Bilwet BEWEGINGSLEER Uitgeverij Ravijn 1990 Oorspronkelijke uitgave
COLOFON Stichting BILWET stelt zich ten doel de beoefening van de illegale wetenschap te bevorderen. Dit o.a. door lezingen, videovoorstellingen, boeken, manifesten, interventies, essays en vertalingen. Zij publiceerde “Het Beeldenrijk - over stralingsangst en ruimteverlangen” (1985); Wolfgang Pohrt, “Berichten van het slagveld der kritiek” (SUA, 1987). Op Radio 100, Amsterdam en Radio Rataplan, Nijmegen is vanaf najaar 1987 wekelijks de “BILWET-portrettengalerij” te horen. Sedert 1988 schrijft zij voor het magazine Mediamatic. BILWET neemt deel aan het Jaarboek voor Amulante Wetenschappen, Arcade. Recentelijk heeft zij zich bezig gehouden met billboards, het publieke beeldscherm, Kuifje & De Geheimzinnige Ster, het milieu, reizen, Virilio, CNN, Baudrillard, socialisme, Theweleit, Kittler, mode, Rambo, de Galactic Hacker Party. Gewerkt wordt aan metarealisme, toerisme, New Age, de wereld, cyberspace, de mens als plant, het 20ste eeuwse lichaam, deformatie, Duitse theorie. Zij zoekt via Ravijn kontakt met andere thuiswerkersters. Deze uitgave kwam tot stand met steun van St. Cameron. HERLEEST HET BEELDENRIJK Eind 1985 verscheen bij Uitgeverij Raket en Lont “Het Beeldenrijk”, dat onder auspiciân stond van de Stichting ter bevordering van de illegale wetenschap. Het is nu weer verkrijgbaar bij Ravijn. Dit rijk geillustreerde leesboek behandelt de overgang van de klassieke identiteitspapieren sex en arbeid naar de wereld van de media. Aan de hand van drie speelfilms uit de krisisjaren ‘83 en ‘84 wordt bekeken bij welke voorstellingen en lichaamspraktijken de macht aansluiting zocht om het televisiepubliek aan zich te binden. Zo worden de verkeersfilm Paris, Texas, de atoomdroom The Day After en het ruimte- avontuur The Right Stuff in een stroom van annekdotes, trajekten en uitstapjes navertelt om te illustreren hoe ingrijpend sedert de Tweede Wereldoorlog de huishouding van angsten en verlangens veranderd is. Sinds Tsjernobyl en het ontploffen van de Challanger hebben de begrippen stralingsangst en ruimteverlangen, die volgens Het Beeldenrijk de nieuwe konditie van de symblische realiteit typeren, alleen maar aan kracht gewonnen.
Inhoudsopgave WOORD VOORAF 8 SPECIALE BEWEGINGSLEER de konstitutie van de kraakbeweging
12
OORSPRONKELIJK KRAKEN het wonder van de lokale ruimtevaart
28
GROOTE KEYSER EN VOGELSTRUYS in de ban van het pand
60
EENMAAL IN BEWEGING... de doorgaan-gedachte 102 HANS KOK EN DE DOOD de geheime verdwijning 130 DE DIJK VAN KEDICHEM paniek in vereniging 146 EEN REL UIT DE HEMEL de nacht van de Mariânburcht
166
SLOOP-NIEUWBOUW IN EIGEN KRING de kraakbeweging vaart uit 184
WOORD VOORAF
door Mik Ezdanitoff, modefilosoof
8
De beweging der kraker*s vormde, voor mij als buitenstaander, een heftig doch chaotisch eenheidsfront van mensen tussen wie geen verschillen bestonden. Deze uniforme solidariteit was meer dan allneen trompe-l’oeil-effekt veroorzaakt door de nivellerende, visuele overkill die een aandachtig brekkende massa of enthousiast voorbij rockende horde teweegbrengt. Het had er tevens mee te maken dat ze er inderdaad eender uitzagen. De bewegingskleding zag er sexloos (dus ‘mannelijk’), vies en gehavend uit, er zaten harde plakken en akelige vlekken op, er hoorden PLO-shawls, dikke bergschoenen en bromfietsjassen bij, terwijl ze werd gekompleteerd door een pittig geurende melange van resten benzine, zweet en bier. Afgezien van de cht lederen, zwarte korte jasjes onderscheidde de kraakdracht zich niet van de straatmode der grootstedelijke drugs & dranks verslaafden. Zoals de outfit van de dolende junks en dronkaards door het vallen en opstaan bij obstakels als de goot precies dat tikkeltje extra krijgt waardoor zij verschilt van de kilo-hal-mode van het steuntrekkende lompenvolk, zo kreeg de kraakkledij haar asociale uitstraling simpelweg door uit kraken te gaan. Uit welke delen de van huis meegekregen basiskollektie ook samengesteld was, door het hobbyen, trekken, duwen, sjorren en het kraakse kunst- en smijtwerk veranderde ze onvermijdelijk in een komplete kraakgarderobe. De kraakdracht leek op de werkkleding van mijnwerkers, schoorsteenvegers en tankercleaners. Ze oogde minstens zo ruig en vuil, alleen kon ze na het werk niet ingeruild worden tegen een Studio Sportpak. Want de beweging was tegen sociale machtsstrategien als het onderscheid tussen de baas zijn tijd en de vrije tijd. Er waren geen vaste werktijden, of zoiets. Ook had de kraakdracht wel wat weg van een survival-uitrusting. Net als deze was ze tota-kledij, kon tegen een opstootje, was berekend op alle mogelijke schommelingen van de atmosfeer en was niet seizoensgebonden. Waar echter het survival-uniform erop uit trekt om de konfrontatie aan te kunnen met de elementen van de wilde natuur, daar was de kraakdracht bedoeld om de materiele dialoog metelementen van de 9
grootstedelijke machtskultuur op redelijke wijze te kunnen doorstaan. Bij het belangeloos inzetten van het eigen fysiek en het werpen met huisraad, het verplaatsen van straatmeubilair en het afsteken van zelf gebouwde knutseltjes bood de stevig uitgevallen en veel gelaagde krakerskleding direkte bescherming tegen opdringende stadsmachten. Hoewel de kraakdracht van de straat was en een identiteit verleende, werd ze toch geen mode. Daarin verschilde ze van de punk uitdossing en de arbeiderslook. Wanneer deze onderdeel gaan uitmaken van de kraakdracht, moet er sprake zijn van scenevorming binnen de beweging. Zo kon het zelfbewuste ribjasje van de plantsoenendienst een antigemeentelijk kledingstuk worden. Dat is mode die men in konfektiezaken koopt. Waar mode altijd socialiseert, daar was kraakdracht niet in winkels te koop en dus asociaal. Ze hing of lag nergens, maar zat in vuilniszakken. Bovendien demonstreerde ze een maximum aan burgerlijke onpasselijkheid en zulks gratis en voor niks op kosten van de gemeenschap der belastingbetaler*s. Kraakdracht was meer dan aktiekleding, het was zelf al aktie. Als de kraakdracht niet sociaal was, wat dan? Ze deed vanwege haar donker uiterlijk aan het nationaal-socialistische modetinten denken. De beweging hechtte evenwel geen waarde aan de dracht en deed er, naar ik lees, ingeval van paniek direkt afstand van, dit terwijl het fascistenpak een strikt persoonlijk, met symbolen beplakt paradekostuum is waar psychisch moeilijk afscheid van wordt genomen. Bilwet ˜ Bewegingsleer doet geen poging de massaspektakels achteraf te legitimeren door er een sociale draai aan te geven. Het is evenmin een geschiedenisboek, al staat het ook stapelbol bizarre en absurde anekdotes; het is vooral Leerboek waarin de begrippen massa & beweging hoofdstuksgewijs volgens de methode der toegepaste kasuãstiek tegenover elkaar worden gesteld. Zo wordt voorkomen dat de Leer in sociale therapie uitmondt. Daarom is het ook geen theoretische akrobatiek geworden. De theorie, de Bewegingsleer, is radikaal weggeharkt en bij mekaar geveegd in het openings- en slothoofdstuk. Wat in de tussenliggende hoofdstukken aan theorie overblijft is de wijze waarop bep10
aa≈de gebeurtenissen wel en niet beschreven worden en de koppelingen tussen de verschillende beschrijvingen. De meeslepende verhalen die zo ontstaan krijgen door deze ‘afwezigheid’ van theorie een opmerkelijke helderheid. Tegelijkertijd kenmerkt de Bewegingsleer zich door een enorme vaart en snelheid. Ze produceert een lawaai dat doet denken aan de toeters & bellen van de kraakhouseparties, terwijl de nieuwe sociale theorie juist voorkeur heeft voor de stilte van de rouwkamer. De rook die de Bewegingsleer (als elke goede theorie) uitstoot, ruikt niet naar wierook, mirre ende stofgoud, doch naar traangas, autoband en matras. De bewegingsrook is dan ook geen wolk die het eigen onvermogen wil verhullen, maar een signaal dat iets gaande is. En wij zijn erbij. Ulrum, januari 1990˜
11
SPECIALE BEWEGINGSLEER de konstitutie van de kraakbeweging
12
De beweging van ‘80 verscheen op het historische ogenblik dat de media geãntroduceerd en geaksepteerd waren, waarna ze hun fase van totale hegemonie betraden. Zonder er zelf erg in te hebben kwam deze beweging buiten het bereik van de media tot bloei. Voor de opbouw van haar strukturen had ze de media niet nodig. Haar aantrekkingskracht kon ook door geen enkel persorgaan tot uitdrukking worden gebracht. Letterlijk alles wat daarover gezegd en geschreven wordt, slaat de plank mis. De “onjuistheden, insinuaties en pure leugens” die in de loop der jaren over de kraakbeweging zijn verspreid, hadden de bedoeling haar te sommeren een waarheid over zichzelf uit te spreken. Dat ze daar uiteindelijk op inging, bewijst echter niets. Zodra iets buitenmediaals wordt blootgesteld aan media, begint het iets anders te worden. Kenmerkend voor het Vrije Westen van na de Tweede Wereldoorlog is het verdwijnen van de massa die op straat leeft en zich plotseling kan formeren tot een geheel dat aktief gaat optreden. Vanaf het ontstaan van de moderne stad hadden er overal op straat massa’s mensen rondgehangen. Zij werden afwisselend opgezweept of in toom gehouden door ze te gebruiken als dragers van het maatschappelijke imaginaire, hetzij in de vorm van revolutionair, hetzij als volks subjekt. Dit gevaar van de massa als fascistische horde of kommunistisch proletariaat wordt nu door de demokratische gemeenschap uitgebannen door de universele invoering van de media die in de oorlog waren ontwikkeld: het autoverkeer en de televisie. Vanaf de jaren ‘50 wordt de kollektieve fantasie afgewend van de historische opgaves binnen de stedelijke ambiance en gericht op het massaverkeer op de snelwegen buiten de stad, waar ieder individu zijn ruimteverlangen kan uitleven. Het wordt de mensenmenigtes op straat afgeleerd zich te zien als een groep die de mogelijkheid heeft zelfstandig te handelen. De voetgangers zijn deel geworden van een verkeersstroom die niet mag vastlopen en moet blijven cirkuleren. Het individu beweegt zich als een enkelvoudig deeltje door deze stroom. De ander wordt hindernis in plaats van potentiâle medestander: op straat vinden geen ontmoetingen meer plaats. Het ideaal van de vrije cirkulatie krijgt bovendien een vektor toegewezen in de gedaante van de automobiliteit. Het gereguleerde verkeer wijst de stroom een richting. Deze biedt de afzonderlijke verkeersdeelnemer de zekerheid deel te zijn van een gezamenlijk projekt: de verovering van de ruimte, beweg13
ingsvrijheid zonder obstakel. Wanneer men heeft plaatsgenomen in de kabine, verliezen de overige weggebruikers hun realiteit als mensen die in staat zijn tot van alles. Zij gaan op in de enige resterende werkelijkheid, die van het verkeer als doorgaande beweging. In beide gevallen, te voet en in het voertuig, wordt de massa door zichzelf niet meer als massa waargenomen, maar als medium voor het transport van a naar b. De free flow of information op de televisie transformeert de werkelijkheid nog een stap verder. Met de invoering van de beeldbuis wordt de verdwenen reâle massa van straat- en weggebruikers vervangen door de imaginaire massa van de medekijkers. Om te kunnen funktioneren moet de televisie op twee niveaus een denkbeeldige werkelijkheid oproepen. Enerzijds vraagt ze aan de kijkers een realiteit achter het beeldscherm te veronderstellen, anderzijds dient men zich als deel te zien van een publiek dat in iedere huiskamer is ingeschakeld. In de imaginaire massa wordt de ander meegedacht, terwijl bij de reâle massa de ander wordt meegesleept. Toen de beweging van ‘68 de reâle massa als potentieel revolutionair subjekt herontdekte, ging ze ervan uit dat deze nog steeds bestond. Ze moest konstateren dat, voor zover er nog sprake is van massavorming, die alleen verschijnt in de gedaante van filemeldingen en kijkcijfers. Deze imaginaire massa werd benoemd als konsumptiemaatschappij, waartegen ze vervolgens te strijde trok met bewustzijnsveranderende middelen, van mentaliteitsaantasting tot bomaanslag. Daarbij schakelde ze de t.v. in voor een fenomeen dat nog dateerde uit het krantentijdperk: de met het oog op de persmuskieten opgevoerde daad, die tot media-event moet worden. Toch kwam ook in de sixties de reâle massa een paar keer aan het oppervlak van de geschiedenis. Er zijn momenten waarop een menigte, of dat nu arbeiders zijn of toevallige voorbijgangers, zich zonder voorbedachte rade overvallen ziet door een wil. Deze wil uit zich in de konstatering dat er ergens op gewacht wordt. Als het teken gegeven is, weten we waarop: de gebeurtenis die door de menigte wordt aangericht om in een keer van haar wil af te komen. Deze gebeurtenis kan zijn voorbereid of uitgedacht, maar kenmerkt zich erdoor dat, na een initiârende handeling, een kettingreaktie op gang komt die alle oorspronkelijke bedoelingen te buiten gaat. Eerst wordt de gebeurtenis aangericht en vervolgens neemt ze het over van de akteurs. Het gebruikelijke boomdiagram van oorzaak en gevolg 14
wordt dan abrupt vervangen door een kausaliteitenkarousel van voorvallen en verhalen waarin oorzaak en gevolg uitwisselbaar blijken. De gebeurtenis krijgt aldus een fataal karakter, ze zal z¢ verlopen en niet anders, ze is eenmalig, lokaal, extatisch. In de gebeurtenis vindt een verdichting van de tijd plaats, ze krijgt een intensiteit die verleden en toekomst in het niet doet verzinken. Ze verschijnt als inbreuk van het heden in het onbenullige voortschrijden van de geschiedenis. Ze is een onvoorziene terugkeer van een vroegere werkelijkheid, die daardoor als oerwerkelijkheid wordt ervaren. De algehele chaos tijdens een straatrel wordt door de massa beleefd als een elementaire realiteit die, onafhankelijk van het verloop van het civilisatieproces of de stand van de technologische kultuur, onverwoestbaar aktueel blijkt. Tijdens zo’n gebeurtenis vindt de ontmoeting plaats tussen de vreemdelingen die de stad bevolken. De massa, die als verkeersstroom voor zichzelf onzichtbaar was geworden, herkent zich opnieuw en reageert als zodanig: ze hervindt haar realiteit in een konkrete gestalte. De individuân die, naar Canetti, in de massa hun aanrakingsvrees overwinnen, komen elkaar als lichamen tegen en omarmen die ervaring opeens. En dat terwijl in de dagelijkse orde de ander alleen nog een beeld was, een verzameling reklameboodschappen omtrent lifestyle, status, seksualiteit, subkultuur. De akkumulatie van kenmerken die eenieder van zichzelf maakt, verliest stante pede haar disciplinerende impakt. De ontmoeting is een gebeurtenis zonder nadere kennismaking. Men loopt elkaar gewoon tegen het lijf en de energie die deze botsing vrijmaakt geeft een richting aan het verdere verloop. Anderen van wie je het bestaan nooit bevroedde, verklaren zich ongevraagd solidair met je akties en doen door hun extreme normaliteit nog een schepje bovenop de rariteit van de hele situatie. Hoe uitzonderlijk de aangerichte schade ook is in de verhalen die later de ronde doen, de konkrete voorvallen zijn minder duurzaam dan de uiteindelijke verbazing hoe dit in godsnaam heeft kunnen gebeuren. De kettingreaktie overtrof iedere initiârende handeling. De verwondering hierover kan verhard worden tot een nostalgische houding, die eist dat de onvoorstelbaar geworden gebeurtenissen uit de goeie ouwe tijd niet opnieuw zullen plaatsvinden. Maar ze kan ook worden omgevormd tot de schittering van de belofte, dat het avontuur opnieuw beleefd kan worden, dat dezelfde gebeurtenis nogmaals te ensceneren 15
is, van begin tot einde, maar dan door onszelf. De audiovisuele media zijn verkeersmiddelen als alle andere. Ze produceren, net als trein, auto en vliegtuig, bewegende beelden van een buitenwereld waar we geen rechtstreeks kontakt mee maken. De weg- en beeldschermgebruikers worden, opgesloten in komfortabele kabine of salon, met zo’n daverende kracht ingeschakeld op de versnelde beelden, dat deze zich aan hen voordoen als een unieke, individuele kijkervaring. Gezeten op de troon van waar af ze de wereld kunnen overzien, wordt hun wereldbeeld tot verstrooiing gebracht doordat het kamerastandpunt voortdurend verandert. Het vraagt een grondige scholing hen ervan te doordringen dat er meer verkeersdeelnemers zijn, waarmee rekening dient te worden gehouden. De werkelijkheid keert alleen terug in geval van een katastrofe: botsing, storing of stroomuitval. Voor de rest is alles imaginair op de buis of de voorruit, niet onwaar of onwerkelijk, maar autonoom. In het televisiebeeld is de reâle massa niet verdwenen, maar gedegradeerd tot publiek dat vertoond wordt als dekor van het mediaspektakel, om het werkelijkheidseffekt daarvan te versterken. Wordt dat publiek weggelaten, bij overstroming of brand, dan komt het een dag na de event spontaan opdraven om zijn bestaansrecht op te eisen in zijn hoedanigheid van rampentoeristen. De media jagen op de gebeurtenis die door een echte massa wordt meegemaakt, om haar onder te brengen in een scenario waar de massa zelf geen grip op heeft: de media-event. Het werkelijkheidsgehalte van de oorspronkelijke gebeurtenis verschijnt daarin als het amusementsgehalte van het spektakel, dat geen ander doel heeft dan de kijkers ingeschakeld te houden. De media-event is geregisseerd nieuws, ze kan altijd anders verlopen dan voorzien was, afhankelijk van de aanwezige kamera’s. Ze is eindeloos herhaalbaar, desnoods in slow- motion. Ze is globaal, wereldwijd te ontvangen. Ze heeft geen exklusieve band met de plek waar ze plaatsvindt, ze kent de lokale ervaring niet. Er vindt geen kettingreaktie van voorvallen plaats, die naar alle kanten vertakken om uiteindelijk rond te gaan tollen. In de media-event komt een stroom items op gang, die zich allengs samenbalt in één enkel beeld, dat als symbool gaat fungeren. Waar de gebeurtenis een extatisch karakter krijgt, blijft de 16
uitstraling van de media- event beperkt tot de uitzending zelf. Ze is geen verdichting van de tijd, maar streeft naar een permanente aktualiteit. Voor zover ze ergens toe leidt, zijn dat volgende mediaspektakels. Het aantrekkelijke is dat ze voor de kijkers volstrekt konsekwentieloos is, “risiko maar met komfort”. Ze ontleent haar impakt niet aan de aanval van het heden op de overige tijd, maar aan haar ogenblikkelijke alomtegenwoordigheid, de garantie dat ze overal te ontvangen is en dat er ook werkelijk naar gekeken wordt. Zonder kijkers geen media-event; de imaginaire massa van de mensen thuis verleent wat anders gewoon nieuws was gebleven, haar feestelijke karakter. Zonder dit mediamieke extra krijgt de kijker meteen het gevoel op het verkeerde kanaal te zijn afgestemd. De media vormen de ruimte waarin de imaginaire massa tevoorschijn wordt geroepen. Terwijl iedereen individueel bezig is met z’n eigen mediakonsumptie, dragen de media de ideologie van het kontakt uit. Ze bieden vrijblijvende informatie over de wereld zoals zij die in beeld brengen, verbeelding in plaats van verbinding. De media zijn niet uit op kommunikatie, maar op alienatie. Ze zijn in staat van het gewoonste voorval een vreemde voorstelling te maken, door de plek van het item om te toveren tot lokatie. Maar wanneer het publiek zo’n media-event de rug toekeert en naar de kamera gaat zwaaien, wordt dit gecensureerd met een ogenblikkelijke beeldzwenking, omdat interaktie met de media het werkelijkheidseffekt verstoort. Het kontakt dat de media tot stand brengen is per definitie gemediatiseerd en dus nooit meer dan een kennismaking, een uitstorting van gegevens. In de media kunnen we met alles en iedereen kennismaken, maar ontmoeten is er niet bij. De ontmoeting parasiteert immers alleen op de informatie-uitwisseling, zelf vindt ze op een ander niveau plaats, in de schaduw van de kommunikatie. De ontmoeting is datavrij, dat verleent haar haar onvoorstelbaarheid, ontoegankelijkheid. Ze is botsing, verstoring van het alledaagse bestaan, vernietiging van nostalgie en beloftes, ze gebeurt, opeens, direkt. “This meeting will not be televised.” Het materiaal dat de bewegingsleer kreeg toegespeeld, heeft betrekking op het kraken in Nederland gedurende de laatste tien, twaalf jaar. Het kenmerkende daarvan was dat het zich koppig probeerde te 17
onttrekken aan het decennium waarvan het ongewild en onvermijdelijk deel was. Het mirakel van de kraakbewegers was dat ze, op de drempel van het mediatijdperk, erin slaagden om zich over te geven aan een buitenmediale realiteit en de herinnering daaraan in stand hielden, in een tijd waarin dat niveau van de werkelijkheid allang verdwenen hoorde te zijn. Oorspronkelijk was kraken niet meer dan het openbreken van een deur. Het betrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunningen werd beschouwd als een vrij normale daad. Het gebeurde in familie- of burenverband en baarde weinig opzien omdat het al in de jaren ‘60 gebeurde, en volgens sommigen nog eerder, in ‘45 al. Niemand deed er opgewonden over, behalve de toekomstige bewoners van het pand. Er kwam geen politie of massajournalistiek aan te pas. Meestal trad de rust al snel weer in. Ook toen eind jaren ‘70 een verandering optrad, doordat mensen zonder direkte relaties in of met de buurt begonnen te kraken, bleef dat weinig opzienbarend. Al werden er soms 50 slooppanden in een paar maanden opengebroken en opnieuw voor bewoning opgeknapt, dan nog kon de pers zich daarover niet opwinden. Deze had geen belangstelling voor de krakers en omgekeerd idem dito. Voor zover krakers in een buurt aan publiciteit deden, bestond dat uit zelf gestencilde informatie en posters. Kraken stelde niets voor, het presenteerde zich niet als sociaal protest dat om aandacht bedelde. Het was geen verzet, strijd of reaktie, maar het begin van iets nieuws: het inzicht dat, los van het politieke geloof in de regelgeving, konkrete problemen praktisch kunnen worden opgelost. Deze shock maakte een ware hang naar de gebeurtenis los, onder het motto: “van het een komt het ander”. Het doorspreken van de kraak, de voorbereiding en uitvoering daarvan, het aansluiten van de telefoon voor de sneeuwbal, het gezamenlijk klussen en tegenhouden van dwarse agenten of huisbazen - dat alles was deel van zo’n gebeurtenis: een trage, onoverzichtelijke, zich allengs versnellende reeks ontmoetingen met mensen waar je niet meer van te weten kwam, dan dat ze zouden opdraven indien dat nodig was. Deze onvoorziene samenkomsten maakten de energie los waarmee de hang naar de gebeurtenis werd omgezet in daden. De ontmoeting gaf de zekerheid dat je bijna alles 18
kon maken: “Kraakmaarraak.” Wanneer je de zaak volledig in de puin had laten draaien, kon je altijd bellen voor de bescherming die de ander biedt voor de shit die je zelf aanricht. Het aura dat men gezamenlijk om zich had opgetrokken, leverde het triomfantelijke gevoel een gebeurtenis te kunnen overleven. Dit aura bestond uit de potentiâle massa van de medekrakers, de optelsom der bereidwilligen, die bij bepaalde exklusieve gelegenheden verscheen als een reâle massa die voor de deur stond te wachten op mot. In de rel wordt het langzame verloop van de gebeurtenis van het kraken in een buurtje versneld afgedraaid. De keten van incidenten aan het begin van het openluchtspel moesten stuk voor stuk worden aangericht om de zaak gaande te houden, maar wanneer de kettingreaktie dan op gang komt, verdicht de tijd zich tot een reeks fragmenten van maximale intensiteit. Dit moment ontstond wanneer de potentiâle massa van krakers op straat verscheen voor een demonstratie of (her)kraak en daar spontaan overging in een open massa, waar iedere omstander aansluiting bij kon vinden. De rel overviel ook de media-autoriteiten, zij konden alleen achter de feiten aanhollen waardoor de relschoppers vooruit werden gedreven. Deze rel is soeverein, want niet aangericht voor het oog van de media, hij streeft geen propagandistische doeleinden na, is niet tegen bazen of staat gericht, maar giert de straat over om zichzelfs wille en laat zijn deelnemers uiteindelijk achter in de vrijheid van de verbazing en de huiver van de paniek. Na afloop gaat men naar het journaal kijken en worden de kranten nageslagen op de mooie plaatjes. De verslagen en kommentaren werden niet overgeslagen, maar waren gesteld in een taal die er gewoon helemaal niets mee te maken had: “verharding”, “vervreemding van progressieve mensen”, “toekomst van de rechtsstaat”, “marginalisering”. Er kwam ook geen debat op gang met de goedbedoelende “linkse pers”, omdat deze het “krakersoproer” bleef zien door de bril van hun eigen verleden. De gebeurtenis, aan het oog onttrokken door de mediale wolk, wordt hiermee vastgelegd in beelden en verhalen die nog jaren mee zullen gaan. De oorspronkelijke daden treden aldus het imaginaire stadium in. In het vakuÅm tussen gebeurtenis en beeldverhaal ontstaat het bewegingsgevoel. Deze 19
gedeelde gewaarwording balanceert op de grens tussen een buiten-mediale, onoverdraagbare ervaring en het besef dat ook dit ongehoorde gebeuren onvermijdelijk zal worden ingeschreven in het journalistieke vertoog. Het is het gevoel dat de zaak in beweging is gezet, zonder dat duidelijk is wat die zaak is en welke richting ze heeft. Het is de ongewisheid over de reikwijdte van de belevenissen, over de omvang van de schade die is aangericht in het burgerlijk bewustzijn. Maar ook hoort er het pijnlijke voorgevoel bij, dat men een beweging is geworden, dat er een halt is toegeroepen aan de groei van de open massa, waarvan de omvang meetbaar aan het worden is voor polities en opiniepijlers. Tegen deze gang van de geschiedenis wordt ingegaan door volgende demo’s te plannen, door de omstandigheden te kreâren waarin de kettingreaktie opnieuw op gang kan komen, door de bereidheid zich te laten meeslepen door een keten van incidenten die onvoorziene kanten op gaat. Komende gebeurtenissen krijgen daardoor antimediale trekjes. Ze zullen zich zoveel mogelijk pogen te onttrekken aan het filmoog, of zich er op het moment supräme geen ene moer van aantrekken. Kamera’s worden geassocieerd met stillen en bewijsmateriaal en dienen daarom bij de action gecut te worden. Maar het verlangen de reâle massa opnieuw te zien groeien kan ook reden zijn om de fokus op de imaginaire massa te richten. Deze werd indertijd benoemd als “de publieke opinie” die niet mocht worden afgestoten met al te ruwe beelden. Anders zouden “de sympathisanten” thuisblijven of zich zelfs “tegen ons” keren. Deze attentheid om de instemming van de reâel veronderstelde bevolking vast te houden, verschoof al doende naar de zorg om de belangstelling van de pl/raatjesmakers zelf. Deze waren langzaam maar zeker ook oude bekenden geworden. Tegelijkertijd begon de notie van de publieke opinie te vervagen. Het begrip viel ongemerkt samen met wat tot dan “de pers” heette en zou uiteindelijk “de media” als zodanig worden. De media bestaan niet zozeer uit een verzameling perskontakten, maar vormen eerder de onbewuste wetenschap, dat de beeld- en geluiddragers alleen worden aangezet indien de gebeurtenissen voldoende mediageniek worden geânsceneerd. De media werden daardoor een blok, een notie in enkelvoud. 20
