Dhammapada 9789060304129, 9060304128 [PDF]

Beroemde, 20 eeuwen oude, verzameling van wijsheidsspreuken uit het klassieke Zuidelijke Boeddhisme.

137 68 3MB

Dutch; Flemish Pages 112 Year 1986

Report DMCA / Copyright

DOWNLOAD PDF FILE

Table of contents :
Inhoud
Inleiding
VERZEN OVER DE LEER
Verzen in paren
Ernst
Het denken
Bloemen
Dwazen
De wijze
De arhat
Duizenden
Het kwade
Straf
Ouderdom
U Zelf
De wereld
De Boeddha
Geluk
Genoegens
Toorn
Smetten
De gerechtige
Het pad
Varia
De hel
De olifant
Begeerte
Monniken
Brahmanen
Noten
Papiere empfehlen

Dhammapada
 9789060304129, 9060304128 [PDF]

  • 0 0 0
  • Gefällt Ihnen dieses papier und der download? Sie können Ihre eigene PDF-Datei in wenigen Minuten kostenlos online veröffentlichen! Anmelden
Datei wird geladen, bitte warten...
Zitiervorschau

DHAMMAPADA Ingeleid en vertaald vanuit het Pali door Tonny Kurpershoek-Scherft

Een meer dan twintig eeuwen oude boeddhistische tekst, vertaald met behoud van de

oorspronkelijke versvorm. Een tekst die algemeen beschouwd wordt als een van de grote wijsheidsboeken uit de wereldliteratuur, vergelijkbaar met Tau Te Tsjing en Upanishads, thans voor het eerst in een vertaling rechtstreeks vanuit het Pali. De Driehoek / Amsterdam

DHAMMAPADA Ingeleid en vertaald vanuit het Pali door Dr Tonny Kurpershoek-Scherfr

De Driehoek / Amsterdam

Copyright ©: De Driehoek BV, Amsterdam 1986 De Ickst Vin de Dhammapada werd eveneens opge— nomen in K1105 nr. 1.

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Dhammapada Dhammapada/ingel. en vert. vanuit het Pali door Tonny Kurpershoek-Scherft. — Amsterdam : De Driehoek. Vert. van: Dhammapada. ISBN 90-6030-412-8 SISO 214.3 UDC 294.3 NUGI 613 Trefw.: boeddhisme. ISBN 90 6030 412 8 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of open— baar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form by prim, photoprint. microfilm or any other means. without written permission from the publisher.

Inhoud

Inleiding ........................................

7

VERZEN OVER DE LEER

Verzen in paren ...........................

23

Ernst ......................................... Het denken ................................. Bloemen ..................................... Dwazen ......................................

27 29 31 33

De wijze .....................................

37

De arhat ..................................... Duizenden .................................. Het kwade .................................. Straf .......................................... Ouderdom .................................. U Zelf ........................................ De wereld ................................... De Boeddha ................................ Geluk ........................................

41 42 45 47 50 53 55 57 61

Genoegens ..................................

65

Toorn ........................................ Smetten ......................................

67 69

De gerechtige .............................. Het pad ......................................

73 76

Varia ......................................... De hel ........................................ De olifant ...................................

81 83 86

Begeerte .............................\. .......

89

Monniken ...................................

95

Brahmanen ................................. 100 Noten ........................................... 109

2 Z. (I? 7/21 ;

7/3 X

Mediterende Boeddha

Inleiding Er zijn vragen die mij maar niet loslaten; die ik telkens van me afschud en die me dan toch weer komen bespringen. Eén daarvan luidt: wat rechtvaardigt mijn overtuiging dat het boeddhisme — want

Dhammapada is een boeddhistisch geschrift — aanspraak mag maken op een tijdeloze geldigheid? De antwoorden bieden iich toch vlot en in veelvoud aan: Het universele karakter van de boeddhistische leer en het ver boven de historie van de mens uitgaande tijdsperspectief. De relativerende kijk 0p al het aardse en menselijke, die een principiele verdraagzaamheid garandeert. De soepelheid waarmee het boeddhisme zich kan aanpassen aan verschillende culturen, milieus, tijdperken, zonder zijn eigen, unieke karakter prijs te geven. De weigering om zich vragen te stellen waarop het antwoord principieel onzeker blijft omdat het menselijk begrip zo ver niet reiken kan; dus 00k de weigering om de idee van een bovennatuurlijke Eerste Oorzaak hetzij te omhelzen hetzij te bestrijden. De ’wetenschappelijke’ attitude waarmee 1evensvragen worden benaderd, — niet alleen omdat de logica 0p scherp wordt gesteld en nooit terzijde geschoven, maar 00k omdat wordt aangedrongen 0p ’proefondervindelijkheid’: men moet de waarheid — geldigheid 7

— van de Leer aan den lijve ervaren. Zo ontbreekt enerzijds de uitdaging (aan andersdenkenden) tot weerlegging, want spe— culatieve uitspraken zijn vermeden; anderzijds de uitnodiging, in sommige geopenbaar— de religies zelfs dwang, tot blind geloof. ”Laat u niet leiden door traditie of overlevering, niet door geruchten, niet door religieuze geschriften en ook niet enkel en alleen door redenering, gevolgtrekking en verstandelijk onderzoek; neem geen genoegen met gangbare meningen en hun schijn van redelijkheid, noch met de overweging: deze eerbiedwaardi— ge man is onze leraar. - Alleen wanneer ge zelf inziet: dit is verderfelijk, dit is verkeerd en dient te worden afgewezen, - verwerp het

dan. En alleen wanneer ge zelf inziet: dit is heilzaam, dit is juist en strekt tot voordeel en geluk, — aanvaard het dan en houd u er aan.” (A nguttara-Nikaya 1,189-190).

Deze tekst stamt van 2500 jaar geleden, toen nog maar juist, in enkele gebieden van de Oude wereld, het vrije, kritische denken tot wasdom was gekomen. Zo werd in dat grijzelverleden in India een leer geformuleerd die zich om goede redenen en met veel praktische zin beperkte tot de menselijke situatie en zocht te bevorderen wat ’heilzaam’ was. Geen godsdienst, wel een levensleer - en daarom ook in onze tijd nog een weg wijzend die aanlokt... ofjuist in onze tijd, waarin zoveel waarden onzeker zijn geworden, zoveel over-

tuigingen wankelen: hier is een leer die bet 8

essentiele van het leven, dat wat altijd overeind zal blij ven in het mensenbestaan, verheldert en naar voren haalt als het enige dat er op aan komt. Is dit alles tezamen nu voldoende grond om het boeddhisme tijdeloze geldigheid toe te kennen? Kan het ééit 0p goede gronden berusten indien men meent neerslag en verwerking van menselijke ervaring in het tijdloze te mogen verheffen? Loopt anderzijds een leer die op een zo voorzichtige basis is opgetrokken dat dit gerechtvaardigd zou zijn, niet het gevaar droog en dor te worden, weinig méér te bieden dan een fantasieloze moraal? Onweerlegbaar, ja — maar wel vleugellam?

