Een lied aan de hemel
 904450262X, 9789044502626 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

De

nachtclub

was

zeer

beslist

niet de

plaats

voor zwaarmoedigheid. Het was onmogelijk om na te denken over het soort leven dat Guy misschien leidde of over Malcolms dood of over het aflopen van weer een van mijn in de hemel gesloten huwelijken zolang ik op het podium ‘Stone Cold Dead in the Market’ of het onweerstaanbare ‘Drinking Rum and Coca-Cola’ van de Andrews Sisters stond te zingen. Achter de coulissen hadden de andere artiesten het zo druk met onmatig flirten, elkaar liefkozen of hoogoplopende ruzies tot het bittere einde uitvechten dat er geen

ruimte was waarin ik mijn heden en verleden kon overpeinzen.

Ik wilde een plek waar ik weg kon kwijnen. Ik vond een gemeubileerde flat, trok erin,

ging zitten, legde mijn handen met ineengestrengelde vingers in mijn schoot en wachtte af. (…) Ik was een vrouw alleen,

die geen man kon krijgen en als ik er een had, dan kon ik hem niet houden. UIt

Zen

lied aan

de hemel

POB ERPE MERE

Een lied aan de hemel

Maya Angelou

Een lied aan de hemel Uit het Engels vertaald door Kathleen Rutten

UITGEVERIJ

DE

GEUS

Joo3l 225 IK

Oorspronkelijke titel A Song Flung Up to Heaven, verschenen bij Random House Oorspronkelijke tekst © Maya Angelou, 2002 Nederlandse vertaling © Kathleen Rutten en Uitgeverij De Geus bv, Breda 2002 Het gedicht op p. 58 is vertaald door Chawwa Wijnberg Omslagontwerp Uitgeverij De Geus bv Foto auteur © Charles Hopkinson Lithografie TwinType, Breda Drukkerij Haasbeek bv, Alphen a/d Rijn ISBN 90 445 0262 X NUR 302

Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Uitgeverij De Geus bv, Postbus 1878, 4801 Bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl

Verspreiding in België via Libridis nv, Industriepark-Noord sa, groo Sint-Niklaas

Opgedragen aan Caylin Nicole Johnson Brandon Bailey Johnson en aan mijn hele familie

waar en wie jullie ook mogen zijn

Oman a 4 ebi ham |

ne

aan wg DP aan Br en

|

Ee IJ

Ë.

7

ii ie

8

Ge En

js

85

has ne

E



Dankbetuiging Ik bedank vijf van mijn levende leraren: De Eerwaarden Frederick Buechner Eric Butterworth Serenus T. Churn sr. H. Beecher Hicks Cecil Williams

The old ark's a-movering

a-movering a-movering

the old ark's a-movering and I'm going home. Negentiende-eeuwse Amerikaanse spiritual

-

De oude ark was een straalvliegtuig van Pan Am en ik keerde terug naar de Verenigde Staten. Het toestel was afkomstig uit Johannesburg en had in Accra, Ghana, een tussenlanding gemaakt om passagiers op te pikken. In mijn traditionele West-Afrikaanse kledij stapte ik in en werd me er onmiddellijk en voor het eerst sinds jaren van

bewust dat ik niet op mijn plaats was. Een gevoel van onbehagen overviel me nog voordat ik mijn zitplaats achter in het vliegtuig had gevonden. De eerste paar minuten was ik in de

weer met het ordenen van tassen, souvenirs en cadeautjes. Toen ik me eindelijk op mijn smalle stoel had geïnstalleerd, keek ilk om me heen en besefte meteen wat de oorzaak van mijn

ongemakkelijkheid was. Ik was omgeven door meer blanken dan ik in vier jaar bij elkaar had gezien. Gedurende die periode was het niet bij me opgekomen om blanken uit de weg te gaan;

er was Europees, Canadees en blank Amerikaans wetenschappelijk personeel op de universiteit waar ik werkte. Roger en Jean Genoud, Zwitserse medewerkers van de Verenigde Naties, waren heel goede vrienden geworden en ze hadden me in

feite geholpen mijn tienerzoon groot te brengen — of beter gezegd, in toom te houden. Mijn verwarring werd dus niet

veroorzaakt door het zien van blanke huid, maar eerder door

het feit dat ik er zoveel tegelijk van zag.

Gedurende de volgende zeven uur overpeinsde ik het leven dat ik achter me liet en de omstandigheden waarnaar ik terugkeerde. Ik gaf me rekenschap van het verschil tussen de gezichten die ik pas nog ten afscheid had gekust en die in het vliegtuig, die mij en de andere, in Accra ingestapte zwarten met

misprijzen, zo niet openlijke afkeer, bekeken. Ik dacht aan

mijn onbesuisde negentienjarige zoon, die ik bij een bevriend Ghanees gezin had achtergelaten. Ik had hem ook toevertrouwd aan de hoede en naar ik hoopte liefdevolle zorg van

God, ogenschijnlijk de enige kracht die hem de baas wist te blijven.

Ik overdacht ook het politieke klimaat waaruit ik wegging. Het was bekend dat er op datzelfde moment antigouvernementele krachten werden gebundeld om de regering van Kwame Nkrumah, Ghana’s controversiële, zeer vereerde, maar

ook zeer gehate president, ten val te brengen. Beschuldigingen, dreigementen, angst, schuld, hebzucht en wispelturigheid tierden welig. Maar in ieder geval was iedereen die zichtbaar betrokken was bij die overladen ambiance zwart, in tegenstel-

ling tot de bevolking in de omgeving waarnaar ik terugkeerde. Ik wist wel dat de sfeer in de Verenigde Staten niet minder

turbulent was dan in Ghana. Als ik mijn post en de internationale pers mocht geloven dan was het land in rep en roer. De

kreet burn, baby, burn’ weerklonk luid en zwarte mensen waren van de eerdere methode van sit-ins overgegaan op brandstichtingen en van betogingen op inbraken. Tijdens zijn laatste bezoek aan Accra had Malcolm X de wens te kennen gegeven een stichting op te richten die hij de

Organization of African-American Unity noemde. Hij stelde onder meer voor om de benarde toestand van de Afro-

Amerikanen aan de Verenigde Naties voor te leggen en de Wereldraad te vragen namens de zwaarbeproefde zwarten te IO

bemiddelen. De gemeenschap van Afro-Amerikaanse inwoners vond het idee zo prikkelend dat ik mezelf ervan overtuigde dat ik terug naar de Verenigde Staten moest om bij de oprichting van de organisatie te helpen. Alice Windom, Vickie Garvin, Sylvia Boone en Julian Mayfield, in Ghana wonende

en werkende Afro-Amerikanen, waren er ook onmiddellijk voor. Toen ik hun vertelde dat ik plannen maakte om naar Amerika terug te gaan om met Malcolm samen te werken, begonnen zij — mijn vrienden, mijn maatjes, mijn gabbers — me

plotseling te behandelen alsof ik heel bijzonder was. In mijn bijzijn werd er wat zachter gesproken, ze sloegen me niet lachend op mijn rug en ze waren er niet meer als de kippen bij om me op mijn gebreken te wijzen. Mijn status was zonder

meer gestegen. Allemaal lazen we Malcolms laatste brief aan mij: Lieve Maya, Ik was geschokt en verbaasd toen ik je brief kreeg, maar ook verheugd want op deze heb ik maar twee maanden hoeven wachten, terwijl ik op de vorige bijna een jaar moest wachten. Je ziet dat ik nog altijd even geestig ben. (ha, ha)

Je analyse van de neiging van onze mensen om over de hoofden van het grote publiek heen te spreken in een taal die hun ver boven het verstand gaat, is beslist correct. Jij kunt met hen communiceren omdat je volop

(soul) hebt en altijd met beide benen stevig op de grond blijft staan. Ik sluit een paar artikelen bij die je enig idee zullen geven

van wat ik dagelijks meemaak, dan kun je beter begrijpen waarom het soms lang duurt voordat ik terugschrijf. Ik was heel blij te horen dat je dit jaar misschien al deze kant op komt. Je bent een geweldige schrijver en een gewel II

dige vrouw. Je weet dat ik altijd mijn uiterste best zal

doen om je op alle mogelijke manieren te helpen, dus aarzel niet. Aldus ondertekend Je broer Malcolm Ik keek het vliegtuig rond naar de Zuid-Afrikaanse gezichten

en dacht aan Vus Make, mijn laatste echtgenoot, van wie ik gescheiden was. Hij, de leden van het Pan-African Congress en Oliver Tambo, onderbevelhebber, van het African National Congress, geloofden oprecht dat ze de gedachten en bijgevolg

de daden van de apartheid minnende boeren konden veran-

deren. Aan het begin van de jaren zestig had ik hen natiedromers genoemd. Wanneer ik aan Robert Sobukwe dacht, de leider van het Pan-African Congress die al jaren in gevangenis

wegkwijnde, en aan de onlangs gearresteerde Nelson Mandela, dan was ik er zeker van dat ze de rest van hun leven afgezonderd van de wereld zouden slijten. Ik dacht dat de twee mannen, ondanks

hun passie en de rechtvaardigheid van hun zaak,

slechts voetnoten op de bladzijden van de geschiedenis zouden worden. Met de op handen zijnde nieuwe ontwikkelingen leefde ik nu toch wel mee met de boeren en ik feliciteerde mezelf en alle Afro-Amerikanen met onze moed. De passie die mijn volk zou

laten zien onder leiding van Malcolm zou ons helpen ons land voor eens en voor altijd van racisme te bevrijden. De Afrikanen

in Zuid-Afrika zeiden vaak dat ze geïnspireerd waren door Martin Luther King jr. en de Montgomery-busboycot van 1958. Nou, we zouden ze eens iets nieuws, iets visionairs geven

om tegenop te kijken. Als we onszelf en ons land hadden gereinigd van haat, zouden zij onze methoden kunnen bestuderen, moed kunnen putten uit ons voorbeeld en de vrijheids-

zon in hun land laten schijnen zoals die in het onze scheen. I2

Zoete toekomstdromen zwakten de scherpe pijn af van het achterlaten van zowel mijn zoon als de andere belangrijke man in mijn leven. Uiteindelijk-zou Guy op den duur tot een voortreffelijk mens opgroeien, maar mijn romantische wederhelft zou nooit in mijn wereld passen en ik ook niet in de zijne. Hij was een indrukwekkende West-Afrikaan die mij met de

dwingende kracht van een zuidelijke orkaan zijn leven in had gesleurd. Hij had mijn goed geplante ideeën ontworteld en al mijn vast verankerde overtuigingen over decorum omvergeblazen. Voordat ik hem ontmoette, was ik al vaak verliefd geweest,

maar ik had me nog nooit aan iemand overgegeven. Ik had

mijn woord en mijn lichaam gegeven, maar niet mijn ziel. De Afrikaan was gewend gehoorzaamd te worden en hij stond erop dat ik me helemaal gaf. Het genot dat ik bij hem ondervond, maakte dat ik niet kon, of in ieder geval niet wilde weigeren. Binnen een maand nadat ik het gezag over mij en mijn leven aan een ander had overgedragen, drong tot me door wat een verschrikkelijke vergissing ik had begaan. Als ik kip wilde, zei

hij dat hij lam wilde en daar was ik het snel mee eens. Als ik rijst wilde, wilde hij yams en daar was ik het snel mee eens. Hij zei dat ik hem in alles wat hij wilde bij moest vallen en daar was ik

het mee eens. Als ik bij mijn vrienden langs wilde gaan en hij wilde alleen blijven, maar niet zonder mij, dan was ik het daarmee eens. De eerste keer dat ik op wilde blijven om te lezen en hij naar

bed wilde, begon ik de beklemming van zijn intieme omhelzing te voelen. Maar, zo voegde hij eraan toe, hij had me nodig. Daar was ik het mee eens. Maar ik dacht: nodig? Nodig als een extra deken? Als airconditioning? Als meer peper in de soep? Ik verfoeide het om als ding beschouwd te worden, maar ilk moest toegeven 13

dat ik de situatie zelf had laten ontstaan en geen reden had om

ontevreden over iemand anders te zijn dan over mezelf. ledere keer dat ik mijn kip opgaf voor zijn lam at ik minder. Wanneer ik een bezoek aan vrienden liet schieten om thuis bij hem te blijven genoot ik minder van hem. En wanneer ik bij hem in bed ging liggen en mijn boek op het bureau achterliet, merkte ik dat mijn begeerte geslonken was.

‘Amerikanen kunnen zo stijfkoppig, dom en gek zijn. Waarom heb je president Kennedy vermoord?’ Hij hoorde niet dat ik zei: Ik heb de president niet vermoord.” Mijn terugkeer naar de Verenigde Staten kwam op het meest

geschikte ogenblik. Ik kon mijn zoon alleen laten om de hordes van zijn mannelijke ontwikkeling te nemen; ik zou mijn grote, allesverterende liefde alleen laten met zijn gehoorzame onder-

danen; en ik zou terugkeren om samen met Malcolm X te werken aan de opbouw van de Organization of African-American Unity.

Tegen de tijd dat we in New York arriveerden, was ik opgehouden met het schandaliseren van de blanke racisten

in het vliegtuig en kreeg ik zelfs een beetje met hen te doen. Hun infantiele, onvolwassen denkwijze bedroefde me. Ze

konden ervan verzekerd zijn dat zodra wij, Amerikaanse zwar-

ten, orde op zaken hadden gesteld in ons land, de Xhosa’s, Zoeloes, Matabeles, Shona’s en anderen in zuidelijk Afrika hun blanken uit het duister van de onwetendheid naar het verblindende licht van het inzicht zouden leiden. Het lawaai op het vliegveld was schrikbarend. In Afrika was de openlucht vaak vergeven van vele, tegelijk gesproken talen,

huilende kinderen en roffelende trommels — dat was lawaai geweest, maar de herrie op de New-Yorkse luchthaven Idlewild die overal doorheen drong en per se gehoord wilde worden, was geraas. Er werd geroepen, bevolen, geschreeuwd, gesmeekt

en geëist, claxons loeiden en stemmen bulderden. Ik vond een plekje bij een muur en leunde ertegenaan. Vier jaar was ik weg

14

geweest van de kakofonie, maar nu was ik weer thuis.

Toen ik weer bij zinnen was gekomen, zocht ik een telefooncel.

pn

Ik besefte dat ik nog niet klaar was voor de veeleisende vitaliteit van New York, maar dat moest ik wel aan mijn

New Yorkse vrienden uitleggen. Ik had Rosa Guy geschreven, mijn steun en toeverlaat, en ze verwachtte me. Ik moest ook

Abbey Lincoln, de jazz-zangeres, en haar man, de jazz-drummer Max Roach, bellen; ze hadden me een kamer aangeboden

in hun appartement aan Columbus Avenue, wat ik had afgeslagen. Maar bovenal moest ik Malcolm spreken.

Zijn telefoonstem verraste me. Ik realiseerde me dat ik hem nooit aan de telefoon had gehad. “Maya, daar ben je dan eindelijk. Hoe was de reis?’ Zijn stem klonk hoger dan ik had verwacht. ‘Primnas:

‘Blijf op het vliegveld, dan kom ik je ophalen. Ik vertrek nu meteen.’ Ik onderbrak hem. ‘Ik ga rechtstreeks door naar San Fran-

cisco. Het vliegtuig vertrekt zo.” ‘Ik dacht dat je bij ons in New York kwam werken.’ ‘Over een maand kom ik terug.” Ik legde hem uit dat ik behoefte had aan het gezelschap van mijn moeder en mijn broer, Bailey, gewoon om eraan te wennen dat ik terug in de

Verenigde Staten was. Malcolm zei: Ik moest mijn wagen in de Holland Tunnel

achterlaten. Iemand wilde me te grazen nemen. Ik sprong bij een blanke man in de auto. Hij raakte in paniek. Ik vertelde

hem wie ik was en hij zei: “Laat je zakken, ik zorg dat je hieruit komt.” Kun je je dat voorstellen, Maya?’

Ik zei ja, maar het kostte me moeite. ‘Ik bel je volgende week als ik weet waar ik sta.’ Malcolm zei: ‘Nou, ik zal je over Betty en de meisjes ver-

tellen.” Onmiddellijk schoten me de lange avonden in Ghana I5

te binnen, toen onze groep naar hem zat te luisteren als hij over de strijd, het racisme, de politieke strategieën en de maatschap-

pelijke onrust praatte. Dan begon hij over Betty. Zijn stem werd zachter en er klonk een nieuwe zangerigheid in door. We hoorden over haar grote intelligentie, haar schoonheid, haar

geestigheid. Over hoe grappig ze was en hoe trouw. We hoorden dat ze een liefdevolle moeder en een dappere, tedere echtgenote was. Malcolm zei: Ze is hier nu en ze is heel lekker aan het koken. Je weet dat ze mooi en zwanger is. Mooi zwanger.’ Hij

lachte om zijn eigen grapje. Ik zei: ‘Doe haar de groeten. Ik moet nu naar het vliegtuig. Ik bel je volgende week.” ‘Doe dat. Goeie reis.” Haastig belde ik Max Roach en Abbey Lincoln om te zeggen dat ik terug was. Ook zij boden aan om me te komen ophalen,

maar ik zei dat ik hen de week daarop uit San Francisco zou bellen. Rosa Guy hoorde mijn uitleg aan en begreep het. Ons gesprek was kort.

Ik overwoog James Baldwin te bellen, die een göêde vriend was geworden. We hadden elkaar in de jaren vijftig in Parijs ontmoet, toen hij schreef en ik eerste danseres was in de opera Porgy and Bess. We leerden elkaar beter kennen in 1960, toen ik

in New York woonde. Jimmy was vertrouwd met het werk van

Jean Genet en toen ik de Witte Koningin speelde in Genets stuk De zwarten, had hij me avonden lang met de rol geholpen. Ik belde hem niet want ik wist hij me kon overhalen om op z’n minst nog een dag in New York te blijven. Zijn kleine gestalte, zijn gevoel voor humor en zijn liefde voor mij herinnerden me zo sterk aan mijn broer, Bailey, dat ik hem nooit helemaal kon

weerstaan.

I6

Mijn moeder kwam me ophalen op de luchthaven van San Francisco. Ze was kleiner en knapper dan in mijn herinnering. Ze kuste me en zei: ‘Zeg tegen de kruiers hoe je bagage eruitziet, dan brengen zij die naar de auto.’ De kruiers hadden alleen maar oog voor mijn moeder. Ze dansten naar haar pijpen als een mannelijk corps de ballet voor een prima balle-

rina en ze scheen het niet eens op te merken. Moeder dreef ons allemaal voort naar de auto en mijn hart sprong op toen ik Bailey achterin zag zitten. Hij was uit Hawaii overgevlogen om me te zien en begon meteen te praten en vragen te stellen. Moeder zei: “Ze is knapper geworden. Je bent een aantrekkelijke vrouw, kindje.”

Bailey zei: ‘Ja, maar dat zit in de familie. Daar heeft ze zelf niks aan hoeven doen. Vertel eens over Guy.’ Moeder zei: ‘Ik heb in de krant gelezen dat je teruggekomen bent om met Malcolm X voor een of andere nieuwe organisatie te werken. Ik hoop van niet. Ik hoop echt van niet.” Ze zweeg even en vervolgde toen: ‘Als je vindt dat je dat moet doen — voor niets werken — ga dan terug naar Martin Luther King. Die probeert echt om onze mensen te helpen. Malcolm X is een volksmenner.” Mijn adem liep uit me weg en ik kon hem niet terugkrijgen. Even plotseling had ik weer voldoende lucht, maar toen ik

mijn mond opende om te reageren tikte Bailey me op mijn schouder en ik keerde me naar hem toe. Zijn gezicht stond ernstig en hij schudde zijn hoofd. Ik deed mijn mond dicht. Hoewel hij nog geen, twee jaar ouder was dan ik en amper één meter zestig lang, was mijn broer mijn raadgever en beschermer geweest voor zolang ik me kon herinneren. Toen we nog maar net drie en vijf waren, gingen onze ouders uit elkaar. I7

Ze stuurden ons zonder begeleiding van Californië naar onze grootmoeder en oom van vaderskant, die in Stamps, een ge-

hucht in Arkansas, woonden. Aangezien de volwassenen vreemden voor ons waren, werd Bailey hoofd van een gezin

dat alleen uit ons tweeën bestond. Hij was bijdehanter dan iken nam het op zich om mij te leren wat te doen en hoe het te doen. Toen ik zeven was, arriveerde onze knappe, zwierige vader in het stoffige plaatsje. Na de plattelanders te hebben geïmponeerd, met inbegrip van zijn moeder, broer en kinderen, nam

hij Bailey en mij mee naar St. Louis om bij onze moeder, die na

hun scheiding terug naar Missouri was verhuisd, te gaan wonen. Het ging er hem niet zozeer om ons een beter leven te bieden, maar eerder om het leven dat mijn moeder leidde als

aantrekkelijke, opnieuw ongetrouwde vrouw in te perken.

Mijn grootmoeder zette ons samen met een schoenendoos vol gebraden kip in mijn vaders auto en huilde toen ze ons gedag wuifde. Mijn vader reed, bijna zonder stoppen, naar

mijn moeder in St. Louis, en leverde ons daar af. De eerste paar maanden waren tische, noordelijke familie. Onze kant leek blank en sprak met een vader was zwart en sprak met een

we verrukt over onze exogrootmoeder van moedersDuits accent. Onze grootTrinidads accent. Hun vier

zoons paradeerden hun huis in en uit als gangsters uit de film. We stonden versteld van het eten. Ze aten leverworst en

salami, wat we nog nooit hadden gezien. Het gesneden brood was wit en zat in vettig, glad waspapier, en na enkel zelfgemaakt ijs te hebben gegeten, dachten we dat er niets lekkerders

bestond dan de veelkleurige, koude plakken die van een blok bevroren dessert werden gesneden. We vonden het heerlijk om

grootsteedse kinderen te zijn, tot mijn moeders vriend mij verkrachtte. Na veel overreding (de man had me gewaarschuwd dat hij mijn broer zou vermoorden als ik het aan iemand vertelde) vertelde ik het aan Bailey, die het doorgaf

aan de familie. De man werd gearresteerd, zat een nacht vast en 18

werd weer vrijgelaten. Drie dagen later werd hij dood aangetroffen. De politie, die mijn grootmoeder waar ik bij was op de hoogte bracht, zei dat het erop leek dat de man doodgetrapt

was. Het verslag verbijsterde me. Ik dacht dat mijn stem die man had gedood, dus hield ik op met praten en Bailey werd mijn

schaduw, alsof hij en ik een spelletje speelden. Als ik linksom draaide, draaide hij linksom; als ik ging zitten, ging hij zitten. Hij verloor me nauwelijks uit het oog. De grote, onstuimige, grootsteedse familie trachtte me uit mijn koppige stilzwijgen te

lokken, maar toen ik halsstarrig weigerde te praten, werden Bailey en ik allebei naar Arkansas teruggestuurd. De volgende zes jaar was mijn broer de enige voor wie ik mijn stem tevoor-

schijn liet komen. Ik dacht dat mijn stem zo giftig was dat die iedereen kon doden. Ik sprak maar zelden tegen hem en soms was het niet te volgen wat ik zei, maar ik was van mening dat

mijn stem hem waarschijnlijk geen kwaad kon doen omdat ik zo veel van hem hield.

Aan het begin van onze tienerjaren keerden we bij onze moeder terug, die weer naar Californië was verhuisd. Onze

levens begonnen uiteen te lopen. Zoals Bailey me eerder had geschaduwd, scheen hij nu vastbesloten om het tegengestelde te doen van iedere stap ik zette. Als ik naar school ging,

spijbelde hij. Als ik drugs afwees, wilde hij ermee experimenteren. Als ik thuisbleef, monsterde hij aan op een koopvaardijschip. Maar ondanks onze verschillende wegen en gewoontes, ben ik mijn volledige vertrouwen in Bailey nooit kwijtgeraakt.

En nu, terwijl ik gezeten in mijn moeders auto werd bestookt door de hoofdstedelijke lichtflitsen en mijn moeders aanval op Malcolm, zweeg ik; Bailey had het me aangeraden

en ik wist dat hij gelijk zou krijgen. Mijn moeders Victoriaanse huis aan Fulton Street was nog

hetzelfde als toen ik vier jaar geleden was vertrokken. Ze had 19

nieuwe vloerkleden gekocht en wat meubels toegevoegd of

veranderd, maar het licht viel nog steeds vrijmoedig door de hoge ramen naar binnen en er hing nog steeds de dubbele lucht van Tweed-parfum en een vleugje gas dat door een kiertje ontsnapte. Ik werd aangemoedigd mijn tassen in mijn oude slaapkamer te zetten en dan bij moeder en Bailey in de enorme keuken te

komen zitten voor een uitgebreid welkom. Moeder vertelde pikante verhalen, Bailey vergastte me op Hawaiiaanse liederen en liet me zijn interpretatie zien van de hoela door een mannelijke eilandbewoner. Moeder haalde een

recept tevoorschijn voor Jollof-rijst, dat ik haar uit Ghana had gestuurd. Ze vouwde het blad open en las: ‘Kook ongeveer een

pond rijst, sauteer twee of drie uien een poosje in niet te veel bakolie, doe er drie, vier of vijf tomaten van de juiste grootte

bij Op dit punt barstte Bailey in lachen uit. Hij werkte als kok in een chic Hawaiiaans hotel. Hij vond de vage omschrijving van de ingrediënten en kooktijd vermakelijk. ‘Snij wat gekookte ham in tamelijk grote blokjes,’ ging mijn

moeder verder, ‘en voeg zout en chilipoeder toe aan de tomatensaus en alle gebraden kip die je overhebt. Goed verwarmen

en meng het dan door de rijst. Nog een poos verwarmen.’ We lachten alledrie toen moeder zei dat ze het gerecht precies volgens het recept had gemaakt en dat het een daverend succes was geweest. Vervolgens vertelde Bailey ons verhalen over de bestellingen die de toeristen bij het diner in zijn hotel in Waikiki deden: ‘Ik wil gebraden kip met biscuêts’ ‘Hebben jullie geen korte ribben en maïsbrood?’

Moeder belde vriendinnen die langskwamen om mij en Bailey te bekijken. Veel van hen spraken over ons alsof we

er niet bij waren.

‘Vivian, ze ziet er zo goed uit. Ik weet dat je trots bent.’ En: 20

‘Nou, gegroeid is Bailey niet meer, maar het is wel een lekker zwart dingetje.”

Het hele weekend werd er uitbundig gelachen en genoten we in het felle zonlicht van de opgehaalde verhalen en herinneringen. Alleen de schim van mijn verre zoon wierp een kleine schaduw op het feest. Zijn arrogantie en eigenzinnig-

heid werden besproken en mijn familie bracht zijn gedrag tot de juiste proporties terug. Mijn moeder zei: ‘Het is een jongen.’ Ik zei: ‘Hij denkt dat hij een man is.” Moeder zei: “Dat is de aard van de groep. Als ze jongens zijn, willen ze als mannen

behandeld worden, maar als ze grijze, ouwe sukkels zijn, gedragen ze zich als jongens.” Daar kon niemand wat tegen inbrengen. ‘Maak je geen zorgen om hem. Je hebt hem met liefde grootgebracht. De appel zal niet ver van de boom vallen.” De besliste toon waarop ze sprak, zei me dat het onderwerp voor haar had afgedaan, maar ik vroeg me af — stel dat de appel viel en opgepikt werd door een hongerige vogel? Zou hij dan uiteindelijk niet op een mestvaalt terecht kunnen komen, ver bij de moederboom vandaan? Dit waren de sombere momenten van mijn thuiskomst, die

niet verlicht konden worden door Bailey's spitsheid of mijn moeders dolkomische zedenpreken. In Caïro had ik als journaliste gewerkt en Guy had daar zijn middelbare school afgemaakt. We waren naar Ghana verhuisd en na zijn herstel van een vreselijk auto-ongeluk was hij naar de universiteit gegaan. Leslokalen waren eigenlijk te klein voor hem. Wanneer ik hem het belang van cijfers voorhield, aaide hij me over mijn bol en zei: ‘Ik snap je bezorgdheid, moedertje,

maar het is mijn zaak. Dat regel ik zelf wel.” Twee jaar lang speende Guy zich van mijn opvoeding. Hij kwam afspraken met mij niet na en toen ik hem met een onaangekondigd bezoek verraste, liet hij me resoluut weten dat ik niet welkom was. 2T

Toen ik ervoor koos om naar de Verenigde Staten terug te keren om met Malcolm te werken, betaalde ik Guy’s college-

geld voor zijn afstudeerjaar. Ik zei hem dat hij alle vrijheid kon hebben die hij verlangde. In feite zei ilk hem dat ik hem Ghana zou geven. Het opperhoofd Nana Nketsi rv verzekerde me dat hij Guy scherp in de gaten zou houden en de Genouds, die zelf geen kinderen hadden, verzekerden me dat Guy als een zoon voor

hen zou zijn. Ze beloofden me maandelijks verslag uit te brengen over zijn doen en laten, zodat ik me gerust kon voelen.

Natuurlijk voelde ik me niet gerust. Vanaf het moment dat ik mijn ticket had gekocht, riep het schuldgevoel mijn naam. Guy was negentien en ik, die hem vanaf zijn geboorte beschutting had geboden, liet hem achter in de verzengende Afrikaanse zon. Telkens wanneer ik zijn toekomst ter sprake probeerde te brengen, snoerde hij me de mond. Wanneer ik

over mijn vertrek probeerde te praten, gaf hij me kortaf te kennen dat ik inderdaad maar naar huis moest gaan om met Malcolm samen te werken. Guy was een man die zijn eigen leven probeerde te leiden.

22

De gouden ochtend was zeer beslist een zondagochtend in San

Francisco. Ik kleedde me snel aan en ging de deur uit. Ik was nog geen achtenveertig uur thuis en het gevoel bekroop me al dat het tijd was om weer op te stappen. Mijn moeder werd

comfortabel omringd door haar kring van vrienden en Bailey, die me op vrijdagavond had laten zien hoe Hawaiiaanse mannen zich vermaakten en op zaterdagavond hoe de inwoners van San Francisco nog steeds hun weekendfeestjes bouwden, was van plan om de week daarop naar de Hawaiiaanse eilanden terug te keren. De straten waren verlaten. De bewoners die niet naar de kerk waren, sliepen hun roes van zaterdagavond uit. Ik wan-

delde door parken en zwoegde heuvels op. Op iedere top werd

ik getroffen door de schoonheid die uitnodigend aan de voet van de heuvel lag.

Ik had geen bewust doel voor ogen gehad, maar toen ik in het uiteinde van de smalle uitloper van het Golden Gate Park

was uitgekomen, realiseerde ik me dat een goede vriendin van mijn moeder vlakbij woonde. Tante Lottie Wells was tien jaar eerder uit Los Angeles naar San Francisco gekomen. Ze was door de familie opgenomen, was mijn vriendin geworden en had me geholpen om Guy

groot te brengen. Haar huis was een kleinere versie van dat van mijn moeder. Overal stonden verse bloemen in ruste op glanzend geboende tafels onder blinkende spiegels. Ze zei dat ze wel wist dat ik langs zou komen en daarom niet naar de kerk was gegaan. Ze had een pan met biscuitsinde oven staan en stond klaar om een van haar lichter-dan-lucht ome_ letten om te vouwen. Lottie straalde en ik was blij dat ik door

de zwerversgeest die in me huisde naar haar toe was gevoerd. 23



Toen we aan tafel zaten, ging de telefoon. Ze nam op in de gang. Ze kwam terug. ‘Het is Yvonne, voor jou’, grinnikte ze. ‘Ze heeft je huis gebeld en je moeder zei dat je waarschijnlijk hier

langs zou gaan.” Yvonne was mijn eerste volwassen vriendin en ik wist al dat we een paar heerlijke uren zouden doorbrengen met kletsen over onszelf, de mannen van wie we hielden en die aan ons

ontsnapt waren. We stonden altijd klaar met advies voor elkaar, hoewel ik me niet herinner dat een van ons tweeën ooit

popelde om de raad van de ander ter harte te nemen.

