, vergelijkbaar met een kind dat zich alleen van de moeder durft te verwijderen als het haar volledig vertrouwt. Sommige onderzoeken vinden verschillen tussen het toekomstperspectief van oudere mannen en dat van oudere vrouwen. Vrouwen zouden zich vooral met gezins-, familie-, huishoudelijke en gezondheidstaken bezig houden, terwijl mannen 24 Bortner, R.W. en D. Hultsch, Personal time perspective in adulthood. Developmental Psychology, 1972, vol. 7, 98-103.

176

bezig zijn met werk, al dan niet rond huis en tuin.25 Gemeenschappelijk zou zijn het plannen van reizen. Andere onderzoekers ontkennen deze verschillen juist.26 Elke generalisatie stuit dus op problemen. Kijken levert soms betere antwoorden op dan vragen stellen. Een 75-jarige vrouw die elke week 10 euro in een pot stopt om een reis naar Australië te ondernemen, heeft een ander perspectief dan de 60-jarige timmerman die zijn handgereedschap aan het weggeven is. breuken Ook in levenslopen waar continuïteit tot nu toe regel was, kan een breuk optreden. Wat de betrokkene als een breuk beleeft, is strikt persoonsgebonden. Het vertrek van de kinderen ervaart de een als opluchtend en bevredigend, de ander als een dodelijke slag. Soms betreft deze beleving alleen één speciaal kind vanwege affectieve banden. Dezelfde tegenstrijdige en mogelijk ambivalente gevoelens neemt men waar bij de menopauze van vrouwen, na werkbeëindiging of bij het overlijden van de eigen ouders. De breuk kan bestaan uit een verlieservaring. De breuk kan bestaan uit een verstoring van het toekomstperspectief: iets waarop men gerekend heeft, gaat niet door of er gebeurt iets waarop men totaal niet gerekend heeft. De breuk kan leiden tot verwarring, tot desorganisatie van gemaakte planning, of tot een zodanige verstoring van het beeld van zichzelf of van naasten dat men het gevoel heeft een heel nieuw 25 Rakowski, W., Future time perspective in later adulthood: review and research directions. Experimental aging research, 1979, vol. 5, 43-88. 26 Schmidt, R., H. Lamm e.a., Social Class and sex as determinants of future orientations (time perspective) in adults. European journal of social psychology, 1978, vol. 8, 71-90.

177

verleden te moeten gaan opbouwen. Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld wanneer iemand op deze leeftijd achter een tot nu toe goed verborgen familiegeheim komt. Vaders doopceel wordt gelicht. Gezinsverhoudingen worden pijnlijk duidelijk. Depressiviteit kan het gevolg zijn, rouwbeleving, terminale gevoelens, kwaadheid, psychosomatische klachten. Een veel voorkomend thema in deze periode is de relatie tot eigen ouders. Vaak is de vader al veel eerder gestorven en soms wordt hij 40 jaar overleefd door de moeder. De confrontatie met de zorgbehoefte van een hoogbejaarde moeder kan zo’n onverwachte levensgebeurtenis zijn. Over de moeder-dochterrelaties die binnen deze context voorkomen, is elders veel geschreven. Voor ons thema, tijdsbeleving, is van belang dat in deze omgekeerde zorgverhouding weer allerlei tijdsaspecten terugkeren die gepasseerd leken. In de keuze van wie (welke dochter meestal) zich voor moeder gaat inzetten, resoneren vaak oude gezinspatronen. Consequentie van deze keuze is dat iemand zich voor onbeperkte tijd gaat inzetten, waardoor een toekomstperspectief ontstaat dat enerzijds als heel zinvol en voor de hand liggend kan worden ervaren maar ook uitzichtloos kan worden. De taak is vaak te zwaar, duurt te lang, is emotioneel te weinig lonend. De betrokkene raakt soms geïsoleerd van haar eigen partner en kinderen of – bij alleenstaanden – van andere belangrijke relaties. Het resultaat is nogal eens een vanzelfsprekende beschikbaarheid in de tijd voor onbeperkte duur, zonder grenzen, zonder markeringspunten, zonder ‘arbeidsvoorwaarden’. Men mist regie over de tijd, men mist zelfgekozen indeling en structurering.

178

tijdsaspecten van ziekte en gezondheid Lichamelijke gezondheid blijkt een vaste plaats te hebben bij de top vijf van de menselijke preoccupaties. In de late volwassenheid heeft men voldoende persoonlijke gezondheidskennis verzameld om te weten wat de sterke en de zwakke plekken zijn in het eigen lijf, wat daarvan een kwestie van aanleg is en wat het gevolg van arbeid, levenswijze, bevallingen, ongelukken, doorstane ziekten. Mensen kunnen een gezondheidsgeschiedenis vertellen. Zij ervaren vaak cyclische, seizoensgebonden schommelingen in hun gezondheidsbeleving. Ook onderscheiden zij meer en minder gezonde tijdperken in hun leven. Op die kennis baseren ze weer hun toekomstverwachtingen en – soms – hun gezondheidsgedrag. Chronische ziekten (zoals botontkalking, emfyseem, reuma, sterk verlies van zintuiglijk functioneren) hebben sterke invloed op de toekomstbeleving. Tal van vragen komen op ‘Hoe loopt dit af?’ ‘Wat zal ik wel en wat zal ik niet kunnen?’ ‘Hoe moet ik de praktische problemen aanpakken?’ ‘Als ik me moet beperken in mijn leven, wat laat ik weg en wat wil ik per se behouden?’ ‘Zal er hulp van anderen zijn als ik afhankelijk word?’ Met veranderingen in de behandelingsmogelijkheden en -resultaten verandert weer het hele tijdsperspectief. 8 ‘Na een jeugd vol sociale beperkingen en schaamte over zijn homoseksuele geaardheid, was er de ‘seksuele revolutie’. In die tijd deed het er eventjes niet toe wat er ooit gedacht en geoordeeld was over zijn seksualiteit. Later, met de ontwikkelingen rond aids, was er weinig meer over van de vreugde. Hij durfde zich niet te laten onderzoeken uit angst seropositief te blijken. In dat geval bestond de toekomst immers uit wachten tot de klap kwam. Hij durfde ook niet meer te leven zoals hij zou

179

willen, een gevaar voor zichzelf en voor anderen. Nieuwe ontwikkelingen inzake bestrijding van aids werden de nieuwe – meestal teleurstellende – markeringspunten in de tijd. De toekomst werd ook de plaats waar het wonder zou kunnen plaats hebben.’ mijn tijd Wie spreekt over ‘mijn’ tijd geeft daarmee aan dat hij zich met een bepaalde periode meer verbonden voelt, meer identificeert. De uitdrukking ‘mijn tijd’ of ‘jouw tijd’ staat menigmaal voor een gevoel van scheiding tussen mensen, een zodanig (leeftijds)verschil dat men niet meer tot dezelfde soort of groep meent te behoren. Vaak is dan de voorbijgaande aard van normen en waarden, maatschappelijke vernieuwing, ter discussie. De oudere laat weten dat naar zijn mening sinds een bepaalde tijd – die de ander uiteraard niet heeft meegemaakt – niets van enige importantie meer is gebeurd. Omgekeerd verklaart de jongere gespreksgenoot het verleden van de ander als afgedaan, betekenisloos. In dergelijke discussies speelt onbekendheid met elkaar vaak een rol. Wie vanuit de wens tot weten vragen stelt over belangrijke perioden uit het leven van de ander, komt vaak genoeg te weten om respect te krijgen en benieuwd te zijn naar de geschiedenis van de gesprekspartner. Toch kan men er niet aan ontkomen dat zich tussen de generaties thema’s vormen, voor een generatie karakteristieke ervaringen, die telkens weer opduiken als mensen over zichzelf vertellen. Een heel herkenbaar thema was ‘de Tweede Wereldoorlog’ en later ‘Indië’, waarmee grootvaders, ooms en oudooms ons konden teisteren. Andere thema’s volgen. De behoefte om dingen te kunnen vertellen die de ander niet heeft meegemaakt, kan dergelijke thema’s tot ware stokpaardjes

180

maken, de aanvankelijke interesse kan plaats maken voor verveling en minachting. Op de vraag wat nu zo eigen is aan ‘mijn tijd’ zou ik niet zo maar een, twee, drie een antwoord kunnen geven. Ik merk wel dat in de loop van de jaren een bepaalde periode van mijn leven komt bovendrijven. Als ik zou moeten vertellen wat voor mijn leven typerend mooi is, dan kom ik daar terecht. Het is een periode van ongeveer mijn vierde tot mijn 10e jaar. Mogelijk komen later weer andere perioden naar voren. Ik probeer toch eens een korte reactie. 8 ‘De eerste invallen gaan over voorwerpen zoals die in nostalgische boeken worden getoond. Een wereld van rijkdom werd aangeduid door cent, halve centen en tweeëneenhalve centen. Spelen op de openbare weg. Dialect. Onontwarbare familieclusters van ooms, tantes, oudooms, neven en nichten met meestal dezelfde voornamen. Als je iemand wilde aanduiden, gaf je vier voorgaande generaties erbij, anders kwamen de juiste schandalen niet bij de juiste personen terecht. Veel dorpsfiguren. Bijnamen. Er werd over alles en iedereen gepraat en geroddeld (de ‘gesproken krant’)! Klederdracht: gouden en zilveren beugels, bloedkoralen, standskenmerken waarvoor wij als kind al geen respect meer hadden. Aparte meisjes- en jongensscholen. Er werd op zaterdag nog gewerkt. Ook had je dan nog school. Er werd veel gelopen. Een fiets was bijzonder. Er werd weinig gestolen. Deuren bleven open staan. Je liep bij mensen achterom naar binnen zonder afspraak. De enorme breuk die de oorlog betekende. ‘Vooroorlogs’ en ‘naoorlogs’ werden begrippen. Oude mensen waren bij mijn weten meestal gebiedend en streng voor kinderen. Over de

181

enkeling die aardig was, kon je met elkaar praten, aan de rest had je een collectieve hekel. Er mocht niets! Elk zuchtje dat afweek van de gewoonte veroorzaakte opwinding, zoals het dragen van een lange broek door meisjes. De andere natuur, schone sloten boordevol leven waar het met een oude kous om een stuk ijzerdraad of moeders stiekem meegepikte roerzeef goed vissen was. Op de hei kon je heel ver kijken en was je ook heel eenzaam. Nu is alles dichtgegroeid en druk en vuil. Mensen hadden meestal geen radio, ’s avonds zaten ze een beetje te kijken, koffie te drinken, te praten, misschien een kaartje te leggen. Als mannen een dag vakantie hadden, liepen ze in hun zondagse pak onwennig door het dorp. Als ik zie wat me invalt, dan is dat vooral entourage, decor, en heel weinig gebeurtenissen. Het is meer een sfeer, dan een verhaal. Een zomer in ‘mijn tijd’ is heet, lang, vol geluiden van zwemmende kinderen, geplons in water, de geuren van carboleum op schuttingen en vers hooi overal in het dorp. Als ik erover vertel, valt het in een opsomming van voorwerpen en onbeduidendheden uiteen. Als echter door toeval de juiste herinnering opkomt, is het hele decor er weer met die merkwaardige tijdsvorm waarin geen gebeurtenissen te melden zijn, alleen maar een rijk versierd toneel waarvan ik ook meteen – met pijn – weet dat het verloren gegaan is. Ik realiseer me bij deze opsomming ook meteen dat ‘mijn tijd’ voor mij vooral hele vroege kleutertijd is en een randje lagere schooltijd. Daarna begint een tijd die ik meen te delen met ieder ander. Over deze eerste ‘mijn tijd’ vertelde ik aan mijn kinderen als ik van ze over ‘vroeger’ moest vertellen.’

182

Het is niet uitgesloten dat ‘mijn tijd’ zich vormt in de verhalen die ik daarover doe en via de daarbijbehorende reacties versterkt wordt. Het ‘eigene’ zou dan mogelijk mede ontstaan binnen een soort ‘vraag en aanbod’ van wat iemand – letterlijk – te vertellen heeft. Als bij een cabaretier, zijn de reacties van het publiek bepalend voor inhoud en kleur van het verhaal. Daarnaast identificeert de ene mens zich veel meer met de belangrijkste lotgevallen van zijn generatie dan de ander. Ook zien we dat mensen de ene periode uit hun leven belangrijker, waardevoller, als veel meer eigen beleven dan andere perioden: kleutertijd, schooljaren, ‘dienst’, de zwangerschappen. Dat voorkeuren ook met de jaren kunnen verschuiven, komt doordat men telkens nieuwe vergelijkingen kan maken. Een aanvankelijk als kleurloos beleefde jeugd kan door nog saaiere tijdperken gevolgd worden en daardoor relatief het spannendste traject van de levensloop vormen. Ook kan dezelfde saaiheid in het licht van latere jaren als rustig of evenwichtig gewaardeerd worden. Naast de publiekswaardering kan ook deze voorkeur voor een bepaalde gelukkiger, meer geslaagde of meer opvallende levensfase er toe leiden dat men daarover graag en meer gedetailleerd vertelt. Waar in een contact tussen ouderen en jongeren de uitdrukking ‘mijn tijd’ en ‘jouw tijd’ ineens vaker gebruikt wordt, verandert het contact van kwaliteit. De nadruk komt meer te liggen op onoverbrugbare of onwelkome verschillen in opvatting en levenswijze. 8 ‘Ik realiseer me mijn leeftijd en mijn vanzelfsprekendheden (verdediging!) beter op momenten dat jonge mensen van nu spreken over ‘de zestiger jaren’, als een volkomen gepasseerde, onmogelijke tijd, waarvan het onbegrijpelijk is dat die ooit echt heeft bestaan. Dan denk ik: ‘Wat

183

mankeert er, potverdomme, aan die tijd? Gaat het ze om de lengte van haren, broekspijpen en manchetten. Of hoe hard de ene clown op een paar drums kan hengsten in vergelijking tot een andere clown? Ik heb goed gewerkt in die tijd. Waarom moet die tijd eruit?’ Het verleden als vijand. De traumatische herinnering Het verleden is onder normale omstandigheden gesproken een instrument in dienst van het leven. Het is aanwezig en beschikbaar als achtergrond en alleen als daar behoefte aan is als voorgrond en middelpunt van de aandacht. Het verleden kan zich anders gedragen, boze dromen keren weer, angsten herleven, herinneringen aan ondergaan geweld, pijn en vernedering duiken overdag of ’s nachts op. Men heeft geen gevoel van zeggenschap daarover. Herinneringen als pijlen. 8 ‘Zelfs nu nog, volkomen onverwachts, op de meest alledaagse momenten van het bestaan, barst die fontein plotseling weer open in mijn herinnering. Je bent bezig de sla te roeren, stemmen klinken op de binnenplaats, misschien ook een melodietje van een troosteloze banaliteit; je bent bezig de sla te roeren, werktuiglijk je laat je gaan, in die dikke, fletse sfeer van de dag die naar zijn eind loopt, van de geluiden van de binnenplaats, van al die eindeloze minuten die een leven nog zullen samenstellen, en plotseling, als een ontleedmesje dat heel duidelijk het zachte, een beetje weke vlees ontbloot, barst die herinnering open, en zo onmatig, zo buiten alle proporties. En als iemand je vraagt: ‘Waar denk je aan?’ omdat je als versteend bent blijven staan, dan moet je natuurlijk antwoorden: ‘Nergens aan.’ Het is een herinnering, die ten eerste

184

zo moeilijk mee te delen is en bovendien moet je je toch alleen redden.’27 De traumatische herinnering komt onverwachts, op onbewaakte momenten, gaat gepaard met heftige gevoelens (als een golf, ‘volschieten’) verdriet, wanhoop, verwarring. De oorspronkelijke gebeurtenis hoeft op het moment dat ze zich afspeelde niet eens als spectaculair of bijzonder pijnlijk beleefd te zijn. De traumatische herinnering heeft vaak betrekking op iets dat een ander je aandeed. Dader en slachtoffer hebben gemeen dat ze zich geen van beiden aan de onherroeplijkheid van de daad kunnen onttrekken. Terwijl minder beladen herinneringen naar believen kunnen worden opgehaald en weer weggeborgen, is de traumatische herinnering onontkoombaar en eigenmachtig aanwezig. De schrijver Primo Levi heeft zich vele jaren in de negatieve kracht en onontkoombaarheid van een door vernedering en schande getekend verleden verdiept. 8 ‘Ik wil hier onderzoeken hoe het geheugen omgaat met extreme ervaringen van geleden of bedreven kwaad ... wie gewond is geweest, neigt er toe de herinnering daaraan te verdringen, om de pijn niet opnieuw te hoeven voelen; wie een wond heeft toegebracht, stopt de herinnering daaraan zo diep mogelijk weg, om zich ervan te bevrijden, om zijn schuldgevoel te verlichten ... de twee (dader en slachtoffer) zitten in dezelfde val, het is echter de onderdrukker, en hij alleen die die val heeft opgesteld ... als hij daaronder lijdt, is dat rechtvaardig; terwijl het onrechtvaardig is dat het slachtoffer lijdt, wat hij echter doet, ook tientallen jaren nog ... de Erinyen ... vervolgen niet alleen 27 Semprun, J., De grote reis. Amsterdam, Meulenhoff, 1989.

185

de kwelgeest (als het waar is dat ze dat doen ...), maar zetten diens werk ook voort door de gekwelde geen rust te gunnen. Men kan de woorden van Jean Amery ... niet zonder huiver lezen: ‘Wie eens gemarteld is, blijft gemarteld worden ... (hij) kan geen plaats meer vinden in de wereld.’ ... beiden (dader en slachtoffer) hebben behoefte aan een toevlucht, een verweer tegen de schanddaad die onherroepelijk is begaan, en zoeken die instinctief... dikwijls hun leven lang.’28 Tijd in psychotherapie Ook in deze leeftijdsperiode melden zich mensen voor psychotherapeutische behandeling. Tijd speelt op verschillende manieren een rol in de therapie. Oudere cliënten brengen in de therapie hun eigen tijdspatronen mee, die je als therapeut moet leren kennen. Een algemene vraag is ook of deze oudere cliënt beschikt over een aangename tijdsplek om regelmatig te vertoeven. Alarmerend is als iemand ‘nergens’ kan zijn, deze negatief gekleurde onrust/ gejaagdheid is moeilijk lang uit te houden. Verder kan men merken dat iemand een heel korte lege toekomst ervaart waarvan niets goeds te verwachten is. Aan de zin van de toekomst moet dan gewerkt worden, dreigende verliessituaties tegemoet gezien. Heeft de betrokken cliënt een als prettig ervaren verleden, dan kan hij zichzelf ten minste gedurende langere tijd kwijt in zichzelf (een tijdelijk ‘parkeerbestaan’). Als het verleden ontoegankelijk is, afgesneden lijkt, vol pijnlijke herinneringen is, moet het hele verhaal opnieuw verteld. Men moet samen op zoek naar de vrijheid in de tijd. 28 Primo Levi, De verdronkenen en de geredden. Amsterdam, Meulenhoff, 1986.

186

Veel problematische ouder-kindverhoudingen uit de vroegste jeugd worden op latere leeftijd voor het eerst actueel in een tijd dat men sterk betrokken is bij de hoogbejaarde ouders. Herinneringen aan liefdeloosheid, onbereikbaarheid, onvoorspelbaarheid van de ouders, aan ongelijke behandeling in het gezin worden weer gevoed. 8 ‘Ze heeft nooit van me gehouden. Wie me ook pestte, ze koos nooit partij voor me. Het lag altijd aan mij.’ 8 ‘In de kamer stond één gemakkelijke stoel. Als mijn broer binnenkwam terwijl ik op die stoel zat, vroeg mijn moeder: ‘Jan, laat je je broer op die stoel zitten?’ Dat was iets heel gewoons. Pas later drong het tot me door hoe idioot dat was.’ 8 ‘Als ik niet deed, wat ze wilde, werd ze gewoon ziek. Als ik dan bijvoorbeeld bij een vriendin op bezoek ging, alarmeerde ze de buren. Compleet met bellen van de ambulance omdat ze perfect een hartaanval kon opvoeren. Tussendoor liet ze wel merken dat haar dochter wel zo harteloos was om haar zieke moeder in de steek te laten. Dan merkte ik dat de buren mij niet meer aankeken of heel agressief reageerden. Ik kan nog barsten van razernij omdat ze met haar streken altijd slimmer was dan ik.’ Tijd kan een mogelijk conflictpunt worden tussen therapeut en cliënt als deze eigenlijk volledige beschikbaarheid van de therapeut wenst. De therapeut die zijn tijd en bereikbaarheid rantsoeneert met de duidelijke boodschap dat zijn tijd kostbaarder is dan die van de cliënt, kan oude ouder-kindconflicten versterkt doen herleven. De therapeut aan wie meermalen dank-

187

baarheid voor de bestede tijd wordt getoond, bij wie de cliënt zich excuseert voor zijn appèl op de therapeut, mag rustig zijn stijl van werken aan de orde stellen, vooral zijn behoefte aan macht. In nog een andere vorm kan tijd een conflictpunt worden, namelijk als de therapeut ‘uitstraalt’ dat hij de cliënt graag snel ziet genezen. Ook hier kan de behoefte aan grootheid meespelen (‘Ik maak u beter waar uzelf en anderen faalden.’ Of: ‘Doe het mij niet aan niet beter te worden.’). De cliënt reageert op deze signalen met verhalen over snelle verbetering. In de therapie moet de cliënt juist in deze levensfase op modelwijze geleerd worden dat beschikken over tijd, leven voor eigen (tijds)rekening, een kernzaak is in het proces van bevrijding.