Onlangs kreeg ik een antwoord op mijn vraag dat voor ieder die iets van het boeddhisme afweet zo voor de hand ligt dat ik mij schaam het niet zelf te hebben gevonden. Alex Kennedy, een jonge Engelsnlan die pu— bliceert onder zijn boeddhistische naam Dharmachari Subhuti, houdt ons in zijn boek ”Buddhism for Today” voor dat het boeddhisme altijd 0p geldigheid aanspraak zal mogen maken overal waar ’bewustzijn’ is, — en wel omdat boeddhisme een methode is am he! bewustzijn 1e ontwikkelen. Impliciet ligt in dit antwoord de verklaring waarom uiteindelijk in het boeddhisme het transcendente niet uit de weg wordt gegaan; waarom het boeddhisme behalve een levens— leer tevens een verlossingsleer is: het wijst de 9

weg naar bevrijding uit de cocon van onze halfwassenheid. In zijn natuurlijke staat is de mens, als elk levend wezen, ingesloten door zijn materiele situatie, die ook zijn denkbewustzijn begrenst. Deze situatie is naar boeddhistische opvatting te wijten aan zelfzucht, heel precies in de zin van zucht-naar-een—zelf: het is deze drang waardoor vorming, en dus afzondering, van levende wezens plaatsvindt. Voorzover deze niet los zijn van materiele behoeften,

zijn ze gedwongen te vechten voor zelfbehoud. De daden die hieruit voortkomen, vor—

men tezamen het karma van het levende wezen; het karma is de brandstof die de wereld zoals ze is in stand houdt, met inbegrip van al haar kwaliteiten. Maar de strijd voor zelfbehoud zal eens vergeefs blijken, en alles wat ons in de loop van ons leven toevalt, aan voldoening en

genoegens, zullen we ook weer verliezen. Alwat tot de wereld der verschijnselen behoort, heeft immers deze drie kenmerken: het is vergankelijk, het is zelfs onophoudelijk aan het voorbijgaan; het is daarom onbevredigend: en het is niet—substantieel: niets staat op zichzelf. Het menselijk wezen vormt hierop geen uitzondering. Waarnemen, voelen, den— ken, willen, het is allemaal voortdurend in

trilling. Elke factor ervan is ook afhankelijk, zowel van de andere factoren als van externe omstandigheden. Allereerst van de chemische en fysische condities van ons lichaam, maar vervolgens evenzeer van plaats en tijd10

stip, van al hetgeen onze zintuigen ons aanreiken, of wat uit het verleden ligt opgeslagen in het geheugen, van medemensen, milieu, scholing... 20 is alles van ’ons’, van de 1ichaamscellen tot de inhouden van het bewustzijn, voortdurend aan het overgaan van het vorige naar het volgende: het resultaat van oneindig gecompliceerde werkingen is op ieder ogenblik toch niet méér dan een verdwijnende stip tussen wat was en wat komen gaat. Ontstaan, veranderen, verouderen, vergaan, — welbeschouwd speelt zich dit heel in

het klein iedere seconde af. Dank zij onze aanleg om causale verbanden te onderscheiden herkennen wij in dit voortdurend verder weven van het lot we] orde, althans ordening: we kunnen waarnemen hoe de samenhangen, of conditioneringen, ontstaan. Maar onze behoefte aan stabiliteit, de neiging van ons verstand om vastheden te projecteren — in het dagelijks leven onvermijdelijk — komt bij nader toezien bedrogen uit. De moderne fysicus zal het u bevestigen; maar de boeddhist wist het a1 tweeenhalfduizend jaar geleden. Bij voortduring veranderen wil zeggen ongrijpbaar, zelfs onaanwijsbaar zijn, — zelfs: niet-bestaand. Wat wij ook proberen aan te raken, op hetzelfde moment ontglipt het ons. Zijn en niet-zijn blijken identiek in het ’worden’, in het ontstaan-en-vergaan, dat onafge-

broken en gelijktijdig plaatsvindt. Zo wordt de spanning tussen beide polen opgeheven, en daarmee 00k tussen leven en dood, — en

ook tussen ’ik’ en de ’ander’. In dit licht moeten we de idee van de herhaalde geboorte 11

in het boeddhisme begrijpen. Niet ’u(zelf)’ of ’ik(zelt)’ wordt wedergeboren, — wat de dood overleeft is de gehechtheid aan het bestaan, die tot persoonsvorming drijft. Het is een

som van ervaringen, is karma, - immaterieel, maar wel concreet. Het is het karma dat reeksen levens aaneenschakelt. Voor wie ’ogen heeft die kunnen zien’ opent zich hier een eindeloos perspectief. In het alom verschijnen en verdwijnen van wezens in een oscillerend en ijl heelal verliest de materie haar zwaarte, ze raakt op drift en

wordt doorschijnend. Alles gaat op, niet in afzonderlijke vormen, maar in een gezamenlijk gebel’iren, en ook de stof die zich aan onze menselijke blik als allerdichtst voordoet, is niets dan zeepbellen en schuim, meevliegend

aan de randen.

'

Deze visie op leven en wereld behelst de idee dat losmaking uit de extreme ik-betrokkenheid tegelijk het spirituele de overhand doet krijgen op het ’lagere’, en vice versa. Dat is ook de reden waarom een getrapte ontwikkeling van het bewustzijn naar steeds hogere bestaansniveaus zo bovenal belangrijk was in de zienswijze van de Boeddha. Wat hij wilde was niet de wereld ontvluchten, maar haar transmuteren, boven zichzelf uit tillen. En dit, begreep hij, kan alleen geschieden als het ware per levens-(karma-)eenheid: per individu. De weg ligt open voor iedereen die dankzij welke gunstige omstandigheden ook tot de waarheid over het mensenleven kan doordringen. 12

Maar de opgave is niet gering. Er moet een grote innerlijke kracht gewekt worden, en de intelligentie en bereidheid om deze op de juiste wijze in te zetten. Het bewustzijn — het primaire bewustzijn, waarin de wereld in de

werveling van ’de tienduizend dingen’ aan ons verschijnt — moet getemd worden en bovendien worden vrijgemaakt en zeer helder en open Zijn. Het moet worden ontdaan van de drie belemmeringen die (16 ik-zucht meebrengt: begeerte; haat (die verrijst waar begeerte gedwarsboomd wordt); en als derde hetgeen de eigenwaan in stand houdt: begoocheling, onwetendheid. Dit zij n de drie ’ketenen’ waaruit we ons moeten losmaken, en het

is 20 uiterst moeilijk omdat we de ketenen zelf gesmeed hebben, —_ omdat we ze in onze

verblindheid beminnen. Zonder bescheidenheid en een leven in soberheid zal het niet gaan. Ook niet zonder zuiverheid te betrachten ’in daad, woord en gedachte’, en evenmin zonder meditatie, die

een methodische leerschool is om het vermogen tot concentratie te ontwikkelen. Ook verfijning en verruiming van het gevoelsleven tot een naar alle wezens gelijkelijk uitgaande welgezindheid kan niet bereikt worden zonder een meditatief proces van verinnerlijking als deze gevoelshouding duurzaam en waarachtig wil zijn. ’Het kwade nalaten, het goede doen, de eigen geest louteren’ — zo wordt de lering samengevat. De ’vrucht’ van deze levenswijs, die hem die het pad ten einde gaat zal toevallen, is het nirvana {nibbana), ’het hoogste geluk’, de toel3