Ik pakte de hoorn op. ‘Hé, meid. Waar zit je? Hoe gaat het met je?’ ‘Maya, kind, waarom ben je naar huis gekomen? Waarom ben je naar dit krankzinnige land teruggekomen?’

Haar stem klonk niet vrolijk. ‘Ik ben teruggekomen omdat ik geloof dat ik iets te doen heb.” Ze zei: ‘Die negers hier zijn gek. Ik bedoel knettergek. Waarom zouden ze anders net die man in New York vermoord

hebben?

Ik haalde de hoorn bij mijn oor weg en keek ernaar. Ik wiegde hem in mijn handen en keek naar het doffe, zwarte oppervlak, toen legde ik hem op het gangtafeltje neer. In plaats van terug te gaan naar de eetkamer liep ik een slaapkamer in en deed de deur op slot. Ik hoefde het niet te vragen. Ik wist dat ‘die man in New York’ Malcolm X was en dat iemand hem zojuist had vermoord.

24

4 Ik werd wakker van Bailey's ongeruste stem.

‘My. My. Doe die deur open. Doe onmiddellijk open.’ In tijden dat mijn leven in stukken uiteenvalt, wanneer mijn voeten vergeten waarvoor ze dienen en mijn tong niet langer vertrouwd is met de binnenkant van mijn mond, ontfermt een

lichte aanval van narcolepsie zich over mij. Ik ben in slaap gevallen toen een aanbeden minnaar me zei dat zijn liefde

vervlogen was. Toen mijn zoon ernstig gewond was geraakt

bij het auto-ongeluk kon ik niet eten en amper praten, maar ik kon zittend op de rechte metalen ziekenhuisstoel naast zijn deur in slaap vallen. Deze keer werd ik wakker in een vreemde kamer en wist ik alles. Ik was nog steeds in het huis van tante Lottie en Malcolm was dood. Ik was uit Afrika teruggekomen om mijn energie en

vernuft aan de OAAU te geven en Malcolm was dood. Doe die deur open, My. Word wakker en doe die klotedeur

open of ik trap hem in.’ Hij zou het doen ook. Ik draaide het slot open. Hij keek naar mijn gezicht. ‘Het spijt me, engel. Ga je gezicht even wassen in de badkamer. Ik neem je ergens mee

naartoe. Naar iets belangrijks. Vooruit.’ Mijn gezwollen gezicht en dikke ogen zeiden me dat ik had gehuild, maar ik wist het niet meer en wilde het ook niet weten.

Bailey stond met mijn tas en jasje in de gang te wachten. ‘Hier, pak aan. Trek dit aan. Zeg tante Lottie gedag.’ Ze nam me in haar armen. ‘Ik vind het zo erg, kindje. Zo erg.”

Mijn gezichtsvermogen en evenwicht waren verstoord, dus leidde Bailey me heuvelafwaarts. Hij wist altijd wanneer hij wel 25

en wanneer hij niet moest praten. Hij bleef zwijgen toen we de woonwijk achter ons lieten en het gebied rond Fillmore in liepen. Alle mensen die zich eerder niet op straat hadden vertoond, waren nu heel aanwezig, maar op een gewone ma-

nier. Geroep, gesprekken en gelach leken uit iedere deur naar

buiten te stromen. Klanten liepen al pratend kruidenierswinkels in en uit. Mannen stonden voor saloons, verdiept in gesprekken die zo privé waren dat ze alleen fluisterend gevoerd

konden worden. Het schokte me dat het leven zo gewoon doorging. Ik zei tegen Bailey: “Ze weten het niet.’ Bailey gromde. ‘Ze weten het wel. Het kan ze niets schelen.” ‘Hoezo kan het ze niets schelen? Dat geloof ik niet. Als ze weten dat Malcolm vermoord is, komen de mensen in opstand. Ze ontploffen.” Behendig stuurde Bailey me door de openstaande deur van een rokerige Havana Bar, waar de muziek uit de jukebox

wedijverde met de stemmen van de klanten. Ik keek in de grijnzende gezichten en stond perplex. In

Ghana had ik gelezen dat er hier zo’n onrust heerste dat de zwarte gemeenschap op een kruitvat leek, waarvoor maar erg

weinig nodig was om het te laten exploderen. Maar luttele uren nadat hun voorvechter was vermoord, waren zwarte mannen en vrouwen aan het flirten, drinken en feesten alsof er niets was gebeurd. Bailey bestelde twee borrels en toen de barkeeper ze

naar ons toe schoof, stootte mijn broer me met zijn elleboog aan en vroeg aan met Malcolm X De barkeeper biljet dat Bailey

de barkeeper: ‘Hé man, heb je gehoord wat er is gebeurd? maakte een meppend gebaar met het bankhad neergelegd.

‘Nou, klere, man. Ze hebben hem doodgeschoten. Maar je

weet wat ze zeggen: wie het zwaard neemt, zal door het zwaard vergaan.” ‘Hoe durft u.… weet u niet wat Malcolm X heeft gedaan? 26

Bailey pakte me bij mijn arm. ‘Bedankt, man. Laat de rest maar zitten.

Binnen een paar tellen stond ik weer buiten in de frisse lucht en trok Bailey me mee door Fillmore Street. ‘Kom op. We gaan naar Jack’s Tavern.” Die historische saloon was al jarenlang mijn moeders stam-

kroeg. De cliëntèle was over het algemeen wat ouder, meer gesetteld en met een hogere opleiding. Zij zouden het belang van Malcolms leven wel inzien en zeer zeker het belang van zijn dood. Ik moest er snel naartoe en begon dus harder te lopen.

Bailey zei: “Ga er nou niet voor staan om onderuitgehaald te worden. Verwacht nou niet te veel.’ De avond ervoor had ik hem over mijn teleurstelling in moeder verteld. Ze waardeerde en begreep Malcolm en de strijd van zwarte mensen om gelijkheid zelfs niet. Ik vroeg: ‘Vindt ze dat ze al bevrijd is? Alsof het iets was wat hij altijd al had geweten antwoordde

Bailey: ‘Sommige mensen zeggen dat ze verandering willen. Ze willen alleen maar ruil. Ze willen alleen hebben wat de bezitters hebben, zodat die het niet meer hebben. Maar zo is mama niet. Ze wil alleen maar met rust worden gelaten. Als niemand haar in de weg loopt, denkt ze haar vrijheid zelf wel te

kunnen regelen. Ook van Martin Luther King wil ze niet horen waar ze haar vrijheid zou moeten vinden — laat staan van Malcolm X.’

Toen we Jack's Tavern binnengingen, werden we begroet door moeders vrienden. “Tjonge, Vivians kinderen zijn uit de uithoeken van de aarde gekomen om te zien hoe hun oude moeder het maakt.” In de buurt van de bar klonk een andere stem: ‘Laat Vivian

maar niet horen dat je haar oud noemt.’ Iemand antwoordde: “Als iemand haar vertelt dat ik dat heb gezegd, zal ik het tot mijn laatste adem ontkennen.

‘Hoe gaat het met jullie?

sp

Een van de oudste stamgasten zei tegen de barkeeper: ‘Geef ze wat te drinken. Hun geld is hier niks waard.” Tot mijn opluchting stond Trumpet nog steeds achter de bar. Hij was mijn makker geweest tijdens de magere jaren toen ik dans studeerde en onderwees, en pogingen deed mijn zoon op te voeden, mijn relaties heel te houden en van een rijstekorrel en een waterdruppel te leven. We hadden urenlang als

goeie vrienden over het leven en de wereld zitten kletsen. Ik zei: “Trumpet, ik weet dat je het hebt gehoord van Malcolm.’

‘Maar, kindje. Wanneer ben jij thuisgekomen? Knappe, oude, grote, langbenige griet.” “Trumpet, Malcolm is dood. Iemand heeft hem neergeschoten.

Trumpet ging rechtop staan. ‘Echt waar? Nee, dat is vreselijk. Vreselijk nieuws. Ik vind het erg om te horen. Wanneer ben je thuisgekomen? Hoe was het in Afrika? Bailey zei tegen mij: ‘Pak je glas. Laten we aan een tafeltje gaan zitten.”

Ik volgde hem. Hij moet gezien hebben dat ik op dat moment serieus gek aan het worden was. ‘Je weet natuurlijk dat je niet terug naar New York kunt. Nu Malcolm dood is, is er geen OAAU, en jij kunt er in je eentje geen starten of de zijne herstarten. Je zou niet weten wie je kunt

vertrouwen. Het zal over en weer beschuldigingen regenen en daar hoor jij niet tussen thuis.”

Ontmoediging en verdriet welden in mij op en ik begon te huilen. Bailey zei: ‘Hou op. Wat is er met je gebeurd in Afrika? Ben je het vergeten? Je kunt je tranen niet in het openbaar laten

zien. Dat is net zoiets als je hoofd op het hakblok leggen waar de beul bij staat. Je wilt dat zwarte mensen in opstand komen. Reken er maar niet op. Er zal nu niets gebeuren. En ik bedoel niets. Maar na 28

een tijdje zal er een blanke man op de teen van een zwarte vrouw gaan staan en krijgen we weer een burgeroorlog.”

Ik vroeg: “Wat moet ik doen? Ik wil niet terug naar Afrika. Jij zegt dat ik niet naar New York moet gaan. Op dit moment verafschuw ik San Francisco.” “Ga met mij mee naar Honolulu. Tante Leah woont er ook. Je zou een poosje bij haar kunnen logeren.” Mijn moeders enige zus was evangeliste in Oahu en ik putte

niet veel troost uit Bailey’s uitnodiging. ‘Je zou weer in nachtclubs kunnen gaan zingen. Er zijn veel nieuwe tenten bij gekomen sinds je er voor het laatst was.”

Hij praatte door, maar ik luisterde niet meer en begon me te concentreren op het herwinnen van mijn zelfbeheersing. “Maya. Maya.’ Hij sprak zacht en voor het eerst klonk er medeleven in zijn stem door. ‘Engel, ik zal je eens vertellen hoe het zal gaan. Over een paar jaar komen er prachtige posters van

Malcolm X op de markt en overal zul je zijn foto zien. Dezelfde mensen die er zich nu geen barst van aantrekken zullen liegen en zeggen dat ze hem altijd gesteund hebben. En diezelfde barkeeper, die van het zwaard, die zal zeggen: Malcolm was een geweldige man. Ik heb altijd geweten dat hij een geweldige man was. Een man van het ras. Een man die om zijn volk gaf.”

Ik keek naar mijn broer, die altijd de wijste persoon was geweest die ik kende en vroeg me af of hij zich nu zou kunnen vergissen.

Toen we thuiskwamen, had moeder het fatsoen om me haar medeleven te betuigen. ‘Ik had geen hoge dunk van zijn werkwijze, maar niemand zou als een hond neergeschoten mogen worden. Ik weet dat hij je vriend was, kindje, en het spijt me. Ik wil dat je weet dat het me spijt dat hij is vermoord.”

Het kostte me twee dagen om verbinding met Ghana te krijgen en toen het lukte, was Guy’s stem amper hoorbaar. Hij

sprak door het gekraak van internationale luchtstoringen heen. 29



‘Ik hoop dat je Hawaii leuk vindt, mam. Ik vond het erg van Malcolm.’ Toen zei hij: Met mij gaat het goed. Prima, en met mijn studie gaat het prima.” Wat kon of moest hij anders zeggen? ‘Ik ben terug geweest naar het ziekenhuis en ik mag nu

football spelen.” Guy had bij het auto-ongeluk van enkele jaren geleden zijn nek gebroken en zes maanden met zijn romp in een gipsverband gezeten. Hij was genezen, maar ik betwijfelde ernstig of

hem medische toestemming was verleend om aan contactsport te gaan doen.

Ja, moeder, natuurlijk mis ik je.” Dat deed hij niet.

‘Mam.’ Zijn stem stierf weg, maar voor het eerst hoorde ik de ware stem van mijn zoon. ‘Mam, ik vind het echt erg van

Malcolm. We hebben in Accra een wake gehouden…. Echt,

heel erg.” De stem van mijn zoon werd gemangeld door duizenden

luchtmijlen en miljoenen oceaangolven en ik kon hem niet meer horen, maar ik was tevreden. We hadden zo dicht bij elkaar geleefd dat ik hem dwars door zijn normale tienerbravoure en zijn pas verworven houding van mannelijke superioriteit heen vloeiend in mijn moedertaal kon vertalen. On-

danks de luchtstoring en de stiltes wanneer de verbinding wegviel, ondanks de zwakte van zijn stem en het niet-aflatende,

luide gezoem was het telefoontje voor mij een doorslaand succes. Uit wat hij zei en niet zei maakte ik op dat hij een vrolijk leventje leidde, een heel vrolijk leventje. In feite was hij blij dat

hij uitgenodigd was voor het wereldfeestje en dat er geen moeder in de buurt was om een avondklok in te stellen. Hij ging naar de universiteit en genoot van de rivaliteit en de

gelegenheid voor openbare discussie, want hij was altijd in voor een debat. Hij miste me, maar niet in de zin dat hij me 30

terug in Ghana wilde hebben. Hij was blij met de kans om de leegte te vullen met zijn eigen keuze aan dwaasheden. Globaal genomen was hij gelukkig in de vesting van de jeugd. Als er een koude wind over de borstwering woei dan had hij zijn bravoure om hem warm te houden. Het speet hem oprecht van Malcolm. Hij was de gewijde en

verschrikkelijke graal van zwarte mannelijkheid zo dicht genaderd dat iedere kleurling die de dreiging van het leven met moed, verstand en scherpzinnigheid tegemoet trad zijn held was. Onder zijn ridders bevonden zich Mahatma Gandhi, Paul Robeson, Nelson Mandela, Mao Zedong, Hannibal, Robert

Sobukwe en Martin Luther King jr. Maar bovenaan de lijst stond Malcolm X. Guy was zelf een ideaal kwijtgeraakt, dus leefde hij oprecht met me mee. Hij besefte dat ik een vriend had verloren.

31

De straten van San Francisco bevestigden Bailey's voorspelling. Het leven ging zo gewoon door dat ik aan wanhoop ten prooi viel.

Waarom waren zwarte mensen zo onverschillig? Hadden we dan geen gevoel? Of waren we zo timide dat we bang waren onze doden te eren? We waren een stelletje stumpers, vond ik. Amerikaanse zwarten deden alsof ze geloofden dat alles alleen maar draaide om: Hij werd geboren, hij leefde, trouwde en stierf. In de kranten waren foto’s van de knappe Malcolm vóór de

moordaanslag geplaatst naast die van zijn bebloede lichaam, met zijn vrouw, Betty, die zich verstard van schrik en op haar

knieën over haar geliefde man heen boog.

Als een groep racisten Malcolm had opgewacht, hem in het donker had vermoord en zijn lichaam als bespotting van alle zwarte mensen had achtergelaten, zou ik zijn dood misschien

gemakkelijker hebben geaccepteerd. Maar hij was in aanwezigheid van zijn gezin omgebracht door zwarte mensen terwijl hij zwarte mensen toesprak over een betere toekomst voor zwarte

mensen. Bailey redde me. Hij was naar Hawaii teruggekeerd en had een nachtclub gevonden die me een baantje als zangeres aan-

bood. Hij had een ritmesectie samengesteld en tante Leah overgehaald om me bij haar te laten logeren tot ik mijn eigen woonruimte had gevonden. Moeder gaf toe: ‘Ja, ik heb je broer gebeld. Je hing maar een beetje als een lam luipaard op straat en in huis rond. Het werd tijd dat je je rug rechtte en weer in de maalstroom van het leven stapte.”

Ze leefde alsof het leven speciaal voor haar was geschapen. 32

Ze dacht dat de enige mensen die er niet hetzelfde over dachten

druiloren en leeglopers waren. Je zou een vastberaden klager moeten zijn om bestand te zijn tegen haar oprechte opgeruimdheid. Ze draaide muziek, bereidde fantastische menu's van mijn lievelingsgerechten en vertelde me schuine moppen, gedeeltelijk om me te vermaken

en gedeeltelijk om me uit mijn lethargie wakker te schudden. Haar tactiek werkte. We pakten heel opgewekt voor Hawaii. Moeder kocht prachtige, dure, westerse kleren voor me. Ik begon me op de reis te verheugen. Met haar krachtige persoonlijkheid

had ze me uit gevaarlijk diep water op de veilige oever getrokken. Ik was Malcolm niet vergeten en evenmin was ik helemaal gerust over Guy, maar iets van mijn eigen opgeruimdheid was teruggekeerd en ik was klaar om op zoek te gaan naar een pad terug de wereld in. *

33

6 De buitenkant van tante Leahs huis was opgetrokken in de kleinburgerlijke, gepleisterde, Zuid-Californische boerderijstijl. De binnenkant was arbeiderstijl van overal en nergens.

Een grote, lichtbeige bank en bijpassende stoel waren overtrokken met hoezen van dik plastic en op een krullerige, licht

gekleurde canapétafel pronkte een ineengedoken, keramische zwarte panter. De gordijnen, die tijdens mijn gehele verblijf dicht bleven, vormden een sterké ‘verdediging tegen het vasthoudende Hawaiiaanse zonlicht. Overal lagen versleten bijbels en aan alle muren hingen beeltenissen van Jezus. Op sommige afbeeldingen blikte de Verlosser je welwillend aan, op andere was het gekwelde gelaat te zien van Hem aan het kruis. Na een maand te hebben doorgebracht in mijn moeders welluidende en kleurrijke woning had ik het gevoel dat ik vanuit de realiteit de surrealiteit was binnengestapt. Mijn tante was religieus en ze bracht haar religie in praktijk. Haar antwoord op: ‘Goedemorgen, hoe gaat het?’ was: ‘Gezegend is de Heer, Hij die dood en gekruisigd is.” Haar man, die Al heette, maar ‘Broeder’ werd genoemd — de

traditie schreef voor dat ik hem ‘oom Broeder’ noemde — was een forse, knappe plattelander die dol was op zijn vrouw. Hij was met de kracht van een John Henry, een zonnige natuur en

maar heel weinig opleiding uit de Ozarks in Arkansas gekomen. Toen hij en mijn tante elkaar leerden kennen werkte hij als ongeschoold bouwvakker. Ze moedigde hem aan om terug naar school te gaan en hielp hem met zijn boeken. Tegen de tijd dat ze naar Hawaii verhuisden, was hij aannemer geworden,

kon hij een sextant lezen en bouwde hij hoogbouwhotels. Zijn aanwezigheid maakte het huis draaglijk omdat hij niets al te serieus nam, zelfs mijn tante niet. Hij had altijd een 34

glinstering in zijn ogen als hij haar aankeek: “Ja, schat. Ja, schat. Ik dank de Heer ook, maar ik weet dat de Heer voor mij geen steen zal metselen. En geen muur zal pleisteren. Hij rekent erop dat ik dat voor Hem doe. Dus ik moet ervandoor.”

35

7 Wanneer je eenmaal hebt leren fietsen, verleer je het nooit

meer; dat is een waarheid waarvan je redelijk op aan kunt. Ik kan eraan toevoegen dat hetzelfde geldt voor zingen in een nachtclub. Repeteren met een ritmesectie, een chique, glimmende jurk

aantrekken, make-up opdoen en naar de microfoon toe lopen was me zo vertrouwd als mijn haar kammen. Tot mijn verbazing wist ik nog hoe ik me elegant uit een lied moest terugtrekken, nadat ik me zwaar vergist had in de toonsoort en hoe ik de aandacht van de toeschouwers kon vasthouden, zelfs met

een volkswijsje van negenendertig coupletten. Binnen een paar weken in de Encore in Hawaii wist ik een

behoorlijk publiek te trekken dat graag kwam luisteren naar mijn vertolking van calypsoliedjes met een pseudo-Afrikaans

accent. De liefdesliedjes van de Gershwins en Duke Ellington en de

ingenieuze calypsoteksten vormden mijn betrouwbare reper-

toire. Ik werd begeleid door slagwerk, basgitaar en piano, en in elke set had ik een Afrikaans lied opgenomen dat ik zo vrij interpreteerde dat de oorspronkelijke componist het niet herkend zou hebben. Het cluborkest speelde Hawaiiaanse muziek tot tevreden-

heid van de zeelui, zakenlui en gezinnen. Ze genoten niet alleen van de muziek, ze zongen ook mee met de meezingnummers en stapten de dansvloer op om henzelf en het personeel te vergasten op een hoela, samba, rumba, jitterbug, cha-cha-cha of zelfs een tapdans. Meestal keerde ik rond drie uur ’s nachts in tante Leahs huis

terug en de gewaarwording was alsof ik van Times Square rechtstreeks Lutjebroek-aan-de-greppel binnenstapte. 36

Tante geloofde niet in veel volume, dus was de muziek op

haar radio amper hoorbaar; bij tijden was in een radiopreek de naam Jezus te verstaan. Evenmin was ze een voorstander van

airconditioning. Oom Broeder had een eersteklas installatie aangelegd, maar tante Leah was calvinistisch. Ze was ervan

overtuigd dat te veel lichamelijke gemakken in deze wereld de voordelen zouden minimaliseren voor christenen die fortuinlijk genoeg waren om naar de hemel te gaan, of het misschien zelfs te moeilijk zouden maken om er überhaupt in te komen.

Het was donker in huis en de lucht bleef zwaar op één plek hangen. De sfeer van futloosheid maakte het tot een ideale locatie om je te bezondigen aan een flinke dosis zelfmedelijden.

Maar op de een of andere manier werd iedere centimeter lucht in dat huis door vroomheid in beslag genomen. De nachtclub was zeer beslist niet de plaats voor zwaar-

moedigheid. Het was onmogelijk om na te denken over het soort leven dat Guy misschien leidde of over Malcolms dood of over het aflopen van weer een van mijn in de hemel gesloten huwelijken zolang ik op het podium ‘Stone Cold Dead in the

Market’ of het onweerstaanbare ‘Drinking Rum and CocaCola’ van de Andrews Sisters stond te zingen. Achter de coulissen hadden de andere artiesten het zo druk met onmatig flirten, elkaar liefkozen of hoogoplopende ruzies tot het bittere einde uitvechten dat er geen ruimte was waarin

ik mijn heden en verleden kon overpeinzen. Ik wilde een plek waar ik weg kon kwijnen. Ik vond een

gemeubileerde flat, trok erin, ging zitten, legde mijn handen met ineengestrengelde vingers in mijn schoot en wachtte af. Ik verwachtte dat er een litanie van zielige verhalen, een reeks triestigheden naar boven zou komen. Ik was een vrouw alleen,

die geen man kon krijgen en als ik er een had, dan kon ik hem niet houden; ik had maar één kind (West-Afrikanen zeggen

dat één kind geen kind is, want als hem iets ergs overkomt, is er niets over) en hij bevond zich in te veel opzichten buiten mijn 37

bereik. Ik verwachtte een gezicht vol spijt en een schoot vol als tje blieft. Er gebeurde niets. Ik kreeg geen brok in mijn keel en er vormde zich geen vocht rond mijn ogen. Kon het me dan niet schelen dat ik een slechte moeder was

geweest, dat ik mijn zoon had achtergelaten met slechts een schamele bankrekening om zijn eigen dwaze tienerboontjes mee te doppen? Hij zou net zo snel door dat geld heen zijn als generaal Grant door Richmond en wat dan? Ik vond dat ik zou moeten huilen. Er viel geen enkele traan. Een soort stoïcisme moest wel deel uitmaken van mijn nalatenschap. Mijn onvermogen om voldoende medelijden met mezelf te hebben om in tranèn uit te barsten kwam niet zozeer door ongevoeligheid voor de situatie, maar eerder door

de wetenschap dat hoe erg het nu ook was, het erger had gekund en dat het nog veel en veel erger kon worden. Zoals

al zo vaak in mijn leven was gebeurd moest ik mijn grootmoeders leer volgen. ‘Zuster, verander alles wat je in je leven niet bevalt. Maar als je iets tegenkomt wat je niet kunt veranderen, verander dan de manier waarop je erover denkt. Dan zie je het als nieuw en misschien zie je ook een nieuwe manier om het te veranderen.” De Afro-Amerikaanse verlaat de baarmoeder met de last van haar huidkleur en een raciaal geheugen tjokvol afgrijselijke volksverhalen. Vaak zijn er liedjes, teentikkende, vingerknippende, handenklappende dansliedjes die in feite zeggen: ik

lach want anders zou ik huilen. In gospelsongs, blues en liefdesliedjes wordt veelvuldig aangevoerd dat geboren worden zwaar is, sterven moeizaam en dat ertussenin niet veel ont-

spanning zit.

Bailey bracht een paar schilderijen naar mijn flat. Aan het verleden viel niets te veranderen, maar ik kon erop rekenen dat

Bailey al iets voor mijn toekomst had uitgedacht. “Weet je nog wat ik je over Malcolm heb gezegd? Dezelfde 38

mensen die hem niet hebben erkend, zullen hem over tien jaar

vereren en jij zult in grote problemen komen als je hen aan hun eerdere houding probeert te herinneren.

Guy is een man-jongen. Pienter en eigenwijs. Je hebt hem opgevoed om voor zichzelf te denken en dat doet hij nu. Daar heb je om gevraagd en dat heb je gekregen. Wanneer hij zijn

zaakjes voor elkaar heeft, zal hij een principieel man zijn. Maak je niet druk, het is jouw zoon. Wat jezelf betreft, je kunt de kost verdienen met zingen.

Maar meer zit er niet in. Niemand weet wat je gaat doen of wie je gaat worden. Maar iedereen denkt dat je nog iets groots zult verrichten. Dus kom op, we nemen een borrel en dan ga jij aan

de slag met waarmee je aan de slag zou moeten.” Hij had gelijk. Als zangeres zou ik enkel mijn kostje bij elkaar kunnen scharrelen. Dat mijn succes beperkt was, wat door Bailey werd onderkend, kwam voort uit het feit dat ik

niet dol was op zingen. Mijn stem was redelijk en boeiend; mijn gehoor was niet geweldig, het was niet eens goed, maar

mijn ritmegevoel was betrouwbaar. Maar dan nog zou ik nooit een groot zangeres worden omdat ik me er niets voor wenste te ontzeggen. In ieder beroep geldt dat je om écht succesvol te worden en dat succes te behouden bereid moet zijn veel

genoegens op te geven en de bevrediging uit te stellen. Ik gaf zelf te weinig om zingen om andere mensen erom te laten geven. Na zes maanden begon de omvang van het publiek, die respectabel was geweest, terug te lopen. Een muzikant vertelde

me waar de klanten naartoe waren gegaan. ‘In de Aloha Club hebben ze een echte zangeres en die trekt iedere avond een volle tent.” Tijdens mijn pauze ging ik naar de concurrerende club om mijn rivale te zien. De zangeres deed me versteld staan. Ze was lang, knap en heel sterk. Maar de hoofdzaak was dat ze kon

zingen. Ze had een dragende, volle stem en wanneer ze op39

kwam, was ze de baas. Toen ze tegen de muzikanten knikte dat

ze konden beginnen, deed ze me denken aan Joshua en de slag om Jericho.

Then the lamb, ram, sheep horns began to blow The trumpets began to sound Joshua commanded the children to shout And the walls came tumblin’ down.

De zangeres liep met een strak gezicht naar de microfoon, bewoog haar hoofd een keer naar rechts en vervolgens naar links, het orkest schalde en zij eveneens. Haar omvangrijke,

dramatische stem windsurfte door de ruimte en de muren stortten in. De beschermende muren die ik als zangeres om mezelf had opgetrokken, de muren die me toestonden om voor het gemak

te zingen, te zingen omdat ik het kon en te zingen zonder vreugde in de kunst, bezweken allemaal alsof ze gehoorzaam-

den aan de dwang van een lading dynamiet. Terwijl ik naar Della Reese luisterde, besefte ik dat ik mezelf

nooit meer een zangeres zou noemen en dat ilk Hawaii en mijn baantje in de Encore zou opgeven. Ik zou naar het vasteland terugkeren en zoeken tot ik iets had gevonden wat ik heerlijk

vond om te doen. Misschien dat ik als serveerster zou gaan werken en het toneelstuk zou proberen af te maken waaraan ik

in Accra was begonnen. Ik had verschillenden schriften vol gedichten, ik zou kunnen proberen om die af te maken, bij te schaven, toonbaar te maken, aan een uitgever te presenteren en

dan veel te bidden. Toen ik Della Reese bedankte, vermeldde ik niet precies wat

ze voor me had gedaan. Eigenlijk had ik moeten zeggen: ‘Je hebt mijn leven veranderd’, of: ‘Jouw zingen heeft de kromme

weg recht gemaakt en de ongelijke weg glad.” Ik zei alleen: ‘Ik had je muziek nodig, bedankt dat je die zo gul hebt gegeven.’ 40

Miss Reese antwoordde me koel maar beleefd. De volgende dag had ik een bijeenkomst met de familie in Hawaii en belde ik mijn moeder in San Francisco om haar te

zeggen dat ik naar Los Angeles ging verhuizen. Een paar van de

voorheen gapende wonden waren genezen en ik stond te trappelen. De tijd was gekomen om naar het vasteland terug te keren en werk te zoeken — om het echte leven weer binnen te stappen. Oom Broeder gaf me de sleuteltjes van de oude Dodge, die hij en tante Leah in Los Angeles hadden achtergelaten. ‘Hij

rijdt als hij wil en gaat waarheen hij wil, maar tot je iets beters hebt, moet hij ermee door kunnen.’ Hij, Bailey en tante Leah kwamen — tegen haar beter weten in — naar de slotavond. Mijn tante zat tijdens de hele voor-

stelling preuts met haar armen om zich heen geslagen of ze legde haar handen in haar schoot en hield haar blik daarop gericht. Ik was van plan om de dag erop uit Hawaii te vertrekken, dus was mijn laatste show niet alleen een afscheid van de Encore maar ook van mijn familie en de paar mensen die ik

op Waikiki Beach had leren kennen. Toen ik me klaarmaakte om op te gaan, dacht ik na over de veilige haven die Hawaii voor mij was geweest. Ik was in kwetsbare, labiele toestand op

het eiland gearriveerd. De schok van de moord op Malcolm had me gedemoraliseerd. Het universum scheen geen midden meer te hebben en de bekende randen van de wereld waren vervaagd en onnaspeurlijk geworden.

Het achterlaten van Guy in Afrika was een haren boetekleed geworden dat ik niet af kon leggen. Ik maakte me ongerust dat

de pas verworven en vertwijfelde greep op zijn mannelijkheid hem misschien iets zou laten zeggen of doen wat de Ghanese autoriteiten onwelgevallig zou zijn. Ik had angst en schuld mee naar Hawaii gebracht, maar

iedere maand was mijn zorg minder geworden. Vrienden in 41

New York hadden me laten weten dat Malcolms weduwe,

Betty, een gezonde tweeling had gekregen, en ook al zou zijn droom van een Organization of African-American Unity niet

verwezenlijkt worden, het ging zijn gezin goed en zijn vrienden bleven hem trouw. De acteurs en schrijvers Ossie Davis en Ruby Dee, de advocaat Percy Sutton en Alex Haley, die Malcolms biografie had geschreven, behoorden tot de vele

steunpilaren die de familie Shabazz staande hielden. Van vrienden in Ghana hoorde ik dat Guy zich na mijn vertrek veel beter begon te gedragen. Vaak hebben mensen in het algemeen en jongeren in het bijzonder het nodig om zelf de verantwoordelijkheid voor hun leven te dragen. Dus voelde ik me bij mijn vertrek uit Hawaii een stuk lichter en luchtiger. Ik ging naar Los Angeles en ook al wist ik niet wat ik er zou doen of wie ik er zou aantreffen, het leven wachtte op

me en het was niet verstandig om zijn geduld op de proef te stellen.

Voor de laatste voorstelling op de laatste avond besloot ik niet te zingen maar te dansen. Ik vroeg om muziek en nodigde die vervolgens uit mijn lichaam binnen te dringen, de beschadigde, zere plekken te

zoeken en die te helen. Om door mijn hoofd te waaien en de nevels te verdrijven. Ik liet me door de muziek de dansvloer rondleiden. Ik danste voor de man die ik in Afrika bemind en verloren had, ik danste voor mijn verkeerde keuzen en nieuwe kansen.