188

ho ofds t uk 7

De gegeven tijd Tijd in de ouderdom

Inleiding De leeftijd van 65 jaar is op zichzelf geen psychologisch keerpunt of een mijlpaal, op dit moment zelfs niet als leeftijd van werkbeëindiging. In ons wettelijk stelsel is 65 jaar nog steeds de leeftijd waarop zowel pensionering als uitkeringsgerechtigdheid beginnen, een leeftijd die met het oog op betaalbaarheid mogelijk naar 66 wordt gebracht. In de afgelopen jaren hielden de meesten eerder op met werken. Tussen 65 jaar en het moment van overlijden ligt vaak een lange levensperiode. Het aantal 100-jarigen neemt nog steeds toe. Naarmate een generatie ouder wordt, gaat ten gevolge van de differentiële sterfte het aandeel van de vrouwen daarin steeds meer overheersen. De oudere in deze periode blijkt menigmaal een verbazingwekkende voorgeschiedenis van verliessituaties, zware arbeid of andere inspanningen en traumatische gebeurtenissen te hebben. In andere levensfasen zijn duidelijke markeringspunten en gebeurtenissen te melden die het gezicht van deze periode, ook naar buiten toe, bepalen. De ouderdom kent deze in mindere mate. Er is sprake van een zekere onopvallendheid. Veel van het leven speelt zich af in het privédomein. Wel en wee in de familiekring, de gezondheidstoestand van zichzelf en de part-

189

ner, comfort in en om het huis, zijn voor velen de belangrijkste aandachtsvelden. Een kleiner – mogelijk groeiend – deel van de ouderen blijft actief in eigen beroep, ambacht, discipline. Anderen worden actief in een tweede carrière, in politiek/organisatorisch/kerkelijk verband, mogelijk in de vorm van vrijwilligerswerk. Voor veel mensen is gedragsvrijheid het hoogst bereikbare. Deze vrijheid wordt menigmaal in de ouderdom lang gewaardeerd. De uitdrukking ‘gegeven tijd’ slaat op wat ouderen zelf vaak zeggen van deze periode. Ze hebben hun taken achter de rug en beleven de komende jaren als een toegift van onbekende omvang. Voor mensen die uitsluitend door taken kunnen functioneren, breekt deze ‘gegeven tijd’ wellicht nooit aan. Bovengenoemde onopvallendheid hangt niet zozeer samen met de leeftijd zelf, maar met het ontbreken van duidelijke maatschappelijke taken voor deze leeftijd, met rolverwachtingen ten aanzien van ouderen en met maatschappelijke waardering van de ouderdom. Voorzover het gaat om tijdsaspecten verwacht men bijvoorbeeld van ouderen geen hoog bewegingstempo, geen sterke gerichtheid op de toekomst. Men verwacht dat ouderen ruim tijd hebben en daarover makkelijk door een ander laten beschikken. Dat ze vooral in het verleden leven: voor een oudere is het een complimentje om ‘bij de tijd’ genoemd te worden. Ouderen zouden ook veel met hun dood bezig zijn. Deze normen zijn vaak onuitgesproken. Ze worden duidelijk in boosheid (scheldwoorden), in grappen over ouderen, in goedbedoelde complimentjes waaruit vaak een zee van onderwaardering spreekt, in de vanzelfsprekendheid waarmee onderwerpen in het contact met ouderen vermeden worden of juist troef zijn. Deze levensfase biedt velen meer vrijheid, maar de maatschappelijke manoeuvreerruimte is beperkt. Ouderen

190

hebben betrekkelijk weinig te zeggen over maatschappelijke zaken buiten de privésfeer. Tijd – de tijd die je hebt, de tijd die je bent, tijdsperspectief – wordt een steeds dominanter en steeds persoonlijker dimensie van het bestaan met het ouder worden. Hoe belangrijk tijd is, wordt duidelijk als tijdsstoornissen optreden (oriëntatiestoornissen, hinderlijke verschuivingen in dag-en-nachtritme). Men neemt aan dat de persoonlijke biologische klok met het ouder worden slechts heel langzaam verandert en dat daarmee een persoonlijke tijdconstante (vooral tempoconstante) is gegeven.29 Voor velen die hun persoonlijk tempo als te hoog beleven (opgewonden, rusteloos, nerveus) kan een geringe vertraging van deze klok een enorme winst aan kwaliteit van leven betekenen. De wijze waarop de oudere mens in de tijd, in ‘zijn tijd’, staat, is dus een belangrijk facet van een ‘geslaagde’ ouderdom. De manier waarop een hoogbejaarde de tijd van de dag, week, maand en jaar indeelt, verwijst ook naar referentiegroepen waartoe deze mens zich rekent. Zo zal een oude boer met meer belangstelling het weer volgen dan een stadsbewoner, die misschien meer tijd besteedt aan het volgen van de programma’s van schouwburgen en concertzalen. Hoe meer kalenderbepaald de beroepsgroep of levensbeschouwelijke groep is waartoe men zich rekent, des te meer zullen leden van die groep in hun dagelijkse leven ook tijdsgeoriënteerd zijn.30,31 Deze 29 Newman, M., Time as an index of expanding consciousness with age. Nursing research, 1982, vol. 31, 290-293. 30 Markson, E.W., Readjustment to time in old age: a life cycle approach. Psychiatry, 1973, vol. 36, p. 37-48. 31 Hendricks, CD. en J. Hendricks, Historical development of the multiplicity of times and implications for the analysis of aging. The human context, 1975, vol. 7, 117-129.

191

tijdsindelingen verwijzen ook naar doelen in de toekomst: datgene waarvoor men leeft, dat wat men wil meemaken of verwerkelijken. De tijdsbeleving van sommige hoogbejaarden plaatst de omgeving voor gelijke problemen als die van heel jonge kinderen: als verbaal contact en introspectie moeilijk vallen, blijft gedragsobservatie nog over. Dit houdt niet in dat dementerende of afatische ouderen een soort van omgekeerde ontwikkelingsgang doorlopen naar de tijdsbeleving van het pasgeboren kind. Met het ouder worden verandert de tijdsbeleving in verschillende opzichten, gewoonlijk niet abrupt en niet dramatisch, niet bij iedereen op dezelfde manier en niet tegelijkertijd over de hele linie. De belangstelling voor tijdsbeleving in de ouderdom is in het bijzonder gericht op stoornissen in de tijdsbeleving. Deze belangstelling komt uit de hoek van de zorgverlening. Daar worden bij uitstek stoornissen in de tijdsoriëntatie zichtbaar die vragen om extra zorgvuldigheid in de omgang met de betrokkene. Tempo van bewegen en combinatiemotoriek Vooral de grote motoriek wordt trager. Topsport laat zien dat deze tempoverschillen – althans wat betreft de topsnelheden – al op jonge leeftijd beginnen. Oudere mensen lopen en fietsen langzamer dan jongere mensen, je wordt in het verkeer gepasseerd door jongeren en mensen die je zelf passeert zijn gewoonlijk ouder dan jezelf. Ook rijden oudere mensen vaak langzamer auto, het letten op de omgeving en het tegelijkertijd bedienen van de pedalen kost hen meer tijd dan vroeger. De vertraging gaat niet gepaard met een subjectief gevoel van rust. De persoon zelf kan het gevoel hebben in hoog tempo te leven. De combinatiemotoriek raakt steeds meer ontvlochten. Een

192

oudere persoon kan minder bewegingen tegelijkertijd uitvoeren, zoals lopen en tegelijkertijd converseren, of lopen en rondkijken in een onbekende omgeving. De ontvlechting houdt in dat bewegingen die vroeger gelijktijdig plaatsvonden, nu achter elkaar plaatsvinden. Dat is ook een bron van vertraging. Vooral de coördinatie tussen oogbewegingen en overige bewegingen van het lichaam vormt een vaardigheid die niet iedereen en op elke leeftijd gegeven is. Zoals men een wat bedachtzaam bewegend, reflexief kind ‘ouwelijk’ noemt, zo noemt men een oudere die een jeugdige bewegingsstijl heeft ‘kwiek’ en ‘jong’. Zo’n jeugdige bewegingsstijl houdt onder meer in een relatief hoog tempo, een relatief hoge mate van combinatiemotoriek en een uitstraling van lichtheid, moeiteloosheid, elegantie, zwier. 8 ‘Kwiek liepen ze rond, gidsjes onder de arm in de uitgestorven, hete stad. Praten en lopen tegelijkertijd ging nog goed. Rondkijken en lopen niet meer: dan moesten ze stilstaan. Het bekijken van een gevel boven ooghoogte vereiste voorafgaande ‘grounding’ op straffe van omvallen.’ Een dramatische verandering in bewegingspatroon kan optreden na een hersenbloeding. De patiënt moet stapje voor stapje bewegingspatronen opnieuw instuderen. Deelbewegingen die men vroeger gelijktijdig uitvoerde, worden nu successief uitgevoerd. Mogelijk lukt het op den duur deze weer in een nieuwe tijdsgestalte te groeperen. De patiënt kan soms zelf niet geloven dat hij vroeger tot deze acrobatiek in staat was. 8 ‘Een zegetocht in het klein. Een loopje met de stok buitenshuis. Om de vier meter even stilstaan om adem te krijgen. Daarbij kijkt ze rondom zich, vergenoegd

193

omdat ze er nog is, omdat ze buiten is, omdat ze vooruit komt, omdat ze bij het stilstaan de omgeving in zich kan opnemen. Dan een paar maal diep ademhalen en weer een stukje verder. Een echte tocht vol zware inspanningen waarbij elke stap overdacht moet zijn. Alle combinatiemotoriek is nu weer uitgevouwen in successieve stapjes.’ tempo en tempoverschillen In elke levensfase speelt de spanning tussen eigen tempo en omgevingstempo een rol. Vooral heel jonge mensen en de heel ouden ondervinden aan den lijve hoe hoog de status is van snelheid in onze maatschappij. Een kind met een hoog tempo en een competitieve instelling, heeft extra kansen. Een oud mens kan al evenmin om de veranderingen in zijn tempo heen. Ook oude mensen hebben een voordeel bij een relatief hoog tempo. Tussen oud en jong bestaan tempoverschillen die consequenties hebben zodra de leeftijdsgroepen zich met elkaar involveren, gemeenschappelijke activiteiten uitvoeren, dicht bij elkaar leven. Als bij een wandeling of een recreatieve activiteit drie verschillende generaties betrokken zijn, moeten mensen hun tempo aanpassen. Gewoonlijk bepaalt de volwassen middengeneratie het tempo: zij sporen jonge kinderen aan, matigen de snelle opgroeiende jeugd, leggen zichzelf enige vertraging op terwille van de ouderen. Tempoverschillen tussen echtgenoten kunnen onverdraaglijk worden, vooral als ze de hele dag met elkaar geconfronteerd worden. Als iemand je altijd iets voor is, of juist andersom. Vele handelingen in het dagelijks leven zijn op de tijdsmaat van de gezonde volwassenen afgestemd, zoals oversteken bij stoplichten, of als er gebeld wordt naar de voordeur zien te

194

komen voordat degene die gebeld heeft ontmoedigd verder gaat, of op de eerste en van de laatste trede van een roltrap zien te komen; het instappen in trein en bussen en op een zitplaats zien te komen voordat de chauffeur optrekt; je aan- en uitkleden bij doktersbezoek bijvoorbeeld. Dergelijke situaties vereisen soms een te hoog tempo. Ze worden angstbeladen. Men kiest ervoor ze uit de weg te gaan, waarmee weer een stukje van de omgeving ontoegankelijk wordt. Ouderen en kinderen zijn ook in werkelijkheid gemakkelijke verkeersslachtoffers. Slaap- en waaktijden Ouder worden gaat ook gepaard met veranderingen in het bioritme, in het slaap-waakritme wellicht het meest. Het slaapritme omvat een groot aantal aspecten zoals de afdoendheid van de slaap, het gevoel wel of niet uitgerust te zijn, de tijdstippen waarop men slaapbehoefte voelt en waarop men juist wakker is (slaap-waakcyclus in strikte zin). Ook hoort erbij de hoeveelheid tijd die men gewoonlijk slaapt. Verder aantal, duur en relatief aandeel van de REM-perioden gedurende de slaap en het aantal malen dat men ’s nachts wakker wordt. Gewoonlijk worden ook bijbehorende schommelingen in lichaamstemperatuur hiertoe gerekend. Ook de voor een persoon kenmerkende schommelingen in waakzaamheid en vitaliteit gedurende een etmaal, rekent men als een aspect van het slaap-waakritme. Tijdens dieptepunten in waakzaamheid en vitaliteit maakt men bijvoorbeeld vaker ongelukken en vergissingen in arbeid en verkeerssituaties. Bij de meeste mensen, jong en oud, zien we slaap-waakverschillen optreden als er een verandering in regime optreedt, bijvoorbeeld van een voorgeschreven of anderszins vastliggende dagindeling naar een zelfgekozen dagindeling, waarbij je

195

naar bed gaat en eet op zelf gekozen tijdstippen. Generaliseringen hebben geen zin. Men onderscheidt zowel persoonsgebonden kenmerken aan het bioritme, als leeftijdsgebonden kenmerken als effecten van de leefomstandigheden en aard van de dagindeling. Onderzoekers stellen dat men bij een zelfgekozen dagindeling langer in bed ligt, maar niet langer slaapt dan bij een vaste dagindeling. Dat men een zelf ingedeelde dag als langer beleeft dan een voorgeschreven dagindeling. Dat men zich ook meer alert voelt wanneer men zelf de dagindeling bepaalt.32 Opmerkelijk is dat bij ouderen de variabiliteit in slaap-waakritme (andere tijdstippen, andere faseverhoudingen) toeneemt vooral bij afwezigheid van een verplichte dagindeling.33 Ook op het gebied van de hoeveelheid tijd van de slaap en de tijdstippen waarop men slaapt, bestaan er gigantische verschillen tussen – vooral oudere – mensen. Er zijn mensen die hun slaap zwaar ritualiseren en als een vesting verdedigen tegen onregelmatigheden (vaste tijdstippen, vaste aanloop, wel koffie, geen koffie, enzovoort). Er zijn er die op elk moment van de dag desgewenst een kort hazenslaapje kunnen doen en er daarna weer tegen kunnen. Er zijn mensen die hun beroep als extra zwaar beleven op grond van de onverenigbaarheid met hun persoonlijk bioritme (artsen bijvoorbeeld). Wie door welke oorzaken dan ook zijn dag-nachtcyclus sterk verschuift, mogelijk omkeert, kan voor zichzelf en de omgeving een bron van ernstige hinder vormen. Temeer in die geval32 Monks, T.H. en M.L. Moline, Removal of temporal constraints in the middle-aged and elderly: effects on sleep and sleepiness. Sleep, 1988, vol. 11, 513-520. 33 Weitzman, E.D., L.M. Moline e.a., Chronobiology of aging: temperature, sleep-wake rhythms and entrainment. Neurobiology of aging, 1982, vol. 3, 299-309.

196

len waarin er geen besef is van de sociale tijd. Men moet dan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand om vier uur in de ochtend zijn auto gaat wassen of bij Albert Heijn op de winkeldeur gaat bonken voor de boodschappen. Ook lichtere verschuivingen kunnen heel hinderlijk zijn als men met een of meer anderen een leefomgeving deelt. Verpleeghuisbewoners bleken in vergelijking tot thuiswonende ouderen vaker een afwijkend slaapwaakritme te hebben (lichte slaap, veel wakker worden, overdag dutjes). Dat hangt waarschijnlijk weer samen met het tijdsregime in het huis: te vroeg naar bed. De verzorging dient te voorzien in een vullend activiteitenpatroon overdag en te voorkomen dat mensen ongericht tussendoor slapen en hen niet te vroeg naar bed laten gaan. Ook dan nog zijn er fluctuaties die niet via een aanbod van activiteiten en een dagindeling beïnvloedbaar zijn.34 Oriëntatie in de tijd Met deze term wordt gewoonlijk bedoeld een voldoende besef van de klokkentijd en kalendertijd. Dit houdt in kennis van de dag van de week, de juiste datum, maand, het juiste jaartal, tijd van de dag, datum van belangrijke dagen als geboortedag, feestdagen, enzovoort. Ook jongere, gezonde mensen geven op dit soort basale vragen foute antwoorden.35 Vooral de correcte datum weet niet iedereen te geven. Oudere proefpersonen – vooral vrouwen – geven meer foute antwoorden op de vraag naar de datum dan jongere. Grove fouten echter zijn bij niet 34 Kerkhof, G.A., Institutionalisering en 24-uurs ritme van ouderen. Psychon Jaarverslag 1991, 195-197. 35 Brotchie, J. e.a., Temporal orientation in the pre-senium and old age. British journal of psychiatry, 1985, vol. 147, 692-695.

197

zieke ouderen zeldzaam. Men mag veronderstellen dat dit type fout vaker voorkomt naarmate men minder in contact komt met ‘tijdsboodschappen’ uit de sociale omgeving (de sluitingstijden op winkeldeuren, de mededelingen op posters en affiches, het seizoensgebonden aanbod van sommige bloemen, levensmiddelen en kleding.). Aan deze tijdsfouten moet men dus niet te veel betekenis toekennen, bijvoorbeeld dat de betrokkene zou dementeren. Men kan zich voorstellen dat iemand gedesoriënteerd raakt in de tijd doordat hij niet voldoende met de maatschappelijke tijd in aanraking komt. Dat kan elk mens gewoon thuis overkomen als hij zelf in vrijloop (geen vaste dagindeling) leeft, als er geen ander in de buurt is die let op dagindeling, die attendeert op gebeurtenissen buiten de deur en daarmee de betrokkene ‘bij de tijd houdt’. Het kwam veel voor in psychiatrische ziekenhuizen, ook omdat de mensen de verblijfstijd niet als een deel van hun leven beschouwden, deze niet meetelden, dus ook niet onthielden. Wie goed georiënteerd wil blijven in de maatschappelijke tijd, moet op een of andere manier rekenschap blijven afleggen van zijn tijdsgebruik, moet zowel positieve/ lonende als negatieve/nadelige consequenties kunnen ervaren afhankelijk van een juist of onjuist omgaan met de tijd. Wie geen enkel voordeel heeft van accuratesse met tijd of mogelijk alleen nadelen, is niet gemotiveerd zijn best te doen. Mogelijk speelt dit ook een rol bij de Reality Orientation Training met behulp waarvan men verpleeghuisbewoners onder andere een betere oriëntatie in de tijd tracht te leren. Een kenmerk immers van de Reality Orientation Training lijkt dat de voordelige effecten van een verbeterde tijdsoriëntatie meer aan de staf dan aan de bewoner ten goede komen. Wie in het dagelijks leven de tijdsrekening en tijdsindeling

198

volgt van een beroepsgroep, politieke of levensbeschouwelijke groep waarmee men zich verbonden voelt, heeft een extra houvast. De boer volgt de seizoenen, de oud-spoorman misschien de tijdstabellen van de treinen, de vakbondsmensen de sociale ontwikkelingen, ouders hun nageslacht. Zo’n referentiegroep met bijbehorende tijdsmarkeringen leidt tot profilering naar buiten en tot een zekere gelijkvormigheid binnen de groep. 8 ‘Haar tijdrekening was duidelijk. Elke morgen las ze eerst de datum op de kalender. Soms stond er zo’n mooie spreuk of slagzin bij, dat die eerst een paar maal moest worden herhaald en uiteindelijk opgeschreven. Daarna las ze in een stapeltje zakagendaatjes van de laatste jaren bij de betreffende dag. Deze boekjes waren dicht beschreven met honderden verjaardagen van familieleden die soms al meer dan vijftig jaar geleden gestorven waren, kinderen, kleinkinderen, petekinderen, zilveren en gouden bruiloften, communiefeesten, sterfdagen en alles wat op een bepaalde dag sterk de aandacht had getrokken, zoals de spreuk op de kalender. Daar kwamen verhalen uit, daar kwam een oriëntatiepunt uit, daar kwamen vragen uit voort die de bezoekers moesten zien te beantwoorden.’ Het spreekt vanzelf dat ook de oriëntatie van de bewoners in de tijd, een aandachtspunt van kwalitatief goede zorg in verzorgingsinstellingen is. Men krijgt voor het belang van een goede tijdsarticulatie in zorginstellingen voor ouderen steeds meer oog. De dagen moeten veel meer markeringspunten hebben dan alleen de tijdstippen van eten en slapen, er moet verschil zijn te zien tussen de verschillende dagen van de week, tussen de seizoenen, feest-

199

dagen moeten eruit springen, enzovoort. De lezer kan zelf beoordelen in hoeverre een jarenlang geleden door Meerloo gegeven voorbeeld actueel is in zijn werksituatie. 8 ‘Eén onzer bejaarde patiënten was alleen maar gedesoriënteerd in de tijd, omdat ze in het rusthuis waar ze woonde nooit met het vraagstuk van de tijd in aanraking kwam. Alles werd mechanisch voor haar gedaan, ze leefde volkomen passief in het netwerk der gebeurtenissen alsof ze reeds dood was en buiten tijd en eeuwigheid functioneerde. Vele bejaarden antwoorden ons direct ‘Hoe kunnen we tijd en datum weten, we lezen geen krant meer’!’ Naast te geringe expositie aan omgevingstijd kan ook ziekte desoriëntatie meebrengen. Depressiviteit kan desoriëntatie teweegbrengen en een verandering in het subjectieve tempo van de tijd. Verminderde doorbloeding van de hersenen brengt een verminderde accuratesse in het schatten van tijdsintervallen met zich mee.36 Tijdsstoornissen vormen een van de kernsymptomen van dementeringsprocessen. De dementerende mens raakt steeds meer gedesoriënteerd in de tijd. 8 ‘Het begon met zware neerslachtigheid. Toen gebeurde het een keer dat ze ’s avonds om een uur of negen vroeg: ‘Moeten we niet eens gaan eten?’ Ik raakte de eerste keer niet in paniek. Nu wel. Ik weet nu wat er gaande is. Er komt een moment waarop ik haar niet meer kan 36 Polyukhof, A.M., Subjective time estimation in relation to age, health, and inter-hemispheric brain asymmetry. Zeitschrift für Gerontologie, 1989, vol. 22, 79-84.