De media is het besef dat alles geregistreerd wordt, maar dat slechts enkele fragmenten items zullen worden. Vanuit het bewegingsgevoel was men in eerste instantie achterdochtig over de pijlsnelle introduktie van de betiteling “kraakbeweging” in de media, naar analogie met arbeiders, studenten, vrouwen en milieu. De vrees bestond dat men met het gebruik van het begrip verplicht zou worden om richting, omvang en substantie te geven aan het eigen gekloot, terwijl het nog maar net begonnen was. Aanvankelijk werd scherp onderkend dat het één-lichaam suggererende begrip een imaginaire grootheid was, waarvan de onzinnigheid nog het scherpst werd bewezen door de bewering dat je er lid van kon worden. Duidelijk was ook dat “de kraakbeweging” een gesloten subkultuur moest zijn, bedoeld om anderen af te schrikken, en dus uiteindelijk onderdeel van de perskampagne ter “kriminalisering van krakers”. Wanneer men zich gedwongen zag in Newsspeak te spreken, was men er zeer op gespitst het woord te vermijden en ondertekende men liever met bijvoorbeeld “de verzamelde Amsterdamse kraakgroepen” die zich richtten “Aan Alle Amsterdamse Mensen”. Mensen die “namens de kraakbeweging” of over “de krakersbeweging” spraken, vielen direkt door de mand. Dit soort woorden werd alleen ironisch gebruikt. Maar het is onvermijdelijk dat op een gegeven moment een bepaald patroon wordt ontdekt in de eigen gedragingen. Ze volgen elkaar niet alleen op, maar interfereren ook. Kennis omtrent politiemethoden en de mentaliteit van nieuwsvergaarders speelt daarbij een even belangrijke rol als de opgedane buurtervaringen, relvaardigheden, kennis van de stadsplattegrond en organisatiestrukturen. Op het moment dat dit soort wetmatigheden worden ontdekt, ontstaat een referentatiekader waarin toekomstige “axies” a priori worden ingeschat op hun haalbaarheid en de mate van gelazer die je ermee over je afroept. Langzaam maar zeker krijgen de eigen aktiviteiten aldus een doel opgelegd en wordt het diffuse geheel waarbinnen men operereert een substantie gegeven, die uitkristalliseren in een gedragskode. In amper een jaargetijde had men een staat van dienst opgedaan waarvoor, als er geen verdichting van de tijd was opgetreden, bij wijze van spreken jaren moeizaam geploeterd had moeten worden. 21
Al die elementen bij elkaar opgeteld werden allengs ook in het eigen taalgebruik gelijkgesteld aan “de kraakbeweging”. Deze beoogt het konserveren van de gedragskodes en voorkomt dat men ooit nog kan verdwijnen. De kraakbeweging ontstaat als krakers niet meer overvallen worden door een wil tot gebeurtenissen, maar ervoor kiezen “door te gaan”. Dat wordt het doel. In het Nederland van de jaren ‘80 wordt het beeld dat de pers van haar eigen eindprodukt heeft, integraal deel van de aangeboden informatie. De relativiteitstheorie vindt algemeen ingang in de media: door waarneming verandert de werkelijkheid. De media ziet zich niet langer als een spiegel van de werkelijkheid of als de waarheid achter de publieke opinie. De perspersoonlijkheden, die zichzelf met al hun technische prothesen steeds professioneler in beeld schuiven, gebruiken de media om het publiek duidelijk te maken dat nieuws een produkt is. We krijgen elke dag te horen en te zien dat de media net als andere waren wordt vervaardigd volgens industrieâl/kreatief procedÉ. De waarde van het produkt wordt ingeschat aan de hand van zijn snelheid, uniciteit, esthetische en apocalyptische kwaliteiten - kortweg zijn aktualiteit - en bewezen door de kijkcijfers - zijn amusementswaarde. Wil een gebeurtenis in de media verschijnen, dan zal ze aan deze eisen moeten voldoen. De krakers die verzeild raakten in een reeks al dan niet spektakulaire gebeurtenissen, hadden die aan den lijve ervaren en wisten dat alles wat er in de media over vertoond werd bedrog was - en dat er systeem in die gekte zat. Het eisenpakket dat de media zichzelf aan het opleggen was, werd intuãtief aangevoeld als de regels waaraan registraties moesten voldoen om nieuws te worden. Met die regels was een spel te spelen, bijvoorbeeld om gezag en orde te kakken te zetten. Die hanteerde zelf immers ook de media als aanvalwapen. En de mediastenkaste vond het prachtig zo belangrijk te worden gevonden. De reâle massa die ooit op straat de beest had uitgehangen, werd een imaginaire faktor waarmee te rekenen was in politiek, media en kraakkafÉ. De coming-out van de media verliep in wisselwerking met de intrede van de aktievoerders in de mediawerkelijkheid. Door de persagentschappen vooraf op de hoogte te stellen van op handen zijnde gebeurtenissen, kon de garantie worden verkregen 22
dat de reporters ook op tijd op lokatie zouden zijn. Die stelden daar de eis tegenover dat er mediamieke beelden geschoten konden worden. De kode voor korrekt krakersgedrag, die na de verdichte tijd van de eerste gebeurtenissen was uitgemond in de notie van “de kraakbeweging”, begon samen te vallen met de kode voor korrekt mediaoptreden. Het voor mediale toepassing aan te richten voorval is de aktie. Deze wordt opgevoerd voor een imaginair publiek dat over de schouders van de persagenten meekijkt. Waar de rel bezit neemt van de ruimte waar ze doorheen raast, is de aktie een kleine explosie in de leegte van de normaliteit. Ontbreekt de mediale schittering, dan wordt het al snel een pijnlijk genante vertoning. Dit betekent overigens nadrukkelijk niet dat de akties “soft” werden gehouden. Om nog te kunnen doordringen in het overvoerde mediale bewustzijn van de kijkertjes thuis, meenden de aktievoerders dat hun daden steeds direkter en materiâler moesten worden, of de schijn wekken dat te zijn. De “harde aktie” werd het handelsmerk van de kraakbeweging, de effektiviteit ervan was af te meten aan de veroverde mediaminuten. De free publicity voor de eigen aktiestijl had als onvermijdelijke spin-off, dat bijvoorbeeld het kraken een toeristische attraktie werd die in wereldpers, gemeentepropaganda en reisfolders verscheen. Allengs ontstond een merkwaardige afstand tussen het alledaagse kraken en de media-event waarvoor de aktie de beelden leverde. Ook als je de hele dag bezig was geweest, stond je daar thuis bij het eten weer buiten. Je was dan zelf opeens deel van de imaginaire massa waarop je heftige aktie gericht was geweest. De mediale ruimte was elders, daar ging je heen, op de fiets. Zo men zich deel voelde van “de kraakbeweging”, werd die door de beeldvorming die ze over zich afriep, zelf imaginair. Dit was het moment waarop de afhakers opdoken, die radikaal toegaven aan het verlangen definitief van het toneel te verdwijnen. Een tweede groep werd gevormd door de aanhangers van de doorgaansgedachte, die meenden een volgende gedaante te kunnen aannemen door de ontstane strukturen te veranderen en te gebruiken voor iets anders. Daartoe werden onder het motto: “Kraken is meer dan wonen alleen” een diverse verzameling aktiethema’s gelanceerd, die toevallige solidariteiten een institutio23
neler kader moesten geven. Dit was ook gericht tegen de aan het begrip kraakbeweging inherente teneur, om zichzelf als revolutionair blok oude stijl te zien. Van begin af aan was er namelijk een zwarte helmen brigade geweest die meende de strijd te hebben aangebonden met de stedelijke sociaal-demokratie. Ze gebruikte panden en loslopende figuren instrumenteel voor dit hogere doel, dat ze door anderen nooit ter diskussie liet stellen. Tenslotte was er nog een groep bezig om, buiten de loop der gebeurtenissen, op oude voet strukturen de grond uit te stampen door in nieuwe buurten kraakspreekuren te starten, panden te betrekken, aktietjes te voeren. Allengs bleek de struktuur van panden en buurten hierdoor te worden omgevormd tot een kollektie van elkaar aantrekkende en afstotende scenes. Toen deze uiteindelijk benoemd werd als “de beweging” voltrok zich hetzelfde mechanisme van introduktie en afwijzing, akseptatie en overname als bij de term “kraakbeweging”. Met de beweging, eenmaal op gang, kon niet meer worden gestopt. De beweging is de herinnering aan de gebeurtenis. Ze is geen optelsom van avontuurtjes en groepen, maar een beeld, reflektie of interpretatie van het voorafgaande, zowel bij de bewegers zelf als bij buitenstaanders. Die beeldvorming is per definitie gemediatiseerd, of dat nu in “eigen” of “burgerlijke” geschiedschrijving plaatsvindt. De groep die wordt meegesleurd in de gebeurtenissen en elkaar daarin ontmoet, weet dat de media daarover louter onzin melden. Wie, om wat voor legitieme reden dan ook, te laat komt opdagen en genoegen moet nemen met de beelden en verhalen, denkt al te makkelijk dat die nog waar zijn ook. Terwijl de eerste groep krakers overvallen was door de gebeurtenissen, meenden de laatkomers dat ze georganiseerd waren door deze eerstelingen. De inhoud van de sterke verhalen zou het resultaat zijn geweest van de politieke ideologie, die in “de beweging” was overgebleven als een soort residu van de gebeurtenissen. Deze rest zou de bron zijn geweest waaruit het voorgaande tevoorschijn was gekomen. De tweede en volgende generaties krakers troffen een verzameling selfmade wetsovertreders aan die middenin de fase van scene-vorming zat. De kraakbeweging was allang een imaginaire massa geworden, waar men alsnog aansluiting bij dacht te kunnen 24
vinden, terwijl ze zich alweer had omgevormd tot een “beweging”, die met heel andere dingen bezig was. Van een reâle massa en een verdichting van de tijd was bij de oude garde allang geen sprake meer. De akties die per scene gedaan werden gingen geen onderlinge wisselwerking meer aan; zelfs op nachten met een enorme opeenhoping van partikuliere initiatieven begonnen die elkaar niet te versterken, maar bleven net als de scenes naast elkaar bestaan. Hoogstens leverden ze een dag later verbazing op over het feit dat er blijkbaar meer mensen waren met dezelfde duistere hobby. De wisselwerking die men zocht was die met de media, niet die met de ander. De reâle massa die zomaar kan aangroeien was iets onbekends en griezeligs geworden, een herinnering die werd opgehaald als de diskussie over “verbreding”, waarin de nostalgie gesublimeerd moest worden tot bewegingsverlangen. De solidariteit, die ooit net als de gebeurtenis over je heen kwam, moest nu opeens kunstmatig worden opgewekt door aktiethema’s te nemen waar iedereen het sowieso mee eens was (fascisme, racisme, seksisme). Nieuwe initiatieven komen niet verder dan een remix van goede bekenden en oude kontakten. Zoals de beweging de herinnering aan een avontuur is, is de scene de herinnering aan de ontmoeting. Deze wordt achteraf toegeschreven aan een gedeelde levensstijl, en de scene wordt het plateau voor de spektakulaire opvoering daarvan. Door het gebruik van het woord “beweging”, wordt een groter verband en een historische kontinuãteit gesuggereerd, die de gedragskode van de scene legitimeert en blokkeert. Als levensstijl pur sang zou ze het verleden echter niet nodig hoeven hebben, ze zou kunnen schitteren in de extatische beleving van haar verschijningsvorm. Maar de bewegingsscene kan zich niet los zien van het kraakverleden, omdat ze met het dilemma zit dat de kraakbeweging nooit haar eigen einde heeft willen traceren, of ensceneren. De scene slaagt er niet meer in onbeschaamd het heden overhoop te gooien, de ballast der historie maakt haar ongevoelig voor de heersende omstandigheden van het nu. De scene blijft wachten op de ontmoeting en de gebeurtenis. Om de herinnering en de belofte daaraan in stand te houden wordt na moeizame herenigingsgesprekken en maandenlange voorbereidingen nog wel eens meegedaan 25
aan “middelgrote akties” in verenigingsverband. Als er een gebeurtenis plaatsvindt, overvalt deze ook de scenes als een natuurramp. Zo’n katastrofale rel wordt eigenlijk alleen nog ontketend door absolute beginners die dolenthousiast materiaal aandragen voor iets totaal onbekends. De media kent de metamorfose niet. Ze konstrueert en distribueert identiteiten aan de lopende band en verplicht eenieder die met haar kontakt maakt z’n papieren te laten zien. Ze daagt haar gebruikers van serie tot showquiz uit zich te spiegelen in het beeldscherm. Het klassieke model waarin ieder individu maatschappelijk te plaatsen was aan de hand van arbeid en seks, heeft zij vervangen door de identiteitenmarkt, waarop je alles mag zijn wat je wilt, als je maar iets bent en dat laat merken ook. Aktievoerders kregen in de loop der tijd door dat je niet permanent aktueel kunt blijven, maar dat je wel in de media kunt terugkeren, als je je maar keer op keer presenteerde onder een andere naam en organisatievorm. De ongrijpbaarheid voor pers en politie werd bereikt door de medianorm van naam en bedoeling tegen zichzelf uit te spelen. Daardoor werd het ook steeds minder lukratief als kraakbeweging te verschijnen, hoezeer men die in eigen kring ook trouw bleef. Deze wil om imaginair te worden resulteerde in een kennis omtrent mediamachinaties, die een tweede natuur werd, een automatisme waarin de aktie pas bestaat als ze een item is geweest. De intrede in de mediale ruimte onder verwaarlozing van het buitenmediale, resulteerde in het vergeten van de mogelijkheid van een metamorfose, waar zonder bedenkingen op was ingegaan door krakers uit de begintijd. Men kan bewust en gewild overschakelen van de ene identiteit op de andere. Maar de metamorfose heeft niets met wil of bewustzijn te maken, met een keuze uit meerdere aanbiedingen. De gedaanteverwisseling is mogelijk wanneer men op het juiste moment de leegte ingaat om elders als iets anders te verschijnen, terwijl niet vaststaat wat dat is. Het medium van de metamorfose is het lichaam, de materie zelf, en niet alleen maar het beeld daarvan, ofwel de identiteit. Zo verandert het individu bijvoorbeeld in een massamens door een omslag van de aanrakingsvrees, door een plotselinge erkenning en waardering van het eigen en de andere lichamen, door het uitwissen van de wil en de persoonlijke 26
biografie. De wil tot verandering is niet voldoende voor een gedaantewisseling, het proces eenmaal op gang krijgt een eigen tempo, neemt een wending en voert je mee. De metamorfose maakt kortsluiting met de werkelijkheid en geeft haar daardoor een maximale intensiteit. De ontmoeting tijdens de gebeurtenis is het moment van de wending. Door de opeenvolging van beelden en identiteiten in de media als enige werkelijkheid te aksepteren, verloor het aktievoerende deel van de natie de potentie om van het toneel te verdwijnen en op te gaan in het proces van onvoorzienbare gedaanteveranderingen. De bewegingsleer buigt zich over dit raadsel van de verschijningen en verdwijningen in de buitenmediale realiteit. Bewegingsleer is zowel een bril als een boek en presenteert uitgestelde inzichten zonder zich af te vragen wat het nut ervan is. Ze is er niet op uit alle verhalen op te duiken. Over sommige gebeurtenissen is al zoveel geschreven. Maar haar selektie is geen kwaliteitsbeoordeling. De bewegingsleer zoekt in het materiaal, dat zij dankbaar in ontvangst heeft mogen nemen, de momenten waarop de wetmatigheden zich manifesteren. De rest is geschiedenis.
27
OORSPRONKELIJK KRAKEN het wonder van de lokale ruimtevaart
28
Uit de anonimiteit van de stad is een adres tevoorschijn gekomen. Opeens verliest het onbestemde pand z’n onopvallendheid. Het besluit is genomen. We gaan kraken. Dan verschijnen de heroân en wordt duidelijk waar je al die jaren op hebt zitten wachten. Zij zijn al opgenomen in de andere werkelijkheid en helpen een handje bij de oversteek. Hun vanzelfsprekende doe-het-zelf houding is na te lezen in de handleiding die bij het kraakspreekuur verkrijgbaar is. De groep die klaar stond om al krakend binnen te treden in de schaduwwerkelijkheid, zag deze figuren opduiken in de gedaante van de klussers, iedere buurt had er wel een paar. Zij wisten hoe je een deur openbrak, gas, water, elektra aanlegde, een pand barrikadeerde, wat je tegen een tierende klerenkast of buurvrouw moest zeggen, of te doen had in geval van knuppelende platte petten. Zij haalden verhalen op over onvoorstelbaar woeste gebeurtenissen uit verre voortijden. Zij hadden kennis, gereedschap. Zij wisten wat je kon maken. De heroân zagen kraken niet als protestaktie, maar leerden dat het pand alleen gekraakt diende te worden voor onmiddellijke ingebruikname. Na een paar dagen verdwenen ze weer. Soms gebeurde hierna niets meer, liep kraken af met huiselijkheid, huurkontrakt, woonvergunning. Maar voor hetzelfde geld werd het een ongewisse reis die dwars door het curriculum vitae heensneed. Radikale naãviteit, aanpakken en geen gezeik, agressieve onschuld, de toekomst overboord, aktuele verontwaardiging, geen enkel benul van de wet, ongeloof in hun geweld... De verkenning van de ruimte buiten de bestaande orde kwam dan pas goed op gang; hetzij uit vrije wil door je aan te sluiten op alarmlijst en buurtvergadering, hetzij onder druk der omstandigheden: knokploeg, kort geding of plotseling massaal op visite komende krakers uit de straat. Middenin de stad, temidden van de konkrete vormen van de dagelijkse verveling, trad men binnen in een ruimte van onbegrensde mogelijkheden. Het ging er niet om iets nieuws te kreâren, maar het oude te gebruiken om naar elders te vertrekken: “Oscar, Wouter, Beer en ik kenden elkaar van kafÉ Stuttel waar we de avond doorbrachten als we niets beters te doen hadden. Allen zochten we een plaats om te wonen en kraken leek wel leuk. Oscar had in de Spuistraat een huis leeg zien staan. Dat was vlakbij dus na een avondje Stuttel 29
gingen we even kijken. We bekeken het hoekpandje nadat ik de deur had ingetrapt en waren enthousiast over de ruimte. Volgende dag zorgden we voor matrassen en dekens. We sliepen in het pandje ernaast dat we ook leeg hadden gevonden toen we via het dakraam en de goot dit huis binnengingen. Na een speurtocht verder over het dak bleken we met z’n vieren de beschikking te hebben over een gigantisch komplex, met allerlei raar aandoende ruimtes waar hier en daar het licht nog aanstond. De bedoeling was het onder vrienden te houden zodat je in het gebouw altijd mensen tegenkwam die je kende en die dezelfde houding hadden - ik bedoel wij vieren vonden wonen iets ondergeschikts, dat je lol hebt is veel belangrijker. We kozen de beste ruimtes uit en bombardeerden het pand tot algemeen speelhol.” Dat was de kraakervaring: dat er achter een opengetrapte deur een waanzinnig groot komplex te vinden was, met hier en daar “het licht nog aan”. Sterker nog, het was ‘t enige gemeenschappelijke aan de verzamelde krakers. Kraken vormde geen historische missie, maar een buitenhistorische ruimte met als vierde dimensie het spel. Het bood sensorische sensaties. De intrede daarin was van een gewelddadigheid, die alleen door een vaste reeks handelingen te bezweren was. Het begon met het wachten op het verzameladres, het gereedschap dat bij elkaar werd gezocht, de afspraken en instrukties. De breekploeg vertrekt, daarna de anderen, de groep die voor eigen gevoel verschrikkelijk opvalt op weg naar het pand, het kabaal van het openbreken met koevoet en hamer dat over de straat schalt en je nog meer te kijk zet. Dan het moment van het rennen, een spurt van 50 of 100 meter die je met of zonder noodzaak altijd maakt: de deur was het zuigpunt waardoor je over de grens de andere ruimte werd ingetrokken. Het geweld tegen de deur was de overschrijding van de wet die het leven zijn vaste vorm geeft. Dit oergeweld kwam voort uit het feit dat de deur opeens niet meer een symbolische afscheiding was, maar een konkreet objekt. In de deur raakten de dagelijkse en de andere werkelijkheid aan elkaar. Het eerste wat na de kraak gedaan werd, was het repareren van de deur, het plaatsen van een eigen slot; een renovatiedeurtje van prefab karton werd direkt vervangen door zijn solide massief houten voorganger. Dit deurherstel was een 30
gevolg van het feit dat het openbreken van de deur de enige strafrechtelijk te vervolgen handeling was, maar ook was het de bevestiging van het in gebruik nemen van het pand. De sleutel van het nieuwe slot maakte de woning, waarin aanvankelijk alleen was ingebroken, tot het eigen huis. De deur was kortom niet alleen deel van een rite de passage, maar ook van een bescherming van het eigen bestaan. Al zat de te kraken ruimte vol tochtige gaten, al stond het raam open, de deur was het magische punt waarrond de eigenlijke kraak zich organiseerde. Terwijl de woning vaak wekenlang minimaal gemeubilleerd bleef, werd de deur uitgerust met de omslachtigste assessoires, van bouwstempels tot staalplaten. Zelfs als het pand gelegaliseerd was kon nog jarenlang een strikt deurritueel in acht worden genomen. De deur, die in de open society tot afval was verklaard, werd herontdekt en zelfs toen krakers muren gingen doorbreken en portalen wegsloopten, hielden ze de deur te vriend. Hij werd multifunktioneel aangewend als tafelblad, bed, achterwand, barrikademateriaal, schild, of zolang even weggezet. Iedereen legt aanvang en einde van “de kraakbeweging” ergens anders. Dat komt omdat iedereen op een andere plaats de gezamenlijke ruimte is binnengetreden. Voor de een was gebeurde dit bij het openbreken van de eigen etagedeur, voor de ander tijdens het ronddwalen in de onmetelijke leegtes van de komplexen die stedelijk werden gekraakt. Iedere krakerster kan de plaats aanwijzen waar zij of hij individueel de drempel overschreed en een kollektieve ruimte binnentrad. Er gebeurde iets kwalitatief anders dan het “opkomen voor je woonrecht” of “verzet tegen de repressie van de staat”, iets anders ook dan het uitrazen van de in de loop der jaren opgebouwde woede over spekulatie en falend beleid. De ruimte werd niet geopend als gevolg van objektief maatschappelijke omstandigheden. Als het huis al symboolwaarde kreeg, gebeurde dat bijna per ongeluk, in de loop van de kraak zelf en niet vooraf. Het overrompelde de bewoners, die zich verbijsterd afvroegen hoe ze er weer onderuit konden komen. Het verlangen naar de ruimte kan evenmin worden verklaard met psychologische driften, er is geen reden waarom mensen die een gemeenschappelijke ervaring zoeken nu juist zouden gaan kraken. Zelfs waar krak31
ers zochten naar de geborgenheid van een zelfingericht leven, werd deze voortdurend verstoord door gebeurtenissen van buitenaf, van verplichte huisgenoten tot ontruimingsbevel. Wie het recht in eigen hand neemt wordt als geen ander geleefd. Maar dat hoort juist bij de plezierige kanten van de kollektieve ruimte: het is ook een ontlasting van het vooruitzicht één eigen bestaan te moeten leiden. Hoe de ruimte werd verlaten, dagen of jaren later, is meestal diffuser: een reis naar Afrika, een huurwoning in Huizen, een opgepakte studie, een solidariteit, een overdosis... Sommigen zwerven verder in andere circuits, van Alpenwei tot cyberspace. Anderen zijn gewoon gebleven. De ruimte verlaat niemand meer die eenmaal binnen was, ‘snachts in je dromen keer je ernaar terug. Tijdens het kraken werd allengs het eigendomsrecht vergeten en het staatsmonopolie op geweld aan de laars gelapt. Maar gelijktijdig werd er geparasiteerd op de “Westerse Beschaming”, zonder dat men zich druk maakte over principes of idealen. “Konsekwent zijn is stomvervelend.” Materiaal was er zat, slapend Nederland schakelde net over op tweepersoons waterbed en houten bak, de straat stond vol met handig smalle beddespiralen die met keilbouten (maatje 7) in het kozijn konden vastgedraaid. Bovendien werden de binnensteden folkloristisch bestraat, zodat overal schaftketen en andere gereedschapkisten klaarstonden om gebruikt te worden. Salaris kwam van de sociale dienst, telefoonlijnen via de buren, energie uit opengeknipte en later gekantelde GEB-meters, informatie uit kadaster en GDH-archief, woningen waren overal te vinden, het gereedschap stroomde binnen via stadsvernieuwing en postorder, barrikademateriaal kwam van de bouwplaats, de delikatessen uit de proletarische winkel, drank vanachter vallend glaswerk, tegels uit de stoep en de politie bij een knokploegdreiging... De klussers leerden overigens dat je ook gewoon telefoon of elektriciteit kon aanvragen op een valse naam of die van een ander. Er was geen sprake van illegaliteit, de bestaande regels en mogelijkheden werden alleen handig aangewend. “Jullie rechtsorde” vermocht niet erg te boeien. Daar had men ‘eigen’ advokaten voor, die belangstelling voor hun emplooi trachten te wekken met slogans als: “Recht is wie het beste kan liegen.” De kraakgroepen werden in 32
beslag genomen door de ontwikkeling van het eigen pro deo systeem. Aanvallen daarop werden gepareerd met heilige verontwaardiging en gerechtvaardigde woede: “Tevens klaag ik aan: De spekulanten. De gemeente. De politie en Justitie wegens: Afpersing, Flessetrekkerij, Ontduiking van de Woningdistributieregels, Huisvredebreuk, Valsheid in geschrifte, Poging tot doodslag, Schending van de Mensenrechten, Seksisme, Overspel, Volksverlakkerij, Opruiing, Ondermijning van de Rechtsorde, Het toebrengen van Zwaar Lichamelijk Letsel, Het vernietigen van Menselijk Geluk, Meineed en Korruptie. Hoe durft een officier ons te dagvaarden?” Het eigen spel kon opbloeien door een blijmoedige onschuld jegens de boosaardigheid van de buitenwereld. “Waar zijn ze mee bezig, dat kunnen ze niet maken!” Binnen de ruimte van het kraken was geen sprake van historische ontwikkeling, al dwalend bleek hij alleen op steeds meer plekken te vinden, tot in de mafste uithoeken van de stad. Na intree kwam de verbazing dat er zoveel meer mensen waren op dezelfde plek, net zo gek als jij, net zo radikaal, net zo amateuristisch. Verbazing over het koele pragmatisme waarmee de heetste dadendrang ten uitvoer werd gebracht. De ruimte was letterlijk in en buiten het ‘heersende systeem’ te vinden. “De stad is van ons”, want opgenomen in een eigen topologie met geheime bakens: panden, kafees, spullenbazen, fietsroutes, straten en bruggen, symbolen, signalen, affiches, klederdracht en haartooi. De geur van klamme leren jassen en doucheloze huizen, kattenpies, plastik tasjes met autospiegels, losgesjorde verkeersborden, vergo’s, demo’s, mani’s. Voorverzameladressen, alarmlijsten en knokploegen, onbegrijpelijke telefonades, voornamen en ingangsnummers. Een spinnenweb van achtertuinen, trapportalen, koffie en dranksessies, jointjes en trips, stencils, gejatte boeken, perslijsten, rtv- inbraken, helms en knuppels, brekende tegels, busjes en bakfietsen, posten en burenbezoek. Maar ook de zieligheid van het journaal, van gemeenteraadsleden en bezorgde kritici (“Ze snappen er weer niks van”). De snelheid waarmee je van student relschopper, van relschopper voorbijganger, van voorbijganger stenensmijter en daarna praatjesmaker, ziekenverzorger of minnaar werd. Het was de ruimte van de voortdurende metamor33