stand waarin alle verlangens zowel als alle vrees zijn gedoofd. Omdat het licht van de Waarheid alleen zichtbaar wordt voor wie de hindernissen in zijn binnenste heeft geruimd, valt er over het nirvana principieel niets te zeggen. Het is de ’andere oever’, — het wezen en bewustzij n van de bevrijde is ’onbegrensd’, ’onmetelijk’ geworden en daarom ook onbenoembaar. ’Hier eindigt het pad van de taal’ lezen wij in de teksten. Toch zou het verkeerd zijn over het nirvana te denken als stond het bfiiten de wereld. Het staat met de wereld der verschijnselen zoals wij deze van nature ervaren in contrast; maar het is er ook het complement van. Het kan immers in deze wereld ervaren worden. Wie zelf niet meer ”in brand staat”, 2211 de Waarheid zien: hoe alles één is in de Leegte. Het nirvana is deze wereld in een ander licht — in het licht van de werkelijkheid. Toen de Indische vorstenzoon prins Siddhattha Gotama, op een plek in de Ganges-vallei, verlichting bereikte (bodhi, ’ontwaking’), was daarmee de — historische — Boeddha geboren (buddha, ’ontwaakte’). We schrijven dan het jaar 525 voor onze jaartelling, Siddhattha Gotama was vijfendertig jaar. Enige weken later houdt hij in het hertenpark van Benares zijn eerste prediking: de Waarheid werd aan het mensdom verkondigd, het ’Wiel van de Wet’ werd tot wentelen

gebracht. In deze eerste prediking vatte de Boeddha 14

zijn diagnose van het mensenbestaan samen in de zogeheten ’vier edele waarheden’. De waarheid van het lijden: want allen die geboren zijn wacht de ondergang. De waarheid van de oorzaak van het lijden: te willen vasthouden wat ons lief is, en afstoten wat ons hatelijk voorkomt: het begeren en gehecht raken. De waarheid van de genezing van lijden: het kalmeren van de stuwing van deze verlangens, het loslaten, overgeven, komen tot kalmte en geestelijk evenwicht. En als vierde de waarheid van het achtvoudige pad dat naar de genezing voert: dejuiste zienswijze; het juiste denken; het juiste spreken; het juiste handelen; de juiste wijze van levensonderhoud; het juiste streven; de juiste aandacht; de juiste meditatie.

Ook verkondigde de Boeddha in deze eerste prediking de ’middenweg’: de weg tussen enerzijds ascese en anderzijds toegeeflijkheid aan lusten, — want ascese is ”pijnlijk en zinloos”, en zich laten gaan in genotzucht is ”vulgair, en eveneens zinloos”. Doet uw natuur geen geweld aan, maar weest 00k niet cynisch of moedeloos, — zo luidt deze boodschap.

De dichtbundel Dhammapada is geschreven in het Pali. een middelindische taal, nauw verwant aan het Sanskriet. Het Pali is de heilige taal van het vroege boeddhisme. Dhammapaa’a maakt deel uit van de Pali canon, die na eeuwen van mondelinge overle-

vering kort voor het begin van onze jaartelling 1e schrift werd gesteld. Dit geschiedde op Sri Lanka, waar het kolossale werk werd ver15

richt door monniken van de Theravada, de ’School der Ouderlingen’. Deze school, waar-

van de traditie teruggaat op het vroege boeddhisme, is nog altijd de school met de groot— ste aanhang op Sri Lanka en in een groot deel van verder Zuidoost-Azie. Er zijn van Dhammapaa’a ook versies bekend in de eveneens middelindische taal Gandhari, en in het Chinees en Tibetaans. Het woord Dhammapada staat verschillende vertalingen toe. Het meest voor de hand ligt ”Verzen over de Leer.” De Sanskriet-vorm van Pali dhamma luidt dharma, een van die lndische termen die a] bijna binnen ons taaleigen vertrouwd gaan klinken. Het woord is nauwelijks bevredi-

gend te vertalen. Al in voorboeddhistische tijden was het een veelomvattende term die rijk was aan associaties. Allereerst beduidde het de kosmische ordening, — de Wet die goden en mensen verbond en waarin de verplichtingen van de mensen tegenover de hemelingen waren vastgelegd. Deze betekenis van een wereld omspannende Wet heeft het woord altijd behouden. In het boeddhisme

verwijst dhamma (d/zarma) allereerst naar het gehele lichaam van de boeddhistische Leer, maar omdat voor een boeddhist in de Leer de waarheid over heelal en leven geopenbaard is, veroorlooft menige context ook de vertaling met ’waarheid’. Telkens als de lezer in de tekst het woord dharma, a] dan

niet vertaald, tegenkomt, moet hij liefst dit alles innerlijk horen meeklinken!

16

l “'4 4’, / i

v, "w... ' J”



/

.5.

A

.

i

,, >

,;

/

‘ ,7 ‘

"V:

4 5

,5

~' g l )

¢

74'

., / 2;; I, ,,, M

,[9 «1

Het wiel van de Wet, afgebeeld in voetafdrukken van de Boeddha

Zoals deze toelichting op ’dharma’ al aantoont, valt het niet altijd mee de verzen te lezen in het licht van de boeddhistische visie. Er is een tamelijk groot aantal ’technische’ termen die de vertaler voor nauwelijks bevredigend op te lossen moeilijkheden plaatst, — en dat niet alleen: ook als een gelijkwaardige term voor het Pali woord in het Nederlands voorhanden is, dan nog is er kans dat het wordt misverstaan omdat in de geest van de boeddhist heel andere voorstellingen meespe— len. Een voorbeeld hiervan is het veelvuldig voorkomen van de synoniemen ’rein’, ’puur’, ’smetteloos’, ’vlekkeloos’. Het begrip reinheid, in overdrachtelijke zin, betekent hier niet alleen zonder-zonde-zijn, geen-kwaadhebben-bedreven, onschuldig-zijn. De betekenis gaat veel verder, — het begrip houdt in: onbezet —, onbeschreven-zijn, [eeg zijn, een

zuivere spiegel, zonder verlangens, — niet al-

leen zonder haat zijn, maar ook zonder affectie.