200

corrigeren, waarop ze voor de tweede keer op een dag gaat koken en verwacht dat ik weer eet.’ Andermans tijd als geschenk. Wachten en laten wachten De oudere mens is vaak aangewezen op de bereidheid van de ander om extra tijd te investeren. Wie daartoe bereid is, wint het pleit. Interviewers die denken even snel wat informatie te verzamelen, komen van een koude kermis thuis. Hier en daar wordt het boze vermoeden geuit dat ouderen opzettelijk diegenen die iets van hen nodig hebben, zoveel mogelijk tijd proberen ‘af te zetten’. Hun vorm van ‘tillen’ of gewoon besef van eigenwaarde. 8 ‘‘Mevrouw, mag ik even uw leeftijd weten?’ Een routinevraag. Ik dacht met zo’n drie kwartier mijn vragenlijst wel rond te hebben. Zo had ik ook geoefend op mijn vriendinnen. ‘Raad eens, liefje,’ zei ze. Ik raden. Telkens mis. Eindelijk had ik haar leeftijd. Ik dacht verder te gaan. ‘En hoe oud ben je zelf?’ Ik zei mijn leeftijd. Ze moest lang knikken en nadenken. ‘Waar was ik zelf op jouw leeftijd; ik wist het zojuist nog.’ Toen ik later in het gesprek de levenslopen van mijn ouders en grootouders min of meer uitputtend had doorgenomen en bovendien gevraagd had om nog eens terug te mogen komen, zei ze dat dat goed was. Tijdens het tweede gesprek ging alles veel vlotter. Het leek wel of ik eerst entree heb moeten betalen.’ In wachten en laten wachten weerspiegelen zich machts- en statusverschillen tussen mensen. De afhankelijke wacht, de meerdere laat wachten. Een kind moet leren wachten. Een van de eerste aandachtspunten bij de opvoeding is dat het kader van de ouders maatgevend is. Wie zorgbehoevend is, ook ou-

201

deren, is aangewezen op de tijd van anderen. Is deze tijd krap bemeten – zoals vaak het geval is in thuiszorg, verzorgings- en verpleeghuizen – dan ontstaat ongewild een meerdere-mindere verhouding die voor beide partijen uiteindelijk ontwaardend is. Mensen in een rijtje van drie voeren, in een queue voor de toiletronde laten posteren op vaste tijden, is heel begrijpelijk vanuit tijdnood, maar een zorgsysteem dat tot dergelijke werkwijzen voert, zit niet goed in elkaar. Hetzelfde geldt voor de geschiktheid van een individuele hulpverlener/zorgverlener om intensief met hoogbejaarden om te gaan. Wie steeds zijn geduld verliest vanwege het tempo waarin vele ouderen hun dagelijkse levensverrichtingen voltrekken, hoort niet thuis in de directe zorgverlening. 8 ‘Wat moeilijk is het om hierover oprecht te praten. Ik vind en verkondig dat elk mens in zijn eigen tempo moet kunnen leven, ook gebruik maken van de openbare voorzieningen. Maar ik moet tot mijn schande bekennen dat ik aan de stationsloketten een grote boog om oudere reizigers maak. Dat eeuwige vragen naar dingen die op de borden staan, het gehannes met tassen en geld. Als ik in de auto rij en in een auto voor me de omtrekken van een kaal hoofd of een hoed zie, word ik overdreven behoedzaam. Zie ik twee hoeden of hoedjes naast elkaar, dan acht ik mezelf in levensgevaar: als hun gesprek immers een spannende wending neemt, vergeet men de pedalen in te trappen of zwenkt onverwachts naar links of rechts. Vermoedelijk zal ik hiervoor ooit streng gestraft worden bijvoorbeeld met verlies van mijn beide benen.’

202

Samen zijn en alleen zijn. Tijd delen Mede door de grote tijdsoverspanning van deze periode – tot 40 jaar! – zijn generaliseringen ook hier weinig zinvol. Vraagt men ouderen wat zij het belangrijkste aandachtsveld of gemis in deze levensfase vinden, dan noemen zij partnerschap of een ander contact met vergelijkbare eigenschappen. Een goede vriendschap, een vertrouwenspersoon kan in dezelfde behoefte voorzien. In de periode vanaf vijfenzestig jaar verliest de mens steeds meer contacten. Sommigen maken nieuwe contacten, afhankelijk van sociale vaardigheid en van de mate waarin daartoe gelegenheid bestaat. Gehuwde vrouwen verliezen veelal in deze periode hun partner; mannelijke verwanten van hun eigen generatie gaan hen eveneens vooruit. Aan het verlies van de partner gaat vaak een periode van zorg en zorgen vooraf in verband met ziekte. Het besef van beperkte tijd kan bij beiden een soort van ‘budget’gevoel geven: ‘We doen nu meer samen, nu het nog kan.’ Als partners dit gevoel delen, krijgt hun gedeelde tijd iets kostbaars. Ze besteden deze niet aan onenigheid, maar ook werkelijk aan het samenzijn, samen reizen, samen op bezoek gaan, samen werken in huis en tuin. Ze leren elkaar soms opnieuw op een weer andere manier kennen. In deze tijd wordt duidelijk hoe ze tegenover elkaar staan en wat ze van elkaar verdragen door de hoeveelheid tijd die ze met elkaar doorbrengen en de wijze waarop. De verhoudingen kunnen anders liggen, het paar is minder op elkaar gericht, tijd elders doorbrengen kan aantrekkelijker zijn, er ligt te veel conflictstof, er is te weinig wederzijdsheid, ze ervaren elkaar uitsluitend als ‘oud nieuws’. Alleenstaanden blijken vaak een veel uitgebreider netwerk van sociale relaties en vriendschappen te hebben opgebouwd

203

dan gehuwden. Zij staan sociaal menigmaal sterker dan de gehuwde na het verlies van de partner. Zowel het vastzitten aan onbevredigende contacten als het gemis van bevredigende contacten doet een situatie ontstaan waarbij langere tijdsperioden als onaangenaam, zinloos en leeg worden ervaren. De hoeveelheid tijd die ouderen willen delen met anderen, de inhoud die ze aan die tijd willen geven, hangt samen met de grote variatie tussen hen op het gebied van persoonlijke kenmerken en kenmerken van hun sociale situatie. Een aantal van deze kenmerken wordt hierna kort besproken. de mate waarin men emotioneel selfsupporting is Dat houdt in: in contacten zowel kunnen geven als ontvangen, alleen kunnen zijn, geen minachting hebben voor zichzelf, zichzelf kunnen amuseren, veel te doen weten. Wie in hoge mate selfsupporting is, zoekt toegevoegde waarde in het contact met anderen, heeft een eigen verhaal, heeft iets te bieden. Degene met wie tijd gedeeld wordt, weet dat hij of zij geen vulmiddel is. Contacten langs deze lijn zijn vaak onvoorspelbaar, maar inspirerend. Ze creëren toekomst, omdat in het contact steeds de belofte is van nieuwe belevingen, van vragen, van benieuwdheid naar elkaar. angstniveau Mensen met een hoog angstniveau zoeken contact omdat ze niet alleen durven zijn. Ze zoeken vooral veiligheid bij de ander: langdurige, voorspelbare aanwezigheid van de ander op een geringe afstand. De relatie zelf komt niet op de eerste

204

plaats. Deze kan zelfs zeer ambivalent zijn. Relaties gebaseerd op veiligheidsbehoefte nemen een eigen – statische – tijdsstructuur mee, permanentie als van een huis of een omgeving. Velen, niet alleen ouderen, slapen bijvoorbeeld veel beter als ze weten dat er nog iemand anders in huis is. Er zijn mensen die heel goed hun tijd alleen indelen zolang er iemand op de achtergrond aanwezig is. Met die persoon hebben ze soms slechts minimaal contact. Angst kan zo’n sterke rol spelen dat de ander zich niet uit het gezichtsveld mag verwijderen. Voor een angstig iemand zou de tijd onbeweeglijk moeten zijn. Voor diegene die bron van veiligheid is, kan deze onbeweeglijkheid verstikkend zijn. de mate waarin men activiteitgericht is Met andere woorden de mate waarin met tijd bij voorkeur deelt door een gemeenschappelijke activiteit. Als ene uiterste kan men zich bijvoorbeeld iemand voorstellen die wil kaarten en een vierde man zoekt. Het andere uiterste: iemand zoekt gezelschap en zoekt daarna iets om eventueel samen te doen. In activiteitgerichte vormen van samen tijd delen overheerst de tijdsstructuur die de activiteit meeneemt. Vissen gaat anders dan scrabbelen. Tijd delen langs deze lijn is kwetsbaar voor allerlei instrumentele inbreuken. Dat wil zeggen voor verzwakking van juist die vaardigheden en vermogens die voor de uitvoering van voorkeursactiviteiten nodig zijn. Slecht gaan zien, slecht lopen, slecht horen, weinig spierkracht meer hebben, kan een eind maken aan waardevolle contacten. Wie gedeelde tijd niet anders kan invullen dan via activiteiten die mobiliteit vragen, goede zintuiglijke vaardigheden of aparte uitrusting vergen, is kwetsbaar.

205

de mate waarin men zich in deze levensfase kan en wil hechten en onthechten in relaties Dit kenmerk zou eigenlijk voorop moeten staan. Het is van een andere orde dan de overige. Theoretisch zou men kunnen stellen dat iemand ophoudt te investeren in anderen op het moment dat alle energie gespaard moet worden om te overleven. Dat zou verklaren waarom iemand bijvoorbeeld niet opnieuw een hond neemt nadat de vorige gestorven is, hoewel men het contact erg mist: alle zorg wordt zelfzorg. Het terugtreden uit contacten, het niet meer zelf actief daarin investeren, kan een stap zijn die vergelijkbaar is met het afwerpen van de lading door een vliegtuig met een motorstoring. Er bestaat ook een terugtreden uit relaties zonder dat overlevingsmogelijkheden een rol spelen. De persoon in kwestie heeft andere aandachtsgebieden, een ander waardenevenwicht waarin contacten met anderen geen overheersende plaats innemen. Wie uit relaties terugtreedt, reduceert het aantal tijdssystemen waarmee hij in aanraking komt. De behoefte om tijd te delen kan echter blijven bestaan. Of mensen deze behoefte dan geheel in hun innerlijke fantasie en dialoog vervullen of dat de behoefte van gedaante verandert, is niet duidelijk. Misschien is het hardop spreken terwijl men alleen is zo’n gedaanteverandering. 8 ‘De gerichtheid op contacten gaat niet altijd samen met de vaardigheid deze te leggen en te behouden. Mevrouw K. was iemand die mensen verbruikte zoals een ander meubels of vloerkleden. Er was altijd verse aanvoer geweest van personen die onder de indruk waren van haar verhaal en die bij wijze van tegenprestatie een passend aureool van belangrijkheid door haar kregen uitgereikt.

206

Onvermijdelijk kwam het moment dat iemand ook wel eens iets wilde inbrengen of het niet geheel eens was met wat ze zei. Dan werd zo iemand genadeloos afgedankt. Aan het eind van haar leven stopte de aanvoer van nieuw mensenmateriaal. Depressie was het gevolg. De schaarse familieleden moesten nu trachten haar eenzaamheid te verzachten zonder hun zelfrespect geweld aan te doen. Ze vroeg vooral veel tijd.’ Een volledige beschrijving van de uiteenlopende sociale netwerken rondom ouderen voert te ver. Vaak hebben deze netwerken min of meer exclusieve tijdskenmerken. Wie bijvoorbeeld uitsluitend met generatiegenoten omgaat, wordt mogelijk niet geconfronteerd met de toekomst van de volgende generaties. Wie uitsluitend met seksegenoten omgaat, verkeert in uitsluitend mannen- of vrouwentijd. Van verschillende kanten wordt erop gewezen dat de behoefte om tijd te delen in deze fase vraagt om relaties ‘op maat’. Deze zouden het best in de vorm van vriendschappen gelegd kunnen worden. In de vriendschap kunnen een aantal seksestereotypen vermeden worden. Men kan onderhandelen. Men kan de behoefte over meerdere personen spreiden zonder rolconflicten. Tijd van taken, bezig zijn en functioneren Ook de ouderdom heeft zijn specifieke ontwikkelingstaken. Dit zijn voor een deel tevens ‘afwikkelings’taken: zaken in orde brengen waarmee je met jezelf niet in het reine was, of waarmee je de nabestaanden niet wilt belasten, afscheid nemen van opvattingen, posities, ambities die niet langer een verrijking van het leven vormen.

207

Daarnaast valt er veel praktisch werk te verzetten: gezondheid en huishouden in stand houden, mogelijk werken of taken verrichten buitenshuis, verder recreëren, ontspanning zoeken, contacten onderhouden. Veel verrichtingen kosten meer tijd en moeite dan vroeger en doen daardoor een extra aanslag op de beschikbare tijd. Op elke leeftijd moet de mens keuzen maken. In de ouderdom is het maken van keuzen, het gebruiken van vrijheid, het optimaal gebruiken van gaven en aanleg misschien nog belangrijker dan in eerdere levensfasen. Er dienen zich immers beperkingen in tijd en mogelijkheden aan waardoor zorgvuldig, woekerend kiezen belangrijk is. Wie zijn vrijheid gebruikt, creëert deels zijn eigen toekomst. Daardoor ontstaan spanning en verte, die niet aan een kalenderleeftijd gebonden zijn. Naast vrijheid en keuzen zijn er de verplichtingen die men op zich heeft genomen, loyaliteiten, verantwoordelijkheden in de persoonlijke situatie. Een voorbeeld kan de tijdsdimensie daarvan verduidelijken. Een man heeft de statistische zekerheid dat hij eerder zal overlijden dan zijn partner (een en ander geredeneerd vanuit de modale leeftijdspatronen in het Nederlandse huwelijk). Een fasetaak ligt voor de hand: het zo goed mogelijk verzorgd achterlaten van de partner. Dit kan inhouden het spreken over zaken, het samen ordenen van papieren, het samen bestemmingen zoeken voor goederen, het zodanig regelen van de nalatenschap dat tussen achterblijvende partner en kinderen geen conflicten kunnen ontstaan, wensen over maatregelen bij ziekte kenbaar maken, wensen voor begraven of cremeren naar voren brengen, enzovoort. Hier dient men natuurlijk passende grenzen in acht te nemen. De postzegelhobbyist die op zijn 65e jaar zijn albums verkoopt om het zijn vrouw later niet moeilijk te maken, berooft zich onnodig van

208

veel vreugde. Wel is het prettig als zij ongeveer de waarde weet en de manier om ze te verkopen. Voor de oudere vrouw ligt een paralleltaak klaar: een zo goed mogelijk draaiboek maken voor het geval zij hulpbehoevend wordt. Wil zij per se thuis blijven wonen? Hoe en wat verwacht ze van eventuele kinderen? Voor beiden kan de keus zijn om bij chronische afwijkingen of gezondheidsrisico’s in beginsel te kiezen voor een langer leven door nakomen van strenge dieetregels en dergelijke of liever kort maar aangenamer leven. Mannen en vrouwen van 65 jaar en ouder hebben soms nog zware gezinstaken. Ze komen voor keuzen te staan, zoals een thuiswonende gehandicapte zoon of dochter uit huis te plaatsen omdat de taak te zwaar wordt. Ze hebben soms taken voor kleinkinderen, bijvoorbeeld als een zoon of dochter door echtscheiding, geldgebrek of ziekte de opvoeding niet alleen aankan. Zij kunnen zich verplicht voelen de zorg voor een familielid van hun eigen leeftijd op zich te nemen. Voor alleenstaanden en voor paren van gelijke sekse gelden veelal dezelfde opmerkingen. 8 ‘Het viel haar niet mee. De zekerheid dat een van haar dochters nooit onafhankelijk zou worden. Op alle mogelijke manieren was met therapie, opname en medicijnen geprobeerd haar zelfstandig te maken; steeds weer wist ze nieuwe rampen en incidenten te creëren en ieders aandacht onontkoombaar op haar te vestigen. Toen ik mevrouw leerde kennen was ze flink depressief en tegen overspanning aan. Haar kind verder laten stikken kon ze niet en tegelijkertijd verwachtte ze eigenlijk nog steeds dat ze te zijner tijd geen extra aandacht meer nodig zou hebben. Ik heb haar toen voorgesteld om aan dit kind dagelijks vrijwillig aandacht te besteden; daarvan een vanzelfsprekende taak te maken zoals toiletmaken, maar

209

met duidelijke tijdsgrenzen en op zelf van tevoren gekozen tijdstippen. Dit gaf veel ‘lucht’.’ Het afwikkelen van taken in deze fase vraagt van de oudere mens met andere woorden dat hij over de grens van zijn leven durft heen te kijken, dat hij de tijdsverte niet schuwt. Wie dergelijke taken heeft geregeld, kan onbekommerd een deel van zijn leven op ‘cruise control’ zetten: de route is gekozen, het is niet speciaal belangrijk waar precies het eindpunt ligt van de ‘gegeven tijd’. Het activiteitenpatroon in deze fase wordt sterk bepaald door het geldende sociale stelsel en de prevalerende familieverhoudingen. In deze tijd waarin veel vrouwen deelnemen aan arbeid buitenshuis, hebben grootouders veelal een stevige taak voor opgroeiende kleinkinderen. Waar mensen langer moeten doorwerken voor de dagelijkse kost, is van een activiteitenkeuze al helemaal geen sprake. De ouderen bij ons hebben een grotere vrijheid, maar staan aan de rand van de (producerende) maatschappij. lege tijd, vrije tijd, vakantie Functioneren – met andere woorden werken, bezig, actief zijn – is voor elk ‘organisme’ de normaalste zaak. Voor een prettig tijdsverloop is een optimale afstemming van werk en vrije tijd ook in de ouderdom belangrijk. De gedachte dat de ouderdom vooral uit vrije tijd bestaat, is misleidend. Ouderen hebben nu meer tijd nodig voor de uitvoering van dezelfde werkzaamheden dan op jongere leeftijd. Zij hebben ook langere herstel- en rusttijd nodig. Ouderen die er niet in slagen zichzelf een duidelijke structuur van werktijd en vrije tijd op te leggen, lopen kans op een verwatering van hun dagen. Iedereen kent het beeld van het rusteloos scharrelen dat daaruit volgt. Vele ouderen komen tijd te kort voor het vele dat zij nog naast de noodzake-

210

lijke werkzaamheden in huis en tuin kunnen en willen ondernemen. In een vorig hoofdstuk is al genoemd de zin in reizen en veel van de wereld zien. Ouderen vormen een apart en – ook commercieel – gewaardeerd publiek bij allerlei culturele en educatieve activiteiten. Mogelijk dient zich in de toekomst een nieuwe taak aan als de overheid niet meer in staat/bereid zal zijn alle vragen om hulp te honoreren: de mogelijkheid dat ouderen aan leeftijdsgenoten informele hulp verlenen. Dergelijke solidariteit zou de aantrekkelijkheid en veiligheid van deze levensfase vergroten. Men neemt aan dat een subjectief snel verloop van de tijd een teken is dat het de betreffende persoon in beginsel goed gaat.37 Wie klaagt over een te traag tijdsverloop heeft mogelijk te veel lege tijd. Dat is voorstelbaar als iemand erg eenzaam is, of als activiteiten niet mogelijk zijn. Ook klagen vele ouderen over verveling.38 Dat zou wel een andere vorm van verveling kunnen zijn dan die als kenmerkend voor de puberteit wordt genoemd. De zich vervelende oudere weet veelal best wat hij zou willen doen, maar heeft er de mogelijkheden niet toe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dergelijke verveling vaker wordt gesignaleerd in tehuizen. Bij het huidige toelatingsbeleid immers verkeren de bewoners daar steeds vaker in een situatie van beperkte functioneringsmogelijkheden. Als er wel een wens is om actief te zijn, maar de mogelijkheden ontbreken, dan duurt lege tijd ook extra lang. 37 Baum, S.K. e.a., Time perception and psychological well-being in the elderly. Annual convention of the American psychological association, 1982, Washington D.C., Psychiatric Quarterly, 1984, vol. 56, 54-61. 38 Brown, W.R. en D. Brown, Enhancing life satisfaction for older adults. Journal of applied sociology, 1988, vol. 5, 73-87.