Voor het maanlicht dat als kostbare witte zijde op het zand voor de grote piramides in Egypte lag en voor de klanken van de ceremoniële fonton-frondrums die de ochtend in Takoradi aankondigden. De dans was afgelopen en het publiek stond te applaudis-

seren. Zelfs tante Leah keek ten slotte op en lachte tegen me. Bailey omhelsde me en gaf me een pak geld. ‘Je bent goed.” Hij wees naar mijn hart. Je zult het ver 42

schoppen.’ Hij zei dat ik alles had wat ervoor nodig was om

nogmaals het onbekende tegemoet te treden. Ik vertrok naar Californië, Aloha.

43

Er hangt een soort verwachting in de lucht in Los Angeles. Niet

aan de oppervlakte, waar de sfeer loom is, zelfs slaperig, maar iets, vlak onder de doezelige huid van de stad, wijst erop dat er

kostelijke dingen staan te gebeuren en wel zeer binnenkort. Deze stille hoop zou het bezinksel kunnen zijn van de vele dromen, gekoesterd door zo vele hoopvollen terwijl ze wor-

stelden, beknibbelden, lijnden en zich optutten voor de camera’s van Hollywood. Misschien dat die ambities nooit echt

afsterven maar blijven hangen lang nadat de dromers zijn opgehouden met dromen.

Het weer in Los Angeles was schitterend. Het zachte, flikkerende zonlicht gaf de straten een gefilterde, gouden tint. De bewoners van de arbeiderswijk waren kennelijk zeer

proper. Kleine bungalows stonden vol zelfvertrouwen op goed verzorgde grasveldjes en op iedere veranda leek er een windgong te wachten op een briesje. Ik hunkerde naar een van die keurige, zekere hoda Als ik in zo’n huis kon wonen, dan zou de absolute ordelijkheid ervan

op mij overgaan en dan zou mijn leven, met al zijn rafelranden, net zo netjes worden als het huis.

Frances Williams was precies de vrouw die ik zocht. Ik kende haar nog van tien jaar terug en zij kende verder iedereen goed. Ze was actief in de acteursvakbond en had connecties met zowel zwarte als blanke kerken. Fran, zoals ze werd genoemd, gaf voorlichting over het mysterie van het theater, over de kracht en schoonheid ervan,

en gaf goede raad aan iedereen die slim genoeg was om te luisteren. Ze was een forse vrouw met een robuuste stem die wel wat weg had van een cello en ze koesterde een innige liefde voor het 44

theater. Zij en haar broer, Bill, woonden in een ruim huis dat

achter op een hoekperceel stond. Het huis en het terrein eromheen werden vaak gevorderd wanneer Fran experimentele stukken regisseerde. Ze had in veertig films meegespeeld en in meer dan honderd een figurantenrol vervuld. Toen ik haar opzocht, had ze precies wat ik nodig had: een woning en de kans op werk. Er waren twee lege flats beschikbaar. Allebei bestonden ze uit één kamer, die dienstdeed als huiskamer, slaapkamer en studeerkamer, en een grote, gerieflijke keuken. Ik nam de ene flat

en Fran vertelde dat de actrice Beah Richards de andere nam. De flat was klein, donker en vochtig, dus kocht ik emmers

vol witte latex en een stel verfrollers en kwasten. ledere zichtbare centimeter van de muren en de hele vloer verfde ik

ivoorwit. De vloer behandelde ik met een paar lagen adobelak. In de magere jaren, voordat Guy het hoofd moest bieden aan

de puberteit, hadden hij en ik proefondervindelijk geleerd om meubels uit de winkels van het Leger des Heils te antiquiseren en zelfs om zo nu en dan een stoel of bank te repareren die rijp

leek voor de uitdrager. Ik was zo’n vaste klant geworden van alle winkels van het

Leger des Heils en andere liefdadigheidsorganisaties dat de verkopers bepaalde stukken voor mij begonnen te bewaren.

‘Maya, hoe is het? D'r staat hier een fantastisch nachtkastje voor je.” ‘Nou heb ik toch een geweldig ladekast voor je.” In Los Angeles kocht ik oranje, roestbruine en bruine jute en drapeerde die nonchalant voor de ramen. Ik maakte enorme,

kleurige zitkussens en legde die op de vloer. Posters van Van

Gogh en Matisse fleurden de muren op. Ik stapelde houten planken op bakstenen tot boekenkasten en brandde goedkope kaarsen in chianti- en Mateusflessen. Toen het kaarsvet de flessen bijna helemaal bedekte, zette ik er

nieuwe kaarsen in en plaatste ze her en der in de kamer voor het licht en een esoterisch effect. 45

Tegen geringe kosten en uit dringende noodzaak had ik een woning, nu moest ik nog werk hebben. Het geld dat ik uit Hawaii had meegebracht gleed als fijn zand tussen mijn vingers door. Opnieuw had Fran de oplossing. Omdat ze al sinds de jaren vijftig in Los Angeles woonde, kende ze iedere hoek waar

zwarte mensen woonden. En omdat ze aan hun campagnes had meegewerkt, noemde ze iedere gekozen functionaris bij zijn of haar voornaam.

‘Deze baan wordt Random Research genoemd. Hij betaalt niet zo goed, maar je werkt volgens een erewoordsysteem. Niemand zal achter je rug om je eetlijkheid checken. Je krijgt

een vragenlijst en een wijk. Je moet de huisvrouw van ieder vierde huis de vragen op het formulier stellen.” “Wat voor vragen? Welk graanproduct eet uw gezin het liefst? Welke zeeppoeder gebruikt u? Welke pindakaas koopt u? Dat soort vragen.’

Het salaris was erbarmelijk laag, maar het werk was zalig eenvoudig. Ik schreef aan mijn toneelstuk. Random Research zou me tijd geven om aan de personages en de intrige te werken. Ik zou huisvrouwen vragen stellen, maar tussen de

huizen, vrouwen, vragen en antwoorden door zou ik mijn personages mogelijkheden laten uitbeelden. Ze zouden hun eigen stem vinden en hun eigen persoonlijkheid ontwikkelen. Watts was het mij toegewezen werkterrein en ik was teleurgesteld toen ik zag dat de wijk het aanzicht van vormelijke elegantie was kwijtgeraakt. Ik had Watts gekend toen het een soort bezadigd decorum bezat en een gevoel opriep van een zondagmiddagtheepartij, opgezet door de vrijwilligsters van de

kerk. De huizen hadden allemaal de juiste omvang, geen ervan was zo groot dat het jaloezie veroorzaakte, geen ervan was zo klein dat het medelijden opwekte. In die jaren waren de gazons onberispelijk, het gras was glad 46

gemaaid en de bloemen waren met zorg geplaatst en met liefde onderhouden. Je zag toen niet veel mensen op straat. Wanneer je door de wijk Watts reed, was het alsof je door een stadje in een Hollywoodfilm uit de jaren veertig reed. Er waren altijd

wel een paar tieners die zich oppepten met Schwinns, maar die hadden net zo goed figuranten in een film kunnen zijn, afgezien van het feit dat deze fietsers zwart waren, evenals de vrouwen die hen riepen om te komen eten: ‘Henry, Henry.…’

Het Watts dat ik in 1965 bezocht was heel anders. De huizen

waren nog steeds gelijkvormig en vergelijkbaar opgeschilderd en de gazons waren nog steeds keurig, maar nu waren er overal

mensen. Tijdens mijn bezoek aan Watts om me te oriënteren voor

mijn nieuwe baan, passeerde ik groepjes mannen in T-shirt of onderhemd die luierden op veranda's of stoeptreden. Ze praatten een tikkeltje luider dan normaal en ze onderbraken hun gesprek of dempten hun stem niet toen ik in zicht kwam. Hoewel ik nooit knap ben geweest, werden er vanwege mijn jeugd, een goed figuur en welgekozen kleren meestal wel kelen

geschraapt of minstens een verholen geluid van goedkeuring

geuit. Maar de mannen in dit Watts reageerden niet op mijn aanwezigheid.

‘Goedemorgen, ik werk voor een bedrijf dat de kwaliteit van de producten die u koopt wil verbeteren. Ik zou u graag een

paar vragen stellen. Uw antwoorden zullen er borg voor staan dat u betere producten in uw supermarkt zult vinden en waarschijnlijk tegen een lagere prijs.”

Degene die deze zinnen via de vragenstellers aan zwarte vrouwen wilde voorleggen, wist niets van zwarte vrouwen. Als ik zulke holle frasen had durven uiten zou ik in het gunstigste geval van de veranda weggehoond zijn of anders zou me te verstaan zijn gegeven dat ik moest opsodemieteren. Tegen dat ze tien jaar zijn, weten de meeste zwarte meisjes

dat de wereld zich niet bezighoudt met de kwaliteit van hun 4

LJ

bestaan of überhaupt met hun bestaan. Wanneer politici en verkopers aardig beginnen te doen tegen zwarte vrouwen, naar

hen toe komen en hun milde gaven aanbieden, accepteren de vrouwen de zachte stemmen, de zelfvoldane verklaringen en de vaak loze beloften, omdat het waarschijnlijk het enige vleiende

gedrag is waarmee ze die dag te maken krijgen. Maar achter de ogen van de vrouwen ligt een wijsheid besloten die geen onwetendheid kan veinzen of goedgelovigheid kan toestaan. Martin Luther King jr. vertelde ooit een verhaal dat prima illustreerde hoe nauwkeurig de zwarte vrouw haar plaats in het wereldplan inschatte en wist hoe ze zich moest gedragen ongeacht waar ze zich bevond. te Hij vertelde ons over een oudere zwarte vrouw die in Alabama voor

een

blanke vrouw

had gewerkt, eerst als haar

wasvrouw, toen als haar meid, vervolgens als haar kokkin en ten slotte als haar huishoudster. Na veertig jaar ging de zwarte vrouw met pensioen, maar van tijd tot tijd ging ze bij haar voormalige werkgeefster op bezoek. Tijdens zo’n bezoek had haar werkgeefster vriendinnen te eten. Toen de werkgeefster hoorde dat Lillian Taylor in de

keuken was, liet ze haar roepen. Lillian ging de woonkamer binnen en begroette alle vrouwen, van wie ze sommige als sinds

hun kindertijd kende.

De blanke vrouw zei: ‘Lillian, ik weet dat je over de busboycot hebt gehoord.” ‘Ja, mevrouw, ik heb erover gehoord.”

‘Nou, ik wil weten wat je ervan vindt. Steun je de boycot?’

‘Nee, mevrouw. Helemaal niet. Nog voor geen greintje. En ik sta ook niet toe dat iemand van mijn familie hem steunt.”

‘Ik wist wel dat je verstandig zou zijn, Lillian, diep vanbinnen wist ik het gewoon.” ‘Ja, mevrouw, ik wil er niks mee te maken hebben. U weet

dat mijn zoon me in huis heeft genomen om bij hem en zijn gezin te wonen (ik hoef van hem nog geen vinger uit te steken), 48

en hij werkt voor het elektriciteitsbedrijf helemaal aan de andere kant van de stad. Ik zei tegen hem: “Charles, hou je

buiten die busboycot. Loop maar naar je werk. Blijf uit de buurt van die busboycot.” En mijn kleinkinderen, die gaan helemaal aan de oostkant naar school, tegen hen heb ik het-

zelfde gezegd: “Hou je buiten die boycot. Loop maar naar school.” En ook vandaag, toen ik hiernaartoe wilde komen, heb ik me door een vrijwilligster van de kerk laten brengen. Ik wil niks met die boycot te maken hebben. Helemaal niks.”

Het was stil geworden in de kamer en Lillian Taylor zei: ‘Ik weet dat u volop hulp hebt, maar zal ik nog koffie voor u halen?’ Ze ging de keuken in en werd gevolgd door de dochter van de blanke vrouw.

‘Lillian, waarom doe je zo tegen mijn moeder? Waarom zeg je niet gewoon dat je de boycot steunt?” Lillian zei: ‘Moppie, wanneer je met je hoofd in de muil van de leeuw zit, dan ruk je het er niet uit. Je kietelt hem achter zijn oren en trekt je hoofd langzaam terug. ledere zwarte vrouw in dit land zit met haar hoofd in de muil van een leeuw.”

Ik wist dat ik met fatsoen en eerlijkheid altijd de aandacht van de zwarte vrouwen zou krijgen. ‘Goedemorgen. Mijn werk is het stellen van vragen.’ Aanvankelijk waren ze op hun hoede. “Wat voor vragen?

Waarom aan mij? ‘Er zijn een paar bedrijven die willen weten welke producten populair zijn in de zwarte buurt en welke niet.” Wat maakt hun dat nou uit?’ ‘Het maakt uit, want als u het niet goedvindt wat ze ver-

kopen dan koopt u niks meer en ze willen ervoor zorgen dat u dat wel doet.” Ja, daar zit wel wat in. Kom maar binnen.”

Geen enkele keer werd ik weggestuurd, hoewel de meeste vrouwen er met hun gedachten niet bij waren. Een paar 49

schonken me hun volledige aandacht. Sommigen mopperden dat hun mannen er de hele dag waren. ‘Ik werk ’s nachts en meestal kom ik thuis, slaap een paar uur

en dan sta ik op en heb ik tijd om het huis aan kant te maken. Maar omdat hij niet werkt, is hij de hele dag thuis en dan brengt hij zijn vrienden mee en zo. Of ze mopperden dat de mannen er niet waren. ‘Ik weet niet waar hij de hele tijd uithangt. Hij heeft geen baan, hij is niet op zijn werk en thuis is hij ook niet… daar

word ik een beetje wantrouwig van. Door naar de vrouwen te luisteren, drong het rechtstreekser

tot me door dat ik terug, was in de Verenigde Staten. De cadans van de taal was zo mooi en ik vond het bemoedigend dat zelfs

nadat ik een paar jaar de melodie niet had gehoord geen noot ervan me vreemd was geworden. De ondervraagden varieerden van academici tot vrouwen

die het als een moeilijke taak zouden ervaren om de krant te lezen, maar toch waren de thema’s van hun conversatie de-

zelfde. Degenen die werkten of medische verzorging nodig hadden of extra etensbonnen moesten ophalen, waren afhankelijk van

particuliere auto’s. Het openbaar vervoer was zo belabberd dat een vrouw die erop aangewezen was en om halfnegen op haar

werk moest zijn, om vijf uur van huis moest. Degenen die als huishoudster, dienstmeid en kokkin werk-

ten, gingen op weg naar huis naar de winkels waar hun werkgeefsters boodschappen deden. De producten waren er verser, van betere kwaliteit en aanmerkelijk goedkoper. Ik was naar Watts gegaan omdat mijn werk dat vereiste, maar ik kreeg zoveel meer. De vrouwen openden hun deur en

hun hart voor me. Terwijl ik vragen stelde over de afwasmiddelen Dove, Bold, Crisco en Mortonzout, trof ik hardwer-

kende en harddenkende vrouwen aan. Indirect ontmoette ik hun mannen, van wie de banen verdwenen waren en die 90

merkten dat ze niet in staat waren om de kost te verdienen voor

hun eigen gezin. Sommige mannen, beschaamd over hun machteloosheid, werden agressief en aan de lichamen van hun vrouwen was de omvang van hun woede te zien. Sommigen,

die zich niets-

waardig en nutteloos voelden, verlieten huis en haard, verlieten

de omgeving waar ze teleurstelling op ieders gezicht konden zien en schaamte in ieders stem konden horen. Sommigen bedronken zich tot ze een stadium van verdoving bereikten waarin ze niets konden zien of horen en zeker niet konden nadenken. Aan de buitenkant was Watts nog steeds een mooie Amerikaanse droom met brede hoofdwegen, keurige gazons en fraaie bungalows. Die factoren waren feiten, maar er is altijd een waarheid die dieper gaat dan wat zichtbaar is. Zonder werk en vast inkomen konden de mensen zich geen voorstelling vormen van de dag van morgen. Vrouwen en mannen, razend op zichzelf, begonnen de kinderen in de steek

te laten. Ze lieten ze niet in mandjes op de stoep achter, ze lieten ze thuis aan hun lot over. Er werd steeds minder gezamenlijk gegeten, want de vader was er zelden en de moeder had het druk met bekijken waar ze in de fout was gegaan, of

met zich op te tutten om weer iemand aan de haak te slaan. Zonder discipline en zonder de vaste hand van een aanwezige ouder die zich om hen bekommerde, begonnen de onge-

lukkige kinderen als katten over straat te zwerven. Allereerst dreef hun behoefte hen naar anderen als henzelf, met wie ze een familie konden vormen. Vervolgens maakte hun woede de pas

gevormde families gevaarlijk. Bendes verlaten kinderen, die met de dag brutaler en bozer werden, zochten zich treiterend

een weg over de trottoirs van Watts.

Een recordaantal ging van school af. Wat had school hun te bieden dat van enig nut was? Onderwijs, zodat ze werk konden krijgen? Maar hun ouders hadden werk gehad en dat was hun SI

'

afgenomen. Hun ouders hadden in het maatschappelijk stelsel geloofd en moet je hen nu zien. Onverschillige, lege hulzen van de mensen die ze eens waren Nee. School beloofde niets, niets

behalve het risico om de families te verliezen die ze pas gevormd en zo dringend nodig hadden.

$2

Van het oproer in Watts leerde ik iets wat ik niet eerder had geweten. Geur verplaatst zich sneller en verder dan geluid. We roken de vuurzee voordat we hem hoorden of er zelfs maar over

hoorden. De geur die als een schaduw over mijn buurt dreef was complex omdat hij gelaagd was. Brandend hout was de eerste geur die mijn neus bereikte, algauw gevolgd door de vieze lucht van aangebrand eten en vervolgens door de stank van smeulende rubber. We hadden een uur om ons af te vragen

wat er brandde voordat de televisieverslaggevers buiten adem arriveerden. Er waren geen camera’s geweest om de ontsteking

van het vuur vast te leggen. Een aantal gebouwen brandde fel voordat iemand ze kon filmen. Nieuwslezers begonnen de beelden en geluiden van het tumult door te geven. ‘In Watts zijn regelrechte rellen uitgebroken. Watts is een gebied in het zuidoosten van Los Angeles. De bewoners zijn

hoofdzakelijk negers.” De beelden werden van tijd tot tijd onderbroken omdat de nieuwslezers naar adem snakten. Die beschrijving was bedoeld voor de miljoenen blanken die in Los Angeles woonden maar die geen weet hadden van het bestaan van Watts en zeker geen idee dat het een deel van de stad was en slechts een klein stukje met de auto van hun eigen buurten vandaan. Politie en politici, allemaal blank, kwamen in beeld om de

bevolking in de ongedeerde wijken gerust te stellen. ‘U hoeft nergens bang voor te zijn. De politie is ingezet in Watts en over een paar uur hebben we alles onder controle.” Degenen onder ons die de volgende paar dagen de strijd live

op de televisie volgden, wisten dat de sprekers uit hun nek kletsten.

53

De relschoppers hadden alle zorg voor zichzelf, hun veilig-

heid en vrijheid laten varen. Sommigen gooiden met keien, stenen, blikjes bier en limonade naar politiemannen in auto’s

en politiemannen te voet. Zwaarbeladen mensen kwamen de supermarkt uit gewankeld, gevolgd door dikke rookwolken. Mannen en vrouwen droegen elektrische apparaten in hun armen en sommige duwden wasmachines en wasdrogers midden over straat voort. Maar door niets — niet door de stemmen, geoefend om

opwinding over te brengen noch door de beelden van niet geïdentificeerde plunderaars die onverlichte winkels in- en uitliepen — werd de angstige dreiging van een rel zo goed vastgelegd als door de stank van verschroeid hout en brandende rubber. Radio's schalden: “Watts staat in brand.’ Televisiecamera’s filmden een groep mannen die een auto omkiepte en een jonge

vrouw die een fles tegen het raam van een supermarkt smeet. Het glas leek in slowmotion te breken. In feite leek ieder incident dat tijdens de hele duur van de uitbarsting op de televisie werd getoond zich trager dan in de werkelijke tijd af te spelen.

De hele nacht gilden de sirenes en op de televisie waren jeugdbendes te zien die de brandweerwagens geen kans gaven om de branden te blussen. Burn, baby, burn. De instructie kwam duidelijk over op de radio: Burn, baby, burn. Bepaalde politieke commentatoren merkten op dat de mensen hun eigen buurt platbrandden.

Hoewel er een paar huizen in brand werden gestoken, beschouwden de relschoppers de winkels, waaronder supermarkten, als eigendom van kolonialisten die in de buurt waren gekomen om hen uit te buiten en hun hun zuurverdiende geld af te pakken. Er waren twee dagen verstreken en ik kon niet langer wach-

ten. Ik reed naar Watts en parkeerde zo dicht mogelijk bij het ka

middelpunt van het oproer en toen ging ik lopen. Er hing een lacht van verrotting veroorzaakt door de smeulende plastic meubels en vleesafdelingen van supermarkten. Toen ik bij een hoofdstraat kwam, bleef ik staan en zag hoe mensen hoog opgetaste winkelwagens uit brandende gebouwen duwden. De politie leek overal en nergens te zijn, terwijl ze vanuit

hun wagens toekeken. Een jongen met zijn armen vol geladen, zijn gezicht gerimpeld van concentratie, zag me plotseling staan.

“Wil je een radio?’ Ik was verbaasd dat er geen schuld in zijn stem doorklonk. Ik zei: ‘Nee, nog niet. Maar bedankt.’

Normaal zou ik op het gezicht van die jongen iets gezien of gevoeld hebben van: o jee, die vrouw weet dat ik dit gestolen

heb. Er zou op z'n minst sprake zijn van een zweem van schaamte. Maar zijn benadering was samenzweerderig ge-

weest, alsof hij wilde zeggen: we zijn hier allebei bij betrokken. Ik weet dat jij niet alleen weet wat ik doe, je staat erachter en zou het zelf ook doen als je kon.

Rook en geschreeuw werden door de lucht aangevoerd. lemand achter me spuwde een lange, felle stroom vloeken uit. Het werd moeilijk te onderscheiden of de gestaltes die

rakelings langs me liepen mannen of vrouwen, jong of oud waren. Hoe verder ik liep, hoe lastiger het werd om adem te halen. Ik had me omgedraaid om terug naar mijn auto te gaan toen een geluid de lucht doorsneed. Het harde geloei van politiesirenes was zo dichtbij dat het me een stekende pijn in mijn

oren bezorgde. Politiemannen met gasmaskers voor doken uit de rook op als gedaantes uit een nachtmerrie. Paniek overviel me en binnen een tel was ik gedesoriënteerd. Het leek of de sirenes in mijn neus zaten en de rook als katoen mijn oren dicht klonterde. Twee politiemannen grepen een man voor me beet. Ze sleurden hem weg terwijl hij schreeuwde: “Hou je handen 55

thuis, stelletje klootzakken! Laat me los!’ Ik rende, maar kon het trottoir niet zien, dus was het bijna

onmogelijk mijn evenwicht te bewaren. Ik rende toch door. lemand graaide naar me, maar ik schudde de hand van meaf en

rende verder. Mijn longen stonden op springen en mijn kuiten verkrampten. Ik dwong mezelf vooruit. Ik rende nog steeds toen het tot me doordrong dat ik schone lucht inademde. Aan de straatbordjes zag ik dat ik bijna anderhalve kilometer van mijn auto vandaan was, maar ik was in ieder geval niet opgepakt. Omdat ik de tegengestelde richting in gehold was van

waar ik mijn auto had geparkeerd, zou ik om Watts heen moeten cirkelen om hem terug te vinden, maar ik was in ieder

geval niet meer in Watts. Thuis aangekomen keek ik geboeid naar de televisieverslaggeving. Er werden beelden getoond van de nationale garde bij zijn aankomst in Watts. Het waren jongemannen met lef op hun gezicht, maar angst in hun hart. Ze waren niet op hun gemak met de nieuwe, zware verantwoordelijkheid en de nieu-

we, zware geweren. Na drie dagen begonnen de gevangenissen vol te lopen. De

media rapporteerden over de arrestatie van honderden plunderaars. Frances Williams zei dat bij de dames- en herenkappers in de buurt het gerucht de ronde deed dat de politie iedereen arresteerde die zwart was of ervan verdacht werd zwart te zijn.

Iedereen kon alleen maar aan Watts denken. De realiteit ervan, de uitbarsting van woede, verbaasde en verbijsterde

sommigen: ‘Ik ben vaak door Watts gereden. Het is er heel mooi.” Andere mensen waren furieus: ‘De politie zou het recht

moeten hebben naar goeddunken te schieten. Als een paar van die plunderaars worden neergeschoten, dringt de boodschap gauw genoeg door.” Watts bleef branden. Het had er nog niet genoeg van en ik had er ook nog niet genoeg van. Nieuwsgierigheid heeft me vaak naar de rand van de on56

dergang gedreven. Ik wist al jarenlang dat iemand nooit zomaar nieuwsgierig is, ondanks het feit dat de twee begrippen

vaak aan elkaar worden gekoppeld. Nieuwsgierigheid bezorgt je de kriebels, is moeilijk te bevredigen en zoekt naar antwoor-

den zelfs nog voor de vragen zijn geformuleerd. Nieuwsgierigheid wil aanschouwen, begrijpen en misschien zelfs eer aandoen. Twee dagen na mijn aarzelende inval in het oorlogsgebied moest ik terug, maar deze keer zou ik mijn angst niet de overhand laten krijgen. Deze keer zou ik niet op de vlucht slaan.

De opschudding had zich verbreid, dus was mijn eerdere parkeerplaats nu maar een straat van de rellen verwijderd. Ik zette mijn auto er toch neer en liep rechtstreeks het tumult in. In de winkels zonder deur of ramen bleven de alarminstallaties afgaan. Bewapende burgers stonden voor verwoeste zaken te waken tegen meer plunderingen. Ze werden bestookt met commentaar. ‘Hé broeder, je bewaakt Charlies spullen. Je bent een idioot.” Ik zou mijn leven niet riskeren voor iemand anders zijn spullen. Als ze er zoveel om geven, dan moeten ze er zelf maar

op komen letten.” ‘Op de hele wereld is niet genoeg geld dat ilk mijn leven

daarvoor geef….” De nationale garde werd ook bestookt, maar minder venijnig. ‘Hé, man, wat heb jij een slappe wacht getrokken.’

‘Voel je je niet voor schut staan voor een supermarkt? Voor een pandjeshuis hoorde ik: “Hé man, vind je het niet stom dat je mensen tegenhoudt om iets te stelen wat toch al gestolen was?’

De soldaten deden hun best hun gezichten in de plooi te houden.

De verwoesting was zo veel duidelijker. Op de tweede dag rd

van de rellen en de eerste dat ik naar Watts ging, was er een corridor van platgebrande gebouwen en auto’s, maar op de

vierde dag was die aanzienlijk verbreed. Die avond ging ik aan mijn keukentafel zitten en op een blocnote gaf ik een beschrijving van de gebeurtenissen die ik in Watts had aanschouwd en van de opstand zoals daarvan op de

televisie verslag werd gedaan. Onze

JOUW VRIEND CHARLIE-lommerd was een glorieuze fakkel ik hoorde de vlammen likken en ze daarna de plateaus met zirconen eten

gezet in roodgouden metalen

paasbeste kleren en gestolen bont brandden op zolder radio’s en tv's kraakten statisch slechts gestoken in

ras stopcontacten Gastvrijheid Zuidelijke wijze maïsbroodpap en jullie grijnzen hele blokken gaan nova gloednieuwe sterren politielui gevangen

in hun gloednieuwe karren Hup hap kippetje geef me een nikkertje beroven en branden ver komt-ie niet

58

Verlichting: honderd Watts Detroit, Newark en New York

Krijsende zenuwen, barstende koppen levens verbonden met het politiefluitje en de welzijnswerkersvinger aan de bel.”

Tijdens mijn tweede bezoek aan Watts waarde er een spook met mij rond. Ik was onzichtbaar geworden in de zwarte buurt.

Toen het tot me doordrong dat niemand me scheen te zien moest ik stil blijven staan. Toen ik op de eerste dag van mijn nieuwe baan in Watts kwam, had niemand me aangesproken of commentaar gehad op mijn aanwezigheid, maar ik werd wel

gezien. Deze keer had ik net zo goed in een blanke wijk kunnen zijn. Wanneer een zwarte man of vrouw in een blank deel van de stad verschijnt, is er een moment van paniek, maar als de

zwarte persoon geen bedreiging lijkt te vormen wordt hij of zij onmiddellijk uit de blanke gedachten gewist. Binnen de zwarte gemeenschap wordt een zwarte vrouw altijd haar menselijkheid gegund. Tijdens dit bezoek aan Watts waren de reacties anders. Noch de plunderaars, de politie, de toeschouwers of de nationale

garde besteedden enige aandacht aan mij. Een stel jongemannen liet een auto vol blanken op en neer wippen van wie de gezichten achter de raampjes op Halloweenmaskers leken.

Doodsangst puilde uit hun ogen en als de raampjes opengestaan hadden, had ik het gegil uit hun wijdopen monden kunnen horen stromen. Een falanx van politiemannen glipte langs me en stortte zich snel en kalm op de relschoppers. De overtreders kregen hand-

* Zie p. 155 voor de Engelstalige versie (noot v.d. red.).

59

boeien om en ik richtte mijn aandacht op de auto, die nu weer

op vier wielen stond. De inzittenden wisselden lachjes uit die ik niet interpreteerde als lachjes van opluchting maar van voldoe-

ning. Ze waren naar Watts gekomen voor de spanning en hadden ze die zojuist niet gekregen?

De pas gearresteerde mannen werden zo dicht langs me geleid dat ik ze had kunnen aanraken, maar noch zij noch de politie letten op mij.

Ik kwam mensen tegen die door de hoofdstraat slenterden terwijl ze achteloos de bezienswaardigheden in zich opnamen. Ze waren zo op hun gemak in deze ongemakkelijke tijd en op

deze ongemakkelijke plaats dat hét duidelijk was dat ze in de buurt woonden. Ze concentreerden zich op de winkels en

uitgebrande geraamtes van de gebouwen, dus zagen ze mij niet. In de ravage waren nu stiltegebieden en ik bracht óf sereniteit met me mee óf ze vond mij waar ik me ook bevond. Ik

sloeg mensen gade die bezig waren afval te ziften. leder heel kopje of ongebroken bord werd als een schat behandeld. Een vrouw lachte opgetogen toen ze een bij elkaar passend paar schoenen vond. Een man liep grijnzend langs me met een afgedragen broek. Op de eerste dag van het oproer lieten mensen van alle leeftijden zich door hun woede de straat op drijven. Maar op de vierde dag was de woede van de oudere inwoners ge-

doofd. Ik zag aan hun gezichten hoe treurig en ook hoe futiel ze het vonden. Maar ik zag niemand een poging doen om de

jongere relschoppers van hun rumoerige gedrag af te brengen. Voor en achter me werden er mensen naar de gevangenis afgevoerd, maar ik werd genegeerd. Toegegeven, ik vloekte of schreeuwde niet tegen de ordehandhavers, evenmin had ik iets in mijn handen wat ook maar in de verste verte op gestolen goed leek, maar dat was eerder niet van invloed geweest op de politie. Mensen op weg naar of van hun werk waren opgepakt. De vorige avond was me een van mijn moeders uitspraken te 6o

binnen geschoten: ‘Er is niets mis met naar de gevangenis gaan voor iets waar je in gelooft. Vergeet niet dat de gevangenis voor mensen is gemaakt. Niet voor paarden.’ Op dat moment had ik het besluit genomen naar Watts terug te keren om gearresteerd te worden. Drie politiewagens werden volgeladen en reden weg terwijl ik op de hoek van r2sth en Vermont Street stond. Met dezelfde mengeling van teleurstelling en opluchting zette ik koers naar

mijn auto. De omvang en het drama van de opschudding hield nog vijf dagen aan en hoewel het geweld afnam, bleef de frustratie even

overheersend als altijd. Politici en vertegenwoordigers van de gemeenschap kwamen bij elkaar en gaven persconferenties. De toeschouwers kregen te horen dat er een plan voor Watts werd uitgewerkt. De as was nog niet op alle auto’s en vensterbanken neergedaald of de straten krioelden al van de toeristen die Watts kwamen bekijken. Op de televisie waren journalisten uit Frankrijk, Engeland en de Sovjet-Unie te zien die mensen in Watts interviewden. Ze stelden de vragen die toevallig bij hen opkwamen: “Waarom brandde Watts?’ “Waarom heb je je eigen wijk platgebrand?’ “Amerika zou toch de smeltkroes moeten zijn?’ ‘Probeerde je de temperatuur tot het smeltpunt te laten stijgen?” De mensen gaven de antwoorden die toevallig bij hen opkwamen. ‘Het was afgebrand voor ik er erg in had.’ ‘Ik had geen werk, dus heb ik Watts in de fik gestoken.” ‘Tk had niks anders te doen, daarom heb ik maar een winkel

in brand gezet.’ De journalisten kregen de reactie die zo oud was als de slavernij: als een blanke man je vraagt waar je naartoe gaat, zeg hem dan waar je bent geweest.