fose. De gedaantes waarin gewisseld werd konden klassiek zijn (en dus geparasiteerd worden) of anders en nooit vertoond (en dus experimenteel): iemand die vanwege zijn “PvdA-hoofd” binnen wist te komen op een bestuursvergadering ging na afloop nog even Duroxblokken vinden, de heavy van vandaag was de supertruus van morgen. Twee linkerhanden stonden te stucen, even een regenjas aan om naar een rel te gaan. Iedereen bleek onverwacht alles te kunnen (zijn) en vooral wat of wie je nooit was geweest. Het eigen leven werd tot fiktie gemaakt en direkt weer omgezet in realiteit. Ieder uiterlijk kon worden aangenomen zonder er een identiteit aan te ontlenen. Dit was de vrijheid waarin mensen die elkaar amper kenden zich in akties storten op basis van een blind wederzijds vertrouwen: hard, vaag, vriendelijk, storend, gestoord. Dat er geen voornemens voor de middellange afstand waren donderde niet, de weg telde, de expanderende ruimte van het eigen levensritme waar die heenvoerde was zelfs niet van later zorg (no future). Een explosie, veroorzaakt door de smakelijke konsumptie van het hier en nu. Historische voorwaarden? Oorzaken? Gevolg? Roept u maar. “Niemand had een huis en dat was heel gemeen!” Onbenutte ruimtes waren door een vergeetachtigheidje in de wet in gebruik te nemen, zonder dat de eigenaar met de wet in de hand iets tegen de anonieme gebruikers kon beginnen. Gunstig was ook dat eigenaars en gemeentelijke planners door hun naieve geloof in eigendomsrecht en gezag hun woningen eindeloos lieten leeg staan, zelfs toen al volop werd gekraakt: “Wooooningnoo- ood”. De eerste groep, veelal studenten die zich groepeerden rond de klussers, had aanvankelijk rondgekeken in linkse kringen, maar die bleken een taal te spreken waar men geen kant mee opkon. Maatschappij- analyses, zelfontplooiing, toekomstplanning, het veranderen van de wereld en jezelf, strategische debatten, de mars door instituties of kollegediktaten, sociale verantwoordelijkheid, bewuste geborgenheid, relatiegesprekken, idealen, grote verhalen: het was ondragelijk geworden... Men kon niet meer de puf opbrengen nog langer te wachten op de mentaliteitsverandering van de ander en de vruchten van het werken aan jezelf. “De krisis van het marxisme is de onze niet.” Het taboe op de onmiddellijke realisatie van de gedemokrati34
seerde verlangens had een diskussiekultuur rond emancipatie en integratie veroorzaakt. Het universitaire radenwerk was de leerschool voor de vergaderkultuur in de instituties van de toekomst geworden. Toen men weigerde nog langer op deze voorgeschreven route verder te marcheren, was het een kwestie van logika dat het politieke bedrijf in zijn geheel werd afgeschreven. De weerzin tegen links, van wie nog iets verwacht was, werd even groot als die tegen rechts, waarmee men sowieso niets te maken wilde hebben. De termen begonnen hun begrijpelijkheid te verliezen. De klussers hadden een andere kijk op de dingen. De oud-demokraten onder hen zagen door hun politieke bril de kraakgolf als verzet tegen de leegstandswet, die voorkomen of veranderd moest worden. Dat was hun trip. Een tweede groep, onbewuste leninisten, haalde het spandoek van zolder: “De allerslechtsten zijn de als links vermomde rechtsen. Ze zijn erger dan de rest, mijdt ze als de pest.” Ook die leus viel buiten de ruimte-ervaring van de nieuwbakken krakers, iedere politieke stroming was als puntje bij paaltje kwam deel van ‘hun’ parlementaire demokratie. Het beheersbaar maken van maatschappelijke tegenstellingen was onze zorg niet. Er werd niet gedroomd van omwenteling of gestreefd tot nut van ‘t algemeen. De eigen woningnood was veel eenvoudiger op te lossen. Het begrip ‘politiek’ was door de feministische kritiek zijn alleenrecht op de openbare sfeer ontzegd en sindsdien doorgedrongen tot de meest intieme plekjes. Al snel werd alles politiek en daarmee verloor het woord zijn tot daden prikkelende charme. De kraakbijdrage aan de tanende politieke kultuur beperkte zich tot geschreeuw, rookbommen, gejatte dokumenten en in de fik gestoken maquettes. Het ‘primaat van de politiek’ zou worden vervangen door de robuuste term ‘macht’, maar tegen die tijd hadden de krakers de intellektuele atmosfeer al verlaten om in plaats van de franse theorie de eigen ruimte te gaan verkennen. Ook van het idee van politiek als doelgericht handelen, als haalbaarheidsonderzoek werd afstand gedaan. Maatschappelijke tegenstanders werden niet aangesproken, er was geen realistisch ideaal waarover te onderhandelen viel. “Parkeergarages = oorlog”. Dit uit de praktijk geboren anarchisme fuseerde met het narcisme dat eigen is aan een ieder die 35
een plaats inneemt die binnen de maatschappij niet te vinden is. Zonder het te beseffen werd het onvervreembaar recht op de eigen lokale ervaring ontdekt. Dit anarcisme, een kombinatie van woede, zelfmedelijden en het eigen gelijk (“Ons pand kunnen ze slopen, onze ideeân niet”) bleek de brandstof waarmee de plaatselijke ruimtevaart kon worden aangedreven. De aantrekkingskracht van het kraken was dat het geen alternatief bood, geen zicht op een betere wereld die zich moest legitimeren en beargumenteren. Niemand sprak namens iemand. “Wij gaan er niet uit” was geen eis maar een mededeling. Geen konsensus, geen kompromis, geen diskussie. Vrij-blijvendheid waar iedereen in kon stappen om zich uit te leven. Men draaide op de restanten en ruãnes van een orde die in één klap vreemd was geworden. De voorkeur ging niet zomaar uit naar vervallen panden, sloopauto’s, leren jassen uit de oorlogsjaren, op straat gevonden meubilair. Alles wat afgedankt en dus buiten het maatschappelijk verkeer terecht was gekomen, bevond zich als het ware per definitie in het ‘buitensysteem’ waaraan de kraakpanden onderdak verleenden. En alles wat zichzelf binnen de ordentelijke efficiântie definieerde stond daarbuiten. Er werd niet gedacht in strategieân, principes. Abstrakt-theoretische begrippen waren taboe. De ideeân waren geen woorden maar dingen: rijplaten, stenen, akties. Over “hun” werd gedacht in te slopen interieurs, te vernielen ME-busjes, voorposten en wat verder voor handen kwam. Het ging ook zonder ideologie. De vraag was: hoe? en nooit: waarom? “Wij beginnen alvast aan leven zoals het wel okÉ is, en storen ons zo min mogelijk aan hun wetten. En we vechten tegen onrecht. En dÝt vinden ze niet leuk! Praten mag, al zolang. Maar leven naar het oud-hollandse gezegde ‘geen woorden maar daden!’, dat mag niet.” Het was allemaal van een nietszeggendheid die het goed deed bij de buren. De noodzaak om de wereld te vertellen waar het jou zoal om gaat werd niet gevoeld. Dit zwijgen verhulde geen geheim, er waren geen woordvoerders, gewoon omdat men niks te melden had. Het bleef bij een stenciltje voor de buren waarin wat harde info over de spekulant stond en de uitnodiging om een kopje koffie te komen drinken. Een bladenkultuur waarin onderling diskussies werden gevoerd, historische wortels 36
blootgelegd en mooie verhalen verzameld, bleef achterwege. De ervaring was te fragiel om in een konsistent betoog vast te leggen. Men werkte het kadaster, de Kamer van Koophandel, het burenbestand en het gemeentearchief door om de geschiedenis van het pand uit te spitten. D’r waren altijd wel konnekties met malafide makelaars, dubieuze hypotheekbanken, sportscholen, lege BV’s, postbussen op Aruba, onderhandse afspraken met de gemeente, witgewassen heroãnegeld, wapenhandel. Deze werden uitvoerig beschreven in de buurtblaadjes en oefenden een enorme fascinatie uit op krakers, terwijl de buitenwacht er gemeenlijk geen touw aan kon vastknopen. De onthutsende verhalen die de buren vertelden over vooroorlogse huurstakers, onderduikers in de oorlog, echtscheidingen, gevallen van zelfmoord en vereenzaming, sektes en illegale pensions bleven voor eigen gebruik bestemd. Het pand werd aldoende een case waar de blues van de oral history samenkwam met wereldomspannende financiâle samenzweringen, die een aardig schepje deden op het avontuur waar men middenin terecht was gekomen. De ruimte die hierdoor ontstond, was de ruimte van het experiment. Doordat eenheid eerder al ontmaskerd was als diktatoriale vergadertruc om de verschillen glad te strijken, kreeg de eenheid die ervaren werd in de aktie de mystieke geladenheid van de spontaniteit. Ze was niet moeizaam tot stand gebracht, maar werd verbaasd gekonstateerd of als vanzelfsprekendheid ervaren. Het experiment was geslaagd als het verschijnsel optrad, als de ontmoeting met de ruimtegenoten tot stand kwam. Voorwaarde voor welke ontmoeting dan ook is de onderlinge afstand. Wie permanent op elkaars lip zit komt elkaar nooit tegen. Geheime regel bij de organisatie van het kraken was deze afwezigheid van eenheid en identiteit, of zelfs van geregeld kontakt. De verschillende kraakgroepen zaten op een afstand van elkaar in hun eigen buurt, kraakpanden waren universalia waarin de bewoners deden waar ze zin in hadden, zonder dat huisbaas, buren of medekrakers daar iets over te zeggen hadden. Je had geraniumbezitters, andragogen, potten, vago’s, kunstemakers, punx, engelsen, zeeuwen, mensen uit IJmuiden. Er was een samengeraapt zootje buurtgroepen die zich naar eigen inzichten organiseerden afhankelijk van de kenmerken 37
van de bebouwde kom. Niet de leegstand produceerde het kraken, de leegstand werd pas zichtbaar als je ernaar keek en dan ontdekte je er steeds meer van, een gewoonte waar je nooit meer vanaf komt, net als het vluchtig kijken in kontainers met huisraad of bouwmateriaal. Het was puur toeval in welke buurt iemand terechtkwam, na de kraak was het onvoorstelbaar hoe een pand vijf jaar lang had kunnen leegstaan. Waarom anderen voorheen zich niet in dit avontuur hadden gestort bleef een raadsel. In sommige buurten werd nooit gekraakt, het zou jaren duren voor men op het idee kwam fabriekshallen in het havengebied te betrekken. Voor zover er een identiteit tot stand kwam ontwikkelde die zich in ijltempo, afhankelijk van de interaktie met de gebouwde omgeving. Het openbreken van dichtgetimmerde sloopblokken voor woongroepen leidt tot een totaal andere kraakgroep dan het intrekken in riante panden in een elegante wijk of het een voor een kraken van tweederangs verdiepinkjes voor de horizontale verkoop. Rustig wonen in een straat waar nooit een M.E.-ontruiming voorkwam, gaf aanleiding tot ongehoorde heftigheid of chaotisme bij stedelijke akties, maar evengoed tot totale desinteresse daarvoor. Bewoners van fraaie grachtenpanden waren soms eerder geneigd met gemeente-ambtenaren te gaan onderhandelen, dan degenen die in wegzakkende revolutiebouw bivakkeerden, maar het omgekeerde kon net zo goed gebeuren: het besef veel kwijt te zullen raken leidde dan tot een principiâle houding. Kenmerkend was dat wie goed thuis was in een buurt prompt de plank missloeg op buurtvergaderingen elders. Onderlinge verschillen tussen buurten waren stimulerend zolang de onbekendheid met elkaar in acht werd genomen. Was de eigen buurt niet langer enerverend, dan kon je altijd naar een volgende verhuizen en overlopen van de ene identiteit naar de andere. Menige kraakbuurt ontstond overigens toen onderlinge ruzies in een van de ongeorganiseerde kraakpanden in een buurt een aantal bewoner*s verplichtte een straatje verder te gaan wonen. Juist de onderlinge afstand maakte het mogelijk bij konfrontaties de waanzinnigste dingen uit te halen. Motivatie of disciplinering zijn niet nodig als niemand je vraagt wat je ergens te zoeken hebt. Zolang je elkaar niet kent mag en kun je alles zijn. Onderlinge anonimiteit 38
voorkomt starre scenevorming en sociale kontrole. Iedereen is welkom die de kode kent. Die kode bestond niet uit een geheim wachtwoord maar uit een bepaald soort vanzelfsprekendheid. Een herkenning die deuren opende die voor anderen gesloten bleven. Reporters die speed aanboden als entreegeld werden verzocht met goud terug te komen. Maar als je aanbelde bij een zwaar gebarrikadeerd pand en gehaast “hallo” zei, werd je zo binnengelaten. Bij aktievergaderingen zei je uit welke buurt je kwam en dan was het wel okee. Stillenangst bestond niet. Een groep kan haar geheim bewaren en tegelijk explosief groeien door een eigen normaliteit te scheppen die open staat voor iedereen, maar mensen met de verkeerde normaliteit genadeloos door de mand doet vallen. De grote evenementen waarmee kraken altijd wordt gelijkgesteld, speelden zich op een merkwaardige afstand van de afzonderlijke krakers en buurten af. In de kraakruimte konden twee niveaus worden onderscheiden: dat van de buurt waar men zelf in terecht was gekomen door te gaan kraken, en daarnaast het stedelijke, waar men in terechtkwam bij de kraak van een groot pand of tijdens een forse rel, een massale haat- of woedeuitbarsting tegen de M.E. als symbool van de hele verzameling autoriteiten. Wie een ochtendje meerelde kon daarna gewoon kantoorbaas blijven, net zoals kraken niet hoefde te leiden tot een opgaan in de gedeelde ruimte: het kon altijd weer overgaan. Maar het kon ook een initiatie in de ruimtevaart worden, indien er vervolgens een materiâle, minder vluchtige basis werd gevonden voor de grensoverschrijding in de gedaante van alarmlijst of kraakpand. Andersom betekenden de stedelijke rellen maar al te vaak een uittrede uit de eigen buurt of zelfs de volledige desintegratie daarvan. Het avonturieren in de kraakruimte werd dan op stedelijke schaal voortgezet of verder gelaten voor wat het was. De organisatie van de stedelijke spektakels moest per incident worden opgezet en werd bepaald door de plaats van het pand en de karakteristieken van het kasko. De produktie was in handen van de “afzonderlijke bewoners”, en wie toevallig langskwamen. De opvoering zelf kon dan spontaan worden overgenomen door politie, passanten en wie er nog meer op het alarm afkwam. De kraakruimte op z’n expansiefst toverde de 39
stad om in een cirkus met stuntelige petten, rookontwikkeling, lopende vuurtjes, scannerberichten over de radio, achtervolgingen, getrokken pistolen, aanstekelijke opstootjes, dichtgetimmerde etalages, opgebroken straten en gekantelde bouwketen. Postproduktie faciliteiten, zoals de arrestantengroep, werden aangeboden door de stad. Het schouwspel leek van begin tot eind in niets op het eigen straatje. Als je na de rel in de stad in je eigen buurt een etage ging kraken en de buren zeurden over “die zinloze vernielingen”, was het antwoord dat jij daar niets mee te maken had, ook al had je urenlang ruiten lopen inkinkelen en als trofee het modelvliegtuig uit een reiswinkel meegenomen. Zo’n uitspraak had een hoog waarheidsgehalte: je bent waar je bent. Het zelfbewustzijn werd gekoppeld aan de plek waar men zich bevond, in plaats van aan de ‘eigen’ identiteit ofwel het beeld dat de buitenwereld van jou heeft. De toerekeningsvatbaarheid voor de eigen daden was geen afgeleide in de trant van “Verander de wereld, begin bij jezelf”. Het “think global, act local” doet geen recht aan het unieke van gebeurtenissen, die jou juist op deze plek overkomen. De enig noodzakelijke allertheid bestaat eruit dat je, wanneer je toevallig aanwezig bent op de plaats waar iets te gebeuren staat, dat ook werkelijk doet, of het nu een frontale aanval op de M.E. is, het bevrijden van arrestanten of een konversatie met voorbijgangers. Dat is dan geen heldendaad of wilshandeling, je schakelt je alleen in op de gebeurtenis en de plek, om deel te worden van de kraakruimte. Dat bepaalde ook het karakter van de sterke verhalen die nadien werden verteld; niet stoerheid lag daaraan ten grondslag, maar verbazing dat juist wij dat hadden meegemaakt. Vandaar het geschater. “Had u dit verwacht?” De leegstand die woningzoekenden heetten te bestrijden werd door niemand meer gekoesterd dan door krakers. Krakers waren kunstenaars doordat ze leegte betrokken om die te bespelen en vooral niet om in te richten. Ze vormden het eigen huis om tot de endeldarm van de verzorgingsstaat. Als vanzelf akkumuleerde het kraakpand een verzameling onduidelijke voorwerpen waaraan asyl werd verleend. Het huis bleek een objektenmagneet waar de dingen gewaardeerd werden om hun eigenzinnigheid in plaats van te worden gekonsumeerd. Wanneer het gekraakt werd 40
moest het huis eerst leeg worden geruimd, om vervolgens weer vol te kunnen worden gestouwd met rommel die men zelf op straat vond. Houten strijkplanken, oventjes, gootsteenbakken, een autodeur, knipperlichten, beddenspiralen, tl-balken, etalagepoppen, uitgezakte bankstellen, halve fietsen, kisten, geamputeerde meubelstukken, kastjes, tvtoestellen, dieptemeters, ijzeren emmers, een loodzware liftmotor... Op weg naar de kraak werd er al verzameld want “hoe meer troep, des te minder makkelijk er kan worden ontruimd”. De prullaria werden niet uit zuinigheid gerecycled, maar voor onbepaalde tijd rust gegund buiten de maatschappelijke cirkulatie, waarna ze weer aan de straat werden teruggegeven. Doordat ze zich niet opdrongen om te worden gebruikt, vormden ze geen bedreiging voor de aanwezige leegte. Net als de bewoners hadden ze, losgekomen van ieder maatschappelijk nut, genoeg aan zichzelf. Zo er hier al sprake was van kultuur, dan een van de non-esthetika. De drang zich te etaleren bleef uit. Grijs, ontwapenend, oninteressant, niet uit op expressie, differentie of overdracht van groepskodering, ongeãnteresseerd ook, onbenullig, fantasieloos, vaag, niet-aanstootgevend, asexueel, weinig aantrekkelijk: “Mensen met smaak moeten dit kunnen waarderen.” De huisstijl miste iedere klare lijn, was de grens gepasseerd waarbinnen dingen nog mooi of lelijk te vinden zijn. Ook het krakersteken van de cirkel en de schuin naar boven gerichte, gebroken pijl bezat die slordige nietszeggendheid. Het miste de transparantie van de piktogrammentaal en ontleende daaraan zijn mysterie. De klassieke idealen die aan opstandige jeugd worden toegedicht, van angry young tot fris en vrolijk, heftig en toch leuk, ketsten af op deze onopgemerkte, geruststellende oppervlakkigheid. Men slaagde erin onder de verplichting uit te komen de wereld te gaan veroveren, ja zelfs om een subkultuur op gang te brengen. Dit low-culture-profile bij een gelijktijdig high-action-level garandeerde een perfekte onbekendheid met de traditie, ook de eigen. Het mechanisme dat kultuur produceert uit een breuk met het voorafgaande, waartegen men zich krachtig dient af te zetten, kon daardoor vermeden worden. Kultuurkonsumptie beperkte zich tot leenkunsten als punk, new wave, politiek straattheater en fanfares. Kunstenaars in een 41
kraakpand betekende altijd gelazer. De expressie van het Ik is moeizaam te kombineren met aktueel wonen. Al krakend zag men zich gekonfronteerd met het palet aan geuren en fleuren dat de voorafgaande decennia aan het woningbestand hadden toegevoegd. Niet alleen de tien lagen verf, de drie plafonds, de piepschuimplaten, schrootjes en het kurk op de schoorsteenmantel, het hele miasme van bedomptheid en wansukses doortrok de panden. Indien het ontbrak, bij intrede van kantoren en vers opgeleverde luxe appartementen, was dit een teken des onheils dat werd bezworen door ze du moment om te toveren tot een puinschuit. Dit was dus het eindpunt van de opstallen. Eenmaal opgezogen door het vakuÅm achter de voordeur belandde men in een timegap die door de geschiedenis van het perceel was achtergelaten. De achterstallige staat waarin men de ruimtes aantrof leverde de bouwstenen voor het nieuwe paleis. Onze krakers kenden een ironische omgang met het komfort. De semi-permanente herhuisvesting van het vege lijf bracht een totaalpakket aan tijdelijke voorzieningen met zich mee. Tuin- of brandslangen als waterleiding, boven de straat hangende elektriciteitsdraden, butagaskachels met doorzakkende deksels, dekens bij wijze van deur, een houten geraamte voor de gootsteen... “Ook hier renoveren krakers de stad.” In dit kampement was het afvalvraagstuk permanent. Doordat er afscheid was genomen van de starre funktionaliteit van de woningplattegrond, kon zich een staat van voordurende verbouwing vestigen. Deze metamorfose van de ruimte werd nog aangewakkerd als ter voorbereiding van het huisfeest het halve pand werd leeggehaald om opgevuld te worden door nachtelijke gebeurtenissen. Het open huis, volgepakt met ongevraagde bezoekers, presenteerde zich als generale repetitie voor een dreigende ontruiming of viering wanneer de dreiging bezworen was. Overdadige konsumptie van biertjes en blowtjes, gekombineerd met luidruchtige drama’s, een deinende geluidsmuur, kleine knokpartijtjes, doorgedraaide honden, garandeerde dat om een uur of een de politie de feestgangers op straat herenigde. Het hele trajekt van vuilnishoop tot life-style woning en terug kon aldus in een etmaal worden afgelegd. De lijnen van het opbouwen en het uitwonen kruisten bij het minste of 42
geringste. De vermakelijke vergankelijkheid van het bestaan werd extatisch uitgeleefd met een knulligheid van het jaar nul. Het recht op wonen waarmee krakers zich legitimeerden was hun antwoord op de uitnodiging van de leegte om in haar binnen te trekken. De leegte opende zich als het spanningsveld tussen aktie en lamlendigheid. Ze was afwisselend speelhol, uitvalsbasis of broedplaats voor de weigering om maatschappelijk te funktioneren. Tot ze opeens middenin de geschiedenis bleek te zijn terechtgekomen. Er zat geweld in de lucht. De opengebroken leegte moest worden afgeschermd met barrikademateriaal. Het huis werd een groeiende verzameling voorwerpen, bekenden, telefoonnummers, adressen. De buurt een onoverzichtelijk netwerk van kafé’s, wijkcentra, kontakten met opbouwwerkers, stedelijke vergaderingen. En de stad een ondoorzichtige kluwen van akties, onderzoekskollektieven, perskontakten, aankoopgroepjes en plotseling doorgebelde alarmen. De voorgeschiedenis wordt keer op keer overrompeld door grootse gebeurtenissen. SPECIALE BEWEGINGSLEER De beweging van ‘80 verscheen op het historische ogenblik dat de media geãntroduceerd en geaksepteerd waren, waarna ze hun fase van totale hegemonie betraden. Zonder er zelf erg in te hebben kwam deze beweging buiten het bereik van de media tot bloei. Voor de opbouw van haar strukturen had ze de media niet nodig. Haar aantrekkingskracht kon ook door geen enkel persorgaan tot uitdrukking worden gebracht. Letterlijk alles wat daarover gezegd en geschreven wordt, slaat de plank mis. De “onjuistheden, insinuaties en pure leugens” die in de loop der jaren over de kraakbeweging zijn verspreid, hadden de bedoeling haar te sommeren een waarheid over zichzelf uit te spreken. Dat ze daar uiteindelijk op inging, bewijst echter niets. Zodra iets buitenmediaals wordt blootgesteld aan media, begint het iets anders te worden. Kenmerkend voor het Vrije Westen van na de Tweede Wereldoorlog is het verdwijnen van de massa die op straat leeft en zich plotseling kan formeren tot een geheel dat aktief gaat optreden. Vanaf het ontstaan van de moderne stad hadden er overal op straat massa’s mensen rondgehangen. Zij 43
werden afwisselend opgezweept of in toom gehouden door ze te gebruiken als dragers van het maatschappelijke imaginaire, hetzij in de vorm van revolutionair, hetzij als volks subjekt. Dit gevaar van de massa als fascistische horde of kommunistisch proletariaat wordt nu door de demokratische gemeenschap uitgebannen door de universele invoering van de media die in de oorlog waren ontwikkeld: het autoverkeer en de televisie. Vanaf de jaren ‘50 wordt de kollektieve fantasie afgewend van de historische opgaves binnen de stedelijke ambiance en gericht op het massaverkeer op de snelwegen buiten de stad, waar ieder individu zijn ruimteverlangen kan uitleven. Het wordt de mensenmenigtes op straat afgeleerd zich te zien als een groep die de mogelijkheid heeft zelfstandig te handelen. De voetgangers zijn deel geworden van een verkeersstroom die niet mag vastlopen en moet blijven cirkuleren. Het individu beweegt zich als een enkelvoudig deeltje door deze stroom. De ander wordt hindernis in plaats van potentiâle medestander: op straat vinden geen ontmoetingen meer plaats. Het ideaal van de vrije cirkulatie krijgt bovendien een vektor toegewezen in de gedaante van de automobiliteit. Het gereguleerde verkeer wijst de stroom een richting. Deze biedt de afzonderlijke verkeersdeelnemer de zekerheid deel te zijn van een gezamenlijk projekt: de verovering van de ruimte, bewegingsvrijheid zonder obstakel. Wanneer men heeft plaatsgenomen in de kabine, verliezen de overige weggebruikers hun realiteit als mensen die in staat zijn tot van alles. Zij gaan op in de enige resterende werkelijkheid, die van het verkeer als doorgaande beweging. In beide gevallen, te voet en in het voertuig, wordt de massa door zichzelf niet meer als massa waargenomen, maar als medium voor het transport van a naar b. De free flow of information op de televisie transformeert de werkelijkheid nog een stap verder. Met de invoering van de beeldbuis wordt de verdwenen reâle massa van straat- en weggebruikers vervangen door de imaginaire massa van de medekijkers. Om te kunnen funktioneren moet de televisie op twee niveaus een denkbeeldige werkelijkheid oproepen. Enerzijds vraagt ze aan de kijkers een realiteit achter het beeldscherm te veronderstellen, anderzijds dient men zich als deel te zien van een publiek dat in iedere huiskamer is ingeschakeld. In 44