211

Wie van de mogelijkheid tot bewegen, tot productieve arbeid, tot zelfverzorging wordt uitgesloten, heeft nog zijn innerlijk: denken, peinzen, bidden, mediteren, herinneren. Wie goed kan horen en zien, kan bovendien het leven rondom volgen en krijgt daardoor meer stimuli voor innerlijk bezig zijn. Zo kan iemand in stilte, zonder bewegingen, heel actief zijn. Het getuigt dan ook van goede manieren om een oudere die schijnbaar stil voor zich uit zit te kijken, eerst ‘belet’ te vragen alvorens zijn kring binnen te stuiven. Bijvoorbeeld door niet te snel, te luidruchtig, te dwingend het contact te openen. Door te vragen: ‘Stoor ik u?’. Wie sterk naar buiten gericht is, beschikt minder over deze innerlijke middelen en zal veel eerder een tijdsprobleem ervaren. individuele verschillen en grenzen Er zijn grote verschillen in vrijetijdsbesteding tussen ouderen. Dit betreft de hoeveelheid tijd en de gevarieerdheid. Bovendien maakt het veel uit of men de vrijetijdsbesteding bekijkt bij iemand aan het begin of aan het eind van deze periode. De verschillen tussen leeftijdsgenoten worden in verband gebracht met sekse en sociale omstandigheden. Daaronder vallen bijvoorbeeld de beroepsgroep waartoe men behoort, het arbeidsverleden, de mate van integratie in de sociale omgeving. Belangrijk is welke mogelijkheden de omgeving biedt (stad versus platteland). Velen hebben weinig ervaring opgedaan met vrije tijd. Wie echter buitenshuis werkte, is als het ware opgevoed met het verschil tussen werktijd en vrije tijd. Ook opleidingsniveau heeft invloed: meer opleiding maakt meer activiteiten toegankelijk. Velen hadden alleen hun werk. Als dat werk weinig kennis vereiste, als men zich bij wijze van vrijetijdsbeste-

212

ding alleen maar liet ‘zoethouden’, staat men in de ouderdom mogelijk voor een vrijetijdsprobleem.39 Vrijetijdsvoorkeuren verschillen sterk tussen individuen, maar zijn redelijk constant binnen dezelfde persoon. Voorzover deze voorkeuren veranderen, heeft dat ook vaak te maken met beperkingen in de mogelijkheden. Wie vroeger graag reisde, leest nu graag boeken over hetzelfde geliefde land of gaat naar dia-avonden. Met het stijgen van de leeftijd kunnen zich grenzen aandienen, geen auto-uitstapjes als de partner overlijdt en hij de enige was die chauffeerde. Niet wandelen als er evenwichtsproblemen zijn. Niet ver van huis gaan als men een ingewikkeld dieet heeft of ingewandsproblemen. Niet meer kamperen als men geen vocht of koude kan verdragen. Belangrijk is te blijven beseffen dat ook oudere mensen naast de behoefte aan veiligheid en beheersbaarheid van de omgeving, de behoefte aan ‘verte’, aan ‘onvoorziene wendingen’, aan ‘avonturen’ blijven voelen. Waar het lichaam of de omstandigheden een ‘ervaringsdieet’ opleggen, tracht men zijn honger naar belevingen toch te stillen. Veel grenzen zijn sociaal bepaald, de populariteit van bingoavonden bijvoorbeeld heeft veel te maken met het feit dat deze avonden als veilig beleefd worden. Dat er gezelschap is. Dat er vervoer is in de avonduren. Dat je er iets kunt winnen. Dat het betaalbaar is. Dat je je welkom kunt voelen. Belangrijke beperkingen aan zowel werkachtige activiteiten als vrijetijdsbesteding worden veroorzaakt door achteruitgang van zintuigfuncties. Door slecht zien verandert de ruimtelijke beleving en daarmee ook de tijdsbeleving, veel activiteiten vra39 Delisle, M.A., Leisure and time planning among the aged. Loisir et societé/ society and leisure, 1982, vol. 5, 387-413.

213

gen goede ogen. Op latere leeftijd ontstane blindheid verstoort het hier en nu. De ruimte wordt onkenbaar en vijandig, voorwerpen onvindbaar en onhanteerbaar.40 Wie slecht hoort, raakt sociaal geïsoleerd, muziek, radio, tv wordt een probleem, akoestische hallucinaties kunnen een kwelling vormen. 8 ‘Mevrouw A. klaagde over stemmen afkomstig uit de buizen van de centrale verwarming. Soms zongen ze een liedje, soms spraken ze. De toon waarop varieerde van wat ze zojuist had meegemaakt. Als haar dochter bijvoorbeeld wat kortaf was geweest, als een gepland bezoekje niet doorging, dan waren er harde stemmen en onaangename woorden.’ 8 ‘Ik hoor de hele dag het liedje ‘Er ruist langs de wolken een lieflijk gezang’. Dat heb ik vroeger op catechisatie geleerd. Ik heb het altijd een mooi lied gevonden. Ik zing het daarom mee. Maar dan begint het weer van vooraf aan. Soms een hele dag lang.’ Ook geheugenverlies vormt een beperking, het berooft een mens van de innerlijke aansluiting op uitwendige prikkels, er wordt minder opgeroepen dan vroeger. Verminderde huidgevoeligheid bij bijvoorbeeld diabetes of multipele sclerose kan in een eerdere leeftijdsperiode al grotendeels het genoegen van seksualiteit hebben aangetast en later het manipuleren van voorwerpen onmogelijk maken. Immobiliteit berooft iemand van veel spiersensaties.41 Gemeenschappelijk aan de bovenge40 Ainlay, CS., Aging and new vision loss: disruptions of the here and now. The journal of social issues, 1988, vol. 44, 79-94. 41 Low, J.F., Time perception and rehabilitation of the elderly. Physical and occupational therapy in geriatrics, 1987, vol. 5, 17-30.

214

noemde beperkingen is het verlies van stimulatie. Wie in een prikkelarme wereld leeft – in een leeg veld – merkt dit aan de tijdsbeleving. De tijd verloopt langzaam. Het leven wordt als saai ervaren. Men verveelt zich. Er is geen vulling voor de toekomstige tijd meer. De ene mens heeft een rijker binnenleven dan de ander en kan langer tegendruk geven tegen het verlies aan prikkels. Als ook deze grens is bereikt, is beroepsmatige bekwaamheid nodig om een aanbod van activiteiten uit te vinden dat past bij de mogelijkheden en de voorgeschiedenis van de persoon in kwestie. Het gaat erom weer een tijdsritme op te bouwen.42 Daarnaast kan men de omgeving kleurrijker en meer stimulerend maken. Het is daarbij soms een heel probleem om iets te vinden waarmee men mensen niet te ver beneden hun niveau aanspreekt. Voor velen is het leven zelf, de komst van het licht iedere dag, het voorbijkomen van mensen, de geluiden van een bouwwerk, meer dan genoeg reden om te leven en een bron van onbeperkte levenslust. 8 ‘Als ik haar van haar huisje ophaalde met de auto en terugreed naar het mijne, was ze vaak opgetogen. Even weg uit huis, waar ze zich niet meer in staat voelde om de toevloed van negatieve ervaringen in te dammen. Het geluid van de banden op de weg, het licht van lantarens, allemaal feest. Soms neuriede ze een liedje. Dan kon het gebeuren dat we allebei uit volle borst zongen ‘Knielt, Christenschaar voor het zoenaltaar ...’ Ik moest dan lachen na afloop. Haar vinger in de lucht: ‘Spotters krijgen spottersloon. Onze Lieve Heer zal je straffen.’ ‘Ik hoop maar dat-ie tegen een geintje kan, moeder’, zei ik dan.’ 42 Duellman, M.K. e.a., Organized activity and the adaptive status of nursing home residents. The American journal of occupational therapy, 1986, vol. 40, 618-622.

215

de tijd valt zwaar: vermoeidheid Dat juist bij deze leeftijd enkele notities over vermoeidheid worden gemaakt, betekent niet dat vermoeidheid kenmerkend en exclusief is voor deze periode. Wel dat vermoeidheid bij ouderen vaak verwijst naar tijds- en activiteitsproblemen. Vermoeid ben je gewoonlijk na een inspanning. Na een geslaagde inspanning ben je bovendien prettig/tevreden moe. Je kunt moe zijn na een emotie, deze vermoeidheid voelt soms aan als leegte, rusten helpt niet. Je kunt chronisch moe zijn, ongeacht wat je doet. Deze vermoeidheid is meer een achtergrondhoedanigheid van het bestaan. Je kunt moe zijn voordat je iets gaat doen, hierin dient zich de zwaarte van de onderneming aan. Je kunt ‘geconditioneerd’ moe zijn: mensen met een vaste dagindeling voelen deze vermoeidheid vlak voor een periode van vrije tijd. Zij laten hun vermoeidheid toe op het moment dat daar ruimte voor is. Het oud zijn zelf wordt ook wel afgeschilderd als een toestand van vermoeidheid. Er wordt sinds een aantal jaren zelfs gesproken van een pathologische vermoeidheid in de vorm van het uitputtingssyndroom: mensen kunnen na een onbeduidende inspanning vrijwel neervallen van uitputting. Misschien voelen zij zich wellicht in die toestand heel oud. Het heeft zin om bij klachten over vermoeidheid door te vragen naar de kwaliteit van de vermoeidheid. Vermoeidheid die er altijd is en waarvoor geen lichamelijke gronden worden gevonden, wijst op depressiviteit, op geen zin hebben in of geen zin beleven aan het bestaan. Soms is er sprake van prikkelarmoede: iemand wordt door zijn omgeving niet voldoende gewekt. In ‘echte’ vermoeidheid voelt het verleden prettig en geslaagd aan en is er geen afkeer van de toekomst. De vermoeidheid vult wel sterk het heden, maar wordt als tijdelijk beleefd.

216

Veel vermoeidheidsklachten veranderen door enerzijds een duidelijker scheiding aan te brengen tussen inspanningen en vrije tijd en anderzijds door systematisch de toekomstperspectieven van de betrokkene door te nemen op zoek naar zingevingsvragen en naar min of meer weggemoffelde taken of problemen. De broze tijdslijn: continuïteit en ongewisheid gevoel van continuïteit is regel In de levensloop is zowel sprake van continuïteit als van verandering, wisseling, omkeringen, overgangen. Continuïteit in de breedste zin van het woord is uitgangspunt en referentiekader. Immers, veranderingsprocessen kunnen logischerwijze alleen waarneembaar en voorstelbaar gemaakt worden tegen de achtergrond van stabiliteit en continuïteit. Continuïteit in een striktere zin van het woord slaat op de wijze waarop een persoon het tempo, de voorspelbaarheid en de richting van veranderingen en wisselingen binnen (een gebied van) het bestaan beleeft. Zoals mensen een verschillend gevoel hebben over wat zij snel en wat zij langzaam vinden, zo is ook de beleving van continuïteit persoonsgebonden. De ouderdom biedt gewoonlijk niet zulke spectaculaire omslagen en veranderingen zoals bijvoorbeeld de puberteit of een opleiding teweeg kan brengen. Ook worden ouderen door hun omgeving eerder aangesproken op hun onveranderlijkheid en hun vastigheid dan bijvoorbeeld een kind. Een kind gunt men voorlopigheid, wisselvalligheid en improvisatie. Ouderen moeten weten wat ze willen en daarnaar leven. Zij moeten niet ambivalent zijn. Zij moeten gelijkblijvendheid uitstralen. De meeste ouderen hebben waarschijnlijk het gevoel in wezen steeds dezelfde te blijven en slechts zeer gradueel te

217

veranderen in aspecten die bovendien niet hun wezen raken. Ook de theorieën over het ouder worden benadrukken de continuïteit. De ‘wet’ van de continuïteit en de geleidelijke verandering lijkt heel geschikt om mensen gerust te stellen met betrekking tot de ouderdom. Het kan de angst voor het verliezen van zichzelf wegnemen. De angst dat het leven echt spectaculair verandert, dat stukken verloren gaan, dat het leven echt wendingen neemt die niet meer herkenbaar zijn als vervolg van de tot nu toe gevolgde route. In 1920 schildert Oskar Kokoschka Macht der Musik, in de ban van zijn relatie met Alma Mahler. Als hij vele jaren later het doek terugziet, is hij sprakeloos. Hij reageert op deze confrontatie met een doek dat een gelijke opbouw heeft en noemt dit Morgen und Abend (1966).43 Een andere wijze van kijken – meer gericht op het signaleren van verschillen dan van overeenkomsten – en ander documentatiemateriaal – producten, geschreven, auditief, foto- en filmmateriaal – zou veel mensen, evenals Kokoschka, sprakeloos maken bij het terugzien van hun verleden. breuken in de tijdslijn De beleving van de continuïteit kan in de ouderdom plaats maken voor gevoelens van ongewisheid, onbeheersbaarheid, verrassing, innerlijke onsamenhangendheid. De (tijds)lijn is eruit. Dit kan gebeuren als verwachte veranderingen te snel komen, als verwachte gebeurtenissen niet plaats hebben en daardoor het gevolg van de levensloop een vraag wordt. Als er te veel din43 Onderschriften bij overzichtstentoonstelling Kokoschka, Wenen, 1991.

218

gen tegelijk plaats hebben die men elk afzonderlijk wel aan kan, maar niet als ze komen in de vorm van een salvo. Een aantal van dergelijke gebeurtenissen zijn ziekte, grote veranderingen in mobiliteit bijvoorbeeld door collumfractuur, verlies van zintuiglijke validiteit zoals late blindheid of gehoorsverlies, verlies van een dierbare, ook verlies van een dierbaar gezelschapsdier, afhankelijk worden, eventueel moeten verhuizen naar een verzorgings- of verpleeghuis.44 Al deze gebeurtenissen gaan gepaard met veranderingen in tijdsbeleving en tijdsstructurering. Over de eerste groep van gebeurtenissen is gesproken op p. 144 e.v. Over verlies van dierbaren en verlies van de eigen woonomgeving worden hierna enkele notities gemaakt. verlies en de beleving van onherroepelijkheid Daarvan halen we hier slechts een aspect naar voren: de beleving van verlies. Verliessituaties zijn niet uitsluitend kenmerkend voor deze levensfase. Wel de accumulatie van verliezen en de onherstelbaarheid ervan. In het verlies wijzigt zich de persoonlijke tijdsbeleving. Er is sprake van een tijd voor en na het verlies die strikt gescheiden zijn door de verdrietige gebeurtenis. De tijd ervoor wordt als waardevoller beleefd, het is ‘echte’ tijd, de tijd erna is leeg, dor, glansloos, levenloos. Het verlies kan zo groot zijn, dat er geen toekomstige tijd meer mogelijk lijkt. Er is geen zin van en in verder leven. Er is ook vaak een gevoel van fouten gemaakt te hebben, pas achteraf wordt de volle waarde van het verlorene of de verlorene duidelijk. Je begrijpt niet hoe je dit toch niet eerder hebt geweten. Je voelt 44 Hazan, H., Continuity and transformation among the aged: a study in the anthropology of time. Current anthropology, 1984, vol. 25, 567-578.

219

verder vaak een sterk verlangen naar wat of wie verloren ging. Het gevoel van onvervuldheid, onvolledigheid en heimwee kan blijven, ook als het verlies – volgens welke maatstaf dan ook – verwerkt lijkt. In de onvervuldheid van het heden, kan het verleden of de toekomst extra rijk en aantrekkelijk lijken. Mogelijk heeft de bij ouderen gesignaleerde toename in gretigheid (eten en drinken, nieuwtjes, gezelschap) iets met deze honger te maken. 8 ‘Het was gezellig op de boot. De heer Brasem uit N. was een goedaardig mens. Hij reisde alleen. De service en luxe aan boord van het cruiseschip vond hij geweldig. Ik zag hem stumperen met het Engelse menu. ‘Ik kan dit niet lezen’. Op mijn aanbod het te vertalen, ging hij niet in. Het nietweten bood kennelijk ook kansen. In ieder geval besloot hij niet uit het menu te kiezen, maar alles te nemen. Zodoende diende men hem – vriendelijk en zonder commentaar – achtereenvolgens op: drie verschillende soorten slaatjes als vooraf; driemaal een hoofdgerecht: te weten vlees, vis en kip met bijbehorende groenten. Daarna driemaal een tussengerecht en ten slotte pudding, gebak en nog iets dat ik vergeten ben. Ook de koffie en bonbons gingen na deze merkwaardige maaltijd met smaak naar binnen.’ Het gevoel van onherroepelijkheid hoort bij het tijdsperspectief van de ouderdom. Als men beseft dat het omslagpunt aangekomen is waarbij het verleden langer is dan nog te verwachten toekomst, wordt de beschikbare tijd niet langer als oceanisch beleefd. Er kan paniek ontstaan in verband met plannen die ter discussie komen te staan; er kan zich een claustrofobie-achtige beleving aandienen, een angstbeladen en onaangenaam ruim-

220

tegebrek in de tijd. Deze gevoelens maken veelal plaats voor het verlangen goed met de tijd om te gaan, voor gerichte planning en bijstelling van levensdoelen, weglating van onnodige omwegen en rompslomp. Er zijn ook mensen die al deze gevoelens niet kennen, maar gewoon doorleven tot ze door de dood verrast worden als een spelend kind door de klok. ziek; verzorgingsbehoevend Bij ziekenhuisopnamen klagen de oudere patiënten vaak over een in elkaar vloeien van dag en nacht, over het gebrek aan rust, er moet altijd weer iets gebeuren. Het is onmogelijk om op zelfgekozen en vertrouwde tijdstippen te eten. Je kunt niet op je ‘eigen’ tijd naar het toilet gaan, een loopje maken, enzovoort. Rond het tijdstip van het ontslag zien ze vaak enorm op tegen het weer naar huis gaan omdat ze de voor zelfstandig functioneren benodigde conditie kwijt zijn. Het verzorgingshuis biedt in beginsel zo groot mogelijke bewegingsvrijheid. Het verblijf heeft mogelijk wel een uniformerende invloed, het verzorgingshuis heeft immers zijn eigen vaste dagindeling waaraan men zich niet gemakkelijk kan onttrekken. Zodra de bewoner echter afhankelijk wordt, verandert het leven drastisch, de regie over de dagindeling komt in hoge mate te liggen bij een ander. Zijn of haar beschikbaarheid legt al snel meer gewicht in de schaal dan de persoonlijke tijdsvoorkeuren van de bewoner. Het leeftijdsverschil tussen verzorgend personeel en de bewoner is vaak erg groot, de tempoverschillen zijn navenant. Als de verzorgenden zich hun tempo niet realiseren, ontstaan voor de bewoner heel onaangename situaties, voortdurend gehaast, geen gelegenheid om dingen die men nog wel zelf kan, in eigen tempo uit te voeren. Aan de bewoners wordt snel een te hoog tempo en een te uniforme

221

dagindeling opgedrongen. Verlies aan regie over de tijd wordt door sommigen geheel niet verdragen. Doordat bewoners niet altijd zelf (de krant) kunnen lezen, radio luisteren of tv kijken, riskeren zij het in een soort tijdloosheid terecht te komen waar dan weer aparte therapie tegenover moet staan. Moet men bij de gang naar het verzorgingshuis al vaak veel dierbaars achterlaten, in het verpleeghuis is de breuk met dit materiële verleden bijna volkomen. Een typisch ‘bejaardeninterieur’ geeft muren te zien die geheel bedekt zijn met foto’s, schilderijen en souvenirs, kasten vol spullen soms uit vijftig jaar huwelijk. Als men zich realiseert dat dit allemaal moet worden achtergelaten, ook de hobby’s, ook eventuele huisdieren, dan mag men wel van een breuk spreken. Je wordt helemaal uit je eigen tijd gehaald, de tijd van de oude woonomgeving, de tijdsstructuur die je zelf had opgebouwd, het materiele persoonlijk verleden. Oudere mensen geven als belangrijke vrijetijdsbesteding op rommelen, knutselen, scharrelen in huis en tuin. Dat zijn juist vormen van zelfstandig en creatief, ongereglementeerd, zonder dressuur omgaan met tijd die vaak niet mogelijk zijn in een verzorgings- of verpleeghuis. Er zijn te veel mensen bij elkaar op een klein vloeroppervlak om iedereen gedragsvrijheid te geven om ‘zo maar’ iets te doen. Ook de fraaist ingerichte hobbyruimte kan deze vrijheid niet creëren. Waar blijft de tijd; waar blijf ik zelf. Tijdsperspectief en tijdsruimte Bij elke nieuwe levensfase zijn er weer opnieuw redenen om het tijdsperspectief aan de orde te stellen. Dit perspectief is ‘het psychologisch veld in de tijd’. Het individuele tijdsperspectief geeft weer hoe iemand op een bepaald ogenblik in zijn wereld