Een blanke man vraagt: “Waar ga je naartoe, jongen?’ Dan ÓI

zou het antwoord moeten luiden, met veel gekrab achter de oren en wat voetengeschuifel: “Weet u, baas, ik was net in die straat, daar bij die grote, oude boom, weet u, en toen zag ik iets

wat zeer doet aan je ogen…’ ‘Ik vroeg niet waar je was, ilk vroeg waar je naartoe ging.’

‘Ja, meneer, dat probeer ik u net te vertellen. Als u had gezien wat ik heb gezien… ik als zij. het was op nog geen kilometer afstand. Ik moest daar weg of ilk weet niet wat er anders was gebeurd.” Meestal antwoordde de blanke man dan: ‘O, je bent een

sufferd. Ik verspil geen tijd meer aan jou.’ De blanke man loopt weg en de zwarte man is blij dat er geen geheimen verklapt of leugens verteld zijn. Maar de tamtam van de zwarte gemeenschap bracht de boodschap knalhard over. De opstand had een paar belang-

rijke oren bereikt en er stonden veranderingen te gebeuren. Woordvoerders van de gemeenschap zeiden dat er het meest behoefte was aan een medische kliniek, zodat de zieken niet

langer twee of drie uur hoefden te reizen alleen om een dokter te raadplegen.

De werkelozen wilden banen, degenen met slecht werk wilden betere banen. Wie zou alle vragen beantwoorden, alle verzoeken inwilli-

gen? Zou iemand dat doen? Kon iemand dat? De geschiedenis had de inwoners van Watts geleerd om er het beste van te

hopen maar niets te verwachten en op het ergste voorbereid te zijn. Een straal zonlicht drong door de duisternis van het cynisme toen Budd Schulberg, een bekroond schrijver, naar Watts

kwam en de Watts Writers Workshop oprichtte. Mensen

die zijn naam niet eens kenden, gaven hem de eeuwige zegen. ‘Het is een schrijver uit Hollywood, zeg je?’ ‘En die komt naar Watts?’

‘Hier heb je nou een blanke man die de daad bij het woord 62

voegt. Dat vind ik nog eens tof. Echt waar.”

Sommige vrouwen, voornamelijk blank en de meesten ge-

trouwd met filmbonzen, verenigden zich om een organisatie op te zetten die Neighbors of Watts heette. Ze trokken de wijk in om de vrouwen te vragen hoe ze konden helpen. Mevrouw Violetta Robinson, vaak de moeder van Watts

genoemd, zei hun wat de vrouwen van Watts nodig hadden: een officieel erkend, goed gefinancierd kinderdagverblijf, zodat ze hun kinderen met een gerust hart achter konden laten om te gaan werken. Er ging iets van de slavernij schuil in het verzoek. De slavenmoeders, die met het krieken van de dag opstonden en na het donker pas weer naar bed gingen, trokken

met minder zorg naar de riet- en katoenvelden omdat ze wisten dat een vrouw, tante Susie, tante Mae, tante Carrie, op alle

kinderen zou passen. Dat ‘tante Susie dol is op kinderen’, stelde hun gerust. En dat de kinderen ‘gewoon gek zijn op tante Mae.’ En dat ‘tante Carrie geen onzin van de kinderen pikt, maar ze wel zelf te eten geeft. Ze laat ze niet als varkens uit

de trog vreten zoals op andere plantages wel eens gebeurt.” Soms hadden de kinderen een maïslies of koolblad als bord,

maar dan nog at ieder kind met schone handen en van een

schoon oppervlak. Honderdvijftig jaar later hadden de zwarte vrouwen nog steeds behoefte aan dezelfde geruststelling.

Mijn huisbazin, die alles wist, zei dat de Neighbors of Watts voor een kinderdagverblijf zouden zorgen. Ze zei ook dat er in Watts een medisch instituut gebouwd zou worden en dat het genoemd zou worden naar Charles Drew, een vooraanstaande Afro-Amerikaanse arts, die een techniek had ontwikkeld om

plasma van bloed te scheiden.

Ik werd gebeld door een Franse journalist die zei dat hij mijn naam en telefoonnummer van James Baldwin had gekregen. Ik

stemde toe in een interview. Rustig zat hij op mijn divanbed. Wij Fransen hebben nooit, nooit, nooit slavernij gehad,

63



daarom begrijpen we het Amerikaanse racisme ook niet.” Misschien was het vanwege het derde ‘nooit’ dat ik hem zijn oren wilde wassen.

‘Hoe noemden jullie Haïti dan? Een vakantieoord? Zijn Engels schoot plotseling te kort. ‘Haïti? Est-ce que tu as dit Haïti?’

Oui’, zei ik. Hij zei: Ik bedoelde in Frankrijk. Nous hebben jamais esclavage gehad in het land Frankrijk.” Ik zei: Jullie heersten over Haïti en Martinique... en over Guadeloupe. De Afrikanen zijn daar geen van allen op de Ile de France naartoe gegaan. Ze zijn et met slavenschepen heengebracht.’ Hij zei dat hij de razernij een beetje begon te snappen. Als mensen als ik al zo kwaad waren, hoeveel kwader waren men-

sen dan niet die minder hadden dan ik? Ik keek naar de man met zijn alpinopet en zijn keurige, druk

bewegende, kleine handen en ik keek mijn eenkamerflat rond met het meubilair uit de liefdadigheidswinkel en de posters uit Woolworth’s. Ik had veel minder dan veel mensen die ik kende, maar als hij dacht dat ik er warmpjes bij zat, dan

zou geen woord van wat ik zei hem helpen Watts te begrijpen. Als hij de wijk een dag voor de uitbarsting had bezocht, had hij

iemand kunnen ontmoeten die zijn accent had gehoord en hem, omdat hij een buitenlander was, bij zich thuis had uit-

genodigd.

Hij had in een goed gemeubileerd huis kunnen zitten, lekkere kip met groente kunnen eten en omringd zijn met alle hoffelijkheid. Dan zou hij pas echt verbijsterd zijn geweest als hij de dag erna over de grote brand had gehoord en zijn gastheer van de dag ervoor had zien vechten met de zwaarbewapende politie.

Maar ik kon hem niet uitdagen. De woede en teleurstelling in Watts gingen zijn bevattingsvermogen te boven en ik zou me 64

niet beter voelen als ik hem nog meer provoceerde. Zoals zo veel van mijn voorouders koos ik ervoor om hem iets te vertellen van wat hij wilde horen en iets van wat ik kwijt wilde. Hij zou ongetwijfeld naar Parijs terugkeren met een beetje

waarheid en een beetje fictie. Ongetwijfeld zou hij een verslag van de rellen in Watts schrijven waardoor zijn lezers de stereotypen waarmee ze zich comfortabel voelden niet hoefden op te geven, terwijl ze zichzelf gelukkig konden prijzen omdat ze

enig nieuws hadden gekregen.

65

IO

Frank Silvera was precies wat er in Zuid-Amerika met de term mestizo wordt bedoeld. Hij had Afrikaanse en Spaanse voorouders en was een zwarte man met een lichte huid, die de

Mexicaanse vader van Marlon Brando’s Zapata kon spelen. Een zwarte man die de Italiaanse vader van Ben Gazarra in A Hatful ofRain op Broadway kon neerzetten. Een zwarte man

die de titelrol Silvera had naam Theatre leden van het

van Shakespeares King Lear kon vervullen. een toneelgezelschap in Los Angeles dat hij de of Being had gegeven ofwel Tie O Bie, zoals de gezelschap het noemden. Beah Richards, mijn

buurvrouw, was de ster van het gezelschap, en Vantile Whit-

field en Dick Anthony Jones waren de vaste hoofdrolspelers. Beah, met haar succes on and off Broadway en in het bijzonder in James Baldwins 7he Amen Corner, was een legende binnen de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Toen ik haar

leerde kennen, werd ze vaak onze grootste toneelactrice genoemd, en alleen Ruby Dee kon met haar om die eer wed-

ijveren.

Frank besloot Medea op te voeren in zijn Theatre of Being. Vanzelfsprekend zou Beah de titelrol spelen. En even vanzelfsprekend zou ze daarmee alle bestaande en niet bestaande grenzen overschrijden. Toen Frank zijn project aankondigde, werd dit door Beah, een paar vrienden en mij gevierd. Hal-

verwege de feestelijkheden van die avond kwam er een probleem ter sprake. Beah kon niet rijden. Ik bood aan haar iedere

dag naar het theater te brengen en zij zei dat ze dan voor de benzine zou betalen.

Er was nog niemand voor de rol van de voedster gevonden. Ik sloot me aan bij de rij actrices die auditie deden en met behulp van een gedicht van Langston Hughes en een sonnet 66

van Shakespeare kreeg ik de rol van de voedster. Ik wist dat ik er geschikt voor was, maar ik was er niet zeker

van of Frank me aannam vanwege mijn talent of om ervoor te zorgen dat Beah de mogelijkheid had om in het theater te komen.

Frank en Beah koesterden een grote, wederzijdse bewondering. Zij zei iets en dan lachte hij ofwel uitgelaten of hij streek

over zijn kin en beende in diep gepeins verzonken op en neer. De repetities versterkten mijn onzekerheid nog meer. Ik

stond achter de coulissen terwijl Frank Beah consequent midden op het toneel onder de felle lichtbundels plaatste. Natuurlijk was zij de ster, maar de rol van de voedster was niet onbe-

langrijk en hij gaf mij nooit het woord. Ik leed in de schaduw. Ik ging naar een boekhandel en naast Euripides’ versie van

Medea kocht ik alle boeken die ik over Medea, Jason, de Argo en het Gulden Vlies kon vinden. Naast het theater was een buurtcafé. Ik liet de toneelmeester weten dat ik in het café zat als ze mij nodig hadden. ledere dag zette ik Beah af, begroette de mensen in het theater en ging aan

een tafeltje zitten in het schemerig verlichte café. Ik zocht uit wie de voedster was en waarom ze Medea zo trouw bleef. In de door mij gecreëerde versie van de geschiedenis van het stuk was de voedster de vroedvrouw geweest bij de geboorte van Medea. De voedster had zelf vlak na Medea'’s geboorte een kind gekregen, maar dat kind was gestorven. Medea's moeder, die al dat gedoe niet wilde, haalde de voedster over om melkkoe te worden en Medea de melk van het dode kind te geven.

In het café bouwde ik aan het personage met haar grillen en nukken. Ik kwam al vroeg tot de slotsom dat de voedster Medea als haar eigen dochter beschouwde en dat ze dol was op het meisje. Terwijl Medea opgroeide tot vrouw, koesterde en aanbad de voedster haar, ze volgde haar overal en trad zo nauwgezet mogelijk in haar voetsporen. Toen Medea met 67

'

Jason trouwde, woonde de voedster de plechtigheid bij. Toen Medea het vlies van zuiver goud van haar vader, de koning, stal

omdat Jason dat van haar had gevraagd, hielp de voedster haar.

Naderhand ontkwam de voedster aan de furie van de koning door met Medea aan boord te gaan van de Argo, het schip van

de Argonauten. De voedster liep krom van de artritis omdat ze vaak op de grond sliep. Ze vond die ongemakken niet erg

zolang ze maar bij Medea kon zijn. Ze was oud en gek geworden in dienst van Medea, die de verering van de voedster

opvatte als iets wat haar toekwam. Waanzinnig van woede omdat Jason haar steeds koeler bejegende, vermoordde Medea

hun twee zoons. De voedster wist van de moorden maar ze verweet Medea niets en zei: ‘Ze heeft gedaan wat iedere vrouw zou doen als ze getergd wordt.’ Ik begon me vrijheden te veroorloven met het eenvoudig vertelde verhaal over hartstocht en verschrikking. Aangezien ik

geen regieaanwijzingen kreeg, moest ik situaties creëren die zouden verklaren waarom het personage dat ik uitbeeldde, zelfs Medea’s lafste daden door de vingers kon zien. Ik had

me niet tot doel gesteld om Medea’s geest te doorgronden of hoe liefde en blinde verering tot diefstal en moord konden leiden, maar ik kwam er wel achter dat de voedster een mooie

stem had en dat zingen voor haar het enige genoegen was dat niet direct terug te voeren was op Medea.

Ik schafte me grijs haarwerk aan en demonische schmink en een week voor de première, toen ik gevraagd werd aan de repetitie mee te doen, kwam ik op als de grijze, strompelende,

zingende voedster. Beah en Frank stonden versteld en geen van beiden was er erg gelukkig mee, maar Frank kon me zo kort voor de première geen nieuwe regieaanwijzingen geven. Het stuk kreeg verbijsterende recensies. Sommige critici vonden het geweldig, terwijl andere het verafschuwden. Som-

migen vonden het modern en schitterend gespeeld, anderen vonden het gekunsteld en overdreven. Allemaal prezen ze Beah 68

Richards en enkelen hadden een paar vriendelijke woorden over voor de oudere actrice die niemand kende, maar die de voedster zo goed uitbeeldde.

69

II

Sid’s Café and Bar was een populaire ontmoetingsplaats voor mensen uit New Orleans. De eigenaar, Jase, en zijn vrouw,

Marguerite, waren zeer gerespecteerde koks van de Cajunkeuken en de bar was altijd gevuld met vrolijk gelach en luid

gepraat. Jase en Marguerite waren op me gesteld en heetten me welkom, dus werd Sid’s mijn hoofdkwartier. Op een avond zat er een groepje van vier in de rode box voor in het café dat me speciaal boeide: De twee vrouwen waren

even luidruchtig en fel als de mannen, maar toch vloekte niemand van hen. Ze zagen me kijken en een van de mannen wenkte me. ‘Hé, ben je alleen” Ja’ zeik

‘Nou, kom dan bij ons zitten.”

“Toe, vooruit.” Ik ging bij hen zitten. Kom je uit New Orleans? ‘Nee.’ ‘Nou, wij wel. Waar ben jij van weggelopen?’

Tk ben hier uit Hawaii naartoe gekomen en daarvoor uit San Francisco en daarvoor uit Ghana in West-Afrika.” ‘Hé, oké. Je past goed bij mij. Ik ben ook een maffe, liegende nikker. Ik heet Phil. En jij” ‘Ik heet Maya en ik ben noch een nikker noch een leuge-

naar. Een van de vrouwen zei: “Goed zo. Kom maar op voor jezelf. Die idioot noemt zichzelf een nikker, maar de eerste de beste

blanke die het woord zou gebruiken zou hij op zijn gezicht slaan.”

‘Ik kan het zeggen omdat ik het ben. Ik bedoel er geen kwaad mee. 7

Ik zei: “Maar je gebruikt een verachtelijk woord voor jezelf en je bent toch zeker niet verachtelijk.” Phil zei: ‘Ik geloof dat je in Hawaii en Afrika bent geweest.

Je klinkt een beetje als een onderwijzeres die ik in Baton Rouge heb gehad.’ ‘Ik dacht dat je uit New Orleans kwam’, zei ik. Phil zei: ‘Ik zei toch dat ik een liegende nikker was. Ik kan

ook gemeen zijn.” Ik zei: Misschien kan ik beter terug naar mijn tafeltje gaan.’ Ze praatten allemaal tegelijk.

‘Nee. Blijf bij ons.’ Vertel eens over Afrika.’ ‘Nee, ik wil over Hawaii horen.’ ‘Let maar niet op Phil. Hij bedoelt het echt niet kwaad en we hebben veel lol.’ Ik genoot van hun gezelschap en toen ik zo’n vier weken met hen had opgetrokken gebruikte Phil het raciale scheldwoord al minder. Wanneer het hem toch ontglipte, sperde hij zijn ogen

wijd open en keek mij recht aan. Op een ochtend kwamen ze naar mijn huis. Ik bood hun Mogen David- en Mateuswijn aan. We zaten om de keukentafel te drinken en verhalen te vertellen.

Phil stelde voor om een ritje te gaan maken. We stemden in alhoewel we allemaal te oud waren voor joyriding, aangezien

de jongste van de groep minstens dertig moest zijn. Er waren geen andersdenkenden. We persten ons allemaal in Phils aftandse wagen en zeiden dingen als: “Naar huis, James,

en spaar de paarden niet.’ ‘Chauffeur, volg die taxi.” D'r zit een tientje voor je in als je hem niet kwijtraakt.” We waren uitgelaten toen we de spoorbaan overstaken en

een trein hoorde fluiten. We begonnen het geluid te imiteren. Even later reed Phil de auto achteruit tot we op de rails ston-

den. Hij zette de motor uit. JL



Ik kon de trein niet zien, maar te oordelen naar het geluid

van de fluit bevond die zich net achter de bocht in de rails.

Ik riep: ‘Rij door. Rij verdomme door.’ Ik zat achterin. Phil draaide zijn hoofd om en grijnsde tegen me. Ik duwde tegen de rugleuning van de stoel voor me, maar de

vrouw die daar zat was in slaap gevallen. Er voegde zich nog een stem bij de mijne toen de trein de bocht om kwam. ‘Rij door,

man, wat doe je nou?’ Ik begon te gillen. “Wil je ons dood hebben” De motor sloeg aan en de auto gleed van de rails af, vlak voor de trein die achter ons langs denderde.

De twee passagiers die bij mij achterin zaten, vloekten Phil stijf, maar ik kon niet meer praten. Ik was van schrik weer stom

geworden, net als vijfentwintig jaar geleden toen ik zo doodsbang was geweest dat ik ervoor koos om me stom te houden. Deze keer had ik geen keus. De woorden wilden gewoon niet komen. Phil stopte op de hoek bij mijn huis. “Wil je er hier uit? Ik knikte. De vrouw naast hem werd humeurig wakker. “Wat gebeurt

er?’ Ze fronste haar wenkbrauwen en boog zich voorover. Ik kroop om haar heen naar buiten. Toen ik naast de auto stond,

realiseerde ik me dat ik had geplast. Mijn kleren waren nat en gekreukt. Toen Phil wachtte tot ik wegliep, kwam ik tot de slotsom dat hij geweten moest hebben dat ik bang genoeg was geweest om het in mijn broek te doen. Ik kon zo niet de hele dag blijven

staan, dus stak ik voor de auto de straat over zodat hij me goed kon zien. Zijn gelach verbaasde me niet. ‘Ik heb haar over d'r pis

gejaagd. Kijk dan. Maya, kom terug en maak mijn auto schoon. Kom terug, ik zal het nooit meer doen.’ Ik liep door naar mijn huis. Langzaam reed hij naast me, lachend en me aansporend weer in te stappen. Zijn gesar 72

bracht me niet van mijn stuk. De omvang van mijn angst woog veel zwaarder dan alles wat hij zei. Hij reed pas door toen ik de stoeptreden voor mijn huis op liep. Toen ik onder de douche stond, viel de angst van me af. In

schone, droge kleren ging ik over het incident na zitten denken. Phils beschrijving van zichzelf toen ik hem voor het eerst ontmoette, schoot me te binnen en ik realiseerde me dat ik in

ieder geval één belangrijke les had geleerd. Je moet mensen geloven wanneer ze je vertellen wie ze zijn. Ze kennen zichzelf beter dan jij. Het raciale scheldwoord sloeg misschien niet op hem. Ik kende hem niet goed genoeg om te weten of hij wel of niet een leugenaar was, maar ik was erachter gekomen dat hij zeer zeker vals en gemeen was.

73

r2

De stem aan de telefoon verraste me.

‘Hallo, spreek ik met mijn Maya? De schok kneep mijn keel dicht. ‘Hallo, Maya, zeg eens iets. Je spreekt met je man.”

Ik was niet met hem getrouwd, maar hij was mijn grote liefde en mijn grootste angst en ik was in Afrika bij hem weggegaan. ‘Hallo’, antwoordde ilk met tegenzin. ‘Ik ben hier.” Dat kon niet. Ik keek naar de deur. ‘Ik ben in

New York. Ik ben naar Amerika gekomen om je op te halen. God heeft je aan mij gegeven. Weet je nog?” Ik kon niets zeggen. Hij was de man van wie ik het gevoel had dat hij mijn hart uit mijn lijf had gehaald en het als een epaulet vrijmoedig op zijn schouder had gedragen en ik had hem aanbeden. ‘Hou je nog van me?’ vroeg hij. Ten slotte vroeg ik: ‘Ben je echt in New York?

Zoals zijn gewoonte was, praatte hij door. ‘Natuurlijk hou je van me. Ik kom naar Californië om je op te halen en mee terug naar Afrika te nemen.’ Ik zei hem dat ik in Los Angeles een eigen leven had opgebouwd en dat ik nergens heen ging. We hadden in Ghana allebei ons best gedaan om onze relatie vorm te geven. Hij was luidruchtig, bombastisch en autoritair.

Maar hij hield van me, vond me grappig en sexy en beweerde dar ik briljant was. Hij was ontstellend knap en de opvoeding

die hij als jonge prins had genoten verleende hem een zelfvertrouwen dat ik onweerstaanbaar vond. Het zou ons mis-

schien zijn gelukt om samen te leven, alleen had ik geen voorbeeld gehad van de vrouw die hij wilde dat ik was. Ik hield van

hem, maar dat was niet genoeg geweest. Hij moest aanbeden 74

worden. Als Amerikaanse, zwarte Amerikaanse, dochter van Vivian Baxter, zus van Bailey Johnson en moeder van Guy

Johnson, was ik er totaal nietop voorbereid om een sterveling te aanbidden.

We hadden zo vaak knetterende ruzies, gevolgd door opgewonden verzoeningen dat ik besefte dat ons leven altijd dat patroon zou aanhouden. Dit drong tot me door in dezelfde tijd dat voor Guy ‘moeder’ een zinloos woord was geworden, dus

werd ik vaak aangesproken met: ‘Hé.’ Ik had Afrika aan hem en aan mijn Afrikaanse geliefde overgelaten. En nu was mijn geliefde op hetzelfde continent als ik en kon ik nergens meer naartoe vluchten. Ik belde mijn moeder om haar kracht en advies. Haar stem klonk warm en liefdevol. ‘Kindje, de wereld is groot en Los Angeles is een grote stad. Laat hem komen. Er is in Los Angeles ruimte genoeg voor

jullie allebei.” Ze had hem niet tegen mij horen brullen of mij tegen hem horen schreeuwen.

‘O ja,’ vervolgde ze, “ik heb Guy pas nog gesproken. Hij is zowat klaar met zijn studie en volgens mij hoorde ik hem iets zeggen over naar huis komen.’ OP Ja, als hij klaar is, wil hij naar huis komen. Maar hij heeft

geen geld meer.” ‘Mam, ik heb hem genoeg gegeven om van te leven, dus als hij het heeft verbrast.…’ Ze zei: ‘Het is mijn kleinzoon. Ik wil niet dat hij iets tekortkomt.’ ‘Dat is iets tussen jou en je kleinzoon, maar als hij zover is om naar huis te komen, zal ik je het geld geven voor zijn ticket. Laat het alleen niet aan hem weten.’ Moeder zei: ‘Ik snap het’, en dat deed ze ook.

bl

De Afrikaan arriveerde en vulde mijn eenkamerflatje met zijn luide stem en zijn mannelijkheid. Hij straalde zo veel seksualiteit uit dat ik dacht dat iedereen het kon zien.

Mijn huisbazin en mijn buurvrouw waren gecharmeerd van hem. Toen hij hun zei dat hij was gekomen om mij mee terug naar Afrika te nemen boden ze allebei aan me te helpen met

pakken. Mijn lichaam verkeerde in een toestand van opperste zaligheid maar ik kon er mijn ergernis niet over verhullen dat hij bediend wilde worden alsof hij invalide was: ‘Haal dit.” ‘Breng dat.” “Maak iets te eten voor me.’



Ik realiseerde me wel dat Engels zijn moedertaal niet was, maar ik moest hem toch te verstaan geven dat zijn taalgebruik

me te veel herinnerde aan die van een slavendrijver en dat me dat tegen de borst stuitte.

Op sommige avonden vroeg ilk me af wat ik zonder hem aan moest. Op sommige avonden praatten we over mijn zorgen en

dan luisterde hij. Op sommige avonden hield hij me in zijn armen en liet me huilen om Malcolm. Dan jammerde ik: ‘Hij is doodgeschoten door zwarte mannen, wat is er mis met ons?’

Jullie zijn maar mensen. Het is een historisch probleem. Vergeet niet dat Kaïn Abel heeft vermoord. Zijn broer.”

‘Maar wat moeten onze mensen nu doen? Het heeft lang geduurd voordat er iemand als Malcolm opstond.” ‘Je hebt ook nog heel lang. Er wordt gezegd dat de Ameri-

kaanse neger het beste vertegenwoordigt waarop de Afrikaan kan hopen.” Hij zag mijn verbazing. ‘Ik ben het er gedeeltelijk mee eens. Verkocht door je eigen volk en hier als slaaf heen gebracht. De slavernij heeft bijna driehonderd jaar geduurd en tien, twintig jaar nadat ze was afgeschaft hadden jullie scholen. Universiteiten. Fisk, Ho-

ward, Tuskegee. En zelfs vandaag, de dag, moet je kijken, jullie 76

zijn overal in het land te vinden. Het komt wel goed met jullie.”

Hij streelde en knuffelde me. Als hij goed was, was hij heel, heel goed. Ah. Maar als hij slecht was.… Ik ging naar mijn vriendin, de actrice Nichelle Nichols. Tien

jaar geleden, tijdens de verfilming van Porgy and Bess, waren we bevriend geraakt. Ze was beeldschoon, zelfs wanneer ze nors keek. “Meid, zeg hem dat hij nu in Amerika is en dat wij in emancipatie geloven.

Neem hem een keer mee om te komen eten. Ik heb een appeltje met hem te schillen.” Na een kwartier zag ik dat eten bij Nichelle een slecht idee

was. Hij had het over Moeder Afrika en de kinderen die ze overal had en Nichelle was gefascineerd.

Toen we weggingen, fluisterde ze tegen me: “Wat een bofkont ben je toch.”

77

I3 Door de ogen van mijn geliefde gezien was Los Angeles kleur-

rijker en bonter dan ik me had gerealiseerd. Hij beschouwde Watts als een geweldig interessante wijk. Toen hij had gezien dat veel zwarte gezinnen hun keurige buurt weer probeerden te herstellen zei hij: “Maar die mensen zijn zo netjes.’ Ik was verbaasd over zijn verbazing. Hij verklaarde: “Tot voor kort was wat we in Afrika van Amerikaanse negers zagen alleen Rochester met Jack Benny, Step’nfetchit en sporters

zoals Joe Louis en Jackie Robinson. Ik ben er zelf niet geweest, maar ik heb begrepen dat het in Harlem een hel is.”

‘Harlem is prachtig.” In ieder gesprek met hem nam ik een defensieve houding aan of dat nu nodig was of niet en of mijn standpunt nu verdedigbaar was of niet.

‘Er zijn wel een paar lelijke plekken,’ gaf ik toe, ‘maar die zijn er in Afrika ook veel.” We gingen naar boekwinkels die eigendom waren van zwar-

ten en waar boeken door zwarten en over zwarten een prominente plaats innamen.

Hij kocht er planken vol van en vroeg mij om af te rekenen. Het was zijn geld, maar hij had me gevraagd of ik het bij me

wilde houden omdat hij, naar zijn zeggen, niets snapte van papiergeld zonder het gezicht van een zwarte man erop. Ik omzeilde een heftige discussie door hem er niet aan te herinneren dat de Ghanese pond, met het gezicht van Kwame Nkrumah erop, pas tien jaar oud was.

Ik bevond me in een labyrint en was ergens naar op weg zonder de eindbestemming te weten of zelfs wanneer ik er zou

aankomen. Ik hield nog steeds van hem en verlangde naar hem, maar er waren delen van zijn leven die voor mij volkomen onpeilbaar waren. 78

Soms wanneer ik de telefoon aannam, vroeg er een vrou-

wenstem naar hem. Ze belde uit New York.

Mijn geliefde verklaarde: ‘Het is een heel oude zwarte vrouw die me heeft geholpen toen ik bij de Verenigde Naties langsging.’ Haar stem klonk niet oud en aan de telefoon lachte hij met

haar alsof ze een meisje was. ‘Ze heet Dolly McPherson en ze is een zeer sterke oude vrouw. Ze werkt op het Internationaal Pedagogisch Instituut.”

Onze laatste ruzie ging onverwacht over Doris Day en Rock Hudson. We waren naar een film geweest waarin zij de hoofdrol speelden. Toen ik naar huis reed, zei hij geen woord. Hij

bleef zwijgen toen we uitstapten en het huis binnengingen. Hij mokte. Ik wist niet waarom en was beslist niet van plan om het te vragen. Ik verfoeide de kwelling van de zwijgende behandeling die hij toepaste wanneer hij ontevreden was. Ik liep regelrecht naar de keuken en begon het eten op te warmen dat ik al eerder had klaargemaakt. Toen de tafel was gedekt met mijn goede servies en het eten op mijn beste tafellaken stond, ging ik de woonkamer in waar hij zat als een gesneden Yoruba-beeld. ‘Het eten is klaar.” Hij keek naar me op, zijn ogen fonkelden en zijn gezicht was

een en al chagrijn. Waarom kunnen we niet meer zijn zoals zij? ‘Zoals wie?’ ‘Zoals die twee acteurs in de film.’ ‘Doris Day en Rock Hudson? ‘Ik weet niet hoe ze heten, maar waarom kunnen wij niet

tegen elkaar doen zoals zij? ‘Meen je dat? ‘Denk je soms dat dit een spelletje is?

‘Dat zijn acteurs. Ze zijn niet echt. Ik bedoel, de rollen zijn maar rollen. Dat weet je toch.” 79

'

Hij was met de hoogste lof afgestudeerd aan de beste universiteit van Engeland en was een van de meest ontwikkelde mensen die ik kende. Hij deed gewoon dwars. Dwarsheid is besmettelijk. Ik vroeg: “Wil je dat ik een parmantig blond vrouwtje word? Wil je dat van me? Daar

geef ik je niet veel kans op.” Hij zei: ‘Amerikaanse negers. Ik weet nooit of jullie gewoon stom zijn of enkel doen alsof.’ Hij keek me medelijdend aan. Vloeken is nooit mijn sterkste punt geweest, maar ik raapte een paar kwalijke woorden bij elkaar en begon ermee te gooien.

Hoe harder ik riep, hoe ohne. zijn blik en hoe harder ik riep. Ik greep mijn autosleutels en mijn tas en liep naar de keuken. Ik pakte het tafellaken bij de hoeken beet en liet het eten, de borden, het bestek en de glazen naar het midden glijden. Ik

sleepte het hele geval mee naar de woonkamer. ‘Hier is je eten als je het nog wilt. Ik ga.” Overmand door boosheid en frustratie reed ik naar Nichelles huis. “Tja, Maya, je kunt hier altijd logeren, maar je weet hoe ik over je huwelijk denk.’ | We waren niet getrouwd. In Ghana hadden we in het bijzijn van een paar vrienden een zelfbedacht ritueel opgevoerd. Er was geen publieke plechtigheid geweest, geen overheidsinstan-

tie om ons samenleven te sanctioneren, geen akte die ons verzekerde van de maatschappelijke goedkeuring. We hadden een paar woorden gezegd, een paar beloftes gedaan en schnaps over de grond uitgegoten.