de imaginaire massa wordt de ander meegedacht, terwijl bij de reâle massa de ander wordt meegesleept. Toen de beweging van ‘68 de reâle massa als potentieel revolutionair subjekt herontdekte, ging ze ervan uit dat deze nog steeds bestond. Ze moest konstateren dat, voor zover er nog sprake is van massavorming, die alleen verschijnt in de gedaante van filemeldingen en kijkcijfers. Deze imaginaire massa werd benoemd als konsumptiemaatschappij, waartegen ze vervolgens te strijde trok met bewustzijnsveranderende middelen, van mentaliteitsaantasting tot bomaanslag. Daarbij schakelde ze de t.v. in voor een fenomeen dat nog dateerde uit het krantentijdperk: de met het oog op de persmuskieten opgevoerde daad, die tot media-event moet worden. Toch kwam ook in de sixties de reâle massa een paar keer aan het oppervlak van de geschiedenis. Er zijn momenten waarop een menigte, of dat nu arbeiders zijn of toevallige voorbijgangers, zich zonder voorbedachte rade overvallen ziet door een wil. Deze wil uit zich in de konstatering dat er ergens op gewacht wordt. Als het teken gegeven is, weten we waarop: de gebeurtenis die door de menigte wordt aangericht om in een keer van haar wil af te komen. Deze gebeurtenis kan zijn voorbereid of uitgedacht, maar kenmerkt zich erdoor dat, na een initiârende handeling, een kettingreaktie op gang komt die alle oorspronkelijke bedoelingen te buiten gaat. Eerst wordt de gebeurtenis aangericht en vervolgens neemt ze het over van de akteurs. Het gebruikelijke boomdiagram van oorzaak en gevolg wordt dan abrupt vervangen door een kausaliteitenkarousel van voorvallen en verhalen waarin oorzaak en gevolg uitwisselbaar blijken. De gebeurtenis krijgt aldus een fataal karakter, ze zal z¢ verlopen en niet anders, ze is eenmalig, lokaal, extatisch. In de gebeurtenis vindt een verdichting van de tijd plaats, ze krijgt een intensiteit die verleden en toekomst in het niet doet verzinken. Ze verschijnt als inbreuk van het heden in het onbenullige voortschrijden van de geschiedenis. Ze is een onvoorziene terugkeer van een vroegere werkelijkheid, die daardoor als oerwerkelijkheid wordt ervaren. De algehele chaos tijdens een straatrel wordt door de massa beleefd als een elementaire realiteit die, onafhankelijk van het verloop van het civilisatieproces of de stand van de technologische kultuur, onverwoestbaar aktueel blijkt. 45
Tijdens zo’n gebeurtenis vindt de ontmoeting plaats tussen de vreemdelingen die de stad bevolken. De massa, die als verkeersstroom voor zichzelf onzichtbaar was geworden, herkent zich opnieuw en reageert als zodanig: ze hervindt haar realiteit in een konkrete gestalte. De individuân die, naar Canetti, in de massa hun aanrakingsvrees overwinnen, komen elkaar als lichamen tegen en omarmen die ervaring opeens. En dat terwijl in de dagelijkse orde de ander alleen nog een beeld was, een verzameling reklameboodschappen omtrent lifestyle, status, seksualiteit, subkultuur. De akkumulatie van kenmerken die eenieder van zichzelf maakt, verliest stante pede haar disciplinerende impakt. De ontmoeting is een gebeurtenis zonder nadere kennismaking. Men loopt elkaar gewoon tegen het lijf en de energie die deze botsing vrijmaakt geeft een richting aan het verdere verloop. Anderen van wie je het bestaan nooit bevroedde, verklaren zich ongevraagd solidair met je akties en doen door hun extreme normaliteit nog een schepje bovenop de rariteit van de hele situatie. Hoe uitzonderlijk de aangerichte schade ook is in de verhalen die later de ronde doen, de konkrete voorvallen zijn minder duurzaam dan de uiteindelijke verbazing hoe dit in godsnaam heeft kunnen gebeuren. De kettingreaktie overtrof iedere initiârende handeling. De verwondering hierover kan verhard worden tot een nostalgische houding, die eist dat de onvoorstelbaar geworden gebeurtenissen uit de goeie ouwe tijd niet opnieuw zullen plaatsvinden. Maar ze kan ook worden omgevormd tot de schittering van de belofte, dat het avontuur opnieuw beleefd kan worden, dat dezelfde gebeurtenis nogmaals te ensceneren is, van begin tot einde, maar dan door onszelf. De audiovisuele media zijn verkeersmiddelen als alle andere. Ze produceren, net als trein, auto en vliegtuig, bewegende beelden van een buitenwereld waar we geen rechtstreeks kontakt mee maken. De weg- en beeldschermgebruikers worden, opgesloten in komfortabele kabine of salon, met zo’n daverende kracht ingeschakeld op de versnelde beelden, dat deze zich aan hen voordoen als een unieke, individuele kijkervaring. Gezeten op de troon van waar af ze de wereld kunnen overzien, wordt hun wereldbeeld tot verstrooiing gebracht doordat het kamerastandpunt voortdurend verandert. 46
Het vraagt een grondige scholing hen ervan te doordringen dat er meer verkeersdeelnemers zijn, waarmee rekening dient te worden gehouden. De werkelijkheid keert alleen terug in geval van een katastrofe: botsing, storing of stroomuitval. Voor de rest is alles imaginair op de buis of de voorruit, niet onwaar of onwerkelijk, maar autonoom. In het televisiebeeld is de reâle massa niet verdwenen, maar gedegradeerd tot publiek dat vertoond wordt als dekor van het mediaspektakel, om het werkelijkheidseffekt daarvan te versterken. Wordt dat publiek weggelaten, bij overstroming of brand, dan komt het een dag na de event spontaan opdraven om zijn bestaansrecht op te eisen in zijn hoedanigheid van rampentoeristen. De media jagen op de gebeurtenis die door een echte massa wordt meegemaakt, om haar onder te brengen in een scenario waar de massa zelf geen grip op heeft: de media-event. Het werkelijkheidsgehalte van de oorspronkelijke gebeurtenis verschijnt daarin als het amusementsgehalte van het spektakel, dat geen ander doel heeft dan de kijkers ingeschakeld te houden. De media-event is geregisseerd nieuws, ze kan altijd anders verlopen dan voorzien was, afhankelijk van de aanwezige kamera’s. Ze is eindeloos herhaalbaar, desnoods in slow- motion. Ze is globaal, wereldwijd te ontvangen. Ze heeft geen exklusieve band met de plek waar ze plaatsvindt, ze kent de lokale ervaring niet. Er vindt geen kettingreaktie van voorvallen plaats, die naar alle kanten vertakken om uiteindelijk rond te gaan tollen. In de media-event komt een stroom items op gang, die zich allengs samenbalt in één enkel beeld, dat als symbool gaat fungeren. Waar de gebeurtenis een extatisch karakter krijgt, blijft de uitstraling van de media- event beperkt tot de uitzending zelf. Ze is geen verdichting van de tijd, maar streeft naar een permanente aktualiteit. Voor zover ze ergens toe leidt, zijn dat volgende mediaspektakels. Het aantrekkelijke is dat ze voor de kijkers volstrekt konsekwentieloos is, “risiko maar met komfort”. Ze ontleent haar impakt niet aan de aanval van het heden op de overige tijd, maar aan haar ogenblikkelijke alomtegenwoordigheid, de garantie dat ze overal te ontvangen is en dat er ook werkelijk naar gekeken wordt. Zonder kijkers geen media-event; de imaginaire massa van de mensen thuis verleent wat anders gewoon 47
nieuws was gebleven, haar feestelijke karakter. Zonder dit mediamieke extra krijgt de kijker meteen het gevoel op het verkeerde kanaal te zijn afgestemd. De media vormen de ruimte waarin de imaginaire massa tevoorschijn wordt geroepen. Terwijl iedereen individueel bezig is met z’n eigen mediakonsumptie, dragen de media de ideologie van het kontakt uit. Ze bieden vrijblijvende informatie over de wereld zoals zij die in beeld brengen, verbeelding in plaats van verbinding. De media zijn niet uit op kommunikatie, maar op alienatie. Ze zijn in staat van het gewoonste voorval een vreemde voorstelling te maken, door de plek van het item om te toveren tot lokatie. Maar wanneer het publiek zo’n media-event de rug toekeert en naar de kamera gaat zwaaien, wordt dit gecensureerd met een ogenblikkelijke beeldzwenking, omdat interaktie met de media het werkelijkheidseffekt verstoort. Het kontakt dat de media tot stand brengen is per definitie gemediatiseerd en dus nooit meer dan een kennismaking, een uitstorting van gegevens. In de media kunnen we met alles en iedereen kennismaken, maar ontmoeten is er niet bij. De ontmoeting parasiteert immers alleen op de informatie-uitwisseling, zelf vindt ze op een ander niveau plaats, in de schaduw van de kommunikatie. De ontmoeting is datavrij, dat verleent haar haar onvoorstelbaarheid, ontoegankelijkheid. Ze is botsing, verstoring van het alledaagse bestaan, vernietiging van nostalgie en beloftes, ze gebeurt, opeens, direkt. “This meeting will not be televised.” Het materiaal dat de bewegingsleer kreeg toegespeeld, heeft betrekking op het kraken in Nederland gedurende de laatste tien, twaalf jaar. Het kenmerkende daarvan was dat het zich koppig probeerde te onttrekken aan het decennium waarvan het ongewild en onvermijdelijk deel was. Het mirakel van de kraakbewegers was dat ze, op de drempel van het mediatijdperk, erin slaagden om zich over te geven aan een buitenmediale realiteit en de herinnering daaraan in stand hielden, in een tijd waarin dat niveau van de werkelijkheid allang verdwenen hoorde te zijn. Oorspronkelijk was kraken niet meer dan het openbreken van een deur. Het betrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunningen werd beschouwd als een vrij normale daad. Het gebeurde in familie- of burenverband en baarde weinig opzien omdat het al in 48
de jaren ‘60 gebeurde, en volgens sommigen nog eerder, in ‘45 al. Niemand deed er opgewonden over, behalve de toekomstige bewoners van het pand. Er kwam geen politie of massajournalistiek aan te pas. Meestal trad de rust al snel weer in. Ook toen eind jaren ‘70 een verandering optrad, doordat mensen zonder direkte relaties in of met de buurt begonnen te kraken, bleef dat weinig opzienbarend. Al werden er soms 50 slooppanden in een paar maanden opengebroken en opnieuw voor bewoning opgeknapt, dan nog kon de pers zich daarover niet opwinden. Deze had geen belangstelling voor de krakers en omgekeerd idem dito. Voor zover krakers in een buurt aan publiciteit deden, bestond dat uit zelf gestencilde informatie en posters. Kraken stelde niets voor, het presenteerde zich niet als sociaal protest dat om aandacht bedelde. Het was geen verzet, strijd of reaktie, maar het begin van iets nieuws: het inzicht dat, los van het politieke geloof in de regelgeving, konkrete problemen praktisch kunnen worden opgelost. Deze shock maakte een ware hang naar de gebeurtenis los, onder het motto: “van het een komt het ander”. Het doorspreken van de kraak, de voorbereiding en uitvoering daarvan, het aansluiten van de telefoon voor de sneeuwbal, het gezamenlijk klussen en tegenhouden van dwarse agenten of huisbazen - dat alles was deel van zo’n gebeurtenis: een trage, onoverzichtelijke, zich allengs versnellende reeks ontmoetingen met mensen waar je niet meer van te weten kwam, dan dat ze zouden opdraven indien dat nodig was. Deze onvoorziene samenkomsten maakten de energie los waarmee de hang naar de gebeurtenis werd omgezet in daden. De ontmoeting gaf de zekerheid dat je bijna alles kon maken: “Kraakmaarraak.” Wanneer je de zaak volledig in de puin had laten draaien, kon je altijd bellen voor de bescherming die de ander biedt voor de shit die je zelf aanricht. Het aura dat men gezamenlijk om zich had opgetrokken, leverde het triomfantelijke gevoel een gebeurtenis te kunnen overleven. Dit aura bestond uit de potentiâle massa van de medekrakers, de optelsom der bereidwilligen, die bij bepaalde exklusieve gelegenheden verscheen als een reâle massa die voor de deur stond te wachten op mot. In de rel wordt het langzame verloop van de gebeurtenis van het kraken in een buurtje versneld afgedraaid. De keten van inci49
denten aan het begin van het openluchtspel moesten stuk voor stuk worden aangericht om de zaak gaande te houden, maar wanneer de kettingreaktie dan op gang komt, verdicht de tijd zich tot een reeks fragmenten van maximale intensiteit. Dit moment ontstond wanneer de potentiâle massa van krakers op straat verscheen voor een demonstratie of (her)kraak en daar spontaan overging in een open massa, waar iedere omstander aansluiting bij kon vinden. De rel overviel ook de media-autoriteiten, zij konden alleen achter de feiten aanhollen waardoor de relschoppers vooruit werden gedreven. Deze rel is soeverein, want niet aangericht voor het oog van de media, hij streeft geen propagandistische doeleinden na, is niet tegen bazen of staat gericht, maar giert de straat over om zichzelfs wille en laat zijn deelnemers uiteindelijk achter in de vrijheid van de verbazing en de huiver van de paniek. Na afloop gaat men naar het journaal kijken en worden de kranten nageslagen op de mooie plaatjes. De verslagen en kommentaren werden niet overgeslagen, maar waren gesteld in een taal die er gewoon helemaal niets mee te maken had: “verharding”, “vervreemding van progressieve mensen”, “toekomst van de rechtsstaat”, “marginalisering”. Er kwam ook geen debat op gang met de goedbedoelende “linkse pers”, omdat deze het “krakersoproer” bleef zien door de bril van hun eigen verleden. De gebeurtenis, aan het oog onttrokken door de mediale wolk, wordt hiermee vastgelegd in beelden en verhalen die nog jaren mee zullen gaan. De oorspronkelijke daden treden aldus het imaginaire stadium in. In het vakuÅm tussen gebeurtenis en beeldverhaal ontstaat het bewegingsgevoel. Deze gedeelde gewaarwording balanceert op de grens tussen een buiten-mediale, onoverdraagbare ervaring en het besef dat ook dit ongehoorde gebeuren onvermijdelijk zal worden ingeschreven in het journalistieke vertoog. Het is het gevoel dat de zaak in beweging is gezet, zonder dat duidelijk is wat die zaak is en welke richting ze heeft. Het is de ongewisheid over de reikwijdte van de belevenissen, over de omvang van de schade die is aangericht in het burgerlijk bewustzijn. Maar ook hoort er het pijnlijke voorgevoel bij, dat men een beweging is geworden, dat er een halt is toegeroepen aan de groei van de open massa, waarvan de omvang 50
meetbaar aan het worden is voor polities en opiniepijlers. Tegen deze gang van de geschiedenis wordt ingegaan door volgende demo’s te plannen, door de omstandigheden te kreâren waarin de kettingreaktie opnieuw op gang kan komen, door de bereidheid zich te laten meeslepen door een keten van incidenten die onvoorziene kanten op gaat. Komende gebeurtenissen krijgen daardoor antimediale trekjes. Ze zullen zich zoveel mogelijk pogen te onttrekken aan het filmoog, of zich er op het moment supräme geen ene moer van aantrekken. Kamera’s worden geassocieerd met stillen en bewijsmateriaal en dienen daarom bij de action gecut te worden. Maar het verlangen de reâle massa opnieuw te zien groeien kan ook reden zijn om de fokus op de imaginaire massa te richten. Deze werd indertijd benoemd als “de publieke opinie” die niet mocht worden afgestoten met al te ruwe beelden. Anders zouden “de sympathisanten” thuisblijven of zich zelfs “tegen ons” keren. Deze attentheid om de instemming van de reâel veronderstelde bevolking vast te houden, verschoof al doende naar de zorg om de belangstelling van de pl/raatjesmakers zelf. Deze waren langzaam maar zeker ook oude bekenden geworden. Tegelijkertijd begon de notie van de publieke opinie te vervagen. Het begrip viel ongemerkt samen met wat tot dan “de pers” heette en zou uiteindelijk “de media” als zodanig worden. De media bestaan niet zozeer uit een verzameling perskontakten, maar vormen eerder de onbewuste wetenschap, dat de beeld- en geluiddragers alleen worden aangezet indien de gebeurtenissen voldoende mediageniek worden geânsceneerd. De media werden daardoor een blok, een notie in enkelvoud. De media is het besef dat alles geregistreerd wordt, maar dat slechts enkele fragmenten items zullen worden. Vanuit het bewegingsgevoel was men in eerste instantie achterdochtig over de pijlsnelle introduktie van de betiteling “kraakbeweging” in de media, naar analogie met arbeiders, studenten, vrouwen en milieu. De vrees bestond dat men met het gebruik van het begrip verplicht zou worden om richting, omvang en substantie te geven aan het eigen gekloot, terwijl het nog maar net begonnen was. Aanvankelijk werd scherp onderkend dat het één-lichaam suggererende begrip een imaginaire grootheid was, waarvan de onzinnigheid nog het 51
scherpst werd bewezen door de bewering dat je er lid van kon worden. Duidelijk was ook dat “de kraakbeweging” een gesloten subkultuur moest zijn, bedoeld om anderen af te schrikken, en dus uiteindelijk onderdeel van de perskampagne ter “kriminalisering van krakers”. Wanneer men zich gedwongen zag in Newsspeak te spreken, was men er zeer op gespitst het woord te vermijden en ondertekende men liever met bijvoorbeeld “de verzamelde Amsterdamse kraakgroepen” die zich richtten “Aan Alle Amsterdamse Mensen”. Mensen die “namens de kraakbeweging” of over “de krakersbeweging” spraken, vielen direkt door de mand. Dit soort woorden werd alleen ironisch gebruikt. Maar het is onvermijdelijk dat op een gegeven moment een bepaald patroon wordt ontdekt in de eigen gedragingen. Ze volgen elkaar niet alleen op, maar interfereren ook. Kennis omtrent politiemethoden en de mentaliteit van nieuwsvergaarders speelt daarbij een even belangrijke rol als de opgedane buurtervaringen, relvaardigheden, kennis van de stadsplattegrond en organisatiestrukturen. Op het moment dat dit soort wetmatigheden worden ontdekt, ontstaat een referentatiekader waarin toekomstige “axies” a priori worden ingeschat op hun haalbaarheid en de mate van gelazer die je ermee over je afroept. Langzaam maar zeker krijgen de eigen aktiviteiten aldus een doel opgelegd en wordt het diffuse geheel waarbinnen men operereert een substantie gegeven, die uitkristalliseren in een gedragskode. In amper een jaargetijde had men een staat van dienst opgedaan waarvoor, als er geen verdichting van de tijd was opgetreden, bij wijze van spreken jaren moeizaam geploeterd had moeten worden. Al die elementen bij elkaar opgeteld werden allengs ook in het eigen taalgebruik gelijkgesteld aan “de kraakbeweging”. Deze beoogt het konserveren van de gedragskodes en voorkomt dat men ooit nog kan verdwijnen. De kraakbeweging ontstaat als krakers niet meer overvallen worden door een wil tot gebeurtenissen, maar ervoor kiezen “door te gaan”. Dat wordt het doel. In het Nederland van de jaren ‘80 wordt het beeld dat de pers van haar eigen eindprodukt heeft, integraal deel van de aangeboden informatie. De relativiteitstheorie vindt algemeen ingang in de media: door waarneming verandert de werkelijkheid. De media ziet zich niet langer 52
als een spiegel van de werkelijkheid of als de waarheid achter de publieke opinie. De perspersoonlijkheden, die zichzelf met al hun technische prothesen steeds professioneler in beeld schuiven, gebruiken de media om het publiek duidelijk te maken dat nieuws een produkt is. We krijgen elke dag te horen en te zien dat de media net als andere waren wordt vervaardigd volgens industrieâl/kreatief procedÉ. De waarde van het produkt wordt ingeschat aan de hand van zijn snelheid, uniciteit, esthetische en apocalyptische kwaliteiten - kortweg zijn aktualiteit - en bewezen door de kijkcijfers - zijn amusementswaarde. Wil een gebeurtenis in de media verschijnen, dan zal ze aan deze eisen moeten voldoen. De krakers die verzeild raakten in een reeks al dan niet spektakulaire gebeurtenissen, hadden die aan den lijve ervaren en wisten dat alles wat er in de media over vertoond werd bedrog was - en dat er systeem in die gekte zat. Het eisenpakket dat de media zichzelf aan het opleggen was, werd intuãtief aangevoeld als de regels waaraan registraties moesten voldoen om nieuws te worden. Met die regels was een spel te spelen, bijvoorbeeld om gezag en orde te kakken te zetten. Die hanteerde zelf immers ook de media als aanvalwapen. En de mediastenkaste vond het prachtig zo belangrijk te worden gevonden. De reâle massa die ooit op straat de beest had uitgehangen, werd een imaginaire faktor waarmee te rekenen was in politiek, media en kraakkafÉ. De coming-out van de media verliep in wisselwerking met de intrede van de aktievoerders in de mediawerkelijkheid. Door de persagentschappen vooraf op de hoogte te stellen van op handen zijnde gebeurtenissen, kon de garantie worden verkregen dat de reporters ook op tijd op lokatie zouden zijn. Die stelden daar de eis tegenover dat er mediamieke beelden geschoten konden worden. De kode voor korrekt krakersgedrag, die na de verdichte tijd van de eerste gebeurtenissen was uitgemond in de notie van “de kraakbeweging”, begon samen te vallen met de kode voor korrekt mediaoptreden. Het voor mediale toepassing aan te richten voorval is de aktie. Deze wordt opgevoerd voor een imaginair publiek dat over de schouders van de persagenten meekijkt. Waar de rel bezit neemt van de ruimte waar ze doorheen raast, is de aktie een kleine explosie in de leegte van de normaliteit. Ontbreekt de mediale 53
schittering, dan wordt het al snel een pijnlijk genante vertoning. Dit betekent overigens nadrukkelijk niet dat de akties “soft” werden gehouden. Om nog te kunnen doordringen in het overvoerde mediale bewustzijn van de kijkertjes thuis, meenden de aktievoerders dat hun daden steeds direkter en materiâler moesten worden, of de schijn wekken dat te zijn. De “harde aktie” werd het handelsmerk van de kraakbeweging, de effektiviteit ervan was af te meten aan de veroverde mediaminuten. De free publicity voor de eigen aktiestijl had als onvermijdelijke spin-off, dat bijvoorbeeld het kraken een toeristische attraktie werd die in wereldpers, gemeentepropaganda en reisfolders verscheen. Allengs ontstond een merkwaardige afstand tussen het alledaagse kraken en de media-event waarvoor de aktie de beelden leverde. Ook als je de hele dag bezig was geweest, stond je daar thuis bij het eten weer buiten. Je was dan zelf opeens deel van de imaginaire massa waarop je heftige aktie gericht was geweest. De mediale ruimte was elders, daar ging je heen, op de fiets. Zo men zich deel voelde van “de kraakbeweging”, werd die door de beeldvorming die ze over zich afriep, zelf imaginair. Dit was het moment waarop de afhakers opdoken, die radikaal toegaven aan het verlangen definitief van het toneel te verdwijnen. Een tweede groep werd gevormd door de aanhangers van de doorgaansgedachte, die meenden een volgende gedaante te kunnen aannemen door de ontstane strukturen te veranderen en te gebruiken voor iets anders. Daartoe werden onder het motto: “Kraken is meer dan wonen alleen” een diverse verzameling aktiethema’s gelanceerd, die toevallige solidariteiten een institutioneler kader moesten geven. Dit was ook gericht tegen de aan het begrip kraakbeweging inherente teneur, om zichzelf als revolutionair blok oude stijl te zien. Van begin af aan was er namelijk een zwarte helmen brigade geweest die meende de strijd te hebben aangebonden met de stedelijke sociaal-demokratie. Ze gebruikte panden en loslopende figuren instrumenteel voor dit hogere doel, dat ze door anderen nooit ter diskussie liet stellen. Tenslotte was er nog een groep bezig om, buiten de loop der gebeurtenissen, op oude voet strukturen de grond uit te stampen door in nieuwe buurten kraakspreekuren te starten, panden te betrekken, aktietjes te 54
voeren. Allengs bleek de struktuur van panden en buurten hierdoor te worden omgevormd tot een kollektie van elkaar aantrekkende en afstotende scenes. Toen deze uiteindelijk benoemd werd als “de beweging” voltrok zich hetzelfde mechanisme van introduktie en afwijzing, akseptatie en overname als bij de term “kraakbeweging”. Met de beweging, eenmaal op gang, kon niet meer worden gestopt. De beweging is de herinnering aan de gebeurtenis. Ze is geen optelsom van avontuurtjes en groepen, maar een beeld, reflektie of interpretatie van het voorafgaande, zowel bij de bewegers zelf als bij buitenstaanders. Die beeldvorming is per definitie gemediatiseerd, of dat nu in “eigen” of “burgerlijke” geschiedschrijving plaatsvindt. De groep die wordt meegesleurd in de gebeurtenissen en elkaar daarin ontmoet, weet dat de media daarover louter onzin melden. Wie, om wat voor legitieme reden dan ook, te laat komt opdagen en genoegen moet nemen met de beelden en verhalen, denkt al te makkelijk dat die nog waar zijn ook. Terwijl de eerste groep krakers overvallen was door de gebeurtenissen, meenden de laatkomers dat ze georganiseerd waren door deze eerstelingen. De inhoud van de sterke verhalen zou het resultaat zijn geweest van de politieke ideologie, die in “de beweging” was overgebleven als een soort residu van de gebeurtenissen. Deze rest zou de bron zijn geweest waaruit het voorgaande tevoorschijn was gekomen. De tweede en volgende generaties krakers troffen een verzameling selfmade wetsovertreders aan die middenin de fase van scene-vorming zat. De kraakbeweging was allang een imaginaire massa geworden, waar men alsnog aansluiting bij dacht te kunnen vinden, terwijl ze zich alweer had omgevormd tot een “beweging”, die met heel andere dingen bezig was. Van een reâle massa en een verdichting van de tijd was bij de oude garde allang geen sprake meer. De akties die per scene gedaan werden gingen geen onderlinge wisselwerking meer aan; zelfs op nachten met een enorme opeenhoping van partikuliere initiatieven begonnen die elkaar niet te versterken, maar bleven net als de scenes naast elkaar bestaan. Hoogstens leverden ze een dag later verbazing op over het feit dat er blijkbaar meer mensen waren met dezelfde duistere hobby. De wisselwerking die men zocht was die met de media, niet die met de 55