222

staat. We spreken daarmee over de individuele mens als een handelend wezen binnen de sociale omgeving, een wezen dat een beeld heeft van wat het wil zijn of bereiken, dat een individueel levensprogramma heeft. Binnen deze opvatting is zowel sprake van bepaald worden (onder meer door het verleden) als van zelfbepaling (toekomstgerichtheid, wisselende kijk op de wereld). Een bevredigende indruk van iemands tijdsperspectief krijg je door kennis te verzamelen. Kennis over de omvang van het perspectief houdt in hoe uitgestrekt heden, verleden en toekomst zijn en in welke omvangsverhoudingen ze staan op dat moment. Verder moet je de inhoud van het perspectief kennen: welke hoofdthema’s komen daarin voor? Belangrijk is de gevoelskleur van de drie tijdsmodi die telkens in het perspectief samen voorkomen. Is er sprake van vreugde, hoop, verdriet, pessimisme? Ten slotte is inzicht nodig in de bewegende krachten: wat doet deze individuele mens in zijn tijdsveld van dat moment? Wat beweegt hem, trekt hem aan? Wat zijn zijn doelen, plannen, intenties? Welke hinderpalen en blokkades ervaart hij? Deze kennis verkrijg je door te kijken en vragen te stellen. Hoe iemand zijn toekomst op een bepaald moment structureert, valt af te leiden uit het gedrag. Wie blikken bruine bonen koopt en wegstopt onder de vloer, is aan het hamsteren, hij leeft vanuit een verwachting van voedselschaarste. Naar iemands beeld van de toekomst kun je vragen, informeel en met behulp van lijsten met gestandaardiseerde vragen. Met deze laatste methode krijg je vaak ‘huis-, tuin- en keuken’-antwoorden. Misschien komt dat omdat het dagelijkse leven nu eenmaal zo is: geconcentreerd rond persoonlijke behoeften. Misschien komt dat omdat de methode te oppervlakkig is. Mensen denken blijkbaar veel aan gezin, gezondheid, financiën,

223

vrije tijd. Bovenpersoonlijke thema’s worden niet vaak gerapporteerd als men naar spontane gedachten vraagt. Dat is op latere leeftijd nog sterker het geval omdat de leefwereld zich steeds meer beperkt. De combinatie van waarnemen en herhaalde persoonlijke gesprekken levert waarschijnlijk het beste – dat wil zeggen het meest de individualiteit beschrijvende – resultaat op. Je kunt verder aan iemand die gemakkelijk schrijft, vragen een toekomstbiografie te maken, of vragen spontane gedachten over het verleden te noteren, laten beschrijven welke verschillen hij verwacht tussen verleden en toekomst, vragen welke tijd hij als hoogtepunt, dieptepunt op een bepaald gebied heeft beleefd.45 ‘hedendaags’ leven Wie de ouderdom ingaat met een goede gezondheid, zonder geldzorgen en met het gevoel dat geen wezenlijke taken meer resten, zou met recht ‘hedendaags’ kunnen gaan leven. Genieten van wat de dag te bieden heeft, de schakeringen van het leven waarnemen en de impulsen volgen die je wilt volgen. Sterk op de lustvolle kanten van het ‘nu’ gericht zijn, wordt niet door iedereen aanvaard, laat staan aangemoedigd. Je dient eigenlijk geen onprettige dingen uit te stellen; terwijl het juist als deugd wordt aangemerkt dat je plezier kunt uitstellen, dat je je impulsen reguleert. Wie niet plant, niet reflecteert, geen gebruik maakt van ervaringen, driftmatig handelt, wordt niet ernstig genomen. Het is niet gemakkelijk om op latere leeftijd vanuit deze beheersingsmoraal naar een meer onbekommerde levenswijze over te schakelen. Er zijn mensen die daarin slagen. 45 Blinnika, L.-M., Personal, national and global image of the future in adulthood. Scandinavian journal of psychology, 1987, vol. 28, 35-41.

224

8 ‘Ik ken weinig mensen die zo hard moesten werken om aan de kost te komen. Eerst op zijn werk. Daarna nog thuis in de tuin groenten en aardappels verbouwen, stookhout voor de winter zagen, van alles repareren. Voor iedereen die iets nodig had, stond hij klaar. Naarmate de geldelijke omstandigheden beter werden, kwam er ook meer rust. De ziekte van zijn vrouw was een geweldige breuk waarvan hij de lasten goedmoedig op zich nam. Zijn ouderdom was een groot ‘nu’, een zomerdag waarvan het licht lang blijft en waarbij je niet op de klok kijkt. Ik denk dat ik in alle vijftig jaar dat ik hem kende, niets weet te bedenken waarover hij zich schuldig zou kunnen voelen. Er was ook niets te bedenken dat hem beter of begerenswaardiger voorkwam dan zijn leven zo doorleven. In ieders omgeving zou zo iemand moeten zijn om je te herinneren aan de aantrekkelijkheid van het leven.’ Het vergaat niet iedereen zo. Er zijn ouderen die in het heden geen beweging ervaren, er gebeurt niets. De tijd lijkt stil te staan, het leven brengt geen nieuwe ervaringen. Of andersom: er is geen rust, men moet altijd maar vooruit omdat er steeds weer iets is om zorgelijk over te zijn, om af te weren, om rekening mee te houden. Er is geen tijd om werkelijk van het leven te proeven. Pijn, schuldgevoelens, het besef niet klaar te zijn met wezenlijke taken, maar ook gewoon nervositeit, verwarring kunnen de dimensie van het heden schade doen. een steeds persoonlijker verleden Het verleden volgens de klokkentijd verdwijnt bij wijze van spreken zoals plakjes van een worst op de snijmachine. Het psy-

225

chologische verleden is een onvervreemdbaar onderdeel van de actualiteit, ook in de ouderdom. Het verleden kan impliciet, op de achtergrond aanwezig zijn of min of meer bewust als voorwerp van denken en reflectie fungeren. Bij het bewust terughalen van het verleden kan men elke tijdsafstand afleggen. Doordat de oudere mens een – in klokkentijd gemeten – lang verleden heeft, kan hij grote tijdvakken overbruggen, perioden samenvatten. De ene mens kijkt daarbij verder terug dan de ander (vroegste herinneringen); er zijn personen met een gedetailleerd, scherp beeld van vroegere gebeurtenissen en situaties, naast mensen met een heel globaal beeld. Sommigen weten weinig van objectieve feiten, maar weten sfeer, affect en emotie in volle kleur te laten herleven. 8 ‘Als ik wilde weten welk dessert mijn moeder kookte op feestdagen, moest ik met zus A praten. Dan wist ik het precies, compleet met hoe het daarbij gebruikte pannetje eruit zag en wie dit mocht uitlikken. Wilde ik weten hoe gezellig die dagen waren, dan kwam ik niets te weten. Daar was een andere zus beter in. Die kon jaartallen door elkaar halen en gebeurtenissen componeren die in werkelijkheid (in wiens werkelijkheid?) over enige jaren gespreid waren. Maar je wist daarna wel wie welke plaats had in het gezin en hoe dit voelde.’ Het persoonlijke van het persoonlijk verleden ontstaat door een wisselwerking tussen de buitenwereld, de omstandigheden waarin iemand zich bevindt en de wijze waarop iemand daarmee omgaat. Vanaf het allereerste moment heeft het kind al een zekere eigenheid. Deze wisselwerking leidt tot en vloeit voort uit een bepaalde gerichtheid op het bestaan en op de wereld. Waardepatro-

226

nen vormen zich. Je involveert je op een eigen wijze met de buitenwereld. Er heeft steeds meer selectie en specialisatie plaats. Deze eigen en kenmerkende selectie van soorten gebeurtenissen, soorten situaties, soorten mensen, soorten samenhangen en betekenissen vormen in hun totaal het persoonlijk verleden. 8 ‘Ik onthoud decors, coulissen: een rij bomen, een huis, een plekje. Verder niets. Daar gebeurt niets. Er zijn zelfs meestal geen mensen in dat decor te vinden. Toch kan zo’n herinnering heel aangrijpend zijn, alleen kan ik het nooit uitleggen aan mensen die hun emoties meer aan personen gekoppeld hebben.’ Naast verschil in lengte en inhoud is er het verschil in ‘kleur’ van het verleden. Men kan terugzien met verbazing, afschuw, heimwee, trots. Het verleden kan in de vorm van traumatische ervaringen, schuldgevoel, besef van tekortschieten, pijnlijke emoties, zo overheersen dat er geen vrijheid meer is om toekomst te ‘maken’. 8 ‘Schaamte is voor mij een thema rond mijn verleden. Ik heb geen grote misdaden bedreven, maar wel veel beschamende situaties meegemaakt of doen ontstaan. Meestal gaat het om mijn onhandige en afwerende reacties op iemand die sympathie of affectie voor mij wil overbrengen. Op de vreemdste momenten komen herinneringen aan die situaties boven.’ Het bestaan van uitdrukkingen als ‘vergeven en vergeten’, ‘zand erover’ en ‘het verleden begraven’, laten wel zien dat het opdringerige verleden tot de algemeen menselijke ervaringen behoort. Het persoonlijke verleden kan lacunes vertonen en daar-

227

door minder bereikbaar zijn. Soms weet de persoon dit zelf en soms komt hij dit via de observaties van een ander te weten. Perioden en gegevens verdwijnen niet zomaar, er is dan meestal iets mee aan de hand. 8 ‘Ik moest er zelf om lachen. Als iemand vraagt naar mijn gezondheid in mijn jeugd, dan weet ik alleen maar te vertellen dat ik bij mijn weten geen dag ziek ben geweest. Op een dag kwam een oud rapportenboekje boven water waaruit zonneklaar bleek dat ik in een trimester achtentwintig keer (!) had verzuimd. Ik heb geen enkele herinnering aan wat er toen aan de hand was.’ Als ouderen spreken van ‘lang’ of ‘kort’ geleden gebruiken ze meestal een andere maat dan jongere mensen. Voor een 10-jarige beslaat ‘lang geleden’ misschien een periode van vier jaar, terwijl door een oudere de kwalificatie ‘lang geleden’ misschien pas bij een tijdvak van twintig jaar wordt gebruikt. het oplichten van vroegste herinneringen op hoge leeftijd Hoogbejaarden melden dat de scherptediepte van hun terugblik verandert: zij worden als het ware vérziend in de tijd. 8 ‘Het is het eigenaardige van heel oud worden, dat iets in de geest zich verscherpt’...‘zo fel, dat plotseling de beelden zelfs uit vroeger kinderjaren duidelijk en scherp getekend voor ons staan. Ontelbare dingen, waar we nooit meer aan gedacht hebben en die nu levend worden – zo levend, dat zij haast het tegenwoordige verdringen. Zoals eenmaal het volle stromende leven hen verdrongen heeft.’46 46 Edinga, H., Tien huizen /duizend levens. Het leven van Ina Boudier-Bakker. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zn. NV, 1969.

228

8 ‘Naar men beweert, heeft Arthur Freeman over memoireschrijvers gezegd dat dit mannen zijn met te weinig fantasie om romans te schrijven en een te slecht geheugen om de waarheid te schrijven. In deze schemering dobberend, moet ik ook mijn innerlijke gevoelens uitdrukken. Gelijk andere oude mannen vóór mij heb ook ik ontdekt dat pas verstreken tijd hinderlijk verward is, terwijl daarentegen aan het eind van de tunnel kleur en licht heerst. ... Zo ziet een man die door een enorme telescoop kijkt niet de vederwolken van een nazomer boven zijn betoverde boomgaard, maar wel ... het krioelen van de hesperozoa in een vochtige vallei van de planeet Venus.’47 verlies aan verleden Zonder verleden is geen volkomen menselijk leven denkbaar. In ons psychologisch verleden is onze kennis vervat, al wat we geleerd hebben, ook ervaringskennis. Het is de basis van gewoontevorming, van herkenning en vertrouwdheidsgevoelens, aanloop voor planning en onderneming, draagvlak voor continuïteit, een onuitputtelijke schatkamer vol ervaringen en indrukken die op het goede signaal zijn deuren opent. Ons verleden zijn we zelf zoals we tot nu toe zijn geworden. Vandaar dat verval van verleden het bestaan zelf aantast. Bij dementie, als gevolg van langdurig overmatig alcoholgebruik (syndroom van Korsakoff), bij depressies, als het verleden te pijnlijk is om present te hebben (verdringing). Vrijwel iedereen krijgt met het ouder worden wel een of ander probleem met het geheugen. Een aantal ouderen krijgt te maken met ernstig verval. Zolang 47 Nabokov, V., Lente in Fialta. Amsterdam, Bezige Bij, 1974.

229

ze spreken, zijn er nog wel sporen van vroegere herinneringen waar te nemen of tekenen van herkenning. Er is dan nog een persoonlijk verleden, hoe gehavend ook. verwachte toekomst De psychologische toekomst is ons komende zelf in een daarbij behorende wereld. We leven vanuit verleden en toekomst. De toekomst is de plaats van bestemming, het doel van een reis, het moment van ontknoping, voorwerp van hoop, verwachtingen en vrees. Al wat leeft heeft toekomst, al was het alleen maar omdat dit leven nog niet voltooid is door de dood. De toekomst van ouderen kan men in statistische levensverwachting uitdrukken. Men ziet dan dat vrouwen langer leven dan mannen en dat het aantal hoogbejaarden toeneemt. Met andere woorden er zijn steeds meer mensen die op 65-jarige leeftijd nog een derde van hun levensloop te gaan hebben. Velen leiden een waardevol leven, genieten van hun tijd. Velen beginnen aan nieuwe ontwikkelingen, anderen overleven vooral. Men kan van een hoogbejaarde zeggen dat hij in statistische zin kort te leven heeft. Dit betekent nog niet dat zijn subjectieve toekomst ook korter of langer aanvoelt naargelang zijn levensverwachting in jaren groter is. 8 ‘Met een kwaaie, norse uitdrukking op zijn gezicht hakte hij alles kapot: oude kastjes, stoelen, allemaal eenvoudig spul maar echt en eerlijk antiek uit familiebezit. Bovendien kwam het helemaal niet via hem in de familie, maar via mijn grootje. Wij kwamen er niet aan te pas. Alles ging in de kachel. ‘Ik weg, alles weg’, moet hij gedacht hebben. Meer respect dan voor die rotkerel, heb ik voor houtvesters en bosbouwers. Op je 80e jaar nog een eikenbos planten dat mogelijk over

230

vijftig jaar min of meer volwassen bomen oplevert. Dat noem ik toekomstgerichtheid, je eigen bestaansgrenzen overstijgen.’ Ouderen rekenen gewoonlijk niet met een statistische levensverwachting maar met een (eigen) levensverwachting gebaseerd op hoe zij zich voelen, op de leeftijd waarop hun moeder gestorven is (geen onzinnige maat overigens), op soms levenslange fantasieën over jong sterven of juist heel oud worden. 8 ‘Ik haal de 50 niet. Lach me maar uit. Je zult het wel zien als het zover is.’ Ze meende het, het was geen spel. Op zo’n moment zag ze er ook uitgeput uit. Dat ze uiteindelijk bijna 100 jaar werd, neemt niet weg dat ze in haar eigen beleving eerst vele jaren naar een zekere dood toeleefde, deze heel dicht benaderde, vervolgens als gratie telkens meerjaren kreeg toebedeeld. Niks statistiek!’ Ouderen spreken over hun toekomst vanuit een gevoel voor tijdsproporties, ze gebruiken kleinere tijdvakken dan wanneer ze over hun verleden spreken. Een hoogbejaarde die een plan maakt voor over een jaar, verwijdert zich in psychologische zin misschien even ver van het heden als een veertiger die een plan voor over vijf jaar maakt. De som van onzekerheden kan voor beiden even groot zijn. Ouderen spreken vaker over hun toekomst onder voorbehoud. Zoals een oudere iemand anders ‘buiten zijn tijd’ kan sluiten door te pochen op de waarde en belangrijkheid van een tijd die de ander niet heeft meegemaakt, zo kan een jongere bedoeld of onbedoeld de oudere uitsluiten door – verlekkerd – een toekomstige tijd af te schilderen die de ander vermoedelijk niet zal meemaken. Zoals al eerder is besproken, is de inhoud van het toekomstperspectief gewoonlijk

231

niet spectaculair: gewone dagelijkse dingen. Ouderen die zeggen plannen te hebben voor activiteiten in de komende jaren, geven ook een grotere mate van tevredenheid met hun leven aan.48 Het geldt als een maat van levenslust als iemand verwacht dat het leven hem nog iets te bieden heeft. Anders gezegd dat hij er zelf iets van denkt te kunnen maken. Vaak is dat of wordt dat – letterlijk – het leven zelf in zijn steeds andere, nooit gelijke vorm. Naar buiten kijken, de langskomende mensen zien, kan heel bevredigend zijn. Er zijn opvallende verschillen in levenslust tussen oudere mensen. 8 ‘Ik ontmoet oudere mensen die een redelijk goede gezondheid hebben, geen geldzorgen, genoeg mogelijkheden om actief te zijn, die geen zin zien of zin hebben in hun toekomst. Zij gaan geestelijk dood en lopen in deze toestand nog een tijd rond totdat een of ander orgaan het opgeeft. Ik zie anderen met slechts een ‘snuifje’ lichamelijke vitaliteit fanatiek de volgende dag tegemoet vechten. Leven!’ Het toekomstperspectief kan ingekleurd raken door depressie, door ziekte. Vooral ziekte neemt veel zin weg. Een enkele maal horen we van een ondernemingslust bij ouderen die de grens van de normaliteit overschrijdt. Zij gaan – in kennelijke manische toestand – avonturen aan in relaties of zaken, met rampzalige gevolgen. Niet altijd kan de buitenstaander daarbij onderscheiden wat bij deze ondernemingen het aandeel is van lang onderdrukte wensen. 48 Dickie, J.R. e.a., Life satisfaction among institutionalized and non-institutionalized older adults. Psychological reports, 1979, vol. 44, 807-810.

232

Eveneens komt men soms in aanraking met ouderen die met betrekking tot de toekomst alleen nog als onheilsprofeet kunnen optreden. Wie zoveel ziet veranderen wat tot de eigen vertrouwde wereld hoort, kan misschien alleen maar denken dat de wereld ophoudt te bestaan in plaats van de eindigheidsgedachte op zichzelf te betrekken. Een oudere kan zowel geraakt worden in het contact met zijn verleden als in zijn toekomstperspectief. Het sterkst is dit het geval bij de dementerende. Deze zou vaak verleden noch toekomst hebben.49 Toch ziet men bij ouderen die dement genoemd worden, wel gedrag en woorden die suggereren dat er onder andere een besef van tijdsdruk is. Als een oude dementerende vrouw haastig opstaat om boodschappen te gaan doen of om naar haar moeder te gaan, heeft ze toch iets als een plan en in die zin ook toekomst? De leegte doorstaan of de vervulling tegemoet? Wachten Er is wachten in de ouderdom dat verder gaat dan het wachten in eerdere levensfasen. Het wachten op een trein, op de komst van een gast, op de bereidheid van een ambtenaar om je te woord te staan of op het koken van het water heeft iets praktisch en voorbijgaands. In de ouderdom ontstaat soms een wachten dat bestaansvullend is. Dit wachten is niet een min of meer ongewenste, min of meer als tijdverlies opgevatte onderbreking van een lijn die men volgde, maar wordt de eigenlijke functie van het bestaan. Er is een wachten op de ontknoping van een leven dat als chaotisch, raadselachtig, onbestuurbaar wordt beleefd. 49 Minkowski, E., Le temps vécu. Collection de l’évolution psychiatrique. Paris, 1933.