Ik belde mijn moeder in San Francisco, die zei dat Bailey op bezoek was. Ik sprak met mijn broer en vertelde hem over het

lastige parket waarin ik me bevond. Hij luisterde en zei dat ze de volgende dag allebei in Los Angeles zouden zijn. Ik zei dat ik die nacht bij Nichelle bleef en gaf hun het telefoonnummer en het adres. 80

's Morgens arriveerden ze in een huurauto bij Nichelles huis en terwijl ik kofhe inschonk, bracht ik hen op de hoogte. Ik vertelde over de koele behandeling van de Afrikaan en dat ik er

gek van werd. Ze waren vol begrip. Over mijn gevloek zei ik niets. Mama zei: ‘Nou, laten we maar eens gaan kennismaken met die man die je mee naar Afrika wil nemen.” Bailey reed met mij mee. Mijn hele leven was hij al mijn allerbeste vriend. ‘My, hoe zit het? Wat wil je?’

‘Ik wil dat hij teruggaat naar Afrika. Hij brengt geen rust en als hij in de buurt is, schijn ik ook geen rust te kunnen krijgen.

Hij moet weg.’ Bailey zei: ‘Dan gaat hij weg en vandaag nog. Ergens heen.” Mijn broer was zwart en prachtig. Hij had me mijn naam gegeven, me beschermd, me opgevoed en me op mijn twaalfde verteld dat ik slim was. Hij had eraan toegevoegd dat ik niet zo slim was als hijzelf, maar wel slimmer dan bijna iedereen. Hij mat op zijn hoogst één meter zestig. De Afrikaan had zich gedoucht en verkleed, maar het bevuilde tafellaken lag nog op de vloer. Hij schudde Bailey de hand en omhelsde mijn moeder. Moeder wierp een blik op de rommel en wendde zich tot mij. ‘Ik heb het daar gisteravond laten liggen” ‘Aha’, zei mijn moeder.

Ik knikte tegen Bailey. Hij hielp me de zurig ruikende bundel terug naar de keuken te brengen. Moeder ging zitten en toen Bailey en ik de kamer uit liepen, hoorde ik haar

zeggen: ‘Nou, wat is er aan de hand met jou en mijn kind? Bailey vroeg: “Waar zijn zijn kleren? Heeft hij genoeg geld om te vertrekken? Ik wees op een kast en zei hem dat de Afrikaan volop geld had. Ik voegde eraan toe: ‘Hij zei dat hij veel had meegebracht om mij mee terug naar Afrika te nemen.

>

8r

'

Bailey zei: ‘Nou ja zeg. Dacht hij soms dat hij een bruidsprijs moest betalen? Dat was typisch mijn broer. Zelfs in de akeligste situatie kon

hij me nog aan het lachen maken. ‘Hij heeft het erover gehad om naar Mexico City te gaan.

Kwesi Brew is de ambassadeur van Ghana in Mexico en hij en zijn vrouw, Molly, zijn gek op hem. Ze aanbidden hem.’ Bailey zei: “Zo te zien kan hij heel wat aanbidding aan. Hij keek toe terwijl ik de rotzooi opruimde. ‘Je bent echt de dochter van je moeder. Hij beseft niet dat hij bofte dat je dat

eten niet over zijn hoofd heen hebt gekieperd.” Als ik dat had gedaan, zei ik, zou de Afrikaan me vast hebben

geslagen. Bailey reageerde onmiddellijk: ‘Dat had hij dan maar één keer kunnen doen. De keer daarop overgehouden. Kom, we gaan eens spookt.” Mijn kleine moeder zat zo nufhig juf in de enige gestoffeerde stoel.

had hij er een stompje aan kijken wat je moeder uitals een ouderwetse schoolHaar benen waren bij de

enkels gekruist. Haar tas en handschoenen lagen op haar schoot.

‘Nou, kind, deze meneer heeft over je geklikt. Hij zei dat je gisteravond hebt gevloekt.’ De Afrikaan flapte eruit: ‘Ze gebruikte woorden die ik zelfs niet van negerzeelui heb gehoord als hun schepen in Tema in Ghana aanlegden. Haar mond moet worden uitgewassen. Dat zou u moeten doen.” Moeder zei: “O, zoiets zou ik nooit doen. Nooit. Mensen vloeken omdat ze een beperkte woordenschat hebben óf omdat ze te lui of te gefrustreerd zijn om naar de juiste woorden te

zoeken. Mijn dochter beschikt over een uitgebreide woordenschat, maar het woord lui komt daar niet in voor. Dus vloekte ze uit frustratie. Waarom was je gefrustreerd, kind?’

Voordat ik kon antwoorden zei Bailey: Neem me niet 82

kwalijk, mama, maar ik wil graag met hem praten” Hij wendde zich tot de Afrikaan. ‘Zou je eindje met mij willen gaan wandelen ? De Afrikaan stemde toe. den ze allebei op de stoep stonden, stak Bailey zijn hoofd om de deur. ‘Pak zijn koffers.”

Moeder keek toe terwijl ik de zwierige Afrikaanse gewaden in een hutkoffer vouwde.

‘Je broer zei dat je niet goed klonk aan de telefoon. Daarom zijn we hier.” ‘Ik voelde me ook niet goed. Ik wil niet ontkennen dat ik blij was om hem te zien, maar ik kan er niet tegen dat hij de hele tijd zo onbeschoft is.” “Was hij in Afrika niet onbeschoft?’ Hoewel het pas tien uur ‘sochtends was, schonk ze zich een whisky in. Jaren geleden

had ze me gezegd dat het tijd was om te drinken als je er zin in had en er zelf voor kon betalen.

‘Daar was het niet zo erg. Eerst had hij zijn zaken die zijn aandacht opeisten. Hij had zijn kinderen en ik had mijn eigen huis. Maar hier heeft hij alleen mij. En aangezien hij niemand

in mijn buurt kan hebben, ben ik de zondebok geworden.” Moeder zoog hard op haar tanden. ‘Nou, daarvoor heb ik je zeer zeker niet opgevoed. Maar het komt goed. Daar zorgt je broer wel voor.” De twee mannen kwamen hard lachend en elkaar op de schouders slaand terug. Ik wil dat je zelf naar Afrika komt, Bailey, om te zien hoe wij leven, uh.’

‘Daar kun je van op aan’, zei Bailey. “Waarschijnlijk ben ik er nog voordat Maya terug is.’ Hij zag mijn koffer staan. ‘O, heb

je gepakt?’ vroeg hij. Ik antwoordde: ‘Ja, deze is van mij. Ik ga met jou en mama

mee naar San Francisco.’ Ik wilde mijn geliefde het gezichtsverlies besparen. ‘Ik heb ook voor hem gepakt.’ Ik wees naar de 83



bagage in de hoek. ‘Hij heeft met vrienden in Mexico City gesproken.”

De Afrikaan zei: ‘Ik ga er vandaag nog naartoe. Ik zal Kwesi Brew bellen. Hij komt me wel ophalen’ Ik bood aan het ontbijt te maken. Bailey schudde zijn hoofd.

‘Ik ga met hem naar een geweldig ontbijtrestaurant in Venice. Jij moet een ticket voor één persoon zien te krijgen van Los Angeles naar Mexico City.” Moeder en Bailey gingen de keu-

ken in om mijn geliefde en mij enige privacy te gunnen. Ontroerd omhelsden we elkaar. ‘Je kunt met me mee.…’ Ik miste hem nu al. Ik zei: “Nu niet, later. Maar waarom heb je zo plotseling besloten om te gaan?” Je broer. Hij heeft van man tot man met me gesproken. lets

in mijn karakter schijnt jou tegen de haren in te strijken en ik zou je besluit om met mij naar Afrika terug te keren kunnen bedreigen of op z'n minst verzwakken. Dus op zijn voorstel laat ik je wat ruimte. Hij houdt echt van je. Daar bof je mee. Maar

hij begrijpt me en dat is belangrijker. Hij heeft meer van de Afrikaanse geest behouden dan jij of je moeder.”

Ik had hem wel kunnen slaan. Nu deed hij precies waarom ik in Afrika bij hem was weggegaan. Hij kleineerde de betekenis

van andere mensen zo stelselmatig dat hij niet eens in de gaten had dat hij mij vernederde.

‘Je kunt mee naar Mexico gaan of anders kom ik hier terug. Het is mijn bedoeling je mee terug naar Afrika te nemen.’ Bailey zei dat hij over de reservering zou opbellen. Ik wenste

mijn geliefde een goede reis en vroeg hem de groeten te doen aan Kwesi en Molly Brew. Toen was hij weg. Bailey en moeder vertrokken diezelfde dag, maar niet voordat ze me een standje hadden gegeven over de domme situatie die

ik had gecreëerd. 84

‘Het is tijd dat de troubleshooters weer verder trekken. Je moet niet denken dat je bij ieder gerucht van oorlog de troepen kunt laten uitrukken.’

"5

Ik had hen niet gebeld om te komen. Of misschien toch wel. Wanhoop kon, moet, in mijn stem hebben doorgeklonken, maar ik had hun niet openlijk gevraagd naar Los Angeles te komen om me te redden. Ik was een vrouw, geen kind. Mijn

naam werd als vee er o u wee gespeld. Nee, ik had niets gevraagd, maar ik was ontzettend blij dat ze gekomen waren.

85

14 Ondanks de kilometers van verwoeste huizenblokken en ge-

raamtes van uitgebrande auto’s leek Los Angeles weer een air van zelfvoldaanheid te hebben aangenomen. De ketel borrelde nog in een paar wijken maar de brandstof was op en hij zou niet zo gauw weer overkoken.

Mijn toneelstuk was af en ik vroeg Frank Silvera om advies. ‘Zoek een producent en geeft het aan hem. Dan is het zijn taak om geld, een theater, een regisseur en rolbezetting te vinden.’ Ik zei tegen hem dat hij die tactiek niet had hoeven gebruiken; hij had alles zelf gedaan.

Hij herinnerde me eraan dat hij de eigenaar, producent en regisseur was van het Tie O Bie. IJverig zocht ik naar een producent, maar er heerste een

tekort aan producenten die geïnteresseerd waren in een nieuw stuk van een onbekende toneelschrijver die toevallig ook nog zwart en vrouw was. Maar weinigen wilden het manuscript überhaupt lezen. Omdat het in het kielzog van de opstand in Watts kwam, dachten ze dat de plot zwaar op raciale onlusten zou leunen. De verhaallijn van All Day Long was — hoewel dun — geba-

seerd op een dag in het leven van een arme, dertienjarige, zwarte jongen die naar het Noorden verhuist. Bij zijn vele beproevingen hoort de moeite die het hem kost het noordelijke accent te verstaan en te bevatten hoe er in een bank een bed verstopt kan zitten dat groter is dan ieder bed dat hij ooit heeft

gezien. In mijn stuk verwerkt de jongen zijn verwarring over doorspoeltoiletten (waar blijft het allemaal ?), het mysterie van een

koelkast die koud blijft zonder een blok ijs erin en het geschenk van zoet water dat door verharde zilveren buizen komt. Een 86

mager idee, maar ik herinnerde me mijn eigen verbijstering toen Bailey en ik, na tien jaar in het landelijke Zuiden, als

tieners naar Californië terugkeerden. In Arkansas hadden we water uit een put gehaald en voor een bad hadden we het op een houtkachel verwarmd. We sliepen op matrassen, gevuld

met veren van de kippen die we zelf fokten, slachtten en opaten, en we gebruikten een hokje dat een eindje van het huis af stond als wc. Dus waren een uitklapbank en een binnen-wc wonderen van moderniteit voor me geweest. Ik vond niemand die vol-

doende geïnteresseerd was om All Day Long te produceren. Terug naar de bibliotheek. Ik moest leren produceren. Het enige wat ik daar ontdekte was dat produceren inhield-dat je geld moest hebben; de meeste mensen die ik kende, hadden er

maar weinig van en de paar welgestelden hadden geen belangstelling voor het stuk. Kwame Nkrumah,

de president van Ghana, werd afgezet

toen hij een bezoek aan China bracht. Het leek of de tijd

ontwricht was, wat betekende dat ook al wilde ik terug naar Afrika, Ghana uitgesloten was voor mij. Ik was een vurige

Nkrumaïst geweest. Binnen krap twee jaar was Malcolm vermoord en hadden de

grote branden in Watts een hele lijst aan arrestanten, honderden daklozen en vele gewonden nagelaten. Mijn ooit geweldige liefdesverhouding was voor de tweede keer mislukt en nu was er iemand die ik had gesteund en bewonderd uit zijn vaderland verbannen. Ik wist hoe Afrikanen hun leven rond hun land, familie en vrienden opbouwen.

Ik huilde om

Kwame Nkrumah, om Ghana, om Afrika en een paar tranen

liet ik om mezelf.

87

I5 Ik voelde dat mijn vriendin Nichelle zich van me terugtrok. Ik

besefte dat ik teerhartig en een beetje paranoïde was, maar naar mijn idee keurde ze het af dat ik de Afrikaan had weggestuurd.

Ik dacht dat ze vond dat ik te onbezonnen had gehandeld door de man te laten gaan die in haar ogen zo begerenswaard voor

mij was geweest. Hij was intelligent en bezat status, geld en charisma. Beter had ik het niet kunnen treffen.

Beah Richards was mijn buurvrouw en we gingen vriendschappelijk met elkaar om, maar echte vriendinnen waren we niet. Professor M.J. Hewitt, een mooie, groenogige vriendin,

die me zeer na stond, had haar grote liefde gevonden en was met hem naar Zuid-Amerika gegaan.

Ik bespeurde de signalen en besloot dat de tijd was gekomen om verder te trekken.

Mijn afwegingen waren geconcentreerd op waar ik heen zou gaan. San Francisco lonkte niet. In Hawaii was er niets voor

mij. Ik richtte mijn blik op New York. Ik belde Bailey, die van Hawaii terug naar San Francisco was

verhuisd. “Natuurlijk, ga naar New York. Zolang je je maar niet met politiek inlaat.”

Moeder kwam aan de telefoon en zei: “Dat is goed. Als je maar niet vergeet dat je altijd naar huis kunt komen.’ Een brief van de oudere vriendin van de Afrikaan die in New York woonde hielp me ten slotte bij de beslissing dat ik terug naar het Oosten moest. Dolly McPherson schreef: Beste Miss Angelou, Ik moet een operatie ondergaan. Het zal waarschijnlijk een maand duren voordat ik volledig hersteld ben, maar 88

als u naar New York wilt komen, zal ik mijn best doen u

te helpen acclimatiseren. Misschien kan ik u helpen werk te vinden, mocht het nodig zijn.

Onze Afrikaanse vriend heeft me zoveel over u verteld dat ik popel om u te leren kennen. Als u me uw cv stuurt, zal

ik het bekijken om te zien hoe ik u kan helpen. Met vriendelijke groet, Dolly McPherson

De vriendelijkheid van de brief maakte dat ik de goedheid van oude, zwarte vrouwen zegende. Ik begon ernaar uit te kijken om haar te ontmoeten. Ik wist zeker dat ze me uit zou nodigen

mee naar haar kerk te gaan. En natuurlijk zou ik dat graag doen. Ik was begonnen met pakken en beslissen aan wie ik mijn huishoudelijke spullen kon geven toen Rosa Guy uit New

York belde. Ze was mijn vriendin van het Harlem Writers Guild en ze had haar boek, Bird at my Window, voltooid. Ze wilde naar Californië komen om het te promoten. Ik zei haar dat ik, als ze snel kon komen, een signeersessie zou organiseren

en haar zou voorstellen aan eigenaars van boekhandels. Een week later arriveerde Rosa in Los Angeles, met haar New Yorkse air zo nonchalant om zich heen als een veelgedragen,

perfect passende cape. Ze vertelde hoe het onze New Yorkse vrienden verging en het gesprek riep meer gedachten bij me op aan die harde, veeleisende en meest betoverende stad ter wereld. Haar roman over een verstoorde moeder-zoonverhouding

was boeiend en verkocht goed in de zwarte boekhandel Aquarian. Ze zou een Californisch succesverhaal mee terug naar New York kunnen nemen. Rosa was opgetogen toen ik haar vertelde over mijn plan om naar New York terug te gaan. ‘Moet je doen, kom naar New 89

York, je kunt bij mij logeren. Ik heb een grote flat in het noorden van de stad.’ Abbey Lincoln en Max Roach waren van Columbus Avenue naar Central Park West verhuisd. In hun nieuwe flat was een extra kamer. Aan de telefoon bood Abbey me die aan. Nu had

ik twee plekken om te logeren. Stellen hebben zelden in de gaten hoezeer hun saamhorigheid anderen buitensluit, en zelfs als ze het weten dan zouden ze er nog niets aan kunnen doen, afgezien van iedereen een

pijnlijk ongemakkelijk gevoel bezorgen. Rosa had altijd een aaneenschakeling van toegewijde vrienden gehad, maar sinds ik haar kende, was ze nooit de andere

helft van een dubbel arrangement geweest — een arrangement dat zoveel leek te zeggen als: wij horen bij elkaar en jij, de derde

partij, bent de meeste tijd onzichtbaar.

Ik nam het aanbod van Rosa aan en ging verder met pakken. Alles wat er is gezegd over de grilligheid van het leven en de best gemaakte plannen is zonder meer waar. Net toen ik de

datum van mijn vertrek had vastgesteld ging de deurbel. Toen ik opendeed, stond Bailey met een ernstig gezicht in het portaal. ‘Meid, Guy is drie dagen geleden in San Francisco aange-

komen en ik kom je ophalen. Hij ligt in het ziekenhuis. Hij is ernstig gewond, maar

buiten levensgevaar. Zoek bij elkaar

wat je nodig hebt.’ Verrassing, goed of slecht, kan een diepgaande uitwerking op het lichaam hebben. Sommige mensen vallen flauw, anderen huilen luid. Bailey ving me op toen mijn knieën het begaven. Hij hielp me de kamer in naar een stoel.

Rosa vroeg wat er was gebeurd. Bailey zei: ‘Guy zat in een stilstaande auto die door een

stuurloos geworden vrachtwagen is geraakt. Moeder wilde je opbellen om te zeggen dat je het vliegtuig naar San Francisco moest nemen. Ik zei, nee, dat ik je met de auto zou gaan halen.” go

Hij wendde zich tot Rosa. “Wil je met ons meekomen of wil je wachten tot Maya terug is?’

Rosa zei dat ze al gepakt had en net zo goed vanuit San Francisco naar huis kon vliegen als vanuit Los Angeles. Ze ging met ons mee. Binnen een paar chaotische minuten liepen we naar Bailey’s ‘Nee, je kent me toch. Ik val misschien in slaap.”

‘Ik heb de hele nacht doorgereden. Pak die sleutels aan. Je hebt mij en je goeie vriendin in de auto en je wilt naar je zoon. Denk daar maar aan.’ Ik pakte de sleuteltjes aan. Mijn passagiers werden zelfs niet wakker wanneer ik stopte om te tanken. Zeven uur later parkeerde ik de auto voor moeders huis in

San Francisco en ze ontwaakten alsof het zo was afgesproken. Moeder stond te wachten. ‘Zijn toestand is stabiel. Ik heb met de artsen gesproken.” Ze bracht Rosa naar een logeerkamer, spoorde haar aan om wat te

slapen en voegde eraan toe dat we zo terug zouden zijn. Moeder reed ons in haar grote wagen naar het ziekenhuis. Guy was asgrauw en zag er in het ziekenhuisbed uit als een

volwassen man. Hij was wakker. “Hallo, zoon van me.’ “Hallo, mam.’

Toen ik hem omhelsde, hield hij zich stijf. ‘Ik kan me niet goed bewegen. Mijn nek. Die is weer gebroken.” Ineens voelde ik me schuldig. Ik had niet in de vrachtwagen gezeten die tegen hem was opgebotst. Ik was zelfs niet in dezelfde stad geweest als waar het ongeluk gebeurde en toch

voelde ilk me schuldig. Wanneer hun kroost iets overkomt, voelen ouders zich

onvermijdelijk schuldig. Alsof er een middel beproefd had moeten worden dat onbeproefd is gelaten. In het geval van 9I



een lichamelijke handicap heeft de moeder het gevoel dat haar lichaam zich, toen het de baby vormde, op de een of andere manier aan de verantwoordelijkheid heeft onttrokken. Ik stond naar mijn zoon te kijken en vroeg me af waar ik tekortgeschoten was. Ik wist dat ik in de buurt zou blijven tot

hij genezen was. Ik wist ook dat het me kracht zou geven om in de buurt van Vivian Baxter te blijven. Ze beschikte over een litanie van gezegden ter opbouw van het moreel: hou je ogen op de weg, je hand aan de ploeg, zet je

schouder tegen het wiel en duw als een gek. Mijn moeder vaardigde de uitspraken uit alsof ze door God ingegeven waren

en het aan de toehoorder was de betekenis te doorgronden. Na een paar dagen vertrok Rosa naar New York.

Ik ging iedere dag bij Guy op bezoek en zag hem langzaam weer opleven. Mijn eerste observatie was juist geweest. Hij was een volwassen vreemde die me aan mijn zoon deed denken.

Hij vertelde me dat de Universiteit van Ghana hem alles had gegeven waf ze te geven had. Nee, hij had het niet erg gevonden om uit Ghana weg te gaan en hoewel hij een paar vijanden had gemaakt, had hij er ook een stel vrienden aan overgehouden die

hij zijn hele leven zou behouden. Zodra hij beter was, zou hij werk zoeken. Dat sprak toch vanzelf. Op zijn dertiende had hij zijn eerste baantje gehad als vakkenvuller in een bakkerij in Brooklyn. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis zou hij bij zijn groot-

moeder gaan logeren. Zij zou hem overladen met haar aforismen. Hou je bij je eigen zaken. lemand anders zijn zaak is niet de jouwe. Richt je blik op de heuvelen vanwaar je hulp zal komen. Zeg mij wie je vrienden zijn en ik zeg je wie je bent. Laat de rechterhand nooit weten wat de linkerhand doet. Waar

ze steevast aan toevoegde dat ieder vat op zijn eigen bodem moet staan. Ik vertrok uit San Francisco toen ik Guy als een gouden prins overeind zag zitten in mijn moeders huis, waar hij be-

diend werd als een koning. 92

16 Weggaan uit Los Angeles kostte me meer moeite dan ik had gedacht. Mensen zijn net als sommige planten. Als we tijdens onze

tocht een paar tellen blijven stilstaan, beginnen we wortel te schieten en hechtranken te vormen die zich met andere men-

sen verknopen, zoals we zelf ook verknoopt worden. Don Martin en Jimmy Truitt van de Lester Horton Dance School waren bijzonder aardig voor me geweest. Toen ik les bij hen nam, hadden ze ervoor gewaakt mij geen onbevallige indruk te laten maken, hoewel ik vijftien jaar ouder was dan de andere studenten. Zij hadden recht op een behoorlijk afscheid. Ik stond in het krijt bij de mensen van het Tie O Bie en ook bij Seymour Lazar, een advocaat in Hollywood die gul geweest

was met zijn advies en me een bijna nieuwe auto had gegeven toen de mijne het vertikte om nog een kilometer te rijden.

MJ. Hewitt was koperkleurig teruggekeerd van haar ZuidAmerikaanse reis en zat vol verhalen die ik dolgraag wilde horen. Mijn vriendin, Kitty Lester, een nachtclubzangeres

die zong alsof ze een windgong in haar mond had, moest gedag gezegd worden. Ik riep de hulp in van Frances, Nichelle en Beah en samen gaven we mijn afscheidsfeest, dat van mijn huis overliep in dat

van Beah en in de grote achtertuin, waar rijpe vijgen van een enorme boom het lopen tot een smeerboel maakten. Ik keek met andere ogen naar Los Angeles en zag de lol die ik er had. Ik bedacht dat uit de stad vertrekken net nu ik hem

begon te waarderen waarschijnlijk niet het beste idee was dat ik ooit had gehad. Toen schoot me nog een van Vivian Baxters

wijsheden te binnen: doe er zo lang over als je wilt om een 93



besluit te nemen, maar is het eenmaal genomen, handel er dan naar alsof het iets is wat je wilt.

Nadat ik de akelig opstandige jaren van ‘Hoe kan zij nou meer weten dan ik?’ had overleefd, had ik mijn moeders raad naar de letter opgevolgd en in mijn ondervinding had ze het nooit bij het verkeerde eind. Ik belde Guy om te vragen: ‘Denk je dat je het redt?’ Zijn toon was oprecht liefdevol: ‘Mam,

maak je niet zo druk. Ik ben je zoon en ik ben een man.’ Toen ik al het geld dat ik had gespaard bij elkaar had gelegd, bleek het genoeg te zijn voor de reis naar New York en om er minstens twee maanden van te leven. En dan zou ik wel werk gevonden hebben.

ij

17 PS

De flat van Rosa in de Upper West Side was luxueus. De kamers waren ruim en de plafonds zo hoog dat de woning me deed denken aan de Victoriaanse huizen in San Francisco. De meubels waren comfortabel en de keuken was uitzonderlijk, met de gigantische potten en buitenmaatse pannen van een serieuze kok en een toegewijde bouwer van feestjes. Rosa's feestjes waren geliefd vanwege het eten en haar vermogen om iedereen het gevoel te geven dat met zijn of haar komst het feest kon beginnen. We waren het er snel over eens dat ik, zolang ik er woonde,

de helft van de kosten en het koken voor mijn rekening zou nemen, maar dat ik met gerichte aandacht naar een flat voor

mezelf zou zoeken.

Ik was nog geen week in New York toen Rosa besloot een feestje te geven. Ik vroeg of ik Dolly McPherson mocht uitnodigen. Aangezien ze een oudere vrouw was, wilde ik haar

vragen rond halfacht te komen.

‘Jouw vrienden komen pas rond negen of tien uur. We drinken wat en dan kan ze weer thuis zijn voordat het te laat wordt.” Rosa vond het prima.

Rosa’s Afrikaanse vrienden van de Verenigde Naties zorgden ervoor dat haar kast gevuld bleef met de meest gewenste sterkedrank, maar ze stond er altijd op zelf de wijn te kopen.

Ik was haar aan het helpen met de bereiding van de feestge-

rechten toen de deurbel ging. ‘Dat moet Miss McPherson zijn’, zei ik tegen Rosa. Ik hoefde enkel de deur te openen om te zien hoezeer ik me

vergiste. Er stond een mooie, jonge, donkerbruine vrouw in

een lindegroene jurk voor me. 95

Misschien een’ vroege gast van Rosa. ‘Goedenavond’, zei ik. Ze zei: ‘Ik ben hier voor Miss Angelou.' ‘Dat ben ik’, zei ik.

Ze zei: ‘Dat kan niet. Ik bedoel, ik ben hier voor een oudere Miss Angelou, misschien uw moeder.”

Ik zei: ‘Ik ben de enige Miss Angelou hier.” We staarden elkaar even aan. ‘Bent u Miss McPherson?’ vroeg ik. Ze knikte en we barstten tegelijk in lachen uit. ‘De ouwe bok’, zei ze. We liepen nog steeds lachend naar de woonkamer en gingen

zitten.

rd

“Wat heeft hij je over mij verteld?’ vroeg ze. Ik vertelde dat de

Afrikaan had gezegd dat ze een oude, maar zeer intelligente vrouw was die hem had geholpen.

‘Dat mag hij wel zeggen, ja. Hij heeft serieus met me geflirt en nogal wat nachten in mijn flat doorgebracht.” Het was mijn beurt om te zeggen: ‘De ouwe bok. En wat

heeft hij je over mij verteld?” ‘Dat je heel oud was en een huis bezat waarvan je kamers verhuurde. Hij zei dat je een van die Afro-Amerikanen was die het gevoel hadden dat ze iets in Ghana hadden gevonden en dat je altijd een zwak hebt gehad voor Afrikanen in het algemeen en voor Ghanezen in het bijzonder.” Nu voelde ik neiging een woord te gebruiken dat de Afrikaan beter beschreef dan bok, maar de situatie kwam mij en Dolly zo komisch voor dat we telkens wanneer onze blikken

elkaar kruisten,-terwijl we iets zaten te drinken en tijdens het hele feest, niet meer bijkwamen van het lachen. We waren

allebei intelligente vrouwen die door dezelfde man waren beetgenomen. In meerdere opzichten.

96

18 Ze

Ik realiseerde me dat ik geen rust zou hebben tot ik in de Audubon Ballroom was geweest. Tot ik de verschrikkelijke

scène voor mijn ogen had afgedraaid. De danszaal en het theater waren al decennia lang befaamd. Toen ik er in de jaren vijftig kwam, stelde ik me vaak Langston Hughes, Arna Bontemps en Zora Neale Hurston voor, die op

de bigbandmuziek van Jimmy Lunceford, Count Basie en Duke Ellington de charleston dansten. Mer het verstrijken van de jaren daalde de populariteit van orkestmuziek, big bands en openbare dansgelegenheden. Toen ik in 1967 mijn nostalgische wandeling naar de danszaal ondernam, had de stad New York het proces al in gang gezet om de Audubon af te keuren. De povere reserves werden opgebracht door het pand voor congressen en vergaderingen te verhuren aan organisaties en comités. Op 21 februari 1965 had de Organization of African-American Unity de zaal gehuurd voor een geldinzameling. Malcolm X was de spreker. Ik liep langzaam naar het gebouw toe. De ramen waren smoezelig en de deuren vergrendeld. Toen ik naar binnen probeerde te turen in de immense leegte kwamen de vragen

die net onder het oppervlak van mijn bewustzijn op de loer lagen in volle kracht naar boven. Als ik in New York was gebleven toen ik uit Ghana terugkwam, zou ik dan naast Betty Shabazz en haar kinderen heb-

ben gezeten? Zou ik de laatste woorden van Malcolm X hebben gehoord? Zou ik de knallen van de schoten hebben gehoord? Zou ik de gezichten van de moordenaars hebben gezien en

zouden die voorgoed in mijn geheugen zijn gegrift? df



Ik zag geen schaduwen binnen, er verrezen geen dansende hersenschimmen. Ik liep weg.

98

19 Pe

Ik had maar één keer in Jerry Purcells nachtclub gezongen en hoewel ik geen werk zocht in die richting belde ik hem toch. Hij vroeg me mee uit eten. We waren goede vrienden geweest en ik dacht dat hij misschien een idee had waar ik werk kon

vinden. We spraken af in zijn Italiaanse restaurant, de Paparazzi.

Hij was nog steeds een forse man met het knappe uiterlijk van een filmster, die zich bewoog alsof hij onder zijn middel zwaarder was dan erboven. We begroetten elkaar als-oude

vrienden. Ik vertelde hem dat ik bij een vriendin logeerde en dat ik nog steeds poëzie schreef, maar graag toneelstukken wilde schrijven en dat mijn geld vlugger opging dan ik had verwacht.

Op dat moment kreeg Jerry de vleugels van een engel. Hij zei: Ik heb tegenwoordig een impresariaat en het gaat me

goed.” Hij stond vaak van tafel op om klanten te begroeten en met zijn personeel te spreken, maar hij kwam aldoor glimlachend terug. Hij was innemender dan ik me herinnerde. Toen ik na de lunch afscheid nam, overhandigde hij me een envelop en zei erbij dat het nummer van zijn kantoor en de

naam van zijn privé-secretaresse erin zaten. Hij zei dat ik mijn eigen flat moest zoeken, en als ik iets nodig had moest ik zijn secretaresse maar bellen. ‘Neem je vrienden hier mee naartoe’,

zei hij. “Wanneer je maar wilt. Pak gewoon de rekening, voeg je fooi eraan toe en teken hem.’ Hij liet een kelner een taxi voor me aanhouden. Ik ging

achterin zitten en opende de envelop. Het nummer en de naam van de secretaresse zaten erin maar ook een groot bedrag aan contant geld. 99

'

De volgende twee jaar behandelde Purcell me als een gewaardeerde werknemer. Zo nu en dan had ik een tijdelijk kantoorbaantje en ik verdiende wat met het schrijven van radiospotjes voor Ruby Dee en Ossie Davis, maar verder was ik afhankelijk van zijn vrijgevigheid. Niet eenmaal vroeg hij ergens om en hij leek volstrekt tevreden met een simpel bedankje. Ik schreef wel een ballade, gebaseerd op Portnoy's klacht, voor een zanger voor wie hij impresario was. En ik

schreef twaalf astrologische hoesteksten voor een reeks langspeelplaten die hij van plan was uit te brengen. Toen ik probeerde uit te leggen hoe zijn edelmoedigheid me

de gelegenheid bood mijn schrijfvaardigheid te verbeteren, haalde hij zijn schouders op en zei: ‘Er zitten artiesten bij mij die op een avond meer verdienen dan jij ooit in een heel jaar hebt verdiend. Toch ken ik niemand die meer talent heeft

dan jij

Zijn steun was een gift die zo welkom was als gevonden geld waar geen identificatiebewijs aan vastzat.