ander. De reâle massa die zomaar kan aangroeien was iets onbekends en griezeligs geworden, een herinnering die werd opgehaald als de diskussie over “verbreding”, waarin de nostalgie gesublimeerd moest worden tot bewegingsverlangen. De solidariteit, die ooit net als de gebeurtenis over je heen kwam, moest nu opeens kunstmatig worden opgewekt door aktiethema’s te nemen waar iedereen het sowieso mee eens was (fascisme, racisme, seksisme). Nieuwe initiatieven komen niet verder dan een remix van goede bekenden en oude kontakten. Zoals de beweging de herinnering aan een avontuur is, is de scene de herinnering aan de ontmoeting. Deze wordt achteraf toegeschreven aan een gedeelde levensstijl, en de scene wordt het plateau voor de spektakulaire opvoering daarvan. Door het gebruik van het woord “beweging”, wordt een groter verband en een historische kontinuãteit gesuggereerd, die de gedragskode van de scene legitimeert en blokkeert. Als levensstijl pur sang zou ze het verleden echter niet nodig hoeven hebben, ze zou kunnen schitteren in de extatische beleving van haar verschijningsvorm. Maar de bewegingsscene kan zich niet los zien van het kraakverleden, omdat ze met het dilemma zit dat de kraakbeweging nooit haar eigen einde heeft willen traceren, of ensceneren. De scene slaagt er niet meer in onbeschaamd het heden overhoop te gooien, de ballast der historie maakt haar ongevoelig voor de heersende omstandigheden van het nu. De scene blijft wachten op de ontmoeting en de gebeurtenis. Om de herinnering en de belofte daaraan in stand te houden wordt na moeizame herenigingsgesprekken en maandenlange voorbereidingen nog wel eens meegedaan aan “middelgrote akties” in verenigingsverband. Als er een gebeurtenis plaatsvindt, overvalt deze ook de scenes als een natuurramp. Zo’n katastrofale rel wordt eigenlijk alleen nog ontketend door absolute beginners die dolenthousiast materiaal aandragen voor iets totaal onbekends. De media kent de metamorfose niet. Ze konstrueert en distribueert identiteiten aan de lopende band en verplicht eenieder die met haar kontakt maakt z’n papieren te laten zien. Ze daagt haar gebruikers van serie tot showquiz uit zich te spiegelen in het beeldscherm. Het klassieke model waarin ieder individu maatschappelijk te plaatsen was aan de hand van arbeid en seks, 56
heeft zij vervangen door de identiteitenmarkt, waarop je alles mag zijn wat je wilt, als je maar iets bent en dat laat merken ook. Aktievoerders kregen in de loop der tijd door dat je niet permanent aktueel kunt blijven, maar dat je wel in de media kunt terugkeren, als je je maar keer op keer presenteerde onder een andere naam en organisatievorm. De ongrijpbaarheid voor pers en politie werd bereikt door de medianorm van naam en bedoeling tegen zichzelf uit te spelen. Daardoor werd het ook steeds minder lukratief als kraakbeweging te verschijnen, hoezeer men die in eigen kring ook trouw bleef. Deze wil om imaginair te worden resulteerde in een kennis omtrent mediamachinaties, die een tweede natuur werd, een automatisme waarin de aktie pas bestaat als ze een item is geweest. De intrede in de mediale ruimte onder verwaarlozing van het buitenmediale, resulteerde in het vergeten van de mogelijkheid van een metamorfose, waar zonder bedenkingen op was ingegaan door krakers uit de begintijd. Men kan bewust en gewild overschakelen van de ene identiteit op de andere. Maar de metamorfose heeft niets met wil of bewustzijn te maken, met een keuze uit meerdere aanbiedingen. De gedaanteverwisseling is mogelijk wanneer men op het juiste moment de leegte ingaat om elders als iets anders te verschijnen, terwijl niet vaststaat wat dat is. Het medium van de metamorfose is het lichaam, de materie zelf, en niet alleen maar het beeld daarvan, ofwel de identiteit. Zo verandert het individu bijvoorbeeld in een massamens door een omslag van de aanrakingsvrees, door een plotselinge erkenning en waardering van het eigen en de andere lichamen, door het uitwissen van de wil en de persoonlijke biografie. De wil tot verandering is niet voldoende voor een gedaantewisseling, het proces eenmaal op gang krijgt een eigen tempo, neemt een wending en voert je mee. De metamorfose maakt kortsluiting met de werkelijkheid en geeft haar daardoor een maximale intensiteit. De ontmoeting tijdens de gebeurtenis is het moment van de wending. Door de opeenvolging van beelden en identiteiten in de media als enige werkelijkheid te aksepteren, verloor het aktievoerende deel van de natie de potentie om van het toneel te verdwijnen en op te gaan in het proces van onvoorzienbare gedaanteveranderingen. De bewegingsleer buigt zich over dit 57
raadsel van de verschijningen en verdwijningen in de buitenmediale realiteit. Bewegingsleer is zowel een bril als een boek en presenteert uitgestelde inzichten zonder zich af te vragen wat het nut ervan is. Ze is er niet op uit alle verhalen op te duiken. Over sommige gebeurtenissen is al zoveel geschreven. Maar haar selektie is geen kwaliteitsbeoordeling. De bewegingsleer zoekt in het materiaal, dat zij dankbaar in ontvangst heeft mogen nemen, de momenten waarop de wetmatigheden zich manifesteren. De rest is geschiedenis. INHOUD Woord vooraf Speciale bewegingsleer de konstitutie van de kraakbeweging Oorspronkelijk kraken het wonder van de lokale ruimtevaart Groote Keyser en Vogelstruys in de ban van het pand Eenmaal in beweging... de doorgaan-gedachte Hans Kok en de dood de geheime verdwijning De dijk van Kedichem paniek in vereniging Een rel uit de hemel de nacht van de Mariânburcht Sloop-nieuwbouw in eigen kring de kraakbeweging vaart uit Algemene bewegingsleer op zoek naar een baan in de ruimte slotopmerking door Johan Sjerpstra
58
59
GROOTE KEYSER EN VOGELSTRUYS in de ban van het pand
60
“Het werd voorjaar. Overal werden de prachtigste panden gekraakt, af en toe voor de grootste onbenullen. Kwamen wij na zo’n kraak terug in de Groote Keyser, dan zat je weer tegen die staalplaten aan te kijken. Gezellig weet je, buiten schijnt de zon... Toen hebben wij het plan opgevat om ook zo’n leuk grachtenpand te kraken, met min of meer de hele Keysergroep en een paar mensen uit de Grachtengordel, gewoon uit de buurt. We hadden een pandje gevonden op de Herengracht dat bleek door te lopen naar de Singel. Dat was dus de Vogelstruys.” De Groote Keyser bestond uit 6 kantoorpanden aan de Amsterdamse Keizersgracht die waren gekraakt op 1 november 1978 en “groot” werden genoemd ter onderscheid van de Kleine Keyser aan de overkant van het water. In december ‘79 waren de panden in zeer korte tijd landelijk symbool geworden van het verzet tegen het “verraad aan de 53.000 woningzoekenden, medeplichtigheid aan spekulatie, leegstand en luxe appartementen” van het Amsterdamse gemeentebestuur. Op 26 oktober was het ontruimingsvonnis uitgesproken, waaraan de 50 krakers binnen een maand gehoor moesten geven. Daarna hield het gros van de bewoners het voor gezien en verliet langzaam maar zeker het komplex. Op dat moment echter waren de kraakbuurten, die verspreid door de stad tot bloei waren gekomen, voldoende uitgerijpt om op stedelijk niveau te gaan zoeken naar een punt waar men gezamenlijk in het offensief zou kunnen gaan. Men was aan een spekulatiepand toe, dat gebruikt kon worden om de stap te maken van lijdzaam verzet naar aktieve verdediging. De Keyser was groot en leeg, iedereen paste erin. Tot verbazing van de kraakgroep Grachtengordel werd nu juist de slome Keyser dichtgebarrikadeerd en door de stad overrompeld. Op zich was het niet vreemd dat een groot pand door een andere kraakbuurt geadopteerd werd, dat kwam wel vaker voor. Maar waarom moesten nu juist de huizen, waarvan de voordeursleutels nog in de zomer daarvoor op de Dam verhandeld werden door toeristen en waar Israeliârs op de vloer hadden zitten barbecueân, als voorbeeld gaan funktioneren van de volkse onverzettelijkheid? De Keyser ontleende zijn bekendheid in krakerskringen aan de paranoia rond de knokploeg van Harry Gouwswaard en aan bewoner Paul van Wissen die voor de 61
eigenaar spioneerde. Verder was er niets speciaals mee. Twee maanden later, half december 1979, was er nog niet ontruimd was, terwijl de geruchten groeiden over “een grote mobiele eenheid van de politie” die zich aan het voorbereiden was op een veldslag. Toen werd de gemeenteraad met vuurwerk, rookbommen en een manifest aangepakt door een groep van honderd. “Het waren mensen uit alle delen van de stad, die voor het eerst sinds tijden een poging hebben ondernomen om de ellende, die zij dagelijks ondervinden als gevolg van hun woonsituatie, te verplaatsen naar hen die daar zo graag politieke verantwoording voor dragen.” De aktie duurde hooguit een kwartier, maar werd “D-Day” genoemd omdat het zoveel behelsde als een oorlogsverklaring aan de politiek. Het afwachten was voorbij en de stroomversnelling kwam op gang. Maar de ontruiming bleef uit, terwijl barrikadering en bewapening tot steeds grotere hoogte werden opgevoerd. De munitiekamer raakte gevuld, radio de Vrije Keyzer werd opgericht en ging de lucht in vanuit de panden, de bedspiralen werden vervangen door aaneengelaste rijplaten, gestut door bouwstempels. Een heel systeem van kontraspionage was opgezet. Door bij politiebureau’s en ME-oefenplaatsen te posten, zou men op tijd te weten komen wanneer de ontruiming zou plaatsvinden. Bovendien hadden de buurten de bruggen rond de Keyser onderling verdeeld om die elk met eigen middelen te verdedigen. Honderden mensen waren kontinu paraat, in de demonstratie van eind januari liepen 3000 mensen langs de panden, terwijl de binnenploeg op het dak met vlaggen, versierd met kraaktekens, stond te zwaaien. Maar ook de tweede grote dreiging van half januari werd overleefd. De rond het symbool opgebouwde spanning ontlaadde zich in februari in een reeks incidenten met de politie: knokpartijtjes, invallen, kleinere ontruimingen, arrestaties. Toen besloten werd daaraan een halt toe te roepen, herkraakte men vrijdagmiddag 29 februari rond vijf uur een eerder ontruimd pand in de Vondelstraat. Voor het eerst vond de direkte konfrontatie op straat met de M.E. plaats, die men al verwacht had rond de Keyser. Deze veldslag op de hoek van Van Baerlestraat en Vondelstraat werd gelijk gewonnen, waarna het kruispunt voor het heroverde pand een weekend lang gebarrikad62
eerd bleef. Toen de maandagmorgen erna de straten met tanks werden schoongeveegd, verspreidde de rel zich met veel geweld door de stad. Maar vanuit het pand zelf gebeurde niets en het werd verder met rust gelaten. Praktisch diezelfde dag werd de kroning van Beatrix op 30 april in Amsterdam bekendgemaakt. Daarna werd april tot aktiemaand uitgeroepen, die werd geopend met de kraak van 52 luxeappartementen aan de Prins Hendrikkade. Bovendien bereikte de kraakgolf zijn hoogtepunt, men was dag in dag uit in de weer en buurt na buurt verschenen nieuwe kraakgroepen. De aandacht voor de Groote Keyser zakte weg in de storm der gebeurtenissen. De Keyser werd al die tijd bevolkt door een groep die tussen bezetten en bewonen in zweefde. Het barrikademateriaal had het huis overwoekerd, het ene keukentje was een puinhoop. Op de onderste verdiepingen kwam geen daglicht. “Het was in die tijd geen kwestie van wonen maar van overleven, rond de elektrische kacheltjes,” schreef een blad een jaar later. “Experimenteel samenwonen in de uiterste vorm zou je kunnen zeggen, kontinu de ontruimingsdreiging die boven je kop hangt, bezig zijn met het pand op wat voor manier dan ook. Proberen wat schoon te maken, leuke akties en borrels buitenshuis, flippen op de kou en het feit dat er altijd zo weinig te vreten is, veel lol met leuke winkeldiefstallen, autonoom eten enzovoort.” Er kwamen voortdurend meer of minder vage figuren binnenlopen die er een open inrichting van maakten. “De mensen die hielpen met barrikaderen bleven daar gewoon. Ik woonde ergens op de grachten, ik kwam daar en in een roes van ‘hier gebeurt het’ woonde ik daar vanaf toen ofzo. Ik ben er nooit heen verhuisd. Je zat daar gewoon.” Hier is Max aan het woord. “Omdat er maar niet ontruimd werd bleven we als een soort trouwe honden wachtlopen op het dak en formeerden we een scannerploeg die in een pand in de buurt zat voor als er onverwachts ontruimd zou worden, dat dan de boel verdedigd kon worden. De mensen die de Keyser een beetje probeerden draaiende te houden, zo’n 10 of 20 - er vielen er steeds meer af die er gek van werden -, zijn daar tot rond 30 april vrij konsekwent mee doorgegaan.” Tot dan toe was er vreselijk veel vergaderd over de Keyser. Max: “Op een gegeven moment wist niemand meer hoe we daar nu verder mee moesten. 63
Het was, ook kwa publiciteit, zo uit z’n voegen gebarsten en zo zwaar gebarrikadeerd, je kon niks meer met het pand. Toen hadden wij zoiets: het is wel mooi, die Groote Keyser moet blijven bestaan, maar wij gaan hier weg.” De binnenploeg brak het souterrain open, ze barrikadeerden de binnentrappen naar het woongedeelte en organiseerden het half-jaar-dreiging-feest met bandjes en dekschuiten op de gracht. “Hoe mooi zag de lange gang van het sou er wel niet uit, nadat de punks zich de hele dag te pletter hadden staan graffittiân.” Een week daarna, op 31 mei, kraakten ze de Vogelstruys. Wanneer rond een punt spanning wordt opgebouwd zal die uiteindelijk altijd, hier of elders, tot ontlading komen. De Groote Keyser was op rationele gronden uitgeroepen tot symboolpand: het zou de eerste grote ontruiming worden van “1980 ontruimingsjaar?”, waarin vele panden zouden volgen. Om deze voortrekkersfunktie te kunnen vervullen, werd het pand opgeofferd aan een reeks militaire maatregelen, van zware barrikadering van het huis zelf (voor het eerst met zo’n grondigheid), werpploegen die gooi-en smijtwerk in overvloed tot hun beschikking hadden, een gedetailleerde verdedigingsstrategie voor de omliggende straten en een netwerk van wachtposten tot ver buiten de stad. Zonder dat iemand er ooit voor gestudeerd had, werden de drie centrale principes van de vestingbouw herontdekt en in praktijk gebracht, die Maarschalk van Vauban eind zeventiende eeuw geformuleerd had. Vauban stelde dat de verdediging ten eerste plaats dient te vinden op meerdere, ruimtelijk achter elkaar geplaatste linies. Ten tweede dat de specifieke kenmerken van de plek waar een vesting gepland is, worden aangewend voor de verschansing en de mogelijkheid tot uitvallen. En ten derde dat er een onevenwichtigheid wordt gekreâerd tussen de toegang en de uitgang: het moet moeilijk zijn om erin en makkelijk om eruit te komen. Tegelijkertijd werd er een eind gemaakt aan het normale, sociale leven in de panden, er werd hooguit nog gekampeerd in afwachting van de komende gebeurtenissen. Vanaf het moment van de fortificering werd de spanning vanuit twee kanten gevoed: de krakers in de stad verbonden hun lot met dat van de Keyser, en de binnenploeg bereidde zich voor om tot het uiterste te gaan bij de verdediging van de panden. De Keyser 64
was, in tegenstelling tot kerncentrales of legerplaatsen, een symbool waar je v¢¢r was, dat je hele eigen verhaal samenvatte. Dat verhaal kon niet tot het einde toe worden uitverteld, omdat de overheid bang was op deze extreme uitdaging in te gaan. De Vogelstruys zou de belofte van de Keyser, een aktieve verdediging van binnenuit, inlossen. De onbekendheid met de konfrontatie op straat was medio 1980 voorbij, maar waar die aktieve verdediging toe zou leiden kon nog steeds niemand vertellen. Frits trok veel op met de Keysergroep: “Ik had gehoord welk pand ze wilden kraken en was die middag in Zuid. Je rijdt langs een makelaarskantoor, daar hangen van die fotootjes en dan kijk je altijd even of in de buurt nog wat leegstaat. Daar stond de Vogelstruys toevallig ook op.” Het stond dus echt te koop. De Vogelstruys bestaat uit twee huizen, Herengracht 329 en Singel 370, die met elkaar verbonden zijn door een tussenhuis. Het was op de dag van de kraak, 31 mei 1980, in bezit van de familie Bîschen, “zwarthandelaren uit W.O. II”, die er een spekulatiewinst van ü360.000,- op probeerden te maken. “We verzamelden die zaterdagmiddag op de Spuistraat. Er ging een klubje vooruit, maar het openbreken lukte niet. Koevoeten hielpen niet. Toevallig had ik zo’n zware rechte staaf van anderhalve meter bij me, helemaal niet subtiel en daarmee beukten we de deur open en toen ging het alarm af. Dat is het zwijgen opgelegd, het barrikademateriaal werd doorgegeven en het timmeren begon. Naast spiralen werden schotten gebruikt. Het duurde allemaal wat langer dan normaal.” Max: “Toen zaten we binnen, de politie kwam er ook al aan, maar er waren zoveel mensen, dat liep wel. Het was ook heel gezellig, eindelijk weer eens een vertrouwde grachtengordelkraak. Veel bekenden, het had wel z’n sfeertje. Terwijl 50 krakers een deur aan het inrammen waren, met leren jassen en alles, kwam een driftig manneke het buurhuis uitgehold die zei: ‘Dat kunnen jullie niet doen, dat is jullie bezit niet!’. Die werd weggeduwd, zo van, ga jij even ergens anders spelen.” Een spandoek met daarop ‘retteketet we zijn gekraakt’ werd aan de gevel gehangen. Op de Raadhuisstraat liepen toevallig wat muzikanten in ME-kleding en die kwamen voor de deur hun deuntje blazen. “Als je op de Herengracht binnenkwam, was het allemaal gelijkvoers, geen 65
trapjes of iets. Er was wel een lift naar een soort nep appartement op de tweede en derde verdieping. Die lift was aangelegd voor de moeder van de vorige eigenaar, een invalide dame. In de lift zat een telefoon en die werkte in eerste instantie ook nog. Het grappige was dat de rechercheurs van buro Lijnbaansgracht die waren langsgeweest, aan het nummer waren gekomen. ‘s Avonds belden ze op om te vertellen wat voor advies ze hadden uitgebracht, dat ze leegstand hadden gekonstateerd en het niet op lokaalvredebreuk ontruimd zou worden. Ik stond in die lift met de telefoon en zeg: ‘Nou dat is mooi, maar kan je misschien vertellen wat m’n nummer is?’ Een paar dagen later werd ie afgesloten. We hebben die lift op een gegeven moment buiten werking gesteld. Als er alarm was, en er kwamen veel mensen, waren er ook punks die met de lift gingen spelen. Er zat zo’n luikje in en daar gingen die gasten dan doorheen klimmen. Je moet er niet aan denken dat er per ongeluk eentje geplet zou worden.” Snel werd het pand geãnspekteerd. “D’r lagen wat oude boekjes, voor de rest was het leeg. Behalve dan het appartement op twee hoog aan de Herengrachtkant met wat pseudo-antieke meubeltjes, een bad, een inbouwkeuken, plus een kamertje met een groot bed, allemaal om te suggeren dat het bewoond werd. En er was het geheimzinnige kamertje op begane grond waar je alleen met de lift kon komen. Dat was stik en stik donker, een gigantisch zwart gat, zonder ramen of deuren, eng.” Max: “Het was echt zo’n oud mystiek Amsterdams pand. Je had daar beneden nog zo’n oude keuken, met een schouw en van die tegeltjes. Daaronder was een kelder met gewelven en een beerput. Daar zat dan weer een souterrain naar de Singelkant toe. Aan die kant had nooit iemand gewoond, het was een en al bijna eeuwenoud stof wat je daar tegenkwam. Het was een heel spookachtig romantisch huis. Het had een hele mooie zolder, en ik besloot daar te gaan wonen. Van daaruit ging een deur naar een tussenplatje op het dak tussen de twee huizen. Daar zat een deur naar de Herengrachtkant, waar je langs kon lopen naar een achterhuisje met aanbouwtje, allemaal aan elkaar gebouwd met verschillende niveaus. Eronder had je ook weer allemaal gangetjes die in elkaar overliepen.” En hij vervolgt: “Naar de Vogelstruys hebben ik en 66
een aantal anderen al onze spullen verhuisd. In de Keyser hadden we dat nooit gedaan. Daar sliep je ergens op een matrasje achter de staalplaten. Maar nu hadden we zoiets: dit wordt het, hier gaan we wonen.” “Om een uur of elf kwam een of andere vago langs, een Tsjech, Michael Schmaus, die beweerde dat hij voor de eigenaar werkte. Hij zei: ‘Bîschen is bezig een knokploeg te formeren en die komt vanavond om een uur of twaalf.’ Toen zeiden wij: het zal wel waar wezen, altijd die paniekverhalen... En precies om twaalf uur begonnen ze met bijlen de voordeur in te hakken, terwijl wij een beetje stoned biertjes zaten te drinken.” Frits was in z’n eentje boven. “Er lagen heel veel bakstenen bij de ramen. Plotseling een hoop kabaal. Ik zie dat de knokploeg bezig is om binnen te komen. Het waren bouwvakkers, geen sportschooltypes. Ze stonden op straat. Ik gooide eerst een grote baksteen naar beneden, maar expres mis. Daarna een kleine steen per ongeluk mis. Sietze en nog een paar mensen kwamen schreeuwend aanhollen en toen stoven ze weg als een gek. Voor mij was dat belangrijk, omdat de drie keren daarvoor dat ik de eerste nacht na een kraak was blijven slapen, er drie keer een knokploeg was geweest. Ik was doodsbang, maar hier, met dat simpele gooien en ze weg zien stuiven, was m’n angst meteen voorbij. “ Nog in diezelfde nacht werden ruiten ingekinkeld bij de eigenaar die vlakbij op dezelfde gracht woonde. “Daar hoefde weinig over gepraat te worden.” De dreiging bleef de eerste weken onverminderd bestaan. Er was sprake van de formering van een knokploeg van 60 man, die gepareerd werd met steeds zwaardere barrikadering, krakers die kwamen slapen, wachtlopen en akties tegen Bîschen. Direkt na de kraak had hij aangifte van lokaalvredebreuk gedaan, die nog steeds in behandeling was, ondanks het rapport van rechercheur Erhard, die bij zijn bezoek leegstand had gekonstateerd. Frits: “Ik ben nog een keer met Max naar het Paleis van Justitie op de Prinsengracht gegaan, op zoek naar Asser, de dienstdoende Officier van Justitie. Er waren geruchten dat het die dag ontruimd zou worden. Om te vragen hoe het nou zat met die lokaalvredebreuk en dat het toch echt niet kon. Want ondertussen hadden ook nog twee advertenties in De Telegraaf gestaan, waarin de Struys te koop werd aangeboden. Dat was ook bewijsmateriaal 67
dat er geen huisvredebreuk was. Plus mijn verhaal dat ik het bij die makelaar te koop aangeboden had zien staan.” Max: “Op gegeven moment kregen we Fehmers te spreken, de Officier van Justitie die tijdens de kraak weekend dienst had gehad en moest besluiten of de lokaalvredebreuk werd toegekend. Die maakte een gehaaste indruk en nam de informatie in ontvangst. Er gebeurde verder die dag niks.” Er waren aanwijzingen dat politie of knokploeg over het dak zou komen via een van de buurhuizen. Op de overloop van het dak naar de Singelkant werd een fortje in het rond gebouwd van beddespiralen en prikkeldraad. Twee grachtenschijnwerpers werden op beide hoeken gezet voor als de knokkers ‘snachts zouden komen. Frits: “Bij mij voor het huis had ik zo’n mooie grote lamp, die de bomen langs het water verlicht, weggehaald. Naast ons woonde een vervelend ventje, zo’n gehoorzame geraniumspecialist en die had dat gezien. De volgende dag was ik de lamp met een bakfiets aan het afvoeren, gewoon open en bloot en dat had hij alweer gezien en de politie gewaarschuwd. Maar die kwam te laat.” Het hele pand lag vol met bakstenen en slagwapens. “De spanning was goed.” Voor Max was het de tijd van de Duveltjes. “We bleven veel thuis om op te passen en dan ging iemand bij de Aas van Bokalen wat flesjes halen, daar hadden we een deal mee. We zaten meestal in dat appartement op de derde verdieping, waar ook een open haard was. Er zat daar ook een schotje, een soort garderobe. Het was juni, maar desondanks nog vrij koud. Dus hebben we dat hele houten schot opgestookt, en dan een Duveltje erbij, naar de open haard kijken en zo eens een beetje praten hoe het allemaal verder zat. Ik was ook behoorlijk verliefd in die periode, op Claar, en die was er ook gaan wonen.” Frits: “Er werd veel Doors gedraaid, dope en vuurtje stoken, dat sfeertje. D’r werd in plastic verpakt lichtbruin gesneden brood gegeten, met een bonk kaas van Albert Heyn, daar werd alles gejat. Af en toe werd gekookt. De hele nacht zat je te wachten in ploegendiensten en dat weken achter elkaar. Dan ben je alleen nog maar daar mee bezig. Het waren de mensen er niet naar om te vergaderen, op een na waren het ook geen intellektuele types. Ik kende die mensen goed en het buurtgroep-gevoel was heel sterk. Het was jouw buurt, jouw blok. Je was erbij en hielp ze. Je nam er 68
ook alle tijd voor.” Max: “Wij hadden zoiets uit de Groote Keyser meegenomen van: als er wat gebeurt gaan we knokken. Dat was een soort ongeschreven regel, iedereen wist dat van elkaar. Je werd in die tijd doodziek van de gigantische hoop vergaderingen, ook bij de Keyser, waarin niemand het met elkaar eens kon worden. En toen bij de Vogelstruys was het opeens: zo is het, alle mensen zaten op een lijn, het was ontzettend duidelijk. Er werd wel over gesproken ofzo, maar iedereen paste zich aan elkaar aan, dat ging vrij automatisch. Bovendien was, in de Grachtengordel en de Jordaan, de Vogelstruys weer iets eigeners, het was op iets kleinere schaal. Het was ook een verademing voor veel mensen - dat er niet gediskussieerd werd over wat er wel of niet zou gebeuren. De pers heeft er ook nooit over geschreven voor de rel.” Toch vertrokken een aantal bewoners die niet weer in de roes van akties en wachtlopen terecht wilden komen. “Toen wij weg waren uit de Keyser heeft Hein uit de Staatsliedenbuurt beslag gelegd op het pand, om de boel wel weer even op poten te zetten, met nieuwe bewoners en alles. Hij heeft een paar van ons naar zich toe getrokken en op hun gevoel ingewerkt. Hij benoemde ze tot een soort luitenantjes die hun taak hadden bij de wederopbouw van de Groote Keyser. Hein besteedde er geen enkele aandacht aan dat op andere plekken in de stad op dat moment veel meer aan de hand was. Bij de Keyser gebeurde eigenlijk helemaal niks. We hadden de eerste dagen bijvoorbeeld gasmaskers, vuurwerk en wat rookbommen uit de Keyser opgehaald. Hein stond erop dat dat spul terugging. Een misvatting. Als er ergens gasmaskers handig waren geweest, dan wel in de Vogelstruys. Daar hebben we ontzettende ruzie over gemaakt, er groeide een soort halve vijandschap doorheen.” In de gestencilde brochure waarmee “de Groote Keyser Kampagne” van Hein en konsorten gepresenteerd wordt aan de buurten staat het zo: “Dat de bewoners tussen de puinhopen moesten zitten, kwam hun psychische toestand niet ten goede. Dit heeft ertoe geleid dat enkele oude bewoners tijdelijk afhaakten. Zowel het feit dat deze mensen weer terugkwamen en dat er nieuwe enthousiaste bewoners bij zijn gekomen hebben ervoor gezorgd dat de motivatie weer optimaal is.” Men begint met het leegruimen van het fort en het inrichten 69