233

8 ‘Als in de film Oblomov het overlijden van de hoofdpersoon bekend is geworden, zitten de medespelers elk voor zich zachtjes te huilen tijdens de verplichte middagrust. Dan horen we een lied waarmee de film eindigt. De tenor Nikolai Gedda zingt Nynje Otpuscajesi, Laat nu, Heer, Uw dienaar in vrede gaan. In het verdriet van de achterblijvenden lijkt ook opluchting te zitten, omdat aan het door onmacht en twijfelzucht overwoekerde bestaan van Oblomov een eind is gekomen. Vanaf de eerste kennismaking met Oblomov immers was dit eind al zichtbaar.’ Wie ongelukkig is, wie geen mogelijkheid ziet zijn leven positief te beïnvloeden, kan alle verwachting verschuiven naar de toekomst en dan ook letterlijk op deze toekomst gaan wachten. Hoogbejaarden kunnen – vooral door gezondheidsproblemen en wegvallen van belangrijke contacten – in een dergelijke situatie terechtkomen. Zij wachten op het eind van een (ongeneeslijke) ziekte, op hun dood, soms wachten ze op het moment dat een van de kinderen hen in huis zal opnemen. Er zijn oude mensen die wachten op gerechtigheid. Slachtoffers van een politiek regime willen daarvan openlijke erkenning zien. Wie vals beschuldigd was, wil eerherstel. Er wordt gewacht op de terugkeer van een vermist kind, op herstel van de breuk met een familielid. Men wacht op de vestiging van een nieuw wereldrijk. Vele volkeren en stammen wachten op teruggave van grondgebied. Ongeneeslijke ziekten wachten op de uitvinding van een geneesmiddel. Dit wachten begint waar het handelen en eigen besturing falen. Marquez beschrijft zo’n wachten. De hoofdpersoon heeft de rang van kolonel, maar heeft door de politieke turbulenties

234

nooit enig salaris ontvangen. Zelf is hij ziek, zijn vrouw ligt meestal op bed met astma, hun enige zoon is omgekomen. Er is geen geld, nauwelijks eten. Hij heeft alleen nog een vechthaan. Alle hoop is gevestigd op een staatsuitkering. Telkens als een postboot aankomt, gaat hij – vergeefs – kijken of de betreffende brief er is. 8 ‘Het was oktober. Een moeilijk door te komen ochtend, zelfs voor een man als hij die toch al zoveel ochtenden als deze had overleefd. Zesenvijftig jaar lang – sinds het einde van de laatste burgeroorlog – had de kolonel niets anders gedaan dan wachten. Oktober was één van de weinige dingen die kwamen. ... Als laatste legde de postboot aan. De kolonel keek gespannen en weinig op zijn gemak toe. Op het dek, vastgebonden aan de pijpen van de stoomboot zag hij de postzak liggen. Vijftien jaar hadden zijn intuïtie verscherpt. Vanaf het moment dat de postbeheerder aan boord ging, de zak losmaakte en over zijn schouder gooide, hield de kolonel hem in de gaten. ... Steeds als hij dit deed, voelde de kolonel een spanning die heel anders was dan angst, maar even beklemmend. ... De beheerder keek niet op. ‘Niets voor de kolonel’, zei hij. De kolonel voelde zich beschaamd. ‘Ik verwachtte niets’, zei hij. ...‘Ik krijg nooit post’.’50 Het ene wachten en het andere wachten kun je in elkaar zien overgaan. Spanningen tussen hoogbejaarden en hun jongere familieleden ontwikkelen zich nogal eens naar aanleiding van de tijdstippen van de bezoeken omdat dan het wachten zichtbaar wordt. 50 Marquez, G.C., De kolonel krijgt nooit post. Amsterdam, Meulenhoff, 1987.

235

8 ‘Ik sprak meestal een globale tijd af om op bezoek te komen, bijvoorbeeld tussen elf en twaalf uur. Ik zei er ook nog bij hoelang ik ongeveer zou blijven, bijvoorbeeld of ik wel of niet een boterham mee zou eten. De eerste tijd trof ik haar bij mijn aankomst nog bezig met iets. Ze moest dan nog even iets opruimen of een krantenbericht uitlezen. Juist die ‘ongeveer’ afspraken werden steeds moeilijker te realiseren. Zij vulde spontaan altijd het vroegste tijdstip van aankomst in. Zij was steeds meer teleurgesteld in het tijdstip van aankomst. Later maakte ik geen globale afspraken meer maar precieze. Ik vroeg dan wel of ze nog geen koffie van te voren wilde zetten, juist om zoveel mogelijk wachten te voorkomen. Op weg naar haar toe reed ik soms keihard om op de minuut daar te kunnen zijn. Dan bleek dat ze toch al een tijdje had zitten uitkijken. ‘Je zou toch best toevallig iets eerder hebben kunnen komen. Ik had vast koffie klaar staan.’ Nog verder in dit verhaal was er geen tijdstip meer af te spreken of ze had al lang op me gewacht. Ik besloot een keer zonder afspraak langs te gaan. Daar zat ze, de stoel naar het raam gekeerd, de handen op schoot, te wachten of er misschien iemand langs zou komen.’ De tijd devalueert Wetenschappelijk onderzoek naar de tijdsbeleving van ouderen beperkt zich vaak tot de vraag naar veranderingen in subjectief tempo van het verstrijken van de tijd. Men tracht dan vergelijkingen te maken met eerdere perioden uit het leven van de oudere proefpersoon. Dat lukt meestal niet omdat uit die eerdere perioden geen gegevens bekend zijn. Daarom vergelijkt men vaak de tijdswaarneming van ouderen met die van jongere proefpersonen.

236

Het onderzoek blijft vaak beperkt tot laboratoriumexperimenten zoals het schatten van (korte) tijdsintervallen. Men gaat dan na of en in hoeverre proefpersonen de duur van dergelijke intervallen accuraat schatten, c.q. systematisch over- of onderschatten. Er wordt bij ouderen zowel subjectieve versnelling als vertraging van de tijd gemeld. Mogelijk betreft dat verschillen tussen ouderen die respectievelijk tijd accuraat of systematisch te kort of te lang schatten in verhouding tot de klokkentijd. Ook zonder laboratoriumexperimenten valt waar te nemen hoe ouderen het verstrijken van de tijd beleven. Speciaal wanneer zij daarin bij zichzelf veranderingen bemerken. Ouderen met depressieve stemmingen zullen meer de vertraging van de tijd opmerken, er gebeurt te weinig, de tijd is leeg.51 De toevloed aan nieuws via internet, radio, tv en krant veroorzaakt voor sommigen overvulling van de tijd en daarmee een te hoog tempo. Wie tempoveranderingen waarneemt, kan deze situeren bij zichzelf (‘ik word trager’) maar ook bij de omringende wereld (‘alles gaat zo vlug tegenwoordig’). Er zijn ook ouderen die in toenemende mate opgewonden en ongeduldig worden. Het duurt te lang voor hun verlangens vervuld worden. Het gebruik van medicijnen kan invloed hebben op het subjectieve tempo van de tijd. Ouderen gebruiken vaak hun eigen bijzondere uitdrukkingen voor de verminderde kwaliteit van de tijd, zoals je kunt klagen over de verminderde kwaliteit van brood, lucht of drinkwater. De tijd is ‘zomaar weg’, ‘glijdt als zand door je vingers’, ‘voor je het weet is het weer avond’, ‘je kan haast niks doen’. 51 Newman, M.A. en J.K. Gaudiano, Depression as an explanation for decreased subjective time in the elderly. Nursing research, 1984, vol. 33, 137-139.

237

Deze beelden zijn veel meer beladen en meer betekenisvol dan de woorden ‘tijdsoverschatting’ en ‘tijdsonderschatting’ uit de laboratoriumexperimenten. 8 ‘Ursula werd besprongen door ernstige twijfels over de doelmatigheid van de methoden, waarmee ze de geest van de slome Opperherder-leerling had gestaald; toch wierp ze de schuld hiervan niet op haar wankele ouderdom noch op de donkere wolken waardoor ze nog nauwelijks de omtrekken van alles kon onderscheiden, maar op iets wat zijzelf niet kon omschrijven en wat ze zelf vagelijk opvatte als een toenemende slijtage van de tijd. ‘De jaren van tegenwoordig zijn niet meer wat ze geweest zijn’, placht ze te zeggen, in het besef dat de dagelijkse werkelijkheid tussen haar vingers vandaan glipte. Vroeger, dacht ze, deden de kinderen er veel langer over om te groeien. Als je alleen maar dacht hoeveel tijd er nodig was geweest om de oudste José Arcadio met de zigeuners te laten meegaan en voor alles wat er daarna nog gebeurd was, voordat hij gevlekt als een slang en pratend als een astronoom weer teruggekeerd was... En je hoefde alleen maar te denken aan de vele uren van zon en nachtvocht die de arme José Arcadio onder de kastanjeboom had moeten doorstaan en aan de tijd dat ze zijn dood beweend hadden... Als ze vroeger de hele dag bezig was geweest met het bakken van suikerbeesten, had ze nog genoeg tijd gehad om zich met de kinderen te bemoeien... Maar tegenwoordig, nu ze niets meer te doen had ... had de slechte kwaliteit van de tijd haar ertoe gedwongen haar zaakjes maar half af te maken.’52 52 Marquez, G.C., Honderd jaar eenzaamheid. Amsterdam, Meulenhoff, 1984.

238

Het levensverhaal nadert voltooiing Elk mens heeft een verhaal over zijn levensloop te vertellen. Over elk mens, hoe onopvallend hij ook geleefd heeft, zou een boek geschreven kunnen worden. Over de meesten wordt niet geschreven. Veel mensen zullen schouderophalend reageren op de gedachte dat ze een verhaal over zichzelf zouden kunnen vertellen. Binnen het levensverhaal zoals dit hier wordt bedoeld, wordt het kernthema, het script, gevormd door de betekenis die een mens zichzelf toekent binnen de tijd en de omgeving waarin hij leeft. Feiten, personen, situaties en verwikkelingen die verder in het verhaal voorkomen, helpen deze betekenis te vormen, te illustreren, te ondersteunen en te vervolgen door de tijd. Tijd, historiciteit en uniciteit zijn de steekwoorden waar alles om draait. Dit verhaal blijft soms vrijwel geheel impliciet, de betrokken persoon is mogelijk iemand van weinig woorden. Mogelijk is hij iemand die weinig reflecteert over zichzelf. De gegevens voor het verhaal kunnen dan soms verzameld en geduid worden door een geïnteresseerde buitenstaander. Er zijn ook vaak ouderen die graag denken en praten over hun leven. Er zijn er tenslotte ook die bovendien nog schrijven: dagboeknotities, memoires, autobiografie. Verschillende persoonlijkheden hebben verschillende manieren om hun verleden te bewerken. Wie moed heeft, durft consequenties te trekken die niet vleiend zijn. Wie niet conventioneel is, durft alleen te staan met een bijzondere ervaring of levensgebeurtenis. Wie naar zijn leven kan kijken op verschillende niveaus en vanuit verschillende gezichtshoeken, verricht arbeid die te vergelijken is met het schrijven van een boek. Een gedetailleerd verhaal ontwikkelt zich, de innerlijke samenhang wordt geen geweld aangedaan. De nieuwe gegevens kunnen ook als aanwinst, als verrijking gelden.

239

8 ‘Als ik op mijn veertigste merk dat ik, getrouwd en wel, mij aangetrokken voel tot andere mannen of vrouwen, dan gaat mij ook een licht op waarom sommige vriendschappen op eerdere leeftijd zo moeizaam verliepen. Als ik na mijn pensionering bemerk dat ik strikt alleen sta, rijst de vraag naar mijn investeringen in andere mensen. Als ik na de dood van mijn ouders uit nagelaten papieren bemerk dat zij – voor ons, kinderen, verborgen – onderling strijd voerden, dan moet ik misschien een sprookje over mijn jeugd herzien. De vragen die jongere mensen mij stellen over zaken die ik in het verleden ver van mij af heb geschoven, kan mij doen besluiten een en ander van mijn psychische ‘rommelzolder’ te halen en in ere te herstellen. Afhankelijk worden op latere leeftijd, meemaken dat een familieberoep uitsterft, na een druk gezinsleven tot de slotsom moeten komen dat niemand van de kinderen bereid en in staat is tijd met je te delen in je oude dag: allemaal situaties die vragen om een nieuwe samenhang tussen heden en verleden.’ Wanneer het levensverhaal als bordpapieren voorgevel dient voor een kwetsbaar ik, kan de bewerking van het verleden bij gewijzigde levensomstandigheden veel minder solide lijken, verder buiten de gemeenschappelijke werkelijkheid staan. Hoe zo’n minder realistische herformulering gaat, hebben we allemaal vaak genoeg meegemaakt met bijvoorbeeld de mensen die er prijs op stellen als toekomstkenner te boek te staan. Zij zien de dingen haarscherp aankomen en geven de bijbehorende argumenten. Als er in werkelijkheid iets heel anders gebeurt, kunnen zij moeiteloos een heel ander programma van argumenten tevoorschijn toveren, maar wel onder hetzelfde motto:

240

‘Ik heb het je wel gezegd’. Als iemand systematisch zijn verleden neerhaalt, als iemand zijn verleden steeds meer verheerlijkt, als iemand alleen nog maar in het verre verleden kan verkeren, is er reden om vragen te stellen naar de kwaliteit van diens heden. 8 ‘Achteraf ben ik nog verbaasd over de verandering in haar verhalen over haar vroegste jeugd. Ik wist hoe hard en kindonvriendelijk haar vader was geweest. Ik heb hem zelf jarenlang meegemaakt. Haar jeugd veranderde steeds meer in een sprookje. Ik dacht soms dat ze dat vooral deed tegenover mensen die weer veel jonger waren dan wij, dus minder wisten van hoe het in ‘werkelijkheid’ was gegaan. En ook dat de behoefte om een goed (positief, sociaalwenselijk) verhaal te kunnen vertellen over haar jeugd nu veel groter was dan vroeger toen wij het andere verhaal van haar hoorden. Het zal toch niet waar zijn dat mensen in de eerste helft van hun leven opscheppen over hoe slecht en in de tweede helft hoe goed ze het hebben gehad?’ reminisceren Reminisceren betekent letterlijk het ophalen van herinneringen. Men heeft lang gedacht dat reminisceren – het ‘alsmaar over vroeger praten’– een noodoplossing is van oude mensen om in de conversatie iets te zeggen te hebben. Men komt van deze opvatting terug. Reminisceren – het ophalen, overpeinzen van of stilstaan bij levenservaringen uit vroegere levensperioden – komt het duidelijkst voor in de ouderdom, maar ook in andere levensfasen. Iemand kan in stilte voor zichzelf herinneringen ophalen of erover spreken met iemand anders. Reminisceren is niet plaatjes kijken in albums, maar is een fase in de bovengenoem-

241

de bewerking of reconstructie van het verleden. Het integreren van nieuwe levenservaringen in de bestaande verhaalstructuur wordt ook wel aangeduid als autobiografische arbeid. Hiervan is het reminisceren een onderdeel.53 Het levensverhaal voltooit zich in die zin dat mensen hun levensloop kunnen toetsen aan de verwachting die zij daarvan hadden. Voor mensen die vanuit een globale, min of meer vormloze toekomstverwachting in de ouderdom zijn aangekomen, valt niet veel te vergelijken. Voor anderen vormt de ouderdom een toets op hun persoonlijke levensloopverwachtingen: de lengte van het leven, de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de wereld dichtbij en verderaf, worden vergeleken met de verwachtingen die men veel eerder in de levensloop daarover had.54 De ouderdom wordt vanuit die achtergrond ervaren als gift, als straf, succes, teleurstelling, vacuüm en/of als verdiend.

53 Bremers, P. en M. Engel, In de ban van de herinnering. Een literatuuronderzoek naar reminiscentie bij ouderen. Doctoraal scriptie, Utrecht, 1985. 54 Seltzer, M.M. en L.E. Troll, Expected life history. A model in nonlinear time. American Behavioral Scientist, 1986, vol. 29, 746-764.

242

ho ofds t uk 8

Een tijd van gaan

De dood heeft een grote sociale waardestijging meegemaakt. De dood was lang de vijand van het leven. Stierven er in de oertijden te veel volwassen mensen, dan was dat een teken dat er niet genoeg voedsel verzameld kon worden; het volk stierf uit. Het wegvallen van de kostwinner was nog tot in de vorige eeuw een ramp voor een gewoon gezin. Men was verder aangewezen op liefdadigheid of op de slechtst betaalde arbeid. In een dichtbevolkt en welvarend land als het onze hebben ouderen een minder cruciale betekenis voor het overleven van anderen. Velen sterven na en ‘als gevolg van’ een lang leven, hun leven was niet onvoltooid. Voor velen is verder leven op een gegeven moment geen aantrekkelijk alternatief, vaak is de dood in de ouderdom meer vriend dan vijand. In de persoonlijke tijdsbeleving speelt de dood een belangrijke rol die hierna in een aantal notities toegelicht wordt. De dood als schaduw van het leven. Eindigheidsbeleving Elk mens heeft vroeg of laat de ervaring dat zijn leven echt begrensd is in de tijd. Kinderen kunnen lang bezig zijn met de vraag waarom er een eind komt aan het leven. De gedachte kan hen bedroefd maken en ze bijvoorbeeld doen besluiten dat er mogelijke uitzonderingen op de regel zijn, namelijk zijzelf en

243

hun lievelingen. Later in het leven komt de eindigheidsbeleving sterk naar voren wanneer de adolescent peinst over de dood als uitweg uit een verwarrend, deprimerend, uitzichtloos bestaan. Vrouwen vertellen van eindigheidsbelevingen bij een bevalling. Op momenten dat men ervaart dat het leven hard gaat. Bijvoorbeeld als je grootouder wordt, als je 25 jaar getrouwd bent, als je een dienstjubileum viert, kan het leven ineens heel gecomprimeerd en kort lijken. Er komt ook onvermijdelijk een moment waarop je je realiseert dat het langste deel van de reis achter de rug is. Deze eindigheidsbeleving heeft geen vaste emotionele kleur, er kan sprake zijn van paniek, pijn, weemoed, opluchting, verwarring. Ervaring met het overlijden van directe verwanten hebben veel mensen tegenwoordig pas laat.55 Een modale volgorde van verliezen voor een kind van nu geeft ongeveer het volgende beeld. Een kind verliest in de eerste jaren vaak alleen lievelingsdieren, dan de grootvaders, vervolgens de grootmoeders, daarna de vader/schoonvader, daarna de moeder/schoonmoeder, daarna mannelijke generatiegenoten waaronder de eigen mannelijke partner, broers, zwagers, collega’s van werk, ten slotte zussen en hun leeftijdsgenoten. Het is tegenwoordig normaal dat kinderen redelijk lang alle vier de grootouders meemaken, hun beide ouders behouden tot in hun eigen volwassenheid, hun moeder vaak tot in hun middelbare leeftijd, met broers en zussen in ieder geval de middelbare leeftijd delen en vaak ook de ouderdom. De dood blijft – althans in eigen kring – met andere woorden lang op afstand. Er is sprake van langdurige gezins- en familierelaties. Mogelijk leidt dit ook tot sterkere 55 Hagestad, G.O., Dimensions of time and the family, American Behavioral Scientist, 1986, vol. 29, 679-694.

244

onderlinge banden dan in een tijd of in een gemeenschap waarin de dood van verwanten veel minder voorspelbaar is. Voor personen die nu hoogbejaard zijn, was in hun jeugd vooral de kindersterfte een vertrouwd gegeven. Wanneer men mensen vraagt naar hun persoonlijke levensverwachting, dan blijken ze de statistieken wel ongeveer te kennen en daar ook wel enige waarde aan te hechten, maar eveneens blijkt dat ze hun overlijden op grond van andere dan statistische overwegingen op een zelfgekozen punt in de tijd plaatsen. Met dit punt hebben zij een voorlopige grens aan hun tijd getrokken. Vaak zijn er ook gedachten over de wijze waarop, de ziekte waaraan, de plaats waar men zal sterven. Deze gedachten komen naar voren als mensen een zogenoemde toekomstbiografie schrijven. 8 ‘Ik ga waarschijnlijk net als mijn vader: ik val ineens dood.’ 8 ‘Wij worden oud aan vaderskant en niet van moederskant. ik lijk op mijn moeder.’ 8 ‘Ik weet dat ik alleen wil sterven. Dat wil zeggen, bij het eigenlijke sterven wil ik geen getuigen hebben.’ 8 ‘De koster zag de oude man aan telkens als hij na een ziekte weer wankel naar de kerk toog en daar urenlang bleef bidden. Het was nu eenmaal, in die tijd en in dat dorp, een kroon op iemands hoofd als van hem of haar gezegd kon worden dat hij overleden was in het huis des Heren. Hij wist precies of iemand bezig was deze prijs in de wacht te slepen.’