Een ander voorbeeld: Pali bhavana kan in het Nederlands zowel met ’ontwikkeling’ als met ’meditatie’ worden weergegeven. Ontwikkeling van het bewustzijn geschiedt namelijk in meditatie-training, maar in het Nederlands zijn beide woorden verre van synoniem. Ik heb nu eens voor de ene, dan weer voor de

andere vertaling gekozen, op grond van de context ofafgaande op zinsritme ofde klank. Een laatste voorbeeld, — en eén dat de lezer

maar liefst goed onthouden moet: dukkha, een boeddhistisch grondbegrip, wordt gewoonlijk, ook door mij, vertaald met ’lijden’. 18

Maar het Nederlandse woord is eigenlijk te krachtig van betekenis om als nauwkeurige weergave van dukkha te gelden. Dukkha verwijst naar het pijnlijke, ontoereikende, voora1: onbevredigende, dat 00k het volste en

rijkste mensenbestaan nog vergezelt. Er dreigen nog andere misverstanden. 20 is het gevaar niet denkbeeldig dat een oppervlakkige lezer de verzen van Dhammapada in de oren klinken als een beetje triviale moraalprediking, zij het met rijke lyrische versiering. In werkelijkheid nodigt de Iekst uit tot het beklimmen van een hoge berg, tot het achterlaten van alles wat klein is, om, daarvan vrij

geworden, op weg te gaan naar een verheven doel. Ook kan in de lezer de verdenking rijzen dat deze prediking, die opwekt om ’koel’ te worden, aanzet tot een in wezen zelfzuchtige

onderneming en 101 onverantwoordelijkheid kan leiden. Inderdaad ligt in de school van het boeddhisme waar de Dhammapada uit voortkomt, sterke nadruk op het monniks-

ideaal van zuiverheid en terzijdestelling van verlangens. Er gaat een vlaag van afwending van de wereld over de teksten en wie als monnik een gevoelsarm temperament meebracht, zal wel eens niet aan het gevaar van

verdorring zijn ontkomen. Niet zonder reden werd in de commentaren-literatuur aan mensen die geneigd zijn tot droogheid van ziel of tot hoogmoed, aangeraden 0m als meditatieobject concentratie op welgezindheid-mededogen-medevreugde-gelijkmoedigheid te kiezen. 19

Want het lag ook binnen deze school beslist Met in de bedoeling de Dharma zo egocentrisch te interpreteren. Integendeel, als het

goed is ontspringt in degene die ’koel’ is geworden in zijn persoonlijke aangelegenheden, een grote spontaniteit en een elan dat uitgaat naar ”’alwat adem heeft”. Het leven en de uitingen van de Boeddha zelf zijn hiervan het meest overtuigende voorbeeld.

Dhammapada vormt een poetisch hoogtepunt in de Pali canon. Het geeft uitdrukking aan vergaarde levenswij sheid en geloofswaarheden in objectieve vorm: de dichter zelf blijft onzichtbaar. Het gehalte van de poezie is in alle delen van de bundel vrijwel gelijkwaardig. De gedachten zijn welomlijnd en diepte wordt hier vertolkt met waardigheid en zonder pretentie, — 00k kernachtig, want de aard van de verzen is aforistiseh. Bij alle ernst ontbreekt niet een toets van lichtheid dank zij de rijkdom aan beelden, die een grote

natuurlijkheid hebben. Deze beeldenrijkdom verzacht de strengheid van het verwoorde ideaal, terwijl het extra glans geeft aan de verhevenheid ervan. De beelden zijn dikwijls ook heel lieflijk. Wel zijn ze nogal eens conventioneel bepaald: ze worden bijvoorbeeld aangemerkt als voor het eerst gebruikt in een vers dat de Boeddha zou hebben uitgesproken, en dan eerbiedig overgenomen. Er wordt

niet gestreefd naar originaliteit. De verzen, 423 in getal, zijn gerangschikt in 26 groepen volgens thema. Opeenvolgende verzen kunnen elkaars spiegelbeeld zijn, zoals het geval is in de eerste groep. die aan de 20

rangschikking in paren ook haar naam ontleent. Het verband kan berusten op parallellisme of op contrast, en dikwijls op beide. Niet zelden geeft juist de gevarieerde herhaling van dezelfde gedachte aan het geheel van een reeks verzen iets indringends en extatisch, dat aan het korte afzonderlijke vers blijft ontzegd.

Dhammapada wordt terecht gerekend onder de grote wijsheidsboeken van de wereldliteratuur en neemt met ere een plaats in naast bronnen van wijsheid als Tao Teh Tsjing of Upanishaden.

21

«:5 k

m.

G

g 9 w *«

§ «\e‘X ¢ \

a?! V793 ‘ 32*

wax

*\



f

Boeddha gezcren 0p u’e S/ang

Verzen in paren l. Eerst komt het denken. Het is het denken dat de wereld doet ontstaan: de geest stuurt, de wereld is zijn schepping. Wie spreekt of handelt met verdorven geest, -hem volgt leed, als het wagenwiel de voet van het trekdiem 2. Eerst komt het denken. Het is het denken dat de wereld doet ontstaan: de geest stuurt, de wereld is zijn schepping. Wie spreekt 0f handelt uit een zuivere geest, -hem volgt geluk, als een schaduw die niet van hem wijkt.1

3. ”Hij heeft me afgeblaft, me aangevallen,

overmeesterd en bestolen”... Wrokt hierover,-en nooit bant ge uw haaL

4. ”Hij heeft me afgeblaft, me aangevallen,

overmeesterd en bestolen”... Laat afglijden,-en uw haat vervluchtigt. 23

Want niet door te haten komt ooit hier haat tot rust, maar door niet te haten. Dat is een

eeuwige wet. Velen besef‘fen het niet: dat wij allen moeten sterven. Maar wie het beseffen zeggen hun geschillen vaarwel. Wie op geneugten jaagt, zijn zinnen onbeteugeld, onmatig in voedsel, lui en vadsig, -hem overweldigt de Dood, als de wind een vermolmde boom.2

. Wie niet op geneugten jaagt, zijn zinnen beteugeld, matig in voedsel, vertrouwend en ener— giek, —hem overweldigt de Dood niet, zomin als de wind een rotsblok. . Wie de monnikspij omhangt hoewel hem nog kwaad aan hangt: vér van zelftucht en waarheid is hij niet waardig het gele kleed.3 10. Wie geen kwaad meer aan hangt en sterk staat in het goede: verankerd in zelftucht en waarheid, is hij waardig het gele kleed. ll. Wie een bijzaak als de hoofdzaak beschouwt

en in de hoofdzaak een bijzaak ziet: 24

hij nadert niet tot de kern, zich voedend met verkeerde gedachten.

12. Maar wie hoofdzaak en bijzaak overeenkomstig hun aard onderscheidt, nadert de kern,

zich voedend met juiste gedachten.

13. Zoals regen licht binnendringt in een huis met slecht dak, zo schaft hartstocht zich licht toegang tot een niet gepantserd gemoed.

l4. Zoals regen niet binnendringt in een huis met deugdelijk dak, zo vindt hartstocht niet licht toegang tot een gepantserd gemoed. . In deze wereld en in het hiernamaals, in beide werelden treurt de boosdoe— ner. Hij treurt, hij wordt gekweld, gesteld tegenover het kwaad van de eigen daden.4

l6. In deze wereld en in het hiernamaals, in beide werelden verheugt zich de weldoener. Hij verheugt, hij verblijdt zich, ziende de puurheid van de eigen daden.

l7. In deze wereld en in het hiernamaals, in beide werelden rouwt de boosdoener. Hij berouwt dat hij kwaad deed, en méer nog zodra hij het rampzalige gevolg ondervindt.