van een infocentrum in het souterrain van de Keyser. De radio blijft wel vanuit het pand uitzenden: “De Vrije Keizer is Écht vrij. Laten we dit in godsnaam niet verliezen, maar uitbreiden. Een reden temeer om ons uiterste best te doen om de Groote Keyser te behouden.” Op donderdag 3 juli ‘s ochtends om een uur of elf lag Max in zijn bed op zolder. “Ik hoorde opeens geschuifel en gestommel op het dak. Dus ik opstaan en ik zie allemaal van die dikke vette gasten stukje bij beetje de barricades weghalen. Wij hadden glasplaten in de dakgoot gezet en die waren ze stilletje aan elkaar aan het doorgeven. Ik dacht dat het een knokploeg was.” Max rende vliegensvlug door luikjes en gangen naar de Herengrachtkant waar in de woonkamer een walkie-talkie lag. Daarmee kon alarm worden gegeven aan iemand die door z’n knie was gegaan en daarom altijd thuis zat. Maar net deze dag was hij op visite bij zijn moeder in Friesland. “Ik ben met dat ding de badkamer ingegaan, de deur op slot gedaan en ben hem op gaan roepen: ‘Sietze, Knokploeg! Godverdomme, kom nou! Zitten er wel batterijen in?’ Na een paar minuten heb ik de walkie-talkie achter de wc-pot verborgen. Ik had een of andere ijzeren staaf gepakt, ga de badkamer uit en sluip naar beneden om de anderen te waarschuwen. Op een gegeven moment kom ik een hoek om, staat daar zo’n agent. En dan denk je: ah, een agent, dat liever dan een knokploeg. Dus ik gooi die staaf weg en zeg: laten we het er maar over hebben. Toen bleek dat stillen over het dak waren binnengekomen en beneden de deur hadden opengemaakt. Nu stonden er busjes met petten op de gang.” Hoofdofficier van Justitie mr Messchaert had, na van vakantie te zijn teruggekomen, het rapport van de rechercheurs die de Vogelstruys na de kraak bezocht hadden, genegeerd en kende de Bîschens lokaalvredebreuk toe. Bovendien was kommissaris Toorenaar net gedegradeerd van narkotika naar buro Lijnbaansgracht en wilde hij bewijzen dat hij heus nog wel tot iets in staat was. Hij koos daarom als moment voor de ontruiming de dag waarop het kort geding diende tegen de bewoners van de luxe appartementen op de PH-kade (“omdat belangrijke figuren uit de kraakbeweging bij het proces zaten”, aldus een courant). Max: “We waren met z’n zessen in het pand en toen we geboeid naar buiten werden gebracht stonden daar 70
mensen te schreeuwen. Die hebben alarm geslagen op het gerechtsgebouw op de Prinsengracht.” Karel: “Rechter Borgerhoff Mulder was nog maar net bezig toen er iemand de zaal inrende met de mededeling dat de Vogelstruys was ontruimd. We stoven de zaal uit naar de Herengracht. Daar kwamen we Toorenaar tegen die in z’n eentje naar het buro terugwandelde. Dus wij schreeuwen: ‘Klootzak, dit kan helemaal niet!’ Hij antwoordde: ‘Ga eens op de Wallen kraken, dan heb ik respekt voor jullie.’” Frits: “Die morgen stond ik samen met Patrice bij het Hoofdburo te wachten met verfbommetjes op de arrestantenbusjes met mensen die waren opgepakt, omdat ze ramen hadden ingegooid bij een eigenaar in Landsmeer. Eerst waren we Max wezen halen, want die was altijd te laat. De deurbel zal het wel niet gedaan hebben. In elk geval, er werd niet opgedaan, ze werden maar niet wakker. We gooiden steentjes tegen het raam. De tijd begon te dringen, dus zijn we maar met z’n tweetjes bij het Hoofdburo gaan wachten op die busjes. Die kwamen nooit en toen we weer thuis waren hoorden we dat de Struys ontruimd was. Iedereen bleek inderdaad te slapen toen het gebeurde, ze zullen wel behoorlijk gezopen hebben. Ik stond op de Noordelijke burg aan de Singelkant. Het was al afgezet door petten. Ik was hardstikke kwaad dat er godverdomme maar niks gebeurde. Het alarm begon te werken, maar heel langzaam. Niemand durfde er doorheen te breken, want we waren met te weinig.” De politie had wat bouwvakkers annex knokploegleden binnengelaten en vertrok zelf na een uurtje. De aanwezige krakers liepen aan beide zijden naar het pand toe om de situatie in te schatten en hoorden dat binnen luid getimmerd werd. Joep had nooit iets over de Vogelstruys gehoord: “Ik was alleen thuis en had net ‘s ochtends in het kader van mijn studie geschiedenis m’n laatste skriptie ingeleverd voor ik er mee kapte, toen alarm kwam. Ik ging erheen op de fiets, zonder enige voorbereiding. Iedereen verzamelde zich voor het pand. Er werd niet vergaderd, overlegd, er was geen pamflet of spandoek. De vraag was wanneer er genoeg mensen waren.” Allengs kwamen meer mensen aanfietsen en begon het door te dringen dat men geheel in eigen kring was, terwijl de politie in geen velden of wegen te bekennen viel. De laatste rel was 30 april 71
geweest, toen duizenden mensen aan het stenen gooien waren, lol hadden en ieder verband met kraken ver te zoeken was. Vooraf al had het alle schijn gehad dat de kroningsdag op een bestorming van de macht zou uitlopen, het naar het front oproepen tijdens “april axiemaand” was een groot sukses geworden. Hiervan bang geworden hadden de kraakgroepen voor een defensieve geste gekozen en de kroning omgedoopt tot landelijke kraakdag. Er zouden panden buiten het centrum gekraakt worden, terwijl anderen in het Sarphatipark een feest organiseerden. Daarnaast was er een affiche geplakt dat opgeroepen had tot een demonstratie tegen de kroningsvertoning. Temidden van een mediaoorlog leek het erop dat krakers onderling verdeeld waren over wat er met de leus “geen woning, geen kroning” gedaan moest worden: gewoon kraken, of de plechtigheden gaan verstoren. De politie, onder leiding van kommissaris De Rhoodes, kwam ‘smorgens met een frontale aanval op het buurtfeest, dat krakers op de Bilderdijkstraat in de Kinkerbuurt hadden georganiseerd rond de kraak van een leegstaand kantoorpand. Toen realiseerden de toegestroomde krakers zich dat de grootschalige matpartij waar ze zo voor gevreesd hadden er inderdaad zou komen. Maar in de rel die losbarstte werden de ME met paarden en spuitwagens en al na enige tijd plotseling teruggetrokken. Daarmee kreeg men nu wel ineens ook zin in de festiviteiten die voor de rest van de dag waren aangekondigd. Die middag werd door de politie opnieuw een aanval ondernomen op de beginnende anti-kronings demonstratie op het Waterlooplein. Toen ook hier de ME was verdreven, werd via Damstraat en Rokin de run ingezet op de kerk waar de kroning plaatsvond. De meeste krakers deden daar met overgave aan mee, kwaad en opgelucht dat de politie hen die dag toch hun rel had bezorgd. Maar de straatgevechten, waarin een groot deel van het politiematerieel naar de schroothoop werd geholpen, hadden zo’n omvang gekregen dat ze op de krakers de indruk maakten, niet langer hun rel te zijn. “Het was gewoon jennen, pilsje drinken en dan weer de straat op achter de ME aan, en daarna weer in een kafÉ door het raam kijken hoe ze langskwamen” (Max). “Dat was geen kraken meer, dat was een algehele beweging waarin iedereen alles kwijtkon wat ie wilde” 72
(Joep). De drijvende kracht achter 30 april kwam uit veel meer hoeken dan die van de krakers alleen, het werd hen allemaal te groot. Dat leidde na de feestdag tot heftige en aanhoudende onderlinge ruzies, die zich met name ontlaadden op een bewoonster van het NRC die zich volgens een persorgaan “namens de kraakbeweging” gedistantiâerd had van de rellen (ze zei: “Wat er gebeurd is vinden wij zinloos.”). Op straat voor de Vogelstruys vond men elkaar nu opeens terug op een overzichtelijk speelveld, in een kleine maar bekende groep en met een duidelijk doel: een huis. De lokale ervaring funktioneerde weer. “Het ging gewoon weer om kraken en spekulatie en we stonden ook volledig in ons recht” (Joep). Men bewoog zich opnieuw gezamenlijk door de vertrouwde kraakruimte en wist dat. Als vanzelfsprekend kwam toen het idee op te gaan herkraken. De herkraak is een extreme kraak. Als een knokploeg eruit wordt geslagen heeft dat de allure van een burgeroorlog, de “eigenrichting” roept beelden op uit de jaren dertig. De opiniebewerkers presenteren het graag als een teken dat de demokratie weldra ten onder zal gaan. Daarnaast is het heroveren van een door politie ontruimd pand de meest vergaande vorm om “jullie rechtsorde” te ontkennen. Men kan zich dan op geen enkel recht meer beroepen, alle processen zijn verloren of zullen nooit meer worden gevoerd. Men is eruit gegooid op meer of minder wettelijke gronden en heeft alleen het morele recht van de sterkste nog aan zijn kant. De herkraak maakt van een pand direkt een symbool met een grote intensiteit. De Vondelstraat was zo’n type herkraak, het leidde tot grote rellen, maar het pand zelf speelde toen niet zo’n belangrijke rol. Het bezetten van het kruispunt had de hele herkraak overschaduwd en het pand hoefde uiteindelijk niet van binnenuit verdedigd te worden. De Groote Keijser had de belofte van een vreselijke veldslag geboden, maar die was teveel in zichzelf vastgedraaid om ooit nog gevoerd te worden. De Vogelstruys bood diezelfde belofte, maar binnen een praktische maat. Het hele verhaal over spekulatie en knokploeg was hier zo duidelijk, dat het niet meer verteld hoefde te worden. Het pand was meer waard dan een stille ontruiming met platte petten, vaststond dat het met geweld verdedigd zou worden. Nu dat niet gebeurd was door 73
Toorenaars sluwe zet, wilde men een tweede kans kreâren. Wat meer was: na elkaar twee maanden lang alleen in de ruzieachtige sfeer te hebben gezien, ontmoette krakend Amsterdam elkaar weer zonder zelfs maar enige noodzaak tot diskussie te voelen en konden ze zich zodoende volledig overgeven aan de gebeurtenis zelf. En die ging op dit aanbod in. Toen er om één uur genoeg mensen waren en de politie nog steeds niet te bespeuren viel, bleek er te weinig materiaal te zijn om tot aktie over te gaan. Helmen en koevoeten werden gehaald en aan de Singelkant gingen de eerste ramen in. Aarzelend vormde zich een groep die daar met een koevoetje de kelderdeur probeerde open te wrikken. Frits: “Dat deurtje ging naar buiten toe open, dus het sloeg nergens op, we hadden hem zelf gebarrikadeerd. De knokploeg begon dingen van drie hoog naar beneden te smijten, stenen, een stuk rioolpijp en een stoeltje. Een aantal mensen had een helm op en een stuk hout in hun handen, maar het was te gevaarlijk en we kapten ermee. Het duurde allemaal te lang. Ik liep om naar de Herengracht en daar bleek ook een grote groep mensen. Daar werd heen en weer gegooid met stenen. Het lukte niet om bij de deur te komen, er werd raak gegooid. Omdat we zagen dat je er zo niet bij kon komen, zijn we met een paar als de wiedeweerga naar de Keyser gegaan met een bakfietsje. Want wij wisten hoeveel materiaal er binnen in de Struys lag. Onderweg namen we nog een grote deur mee uit een vuilkontainer, er zat een rond gat in en daar wilden we in de Keyser poten onder zetten en een spiraal bovenop leggen, zodat zware dingen een beetje zouden terugstuiteren. Een mooie konstruktie, maar er was helemaal geen gereedschap in de Keyser. Het was er zo desolaat geworden, dat we geeneens spijkers konden vinden. Tijd, tijd, tijd, opschieten. Het werd heel krakkemikkig. Het kon het gewicht net houden als we er recht onder stonden, maar meer ook niet. Met veel moeite hebben we dat ding op ‘t bakfietsje gekregen en die naar de Herengracht geduwd. Daar hebben we hem met vereende kracht op z’n poten gezet. En toen eronder en schuifel, schuifel, schuifel naar voren.” Karel stond ook aan de Herengrachtkant. “We schuilden achter bomen en auto’s, met een groep stonden we puntige straatsteentje te kijlen, die verderop met een hamer op 74
handzaam formaat werden geslagen. Toen de deur op pootjes in beweging kwam, vloog van de straat een enorme stenenregen op het pand af om de knokploeg op afstand te houden. Terwijl de ramen in diggelen omlaag kletterden gooide die net zo hard terug. Men schuifelde naar het rechterraam waar al het begin van een gaatje in de barrikadering zat. Daarachter stonden knokploegleden klaar om er op los te slaan. Toen ging het opeens erg snel. De knokploeg was zo verdwenen en binnen een minuut werd de voordeur ingeramd met balken en verkeersborden.” Tegen drie uur stromen de mensen achter elkaar naar binnen. Frits: “Tussen begane grond en de eerste verdieping hadden we een groot luik gemaakt en dat was dicht. Wij stonden daar dicht opeengepakt onder. Ik wist dat erboven koelkasten en wasmachines klaarstonden om op het luik te zetten, die hadden wij daar neergezet. Het was zeer waarschijnlijk dat de knokploeg die nu op het luik hadden geschoven. Opeens was er iemand met een cirkelzaag en die begon daar zomaar in dat luik te zagen. Ja, wie heeft zoiets nou bij zich? Misschien lag dat daar gewoon. Ik was bang want er stond een grote mensenmassa op de trap. We schreeuwden tegen de knokploeg dat ze weg moesten over de daken en de konfrontatie uit de weg moesten gaan. Want ze waren gelynchd. Uiteindelijk ging het luik toch kapot en godzijdank bleek er niks op te staan.” Vanaf de Herengracht werd er doorgerend naar de Singelkant om de deur open te gooien. Daar kwam Joep het pand binnen: “Ik was stomverbaasd over een zooitje Italianen uit de Oosterpark die even later binnenkwamen en, dat had ik nog nooit gezien, stalen katapults bij zich hadden. Onder geroep en gekrijs werden loden kogels in het ronde, smalle trappenhuis naar boven geschoten waar nog wat lui van die knoegploeg zaten. Die zijn via het dak ontsnapt. Het was even de vraag of iedereen wel weg was. Want dat kreeg je later. D’r was een kreupele schoonzoon van de eigenaar. Zo’n merkwaardig verhaal dat bij het proces ook nog opdook, dat wij die gegijzeld zouden hebben in een of ander duister kamertje bij de lift. Ik hoorde dat hij buiten zat en dat er telefonisch kontakt was. Dat waren van die dingen die we niet zeker wisten. Vervolgens werd het alarm een aantal keer herhaald en werd wat gereedschap 75
aangerukt.” Na de euforie gaat de gebeurtenis een luwte in en valt de groep die massaal het pand heeft aangevallen uiteen. Mensen als Karel en Joep, die niet eerder binnen waren geweest, sprinten door het pand en leggen een bliksembezoek af aan het dak om de ontsnappingroutes te inspekteren. Joep haalt het prikkeldraad weg dat over de dakvluchtroute was gespannen, “maar ik heb daar niet verder gekeken dan m’n neus lang was”. Frits gaat met een vriend even koffie drinken op het Spui. Binnen wordt de fortifikatie in handen genomen. De deur die als schild diende, wordt provisorisch achter het gesloopte raam getimmerd. Via de Singelkant worden beddenspiralen naar binnen gebracht. Het bericht komt door dat ME in aantocht is. De in de Vogelstruys aanwezige herkrakers realiseren zich dat eindelijk het moment daar is om een pand van binnenuit te gaan verdedigen en beginnen zich daar innerlijk op voor te bereiden, om de zenuwen onder kontrole te krijgen. Aan de overkant van de Herengracht had zich een hele menigte verzameld die stond toe te kijken en de rondvaartboten bleven langsvaren. Max zat nog steeds in de cel op de Lijnbaansgracht. “Op een gegeven moment zei de speaker van het buro dat al het ME-personeel zich moest gaan melden. Toen dacht ik: hÉ, wacht eens even, wie weet. Toen werd ik om een uurtje of drie verhoord. ‘Heb je wat te melden?’ ‘Nee.’ ‘Sodemieter dan maar snel op naar je makkers.’ Ik wist niet wat er aan de hand was, dus ik loop gewoon terug naar de Vogelstruys en zie allemaal mensen stenen gooien... Ik kwam precies op het moment dat de ME behoorlijk klem stond voor het pand.” In allerijl waren 120 ME’ers opgetrommeld en zonder enige voorbespreking of kennis van zaken naar het adres op de Herengracht gestuurd. Als eerste komt een busje met ME in opleiding aanscheuren vanaf de Raadhuisstraat, baant zich een weg door de toegestroomde nieuwsgierigen aan de overzijde van het water, draait de Huidenstraatbrug op, rijdt blind het stuk gracht voor de Struys op, stapt uit en begint daar aan een 200 meter lange charge. Joep en Karel zitten nog binnen. Joep: “Op het moment dat de smeris komt moet je beslissen: blijf je binnen of ga je naar buiten. De belangrijkste reden om te blijven was voor mij dat je eraan begonnen was en dan moet je het ook afmaken, geen gezeik. 76
Maar je hebt natuurlijk ook iets vaags van: binnen heb je een grotere kans dat je gepakt wordt. Maar het was vooral: konsekwent zijn. Het waren maatjes, daar bleef je bij. Het waren krakers, maar ook mensen die elkaar goed kenden uit dit soort situaties. De toeristen en Italianen gaf het alleen maar een extra dimensie. D’r waren ook nog mensen bezig huisraad te verzamelen dat was blijven staan. Dat was voor hen misschien ook een reden om binnen te blijven. Er zijn natuurlijk ook mensen die blijven om te zorgen dat het niet uit de hand loopt, gewonden te verzorgen enzo. We waren met 30 Ö 40 mensen. Toen er al vreselijk gemat werd aan de Herengracht bleef de deur aan de Singelkant gewoon nog open. Geweldig.” Max is op de Herengracht bezig. “Er werd voor iedere meter geknokt. Er waren naar verhouding niet veel mensen, of die waren vrij verspreid over al die bruggen en hoeken. Je stond daar met vijf mensen en met stenen - en dan keihard gooien en dan de ME paf! En dan deden zij weer een charge, en dan kwam er iemand naar voren die in z’n eentje met een ijzeren staaf 12 ME’ers de schrik op het lijf joeg. De ME’ers gingen ook met stenen gooien. Toen hoorde ik dat je via de Singel toch weer naar binnen kon en dat heb ik gedaan.” Karel: “Ik had besloten binnen te blijven, maar ik was plotseling m’n buurtgenoten kwijt. Ik loop even naar buiten de Singel op om tegen ze te zeggen dat ik binnen bleef en zie ze net allemaal naar de hoek toe rennen. Ik daar achteraan, maar bedenk me dat ik binnen wil zijn. Als ik het trapje naar het huis opren, zie ik net Joep een balk achter de deur schuiven. Sorry, zegt ie nog. Ik ben via de noordelijke kant naar de Herengracht gerend.” Frits komt van het Spui aanlopen en belandt midden in de rel. “Ik baalde als een stekker dat ik niet binnen zat. We wisten dat er zeker 30 of 40 mensen in het pand waren. Je kon er niet meer heen. Het was potdicht en ze zaten als ratten in de val. Alleen de Singelkant was nog niet afgezet met ME. Eerst stond ik op de hoek van de Herengracht en de Oude Spiegelstraat. Op de gracht stond een rijtje ME’ers. We renden naar voren, het hoekje om, stenen gooien en meteen weer terug. Het liefste stuiterend op de grond, want ze hadden schilden, maar als ze stuiterden wisten ze niet meer waar ze vandaan kwamen. Dat was ook de enige keer dat ik een vrouw 77
non-stop stenen heb zien gooien. De ME was niet tegen ons bestand, ze stonden te springen en gooiden terug. Op de brug scheurden ze met een bus op je in. In een fraktie van een sekonde komt een steen recht op me af, ik zie hem pas op een meter afstand voor m’n gezicht en duik weg. Even later werd achter mij traangas geschoten, dikke wolken, terwijl de ME voor mij aan het chargeren was. Toen heb ik m’n adem ingehouden en ben daar dwars doorheen gerend. Daar werd je niet goed van.” In de tussentijd is de rest van de ME gearriveerd, inklusief de BraTra-eenheid die in plaats van het CS-gas, waarmee men op 30 april kennis had gemaakt, met het oude CN-gas schoot dat vanaf mei dat jaar verboden was. Karel: “Het gas kwam de steeg in waar wij stonden. We maakten ons er niet druk om want we hadden sjaals om. Het bleek opeens veel sterker te zijn dan we gedacht hadden en kokhalzend renden we over de Singel terug. In een van die straatjes gingen we bij een groenteboer citroenen kopen die we door lieten snijden en waarmee we in elkaars ogen spoten om het gas weg te krijgen. Toen we waren bijgekomen, bleek de zaak te zijn afgezet.” In het pand zijn Joep en Max op de derde verdieping terechtgekomen. Joep: “Je kon niet goed naar buiten kijken. Wat er zich op die gracht afspeelde hoorden we vooral. Knallen, stenen gooien, roepen. Toen de gracht was vrij gemaakt zag je plukjes ME’ers bij bomen staan, met schilden. We hebben de ramen opengemaakt en zijn gaan gooien. We waren daar met drie of vier mensen. En de Vrije Keizer was in de lucht. Wij hadden een radio en ze draaiden toen de ontruimingstape, Streetfighting Man en Anarchy in the U.K., dat verhoogde de feestvreugde. Ik zei nog: ‘Ze draaien ook altijd hetzelfde! Kan ik niet een verzoekplaat aanvragen?’ De materialen om naar buiten te keilen stonden klaar. Er gingen hele beddenspiralen naar beneden en stoelen, tafels en kachels, echt alles. Op een gegeven moment kon het niet zwaar genoeg zijn, dat maakte geen flikker meer uit. Ik kan me wel herinneren dat ik tegen Max zei: ‘zouden we dat wel doen’, maar hij zei ‘wat maakt dat uit, of je nou een steen van een pond gooit of een bed van 3 kilo’. Daar heeft ie natuurlijk volkomen gelijk in.” De politie volgde bij deze tweede ontruiming in principe dezelfde taktiek als de herkrakers die middag hadden 78
toegepast. Bij de waterkant stonden traangasschutters achter de bomen die zoveel mogelijk traangasgranaten naar binnen schoten om de binnenploeg van de ramen weg te houden. Tegelijkertijd schuifelde een groep naar voren met de schilden boven het hoofd, om ook weer via het rechterraam het pand binnen te komen. Max: “Het was echt een beetje Asterix en Obelix met die schilden. Op twee hoog lukte het ze om gas naar binnen te schieten, omdat daar grote ramen waren. Maar wij zaten achter een vrij klein raam waar we een matras voor hielden, dat we af en toe opzij schoven om te gooien.” Joep: “Het was niet de moeite om voor een steen dat matras opzij te zetten, dus hebben we op een gegeven moment ook een heel kistje bakstenen naar beneden gepleurd en uiteindelijk een spiraal toen we weggingen. Het is ook een kwestie van effenciântie, optimaal benutten van de zwaartekracht. Je hebt helemaal geen tijd voor bedenksels. Het enigste waar je bij stilstaat is: hoe overleef ik dit?” Max: “Ik heb nog aan de wastafel zitten rukken omdat er niks meer was om mee te gooien. De knokploeg had ook al de helft van het werpmateriaal op de herkrakers uitgestort, dus de munitie was gewoon op. Het werd vrij stil. Van de tweede verdieping hoorden we niks meer, we hadden het gevoel dat de mensen daar gevlucht waren. Bij ons was nog geen traangas naar binnen gekomen, al rook je het wel. Er kwam zo’n damp dat we het niet meer volhielden. Toen hadden zoiets: we moesten toch maar proberen weg te komen, dit gaat mis.” Michiel was op twee hoog aan de Herengrachtkant met een groep van zo’n 15 mensen stenen naar beneden aan het gooien, toen er van de straat traangas naar binnen werd geschoten. “We zijn toen de ruimte uitgevlucht en stonden in de marmeren gang op twee hoog. Vanuit de kamer aan de Herengracht zagen we grote geelwitte wolken op ons aandrijven, maar je rook het nog niet. Daarna besloten we via de Singel eruit te gaan. We hebben daar de barrikades van de voordeur weggehaald, wat lang duurde. Op de gracht was het heel rustig, een raar kontrast met binnen. Links en rechts stonden ME-linies met de rug naar ons toe. Het duurde nog zeker een minuut voor ze ons zagen. ‘Laten we door de ME heenbreken’, riep iemand. We gingen naar rechts, het was ongeveer honderd meter lopen. Toen we halverwege waren 79
draaide de linie zich om en stormde op ons af. Wij renden terug maar daar kwamen we de linie van de andere kant tegen. Bijna iedereen is toen in het water gesprongen of geslagen. Ik kreeg een tik, net toen ik de gracht in sprong. Aan de overkant lagen platte dekschuiten waarop volop mensen stonden te schelden naar de ME en die hebben ons eruit gehesen.” Degenen die niet in het water sprongen passeerden op de brug kommissaris Toorenaar die daar met een: “Prachtig, prachtig!” zijn mannen stond aan te moedigen verder op de voorbijgangers in te hakken. Max en Joep zitten nog in het appartement op drie hoog. Ze horen niets meer beneden en gaan eens in de gang kijken. Max: “Wij doen die deur open: een witte mist van traangas. En dan er doorheen het platte dak op.” Joep: “Op het dak zijn we naar de zolder aan de Singelkant getrokken en daar kwamen we mensen tegen van elders uit het pand, die ook het dak op kwamen. Ik ben nog even in het trappenhuis wezen kijken, waar de rest was gebleven. We hadden niet duidelijk door wanneer de ME binnen was gekomen. Daarvoor zag je dat ze buiten bezig waren, maar als je plotseling beseft dat ze binnen zijn, dan is er een soort paniekmoment. Want het maakt een heel ander geluid. Een ME’er die buiten staat is iets heel anders dan een ME’er die in je eigen huis staat. De ruimte is anders, de akoestiek is anders. Je ziet mensen niet meer bovenaf onder hun schild en helm, maar op de trap in hun gezicht. Dan gaat het opeens over je eigen lijf, terwijl als je buiten staat of van bovenaf stenen gooit, dan gaat het over het pand. Als ze binnen zijn denk je niet meer aan aanvallen of verdedigen, maar alleen aan je vege lijf redden, zo was dat bij mij. Er was geen sprake van het lijf-aan-lijf gevecht met ME aangaan.” Om op het dak van de buren te komen moest de groep over een steegje van een meter breed en 12 meter diep springen. “Daar moesten we dus overheen en dat is goed gegaan doordat degenen die nog redelijk bij hun positieven waren, degenen die echt stonden te wankelen beet hielden. Twee bleven op het dak achter.” Joep: “We zijn bij de buren via een keukenraam naar binnen gestapt. Dat stond niet open, ik geloof dat we daar wel enige kracht moesten gebruiken. Maar dat was ook wel nodig, want we waren behoorlijk bedwelmd. Dat gas slaat ontzettend op je ademhaling, 80
rood uitgeslagen gezichten. Je was een beetje dizzy, groggy, je kwam niet meer zover. Je moest water drinken, die keuken in, deppen. Toen kwam er een oud wijffie tevoorschijn uit een slaapkamertje, die was helemaal ontdaan, maar ook wel weer lief.” Claar was uit het Singelpand het dak opgekomen en daar met de anderen over het steegje gesprongen. Zij vertelde later aan een krant: “Toen ik half binnen was in het raam van het buurhuis en even achterom keek, zag ik dat de ME ook inmiddels het dak had bereikt en daar in een groepje om de twee achterblijvers heenstond. Eenmaal binnen heb ik even gezeten om bij te komen van het gas. We gingen daarna met z’n allen op één hoog een huiskamer in. Er was niemand, als vergoeding voor het gebruik van deze kamer legden enkele mensen geld op tafel plus een verontschuldigend briefje.” Max: “We kwamen precies terecht in het huis van dat ventje dat bij de kraak naar buiten was gestormd en het er helemaal niet mee eens was. Die kerel is naar buiten gehold en heeft tegen de ME-kommandant gezegd: daar zijn ze!” Joep: “We zagen daar op straat die ME heen en weer rennen. Wij naar de plee, wassen en kijken of er wat te eten of te drinken was. We hebben overlegd wat we zouden doen, uitbreken of hier blijven. Wat kunnen ze ons maken als we hier zitten? Aan de bewoner zouden we uitleggen wat onze situatie was. Ik heb m’n jas uitgetrokken en onder een bed gestopt. Ik heb daar wel een minuut of 20 gewacht - een merkwaardige stilte, heel relaxed, die afwisseling van heftigheid en kalmte. Tot de ME kwam met Wagenaar, de bewoner. Ze timmerden op de deur en ik deed open met het verhaal dat u onze moeilijke situatie toch moest begrijpen, pats boem, d’ruit. ‘Dit is mijn huis!’, die dacht al dat ie z’n huis kwijt was. De ME was door het dolle heen en timmerde ons de trap af, het huis uit. Pok, pok, op je kop. Ik rol zo’n beetje de straat op en zag ME met de lange lat op ons afkomen, die dachten ‘hÉ, waar komen die krakers vandaan?’. Rennend door een spitsroede van ME’ers heen. Misschien kom ik wel weg, maar dat lukte niet.” Max: “Claar liep voor mij. De ME’ers stonden zo te rammen dat iedereen de trap af tuimelde, zij viel en is toen door de buurvrouw van beneden de woning in getrokken en niet gearresteerd. Zij kende die vrouw omdat haar hond, die ze ook een tijdje in 81