IOO

20 Pe.

New York was energiek en de bewoners bewogen zich snel. ledereen was steevast vastberaden ergens naar op weg. Er

scheen geen onzekerheid of twijfel te bestaan over hun eindbestemming. New Yorkers wisten dat ze er zouden arriveren en je kon hen maar beter niet voor de voeten lopen. Om deel te nemen aan de eb en vloed van New York had ik

enige tijd nodig om naar de geluiden te luisteren en te kijken naar de mensenstromen die van oost naar west en van noord naar zuid liepen. Toen ik mijn evenwicht gevonden dacht te hebben, durfde ik op zoek te gaan naar een flat.

In het leven snijden voorspoed en tegenspoed elkaar maar zo

veel keer. Op dergelijke knooppunten is het verstandig om te bidden, en als dat niet mocht baten, te zorgen voor een geldig

paspoort en wat contant geld. De eerste paar dagen leek de stad op een ijsbaan en was ik een wiebelige beginneling met zwakke enkels. Ik ging iedere dag de deur uit om tips na te trekken en adressen uit de krant op te

sporen. Ik wilde een etage in een huis van bruinrode zandsteen of op

Z'n minst een grote flat in een van de oudere gebouwen aan Riverside Drive. Het leven bood me een flat met één slaapkamer aan in een splinternieuw gebouw aan Central Park West. Hij was wit geschilderd en de hoofdattractie was een lang-

werpige woonkamer met grote ramen en uitzicht op het park. De flat was klinisch en zo anders dan waar ik mijn zinnen op had gezet dat ik dacht dat de tegenspoed me had ingehaald en

ik gedwongen zou zijn om, in ieder geval een tijd lang, in een kille steriele omgeving te wonen. Maar het bleek dat het leven gelijk had en ik ongelijk. Vrienden begonnen me mooie dingen voor de flat te geven. IOI

Ik zat te eten in een restaurant in Harlem toen een goed

uitziende, amberkleurige man zich aan me voorstelde. Zo leerde ik de knappe Sam Floyd kennen, die de manier van doen van een pietluttig fatje had en de hersens van een analytische wetenschapper. Hij was een van James Baldwins beste vrienden en na een paar maanden werd hij een goede vriend van mij. Op menig kale, schrale dag beurde hij me op met zijn scherpe, maar nooit wrede humor. Ik nodigde hem uit in mijn

lege flat. Hij zei: ‘De mensen denken dat New Yorkers kil zijn,

maar dat zijn ze alleen als ze ervan weerhouden worden mensen te helpen die eigenlijk geen hulp nodig hebben. Ik heb nog een kleedje voor je” We lachten. Toen we ontdekt hadden dat we elkaar echt mochten, brachten we minstens eenmaal per week

tijd met elkaar door. Sam had maar gedeeltelijk gelijk. Zodra het bekend raakte

dat ik een lege flat had, begonnen mensen me goede en zelfs fantastische meubelstukken te geven. Van Sylvia Boone, die net terug was uit Ghana, kreeg ik een bureau. De componist

Irving Burgee, die calypsoliedjes voor Harry Belafonte had geschreven, was financieel het meest succesvolle lid van de Harlem Writers Guild, en toen hij hoorde dat ik een nieuwe

flat had, schonk hij me een glanzende tafel en een gestoffeerde stoel.

IO2

21

Dolly McPherson en ik werden goede vrienden. Natuurlijk lieten we niemand weten hoe we elkaar hadden leren kennen. Een van ons had er aanstoot aan kunnen nemen, of wij alletwee, en misschien deden we dat ook wel in stilte. Maar er was geen reden om kwaad op elkaar te zijn. Dolly had onmogelijk

kunnen weten dat de man zich wanneer hij bij mij was gedroeg alsof hij mijn echtgenoot was. En ik kon niet weten dat ik wanneer hij niet bij mij was zo’n veertig jaar ouder werd en een bejaarde, zwarte Amerikaanse vrouw was die kamers verhuurde. Dat Dolly en ik in staat waren te lachen om een situatie die we geen van beiden ongedaan konden maken, beviel ons in

elkaar. Ik maakte kennis met haar familie. Dolly's jongste broer, Stephen, leek zo veel op Bailey dat ik nauwelijks iets kon zeggen toen ik hem ontmoette. Stephen was net zo lang als mijn broer, had dezelfde huid-

kleur en was een briljant wetenschappelijk onderzoeker. Net als Bailey had Stephen de gevatheid om me om de onnozelste grappen en zelfs op ongelegen momenten te laten lachen. Ik schreef aan mijn moeder: ‘Je hebt me geen zus gegeven maar ik heb er nu zelf een gevonden. Ik wil dat je zo gauw mogelijk naar New York komt om haar te leren kennen.’

In de Upper West Side was een antiekwinkel waar Dolly en ik geregeld afspraken. Bea Grimes was de enige zwarte eigenaar van een tweedehands winkel aan Broadway. Ik vond het geweldig dat ze, als

forse plattelandsvrouw met een kleurrijk vocabulaire, haar eigen zaak had. Zij vond dat ik veel van haarzelf weg had,

behalve dat ik een beetje meer onderwijs had genoten en

praktisch niets bezat. 103

Zij, Dolly en ik zaten vaak samen te kletsen in de muffe,

volgepropte ruimte achter in de winkel. Ze kwam erachter dat

ik nauwelijks het verschil wist tussen een Wedgewood-kopje en een weckpot, maar dat wist zij wel en zittend in het schemerdonker, vaak met een borrel in een papieren bekertje, onderrichtte ze me in waar je op moest letten bij keramiek, porselein

en zilverwerk. “Wat voor soort zilverwerk heb jij? Ik zei dat ik niets van zilver had. ‘Geen zilverwerk? Geen zilverwerk? ‘Mijn moeder heeft zilver. Ik ben nog geen veertig. Het is nog te vroeg voor mij.”

|

Bea klakte met haar tong en schudde haar hoofd. ‘Je had iets van zilver moeten kopen op je dertigste verjaardag. Al was het

maar een zilveren lepel. Zonder zilver kun je geen dame zijn.” Ze vroeg: “Wat heb je op je dressoir staan?” Ik aarzelde. Dolly zei: “O, Bea, ze heeft geen dressoir.”

‘Kind, ik kan maar beter eens een kijkje komen nemen in die flat van jou. Ik zal hem wel eens inrichten. Je hebt hulp nodig.” Bea verkocht me een Eames-stoel voor dertig dollar en een

negentiende-eeuwse empiresofa voor honderd dollar. Bea had het nodig om nodig te zijn en hield in feite van het

nodig zijn. Ze zat in die bedompte atmosfeer omringd door spullen die iemand anders hadden toebehoord, iemand die ze met een zeker genoegen had bewaard, er misschien wel gek op was geweest. Nu werden ze prijsgegeven aan de vaak onverschillige vingers van klanten wier voornaamste interesse het

was bij de winkelier af te dingen tot een spotprijs. ‘Die blanke jongelui geven de spullen van hun ouders en grootouders praktisch weg. Wil je eens iets meemaken? Ik zal je een keer meenemen naar een boedelverkoop. De erfgenamen doen alsof het ze niks uitmaakt hoeveel geld ze ervoor krijgen. Het belangrijkste voor hen is hoe ze van al die oude 104

troep af kunnen komen. Je zou er toch serieus van over de dood gaan nadenken, niet dan? Dankzij Bea Grimes in het bijzonder en een hoop vrienden

in het algemeen, was ik in staat de klinisch ogende flat om te toveren tot een weelderige ervaring. Met gordijnen van lila zijde voor de ramen, een sofa bekleed met paarse wol, een

nieuw lichtgroen Karastankleed van Stern op de vloer en een fatsoenlijke platenspeler was ik klaar om met mijn huis te pronken. De leden van de Harlem Writers Guild kwamen samen met Sam Floyd, James Baldwin, Connie Sutton, haar man Sam en

de kunstenares Joan Sandler naar het feest. In feite kwam Jimmy's hele familie mee. Toen ik rondkeek, waren er meer dan vijftig mensen in mijn plotseling kleine flat en ze vermaakten zich op z'n New Yorks. James Baldwin, Julian Mayfield en Paule Marshall discussi-

eerden over de politieke verantwoordelijkheid van schrijvers. John Killens, de oprichter van de Harlem Writers Workshop, mengde zich er samen met Alexander Pushkin in. Ivan Dixon, de filmacteur, die op bezoek was uit Californië en M.J. Hewitt

zaten bij de piano diep in gesprek op de vloer, terwijl Patty

Bone, die de begeleider van Billie Holiday was geweest, een deuntje van Thelonious Monk speelde. Sam Floyd en Helen Baldwin, Jimmy’s schoonzus, hielpen me in de keuken. Ik paste de noodtip toe die ik van mijn moeder had geleerd :als er meer mensen komen dan verwacht,

doe dan gewoon wat meer water bij de soep. Volgens haar was het niet erg om mensen weg te sturen als het om cocktails ging,

maar als je dat bij het eten deed, bracht het ongeluk. Het feest liep ten slotte ten einde en verloor zijn greep op de

vrolijke aanwezigen. Het eten was met smaak verorberd en de drank had rijkelijk gevloeid, toch was er genoeg over om de volgende dag een maal van te bereiden en hoefde niemand de

grijze dageraad volslagen beschonken onder ogen te zien. Ios

2d

Jimmy Baldwin was een wervelwind die alles en iedereen in

beroering bracht. Hij leefde in een duizelingwekkend tempo en ik vond het heerlijk om met hem rond te tollen. Toen we een keer een middag in een bar in de binnenstad met een groep blanke schrijvers hadden zitten praten en drinken, sprak hij

zijn waardering uit voor het feit dat ik goed kon innemen en me toch staande wist te houden. Het deed hem genoegen dat ik Edgar Allan Poe kon verdedigen en serieuze vragen over Willa Cather kon stellen. We stapten uit op de hoek van 7rth Street en Columbus Avenue, maar ilk woonde op de hoek van 97th en Central Park

West. Ik zei: ‘Ik dacht dat je me naar huis zou brengen.’ Hij zei: ‘Dat is ook zo, naar mijn huis.’

Toen hij de voordeur opende, begon hij al te roepen. ‘Mama, Paula, Gloria, Mama?’ “James, brul niet zo. Ik ben hier.’ Er verscheen een glimlachende, kleine vrouw met een zeer zachte stem. Ze leek verba-

zingwekkend veel op Jimmy. Hij omhelsde haar. ‘Mama. Ik heb iets voor je meegenomen wat je echt niet nodig hebt, nog een dochter. Dit is Maya.’ Berdis Baldwin had negen kinderen, toch keek ze me zo

stralend aan alsof ze hevig verlangde naar haar tiende. ‘Je bent een schat, echt waar. Heb je honger? Laat moeder iets voor je klaarmaken.”

Jimmy zei: ‘Ik schenk wel iets te drinken voor ons in. We blijven niet lang.’ Zijn moeder zei: ‘Jij blijft nooit ergens lang.’ Hun liefde voor elkaar was als een stuwing in de lucht. Jimmy was haar eerste kind en hij en zijn broers en zussen

hielden hun moeder in een liefdevolle gezinsomarming. I06

Toen we bij de deur stonden, zei ik: ‘Dank u, mevrouw Baldwin.” Ze vroeg: ‘Heb je niet gehoord wat je broer zei? Hij heeft je aan mij gegeven. Ik ben je moeder Baldwin.” ‘Ja, moeder Baldwin, dank u.’ Ik moest me bijna dubbel buigen om haar wang te kussen.

107

23 Ik was voortdurend op zoek naar werk. Gloria, Jimmy Baldwins zus, had me verteld dat Andrea Bullard, die als redactrice

bij Redbook werkte, had gehoord dat er een baan vrij kwam bij de Saturday Review, en dat ze een zwarte vrouw zochten.

Ik solliciteerde naar een betrekking op de redactie. Ik had een gesprek met Norman Cousins en op vrijdagmiddag vroeg

hij van mij om samenvattingen te schrijven van vijf hoofdartikelen uit internationale bladen en die maandag tegen de

middag naar hem te brengen. Ik stemde toe, maar ik was zo kwaad dat Dolly's kantoor

bijna te klein voor me was. ‘Het is zo klaar als een klontje dat hij me niet voor die baan wil hebben. Als er al een baan is.” Dolly zei: “Maar je hebt een gesprek met Cousins gehad. Er

moet toch iets zijn geweest.” ‘Misschien heb ik iets wat hem niet aanstaat’, zei ik. ‘Mis-

schien ben ik te lang of te gekleurd of te jong of te oud…” Dolly onderbrak me: ‘Stel dat het geen van die dingen is?

‘Dolly, wanneer een werkgever een potentiële werknemer voor een onmogelijke opdracht stelt, dan doet hij dat om die speciale werknemer niet aan te hoeven nemen en toch te kunnen zeggen dat hij zijn best heeft gedaan. “Ik heb het geprobeerd, maar ik heb niemand kunnen vinden die het werk

aankan.” Dolly zei: ‘Je kunt het, dat weet ik en ik zal je helpen. Kies de

vijf bladen maar uit, dan vraag ik mijn secretaresse of ze in het weekend wil helpen. We kunnen deze kans niet laten schieten.” Ze vervolgde: ‘Hij zal het je in je gezicht moeten zeggen dat je niet bent wat hij zoekt.’ Ze begon in rap tempo door haar kantoor te lopen en paperassen bij elkaar te zoeken. Io8

Ik kon haar nauwelijks tegenspreken. Ik wist dat ik van

niemand ooit kon vragen mijn strijd met meer vuur te leveren dan ikzelf deed. Dus stemde ik erin toe om de samenvattingen te schrijven. Internationale bladen” Ze riep haar secretaresse. ‘Mrs. Ford, ik heb vijf bladen nodig. Miss Angelou gaat vanavond

en morgen wat onderzoek en schrijfwerk doen. Ik zal uw hulp zondag ook nodig hebben.” De secretaresse bleef met een zekere berusting in de kamer staan. ‘Intellectuele bladen uit vijf landen. Dank u.’ Mrs. Ford

verliet de kamer en kwam terug met haar armen vol. Ik kreeg The Paris Review, The Bodleian, The Kenyan, een Australisch en een Duits blad. Het weekend was een warreling van encyclopedieën en blocnotes. Ik zat op de vloer met Roget's Thesaurus, de bijbel

en verschillende woordenboeken.

Op zondag kwam Mrs. Ford naar Dolly's flat en tikte mijn met de hand geschreven samenvattingen uit. Dolly las ze en verklaarde: “Dit is even goed als alles wat ze in dat verdraaide blad afdrukken, zo niet beter.’

Dat was krachtige taal voor Dolly. Sommige mensen zijn kieskeurig ten aanzien van hun taalgebruik, waarschijnlijk door hun opvoeding. Dolly en ik konden met ons tweeën in een flat zijn en dan nog spelde Dolly het woord ‘rot’ als ze het zei.

Nu was ze nog steeds ziedend. Ze zei: “Als die redacteur het gore lef had om je zo veel werk te geven voor twee dagen, dan heb jij het gore lef om die stukken te schrijven en ze maandag voor de middag persoonlijk bij hem af te leveren’

Op maandagochtend stapte ik kwiek het kantoor van de Saturday Review binnen. ‘Ik heb een afspraak met Mr. Cousins.”

Amper opkijkend zei de receptioniste: ‘Die is er niet. 109

‘Maar ik zou hem een aantal uittreksels komen brengen.

Kan ik dan zijn secretaresse spreken ? ‘Die is er ook niet. Legt u ze daar maar neer.”

Ze keek me niet een keer echt aan, maar ik had het gevoel dat ze had gekeken en me had doorzien. Op het eerste gezicht leek ik een knappe vrouw van achter in de dertig, goed gekleed, goed gekapt en met meer dan voldoende zelfvertrouwen. Maar de receptioniste wist dat ik daar niet thuishoorde en zij

wel. Voor haar was ik gewoon weer een kleurlinge die haar plaats niet wist. Het gevaar ervan was dat ilk me die wetenschap bijna eigen maakte. Ik legde de bladzijden op de balie en slaagde er op de een of ander manier in zo snel mogelijk de lift in te stappen.

IIO

24 De avond tevoren was Jimmy Baldwin op bezoek geweest en ons gesprek was op een knallende ruzie uitgelopen. Ik was niet verbaasd toen ik zijn stem door de telefoon hoorde. ‘Hé, meid, heb je het druk?

‘Niet zo heel druk, waarom?

‘Ik kom je ophalen. Ik kom met de taxi. Ik wil met je praten.” We zeiden niets in de taxi. We hadden ruzie gehad over de Zwarte Panters in het algemeen, met wie ik het eens was, en

over Eldridge Cleaver in het bijzonder, die ik een opportunist en een bullebak vond. Jimmy had gezegd: ‘Je kunt Cleaver niet van de Panters scheiden. Hij is hun generaal.”

Ik had beweerd dat Huey Newton de generaal was en Eldridge een infanterist met een grote bek. De Zwarte Panters hadden ontzag verworven binnen de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Ze hadden een school opge-

zet waar leerlingen een gratis ontbijt kregen en professioneel privé-onderwijs. Ze waren hoffelijk tegen vrouwen en vriendelijk tegen elkaar. Zelfs de aartsconservatieven bewonderden

stiekem hun keurige Panteruniform met de vlot gedragen baret. Mensen waren blij wanneer ze hen als minzaam groetende, zegevierende helden door de buurt zagen stappen. De houding van Eldridge was anders. Het was net of hij

jaren ouder was dan de rest. Toen ik hem op de televisie zag, leek hij vijandiger en verbitterder dan de andere Panters. Zij waren kwaad, opgezweept en vastbesloten iets aan het diep verankerde racisme te doen, maar hij was afstandelijk en kil. Jimmy had gezegd: “Waarom draai je eromheen? Je moet Cleaver niet omdat je het maar niets vond wat hij over mij heeft gezegd.” III



‘Dat is waar. Maar dat is niet alles.” ‘O nee?’ Hij had gelachen en zijn slanke handen waren als donkere vogels door de lucht gevlogen. Hij kende me heel goed. Je kunt er niet tegen als je hoort dat iemand je vrienden beledigt of zelfs maar over ze praat.’ Hier had ik niet op gereageerd. Het was niet alleen waar, ik vond dat het ook goed was om zo te zijn. Toen de taxi in 44th Street, een zijstraat van Broadway,

stopte, vroeg ik: Moeten we naar zo’n doorgangshotel gaan?’

Hij betaalde de chauffeur. “Het is armoedig, ik weet het, maar jaren geleden kwam ik hier veel. Ik kom er nog vaak als ik wil nadenken.’ Het deed me goed dat hij me erbij wilde hebben terwijl hij nadacht. Buiten was het vroeg in de middag, maar de schemerige bar

en de stank van gemorst bier en urine deden me denken aan middernacht in een verlopen, groezelige kroeg tijdens de drooglegging.

Jimmy's ogen hadden niet meer tijd om aan het duister gewend te raken dan de mijne, maar hij loodste me rechtstreeks naar de bar. Hij was hier duidelijk bekend. Hij trok een kruk naar achteren. ‘Bestel jij maar iets te drinken. Ik moet even bellen.” Ik bestelde twee whisky’s en dacht na over de grillen van de

geest. James Baldwin, wiens geschriften de machtigste natie ter wereld uitdaagden, die de president had ontmoet en die Frans

sprak alsof hij in de straten van Montmartre was opgegroeid, kwam naar deze bedompte tent om na te denken.

Ik was zelf in gedachten verzonken toen er iemand vlak bij me kwam staan. ‘Hallo. Ik heet Buck. Wil je iets van me drinken? Ik keek op en zag een kolossale man op ongeveer twee

centimeter afstand van me staan. Ik deinsde achteruit en zei: ‘Bedankt, maar ik ben hier met iemand.” II2

Hij gromde: ‘Nou, getrouwd ben je anders niet met hem.’

'O, is ’t heus en hoe bent u tot die conclusie gekomen?’ Meteen nadat ik de vraag had gesteld, schrok ik terug. Ik wilde eigenlijk geen antwoord want dat zou wel eens te veelzeggend

kunnen zijn. Hij stak zijn arm uit en liet zijn hand slap heen en weer

bungelen. ‘Hij is zó, weet je.” “Wat ik weet is dat ik met hem ben. Dus u kunt maar beter gaan zitten voordat hij terugkomt.” Jimmy liep en gebaarde inderdaad met vrouwelijke elegantie, maar ik kon de insinuaties van dat opdringerige type niet laten passeren. Buck stond nog steeds te praten toen Jimmy terugkwam. Mijn ogen waren gewend geraakt aan het schijnsel van de neonverlichting achter de bar. Jimmy zag de man, schatte de situatie in en stapte behendig tussen het type en mij in.

Hij keek op in zijn gezicht. “Je hebt zeker voor mij op haar gepast, hè?” Voor Buck kon antwoorden zeiJimmy: ‘Bedankt, klootzak.

En nu ingerukt.” Jimmy’s ruwe manier van doen schokte me en mijn mond viel open. Hij viel nog verder open toen de man zich omdraaide en zonder een woord te zeggen wegliep.

Jimmy nipte van zijn glas. ‘Nou, schat, ik ga naar Californië. Ik heb besloten dat ik Eldridge Cleaver moet gaan helpen.”

Ik was sprakeloos toen ik van zijn plannen hoorde. ‘Ik weet wel dat je beweert dat je hem verafschuwt, maar het is een zwarte man die nadenkt, en hij zit in de nesten omdat hij

nadenkt en zegt waarover hij nadenkt. Hij heeft onze hulp nodig.” Ik zei: ‘Nou, ik heb erover nagedacht en wat hij over jouw

homoseksualiteit in dat stomme boek van hem heeft geschreven was zo vulgair dat ik hem nog liever ophang dan hem

help

113



“Soul on Ice is een heel belangrijk boek en je moet niet vergeten dat de zoon altijd de vader vermoordt.’

Die uitspraak was intrigerend. Ik zat erover te peinzen terwijl Jimmy zijn gedachten verzamelde. ‘Ik heb Richard Wright in Parijs ontmoet en hem goed

genoeg leren kennen’, zei hij. ‘Over alles wat me in Wright niet aanstond, heb ik in mijn essay “Alas, Poor Richard” geschreven. Veel van Wrights aanbidders waren toen net zo boos op mij als jij nu op Eldridge bent.”

‘Ik ben geen aanbidster’, stelde ik mezelf haastig in een duidelijker licht. ‘Ik hou van jes. dat is waar, maar ik ben

verdomme geen aanbidster. Ik ben een zorgvuldige lezer en ik ken het verschil tussen jouw kritische beoordeling van Wrights werk na Black Boy en Cleavers boosaardige aanval op jou. Niet op je werk maar op jou en je karakter.” ‘Misschien kon hij in mijn werk niet genoeg vinden om aan

te vallen. Soms pakken mensen de homoseksueel aan want door de homojongen ervanlangs te geven denken ze dezelfde neiging die ze bij zichzelf vermoeden te kunnen afzwakken.

Het is lastig om anders te zijn.” ‘Nou, denk je soms dat het makkelijker voor mijzal zijn om jou naar Californië te zien gaan om Cleaver te helpen nou ik dat weet?”

‘Schat, je moet begrijpen dat ik, wanneer ik zeg dat ik Eldridge ga helpen, en ik hoop dat ik hem zal helpen, eigenlijk voor mezelf ga. Omdat het voor mij het juiste is om te doen. Begrijp je?’

Mijn eigen koppigheid liet niet toe dat ik me meteen gewonnen gaf en erkende dat ik het inderdaad begreep en dat ik zelfs hoopte dat ik me net zo verstandig zou gedragen mocht ik me ooit in dezelfde of vergelijkbare omstandigheden bevinden. ‘Begrijp je?’ Op dat moment deed hij me meer dan ooit aan Bailey II4

denken. Ze waren twee kleine, zwarte mannen die mijn grote broers waren. Ik zei: ‘Ik ben gewoon bang voor je met al dat geteisem

daarginds.” ‘Ik ben ook geteisem. Wees niet zo naïef. Zwart zijn en dan mijn afmetingen hebben op straat in Harlem zou van een koorjongen nog geteisem maken. Maar begrijp je waarom

ik ga?” Tätrzeitike

IIS

25 De fat van Jerry Purcell in de East Side was het toppunt van

elegantie. Ik was uitgenodigd om te komen eten en had Rosa meegenomen. Ze verwonderde zich over de luxe en fluisterde: ‘En hij is vrijgezel2” ‘Ja’, zei ik haar. Jaren geleden was hij gevallen voor een filmsterretje en was met haar getrouwd, maar het huwelijk had geen stand gehouden. n

Jerry's compagnon, Paul Robinson, die hem in alles terzijde stond, was geweldig gezelschap en hij had beroepskomiek kunnen zijn. Zijn vermogen om de accenten die bij zijn hilarische verhalen hoorden precies weer te geven maakte hem onweerstaanbaar.

Ik was blij dat Jerry mijn vriendin leerde kennen en nog blijer dat ze elkaar leken te mogen. Jerry had eten laten komen en zijn huishoudster bediende ons in de eetkamer.

Rosa kwam terug van het toilet. ‘Meid, de latine zijn van goud’, fluisterde ze tegen mij. “Waarschijnlijk verguld’, zei ik.

Ze haalde haar schouders op en vroeg: “Nou en?’ Ik begreep wat ze bedoelde. lemand die rijk genoeg was om

vergulde accessoires in de badkamer te hebben was rijk. Jerry had me gevraagd wat gedichten mee te brengen. Nadat ik ze had voorgelezen en de complimenten in ontvangst had genomen, deden we onder veel gelach een spelletje backgammon. Jerry knikte tegen mij. ‘Ik wil je even spreken.’

Ik volgde hem een kleine zitkamer in. ‘Je bent een goede dichter en je zou best wel eens heel goed kunnen worden. Je zou groter kunnen worden dan je zelf denkt. Verkoop jezelf niet, als ik ooit hoor dat je jezelf verkoopt.…” m6

‘Hoe zou ik mezelf kunnen verkopen? Aan wie zou ik mezelf moeten verkopen en wat valt er te verkopen> ‘Ik bedoel dat je niet zo stem moet zijn om drugs te gaan gebruiken.” Ik stond versteld. De avond die vol gelach en geflirt was geweest, veranderde in een drugscounselingsessie.

‘Er is geen sprake van dat ik ooit iets zal gebruiken. Ik heb een pijnlijke les van mijn broer geleerd.” ‘Oké, ik moest het zeggen. Ik heb een besluit genomen. Ik

wil je een maandelijkse toelage geven. Blijf aan je stuk werken en blijf poëzie schrijven.” Hij gaf me een klopje op mijn schouder en we gingen terug naar de woonkamer. De verbazing stond op mijn gezicht te lezen.

‘Alles goed met je?’ vroeg Rosa. Ik knikte. ‘Ik denk dat het tijd is om op te stappen.”

Jerry wendde zich tot Paul. ‘Paul, wil jij Maya afzetten wanneer je gaat? Rosa blijft nog een poosje. Is dat goed, Maya? Dat Paul je naar huis brengt?’ Ik keek naar Rosa die naar Jerry keek en vervolgens naar mij. Ze zei: ‘Ik ga met Maya mee’, maar de spijt in haar stem lag er

dik bovenop.

Ik kon niet snel genoeg de flat uit komen. Paul Robinson zei tegen Rosa: ‘Hij viel echt op je. En jij leek hem ook interessant te vinden.’ ‘Het is een aardige man. Ik mag hem’, zei Rosa. Ik vroeg: ‘Maar wanneer wist je dat je hem mocht? Ik heb

jullie nog geen twee woorden tegen elkaar horen zeggen. Rosa zei: “Misschien vergis ik me, maar ik denk dat ik hem

mag. Nee, ik weet het zeker.” Er bestaat een taal die in de baarmoeder is aangeleerd en waarvoor nooit een tolk nodig is. Het is de wrijvingsstroom die tussen twee mensen loopt. Hij brengt alle relevante informatie zonder woorden over. m7

'

De betekenissen zijn: ik vind je ongelofelijk aantrekkelijk. Ik kan mijn handen nauwelijks van je af houden.

En ik wil je dolgraag aanraken, je mond en je ogen kussen. Het stel kan in een kathedraal of in een tempel aan elkaar

zijn voorgesteld, maar dit zijn het soort zinnelijke gedachten die het ene lichaam naar het andere zendt. Sommige lui worden geboren met meer kennis van het idioom dan andere. Wat die taal betreft, is mijn lichaam altijd traag van begrip geweest. Het spreekt hem niet vloeiend en

begrijpt hem niet goed.

118

26 De Afrikaan was terug. Hij belde vanuit Ghana. ‘Ik kom deze keer niet voor jou. Je hebt je kansen gehad. Veel kansen. Nu ben ik ervan overtuigd dat je niet van Afrika houdt.

Je houdt niet van Ghana. Ik kom niet voor jou. Ik kom om op een van jullie belangrijke universiteiten te doceren. Maar ik zal iets voor je meebrengen. Je bent nu zo Amerikaans. Zou je een auto willen hebben? Zijn stem was zo luid dat hij de telefoon amper nodig had. Ik vroeg: “Waarom zou je een auto uit Ghana meebrengen ? Ik woon in New York. Detroit is hier vlak om de hoek. Daar maken ze auto’s.’ ‘Maya, je tong is te scherp. Dat heb ik je al zo vaak gezegd. Je

moet op je tong letten.” Maar mijn tong was alles wat ik bezat, alles wat ik ooit had bezeten. Hij bezat status, geld, zijn land en zijn sekse en nu kwam hij naar mijn land om te doceren op een ‘belangrijke universiteit’ waar ik nog nooit was geweest. Wanneer het op

pareren aankwam, had hij zijn oorlogstuig, maar ik had ook een wapen. ‘Ik logeer bij de tweede secretaris, die heeft een woning vlak bij de Verenigde Naties, maar ik wil je graag zien. Het is maar voor twee uur. Ik wil graag een paar mensen uitnodigen die ik

sinds mijn laatste bezoek niet meer heb gezien.’ (Ik betwijfelde of Dolly daarbij hoorde.)

‘Op hoeveel mensen moet ik rekenen? ‘Een paar. Ik denk ongeveer tien.”

Dat betekende minstens twintig. Ik wil ze met alle plezier hier ontvangen.’ ‘Dat is dan afgesproken. Mijn gastheer zal me brengen, dus dat betekent dat we met twaalven zijn. Heb je plaats voor

twaalf mensen?’ 119

Ja, natuurlijk, wanneer ben je van plan te komen?’ Ik

verwachtte hem te horen zeggen dat hij er binnen een maand of zo zou zijn. Hij zei: ‘Ik vertrek morgen. Ik blijf een dag in Engeland en dan ben ik vrijdag in New York. Kun je me dan ontvangen? ‘Eh, ja. Ja. Natuurlijk.” Dat zou me tijd genoeg geven. ‘Rond drie uur? ‘Prima.’

Een lach trok langzaam over mijn gezicht. Ik verkneukelde me en belde Dolly. We gingen ons te buiten aan een fles goede Spaanse sherry, waarmee we ons in haar woonkamer installeerden. ‘Natuurlijk had hij zich nooit in kunnen denken dat wij elkaar zouden ontmoeten’, zei ze.