18. In deze wereld en in het hiernamaals, in beide, vervult vreugde de weldoener. I-Iet stemt hem gelukkig dat hij goed deed,

en meér nog zodra hij dientengevolge geluk ondervindt.

19. Al reciteert een gemakzuchtig mens veel heilige teksten, -hij handelt er niet naar.

Hij is als een herder die de koeien van anderen telt. Hij deelt niet in het leven van de ware asceet.

20. Al reciteert men weinig heilige teksten, -als men leeft naar de Leer, zonder passie of haat, zonder dwaas—

heid, met wijs inzicht en bevrijd naar de geest, zonder te hangen aan het hier of hierna: dan leeft men het leven van de ware

asceet.5 26

Ernst 31. Ernst bevrijdt van de dood, onbezonnenheid betekent de dood. Lichtzinnigen zijn a1 als dood, welberadenen ontkomen eraan. WW

Want wijzen, die de waarde van ernstig streven begrijpen, verblijden zich hierin. Verheugd zoeken zij hetzelfde als de Edelen.6 Volhardend en meditatief, standvastig zich inspannend, zullen wijzen het nirvana ervaren, waar geen band meer knelt.7 Vuur uzelf aan, wees waakzaam, rein in uw daden, discreet in uw handelen, beheerst en getrouw aan de Leer: van 2qu een ernstig mens groeit de faam. Vuur uzelf aan, wees welberaden, trek strak de teugels aan: dan vindt ge, wijze, voor uzelf een eiland dat geen vloedgolf overspoelt. . Dwaze lieden, dom volk, vervallen tot laksheid. Een wijs man waakt over zijn ijver als zijn beste bezit. 27

27. Verval niet tot traagheid, niet tot vertrouwdheid met lust en geneugten. Wie in ernst mediteert vindt groot geluk.

28. Als een wijs man zijn lichtzinnige nei-

ging welberaden verdrijft, beklimt hij, de held, de toren van wijsheid en ziet verdrietloos neer op de zorgelijke menigte -de dwazen-, als zag hij vanaf een bergtop neer 0p dalbewoners.

29. Volijverig tussen de laksen, klaarwakker tussen de slapenden: als een snel paard dat een zwak paard voorbijschiet, zé gaat de waarlijk wijze.

30. Door welberadenheid kwam Indra tot heerschappij over de goden. Dit wordt immer geprezen, onbezonnenheid gelaakt.

31. De monnik die zich vol inzet, traagheid schuwt, -diens gang is als een vuur, dat ketenen verteert,

of 26 zwak zijn of sterk.

32. De monnik die zich v01 inlet, zich hoedt voor traagheid, zal niet terugvallen, is het nirvana nabij. 28

Het denken Gedachten zijn in trilling. Ze zijn wankel, moeilijk te bewaken, moeilijk te bedwingen. Een wijs man trekt ze recht, zoals een pijlmaker een pijl.

U1 ‘\l

(J)

1), O\

(J,

Als een vis die uit zijn schuilplaats omhoog is gehaald en op de oever geworpen, -zo spartelt dit hart om te ontkomen aan de macht van de Dood. Moeilijk is zeggenschap over het denken. Onvast is het denken, het werpt zich op dit of 0p dat naar zijn luim. Het bedwingen is goed. Een getemd hart brengt geluk aan. Laat een wijs man zijn gedachten, subtiel als ze zijn, en moeilijk te betrappen, zich neerlatend op wat hun belieft, gestaag bewaken. Denken waarover gewaakt wordt, brengt geluk. Zij die hun denken, dat ver uitzwerft, alléén gaat, onlicha-

melijk, zetelend in het verborgene, toch bedwingen, worden bevrijd van de strik van de Dood. 29

38. Een hart dat niet tot rust komt, dat de ware Wet niet kent en her en der langs genoegens zwerft, sluit wijsheid buiten.

39. Er is geen vrees voor hem die waakzaam is, wiens hart geen aanvechting kent. Zijn denken is kalm en helder, voorbij aan vragen naar goed of kwaad.

40. Laat hij die beseft dat dit lichaam gelijkt op een waterkruik,

zijn geest oprichten gelijk een burcht, de Dood bestrijden met het wapen van wijsheid en wat hij gewonnen heeft bewaken. Laat hij niet te genaken zijn. 41. Helaas, na korte tijd zal dit lichaam de aarde drukken,

weggeworpen, beroofd van bewustzijn,

gelijk aan een nutteloos houtblok. 42. Een denken gericht op het kwade, zal méér kwaad doen dan een vijand een vijand kan aandoen,

een hater een andere hater.

43. Niet kunnen een vader of moeder noch andere verwanten

ons zoveel goed doen als een denken dat zich toelegt op het goede. 30

Bloemen 4-1. Wie zal deze wereld en het rijk van de

dood met goden en a] overwinnen? Wie vinden het we] onderwezen pad der Waarheid, -zoals een kenner een bloem plukt?s

‘ . De discipel zal de wereld en het rijk van de dood met goden en a1 overwin— nen. Het we] onderwezen pad der Waar— heid, -hij zal het vinden, -zoals een kenner een bloem plukt.

46. Diep beseffend dat dit lichaam gelijk schuim is,

met de natuur van een luchtspiegeling, moge men, de gebloemde pijlen van de Dood verbrekend, onzichtbaar worden voor de Koning van de Dood.

. Wie de bloemen van het leven plukt

vervuld van verlangens, wordt meegesleurd door de dood als een slapend dorp door een stormvloed.

48. Hem die, bezeten van hebzucht, de bloemen van het leven plukt,

overweldigt de Dood nog voordat zijn lusten bevredigd zijn. 31

49. Zoals een bij heenvliegt met honing zonder de bloem en haar kleur of geur te schaden,

-laat 2o een wijs man rondgaan in zijn dorp.

50. Niet op de fouten van anderen, op wat door anderen is misdaan of verzuimd, maar op wat men zelf misdeed of na-liet dient men toe 1e zien. 51. Zoals een stralende bloem die kleurrijk is maar geen geur heeft, zo draagt een welgesproken woord geen vrucht als men zich niet naar zijn woorden gedraagt. 52. Zoals een stralende bloem die kleurrijk is zowel als geurig, zo draagt een welgesproken woord vrucht voor wie zich naar zijn woorden gedraagt.

53. Zoals men uit een berg bloemen velerlei kransen kan maken, zo kan een sterveling, ter aarde gekomen,

veel goed doen. 54. De geur van een bloem gaat niet tegen de wind in,

sandel- noch wierook- noch jasmij ngeur. Wel tegen de wind in verspreidt zich de geur van goede mensen. Een goed mens bespeurt men in iedere windstreek. 32

55‘ Sandelhout- of wierookgeur, de geur van lotos ofjasmijn, -geen van deze overtreft de geur van deugdzaamheid. 5". \Veinig ver reikt de geur van wierook en sandel. De geur van mensen die deugen stijgt op tot de goden, het hoogste. 5 . Van hen wie goede zeden eigen zijn en die oplettend leven: van dezen -bevrijd doorjuist inzicht\‘indt de Dood het Spoor niet. 53. Zoals op een hoop vuilnis, weggeworpen langs de grote weg, de lotos ontluikt, met zoete geur, het hart verrukkend... 50. 20. onder gewoon volk, dat verblind is, onder wezens die Zijn als kaf, schittert de volgeling van de Volmaakt Ontwaakte door zijn wijsheid.9

Dwazen 60. Lang duurt de nacht voor een wakende,

lang is een yojana voor een vermoeide. Lang is de rondgang van geboorten voor dwazen, zonder weet van de Ware Wet.10 33

61. A13 een reiziger geen metgezel ontmoet beter dan hijzelf of zijn gelijke, laat hij dan vastberaden alléén gaan. Er is geen vriendschap met een dwaas.