245

Oudere paren spreken wel met elkaar over hun levensverwachting. Er zijn paren die geen andere wens hebben dan gelijktijdig te sterven. Het gebeurt ook wel dat zij heimelijk speculeren wie het eerste zal gaan. Alsof het gaat over een verboden toekomst. Soms hebben beiden duidelijk de wens de ander te overleven, hetgeen tot merkwaardige omgangsvormen kan leiden. 8 ‘Hij kreeg de laatste jaren van zijn vrouw de boodschap zich vooral niets te ontzeggen. ‘Al dat gezondheidsgedoe is toch niks op onze leeftijd.’ Hij moest maar onbeperkt eten en drinken, terwijl ze als regel steeds erg op een gezonde leefwijze had gehamerd. Van de weeromstuit werkte hij steeds strenger aan zijn dieet. Het was of hij een uitdaging wie de langste adem had, aanvaardde.’ Pogingen tot algemeen geldende uitspraken over de betekenis van de dood, voeren snel weg van de variëteit van alle dag. Om de persoonlijke manier te begrijpen waarop een concreet iemand met zijn eindigheid omgaat, kan men misschien beter tussen het leven van deze mens en zijn eindigheidsbeleving een sleutel-slotrelatie als model nemen. De eigen dood heeft in elke levensfase en in elke nieuwe situatie een andere betekenis, behorend bij de ervaren kwaliteit van het leven. In deze zin is de dood een nabije gezel in vele gedaanten. Een spelbreker in tijden van genot. Een beschermengel tegen onverdraaglijke ervaringen, er komt een eind aan het leven. De dood is een opstap naar een transformatie die de verbeelding te boven gaat: eeuwigheid, terugkeer in andere vorm. De dood is een beloning en rust, maar ook straf en boete, enzovoort. Er zijn evenveel ‘doden’ als ‘levens’. Een van de betekenissen van de dood is die van voltooiing.

246

sein zum Tode, de dood als voltooiing Wanneer men aanneemt dat alle leven zich voltooit in het sterven, dan moet men de dood niet als einde zonder meer opvatten zoals een kaars die op is, of een benzinetank die leeg is, maar bovendien als de vervollediging, de eindmelodie, de ontknoping van het leven. De uitdrukking ‘voltooiing’ geeft problemen: wat is een voltooid leven? 8 ‘Is het leven van een stervend kind voltooid? Op dit moment zal menig mens dit bestrijden. Men vindt dat een mens de volwassenheid moet meemaken, zijn gaven ontplooien, leven geven aan anderen, enzovoort. Deze vanzelfsprekendheid roept bij mij een boektitel op uit de oude (rooms-katholieke) doos: Koningskinderen. Hoe het verder heette, weet ik niet. Daarin werden de levens van kindheiligen beschreven vanuit het nadrukkelijke perspectief dat een jong kind de volheid van het leven kan meemaken en doorgronden, daarvoor niet een bepaald aantal jaren hoeft te leven en ook niet om reden van zijn jonge leeftijd extra betreurd hoeft te worden. Hem wordt niets meer ontnomen dan de stervende hoogbejaarde. Nog sterker: volwassen worden in de biologische en chronologische zin van het woord, voegt – volgens het boek – niet alleen niets toe aan wat het kind al ervaart, maar ontneemt het eerder iets. Met andere woorden de voltooiingsgedachte op zichzelf lijkt onderhevig aan historische veranderingen.’ 8 ‘In psychotherapieën hoor ik menigmaal zeggen: ‘Nu kan ik wel doodgaan’. De cliënt is niet levensmoe, heeft ook niet de actieve wens om een eind aan het leven te

247

maken, maar kan een zodanig inzicht krijgen dat hij zijn onderzoek voltooid vindt en even niet verder meer hoeft. Een voltooiing op kleine schaal.’ De beleving van toekomst na de dood De mens is niet in staat zich het niets voor te stellen, elke beleving heeft inhoud en heeft een omvang in de tijd. Daarom is er ook een persoonlijke toekomst na de dood. In die toekomstbelevingen komen heel prozaïsche thema’s voor, zoals de wens om de nabestaanden niet tot last te zijn en om die reden gecremeerd te willen worden. Of zorg over het behoud van een huis, tuin of verzameling waaraan men gehecht was. Ook deze zorgen zijn vormen van voortleven. Afhankelijk van levensovertuiging kan men zich een eeuwige toekomst voorstellen. Eeuwigheid en tijdloosheid is ook onvoorstelbaar buiten de tijdsdimensie om. We kunnen eeuwigheid enigszins voorstelbaar maken door te denken aan een heel lang ‘nu’, zo’n lang ‘nu’ als bijvoorbeeld inherent is aan intens genot, aan uiterste concentratie en ook aan hevige pijn. Of en hoe iemand zich deze eeuwigheid voorstelt, hangt samen met geloof, met persoonlijke gedachten over zin en bestemming. Waar zin ervaren wordt, ontstaat positief gekleurde toekomst. Levi vertelt uit zijn oorlogservaringen in het concentratiekamp over de kracht van levensovertuiging en zingeving. 8 ‘Niet alleen op de kritieke ogenblikken van selecties of bombardementen, maar ook in de maalstroom van het dagelijks bestaan leefden gelovigen beter ... Katholieke of protestante geestelijken, rabbijnen van de verschillende stromingen, militante zionisten, naïeve of geschoolde marxisten, Jehova’s getuigen, allemaal hadden ze de reddende kracht van hun geloof gemeen. Hun universum

248

omvatte meer dan het onze, het was uitgestrekter in ruimte en tijd, ... ze hadden ... een duizendjarig morgen ... Het lijden had een verklaring en werd daarom niet tot wanhoop.’56 Er zijn ook mensen met een grote angst voor de dood. Dit kan leiden tot een heel behoedzame levensstijl, flinke medicalisering, afzien van allerlei plezierigs dat als riskant of levensverkortend wordt gezien. In onze maatschappij wordt de eeuwigheid door velen sterk in verband gebracht met de morele/ethische verdienstelijkheid van hun levensloop. Als vulling van deze eeuwigheid zien we beelden als ‘rust’, ‘eeuwig licht’, ‘genieten van een bovenlichamelijke gaafheid’, ‘aanschouwen van God’, naast meer stoffelijke beelden van bloeiende tuinen en materiële overvloed. Er zijn ook beelden van hel, vervloeking en pijniging. Wie gelooft in een vervolg van dit bestaan in een eeuwigheid of in de reïncarnatie zal een andere tijdsattitude hebben dan iemand die probeert zich een ‘niets’ voor te stellen als afsluiting van het leven. Veel van de opvattingen over beloning en straf komen nu over als middelen om mensen onder de duim te houden. Een voorbeeld van een heel individuele eeuwigheidsdroom schetst Tanizaki. Hij beschrijft de fantasie van een oude man die verliefd is op zijn schoondochter. Hij koestert de wens begraven te worden onder een grafsteen waarop haar voetafdruk is gebeiteld en maakt zich zorgen hoe hij een goede afdruk van haar voet kan bemachtigen. 8 ‘In dit leven heb ik een blinde liefde gekoesterd voor Satsuko, maar indien ik mij na mijn dood op haar 56 Primo Levi, De verdronkenen en de geredden. Amsterdam, Meulenhoff, 1986.

249

wil wreken, zal ik geen ander middel hiertoe hebben. Misschien zal ik niet de minste behoefte aan wraak hebben als ik eenmaal dood ben. Dat geloof ik eigenlijk niet. Hoewel het logisch is dat de wil sterft met het lichaam, kunnen er uitzonderingen zijn. Stel bijvoorbeeld dat een deel van mijn wil verder leeft in haar wil. Als zij op mijn graf treedt en het gevoel heeft dat zij op de beenderen van die verliefde oude man trapt, dan zal mijn geest nog in leven zijn, hij zal het hele gewicht van haar lichaam voelen, pijn voelen, en de fijnhuidige, fluwelen gladheid van haar voetzolen.’57 schuldgevoel en de vereeuwiging van goed en kwaad Schuld, wroeging, boete, onvergeeflijkheid creëren een eigen tijdsperspectief. Vroeg of laat doet schuldgevoel zijn intree in de levensloop. Al op heel jonge leeftijd kan een kind zich knagend-onaangenaam als de oorzaak van veel kwaads en ongenoegen zien. Niet een bepaalde levensfase, maar een bepaalde fase in de ethische bewustwording, kiezen we hier als entree tot enkele notities betreffende schuld en tijdsbesef. Zolang men zijn daden vanuit de voorhanden catalogus van goed en kwaad ofwel als goed ofwel als kwaad classificeert en ook nog een bij de daad behorende straf of beloning weet te bedenken, laat schuldgevoel het tijdsperpectief open. Goede daden benauwen immers niet, obsederen niet en kwade daden worden binnen dit morele denken opgeruimd, in de verte ontstaat blanke ruim57 Junichiro Tanizaki, Dagboek van een oude dwaas. Amsterdam, Meulenhoff, 1983.

250

te. Een ander tijdsbesef ontstaat zodra men op grond van een crisis, van een nieuw verworven inzicht, een conflict of een beschuldiging zijn daden en levenswijze revalueert. Men kan niet meer om het inzicht heen dat aan de goede daden van weleer kwalijke kanten te onderscheiden zijn. Hier worden niet de schuldgevoelens tijdens depressiviteit bedoeld, noch de geleende schuldgevoelens via welke men zich – weliswaar in het negatieve – ook nog een hoofdrol kan toeëigenen op het wereldtoneel. Het gaat hier om het inzicht en besef dat daden die men ooit als goed beschouwde, ook en tegelijkertijd of op een later tijdstip – vanuit nieuwe ervaring of inzichten – als slecht kunnen worden beschouwd. Vergeven en vergeten verwijzen naar een repetitief tijdspatroon: een hernemen, een opnieuw krijgen van kansen, van vooraf aan beginnen. Besef van de ambiguïteit, namelijk dat aan elke daad tegelijkertijd en goed en kwaad te onderscheiden zijn, dat geheel goede en geheel slechte daden niet bestaan, plaatst de mens in een gecompliceerd en mogelijk verwarrend tijdspatroon. Het lineaire tijdsperspectief staat geen herhaling toe. Het verloop van de tijd onthult als in een goede detective-story voor de begrijpende en denkende mens wat hij met zijn doen en laten op langere termijn aanricht. Alleen is er geen einde aan het boek. Het proces van veranderend inzicht gaat door, ontknopingen zijn altijd voorlopig, ook fundamenteel schijnende inzichten zijn betrekkelijk. Aan dit inzicht is geen ontsnappen mogelijk, hoe vaak men ook van een persoon of een instantie vergiffenis heeft gekregen. Men staat er alleen voor, inzichten en gevoelens kan een ander niet wegnemen. Het besef van eigen schuld, eigen verantwoordelijkheid voor de zichtbaar gemaakte loop der dingen, kan men uiteindelijk alleen tegemoet treden met eigen middelen. Om zelfvernietiging door schuldbesef

251

te voorkomen kan men alleen maar met dezelfde zorgvuldigheid en hetzelfde gevoel voor verbanden en consequenties naast het nieuwe kwaad ook het nieuwe goed aan zichzelf ontdekken. Ook dit is een eenzame, vereenzamende arbeid, het kan zijn dat niemand dit besef deelt. Het steeds weer inzien en bemerken van kwaad kan uitmonden in fantasieën over veroordeling en hel, de ontdekking van steeds weer nieuw goed, mondt vanzelfsprekend uit in een eigen hemel. De schrijvers Niven en Pournelle voeren een eigentijdse hel ten tonele voor tekstschrijvers en ‘luchtbakkers’. In een poging populair te worden bij zijn fanclub, drinkt de schrijver Carpentier zich vol en haalt gevaarlijke toeren uit in een vensterbank vele meters boven de grond. Hij valt dood. Hij hervindt zich in een plaats die hem wel bekend is uit Dante. Onder leiding van de gids Benito (Mussolini) trekt hij door allerlei verschrikkingen, waarvan de ergste is dat je niet dood kunt. Ook na de zwaarste verminkingen herstelt zich het lichaam om volgende pijnigingen te verdragen. De schrijver laat de mensen lijden aan eigentijdse ‘zonden’: 8 ‘Ik zag een mensenmenigte die tot aan hun borst in een rivier van stront stonden. Van afkeer kan je net zo verstijven als van angst. Corbett, die naast mij liep, bleef staan om te kijken waar ik naar keek. Hij maakte een kokhalzend geluid, pakte me bij de arm en probeerde mij mee te trekken. Maar ik bleef staan. Ik had iemand gezien die ik kende ... Ik vroeg mij af waarom hij hier terechtgekomen is. ‘Onmatige vleierij. Allen die zich daaraan schuldig maken komen hier terecht’ ... Ik wilde George iets bemoedigends toeschreeuwen ... maar wat? Dat hij onrechtvaardig behandeld was? Dat ik mijn uiterste best zou doen om

252

zijn straf verlicht te krijgen? Ik herinnerde me een van zijn eigen slagzinnen en schreeuwde die naar beneden. Het was niet om de spot met hem te drijven! Ik wilde alleen zijn aandacht trekken! Ik riep: ‘Winkelen bij Wehkamp, dat doe je lekker thuis!’ Het antwoord was een explosie van stemmen. Stinkende hoofden werden opgeheven en spottende stemmen riepen: ‘Dash wast zo wit, witter kan het niet!’, ‘Een ei hoort erbij!’, ‘Ik was mijn haar altijd met – ‘, ‘Victoria Vesta, een veilig gevoel’, ‘En dit met een gewoon wasmiddel’. En we zagen waar de stront vandaan kwam. Weer zo’n macabere grap. Iedereen in de kloof was uitgerust met een tweede anus – maar dat zag je pas als ze hun mond open deden.’58 Naast een strikt individuele gewetensfunctie is er ook – voor wie dit wil en kan (h)erkennen – collectieve schuld en verdienste: men kan als paar, als gezin, familie, organisatie schuldig zijn. Daar is wel sprake van gedeelde geschiedenis en gedeelde verantwoordelijkheid. Persoonlijke draagkracht, inventiviteit – goeds ontwaren is soms moeilijker dan fouten vinden – , de mate waarin men innerlijk alleen kan zijn, bepalen waar men de lijn trekt tussen strikt individuele en meer collectieve verantwoordelijkheid. Als men met mensen spreekt over datgene wat zij zichzelf verwijten, dan ontstaat de indruk dat wij zijn opgegroeid met gedragsregels – de tien geboden zullen we maar zeggen – die geen gelijke tred houden met de sociale werkelijkheid waarin we leven. Er zijn zoveel abstracte manieren om schade 58 Niven, L. en J. Pournelle, Inferno. Amsterdam, Elsevier, 1980.

253

aan te richten zonder deze leer te overtreden: nalaten, niet ontwikkelen, zich niet met het leven inlaten. Wie bovenstaande overwegingen deelt kan geen ‘ongemengde’ eeuwigheid tegemoet zien. Als de tijd daar is Men sterft tegenwoordig gewoonlijk na een lang tot zeer lang leven. Het sterven zelf – indien er geen sprake is van ongelukken of geweld – vertoont soms de afdrukken van de manier waarop iemand geleefd heeft. Deels gaat het sterven op een manier die rechtstreeks samenhangt met de doodsoorzaak. Zo sterven mensen plotseling en onvoorzien, na een korte of lange ziekte, bij bewustzijn of in coma, rustig maar ook met veel strijd en pijn. Wie al lang geleden de zin in of zin van leven opgegeven heeft, kan alleen wachten tot ook het lichaam het opgeeft. Afgaande op observaties en verhalen lijkt het mogelijk dat men het tijdstip van sterven min of meer zelf kan timen. 8 ‘Als trouwe dorpsgenoot bezocht hij gedurende zijn verlofdagen altijd zijn oude schoolmeester, de laatste jaren in het verzorgingstehuis. Het ging niet goed met hem. ‘Wil je me een dienst bewijzen? Ik wil graag dat jij mijn uitvaart verzorgt.’ ‘Maar ik ga over veertien dagen weer terug naar Afrika.’ ‘Dat is geen probleem. Dat komt in orde.’ Een week later was de meester rustig gestorven en kon zijn verzoek ingewilligd worden.’ Het ware te wensen dat iedereen de kunst verstond om op een niet-agressieve, of zichzelf devaluerende manier, zonder emotionele last voor anderen een onhoudbaar leven zelf te kunnen laten aflopen.

254

Bij de verschillende vormen van sterven horen verschillende tijdsstructuren. Er is de lang van te voren aangekondigde dood die dan weer nabij, dan weer veraf lijkt. De betrokkene kan deze onzekere toekomst als het verblijf in een dodencel beleven. Wie te horen krijgt dat zijn ziekte fataal is, heeft ineens een heel andere toekomst. Van open naar zeer beperkt, met grote zekerheid over de vorm van het einde. Naast verwarring en verdriet hoort men ook vaak dat mensen ineens veel intensiever in hun leven staan. Mensen en dingen, planten, bewegingen en geluiden, krijgen een extra glans alsof men ‘high’ is. Er is vaak een gêne om dit te laten blijken.59 Hoe hysterisch vindt men het als iemand de bast van een boom streelt om te bedanken of met tranen in zijn ogen naar een voorbijwandelend kleuterklasje kijkt en denkt hoe het hen zal vergaan over tien, twintig, dertig jaar? Nu de levenstijd zo beperkt is, wordt deze kostbaar en onvanzelfsprekend. Het leven wordt weer een geschenk, mysterie. Religieuze gevoelens worden aangesproken, essenties doorvoeld. 8 ‘Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendia denken aan die lang vervlogen middag toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs. ... De wereld was nog zo jong dat vele dingen nog geen naam hadden en om ze te noemen moest je ze aanwijzen met je vinger.’60 Aureliano ziet vervolgens een heel leven aan zich voorbijtrekken, boordevol bizarre personen en dramatische gebeurtenis59 McFadden, S.H., Attributes of religious maturity in aging people. Journal of religion and aging, 1985, vol. 1, 39-48. 60 Marquez, G.C., Honderd jaar eenzaamheid. Amsterdam, Meulenhoff, 1984.

255

sen. Met deze openingszin van het boek laat de schrijver zien hoe een mens in het zicht van zijn dood, helder en gedetailleerd het hele verhaal van zijn leven nog eens voor zichzelf repeteert als voor een examen, of het begin van een verre reis. Hesse brengt onder woorden wat iemand zou kunnen denken over verleden en toekomst op het moment dat hij zich het leven gaat benemen. De hoofdpersoon uit het verhaal, Klingsor, schrikt ’s nachts wakker. Hij merkt tot zijn opluchting dat hij het meisje dat naast hem ligt, niet heeft gedood. Hij glipt naar buiten om zich te gaan verdrinken in het meer. 8 ‘Toen hij op het meer was, trok hij de riemen in. Nu was het zo ver, en hij was tevreden. Vroeger had hij, in de ogenblikken waarin hij dacht te moeten sterven, graag nog even geaarzeld, de zaak tot morgen uitgesteld, eerst nog even geprobeerd of hij misschien toch nog verder kon leven. ... Daarvan was niets meer over. ... Langzaam boog hij voorover, ... tot de boot onder hem uitgleed. Hij was in het Heelal. In de weinige ogenblikken dat hij nog leefde, beleefde hij meer dan in veertig jaren dat hij naar zijn doel onderweg was geweest. Het begon hiermee: in het moment dat hij viel, waarin hij een ondeelbaar ogenblik lang tussen de boot en het water zweefde, besefte hij, dat hij zelfmoord pleegde, een kinderachtigheid, iets wat helemaal niet erg was, maar nogal dwaas. Vanaf het moment... waarin hij zich ... in volle overgave van de rand van de boot had laten vallen, ... had het sterven zijn betekenis verloren. ... Als een lichtflits trok dit resultaat van zijn leven door zijn hele wezen: zich te laten vallen. Had men dit eenmaal gedaan, had men zich eenmaal daaraan overgegeven, zich ermee vertrouwd gemaakt, had men afstand gedaan van alles waarop men gesteund

256

had, de vaste bodem onder zijn voeten laten wegzinken, als men enkel en alleen nog luisterde naar de stem in het eigen hart, dan was ... alle angst en alle gevaar geweken. ... Heerlijke gedachte: een leven zonder angst.61 Patricia Highsmith voert het leven en het eind van het leven van Edith op. Edith vlucht steeds meer in een fantasiewereld. Haar man heeft haar verlaten. Hij heeft met de jongere vrouw met wie hij is hertrouwd ook weer een kind. Haar zoon Cliff ïe is een geniepige, drankzuchtige mislukkeling. In haar dagboek verandert ze hem in een bekwame ingenieur, zorgzame vader, gelukkig getrouwd met Debbie waardoor Edith tevens op het juiste moment in haar fantasie grootmoeder en schoonmoeder wordt. Als door de arts weer eens een poging wordt gedaan om haar in psychiatrische behandeling te nemen, weet zij hem de toegang tot haar kamer – waar haar dagboek ligt en waar zij haar boetseerwerk heeft staan – te weigeren. Als compromis wil zij wel iets van haar werk gaan halen om te laten zien: een – geïdealiseerde – bronzen kop van zoon Cliffïe. Ze struikelt met het zware ding op de trap. 8 ‘Ze viel, de kop die ze in haar handen had, woog plotseling een ton en trok haar naar voren en ze had geen hand vrij om de leuning te grijpen. Ze was zich ervan bewust dat ze niet gilde, hoewel ze doodsbang was. Het leek op een val in een vertraagde film, ... ze dacht aan Cliff ïe als jongetje van 8 en 10, dat het in zich had om erg knap te worden, zoals hij het nog steeds in zich had om zo knap te worden als het beeld dat zij in haar handen had. Ze dacht aan onrecht, ze voelde hoe het onrecht dat 61 Hesse, H., Klingsor’s laatste zomer. Klein en Wagner, 1970.