‘Hij brengt een aantal diplomaten mee. We zullen voorzichtig moeten zijn’, zei ik.

Ze zei: ‘Ik weet dat je hem niet in verlegenheid wilt brengen. ‘Ik wil hem zeer zeker wel in verlegenheid brengen, maar

alleen tegenover zichzelf, niet tegenover anderen.”

Dolly grijnsde. Ik zei: ‘Ik wil hem niet voor iedereen voor schut zetten, maar ik moet hem terugpakken voor “Ze is een oude, Amerikaanse negerin die kamers verhuurt.…’”’

Dolly zei: ‘En wat denk je van “Ze is stokoud maar heel intelligent”, nadat hij in mijn oor had gefluisterd dat ik beeldschoon was en de huid had van een jong meisje?’

‘Heeft hij dat gezegd?’ ‘Heel vaak.” ‘O, we moeten hem laten zweten, al is het maar een minuut.

Hij moet zweten.’ Ons plan kwam tot stand onder begeleiding van lachsalvo’s en kreten van voldoening, en de daaropvolgende paar dagen

liepen we rond met een brede grijns op ons gezicht. Jimmy en Sam Floyd kwamen langs voor een borrel. I20

Jimmy vroeg: “Wat is er aan de hand? Je bent net de kat die

de kanarie zijn keelgat in heeft gelokt.” ‘Ik kan je alleen maar zeggen dat het geen onschuldige, hopeloze, weerloze kanarie is. Ik zou mezelf eerder de huiskat

willen noemen die van plan is de leeuw te verzwelgen.’ ‘Pas op, schat. Leer van de natuur. Hoe vaak heb je gezien of gehoord over een poes die de leeuw in zijn hol tart?

‘Daar heb ik nog nooit van gehoord, maar wel van een poes die in Londen naar de “queen” durfde te gaan kijken.’

Mijn antwoord verraste hem en hij lachte luid. ‘Oké. Oké. Maar ik zeg toch, pas op, schat, en laat me weten hoe het is

gegaan.” Sam Floyd genoot van het snedige woordenspel met Jimmy.

Hij lachte zijn jongensachtige hoestlach en stak nog een Gauloise op. ‘Dat was scherp, maar ik ben het met Jim eens. Wees

voorzichtig. Een grote kat verzwelg je niet zo gemakkelijk en ze zijn heel lenig. Daar staan ze om bekend.” Ik raadde Dolly aan haar klok in haar tas te stoppen (ze droeg nooit een horloge) omdat we haar entree tot op de minuut moesten timen. Drank en etenswaren moesten worden ingeslagen en het eten klaargemaakt. Bij Afrikanen thuis en bij de meeste Afro-Amerikanen verwacht de gastheer, en wordt het van hem verwacht, dat hij zijn gasten iets te eten en te drinken aanbiedt. Het aangebodene kan zo schamel zijn als een vrucht en een glas water, maar het moet wel worden aangeboden.

Toen hij voor mijn deur stond, moest ik steun zoeken tegen de stijl. Hij was nog even knap als altijd en even zwart als altijd.

Zijn huid glansde alsof die pas geboend was en zijn tanden waren zo wit als langkorrelige rijst. Het had ook effect op hem om mij te zien, want hij wiegde een paar maal heen en weer voordat hij de flat binnenging. We omhelsden elkaar maar hielden ons in. Er zaten te veel I21

'

harde woorden als een schild voor onze borst en zijn begeleider

kwam vlak na hem naar binnen en stond er zwijgend bij toen we elkaar begroetten. Ik pakte de schnaps en hoewel ik het had verwacht, rilde ik toen de Afrikaan een paar druppels op mijn Karastankleed

goot voor de ouderen. We praatten over oude vrienden en nieuwe rampspoed. Hij

was niet naar Guinee gegaan, waar president Nkrumah in ballingschap leefde. Hij vertelde dat de kranten en de radio

niets dan leugens, roddel en geruchten verspreidden. Er was gesuggereerd dat hij de rebellen had gesteund die president

Nkrumah hadden afgezet.

.

‘Maya, je weet zelf dat het een leugen is. Ik was in Mexico bij Kwesi Brew toen de staatsgreep werd gepleegd. En ik ben toch

altijd een Nkrumaïst geweest. Ze noemden me een verandajongen, iemand die op de veranda over onafhankelijkheid

stond te praten en er vervolgens aan werkte om de kolonialen ons land uit te schoppen. Wij hoorden bij de groep die hem aan de macht heeft gebracht.”

Ik kon me niet voorstellen dat iemand hem ooit een jongen had genoemd, zelfs niet toen hij twaalf was.

De bel ging en binnen een paar minuten zat mijn woon-

kamer vol mensen in rijke gewaden en kleurige kaftans. Verschillende talen gonsden in de lucht. Ik schonk de glazen vol en hoewel ik een pan met chili en rijst had, was het gezelschap tevreden met het fruit en de kaas die op het dressoir naast het zilver klaargezet waren.

Om precies vijf voor vier, terwijl de gasten in conversatie met de Afrikaan waren verwikkeld, sloop ik naar de deur en

draaide hem van het slot. Ik greep een glas wijn en liep terug naar mijn plaats.

Om één minuut voor vier onderbrak ik de Afrikaan. Neem me niet kwalijk, maar de vrouwen hier, met inbegrip van mezelf, zitten met een dringende vraag. Ik had je die al langer 122

wil stellen en ik weet dat je het antwoord hebt.” Beleefd draaide hij zich naar me toe. ‘Zou je je willen uitspreken over loyaliteit? Is de Afrikaanse man trouwer dan de Europese? En hoe komt dat dan?’ Hij schraapte zijn keel en zei: “Ja, dat is een echte vrouwen-

vraag, maar desondanks verdient hij toch een antwoord.’ Ik had hem misschien geschopt als ik de beloofde wraak niet op

mijn tong had geproefd. ‘De Afrikaanse man is trouwer dan de Europese, niet omdat

hij meer van zijn vrouw houdt dan de Europese man van zijn vrouw, maar omdat hij meer van zichzelf houdt dan de Eu-

ropese man doet.” Dolly stapte de kamer in. Maar een paar hoofden draaiden zich om. ‘Snap je, de Afrikaanse man wordt te allen tijde geacht te weten waar hij is. Als hij zich op de verkeerde plaats bevindt, dan weet hij dat en dan moet hij vertrekken… Dolly liep naar zijn stoel toe en legde haar hand op zijn schouder. ‘Hé hallo” Hij draaide zich om en keek op. Het kostte hem een seconde om haar gezicht in zich op te nemen en nog een om zich te

herinneren waar hij zich bevond. Hij keek mij aan. De eerste vraag was: zag ik haar ook? De tweede was: wist ik wie ze was? Echt? De derde was: hoe was ze hier gekomen? Dolly vroeg koket: ‘Sta je niet op voor mij?’ Hij sprong uit zijn stoel op als een man die half zo jong is. ‘Miss McPherson? Natuurlijk, het is Miss McPherson.”

Je mag me nog steeds Dolly noemen’, zei Dolly. ‘Natuurlijk, Dolly” Hoewel hij verdoofd was door haar

verschijning, lukte het hem om zich door middel van informaliteit staande te houden. Hij babbelde en babbelde, tot hij zich kon herstellen.

‘Hoe gaat het met je? Je hebt natuurlijk wel gehoord wat er in mijn land is gebeurd?’ 123

De grap had lang genoeg geduurd. Aan Dolly's gezicht kon ik zien dat zij er ook geen zin meer in had.

Ik zei: ‘Dolly, wil je alsjeblieft mee naar de keuken komen?’ En tegen de Afrikaan : “Ga maar terug naar de gasten, we zijn zo terug.”

In de keuken lachte Dolly en zei: ‘Hij wist niet wat hij moest doen.” ‘Of tegen wie hij het moest doen’, zei ik. We lachten allebei.

Ze vroeg: ‘Denk je dat iemand iets in de gaten had?’

‘Beslist niet. Jij was een knappe vrouw die een knappe man begroette die ze ergens anders had leren kennen.’ Ik voegde eraan toe: ‘En bekennen.’ Ze lachte: ‘Kind, je moest je schamen.’

We hadden de Afrikaan ten minste vijf ongemakkelijke momenten bezorgd, wat onze wraaklust bevredigde, en alleen hijzelf had het gemerkt. ‘Hij boft dat je niet gemeen bent’, zei Dolly. ‘Ik denk dat ik bof dat hij jou heeft gevonden en niet een of andere sloerie in een plaatselijke kit heeft opgeduikeld.”

“Wie zegt dat hij dat niet ook heeft gedaan?’ ‘Kind, je moest je schamen.” Terug in de woonkamer was de Afrikaan klaar met het onderhouden van zijn onderdanen op verhalen over actuele gebeurtenissen in Afrika. Hij was opgestaan. ‘Maya, ilk moet gaan. Mijn gastheer heeft een afspraak en ik

ga met hem mee. Morgen reis ik door naar Connecticut. Bedankt voor het korte oponthoud in je flat. Miss McPherson, o, Dolly, je moet me vertellen hoe jullie elkaar hebben ont-

moet. Als Miss Angelou me uitnodigt, kom ik terug naar New York.’ Hij wees op mijn slaapkamer en zei tegen mij: ‘Als je nog

even tijd voor me hebt. Zullen we daar naar binnen gaan?’ We gingen naar binnen en ik sloot de deur. ‘Maya, je loopt gevaar.” 124

“Wat?

‘Je bent in New York iemand anders geworden. lemand die ik niet ken.” 3 Wat bedoel je daarmee”



‘Heb ik in mijn land ooit de spot met je gedreven” ‘Nee, maar je behandelde me meestal wel als een leeghoofdig sloofje.” ‘Misschien heb ik het verkeerd gedaan, maar ik was in ieder

geval mezelf. Dit gedoe hier was beneden je waardigheid. Je

hebt geprobeerd me te vernederen. Dat is beneden de waardigheid van de Maya die ik ken en van wie ik nog steeds hou.” Hij draaide zich om, liep de woonkamer in en zei zo luid dat ik het kon horen: Pale hands I loved beside the shalimar.”

Ik had hem eens gezegd dat hij als ik ooit zo kwaad op hem

zou worden dat ik geen woord meer kon uitbrengen, die dichtregel van Laurence Hope moest fluisteren, dan zou ik als was in zijn handen zijn. In de woonkamer sprak hij Fanti tegen de aanwezigen: ‘Kom, we laten deze dames alleen en handelen onze zaken af.” Hij draaide zich om en zei in het Engels tegen mij: ‘Ik ga nu,

Maya, God zegen je.’ Ik zag aan zijn gezicht dat hij zich gekwetst en verward voelde. Het was mijn bedoeling geweest hem een steek te geven, niet om hem te doorboren.

Ik antwoordde met de Fanti afscheidsfrase %o ne bra’ wat ‘ga en kom’ betekent, maar ik wist dat hij nooit meer terug zou komen. Ik keek naar Dolly, die er even bedrukt uitzag als ik me voelde. ‘Nou, zuster, die grote kat was niet zo gemakkelijk te ver-

zwelgen. Het lijkt erop dat hij in onze keel is blijven steken.’ ‘Ta, ik weet het’, zei ze.

125

27 Het was 1968 en de locatie was Carnegie Hall. Ossie Davies zou

ceremoniemeester zijn, Pete Seeger zou zingen, James Baldwin zou het publiek opporren en Martin Luther King jr. zou de

avond afsluiten. Het concert was ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van W.E.B. DuBois. Vijf jaar eerder was

de historicus op vijfennegentigjarige leeftijd in Ghana overleden. Jimmy had een loge gereserveêrd voor familie en vrienden, dus zaten Sam Floyd, Dolly en ik bij de Baldwins en de bariton

Brock Peters en zijn vrouw, Deedee.

Het was een ernstige aangelegenheid, maar de mensen waren luchthartig toen ze schitterden in de foyer van Carnegie

Hall. Toen Ossie Davis op het toneel verscheen in een chique smoking die hem als gegoten zat, was het publiek klaar voor hem. Ossie was charmant en de begunstigers waren verge-

noegd over zijn ongedwongen geestigheid. Daarna boog Pete Seeger, de bekende folkzanger, zich met zijn lange, magere lijf

over zijn gitaar en zong:

Where have all the flowers gone? Long time passing…

Het publiek toonde zijn waardering door om een toegift te vragen. Toen vloog James Baldwin het toneel op, nog voordat hij bij de microfoon was, was hij al aan het woord. De zaal verwachtte

zijn mitrailleurachtige manier van spreken. Kreten van goedkeuring klonken aan het einde van iedere zin. Hij ging tekeer tegen het land waarvan hij hield en legde uit dat het beter kon 126

en dat het maar beter beter kon worden anders kon hij aan de

hand van een teken voorspellen dat het niet door water maar de volgende keer door vuur zou zijn. Hij sprak tegen en voor de mensen alsof ze familie van‘hem waren en ze vonden hem

geweldig. Zijn onstuimigheid prikkelde hen en zijn welbespraaktheid streelde hen. ledereen in de zaal wachtte gespannen tot Ossie weer verscheen. Alsof het zo afgesproken was, hielden we allemaal onze adem in. Met vreugde en ontzag in zijn stem zei Ossie eenvoudig: ‘Dames en heren, de eerwaarde dokter Martin Luther King.’ En daar was hij, lachend, knikkend, zwaaiend, een gewone zwarte man, van doorsnee-lengte en met een doorsnee-uiterlijk, die de dromen van miljoenen mensen op zijn schouders meedroeg.

Hij wachtte even terwijl de mensenmassa tot bedaren kwam en toen vulde zijn stem de zaal, onze oren en ons hart.

Vanaf het begin wist hij met zijn passie de spanning bij zijn

gehoor tot het uiterste op te voeren. Als begaafd, dramatisch redenaar voerde King ons mee naar de negentiende eeuw en

naar de geest van een jongeman die slechts een paar jaar na de afschaffing van de slavernij als zwarte werd geboren, maar die

door zijn buitengewone intelligentie en moed in 1895 als eerste Afro-Amerikaan de doctorstitel aan de Harvard-universiteit behaalde. Martin King sprak met zo veel kennis van zaken over W.E.B. DuBois dat het een tijdgenoot of een familielid had kunnen zijn die hij beschreef. Wij luisteraars voelden ons hecht met elkaar verbonden, omdat King ons duidelijk maakte dat we allemaal verwant waren en dezelfde demonen en dezelfde

godheden deelden. Hij versterkte de band door ons te vertellen dat DuBois ons allemaal, ongeacht onze huidkleur, status of

leeftijd, had opgenomen in zijn droom van een rechtvaardige, haalbare toekomst. L27

'

Martin Kings toespraak veranderde subtiel van melodie. Degenen die bekend waren met de oratorische stijl van zwarte predikanten, wisten dat hij aan zijn finale toe was. Moeder Baldwin strekte haar benen en tastte naar haar

schoenen. Brock stond op, evenals Jimmy Baldwin en zijn broer David. Ik keek omlaag naar de zaal en moest denken aan een zwarte baptistenkerk op zondagochtend, als de predikant de gemeente het oude verhaal op een nieuwe manier heeft verteld. ledere keer dat ik keek, waren er meer mensen opgestaan, zodat tegen de tijd dat dominee King zijn laatste woord had gezegd, iedereen overeind was gekomen. De spontane reactie was tumultueus en de stemming nog vrolijker dan eerder op de avond. Martin Luther King jr. stelde nooit teleur. De mensen hadden genoten van de charme van

Ossie Davies, de muziek van Pete Seeger, de opwinding van James Baldwin. Vervolgens had Martin King zijn hoopgevende betoog gehouden, met goede wensen voor iedereen, overal.

Het gezelschap met de Baldwins liep van de loge de gang door toen dominee King verscheen. Iedereen complimenteerde hem. Moeder Baldwin werd omhelsd en geprezen vanwege haar zoon. ‘Ik weet dat je trots bent op die kerel, niet moeder? Berdis Baldwin bloosde alsof dit de doop van Jimmy was en

de predikant haar zoon had uitgeroepen tot het opzienbarendste kind dat hij ooit had gezien. Tegen mij zei Martin King: ‘En jij, Maya. Ik wil je even spreken. Waar ben je nu mee bezig?’ Ik zei dat ik een toneelstuk aan het schrijven was. ‘Kun je een boekenlegger op de bladzijde leggen en me een maand van je tijd geven? Deze armendemonstratie waar we ons voor klaarmaken, is geen zwarte of blanke demonstratie.

Het is een demonstratie van armen. Ik wil dat we in Wash-

ington p.c. blijven tot er een wet is aangenomen die de armoede in dit rijke land vermindert. Het kan zijn dat we 128

tentenkampen moeten bouwen en als dat zo is, dan wil ik dat ook kunnen doen.” ‘Maar wat kan ik.

Meer mensen hadden zich bij de groep van de Baldwins en hun vrienden gevoegd. ‘Ik heb iemand nodig die het land doorreist en met zwarte predikanten praat. Ik wil dat iedere grote kerk de collecte van een zondag aan de armendemonstratie doneert. Ik heb je nodig, Maya. Maar weinig zwarte predikanten kunnen weerstand bieden aan een knappe vrouw met een goed idee.” ‘Dat is waar’, zei moeder Baldwin.

Martin vervolgde: ‘En bovendien kan ik dan zeggen wanneer iemand me van geweldloosheid beschuldigt: “Nou, dat weet ik nog zo net niet. Maya Angelou is bij me terug.” “Natuurlijk doet ze het’, zei Jimmy.

Ik begreep, of meende te begrijpen, hoe dominee King het bereik en de invloed van de Southern Christian Leadership Conference dacht uit te breiden. Hij vroeg om niet meer dan een maand. Ik zei: ‘Ja, maar pas

na mijn verjaardag. Ik moet een feestje geven om aan de zakelijke New Yorkers uit te leggen waarom ik terug naar de sCLC ga. Zij denken dat ik veel meer een actievoerder ben, een echte radicaal.”

“Wart ik van plan ben is echt radicaal. Wanneer ben je jarig?’ ‘4 april’, zei ik. We knikten allebei.

129

28 Guy was het eerste zwarte staflid van Western Airlines. Hij had verkondigd dat hij het werk voor een bepaalde periode zou doen en daarna naar Europa zou gaan. Zijn verblijf van acht-

tien maanden in de Verenigde Staten liep ten einde. Hij had een tweedehands landrover gekocht en was op weg naar Lon-

den om hem op te pikken. Hij had een dag gereserveerd om mij in New York op te zoeken. Ik besloot een feestje te geven en alle mannen uit te nodigen die me goede raad hadden gegeven en/of op de vingers hadden getikt toen Guy een eigenzinnige teenager was. Aangezien ik

een alleenstaande vrouw was die een zwarte zoon grootbracht in de Verenigde Staten, had ik een groep vrienden gevraagd me het te laten weten wanneer ik Guy'’s zelfbewustzijn naar hun idee ondermijnde. Na bijeenkomsten kreeg ik vaak telefoon. ‘Hé, Maya, Guy zat te schaken en hij moest van jou het spel afbreken. Dat was niet hip.”

‘Maar het is maar een spel en we moesten ergens heen.” ‘Als een jongen tegen een man speelt, is het nooit maar een

spel. Het gaat om zijn mannelijkheid. Die is hij altijd aan het testen.”

Of: “Guy moest zijn stoel van jou afstaan aan een vrouw. Dat was niet hip.”

‘Maar het was beleefd. Ik moet hem toch beleefdheid bijbrengen.”

‘Jawel, maar je gaf hem geen kans om zelf te doen wat juist is. Je moet vertrouwen hebben in zijn opvoeding.’

Ik had geluisterd en geleerd en ondanks de afgelopen drie of vier moeizame jaren was Guy een heel aardige jongeman

geworden. Ik wilde met hem pronken bij mijn vrienden. 130

Op weg naar huis van de supermarkt kwam ik Hercules

tegen. Hercules was een vrijheidsstrijder uit Rhodesië, die Guy en ik in Caïro hadden gekend.

Mijn gedachten werden zo in beslag genomen door Guy’s komst dat ik vergat dat Hercules in Caïro had geprobeerd om goede maatjes met Guy’s te zijn en dat hij een poging had gedaan mij te verleiden hoewel ik getrouwd was. Hercules vroeg hoe het met mij en met Guy ging.

Ik vertelde dat Guy een dag in New York was en dat ik die avond een feestje voor hem gaf. Ik gaf Hercules het adres en zei

hem dat hij welkom was. Toen ik de flat binnenkwam,

had Guy een kamerbrede

landkaart op de vloer uitgespreid. ‘Kijk, mama, hier wil ik naartoe.”

Het was de Sahara. Ik dacht dat hij terug naar Ghana zou gaan, waar hij vrien-

den had. ‘Nee, ik wil een fotosafariservice van Mauretanië tot aan

Marokko opzetten.” Mijn enige kind? Mijn geliefde zoon over wie ik nu zo tevreden was? De moed zonk me in de schoenen, maar ik

zei niets. De rode en groenen lijnen op de kaart leken te bewegen. ‘Ik heb het met vrienden geregeld. We ontmoeten ellkaar in Spanje, dan gaan we in Pamplona met de stieren rennen, daarna nemen we deze weg naar de Middellandse Zee en

steken per boot over naar Marokko.’ Hij wierp een vlugge blik op mij, alsof hij hardop had zitten nadenken en zich plotseling bewust werd van mijn aanwezigheid. ‘Mam, je bent bang.’ Het was geen vraag, hij had de angst op mijn gezicht gezien. ‘Ja, dat ben ik zeker.”

Hij zei: ‘Ik begrijp het wel, maar dat hoef je niet te zijn. Ik 131

ben vrij en dat heb ik aan jou te danken.’ Ik durfde het niet te betwisten, evenmin durfde ik hem mijn

angst nog eens te laten zien. Ik vroeg of hij een handje wilde helpen met het opruimen van de boodschappen en het koken. We vervielen in een ritme dat we sinds zijn tiende hadden

ontwikkeld en waar hij nu bedreven in was. Er schoten geen uien over de vloer en er hoefden geen vingers gewassen, gekust en verbonden te worden. Ik bewonderde de man, maar ik miste de jongen. Het feestje was in volle gang. Vrienden die elkaar lang niet

gezien hadden, hielden een reünie. Ik kende geen meisjes om als gezelschap voor Guy uit te nodigen, maar Dolly had een nieuwe lerares, die haar eerste baan had, meegevraagd. Guy kwam de keuken in. ‘Mam.’ Hij was boos. ‘Mam, Hercules is hier.”

De uitdrukking op zijn gezicht schudde mijn geheugen op. Natuurlijk, geen enkele gastheer in en om Caïro nodigde Hercules nog uit. De jonge dochters van dienstbodes beweerden dat ze door hem waren verkracht of zwanger gemaakt en sinds hij aan de drank was geraakt, was zijn taalgebruik vaak obsceen.

Ik schudde mijn hoofd en zei tegen Guy: ‘Ik was het vergeten. Ik was met mijn gedachten bij jou en ben het vergeten.” Hij wiebelde met zijn hoofd, vol medelijden met zijn oude, seniele moeder. Ik was negenendertig. Ik luisterde naar de discussie tussen Jimmy Baldwin en Max Roach. Ze hadden het over Zuid-Afrika. Hercules kwam naar me toe. “Zuster Maya, bedankt voor je

uitnodiging.’ ‘Ta’, antwoordde ik koel.

Hij zei: ‘Ik heb mijn vriendin meegenomen. Mag ik haar voorstellen ?’

Hij stelde me voor aan een vrouw die naast hem stond. Ik moet toegeven dat mijn ergernis over mezelf en de herinnering 132

aan het gedrag van Hercules in Egypte me ervan weerhield de gast hartelijk te begroeten. Ik zei plichtmatig hallo en liep naar een ander groepje toe. Ik zocht een manier om me in de verhitte discussie tussen John Killens, Julian Mayfield en Rosa Guy te mengen toen de vriendin van Hercules me aan mijn mouw trok. ‘Vind je het pijnlijk omdat ik blank ben?’ Als ze haar glas op het kleed had omgekeerd had ze me niet erger kunnen laten schrikken. |

Ik kreeg mezelf weer voldoende onder controle. “Natuurlijk niet. Kijk om je heen, daar zitten Sam en Connie Sutton en

Roger en Jean Genoud. Jij bent niet blanker dan zij en zij voelen zich hier thuis. Alsjeblieft, schenk wat voor jezelf in.’

Ik ging op een minder ergernisgevende plek staan en liet me meeslepen door het gelach dat overal in de kamer klonk. Later zetten Dolly, Guy en ik het eten klaar op het dressoir en de eettafel. Ik stond klaar met de opscheplepels en zei luid: Jullie kunnen aanvallen’

Aanvankelijk trok de rij keurig maar razendsnel voorbij, maar toen er gaten in begonnen te vallen, kwamen sommige mensen die al hadden gegeten terug voor een tweede portie. Ik zei: Wacht alsjeblieft even met je tweede portie tot iedereen heeft gehad.” De vriendin van Hercules, die weer in de rij stond, zei: ‘Dat is niet democratisch. Die eerst komt, eerst maalt. Hoe kun je

nou een plaats bezet houden voor iemand die er niet is?’ Ik zei: ‘Ja, dat kan ik wel. Want dit is mijn huis. Ik ga jou niet

vertellen hoe je het in je eigen huis moet doen.’ Om zijn vriendin te steunen zei Hercules: ‘Ze heeft gelijk. Dit is niet democratisch.’

Mijn geduld met hen en met mezelf was zo bros als een melbatoastje. Ik zei: Jij moest een pasje hebben om van de ene wijk in Johannesburg naar de andere te kunnen gaan en jij wilt mij over democratie vertellen? 133

Ze zei: Jullie soort mensen, ik lach me dood, jullie vergeten

dat Engels zijn moedertaal niet is.” Ik was in staat om haar het huis uit te gooien vanwege dat

jullie soort mensen’, maar ik stond een bord vol te scheppen. Toen ik ermee klaar was, zei ik tegen Hercules: ‘Neem haar mee. Misschien dat ze vanwege haar lompheid door andere mensen als gast wordt gefêteerd, bij mij wordt ze daarom het

huis uitgezet.” Plotseling stopte het gelach en daalde er een stilte neer. Ik

had niet harder gesproken dan normaal, maar iedereen had me gehoord. Ik kon er geen woord van terugnemen en op dat moment verafschuwde ik mezelf en die vrouw. Ik klonk als een bullebak en daar had ik een hartgrondige hekel aan. ‘Eruit.’ Het was te laat. ‘Eruit.’

Wart de vrouw zei toen ze wegging, raakte me dieper dan zij zich kon voorstellen. ‘Mensen denken dat je zo aardig bent. Ze zouden je eens moeten zien zoals je echt bent. Een grote bullebak.” Ik zei niets en binnen een paar minuten keerde met de herrie

de feestelijke sfeer terug. Guy ging vroeg weg om de lerares naar huis te brengen.

Enkele vrienden zeiden: ‘Je hebt je geweldig ingehouden. Ze kwam hier om de boel op te stoken.” Anderen noemden het voorval niet. Toen ik helemaal alleen

was, ging ik zitten om me af te vragen hoe ik die vreselijke situatie anders had kunnen aanpakken. Ik vond geen ant-

woord, dus begon ik de flat maar op te ruimen. Ik leegde asbakken en waste glazen af. Ik bracht het afval naar de vuilstortkoker. Beetje bij beetje zuiverde en boende ik mijn huis tot het blonk.

Toen ik klaar was, belde Guy aan. Hij kwam binnen en bleef bij de deur naar de schone flat staan kijken.

‘Ik wilde op tijd terug zijn om je te helpen.’

134

“Nou ja, zoals je ziet’ ‘Mam, ik zal iets te drinken maken voor ons allebei.”

Ik ging op de service zitten wachten. Met twee volle glazen kwam hij de woonkamer in. Hij hief zijn glas en ik het mijne. ‘Mam, als je ooit tegen een vrouw die ik meeneem zo’n toon aanslaat als tegen die vrouw, dan beëindig ik onze relatie.’

Ik keek naar mijn zoon die afstandelijk als een hoge rechter op zijn zetel zat. Zijn woorden alleen al vormden een kaakslag en zijn houding versterkte die nog meer. Ik dacht aan de jaren dat ik hem over de hele wereld op mijn heup had rondgedragen, aan het slapen in hotelkamers, met een laken in het

midden gespannen om ons beiden enige privacy te gunnen. Ik dacht aan de manier waarop ik hem had opgevoed en begreep dat hij gelijk had. Ik zei: ‘Natuurlijk heb je absoluut gelijk. Je bent verplicht iemand te beschermen die je meeneemt. Als die persoon onder jouw bescherming staat, word je geacht hem of haar te verdedigen. Het zou mijn dood zijn als je onze relatie zou beëindi-

gen. Maar laat me je dit vertellen. Als je iemand meebrengt die zo stom is, dan is het heel waarschijnlijk dat ik zo’n toon aansla

als tegen die vrouw. En dan zal het beëindigen van onze relatie je volgende karwei zijn.” Hij keek me lang aan, toen stond hij op en kwam op de bank naast me zitten. Hij spreidde zijn lange armen. ‘Ik hou van je, mama, je bent

me er eentje. Ik hou echt van je.”

135

29 John Patterson was mijn buurman aan de overkant van de gang en we waren op dezelfde dag jarig.

Ik was de hele ochtend bezig met koken voor mijn feestje. Hij was van plan om zijn verjaardag met zijn verloofde te vieren, een mooi, lichtbruin meisje dat half zo oud was als hij. Toen ik mijn pannen veilig een paar minuten alleen kon

laten, ging ik naar zijn flat voor een glas wijn en de gelegenheid om elkaar te feliciteren. Ik juichte zijn aanstaande huwelijk toe en hij huldigde mij omdat ik een baan van dertig dagen had aangenomen die me de kans bood om alle grote Amerikaanse steden te bezoeken. ‘En kerken’, voegde ik daar altijd aan toe.

Ik had mijn reisschema niet bij me, maar ik vertelde John dat ik volgens mij eerst naar Atlanta moest om dominee King en de leiders van de scLc te ontmoeten. Aan Dolly bekende ik dat ik ongerust was over de tocht en dat ik me zelfs een beetje bezorgd afvroeg hoe de dominees van de verschillende kerken op mij en op dominee Kings plannen

zouden reageren. Het hing er helemaal van af of ik het goed deed. Dolly zei: ‘Als dominee King denkt dat je het kunt, dan is

dat voldoende voor mij. En ik geloof niet dat het helemaal van jou afhangt. Je bent niet de enige op de wereld. Hij kan wel anderen krijgen.En je zult het trouwens fantastisch doen.’ Een zuster weet altijd hoe ze je op je plaats moet zetten en een ware zuster zet je zachtjes op je plaats. Het rook in mijn flat alsof ik een kerstmaal aan het

bereiden was. Ik had echt uitgepakt. Heel breed. Alle leden van de Harlem Writers Guild kwamen. Ik had Jerry Purcell, zijn compagnon, Paul Robinson, en enkele vaste klanten van 136

Terry's Pub, het buurtcafé, uitgenodigd. Ik maakte Texaanse chili zonder bonen, in de oven gebakken ham met geglaceerde yams, rijst met erwten voor de WestIndische smaak, macaroni met kaas en Moskovisch gebak met ananas. Ik keek mijn flat rond en was trots. Het eten was klaar, de ijsemmertjes waren gevuld, de glazen fonkelden en de narcis-

sen waren zo hoogmoedig als hun naam. Ik was verbaasd toen de telefoon ging. ‘Maya?’ het was Dolly. Ja? ‘Heb je naar de radio of de televisie geluisterd? Ik zei nee. ‘Maya, zet alsjeblieft geen van de twee aan. En neem de

telefoon niet op. Geef me je woord.” ‘Ik geefjemijn woord.” ‘Ik kom eraan.’

Ik schonk mezelf iets te drinken in, ging zitten en probeerde te raden wat er gebeurd kon zijn waarvan zij zo geschrokken was. Met een grauw vertrokken gezicht van het nieuws stond

Dolly voor mijn deur. Ik zei: ‘Kom erin. Zo erg kan het toch niet zijn? Het was wel zo erg en erger nog. Ze zei: ‘Martin Luther King is neergeschoten. Maya, hij is

dood.”