62. ”Dit zijn mijn zonen. Dit is mijn geld en goed”. Zo denkende kwelt zich de dwaas. Niet eens zichzelf heeft hij. Vanwaar dan zonen? Hoe dan geld en goed?

63. Een dwaas die zijn dwaasheid beseft, is in zoverre wijs. Maar een dwaas die zich wijs waant wordt met recht een dwaas geheten.

64. Al verkeert een dwaas levenslang met een wijze, hij begrijpt de Waarheid niet, 20 min als een lepel de smaak van de soep.

65. Al toeft een verstandig mens maar een oogwenk bij een wijze, hij begrijpt de Waarheid snel, zoals de tong de smaak van de soep.

66. Domme, dwaze mensen wandelen rond zichzelf tot vijand, slechte daden verrichtend, die bittere vruchten dragen. 34

Hoofd van Boeddha

67. Niet die daad is we] gedaan waarop berouw volgt, waarvan men wenend, met betraand

gelaat, de vruchten oogst.

68. Wél gedaan is die daad waar geen berouw op volgt, waarvan men do vruchten oogst met vreugde, en welgemoed.

69. Als honing dunkt de dwaas het kwade zolang het geen vrucht draagt. Maar zijn de vruchten gerijpt dan zal hij aan leed niet ontkomen. 70. Laat een dwaas mens maand na maand

eten uit de punt van een kusa—blad, hij is niet één-zestiende waard van hen die de Waarheid realiseerden.H

71. Want het kwaad dat gedaan is stremt niet als zilver of melk. Smeulend achtervolgt het de dwaas als vuur bedekt door as.

72. Een dwaas vergaart kennis die bij lange niet tot voordeel strekt. Het doodt het zuivere in hem, klie— vend zijn kop.

73. Hij mag een valse faam zich wensen, voorrang onder de monniken, in kloosters zeggenschap, en eerbetoon van andere mensengroepen... 36

74. denkend: ”Laat huisvaders en onbe— huisden beiden menen dat dit door mij is gedaan. Laat hen mij gehoorzaam zijn in alwat mag en niet mag”... Maar zijn trots en zijn begeerten groeien. 75. Er is een weg die leidt naar werelds gewin. Een andere weg is de weg naar nirvana. Laat de monnik, de volgeling van Boeddha, die dit begrijpt, zich niet verlustigen in eerbetoon,

maar de eenzaamheid zoeken.

De wijze 76. Ontmoet ge een mens die aantoont wat ontweken moet worden, die u wijst op uw fouten, verstand heeft,

-volgt deze wijze, als legde hij geheime schatten bloot! Het pad gaat opwaarts, niet neerwaarts,

wanneer ge zulk één volgt. 77. Moge hij lering geven, vermanen, laagheid beletten: dan behaagt hij wie deugen, wie niet deugen mishaagt hij.

78. Zoek geen omgang met slechte gezellen, met volk van het laagste allooi. Zoek omgang met goede gezellen, met hoogstaande mensen. 37

79. Wie de Leer indrinkt, leeft gelukkig, sereen. Immer verheugt zich een wijs man in de Leer, door edele lieden verkondigd.

80. Waterbouwkundigen leiden de loop van het water,

pijlmakers buigen de pijl recht, timmerlieden bewerken het hout, wijze mensen werken aan zichzelf.

81. Zoals een massieve rots niet door de wind wordt bewogen, zo wordt een wijze niet beroerd door 10f of blaam.

82. Zodra de Waarheid hun ter ore komt, komen wijzen tot rust, -zoals een diep meer kalm en helder is.

83. Goede mensen zijn waarlijk vrij, los van omstandigheden. Zij bedelen niets af, begerig naar geneugten. Of geluk hun ten deel valt of leed, wijzen tonen zich nimmer terneergeslagen of opgetOgen.

84. Wens u geen zoon, geen macht of rijkdom: niet voor uzelf, niet voor een ander. Streef niet het eigen voordeel na door ongerechtigheid. Wees goed, wees wijs en rechtvaardig. 38

85. Maar weinigen onder de mensen gaan naar de andere oever. Het andere deel van de mensheid

draaft maar langs deze 0ever.12 86. Maar zij die (16 Leer navolgen als deze hun goed is verkondigd, -steken eens over: voorbij het Rijk van de Dood,

dat moeilijk is achter te laten.

87. Laat een wijs man uit de duisternis treden en in het licht komen: zijn huis verlaten voor de onbehuisde staat, de eenzaamheid,

-die hoge eisen stelt 0m er vreugde te smaken.13

88. Laat hij daar zijn geneugten zoeken, wereldse lusten ontwijkend, vrij van bezit. Laat Zé een wijs man zijn geest reinigen van smetten.

89. Wier geest verankerd is in de krachten van Ontwaking, die wensloos zijn en zich verblijden in onthechting, zij, de stralenden, die a1 het onzuivere van zich deden, vonden nirvana al in deze wereld.14

39

Heerlijk zijn wouden. Wereldlingen vinden er niet hun vertier, maar wie vrij zijn van passie, geen luster; najagen,

zullen er vreugde smaken.

De arhatls 90. Hem die de weg heeft afgelegd, die zonder zorgen is, allerzijden bevrijd, die alle banden heeft verbroken, kwelt geen passie meer.

91. Wie nadenkt werpt het juk af, verlangt geen onderkomen. Zoals zwanen hun vijver verlaten, verlaten dezen huis en haard.

92. Die geen goed vergaren, zich oordeelkundig voeden, wier weidegrond het lege, de tekenloze bevrijding is: als van vogels door de lucht, zo onnaspeurlijk is hun weg.16

93. Die de klitten van de wereld van zich deed, niet hecht aan voedsel, wiens weidegrond het lege, de tekenloze bevrijding is: als van vogels door de lucht, zo onnaspeurlijk is zijn weg.

94. Wiens zinnen bedwongen zijn als paarden getemd door de wagenmenner, die zonder trots is en aan wie geen smet nog hechi, -Zulk een mens benijden zelfs de goden. 41

95. Geduldig als de aarde, geduldig als een drempel, gaat zulk één niet te gronde. Voor wie zijn taken vervult en als een meer is zonder modder: Voor hém geen kringloop meer.

96. Kalm zijn zijn gedachten, zijn woorden en daden. Bevrijd door juist inzicht, is hij tot rust gekomen. 17

97. Hoogst gestegen is hij die niet bijgelovig is, die het ongeschapene kent, elke band heeft verbroken: Voor wat op hem aandringt blind, -al zijn wensen uitgewezen.