het pand had gehad, gebeten was door de hond van die buurvrouw en dat mens toen de dierenartskosten betaald heeft. In die chaos viel het niet op dat zij haar toen redde.” Een verslaggever zag de rest de straat op strompelen. “’Sla ze dood, sla ze dood dat tuig’ schreeuwt een man uit het buurhuis. Op de hoek van de straat ligt een jongen te krijsen, terwijl een achttal ME-ers op hem inrammen: ‘genade, genade, alstublieft’. Een meisje met bloedende hoofdwonden wordt een politieauto ingetrapt. Anderen worden aan hun haren over de straat gesleept.” Een aantal mensen wist ondanks zware hoofdwonden, tussen de ME door, te ontsnappen naar het publiek dat verderop in de Nieuwe Spiegelstraat stond. Anderen werden gearresteerd en naar het hoofdburo afgevoerd. De twee achterblijvers op het dak werden door de ME van platje naar platje geslagen en weer het huis ingetrokken. Een van hen wordt zo verwond dat hij z’n bewustzijn verliest. Bewusteloos sleept men hem vanuit de gang achter de Singeldeur een kamer binnen. De vrouw, die ook geschopt is, moet naast hem op haar buik gaan liggen met de handen in de nek. “Na ongeveer drie kwartier werden we aan onze haren omhoog getrokken. Op de gang werden ons handboeien omgedaan die zeer pijnlijk werden aangetrokken. Aan onze haren werden we het raam uitgesleurd en een ME- bus ingetrokken.” Twee uur later worden ze alweer vrijgelaten. In totaal worden in en om het pand 16 mensen gearresteerd, waarvan er 10 al snel vrij komen. In de tussentijd nam iemand de mensen die uit het water waren gevist mee naar het NRC-gebouw. Michiel: “Maar daar wilde niemand ons binnenlaten, omdat ze niks te maken wilden hebben met de rel, een nawee van 30 april. Uiteindelijk hebben we er toch een koud doucheje kunnen nemen. Elders hebben we schone kleren geleend en zijn teruggegaan naar de rel, waar we veel bekenden tegenkwamen die verbaasd waren dat we niet waren opgepakt.” De rel op straat ging tijdens de ontruiming met grote felheid door. De kantoren waren uitgegaan en Radio Stad was in de lucht gekomen, zodat een hoop mensen een kijkje kwamen nemen. Frits: “We hebben uren rondgedoold. Aan de overkant van de Herengracht zijn we, zo’n heftig klubje in het zwart dat op expeditie ging, vreselijk opvallend tussen al dat publiek, naar het huis van 82
Bîschen gelopen, ruiten ingooien. We zijn gaan uitrusten op de Spuistraat. Je kon niet meer bij het pand komen, de ME bleef daar staan. Een paar dagen later ben ik op vakantie gegaan.” Karel stond bij een van de Singelbruggen waar van twee kanten een peleton bekogeld werd. “De groep die rechts van ons stond viel dan aan, waarna de ME naar voren stormde, zodat wij ze van opzij konden bekogelen. Er werd veel mis gegooid, zowel door ons als de ME. Alle winkels, koffieshops, auto’s en wat al niet gingen daardoor aan gruzelementen. Bovendien hadden de ME-bussen de fietsen die aan de brug waren vastgemaakt al eerder in de prak gereden. De ME zat van top tot teen onder de verf. In de cafÉs daar op dat grachtje zat het publiek met een pilsje in de hand ons aan te moedigen en uit te schelden: ‘Waar zijn die 50.000 woningzoekenden dan wel? Ik heb ze nooit gezien.’ Toen een van hen een foto ging maken gooiden we een steen het kafÉ in. Op een gegeven moment kon je omstanders en krakers niet meer uit elkaar houden en er waren ook veel stillen. Toen zijn we naar huis gegaan.” ‘s Avonds laat sluipt Claar het huis van de buurvrouw uit. Ze loopt naar de Groote Keyser, het dichtstbij zijnde kraakpand en wordt daar niet binnengelaten. Max: “EÉn van de nieuwe beleidslijnen van Hein was dat alleen bewoners en mensen die een tijdelijke taak hadden in het gebouw mochten rondlopen. Ik hoorde dat later van Claar toen ik in de bak zat. Dan bouw je wel een soort haat op tegen zoiemand.” Het pand was ontruimd en de rel was gewonnen. De stagnatie van het maandenlange wachten op een ontruiming van de Keyser was doorbroken. De krakers hadden zichzelf bewezen dat het geen bluf was waar ze eindeloos over hadden zitten praten: ze waren inderdaad zo gek om een pand met inzet van eigen leven te verdedigen en daarbij een ongehoorde hoeveelheid geweld los te maken. Dat ze het huis waar het om ging kwijtraakten, deed daar niets aan af. Zonder enige voorbereiding of onderling overleg liet men zich meesleuren door de gebeurtenis. Die had al een tijd klaargestaan en werd nu onverwacht op gang gebracht door de radikale naãviteit van ene Toorenaar, die geen benul had in welke trip hij interfereerde. De pretentie van de spontane woonwoede werd hier waargemaakt zonder enige ruis van media, symboolvorming of planning 83
vooraf. De krakers braken door de opgeroepen angsten heen en gingen de totale konfrontatie aan, zonder aarzeling omtrent doel, haalbaarheid, zin of toekomstperspektief. Leegte, chaos, geweld en lol, “je was er eens helemaal uit”. Op de derde juli 1980 werd een eindpunt bereikt, voor hun gevoel werd door de herkrakers de grens overschreden die de beschaving van de wildernis scheidt. Het was geen spel geweest, maar ook geen verbitterde eindslag. De breuk met de alledaagse rechtsorde, waardoor kraken in de eerste plaats mogelijk was geworden, werd hier tot z’n uiterste konsekwenties gevoerd. Velen wilden hier sowieso niet aan. Anderen, die in deze extremiteit waren meegegaan en haar hadden overleefd, wisten nu wat het inhield. Zij hadden geen reden meer om ooit nog zo ver te gaan. Tegelijk dacht de buitenwereld dat krakers voortaan bereid waren hun pand altijd op deze manier te verdedigen. Dat maakte het mogelijk deze schim als dreiging achter de hand te houden bij komende ontruimingen. De zes overgebleven Vogelstruys-arrestanten worden in bewaring gesteld. Joep: “Op dat moment ging het wel rationeel lopen. De roes en de waas, het automatisme en het mechanisme waren over en ik dacht: nu moet ik strikt juridisch gaan denken, of strategisch. Het was een ander level. De cel was de volgende stap in de strijd, konsekwent doorgaan, je strijdbaarheid bewaren en voorbereiden op wat komen gaat. Je naam niet zeggen, zieken en het aangenaam maken voor jezelf.” De arrestantengroep stuurde post en pakjes, organiseerde zwaaidemo’s. De “werkgroep Struysvogelpolitiek” verklaarde het gebouw besmet en gaf een kommunikeÉ uit: “Mensen die tegen de woningnood strijden worden op fascistische wijze mishandeld en gearresteerd.” De Bîschens vluchten “doodsbang voor repressailes” naar Duitsland. De Vrije Keijzer maakt radio voor de bajes en Max krijgt visite. “Er kwam een of andere volslagen hippie m’n cel binnen, waarvan ik niet kon zeggen of ie me nou aankeek of niet. Dat was dus m’n advokaat. Daarna kwamen de bewakers ieder uur wat brengen, een tijdschrift of een bos druiven met briefjes erbij, ze werden er gek van. Zondags komt m’n advokaat weer langs om de voorgeleiding door te spreken, brengt die stomme bewaker plotseling weer een pakje langs. Claar had een cake gebakken, hij was nog warm. Het 84
bakblik mocht niet in de cel, dus de bewaker begint die cake eruit te pielen. En verdomd, het lukte ‘m zowaar de cake er heel uit te halen. Dus ik zeg tegen m’n advokaat: wil je een happie? En hij: het zal wel weer een hasjcake zijn, maar vooruit, het is zondag. Dus ik breek een stuk af, hadden ze er een vijl in gebakken, zo’n oude verroeste houtvijl. We lagen helemaal dubbel van het lachen. Word ik later overgebracht naar de bajes van Haarlem, stond ik daar met al die tasjes en dan wordt alles doorzocht. Dat bakblik zat ook weer in een tasje en die vijl had ik tussen een trui gefrommeld. Zegt die vent: Wat is dit nou? Hoe, hoe, of wat? En ik: weet ik ook niet.” De arrestanten werden over het hele land verspreid en zouden zes weken in voorarrest blijven. Nog niet eerder waren krakers zo lang vastgehouden. Joep ontwierp in brieven aan de anderen de processtrategie: “Het zou het mooiste zijn als we een samenspel kunnen maken tussen ons, de advokaten en het publiek: verklaringen, getuigendeskundigen, pleidooien en ondersteunend theater op de tribune. In het geval dat de rechter moeilijk gaat doen, doen wij dat natuurlijk ook: doorpraten, terugkomen met je verklaring, in diskussie gaan, schelden. Het lijkt me goed bij de uitspraak nog een leuke grap uit te halen, zoals Bas en Max voorstellen (kotsen, poepen, op je kop gaan staan, flauw vallen, de rechter wijzen op een meeâter enz).” “Dat is voor mij de essentie van het politieke proces. Niet zozeer de verklaring die je aflegt, maar dat je het ziet als een gevecht: wie bepaalt hier de orde?” Bij hun voorgeleiding op 14 augustus wordt hun voorlopige hechtenis geschorst per 18 augustus. Als ze die dag vrijkomen, gaan ze eerst medearrestant Bas uit een ziekenhuis in Haarlem bevrijden, waar hij met een blindedarm ligt. Voor twee dagen later is de eerste procesdag gepland, maar daar komen ze geen van allen opdagen, omdat ze lijden aan “kollektieve blindedarmontsteking”. Wel verschijnen ze diezelfde dag in Paradiso op het krakerstribunaal dat een vonnis velt over spekulanten, gemeente, politie en justitie (met demonstratie na). In de zes tussenliggende weken was op stedelijke vergaderingen onder meer als reaktie op de Vogelstruys een koerswijziging vastgesteld. Een direkte konfrontatie met de ME zou voorkomen kunnen worden, door ontruimingen in een ekonomisch 85
kader te plaatsen: ze moeten de overheid voortaan zoveel mogelijk geld gaan kosten. De taktiek krijgt twee kanten: enerzijds moet de dreiging die van een pand uitgaat zo groot zijn, dat de politie gedwongen is een maximale hoeveelheid personeel en materiaal in te zetten. Anderzijds moet de rel in beweging komen om buiten de direkte omgeving van het pand een zo groot mogelijke schade aan te richten bij banken, gemeente, makelaars en andere patsers. Zo ontstaat het koncept van de scenariorel, de rationeel geplande en in eigen hand gehouden puinhoop. Ze spekuleert op de politiestrategie, betrekt de media in het spel en dikteert aan de mensen die op het alarm afkomen wat ze moeten gaan doen. Er was een leerproces van de krakers nodig om niet langer bij het pand te blijven hangen, men moest de band doorsnijden met de lokale ervaring en zich verspreiden over de stad. In een lange reeks stedelijke en buurtvergaderingen werd doorgesproken wanneer er wat gedaan moest gaan worden bij de eerst volgende ontruiming, die van de PH-kade. Tegelijkertijd werd echter onduidelijk gehouden of het pand nu werkelijk van binnenuit verdedigd ging worden. Er werd mee gedreigd, alleen viel niet uit te maken of dat voor de media-agenten dan wel medekrakers bedoeld was. Dat de PH-kade indertijd als “politieke kraak” was opgezet, wreekte zich nu. Bij de voorbereidingen van de kraak in april had niemand zich druk gemaakt over de samenstelling van een stabiele bewonersgroep en dat brak de diskussie over de manier van verdedigen enorm op. Sommigen kwamen aan met het verlies aan sympathie onder de bevolking, terwijl anderen een militair antwoord voorbereidden en trainingsprogramma’s starten om op straat beter met de ME te kunnen vechten. Gevolg van de verwarring was dat de eerste peiler van de nieuwe taktiek een doorslaand succes werd en de tweede een totale mislukking. De barrikades binnen en het gooi- en smijtwerk op de dakrand haalde de hele pers en die middag rukte de politie uit met “2000 manschappen, pantserwagens, gepantserde bulldozers, laadschoppen, drie hydraulische kranen, twee hoogwerkers, twee waterkanonnen en tientallen voertuigen, scherpschutters gewapend met automatische geweren voorzien van teleskoopvizieren en een marechaussee-eenheid gewapend met 86
wapenstok, schild, pistool en kogelvrije vesten.” De krakers verdwenen op het laatste moment via een gat in de muur naar de kerk ernaast en brachten aldaar een toast uit in de pastorie. In de PHK was op het moment van de ontruiming slechts één kraker aanwezig die met een megafoon een verklaring voorlas: “We houden onze strijd in eigen hand en bepalen zelf hoe en wanneer die plaatsvindt.” Maar op straat waren toen al de massaal op de berichten in de media afgekomen belangstellenden, die dachten dat het pand binnen en buiten verdedigd zou worden, door een linie motormuizen overreden en in elkaar gerost. De paniek werd nog verhoogd door de nieuwe politietaktiek van de aanhoudingseenheden, die plotseling uit de menigte van de dagjesmensen opdoken en passanten busjes insleurden, veelal toeristen. In het pand was de funktie van de binnenploeg overgenomen door media-afgevaardigden; een krant: “Naast Johan van der Keuken en twee geluidsmensen waren er een verslaggever van de VARA, drie mensen van Veronica, een van de Nieuwe Revu, een redaktrice van De Nieuwe Linie en een verslaggever van het Haarlems Dagblad. Andere media zijn volgens de krakers onbetrouwbaar.” De media die men had willen gebruiken om de politie voor gek te zetten, hadden de zaak overgenomen en konden nu door de overheid worden ingezet in de reklamekampagne voor haar materieel. De groep die voor het pand uit elkaar was geslagen had volgens afspraak de stad door moeten trekken om de ware schuldigen aan te pakken. Maar dat je met een pand de politie tot zo’n spektakel kon verleiden was zo verbluffend, dat men bleef staan kijken, terwijl er volgens afspraak bijna niks gedaan mocht worden. Onbekende relschoppers namen het initiatief van de krakers over, die alleen maar gefrustreerd ronddoolden en moesten erkennen dat de rel verliep volgens het scenario van de politie. De ex-Vogelstruys arrestanten waren er die dag niet helemaal bij. “Toen ik vrijkwam ben ik meteen langsgegaan op de Keyser”, vertelt Max. “Hier ben ik weer! Maar daar liep iedereen in de stress de PH- ontruiming voor te bereiden. Eigenlijk had ik beter weg kunnen gaan. De dag van de PH-kade heb ik tussen alle gebeurtenissen doorgelopen, maar ik liep daar meer als een zombie, ik begreep het allemaal niet meer, laat maar zitten.” Joep: “Ik heb 87
voor het eerst weer wat gegooid naar een ME-bus: een banaan. Maar die PH-ontruiming ging toch een beetje langs me heen. Ik vond het allemaal kunstmatig, het was iets heel anders dan de Struys.” De datum van hun eerste procesdag was, toen ze op 20 augustus waren weggebleven, vastgesteld op maandag 8 september. De avond daarvoor kraakte een kleine groep voor de derde keer de Vogelstruys. In het souterrain van de Groote Keyser was op zondag 7 september een vergadering. Frits: “We waren met heel uiteenlopende mensen. In een paar uur hebben we alles geregeld, ladders voornamelijk. Er mocht geen alarm gegeven worden voor het gebeurd was. Dat kwam omdat ergens in juni Herengracht 242 ontruimd was en de herkraak daarvan mislukte, omdat het plan na een langdurige vergadering bleek te zijn uitgelekt en het pand volzat met ME. We hebben toen maar de voordeur dichtgetimmerd met planken en spijkers dwars door de posten heen. Daarna hielden we een spontane demonstratie. Het was een eerste, aarzelende plundertocht. Max gooide geloof ik ruiten in bij het Griekse luchtvaartmaatschappij omdat hij daar slechte ervaringen mee had en bij het Zuid-Afrikaans verkeersburo. Hein vond dat we niet hadden moeten diskussiâren, maar het gewoon even met zes mensen, die tijdens de vergadering een luchtje waren gaan scheppen, hadden kunnen terugpakken. Daarom was nu voor de tweede herkraak van de Vogelstruys een selekt gezelschap gevraagd, wel vrij breed, van Hein tot Michiel, zo’n 30 mensen.” De herkraak van de Vogelstruys moest een aktiekraak worden, de optie van bewoning speelde eigenlijk geen rol, het was ook niet door een bewonersgroep georganiseerd. De kans op een snelle ontruiming was daar te groot voor. “We gingen aan de Singelkant op drie manieren naar binnen, met twee ladders en via de voordeur. Ruitje inkinkelen, dat ging makkelijk en de voordeur was zo open, maar die zat op een kettinkje. Hein was aan het beuken, met een waas voor z’n ogen, terwijl anderen heel simpel van binnenuit het haakje eraf aan het halen waren. Op de eerste verdieping aan de Singel troffen we een kraakinterieur aan, alleen iets netter, het huiseigenaren-ekwivalent van tafel, stoel en bed.” Michiel vond het zeer bizar dat ze daar plastic wandjes gespannen hadden. Frits: “Daar zaten drie mensen. Die 88
werden buiten gezet. Toen werd alarm gegeven, maar dat kwam niet zo op gang. Die avond was verdomd eng en spannend, niet leuk, ik was bang.” De politie zette de gracht af, maar kreeg om kwart voor twaalf van hoger hand te horen dat ze niet mocht optreden en moest terugtrekken. Frits: “Die avond hoorde ik voor het eerst van mensen dat ze zich als aktievee misbruikt voelden.” In de Krant voor het Spinneweb no.7 schrijven een paar mensen hun frustraties uit: “We werden opgetrommeld voor iets waar we zelf niet over meegedacht of meebesloten hadden; we wisten niet wat nou eigenlijk het doel was van de aktie, dus wanneer we wat bereikt hadden of wanneer we de aktie moesten beâindigen.” Max, Joep en de anderen hadden net met hun advokaten een voorbereidende vergadering voor het proces, toen er werd opgebeld dat de Struys herkraakt was. Max: “Ik ben later die avond via de ladder nog even naar binnen geklommen. Het was al niet meer het pand zoals dat in mijn herinnering stond. Die hele herkraak was toen niet zo echt. Het was ook raar, want de twee mensen die na de eerste kraak waren teruggegaan naar de Keyser deden nu veel. Die wilden zich revancheren. De herkraak was een prima aanzet voor een rel, niet meer en niet minder. En dat is ook wel geworden, een feestelijk dagje.” Voor Joep was het meer een kadootje. “Het was niet zo serieus, maar symbolisch.” Het proces dat de dag hierna, op 8 september, om negen uur ‘s morgens begon, duurde maar een paar uur. Omdat de zaak zo ingewikkeld was, werd ze doorgestuurd naar de meervoudige kamer. Dit was de eerste van een reeks procesdagen die, tot en met het hoger beroep, twee jaar zou vergen. Joep: “Op het proces zouden we nooit ingaan op de beschuldigingen en permanent voorkomen dat er aan ons vragen werden gesteld. Deze officier mag ons niet vervolgen! Er is illegaal ontruimd, jullie hebben geprobeerd ons te vermoorden met traangas dat levensgevaarlijk was, Bîschen is een spekulant en dit hele proces kan niet! We gingen de aanklacht ook niet ontkennen. We liepen weg als we het niet zagen zitten. Wie bepaalt hier de orde, daar ging het om. We probeerden telkens de normale procesgang een stap voor te zijn door voordat de officier begon, tegen hem te zeggen: ho! jij mag hier het woord helemaal niet nemen. Ze konden er niet tegen 89
dat we die dingen konsekwent doorvoerden. De advokaten hoefden alleen te zorgen, dat wij aan het woord konden blijven als de officier protesteerde. Of zoals bij de dagvaarding van Toorenaar. Die stelde ik vragen toen hij uiteindelijk verscheen, totdat de rechter zei dat ik hem niet zo hard moest ondervragen, omdat de man zo zenuwachtig werd.” Een krant over het slot van een willekeurige zitting die acht uur had geduurd: “B. pakte zijn kleurig breiwerk in, wat mr Slagter de opmerking ontlokte dat ‘Bas misschien wel de enige was die deze dag iets nuttigs heeft gedaan’.” Max: “De processen waren ook een mengeling van een beetje bezig zijn met de politieke achtergrond en er een gigantische chaos van maken. De laatste dag was prachtig. Ik had een affiche gemaakt dat in de rechtzaal verspreid werd: ‘Vogelstruis bijna uitgebraakt..? Als de hoofdschuldigden nu niet op ‘t matje komen, dan gaat ‘t knallen’. Gerrit kon gewoon kotsen als ie dat wilde. ‘s Middags in de pauze hebben we hem nog even heel erg kroketten en frikandellen gevoerd. Daarna ging hij weer naar boven de publieke tribune op. Toen duidelijk werd dat ze niet op onze eisen ingingen, zijn wij opgestaan en ging Joep oude wetboeken verscheuren en door de zaal heengooien. Het zat vol met bewaking, ze vermoedden dat er iets ging gebeuren. Op een gegeven moment - bwaf! komt er zo’n stroom kots van de publieke tribune af de zaal in. De president van de rechtbank wordt helemaal rood, pakt z’n hamertje en pof! de zitting is gesloten. Gerrit is niet gepakt. Toen we buiten kwamen bleek Bas het hamertje van de rechter te hebben meegenomen. Veel later ben ik nog eens bij het hoger beroep gaan kijken, maar toen waren de Bîschens toch als getuigen komen opdagen en ik werd er zo ziek van dat die gasten daar zaten, dat ik ben weggegaan. Ik had geen zin meer.” Joep zou uiteindelijk vrijgesproken worden en zijn onder het bed van de buurman gestopte jas terugkrijgen (zijn kommentaar: “dat was klassejustitie”), Max en de anderen kregen 2 maanden, Bas vier. Na de eerste procesochtend op 8 september was de Vogelstruys nog steeds herkraakt. Max: “We zaten na het proces op de Rozengracht in het zonnetje wijn te drinken. Komt er opeens iemand uit de Staatliedenbuurt langsgefietst: ‘De Vogelstruys wordt ontruimd.’ Ik was zo langzamerhand wel weer in de stemming en 90
met alleen een t- shirtje aan zijn we er naartoe gelopen.” Frits: “’Ik was op de universiteit koffie gaan drinken met een broodje, want bij de kraak waren wel ladders geregeld, maar geen koffie. Ik kwam terugfietsen aan de Singelkant en net op dat moment zie ik een jongen naar beneden vallen, springen. Hij kwam goed terecht, maar was helemaal in paniek. Het werd weer via het dak ontruimd. Ik ben weggespurd om alarm te bellen.” In het pand werden vier mensen opgepakt, de overige vier ontkwamen uit tweehoog via de ladder. Max: “Het ging heel spontaan. Vanaf de Singel kwamen mensen aangerend. We hebben een balk van een dekschuit gehaald, het deurtje van het souterrain ingebeukt en hups, rookbommen naar binnen. Wat we wilden doen was niet zo duidelijk.” Het alarm kwam snel op gang en op Singel en Herengracht werd de politie, die daar in de minderheid was, in charges en man-tegen-mangevechten in het nauw gedreven. ME-busjes begonnen op stenengooiers in te rijden en er werd veel traangas geschoten. Opnieuw was er een inschattingsfout gemaakt en waren maar 200 ME-ers in paraatheid gebracht. Radio Stad was als gebruikelijk om vijf uur in de lucht gekomen en gaf rechtstreeks verslag van de rel. Karel zette, thuisgekomen van zijn werk, de radio aan: “Ik hoor een beschrijving van een grote matpartij en vraag me af: welke was dit, de PHK, 30 april? Blijkt het live te zijn. Ik ben meteen op mijn fiets gesprongen en erheen gesjeesd.” Het relscenario dat in abstrakto ontwikkeld was voor de PH-Kade werd tot verbazing van de toegestroomde krakers opeens met groot sukses in praktijk gebracht. Zonder moeite nam men nu wel afscheid van de plek en begon aan een tocht door de stad. De slag in en rond de vesting Ö la Vauban werd spontaan losgelaten en moeiteloos schakelde men over op de principes van de bewegingsoorlog. Deze zijn nog ouder dan Vauban’s verdediging vanuit een fort, Sun Tzu heeft ze al beschreven in zijn handboek “De kunst van het oorlogvoeren” uit 500 v.C., met als centrale stelling: “Houd uw leger voortdurend in beweging. In de oorlog komt het aan op snelheid.” Frits: “Het werd een tocht. Het klubje dat leidde, schreeuwde: “wooooningnooood”. Dat riep je en dan liep je een bepaalde richting uit en ging de rest er achteraan. Het was eng stil in de groep. Behalve dat “woningnood” 91
werd er niet geschreeuwd of leuzen geroepen. Het was ook geen demonstratie, het was voor jezelf bedoeld. Op een gegeven moment raakte de groep ingesloten en is toen dwars door een kantoorpand naar de andere gracht gestapt.” Max: “Gelijk na de ontruiming zijn we met een zooi mensen naar Bîschen gegaan. Ruiten in, rookbommen naar binnen. Bleek dat zijn zoontje jarig was, hij had daar een kinderfeestje. Dus allemaal kinderen naar buiten, met feestmutsjes op en alles. Huh? Wat komt daar? Nou, dan gaan we maar weer eens verder.” De Vrije Keizer was in de lucht gekomen en zaaiden verwarring bij de politie door te melden dat er elders een pand gekraakt was. Op het Rokin werd van drie bouwketen een barrikade gebouwd en in de fik gestoken. Karel: “Toen ik daar aankwam was de groep allang weer weg. Ik heb nog een tijdje naar het vuur gekeken en naar de enorme shovel die de barrikade kwam wegschuiven. Toen kwam ik eindelijk bekenden tegen en ging het de kleine straatjes achter het Spui en rond de Struys in, traangasgranaten opvangen en terugsmijten. Ik had toen altijd zo’n tasje klaarliggen met rel-accessoires, sjaal, handschoenen, gasmasker, priem, en dat had ik bij me. Tussendoor zijn we nog op het Spui naar het journaal wezen kijken en daarna gingen we gewoon weer verder.” Toen het Rokin werd schoongeveegd gingen een paar honderd meter verderop alle ruiten van de Bijenkorf in, de groep trok daarna verder om de PH-Kade te herkraken, “maar een kolonne van de mobiele eenheid verhinderde de opmars naar de luxe flats”. Op de Dam waren ondertussen allerhand verspreid geraakte groepjes bij elkaar gekomen. Het was donker nu, in de Damstraat brandden alle vuilnisbakjes en er stond voor het Rokin een rij motoragenten die in aller ijl waren opgetrommeld. De ramen van het Paleis ging in en bij Peek en Cloppenburg werden de etalages geplunderd, niet alleen de suede jasjes, maar ook de etalagepoppen kwamen, ontdaan van kleren, naar buiten zetten. Persstemmen: “Leden van de kraakbeweging die getuige waren van de plundering probeerden de schade te beperken door zoveel mogelijk spullen terug te werpen achter de gebroken ruiten. De winkelruiten van de lingeriezaak Deuschle-Benger aan de Paleisstraat werden volledig vernield. De eigenaar moest een magazijnstelling slopen om zijn winkel te 92