Sommige woorden worden uitgesproken maar niet gehoord. Omdat het gehoor ze niet kan accepteren, lijkt het oog ze te zien. Ik zag de letters D-O-O-D. Wie was er dood? Wie was er nu weer dood? Niet Malcolm weer. Niet mijn grootmoeder weer. Niet mijn lievelingsoom Tommy. Niet weer.

Ik had niet in de gaten dat ik praatte, maar Dolly greep me

beet en hield me vast. 137

‘Maya, het is Martin King. Dominee King.”

‘Hou op met die onzin. Hou op.” Toen ik haar echt hoorde, kapseisde de wereld. Als King dood was, wie leefde er dan?

Waar moesten we heen? Wie was de volgende? Plotseling moest ik naar buiten. Ik nam mijn tas en sleutels niet mee, ik draaide het gas of het licht niet uit en vertelde Dolly niet waar ik heen ging.

John deed net zijn deur op slot. We keken elkaar aan. Waar ga je naartoe?’ vroeg hij. ‘Naar Harlem’, zei ik. Ik ook’, zei hij. Hij zei niets toen we naar Harlem liepen. Ik bladerde door

mijn gedachten zoals je een boek doorbladert. In de stilte sprak ik tegen mezelf en gebruikte de tijd om de leegte bevatten. Die grote geest, die van tegenspoed had gezegd: Ook dit zal voorbijgaan, was zelf heengegaan. Die zoetvloeiende stem, die zong op radio en tv, vanaf kansel

en altaar, die psalmodieerde op de stakerspost, tijdens demon-

straties en door tralies heen, was het zwijgen kin Voorgoed het zwijgen opgelegd.

Dat sterke hart, dat klopte met de volharding van een pauk, was tot stilstand gebracht. Tot stilstand. Geluidsgolven stroomden door 12sth Street. Rauwe kreten

pulseerden en werden gevolgd door doffe dreunen die klonken als op elkaar inbeukende buffels in de bronstijd. Ik ben er nooit achter gekomen wat of wie die speciale wanklanken veroorzaakten, maar het zuivere gerinkel van brekend glas was duidelijk hoorbaar. Toen John een paar vrienden tegenkwam en ze elkaar snikkend in de armen vielen, liep ik alleen verder.

Er waren opmerkelijke verschillen tussen deze staat van beroering en de opstand in Watts. In Los Angeles had de razernij overheerst. Daar hadden mensen gehandeld vanuit 138

opgekropte woede over de ondervonden minachting in het verleden en de historische wreedheden. Op de avond van 4 april 1968 rees er een jammerklacht op, die trillend bleef

hangen en vervolgens langzaam wegstierf, terwijl er al weer een andere oprees. Vreemden bleven voor vreemden staan en vroegen: “Waarom? Waarom?’

“Weet je het al? Je weet het.’ En vreemden omhelsden vreemden en huilden. Op een televisietoestel in de etalage van een winkel voor huishoudelijke apparaten werden banden van Martin King die een toespraak hield afgedraaid. De beelden waren zonder geluid, maar de mensen stonden vijf rijen dik zwijgend voor de etalage, terwijl het tumult onopgemerkt om hen heen kolkte.

Toen ik even te midden van de kijkers stond, hoorde ik gekreun achter me. Rosa Guy dook op uit de menigte. We stonden elkaar aan te kijken. Zonder iets te zeggen omhelsden we elkaar, lieten weer

los en gingen ieder ons weegs. Uit een gebouw kwam een man naar buiten met een conga aan zijn ontblote bovenlichaam vastgebonden. De trommel stak onder zijn arm uit en terwijl hij onverstaanbare woorden niet zong maar schreeuwde, liep hij waggelend langs me.

Ik liep een verlichte cafetaria in en ging aan het uiteinde van

de toog zitten. Er zat maar één andere klant binnen. Hij hing zo ver voorover dat zijn hoofd op de toog rustte.

Ik wachtte even op een serveerster en toen er geen verscheen, riep ik: “Kan iemand me helpen?’

De man hief zijn hoofd. “Als je alleen maar kofhe wil, kun je die zelf pakken’ Ik liep achter de toog, tilde de koffiepot op en keek naar de man. “Kan ik iets voor je doen?” ‘Nee, schat, niemand kan iets voor me doen. Niemand kan

iets voor iemand doen. Dit gaat allemaal om Malcolm, weet je.

ol

139

“War?”

Ik verwachtte de vreselijke vertwijfeling over de dood van Martin Luther King te horen. De naam van Malcolm schokte

me. “Malcolm”

‘Zie je, hij is hier vlakbij vermoord en wij deden niets. Veel mensen hielden van Malcolm, maar we lieten er niets van

blijken en nou zijn er zelfs mensen die het niet met dominee King eens waren daarbuiten, gewoon om te laten zien dat we wel om iemand kunnen geven. De ene helft hiervan is voor Malcolm X, de andere voor Martin King en nog een is voor een heleboel anderen.” eer Belast door dit nieuwe besef legde ik mijn eigen hoofd op de

toog. Hij werd geboren, hij leefde, trouwde en stierf. Maar dat was niet alles waar het om draaide. En was het nooit geweest.

140

30

De dood van een dierbare vlakt en stompt alles af. Bergen, wolkenkrabbers en grootse ideeën worden tot ooghoogte of nog lager teruggebracht. Grote liefde en diepe haat werpen niet langer zulke enorme schaduwen, noch overbruggen ze zulke

brede afstanden. Verbindingen blijven niet meer stevig vastzitten en belangrijke gebeurtenissen verliezen iets van hun glans. Overal waar ik keek, herhaalde het leven zich. De foto van

een gesluierde Coretta Scott King, die naast haar kinderen stond, deed me denken aan de foto van Jacqueline Kennedy en haar kinderen. Op beide vrouwen waren de onderzoekende, nieuwsgierige, vaak meelevende blikken van de wereld gericht. Toch stond ieder van hen beiden erbij alsof zij, haar kinderen en

haar herinneringen samen in een onkenbare dimensie leefden. Op de radio en in de krant werd Martin Kings naam steeds opnieuw gekoppeld aan die van Malcolm X. Alsof het leven en

de dood van de een werd bevestigd door het leven en de dood van de ander. De depressie had zich zo strak om mij heen gewikkeld dat ik amper kon lopen en niet wilde praten. Ik ging naar Dolly's flat. Ik wilde niet dat ze zich ongerust

maakte over mijn afwezigheid. ‘Ik ga een winterslaap van een paar weken houden.’ “Wat bedoel je? vroeg ze. Ik wil alleen blijven. Ik wil niemand zien. Ik moet mijn

evenwicht terug vinden.’ ‘Ik begrijp het’, zei Dolly. ‘Maar luister, ik zal je wat te eten

brengen. En je zult een keer per dag met me moeten praten. Kan me niet schelen wat je zegt, je moet alleen niet ophouden met praten. Goed? 141



Jerry Purcell stuurde een werknemer, die hard en herhaal-

delijk op mijn deur klopte. Toen ik opendeed, overhandigde hij me een pakje in aluminiumfolie gewikkeld. Jerry zei dat je om de andere dag een bord krijgt. Als je er

niet bent, laat ik het voor je deur achter.” Jimmy Baldwin wrikte me uit mijn wanhoop los. ‘Je moet

de deur uit. Kleed je aan. Ik neem je ergens mee naartoe.” Precies wat Bailey had gezegd en gedaan toen Malcolm was vermoord.

“Trek iets aan waarin je je mooi voelt.’ Ik herinnerde me het favoriete gezegde van mijn grootmoeder in Arkansas: ‘De mooiste kleren zijn moeilijk passend te maken voor een treurige man.’ Jimmy zei: ‘Een paar vrienden hebben me te eten gevraagd,

je vindt ze vast leuk. Ze zijn allebei grappig en je moet nodig eens lachen.’ We stonden al voor het gebouw toen Jimmy zei: ‘Hier is de flat van Jules Feiffer.” Judy deed open en verwelkomde ons. Ik was niet voorbereid. op haar schoonheid, alhoewel ik me geen beeld had gevormd van de Feiffers. Ze had filmactrice kunnen zijn. Jules verraste

me ook. Hij zag er eerder uit als een jonge, gedreven professor dan als een van ’slands grappigste, scherpste cartoonisten. Ze omhelsden Jimmy allebei en ze begonnen alledrie hard te lachen alsof ze, de laatste keer dat ze uit elkaar gingen, een

komisch verhaal hadden gehoord en geen tijd hadden gehad om uit te lachen.

Het knappe tienjarige dochtertje van de Feiffers kwam in de woonkamer bij ons zitten. Toen Jimmy haar omarmde en vroeg hoe het op school ging, antwoordde ze ongedwongen en met het gemak van iemand die tweemaal zo oud was.

Wij volwassenen leegden onze glazen en verkasten naar de eetkamer. We vertelden en hoorden geweldige verhalen onder

het genot van een heerlijk maal. Jimmy vertelde dat hij op zijn veertiende predikant was geweest in Harlem. Hij mocht dan 142

wat van zijn theatrale vermogen tot evangeliseren zijn kwijt-

geraakt, die avond keerde het op volle kracht terug. Hij preekte wat en zong met een opmerkelijk mooie stem. Zijn verhaal was komisch en roerend. Wanneer we lachten, was het steeds met hem en de mensen over wie hij vertelde, nooit om hen.

Jules vertelde over de universiteit en zijn medestudenten.

Hij vertelde het met zulke droge humor dat we, wanneer we lachten, het gevoel hadden dat we stof inademden. Judy hield de glazen gevuld en zorgde voor een passende reactie wanneer die nodig was. “Tot ik Jules ontmoette, is me nooit iets komisch overkomen’, zei ze.

Toen het mijn beurt was, dacht ik aan het gezegde: Je moet vechten voor het recht om het goed te spelen. Ik gaf een beschrijving van Stamps in Arkansas. Hoewel er niets-vermakelijks is aan rassendiscriminatie, vinden de onderdrukten

manieren om er grappen over te maken. ‘Het blankvolk in mijn stad is zo bevooroordeeld dat een

kleurling geen vanille-ijs mag eten.’ ‘En toen een blanke man een zwarte man “My Blue Hea-

ven)’ hoorde zingen, riep hij de KKK erbij. Ze gingen naar de overtreder toe en zeiden hem dat de Molly in de tekst een

blanke vrouw was en ze wilden hem het lied horen zingen nu hij die nieuwe informatie had.” Ik zong wat de zwarte man naar verluidt had gezongen:

Miss Molly and y'all Lain?t in that stuff at all Yalls happy in y'alls Blue heaven.

De gesprekstoon bleef luchtig. De tijden waren zo zwaar en het dagelijks nieuws zo somber dat we de vrolijkheid overal van-

daan haalden en er elkaar met beide handen porties van gaven. De avond was gevuld. Ik stond weer op straat voordat ik me

143

realiseerde hoe ontspannend het voor me was geweest bij de Feiffers thuis. Ik zei Jimmy dat het me goed had gedaan om te lachen.

Jimmy zei: “We hebben de slavernij overleefd. Denk daar eens over na. Niet omdat we sterk waren. De Amerikaanse indianen waren sterk en ze bevonden zich in hun eigen land. Maar ze hebben de genocide niet overleefd. Weet je hoe wij het hebben overleefd2 Ik zei niets.

“We stopten het overleven in onze gedichten en in onze liederen. We stopten het in onze volksverhalen. We dansten de overleving op Congo Square in New Orleans en stopten het in onze pannen wanneer we kievietsbonen kookten. We droe-

gen de overleving op onze rug wanneer we ons kleedden in de kleuren van de regenboog. We waren zo omlaag gehaald dat we onze ogen amper konden opslaan, dus we wisten dat we onze

spirit maar beter hoog konden houden als we wilden overleven. Dus lachten we telkens als we de kans kregen.

En, hoe gaat het met jouw spirit?’ ‘Prima,’ zei ik, ‘dank je.”

144

31

Ze kwamen uit Noord-Californië en dat was te zien. Jon droeg een losjes gebreide geelbruine trui met leren elleboogstukken en een geelbruine broek; Verna, een kleine, goedgebouwde

vrouw, zat er op haar gemak bij in een licht Chanelpakje en Steve droeg een zwarte broek en een zwarte trui met een V-hals, met eronder een witte coltrui die de V opvulde. Ze hadden mijn adres van Enrico Banducci gekregen, de eigenaar van de Hungry I in San Francisco. Enrico en ik mochten elkaar, dus hadden we over oceanen en werelddelen

heen contact met elkaar gehouden. ‘Ms. Angelou, we weten dat u schrijfster bent en,‚ naar we hebben gehoord, een heel goede.” Ja

‘Is er iets van u gepubliceerd? Ik vond het niet verstandig om te zeggen dat er een kort verhaal van mij was gepubliceerd in Revolución, het belang-

rijkste tijdschrift van Cuba. Ik zei: ‘Ah.’ En voegde er toen aan toe: Ik heb een paar korte essays geschreven die door Ruby Dee en Ossie Davis op een landelijk radiostation zijn voorgelezen.” “We zouden ze graag zien.” ‘Ja, die zouden ons veel over uw stijl kunnen vertellen.”

“Toen ik hoorde dat u een schrijver zocht, heb ik er een paar van in mijn aktetas gedaan.’ De aktetas had ik van Sam Floyd geleend. “Kunt u mij zeggen wat voor soort schrijver u zoekt?” Jon leunde achterover en zei: “We vinden het hoog tijd voor ons station om een aantal programma’s te maken over de Afro-

Amerikaanse cultuur en geschiedenis. We hebben gehoord dat u in Afrika hebt gewoond en dat u de juiste persoon bent om dit voor ons samen te stellen.”

145

Steve zei: “We hebben de kijk van een ingewijde nodig.’ Nou, ingewijd was ik zeker. ‘Ik ben nu bezig met een toneelstuk, maar ik heb wel een

paar ideeën voor een documentaire.” ‘Zou zo'n onderwerp als de Afro-Amerikaanse cultuur u interesseren?’ vroeg Steve.

“Natuurlijk!” Steve kromp in elkaar. Het was niet mijn bedoeling om zo bruusk te zijn maar de vraag was zo onnozel dat ik erdoor werd overvallen.

‘Natuurlijk’, zei ik zachter. ‘Eigenlijk stond ik er in Ghana al van te kijken dat er zoveel van wat naar mijn idee Afro-Amerikaanse cultuur was in feite uit Afrika stamde. Nu weet ik dat ik dat had kunnen verwachten, maar dat deed ik toen niet.

Jon vroeg: ‘Denkt u dat u genoeg materiaal hebt? ‘Hoe lang wilt u dat het programma wordt?’ ‘Nee nee,’ zei Verna, ‘geen programma, we willen een serie. Tien programma’s van een uur. Kunt u dat aan? ‘Zeker. Absoluut. Ik begreep het gewoon verkeerd. Tien programma’s van een uur?’ Ik vroeg me af of er op de hele wereld wel zo veel materiaal bestond. “Ja. Dat kan ik wel aan.” “We spreken ook nog met andere schrijvers, maar wie is uw agent?’

Zou ik nog wel in aanmerking komen als ik bekende dat ik geen agent had? ‘Ik heb een impresario. Hij treedt op als mijn agent.’ Met

een impresario zou ik misschien een belangrijk schrijver lijken. ‘Ik zal u zijn adres en telefoonnummer geven.’ Ik schreef Jerry Purcells nummer op. ‘Hij is er vandaag niet,

maar ik weet zeker dat u hem morgen op dit nummer kunt bereiken.”

Ik had die dag nodig om Jerry op te sporen voordat zij met hem spraken. Ik moest hem laten weten dat hij mijn impresa-

rio was. 146

Meer dan een uur kletsten we over San Francisco, de toe-

stand van het toneel op Broadway en het Public Broadcasting System in het algemeen en hun station KQEp in het bijzonder, en over de Verenigde Staten en Afrika. Het was het soort gesprek dat ik graag voerde, dwalend, buitelend, van het ene onderwerp op het andere overspringend.

Ik vond hun humor leuk. Ik vergat waar ilk was en waarom ik er was. Toen ze opstonden, schoot het me te binnen en ik vroeg

me meteen af of ik niet te veel had gepraat en te lang was gebleven. We schudden elkaar de hand en Jon zei: “We zullen het met je impresario opnemen en voor het eind van de week hoor je van ons.’ Ja, ik mocht hen echt en zij mij hopelijk ook. Drie dagen later belde Jerry op. ‘Ik heb goed geld voor je gekregen, dus je vertrekt naar San Francisco.”

Ik juichte de hele weg naar de bibliotheek. Met genoeg tijd en een goedhartige bibliothecaresse kan

iedereen zonder enige ervaring leren een replica van de Taj Mahal te bouwen. Ik verdiepte me in boeken over televisiedocumentaires. Ik las instructies over het schrijven van toneelstukken voor de televisie en verslagen van het produceren en regisseren voor de televisie.

Ik studeerde hard en leerde uitdrukkingen en woorden uit mijn hoofd die ik nog nooit had gebruikt. Hengel, lichtsterkte, camerahoek, statief, retake en pullback-shot. Na een week had

ik mijn woordenschat uitgebreid. Wanneer ik niet over de televisie las, was ik voor de televisie aan het schrijven. Ik dacht dat ik al doende zou leren, maar ik zou het vlugger

en gemakkelijker leren als ik al iets van de taal kende. Ik bedacht een serie die Blacks. Blues. Blacks. heette. We

waren zwarten in Afrika geweest voordat we als slaven naar Amerika werden gebracht, waar we de blues creëerden, en nu waren we moeizaam maar trots bezig om weer oprechte, vrije zwarten te worden.

147

Het programma zou de invloed laten zien van de Afrikaanse cultuur op het Westen. Als presentatrice zou ik de lyriek van poëzie en de beeldspraak van proza introduceren. In een uit-

zending zou ik B.B. King blues laten spelen en kerkkoren spirituals en gospelliederen laten zingen. Er zou Afrikaanse,

Afro-Amerikaanse en moderne dans te zien zijn en ik zou op de overeenkomsten wijzen. Ik zou aantoonbaar maken dat de Afrikaanse beeldhouwkunst oorsprong en hulpmiddel voor veel van de creativiteit van westerse kunstenaars was geweest. Ik zou de maskers van de Fan, Ashanti en Dogon naast de werken van Picasso, Klee, Modigliani en Rouault plaatsen.

Het was een opwindende gedachte dat ik naar San Francisco zou terugkeren met iets te doen en het vertrouwen dat ik het er goed van af zou brengen.

148

32

Ik was zo opgewonden dat het telefoongesprek nauwelijks tot

me doordrong. ‘Mijn naam is Robert Loomis en ik ben redacteur bij Random House. Judy Feiffer had het over u. Ze zei dat u prachtige

verhalen heeft verteld.” ‘Dat is aardig van haar. James Baldwin en haar man vertelden de beste.”

‘Ik bel om te vragen of u een autobiografie zou willen schrijven.’ ‘Nee, dank u’, zei ik. Ik ben dichteres en toneelschrijfster.”

“Weet u het zeker?” vroeg hij. ‘Ja, heel zeker. In feite, vertrek ik over een paar dagen naar

San Francisco om een televisieserie voor PBS te schrijven en te

presenteren. Ik blijf er minstens een maand.” ‘Mag ik uw nummer in Californië hebben? Ik gaf hem het nummer van tante Lottie in San Francisco en mijn moeders nummer in Stockton, waar ze naartoe was ver-

huisd. ‘Ik ben er tamelijk zeker van dat ik geen autobiografie zal schrijven. Ik heb het niet gevierd, maar ik ben dit jaar pas veertig geworden. Misschien over tien of twintig jaar.” We lachten allebei en namen afscheid. In San Francisco verzamelde ik dansers, zangers, muzikan-

ten en komieken. Ik ging naar kerken, synagogen en buurt-

huizen. Op de dag van de eerste opnames belde Bob Loomis weer. ‘Miss Angelou, ik bel om te zien of u van gedachte bent veranderd, of u nog steeds zeker weet dat u geen autobiografie

voor Random House wilt schrijven.” Ik zei: Meneer Loomis, ik weet zeker dat ik geen auto-

149

'

biografie kan schrijven. Ik zit tot over mijn oren in deze televisieserie. Wanneer ik terug in New York ben, wil ik graag met u praten over een poëziebundel.” ‘Prima’, zei hij, maar in zijn stem klonk geen enthousiasme door. ‘Veel succes.” Ik was tevreden dat in San Francisco de stukken op hun plek vielen. De dominees die ik benaderde, waren inschikkelijk, de

koordirigenten getalenteerd en gewillig. Ik leende een complete verzameling Makonde-sculpturen van bisschop Trevor Hoy van de Pacific School of Religion, en kerkfunctionarissen

stonden toe dat ik hun dienst filmde. Ik nam de televisiecrews mee naar lagere scholen en de huizen van gewone mensen.

Black. Blues. Blacks. werd goed ontvangen. In de Sun Times, de plaatselijke zwarte krant, stond een geestdriftige recensie. Rosa Guy en Dolly kwamen over voor de eerste uitzending. Mensen die me achterdochtig hadden bekeken toen ik met

de serie begon, stonden nu in de rij om mee te mogen doen. Scholen hadden het programma geadopteerd en ik hoorde dat sommige predikanten in San Francisco mijn onderwerpen als thema voor hun preek gebruikten. | Op mijn laatste dag belde Robert Loomis weer. Ik ben er altijd zeker van geweest dat hij met James Baldwin heeft gesproken. Hij zei: ‘Miss Angelou, met Robert Loomis. Ik zal u

niet meer lastigvallen. En ik moet zeggen dat u wel eens gelijk kon hebben om geen autobiografie te proberen, want het is nagenoeg onmogelijk om van een autobiografie literatuur te maken. Nagenoeg onmogelijk.” Ik dacht niet na. Dat hoefde ik niet. Ik zei: “Nou, misschien dat ik het probeer. Ik weet niet wat het zal worden, maar ik kan

het proberen.’

De stem van grootmoeder Henderson klonk in mijn oren: ‘Alleen een mislukking slaat een poging.’ ‘Nou, als u veertig of vijftig pagina’s probeert te schrijven en ISO

ze mij toestuurt, kunnen we kijken of ik een contract voor u kan regelen. Wanneer denkt u te kunnen beginnen?” ‘Ik begin morgen’, zei ik.

ISI

33 Rosa, Dolly en ik reisden naar Stockton om een laatste week-

end bij mijn moeder door te brengen voordat we naar New York terugkeerden. Ze kookte, lachte, dronk, vertelde verhalen en paradeerde

aldoor in haar mooie huis rond, trots op mij, trots op zichzelf en trots op Dolly en Rosa. Ze zei dat zwarte vrouwen zo bijzonder zijn. Maar weinig

mannen van wat voor kleur dan ook en nog minder blanke vrouwen konden zich meten met onze fabelachtige kwalitei-

ten. ‘Meisjes, ik ben trots op jullie.”

’s Ochtends vroeg pakte ik mijn blocnote en balpen en ging aan mijn moeders keukentafel zitten.

Ik dacht na over zwarte vrouwen en vroeg me af hoe we geworden waren wie we waren. In ons land hebben blanke mannen altijd bovenaan gestaan, onder hen kwamen blanke

vrouwen, dan zwarte mannen en vervolgens zwarte vrouwen die historisch de onderlaag vormden. Hoe was het mogelijk dat we een volk van vreemden konden verzorgen, dienstbode konden zijn voor een grote hoeveelheid mensen die ons verachtten en ons toch met enige allure en een zekere mate van trots konden gedragen? Ik dacht na over mensen, zover terug als ik had gelezen, aan onze streken en heldendaden. Volgens sommige wetenschappers waren we gedoemd om voor altijd in de moerassen rond te

kruipen, maar om de een of andere nog niet verklaarde reden besloten we rechtop te gaan staan en ondanks het trekken en duwen van de zwaartekracht overeind te blijven. Wij, als vleesetende wezens, besloten onze broers en zusters niet op te eten maar te proberen hen te respecteren. En bovendien te proberen hen te beminnen.

Is2

Sommigen van ons hielden van krijgsliederen, het vloeien

van bloed en de kreten van stervenden op de slagvelden. En sommige van nature strijdlustige wezens besloten het

zwaard en schild neer te leggen en zich niet meer op oorlog toe

te leggen. Sommigen van ons hoorden engelen zingen, de muziek van hemelse koren, of in ieder geval de harmonie der sferen. We waren zo ver van ons beginpunt verwijderd en waren nog lang niet waar we wezen moesten, maar we waren op weg om beter te worden. Ik bedacht dat ik, als ik een boek schreef, de eigenschap van de menselijke geest moest onderzoeken die, ondanks de ramp-

spoed van een buitensporig noodlot, blijft bovenkomen. Boven lichamelijke pijn en geestelijke wreedheid uitstijgt. Opstaat na het slachtoffer van verkrachting, mishandeling en verwaarlozing te zijn geweest, vastbesloten niet langer een

slachtoffer te zijn.

Opstaat en bereid is om altijd maar verder te gaan.

Ik herinnerde me een kinderversje uit mijn stomme tijd in Arkansas, dat leek te zeggen: hoe laag jij me nu ook inschat, ik

ben op weg naar hoger gronden. Ik schreef de eerste regel van het boek dat /k weet waarom

gekooide vogels zingen zou worden. Waarom kijk je mij zo aan? Ik ben niet gekomen om te blijven.”

153

A

8 k

0

OL} ee

aracde

ond. mj

erkkou ge le abejier : ai naslend. avs ei

e

jo as

En

sgewsikisrn muren ape

zo gehze > tastedodende

lr

Een «

bar bliekAl à

wiede

ads

vm

welnee ven boe

:

Srachee «om oenha

J

as beimah maps brzesohuandaan dev onja ke

wormen onhe bipeeervisd zb bevag tobrsiendboe„arend. rarr

ornideedavetanligene smeegedrenb moree veen se if stemons eht en

portret: Eran opa art Foutl gend

45 en 52e Ne

iof gade

«

; Paes

kg

asker

savend oa

drvasbondlanden anoahie orb sekandead. dlg

—eemnbaalenadano caleOdekerken tr arc vez ilseassaab

vree

disiehgibane zentpeested ete inveva

gie Imsctirsore sails tag oo njey idnerna: zb vore. merlannehesee ros vreet Mardoade ved nt zen

h,

sroër pin vv aphia mater navisohavergag

Ge

oef

|

mmrter. baden? ls

ms

Bordes

velig anoslraneasen bistemes) basepddean wan 3

ono eeen tere taoervotgak awslnrts haast nme ej Sandeman aant enk omga Kc

nan

were

neut verstond nnn hgendd. amste ew

jk

mn om IA,vandbtah zoelen zor saatn Ô sehr

erwongedijkdoamina sf

des

Sund |

mome wir Gah kapellen es mar ie

Sein Zed oan en Bashsrcts oute sans tach met enige af veler tastEs aadergen westenen gudtugeen! …k fe das Ev

k

ven

voer dt werg aks Ehud ik gehen

omdeserchee EN EPEN ‚‚ pes 8 ws ij er an

EN

wis hao ve goat

doemen vann de rar rvs

ki ia

rote argens, besdate ve vepenher pig ES

ten te Den waan

Pe

\

mech

Ù lige. macro de can of RC

pa heifiarg ze

b We gn k bn

ns .mmige him ge es "

wap waharden

z' =

De Engelstalige versie van het gedicht op p. 58 luidt als volgt: Our YOUR FRIEND CHARLIE pawnshop

was a glorious blaze 1 heard the flames lick then eat the trays of zircons

mounted in red-gold alloys Easter clothes and stolen furs burned in the attic radios and TVs crackled with static plugged in

only to a racial outlet Hospitality, southern-style cornpone grits and you-all smile whole blocks novae brand-new stars

policemen caught in their brand-new cars

Chugga chugga chigga git me one nigga lootin’ n burnin’

he wont git far Lighting: a hundred Watts Detroit, Newark and New York

Screeching nerves, exploding minds lives tied to

a policeman's whistle a welfare workers doorbell

finger I55

DR nn

RA

ed

vegtor 2de zitzak Bq 0 itt zoror

N

eN

kn

RAAS

en

avaas mot

mnd

eve aven

Kh nrernit oen smd

; N

ad zhe

wgn ols man.aha

|

a

mcn lege

R

Erst

te

dele sam eea, erheen

teen fi

„dk

en

ú

rm

joe

lk

zE

ie

en men

za

dit Via

er

ai

zm

ve are

ar d

nil

w

ni

El

ï

E

deed

ë

j.

ik

hen

c

Mie

B

ES

ERN SV

9

Ed,

Er” Nt

EE ek LE

ele

ae

maps

A

ark

4

iss

re

®

in

‚ktsk

ha 4

N

_

®

|

Ë

lekt,

Non:

5

PAANS 0 he: 5

Nn

_ ;

Pr Cat

n

ME

TEN

lbs

met

Maya Angelou bij Uitgeverij De Geus Ik weet waarom gekooide vogels zingen De veelgeprezen autobiografie van Maya Angelou bestaat uit de delen /k weet waarom gekooide vogels zingen (Angelou’s jeugdjaren in het diepe zuiden van de VS) ; Dans om het bestaan (waarin de jeugdige Angelou, inmiddels een ongehuwde moeder, in de wereld van drugs en prostitutie verzeild raakt), Zingen en swingen (Angelou'’s leven wordt beheerst door de

muziek en zij viert triomfen als danseres en zangeres in de opera Porgy and Bess), Het hart van een vrouw (waarin Angelou zich inzet voor de emancipatie van zwart Amerika en zich serieus aan het schrijven wijdt) en Een lange reis naar huis (waarin de auteur in Ghana verblijft en in contact komt met haar eigen, Afrikaanse wortels). Een lied aan de hemel is het laatste deel van

Angelou’s memoires, en eindigt wanneer zij de pen oppakt om de openingszin van het eerste deel te schrijven.

Bij het gloren van de dag / On the Pulse ofMorning Dit gedicht werd door de auteur voorgedragen tijdens de inauguratie van Bill Clinton als 42ste president van de Verenigde Staten van Amerika op 20 januari 1993. De Nederlandse

vertaling is van Astrid Roemer.

De reis zou licht zijn De bezonken wijsheden van een opmerkelijke, getalenteerde vrouw. Beschouwingen over het vrouw zijn, over de macht van het woord, over seks en jaloezie, en over het nemen van tijd voor jezelf.

Zelfs de sterren lijken eenzaam Een verzameling essays over het leven. Als Maya Angelou vertelt over de zaken waaraan zij het meeste hecht, weet zij

het persoonlijke op magistrale wijze te verbreden tot universele

wijsheden.

E

a

N

Ke ge:

R

e

De

t

a

ne

OO 1

ks san, bib

n

El

ee

N

Ep

bl

s

Tr

nt N

zijne

il

1

Et

ze.

n

ET,

vu: aap sip medieijhe: id

ven

er

A

Sean,

n fu

ier

dal

mee ede

aen A

demen 2 '

ban preNN

De

heen

oto

me

lane,

je

-

De memrtn vegserden z

NG

EN

ie,

ver

in

aoneer he eme”

ge

Ld

Slotdeel van Maya Angelou's memoires Na de moord op Malcolm X in 1965 probeert Maya Angelou, volkomen van slag, de draad van haar leven weer op te pakken. In New York ontmoet ze Martin Luther King jr., die haar vraagt om voor hem te komen werken.

Maar opnieuw slaat het noodlot toe: ook King wordt vermoord. Maya Angelou trekt zich nu helemaal terug uit de openbaarheid. Uiteindelijk weet de schrijver James Baldwin haar isolement te doorbreken en haar aan te zetten tot het schrijven van haar memoires. ‘Een boek om van te genieten en in de herinnering te bewaren.’ — Kirkus Reviews

De Nederlandse pers over Zingen en Swingen: ‘Het verhaal van een sterke, geestige vrouw, die haar eigen weg gaat en zich niet laat koeioneren door een vent. .

.

.

bd

— Utrechts Nieuwsblad

NAAR ETTATEN