98. Zij bet in dorp of woud, in laagland of op een bergplateau:

waar arhats leven, die plek aarde is vol lieflijkheid.

99. Heerlijk zijn wouden. Wereldlingen vinden er niet hun vertier, maar wie vrij zijn van passie, geen lusten najagen zullen er vreugde smaken.

Duizenden 100. Beter dan duizend uitingen uit zinloze woorden samengevoegd, is één woord dat zinrijk is, dat rust geeft aan wie het verneemt. 42

101. Beter dan duizend verzen uit zinloze woorden samengevoegd, is één vers dat zinrijk is, dat rust geeft aan wie het verneemt.

102. Beter dan honderd verzen doen horen uit zinloze woorden samengevoegd, draagt men eén vers voor dat rust geeft aan wie toehoort.

103. Niet wie in een veldslag duizendmaal duizend man overwint, maar wie een mens, zichzelf, overwint, is de grootste overwinnaar. 104. Beter dan anderen overwinnen is

de overwinning op jezelf: de triomf van de mens die zichzelf heeft bedwongen, zich a1tijd gedisciplineerd gedraagt.

105. Ja, geen god, geen gandharva, geen Mara tezamen met Brahma

kan deze overwinning in nederlaag doen verkeren.18

106. Als ge honderd jaar lang van maand tot maand duizend offers bracht, en slechts éen oogwenk eer betoonde aan een mens met ontwikkelde geest, dan ware dat eerbetoon toch méér waard dan de offers van honderd jaren. 43

107. A15 ge honderd jaar lang gewijd vuur in het woud verzorgde en slechts één oogwenk eer betoonde aan een mens met ontwikkelde geest, dan ware dat eerbetoon toch meer waard dan het vuuroffer van honderd jaren.19

108. Welk offer men 00k brengt, welke schenking 00k doet in de wereld, een heel jaar lang, in de hoop verdiensIe te vergaren, -dit alles tezamen is geen vierde deel waard van dat andere. Beter is huldebetoon aan rechtvaardigen.

109. Wie elkeen vriendelijk verwelkomt en ouderen eerbiedigt, zal dit viervoudig worden vergolden: in levensduur, schoonheid, geluk en kracht. 110. Beter dan honderd jaar leven in wangedrag en achteloos is één dag leven rijk aan deugden en bezonnen.20 111. Beter dan honderd jaar leven onwetend en achteloos is één dag leven in wijsheid en bezonnen.2o 112. Beter dan honderd jaar leven vadsig en willoos is eén dag leven van wie vastberaden streeft. 44

113. Beter dan honderd jaar leven zonder aandacht voor geboorte en dood is één dag leven in aandacht voor bei— de. 114. Beter dan honderd jaar leven buiten het pad naar nirvana is één dag leven in aandacht voor het pad.21 115. Beter dan honderd jaar leven buiten de hoogste Wet is een dag leven in aandacht voor de Wet.

Het kwade 116. Laat men zich haasten in het goede, het kwade uit Zijn gedachten weren. Want van wie traag is in het doen van het goede vinden de gedachten genoegen in het kwade. 117. Laat wie een misstap begaat dit kwaad niet nog eens en nog eens begaan. Laat hij het bannen uit zijn aandacht. Smartelijk is vermenigvuldiging van kwaad. 118. Laat wie goed heeft gedaan dit goede telkens weerom doen, zijn zin op het goede gevestigd. Vermenigvuldiging brengt geluk aan. 45

119. 00k de boosdoener ontmoet wel geluk zolang het kwade niet is gerijpt.

Pas als de gCVOlgen er zijn, ziet de boosdoener het kwaad.4

120. Ook de weldoener ontmoet wel verdriet zolang het goede geen vrucht draagt. Pas als de gevolgen er zijn ziet de weldoener het goede.4 121. Denk niet gering van het kwade, menend ”het zal mijn deur wel voorbijgaan”. Door het vallen van een druppel raakt ook een waterkruik vol. De dwaas verzinkt in het kwaad

a1 vergaart hij het beetje bij beetje. 122. Denk niet gering van het goede, menend ”het zal voor mij niet bestemd zijn”. Door het vallen van een druppel raakt ook een waterkruik vol. Een wijze raakt vervuld van het goede a1 vergaart hij het beetje bij beetje.

123. Zoals een koopman met klein gezelschap maar grote schat een gevaarlijke weg zal mijden, of wie zijn leven liefheeft vergif, zo moge men kwade daden ontwijken. 124. Wie geen wond aan zijn hand heeft, kan vergif aanvatten: vergif dringt niet binnen in wie ongekwetst is. Er is geen kwaad voor wie geen kwaad doet. 46

125. Wie enig mens kwaad doet die zelf geen kwaad doet, een rein en schuldeloos mens: op die dwaas valt het kwaad terug

als fijn stof dat tegen de wind in wordt geworpen.

126. Sommigen keren weer in een moederschoot, boosdoeners gaan naar de hel. Goeden gaan naar de hemel, smettelozen doven uit. 127. Niet in de lucht, niet midden op zee, niet door te schuilen in een bergkloof Vindt een mens een plek op aarde waar hij kan ontkomen aan zijn kwade daden 128. Niet in de lucht, niet midden op zee, niet door te schuilen in een bergkloof vindt een mens een plek op aarde waar de dood hem niet kan overweldigen.

Straf 129. Elkeen beeft voor lijfstraf, -elkeen vreest de dood. Moge men, anderen vergelijkend met zichzelf, noch doden noch doen doden.

130. Elkeen beeft voor lijfstraf, -e1keen is het leven lief. Moge men, anderen vergelijkend met zichzelf, noch doden noch doen doden. 47

131. Hem die, op zoek naar geluk voor zichzelf, wezens pijnigt die evenzo geluk begeren, wacht geen geluk na zijn heengaan. 132. Wie -geluk ook wensend voor zichzelfwezens die zich hetzelfde wensen niet kwelt,

zal na zijn heengaan geluk ontvangen.

133. Spreek nooit een ruw woord. De slachtoffers halen hun gram. Want toornige taal doet pijn. Wraakneming zal u treffen.

134. Wanneer ge zo stil bent geworden als een gebroken gong, hebt ge nirvana bereikt. Irritatie komt niet meer voor. 135. Zoals een herder met zijn staf de koeien naar de weide drijft, zo drijven ouderdom en dood alwat adem heeft voort naar het einde.