257

haar was aangedaan, samenviel met het krankzinnige, ingewikkelde onrecht dat in Vietnam geschiedde. ... Haar hoofd sloeg hard maar toch sierlijk (geloofde ze) op een van de onderste treden op de grond en het licht ging uit.’62 De dood van de ander tegemoet zien De mens ziet niet alleen de eigen dood tegemoet. Vaak met meer zorg en angst dan tegenover de eigen dood, ziet men het overlijden van andere personen waaraan men gehecht is tegemoet, speciaal dat van de partner. Sommigen kennen al jarenlang een angstige bezorgdheid, terwijl de partner nog kerngezond en vitaal is. Het is alsof ze dagelijks al een generale repetitie houden voor het moment dat hij of zij er niet meer is. Deze bezorgdheid wordt als onaangenaam beleefd. Ze is mogelijk meer een uiting van tijdelijke of permanente kwetsbaarheid dan een realistisch omgaan met de feiten van leven en dood. Deze zorg holt het leven uit, er is te weinig ‘nu’ en te veel zorgelijke, van onmacht doortrokken toekomst. De dood van de ander kan onverwacht en plotseling komen, met zekerheid verwacht maar op een onzeker tijdstip, met zekerheid verwacht en op een berekenbaar tijdstip.63 De onverwachte dood veroorzaakt vaak emotionele chaos. Alle verwerking moet achteraf gebeuren, gehinderd door praktische en zakelijke drukte. Als de dood zeker is, maar het tijdstip van overlijden onzeker, is er opnieuw en voor het laatst het wachten: de stervende wacht, de partner en/of familie wacht. Het kleinste spoor van ongeduld kan frustreren, de stervende kan zich – indien bij bewustzijn – ongelukkig en te veel voelen. De verwanten kunnen de tijd als een uitputtingsslag beleven. Hun krachten be62 Highsmith, P., Edith’s dagboek. Amsterdam, Bert Bakker, 1986. 63 Lopata, H.Z., Time in anticipated future and events in memory. American Behavioral Scientist, 1986, vol. 29, 695-709.

258

geven het. Zij hebben zorgen over een eigen gezin waar ze niet gemist kunnen worden. Tijd om te waken – gratis en gul gedeelde tijd – is misschien het grootst denkbare geschenk aan de stervende en vormt ook een basis voor een goede terugblik. De stervende geeft soms met woorden te kennen hoe hij het voortgaan van de tijd ervaart. 8 ‘Ik wacht al zolang.’ 8 ‘Kwam Onze Lieve Heer mij maar halen. Ik ben het zo zat.’ Als de stervende in coma of diepe sluimer verkeert, weten we niets van zijn tocht door de tijd. Pijn rekt de tijd geweldig uit, net als ademnood. Als pijn en ademnood aanvalsgewijze komen, ontstaat er een scherpe verleden-heden-toekomst-articulatie. De zojuist doorstane pijn vormt het verleden, de onzekere en labiele rust is het nu, doortrokken van angst voor de volgende aanval: de toekomst. Voor de stervende is het veilig te weten dat de anderen naast zijn bed deze tijd met hem willen delen, zonder haast, zonder gevoel van tijdsverlies. Men wacht niet op elkaar, maar wacht samen op hetzelfde. Wanneer men spreekt van stervensbegeleiding, verliest men wel eens uit het oog dat de steun vaak wederzijds is, dat het afscheidnemen verenigt. 8 ‘Toen ze vroeg: ‘Hoe laat is het ?’, wist ik dat ik heel nauwkeurig de tijd moest vertellen en ook dat het al licht begon te worden en dat het een mooie dag zou worden en dat de eerste vogels zongen. Haar sterfbed was pijnlijk en benauwd. Zo’n vraag naar de tijd kwam tussen benauwdheden en pijnaanvallen in, alsof ze even uit diep water te voorschijn kwam. Zelfs toen deed het haar goed te weten dat er weer een dag begonnen was.’

259

De achterblijvende heeft veel te verwerken, verdriet over het gemis, agressie over het in de steek gelaten voelen, soms schuldgevoel dat niet hij maar de ander is gestorven. Veel verwerkingsarbeid – vooral na plotseling overlijden – wordt besteed aan het in gedachte herhalen van het verleden om na te gaan hoe men anders had kunnen handelen, hoe de afloop zou zijn geweest als ... De stervende hield zijn life review, de nabestaande moet ook een groot deel van het leven opnieuw bezien en herstellen. Daarnaast staat men voor de vraag wat te doen met de toekomst, hoeveel ruimte gaat men overlaten aan de nagedachtenis van de overledene.

260

ho ofds t uk 9

Herdacht Mijn tijd in hun tijd

8 ‘When I am laid in Earth Let my wrongs create No Trouble in Thy Heart Remember Me, but – ah Forget My Fate. (uit de opera Dido & Aeneas, Henry Purcell) Mogelijk zijn er mensen die aan het eind van hun leven de vurige wens koesteren volkomen vergeten te worden. Diep schuldbesef of schaamte kan een eeuwigheidsfantasie doen ontstaan waarin het geheel verborgen zijn voor anderen de opperste rust belooft. Velen willen voortleven en vragen dat ook aan de achterblijvenden in de vorm van een grafschrift, van een belofte aan het sterfbed, in de vorm van een testamentaire bepaling die gedenken waarborgt, in de vorm van door hen zelf vooraf geregelde herdenkingsdiensten. Sommigen deden en doen er alles aan om voor eeuwen herdacht te worden. Elk mens heeft zijn eigen wens met betrekking tot het herdacht worden. De bede ‘ween niet over mij’ vormt een bescheiden vraag om betreurd te worden en daarmee het bewijs van geliefd te zijn te ontvangen. Velen vragen om vergiffenis en clementie, zoals Dido in het hiervoor aangehaalde libretto, of zoals de Zes Ge-

261

hangenen in de ballade van François Villon. Anderen laten blijken dat ze in de herinnering willen blijven voortleven als een goed mens, als een beschermer van de armen, als harde werker, als voorbeeld binnen de familie, als dapper soldaat. Elke maatschappij heeft zijn eigen vormen en rituelen om de gestorvenen voor kortere of langere tijd in herinnering te houden: de gigantische monumenten en dodensteden in Egypte, de onder zand begraven terracotta ruiters en soldaten in China, de simpele zwerfsteen op het hoofdeinde van een naar het oosten gericht graf. Wie rijk was en is, kon en kan zich meer veroorloven aan grafmonumenten, opschriften, gedenkschriften en ceremonies. Door testamentaire bepalingen kan men anderen nog ver na het overlijden aan het werk zetten: door een fonds of beurs te stichten, een verzameling aan een museum te schenken, door giften aan een kerk. Men mag aannemen dat er geen verschil tussen rijk en arm bestaat in de wens herdacht te worden, alleen in de middelen om deze wens uit te voeren. Daarom kunnen we in de verdere gedachtegang de koningen, keizers en pausen zonder bezwaar even buiten beschouwing laten. Niet iedereen wordt diep betreurd, de overledene kan iemand zonder verwanten of vrienden geweest zijn, hij kan overwegend negatieve gevoelens hebben losgemaakt bij anderen. Zijn overlijden kan een oplossing zijn geweest voor een onhoudbare situatie. Vaak rust de overledene zwaar op de schouders van de nabestaanden, men slaagt er niet in de innerlijke rust weer te vinden. 8 ‘Menige cliënt komt met het probleem dat hij, meestal zij, soms na jaren nog intensief met de overledene in contact staat. Zij menen uit de taal van de media en die van de hulpverlening op te maken dat ze na een min of meer

262

vastliggende periode innerlijk vrij zouden moeten zijn van de herinnering aan de overledene. Hun gehechtheid baart hen zorgen. Ik ben tegenwoordig eerder geneigd om dit gedenken niet te ontmoedigen, maar samen een aanvaardbare vorm te vinden om de overledene een vaste plaats in het dagelijks leven te geven.’ mijn tijd in hun tijd Over de doden worden verhalen verteld. 8 ‘Het was nu eenmaal gebruik in het dorp dat na afloop van de rouwmis eerst een koffiemaaltijd werd gehouden. De mensen waren vroeger al die tijd nuchter geweest en moesten nog een heel eind gaan naar het kerkhof buiten het dorp. De kist met de overledene stond rustig achter in de kerk te wachten. Na de begrafenis was er gewoonlijk een bijeenkomst in het sterfhuis waar men napraatte en een borreltje dronk. Menig arm mens had extra gespaard om op dat moment niet krenterig te hoeven doen. Daar begon het nieuwe verhaal over de gestorvene. Elke aanwezige bracht zijn aandeel in. Een groepsgewijs vertelde geschiedenis van de overledene kwam naar boven, zijn grappen, zijn sterke kanten, zijn goedheid. Er werd gelachen tussen de tranen door en soms moest een bejaarde gast behoedzaam naar huis geleid worden omdat de hele mix van rouw, broodjes met kaas en de borreltjes te veel werd. Luidruchtige maar troostrijke evenementen.’ De menselijke levensloop ontstaat niet alleen door eigen initiatieven maar ook door andere gebeurtenissen en initiatieven van anderen. De betrokkene heeft geen zeggenschap daarover.

263

Men wordt bijvoorbeeld weduwe of grootvader of wees door andermans gedrag of lotgevallen. Zo wordt ook het verhaal na de dood verder verteld naar de wens van degenen die overleven. Zij maken uit wat vergeten wordt en wat hen uitkomt om te onthouden en te vertellen en hoe. Zij maken van mijn tijd hun verhaal. Zoals een individu werkt aan en met zijn verleden om het zinvol te laten aansluiten aan de actualiteit, zo wordt mijn tijd, mijn eigen verhaal langzamerhand onderdeel van een groepsverleden. In dit groepsverleden krijg ik een plaats in een merkwaardig en onvoorspelbaar geheugensysteem. Ik weet niet wanneer en hoe ik herdacht wordt en op welke manier ik voortleef. Wat in dit geheugen geactiveerd moet worden om mij weer even tevoorschijn te laten komen. Rondlopend in mijn huis zie ik de voorwerpen en portretten van mijn groot- en overgrootouders. In enkele seconden heb ik tientallen familieleden over de vloer. Ook de mensheid reminisceert. Aanvankelijk word ik misschien nog als persoon herdacht door mensen die mij ook in persoon hebben gekend, naar hun momentane emotionele behoeften. Later word ik zowel vergeten als herdacht naargelang een persoon of groep iets met mijn tijd en mijn verhaal kan en wil doen. Zo kan iemand eerst herdacht worden als een geliefde gezellin, later deel uitmaken van het materiaal van een familiestudie, of een beschouwing over vrouwen in de vorige eeuw of een studie naar veranderende leefgewoonten in Nederland. De individuele mens maakt een verhaal waarin zijn hele leven vervat is, de mensheid maakt voortdurend nieuwe verhalen waarin vele verledens vervat zijn voor een doel naar keuze van dat moment. Mijn onsterfelijkheid is in andermans handen.

264

8 ‘Hij zou hard gelachen hebben als hij het zelf gezien had. Voor een paar dubbeltjes per dag poseerde hij met andere boerenknechten aan het begin van deze eeuw voor een van de schilders die de streek aandeden. Ze staan allen afgebeeld met een zeis of een hooivork over hun schouders, grimmig, goedmoedig, jong en oud. Harde gegroefde koppen. Als ik op een avond naar een tvprogramma kijk, zie ik met een schok eerst het schilderij voor het eerst van mijn leven in kleur. Daarna zoomt de camera in op het hoofd van mijn grootvader, die ik, evenmin als de duizenden andere kijkers in Nederland, ooit in levende lijve heb gezien. Ik kijk hem recht in zijn ogen en denk ‘Het komt je toe’.’

265

Over de auteur

Wim Zwanikken is klinisch psycholoog NIP, gepensioneerd wetenschappelijk hoofdmedewerker van de Universiteit van Utrecht, psychotherapeut alleen nog in de avonduren en buiten de DBC-regelingen om, begenadigd met vijf kleinkinderen, reparateur en geschiedschrijver van historische woonhuizen in de Utrechtse binnenstad, zanger in de Byzantijnse Vladimirskaja kapel in Utrecht, speciaal geïnteresseerd in tijdsbeleving, seksualiteit op latere leeftijd, zingeving, bestemming en religieuze vragen, schrijft op verzoek binnen zijn professie levensverhalen van mensen ‘met een verleden.’ [email protected]

266

Bijlagen

Bijlage I Een raster van de persoonlijke tijdsbeleving tempo − Hoe snel is iemand op verschillende gebieden? (motoriek, begrip, reactiesnelheid, enzovoort) − Is iemand snel of traag over de hele linie of heeft iemand verschillende tempo’s? − Weet iemand zich adequaat aan te passen aan verschillende tempo’s van mensen, dieren, van gebeurtenissen die men volgt? Of juist niet? Is iemand vrijwel steeds haastig? − Vindt men het tempo waarin de tijd verstrijkt aangenaam of gaat de tijd te langzaam (verveling, er gebeurt te weinig), te vlug (de tijd voelt niet ‘stevig’ aan, alles is zo op)? de tijdsmodaliteiten in het ‘nu’ − Hoe ver reikt iemands psychologische toekomst, waarop is deze gericht, welke emotionele kleur heeft deze toekomst (hoop, angst, onheil, machteloosheid), is er sprake van continuïteit, van bestendige doelstellingen, of meer van versnippering, gebrek aan gerichtheid? − Hoe ver reikt iemands verleden, hoe makkelijk bereikbaar, helder, gevarieerd, betrouwbaaar zijn herinneringen, wat kan iemand ermee, zijn er perioden onbereikbaar of afgegrendeld, waar liggen die, verwerpt iemand zijn verleden (schuld, schaamte, falen), gebruikt iemand zijn verleden om anderen te domineren, te overtreffen?

267

− Hoe staat iemand in het ‘nu’? Kan iemand echt genieten, verwijlen bij de dingen van dat moment? Kan iemand spelen, tijd planloos doorbrengen? − Domineert min of meer constant verleden of toekomst in het ‘nu’: altijd terugblikken of altijd bij toekomstige activiteiten verwijlen waardoor een geërodeerd ‘nu’ ontstaat, rusteloosheid op de loer ligt? − Hoe sterk is de samenhang c.q. de wisselvalligheid binnen het persoonlijk tijdsperspectief? eindigheidsbeleving − Kent men deze beleving expliciet? Gaat dit met angst gepaard? In welke vorm giet een mens zijn gedachten over wat er na de dood kan zijn? Denkt iemand bijvoorbeeld aan eeuwig leven als menselijke eindbestemming? de ‘juiste’ tijd − Welke normen heeft iemand met betrekking tot tijd? Onderschrijft iemand de opvatting dat er goede en slechte tijdstippen zijn om bepaalde dingen te doen? (Denk aan de zogenoemde zaaikalender en varianten daarvan op andere levensgebieden. Denk aan de taken die iemand associeert met verschillende levensfasen.) − Voelt iemand zich misplaatst in deze tijd, had men liever in een andere periode geleefd? Is er sprake van regelmatige weemoed naar andere tijden? tijdsattitude − Hoe bezitterig is iemand met tijd, hoe gul? Is tijd kostbaar en wordt deze met kleine porties uitgegeven? Spreekt iemand van tijd ‘stelen’, gebruikt iemand vaak verkleinwoorden rond

268

tijdsaanduidingen (eventjes, uurtjes, vijf minuutjes) waardoor de kostbaarheid zowel geaccentueerd als gerelativeerd wordt? Wordt men gekweld door tijdsdruk, gebrek aan greep op de tijd, of is men juist op een soepele wijze de baas van eigen tijd? klokkentijdscultuur/-cultus/-vaardigheden − Hoe vaak kijkt iemand op de klok? − Hoe precies definieert iemand tijden van afspraken? − Wat legt men aan tijdszaken vast? − Welke kennis heeft men van de duur van allerlei activiteiten, is men bijvoorbeeld in staat om bij een betrekkelijk gecompliceerde activiteit min of meer accurate tijdschattingen te maken (zoals bij een maaltijd klaarmaken)? − Heeft iemand een doeltreffende tijdsindeling of juist een inefficiënte? − Hoe vaak is men bezig met iets dat men ook op dat tijdsstip had gepland? Stelt men veel uit?

269

Bijlage II Enkele notities over het levensverhaal Een uitgebreide handleiding over hoe levensbeschrijvingen gemaakt en bewerkt kunnen worden, is hier niet op zijn plaats. Met behulp van onderstaande notities kan de lezer een eerste ordening aanbrengen in autobiografisch materiaal. Het verhaal geeft oorzaak-gevolgverhoudingen aan. Er is in de levensloop steeds sprake van gevormd worden door gebeurtenissen en omstandigheden waarover men geen zeggenschap heeft, de mens wordt gemaakt door het leven. Er is eveneens en tegelijkertijd sprake van zelf invloed uitoefenen, de mens maakt vanuit wat hij reeds is geworden, zelf zijn leven. Hij kiest zelf situaties, selecteert contacten, vermijdt, roept op, bestrijdt, steunt, en geeft betekenis aan het onvermijdelijke, het onbestuurbare, het onvoorziene. Men neemt aan dat de eerste levensjaren de periode bij uitstek zijn waarin de mens gemaakt wordt; dat hij later in steeds sterkere mate ‘eigenaardig’, selectief, gespecialiseerd omgaat met de mogelijkheden in zijn levensloop. Toenemende onvergelijkbaarheid zal daarvan het gevolg zijn. In het levensverhaal geeft de verteller een gedachte over (oorzakelijke) samenhangen binnen zijn levensloop. Welke belangrijke werkzame krachten voert de verteller ten tonele en hoe beschrijft hij zijn eigen invloed op zijn levensloop? De verteller is hoofdpersoon in het verhaal, hoezeer hij zichzelf ook wegschrijft, hoezeer hij zich ook als slachtoffer van machten buiten hem om labelt. Zonder publiek geen echt verhaal. Wanneer een oudere vertelt over zijn leven, is zijn verhaal naar inhoud, vorm en strekking afgestemd op een bepaald publiek. Wanneer een ambachtsman vertelt aan een jongere collega, vertelt hij anders dan wan-

270

neer hij zijn kleindochter voor zich heeft. De verteller wil iets bereiken met zijn verhaal met dat publiek: vermaken, gegevens overdragen, zich rehabiliteren, zichzelf begrijpelijk maken voor de ander, uitwisselen en vergelijken met de luisteraar, meedelen in hoeverre de verteller zich wel en in hoeverre hij zich minder geslaagd vindt in zijn leven, laten zien dat hij iets betekent of heeft betekend. Er zijn als het ware evenveel levensverhalen als er fora zijn, voor elk publiek een ander verhaal. Daarbij mag men aannemen dat het basisstramien van feitelijkheden binnen het verhaal ongeveer gelijk blijft en ook min of meer accuraat is, jaartallen, woonplaatsen, namen van organisaties en bedrijven, de gezinsgegevens. De keuze van details, de inkleuring, de weglatingen, de toon, en de boodschap van de verteller zelf zullen verschillen. In het levensverhaal geldt veelal een eigen chronologie, de start is niet altijd de geboorte van de hoofdpersoon, maar kan bijvoorbeeld zijn de ongewenste zwangerschap van een grootmoeder, een verhuizing van de ouders, het overlijden van een broertje of zusje voor de geboorte van de verteller. Ook het sterven van de verteller hoeft niet het einde te zijn van zijn levensverhaal maar kan verder in de toekomst liggen. Binnen het verhaal zijn eigen markeringspunten, overgangen, cruciale data, perioden van rust en van turbulentie te onderscheiden. Doordat de verteller zich in zijn eigen tijd plaatst, draagt het verhaal ook de kenmerken van een generatie met de gebeurtenissen die hun tijd overschaduwden. Het verhaal is op een bepaald tijdstip telkens een geheel waarin de gebeurtenissen elkaar naadloos opvolgen, waarin sprake is van continuïteit zonder gaten. Waar gegevens uit het geheugen verloren gaan, wordt de aansluiting gerepareerd met voorhanden materiaal. De randen van de breuk worden weer

271

aaneengevoegd. Het verhaal moet een zekere herkenbaarheid behouden voor de mensen in het publiek, vooral wanneer zij (een deel van) de levensloop van de betrokkene zelf hebben meegemaakt. Wanneer in de ogen van de luisteraar te veel feiten worden weggelaten, tijdsvolgorden worden omgekeerd, nieuwe elementen worden verzonnen, verliest het verhaal een deel van zijn positieve sociale betekenis. Het levensverhaal is nooit af: zolang er ervaringen zijn, moeten deze ingedeeld, geordend, afgewezen, geïntegreerd, geëvalueerd, gerevalueerd, gedevalueerd, verscherpt of verdoezeld worden. Niet alleen komen nieuwe ervaringen in bestaande kaders terecht, maar leiden nieuwe ervaringen ertoe dat de hele ‘inventaris’ heringedeeld moet worden. Nieuwe betekenissen moeten geformuleerd en andere verbanden moeten gelegd worden. Dit is merkbaar wanneer van dezelfde persoon meerdere levensverhalen beschikbaar zijn uit verschillende perioden.

272