136. Een dwaas die wandaden doet ontwaakt niet tot inzicht. Een dom mens wordt verteerd door de

eigen daden, die branden als vuur. 137. Wie weerloze en onschuldige mensen kwaad doet, diens pad gaat neerwaarts naar een van deze tien rampen: 48

138. Hem kan heftige pijn of marteling of letsel wachten, of een ernstige ziekte, of verlies van

zijn verstand..4

139. Of ongenade van de koning treft hem, of een ernstige aanklacht, of verlies van verwanten of teloorgaan van bezit.. 140. Of blikseminslag legt zijn huizen in as. En als zijn lichaam is ontbonden, gaat die dwaas naar de hel. 141. Naaktlopen noch gevlochten haar noch bedekking met slijk, noch vasten of slapen op steengrond, geen as, geen aardvuil noch de moeiten van een gehurkte houding louteren een sterveling die twijfel niet te boven is.22 142. Wie a1 is hij met juwelen omhangen zich evenwichtig gedraagt, kalm, beheerst, bedwongen, en kuisheid betrachtend, zonder spoor van agressie ten overstaan van levende wezens: hij is een brahmaan, —een asceet, -een monnik.23

143. Is er een mens in de wereld, zo weerhouden door schaamte, dat hij verwijten voorkomt, zoals een goed paard de zweep? 49

144.

Weest flink en snel,

zoals een goed paard vooruitschiet zodra het de zweep voelt. Door vertrouwen, goed gedrag en energle:

door meditatie en onderzoek van de Leer

laat ge -waakzaam, met begrip en rechte levenswandeldit niet geringe lijden achter u. 145. Want waterbouwkundigen leiden de loop van het water, pijlmakers buigen de pijl recht, timmerlieden bewerken het hout, goede mensen werken aan zichzelf.

Ouderdom 146. Wat heerst daar uitbundigheid?

Is er vreugde, terwijl de wereld altoos in brand staat? Gaat ge, omhuld door duisternis, niet op zoek naar een lamp?

147. Zie naar dit kleurige beeld, dit lichaam vol kwetsuren, -zo’n beetje samengeflanst: vol ongemak, en met vele gedachten

die wankel zijn, die niet beklijven. 148. Dit lijf is versleten, een nest van ziekten, breekbaar. Deze hoop vuil valt uiteen want het leven eindigt in de dood. 50



£72522 a?

a. ,é. whiff» 2,

a 3,921 s 3% m2? 4.4» ,: 5f”? ,

i2} 174.. a.

.22, 2612;) 342, iizfiiiééfi 2?; ,, 4/. 4 . . ,s :2z 3.:.5 ,3

, g, 2,

Mmmxcmzam womamra

9,, 1...

2.?

4, 37¢ ,

,3 ,

149. A15 men deze beenderen ziet, weggeworpen als kalebassen in de herfst, deze grijzige beenderen...: welke vreugde smaakt men nog‘?

150. Er is een burcht gemaakt van beenderen, bepleisterd met vlees en bloed. Daarin huizen ouderdom en dood, en trots en veinzerij. 151. Zelfs rijk beschilderde koningskarossen slijten, en 00k het lijf wordt oud. Maar niet verjaart de levenswet van goede mensen. Goede mensen geven het elkander doon 152. Een mens die weinig geleerd heeft, wordt oud als een os: zijn vlees neemt toe, maar niet zijn

wijsheid. 153. De kringloop van hoevele geboorten doorliep ik, zoekende de huizenbouwer zonder te vinden. Smartelijk is geboorte, telkens opnieuw.24 154. Huizenbouwer! Gezien zijt ge, -ge zult me geen huis meer bouwen. A1 je spanten zijn gebroken, 52

de nok is ingestort. Het hart, dat van de wereld afstand deed, heeft beeindiging van begeerten bereikt.24 155. Wie geen kuis leven hebben geleid en geen schatten vergaard in hun

jeugd, kwijnen weg, als oude reigers in een vijver zonder v1s. 156. Wie geen kuis leven hebben geleid en geen schatten vergaard in hun

jeugd, liggen terneer als versleten bogen, bejammerend wat voorbij is.

U Zelf 157. Als ge weet uzelf lief te hebben, bewaakt uzelf dan goed. Laat een wijs man één van de drie nachtwaken wakende zijn.25

158. Omhul eerst uzelf met wat deugdelijk 1s, en leer het daarna pas een ander. Dan besmet ge u niet.

159. Wanneer ge uzelf zo opvoedt als ge het anderen voorhoudt, dan kunt ge, zelf beheerst, 00k anderen mennen. Moeilijk is juist, zichzelf te beteugelen. 53

160. Zelf beschermt men zichzelf. Wie anders kan uw beschermer zijn? In een goed beteugeld zelf schaft men zich een niet gemakkelijk te winnen beschermer.

161. Het kwaad dat je zelf hebt veroorzaakt,

uit jezelf geboren, uit jezelf ontstaan, verbrijzelt de onnozele mens, zoals een diamant een kostbare steen klieft.

162. Hij wiens verdorvenheid voortwoekert als een liaan die een sal—boom verstikt, maakt zichzelf 26 als zijn vijand hem wenst.

163. Wandaden die jezelf schade doen, zijn licht te verrichten. Uiterst moeilijk te doen is wat voordeel brengt en goed is.

164. De onnozelaar, die schimpt op de le— ring van arhats, van edele lieden, gerechtigen, -de domoor die op die doolweg is: hij brengt de vrucht voort van zijn eigen ondergang, gelijk het katthakariems 54

165. Kwaad wordt gedaan door jezelf. Door jezelf word je bezoedeld, door jezelf wordt kwaad ontweken, rein word je door jezelf. Rein en onrein behoren jezelf toe. Niemand kan een ander schoonwas— sen. 166. Laat men de eigen zaak niet verwaarlozen om andermans zaak, hoe belangrijk ook. Leer de eigen taak onderscheiden. Wees op de eigen taak gericht.

De wereld 167. Volg geen lage levenswet en sluit geen vriendschap met onachtzaamheid. Laat verkeerde zienswijzen varen, bevorder het wereldse niet. 168. Sta op, bezin je. Volg de juiste weg. Wie wandelt aan de leiband van de Leer is gelukkig in deze wereld en aan de overzijde. 12 169. Volg de goede wet, niet het heilloze. Wie wandelt aan de leiband van de Leer is gelukkig in deze wereld en aan de overzijde. 55

170. Zie naar deze wereld als ware zij een zeepbel, een luchtspiegeling. Hem die 20 de wereld beziet, ziet niet de Koning van de Dood. 171. Komaan, aanschouw deze wereld. Ze lijkt op een geschilderde koningskoets. Waar dwazen zich neerlaten, aan die plek hangen wijzen niet.

172. Wie, eens onnadenkend, in later dagen ernstig werd: hij verlicht deze wereld, zoals de maan wanneer ze vrijkomt uit een wolk. 173. Wiens slechte daden onder goede daden worden bedolven: hij verlicht deze wereld, zoals de maan,vrijkomend uit een wolk. 174. Deze wereld is duister, maar weinigen hier hebben ogen. Als een vogel bevrijd uit het net gaat een enkeling naar de hemel.

175. Zwanen volgen het pad van de zon, zij klieven de lucht met wonderkracht. Zegevierend over de Dood en zijn leger verlaten wijzen de wereld.

176. Die onwaarheid spreekt en de éne Wet schendt,

die de andere wereld heeft vergeten: er is geen kwaad dat hij niet kan doen. 56

177. Gierigaards gaan wis en zeker niet de weg naar het godenrijk: toch Zijn deze dwazen afl