barrikaderen. Zelfs het gepantserde glas van Amsterdam Diamond Centrum werd door een regen van keien beschadigd.” Max: “Het was echt zo’n avond van: ergens een kontainer in de fik steken en dan weer de kroeg in. Als je mensen kwijt was, of met te weinig was, ging je even kijken in Kafé Te Smal, daar kwam je er wel weer een paar tegen. Een Duveltje, daar gaan we weer. Je had toen al wel vanuit de Staatsliedenbuurt de zwarte helmen brigade, die kwam je af en toe tegen in de stad. Die hadden zich wel ingesteld op een rel. Maar het waren allemaal flarden, het heeft zich toen verspreid.” De motoragenten begonnen op de menigte in te rijden en mensen die geisoleerd raakten tegen een muur of een portiek werden in elkaar geslagen. Het begon zachtjes te regenen. Nadat de motoragenten in de val waren gelokt in de Kalverstraat en tegen een op de weg gedraaide kontainer waren aangeknald, ging men moe maar tevreden slapen. De vernielingen waren zinvol geweest: er was een fikse ekonomische schade veroorzaakt. Frits: “Na de tweede Vogelstruysrel is het voor mij alleen maar een spelletje geworden of afreageren, het is nooit meer serieus geweest. Bij de PH-kade werd gezegd: ‘wij gaan er niet uit’, dat werd voortdurend geroepen, maar de mensen gingen er dus wel uit, zodat die term meteen hol was geworden. Voor mij was de Struys de apotheose van wat was opgebouwd met de Keyser en de Vondelstraat, die onverzettelijkheid. In de Vondelstraat en de Keyser was het nog heel blanko, wat dat verdedigen was wisten we niet. In de hoofden was het heel groot, maar in de Struys gebeurde het.” De Vogelstruys, die de na 30 april uit elkaar gedreven krakers weer bij elkaar had weten te brengen in de herkraak en verdediging van de panden op 3 juli, werd nu, twee maanden later, het punt vanwaaruit de krakers zich opnieuw, en ditmaal bewust en gewild, verspreidden in een avondje met een “goeie puinhoop”. De taktiek van de bankentocht kreeg bij de volgende ontruimingen de voorkeur boven de matpartij rond of in het pand. Hiertoe moesten de kraakgroepen echter wel over hun buurt- en pandgebonden lokale ervaring heenwalsen, waar het allemaal mee begonnen was. De panden zelf konden, ontdaan van hun meerwaarde deel te zijn van een “eigen” ruimte, inzet worden van onderhandelingen over aankoop, verbouw 93
en huurregeling. Dreigen met en gebruik van geweld bij ontruimingen en andere manieren om in de media te komen, waren bedoeld om een sterke positie te verwerven in lopende of toekomstige onderhandelingen. Middenin de realpolitiek omtrent de te behouden woonruimte bleef een aantal echter koppig vasthouden aan de lokale ervaring, aan de mystiek van “ons” pand. Max: “Het werd een soort traditie om de Vogelstruys even aan te pakken. 3 Juli is nog jaren de datum geweest voor allerlei akties. De avond daarvoor kwamen mensen elkaar in de buurt van het pand tegen, met plastic zakjes en zelfs een keer een mollie: ‘O, jij ook al? Zullen we het dan maar samen doen?’ Die nieuwe eigenaar Cutts is altijd behoorlijk de pineut geweest. Bij demonstraties voor arrestanten ging het vanaf het Paleis van Justitie door de Leidsestraat naar de Vogelstruys. HÉ, de auto van Cutts! Baf. Die videokamera mollen was ook zo’n uitdaging. Wie die zou meenemen kreeg een avond vrij drinken in het kraakkafÉ.” Frits: “Het was een eindeloze wraak. Er werd voortdurend verf tegenaan gegooid, sloten dichtgekit. En we hebben met zo’n kampinggaz-brandertje geprobeerd of we door de plasticramen heen konden komen. Vijf minuten lang, maar dat lukte niet erg. We hebben een keer zo’n dure zware auto die voor de deur stond afgetakeld. Je fietste altijd langs de Struys, dat deed je dan, altijd in de gaten blijven houden. Op een avond zag ik Cutts uit een geel eendje stappen. Ik ging naar een kraakkafÉ en na afloop zouden we die auto in de gracht gooien. We hadden afgesproken op de stoep van de Vogelstruys. Joep en ik stonden daar te wachten op een derde iemand, maar die kwam niet opdagen, die moest iets relationeels bespreken. Na een half uur wachten hebben we het maar met z’n tweeân in de gracht geduwd. Dat was al voor de tweede keer.” Max: “En die ene buurman dus. Op een keer hebben een aantal mensen bij hem aangebeld om hem een flinke tik voor z’n bek te geven. Doet z’n vrouw open, en dat is dan ook weer zoiets: nou nee, laat maar. Volgende keer beter. Die kerel is altijd de dans ontsprongen. Cutts heeft later nog eens een interview gehad: er waren in de loop der jaren zo’n 80 aanslagen op zijn huis geweest, had ie allemaal bijgehouden. De Vogelstruys ligt zo centraal, daar kun je bijna niet omheen lopen. Al die akties zitten op de rand 94
van verbittering en speelsheid, dat loopt dan door elkaar. Een hoop mensen die daar lang last van hebben gehad, zoiets van: ze zijn nog niet van ons af. Ze hebben het nog niet helemaal gehad.” Een maand na de derde Vogelstruysontruiming, op 6 oktober 1980, werd onverwachts de Groote Keyser door de gemeente aangekocht. Op dat moment is het infocentrum in het souterrain al open. Op 20 september was er binnen en buiten een “verzetsmanifestatie” gehouden. Het souterrain hield altijd het beeld op dat het een veelheid aan aktiviteiten ontplooide: “We geven voorlichting aan scholen, gaan naar scholen toe, er is een stalletje met alle nieuwe en nieuwste kraakinformatie, kranten, affiches, pamfletten. Komt nog bij wat ik liever het kraakmuseum noem, de fototentoonstellingen over ontruimingen en knokpartijen. Tegenwoordig is er de leestafel met alle weekbladen.” Twee weken na de aankoop, op 21 oktober, zou een officieel gesprek plaatsvinden tussen gemeente en ‘bewoners’. Daarvoor is er uitvoerig gediskussieerd gevoerd in buurtperiodiekjes en ander stencilwerk over vragen als: wie gaan er wonen, wat willen we met het souterrain en “de radio, laten we die in de G.K. zitten?” Op het stedelijk overleg (SOK) van 16 oktober over de aankoop “kwam voor de het eerst ook eens een keer de radio aan de orde,” schrijft De Vrije Keizer later in de kraakkrant. “En hoe! De vergadering werd bepaald door een groep heethoofden die het ogenblikkelijke vertrek van de zender eisten: ‘Messchaert kan immers ieder moment voor de deur staan’!” Gevreesd wordt dat de panden, nu ze eenmaal in handen zijn van de gemeente, toch niet bestemd zullen worden voor “jongerenhuisvesting”, wanneer men halstarrig blijft vasthouden aan illegale radiouitzendingen vanuit de Keyser. In het diskussiestuk van de grachtengordel voor het SOK staat: “De zender zal als argument voor ontruiming gebruikt worden. Het bestaan van de Vrije Keizer moet losgekoppeld worden van het bestaan van de Groote Keyser.” De radio reageert hierop door onder het motto “Laat duizend antennes bloeien” op 26 oktober ‘80 voor het laatst uit de Keyser te zenden, om daarna mobiel te worden en per dag in een andere buurt te gaan zenden. In hun slotverklaring gaan ze in op het ontbreken van een radiokultuur onder krakers. “De kritiek op de radio bleef beperkt tot kreten als: 95
er wordt teveel gefreakt tijdens programma’s, er wordt blind opgeroepen tot geweld tegen de politie, er wordt teveel intellektueel geouwehoerd.” Ze vinden dat de meeste krakers in de pershetze zijn getrapt die sinds 30 april tegen de Vrije Keizer wordt gevoerd, maar “de hetze tegen de radio is in feite een hetze tegen de kraakbeweging, onder het mom dat er goeie en slechte krakers zijn”. Hein en de zijnen waren op de 21ste oktober tijdens het gesprek, dat op neutraal terrein plaatsvond, met de gemeente overeengekomen dat er woongroepen in de Keyser zouden komen en werd gemeld dat de radio snel zou verdwijnen. Max: “Er was al veel wrevel over Hein en de Staatsliedenbuurt, hoe ze over mensen heenwalsten om hun obsessie uit te leven. En uitgerekend hen zag je in de krant met wethouders aan één tafel zitten. Daar hadden wij een vrij slecht gevoel over.” In de laatste week van oktober waren de allerlaatste kampeerders vertrokken. De woongroepen werden samengesteld, maar hadden het komplex nog niet betrokken. De Keyser stond weer leeg. Max: “Toen hadden we zoiets: het is mooi geweest, we herkraken het. Goeie grap, we houden een feestje ofzo voor alle mensen die er vroeger bij zijn geweest en dan gaan we weer weg of we zien wel wat er gebeurt. Voor mij was het ook een schop tegen Hein z’n been: okee, dan weet je dat.” Ze nemen het besluit om in de nacht van 31 oktober op 1 november een party in het souterrain te houden. In de bijlage van de kraakkrant “Vuilnisman, kan däze troep ook mee?!” schrijft een van de partybezoekers achteraf: “De herkraak was een tegenaktie, een stomp tegen de schouder van de kraakbeweging. De opzet was om binnen een feestje te geven (leuk), ter gelegenheid van het feit dat de Keyser ook nog eens twee jaar gekraakt was op die dag (waarom was trouwens verder niemand op dat idee gekomen), en om emotioneel afscheid te nemen van de Keyser die voor ons in feite dood was.” Om 0.30 uur belt de herkraakgroep van ongeveer 25 mensen aan bij de voordeur van de Groote Keyser. Een jongen die ze niet eerder gezien hebben doet open. De kraakkrant-versie: “Hij doet de deur achter zich dicht en wil over straat naar het Buurtpand op de Prinsengracht rennen om alarm te geven. Onderweg wordt hij ingesloten door die 25 mensen die hem tegen de muur zetten en 96
onder de bedreiging dat hij anders gemolesteerd zal worden, geeft hij de voordeursleutel af.” Een van de feestgangers vraagt zich af: “Hoe kan ‘t dat die jongen de Keyser uitstapt, ons ziet staan en begint te schreeuwen: ‘De neo-fascisten zijn er’... ? Juist, omdat hij niemand kende.” Het verslag van de kraakkrant vervolgt: “De groep gaat het woongedeelte van de Keyser binnen. De deur van de munitiekamer wordt ingetrapt en deze wordt leeggehaald. Muren worden beklad met verf (o.a. leuzen tegen personen). Anderen gaan naar het souterrain. De toegang van het woongedeelte naar het souterrain wordt geforceerd. Vervolgens wordt de deur van de radiokamer vernield.” Een aantal mensen uit de radiogroep had eerder die week de zender gejat, zonder medeweten van de rest, en had die nu meegenomen om opnieuw te gaan uitzenden. “Dat kon helaas niet want de antenne was al van het dak gehaald”, meldt een van de jatters: “Blijkbaar wilde men ook de politie de zekerheid geven dat er niet meer uitgezonden kon worden.” De oorspronkelijke Keyser-Struys groep die de herkraak-party mede organiseerde, had geen weet van de interne radioruzies en was op dat moment elders bezig. De kraakkrant: “Nadat de drankkast in het souterrain is opgebroken wordt daar begonnen met de opbouw van een muziekinstallatie. Een van de ‘krakers’ gaat de kraakkafÉ’s e.d. bellen met de boodschap dat er een groot feest in de Keyser is. Om een uur of drie begint het ‘feest’. De sfeer is vrij rustig, beetje muziekmaken, beetje drinken. De mensen die n.a.v. het bellen komen, merken dan ook niet direkt iets. Misschien ook niet omdat ze de meeste mensen die er zijn kennen, en niets verwachten. Mensen die voelen dat er wat mis is, gaan weg zonder te beseffen wat er eigenlijk gebeurd is. Er ontploft nog een rookbom, tegen vieren verloopt het feestje.” Ook Max is een beetje dronken geraakt en gaat naar huis. Maar dan gebeurt het. Terwijl een fiks aantal mensen het pand in afscheidsstemming heeft bezocht en het feestje een “herkraak” noemde om te laten zien dat zij de Keysergeschiedenis hadden gemaakt en ook wilden afronden, gingen andere bezoekers veel verder. Enkelen onder hen wilden per se die nacht de radio de lucht in hebben. Als er een reden was om op dat uur met de Vrije Keizer te gaan zenden, dan om de politie te dwingen tot een ontruiming. 97
Toen er niet uitgezonden kon worden, de politie geheel buiten spel bleef en er ook geen knokploeg van razende medekrakers kwam opdagen om de herkrakers eruit te rossen, richtte de energie zich op de inrichting van het infocentrum zelf. In de vuilnisbak-bijlage staat: “Er was niets afgesproken om vernielingen aan te richten. Achteraf gezien zat het er echter wel in dat het zou gebeuren, gezien de gevoelens van onvrede bij de verschillende mensen, de manier waarop mensen dat afreageren en de situatie die aan het eind van een doorsnee feestje ontstaat.” De kraakkrant somt op: “Deuren ingetrapt, verf overal overheen, affichetentoonstelling totaal vernield, fototentoonstelling voor de helft stuk, het arrestantenarchief door elkaar, informatiemateriaal door elkaar op de grond en gedeeltelijk kapot, brandblussers leeggespoten, keukenspullen overal verspreid op de vloer. Ook de buitenkant van de Keyser stond onder de leuzen (‘herkraakt’, ‘de Groote Keyser van ons’, ‘Frankenstein vrij’).” Bovendien werden een hoop spullen meegenomen. Het hoofdstuk van de totale onverzettelijkheid mocht niet zomaar geruisloos overgaan in haalbaar wonen. Men wilde op eigen wijze afscheid nemen van de grensoverschrijdende chaos, lol en leegte. Toen de Vogelstruysgroep eind mei de Keyser verliet om zich in een volgend avontuur te storten, had de Heingroep een omgekeerde beweging ingezet om het fort weer binnen de grenzen van de beschaving te krijgen. “Nieuwe enthousiaste groepen nemen de handel over en beginnen de eindeloos lijkende opruiming. Schimmelende hondestront van de vorige bezetters, bedspiralen, muurvast verankerd tot in het kleinste kamertje, en puin, veel puin. Wie door de verlaten gangen dwaalt, kan zien wat voor wonden geslagen zijn. Slechts hier en daar kan je van een huis spreken, het meeste doet me aan de koude bunkers in de duinen denken.” (uit: nieuwste klerebende van de Keyser). Het intensieve leven in de wildernis uit de eerste maanden van ‘80 was in de zomer uitgebannen om over te gaan op een politieke invulling van de ruimtes. Een van de feestneuzen spuit hierover later in de kraakkrant zijn gal: “Wat is er nu van de Keyser geworden? ‘t Politieke gezicht van ‘de kraakbeweging’ naar de burgerij toe. Het sou is keurig wit geschilderd, alle mooi graffities pleite! Naar buiten toe wordt op een nette 98
manier geâtaleerd wat kraken enzo voorstelt, inhoudt! Wie weet dat eigenlijk precies???” Half oktober, ten tijde van de onderhandelingen, is er een vakuÅm ontstaan tussen bezetting en normale bewoning. Dit was het laatste moment waarop men de kraakbeweging op dezelfde plek waar ze tevoorschijn was gekomen, ook weer in eigen regie kon laten verdwijnen. Maar tegelijk was de Keyser ook het symbool geworden van de macht die krakers wisten op te bouwen door zo lang een ontruiming tegen te houden. Met dit onkwetsbare aura verschenen de kraakwoordvoerders aan de onderhandelingstafel (tot verbazing van beider partijen is iedereen tevreden over de uitkomst en kunnen beide het klaimen als een overwinning). Hieruit bleek dat de macht die eenmaal verworven is, alleen maar gebruikt kan worden om komfortabel terug te keren in de georganiseerde verveling. De herkraak en sloop was een mislukte poging om van de macht, die je onvermijdelijk met zo’n symbool als de Keyser opbouwt, af te komen. Het beetje benevelde inzicht daarachter was dat “je direkt afzetten tegen de maatschappij” niet gericht moet zijn op het zolang mogelijk doorgaan, maar als doel heeft “er eens helemaal uit te zijn”. Ook daarna keer je terug in de dagelijkse sleur, alleen is er wel iets veranderd. De herkrakers schrijven: “De verschillen die er tussen ons bestaan, zijn er allang. Eigenlijk sinds 30 april. Er zijn mensen die leven op de toekomst. Op hetgene wat moet, wat goed is voor de buitenwereld. Je bewijzen, laten zien dat je wel wat kunt. Dit uit zich in materiâle dingen (de projektbeweging). Iedereen weet dat de mensen die vrijdag op de herkraak waren, de mensen waren die veel en veel aan de Keyser hebben gedaan. Maar niet zich aan de toekomst willen aanpassen.” Deze mensen zien zich misbruikt door “een kleine groep regelneven”: “Dat gemanipuleer, gereken, hoe je verschillende groepen kunt organiseren om je eigen doel te bereiken, dat kunnen ze, dat moet je ze te goede geven.” In een latere kraakkrant wordt het oorspronkelijk streven zo uitgelegd: “Vanuit de situatie die de Keyser vormde, een leven gaan leiden dat meer naar jezelf gericht is, op een andere manier met dingen omgaan, nieuwe dingen ontdekken. Niet leven in de lijn van de aktie die voert, maar aktievoeren in de lijn van ‘t leven dat je leidt, of dat je 99
wilt leiden. Niet op de toekomst gericht leven en werken maar iedere dag maar weer zien of de zon is opgegaan of dat de bom gedropt is! Geen konflikten scheppen maar ze tegenkomen.” De groep die onder leiding van Hein de dag na de herkraak de Keyser voor de tweede maal opruimt en herinricht, levert een nauwkeurige inventarisatie af van de totale ekonomische schade (ü4883,25). Het symbool Groote Keyser had een vol jaar lang zijn intensiteit ontleend aan het feit dat men het eigen lot verbond aan het lot van dit pand. Dat was van nu af voorbij. Het kreeg een andere waarde, die uitgedrukt werd in guldens. Een greep uit de lijst: “Vernield: kist, ruiten klapdeurtjes, ruit gereedschappenkamer, kapstok (ü35,-), jute, een stalen kast, een houten kast (ü50,-), radio, typemachine, tl-balken, doos lepels (ü50,-), 30 rollen bekers.” En gestolen werd o.a. “3 hamers, snijbranderkop + slang, 15 spotjes (ü150,-), twee haspels, 5 potten verf, gastank, minstens 70 elpees, boxen (ü100,-), zes pilskratten (drie vol, drie leeg), vier dozen jus, zes pakken suiker, koffiemelk (ü10,-), schoonmaakmiddelen, vijf Vondelboekjes (ü37,50).”
100
101
EENMAAL IN BEWEGING... de doorgaan-gedachte
102
Bij de tweede herkraak van de Vogelstruys, in september 1980, werd een spandoek opgehangen met de tekst: “Kraken gaat door.” Toen het pand een dag later ontruimd werd, verspreidden degenen die op het alarm waren afgekomen zich al snel door de stad. In kleine klubjes trok men door het centrum, hier een brandje stichtend, daar een raam inkinkelend. Men kruiste elkaar soms toevallig. Het verschijnen van de doorgaansleus valt letterlijk samen met het uit elkaar gaan van de kraakbeweging. * De trek naar de stad Michiel: “Ik denk dat de Vondelstraat bij ons de breuk was tussen buurt en stad. Tot dan waren we als kraakgroep een eenheid, met dezelfde ervaringen, dezelfde geschiedenis, dezelfde positie daardoor ook. Door de enorme snelheid van de gebeurtenissen maakten mensen verschillende dingen mee, omdat ze op verschillende plekken waren of kozen te zijn. Ik had die dagen zoveel intensieve belevenissen met anderen, die helemaal niet uit de buurt kwamen, dat zij degenen werden met wie ik doorging. Met mijn buurtgenoten had ik heel weinig kontakt gehad, omdat ik veel centraler zat. Ik zag veel mogelijkheden in de stad en kreeg daardoor grote afstand tot de buurt. Ik bleef wel iedere avond naar ons kraakkafÉ gaan. Maar dat was meer om te vertellen wat er stedelijk gebeurd was en om te vragen of ze mee wilden doen.” Wat is ‘de stad’? Michiel: “Het gaat om de overschakeling naar het er dagelijks mee bezig zijn. In een buurt kun je gewoon niet dag in dag uit kraken. Buurten waren vooral vergaderpunten, regelplekken, met heel verschillende types. De meeste mensen zaten toen ook niet in de uitkering. In de loop van ‘80 is er een groep die er wel dagelijks mee aan de gang gaat. Die zoeken allemaal naar projekten, naar houvast, met mensen bij wie ze zich op hun gemak voelen.” Wat was er anders aan ‘de stad’? Michiel: “Ik herinner me dat we na een Groote Keyser-vergadering zaten na te praten in kafÉ De Piepel. Daar ving ik een gesprek op waarin Hein een korte evaluatie maakte voor een kennis en dat ging in zo’n militaire terminologie: ‘Die hebben we te grazen gehad, nu moeten we die nog even uitschakelen. We zeggen tegen de Indische Buurt dat de mollies van het dak zijn, dan houden die ook hun mond.’ Wijzelf waren absoluut naãef in machtsdenken, idealistisch waren we. Dus was 103
het een ontnuchtering te ervaren dat anderen niet zo dachten. Ons standpunt was: de buurten moeten beslissen. Direkt na de Vondelstraat organiseerde Hein vergaderingen waar hij aan zo’n 25 belangrijke mensen uit de buurten zijn plannen voor de komende maand ontvouwde. Die moesten in de buurten besproken worden, maar je kon niet alles zeggen in verband met uitlekken. En dan moest er worden gemobiliseerd. Daartegen ontstond in de buurten enorm veel opstand: ‘Ja, moeten wij alleen maar plannen uitvoeren die door een of ander onduidelijk orgaan bedacht worden?’ Dat geheime klubje bestond inderdaad, maar daarnaast werd er, vlak voor een ontruiming of grote aktie, een ‘SOK’ uitgeroepen. Wij waren ervoor dat je op het SOK je plannen besprak, dat iedereen het dan zag zitten, zonder dat er gelobbied werd in duistere cirkuits.” Dit Stedelijk Overleg Kraakgroepen was een uit vroeger tijden meegenomen benaming voor de onregelmatige en rommelige vergaderingen, waarvoor alle buurten via de alarmlijn werden uitgenodigd. In principe konden alle panden of buurten een SOK beleggen. Het was een plek waar je aktievoorstellen aan andere buurten kon presenteren en waar de taken verdeeld werden: binnen- en buitenploeg vormen, persgroep samenstellen, poster maken, spandoeken schilderen, materiaal regelen, akties voorbereiden. Het funktioneerde niet als centraal orgaan waar een basisdemokratische besluitvorming werd betracht over de strategie op langere termijn. Het idee was dat buurten en panden zelf per geval beslisten hoe ze gingen verdedigen of aanvallen, en dat kon per definitie niet gedelegeerd worden aan een hogere instantie. Michiel: “De debatten over demokratie, de positie van de buurt, die waren in feite flauwekul, want het maakte niks uit wat je daarover zei. De oppositie tegen wat er stedelijk gebeurde speelde geen rol. De gebeurtenissen waren zo overweldigend, als buurtvergadering kreeg je geen grip op wat de volgende ‘grote aktie van de kraakbeweging’ zou zijn. En dat was wel de illusie. In onze beleving, in de buurt, was er heel duidelijk een stedelijk machtscentrum en dat waren wij niet. Een paar maanden bepaalden vooral Hein en konsorten wat de komende aktie zou zijn van de ‘verzamelde Amsterdamse kraakgroepen’. Maar ook zij werden overvallen door bijvoorbeeld 30 104
april, hoe hard ze daar ook naartoe hadden gewerkt. Je kunt absoluut niet zeggen dat zij dat geregisseerd of in de hand gehad hebben. Alleen was er geen andere georganiseerde groep die zoveel macht had om gebeurtenissen op gang te brengen. Dat de gebeurtenissen iedereen overvielen was voor mij wel een kick, maar niet voor alle mensen in de buurt. Er ontstond een scheiding, omdat een aantal mensen er enorm door verleid werden en het echt fascinerend vonden en er dus altijd bij wilden zijn. Daarna viel de buurt snel uit elkaar. Je had een geweldloze stroming die er gewoon geen reet meer mee te maken wilde hebben. Sommige mensen waren doodsbang voor die toestanden. Iedereen raakte er ook maar in verzeild, het was voor veel mensen geen keuze om kraker te zijn.” * Terug naar de natuur. Michiel: “In onze buurt had je voornamelijk woongroepen. Vanaf het moment dat het kraakkafÉ werd geopend, zaten we daar bijna iedere avond met 60, 70 mensen. Eind 1979 was het bij ons afgelopen met kraken, omdat de dichtgetimmerde panden op waren. Het debat dat daarna in de loop van ‘80 op onze buurtvergaderingen ontstond, draaide rond het feit dat de ene helft wilde voorkomen dat stedelijke dingen het zouden winnen van de buurtstrijd, terwijl anderen juist stedelijk bezig wilden zijn. Het hart van onze organisatie was stedelijk kraker geworden en daardoor waren we niet meer bezig met al die dingen die we ervoor deden in de buurt. Er was een grote stroming die daarnaar terug wilde, die dat steeds als het probleem zag: dat je met de mensen waarmee je woont, met je buurt, met je direkte omgeving, dingen moet doen. Dat het natuurlijk is, om je als buurt in een stad te organiseren en niet als krakers in een stad. En dat als je dingen deed die onze buren niet begrepen, dan was je fout, dan was er geen kans dat je sterk werd, dat je kon verbreden in de buurt. Toen is in het centrum van onze buurt een pand gekraakt om een buurtwinkel in te openen, en dat is gedaan door krakers. Daarna zijn de opbouwwerkers en iedereen in dat pand gaan zitten, terwijl het nog gekraakt was. Ze hebben de huur van hun eigen werkruimtes opgezegd en zijn daar allemaal met elkaar gaan samenwerken. Vanaf ‘81 gingen hele gekraakte blokken zich groeperen om elders een pand te zoeken, omdat de sloop begonnen was, als eerste het 105
kafÉ. Er zijn nooit ontruimingen tegengehouden. De buurt wilde nieuwbouw en wanneer je je daar tegen verzette, kreeg je direkt een konfrontatie met je buren. Er is zelfs geen diskussie over geweest.” De buurtmystici, die de buurt zagen als de natuurlijke relatie van de stadsmens tot zijn milieu, bleven. De afhakers verdwenen uit beeld. De rest ging door, wilde kiezen, koos voor de tegennatuurlijke identiteit van ontwortelde kraker. * Kraker worden. Michiel: “Wij voelden ons jonge honden, frisse mensen ten opzichte van de ouderen. Die gingen allemaal donker gekleed, waren door het leven getekend, hadden al palestijnensjaals. Wij droegen nog lang haar natuurlijk.” Karel: “Dat ging er bij mij na 30 april af. Toen hoorde je al die verhalen over stillen die de buurten doorreden met fotoboeken van duidelijk herkenbare stenengooiers. Bovendien had je gezien dat je bij arrestaties aan je haren de busjes werd ingetrokken. Dat zag je na veel grote akties, dat mensen opeens van uiterlijk veranderden.” De politiekamera’s legden de coupe die men aan de jaren ‘70 had overgehouden vast, wat aanleiding gaf tot een modernisering van de persoonlijke vormgeving. Tegelijk werd het noodzakelijk om zich bij openbare optredens te maskeren met kledij die zo uniform mogelijk was. De onopvallendheid voor de kamera’s die men hiermee wist te bereiken, maakte de krakers voor omstanders echter des te opvallender. Dit verschil werd ook door de persmedia opgepikt en in de beeldgeving benadrukt, om het maatschappelijk vraagstuk te labelen met duidelijk identificeerbare gezichten. Zo werd een kraker gekonstrueerd, die zich scherp onderscheidde van andere stadsbewoners. En dat, terwijl bij buurtkraken de huiselijkheid en de normaliteit van de “nieuwe bewoners” op de voorgrond werd geschoven. Stephan: “Toen wij begin ‘80 ons kraakspreekuur begonnen, kregen we meteen een typemachine en wat tafels van het buurthuis. Alle informatie over leegstand en eigenaren die zij binnenkregen, vertelden ze aan ons door.” Karel: “Op het kraakspreekuur kwamen ook vaak buurtbewoners langs met dat soort info. Wij kraakten regelmatig voor Surinaamse gezinnen die net waren overgekomen, omdat de toestand daar steeds onzekerder werd. Daardoor heb ik ook voor het eerst alledaags racisme meegemaakt, in zo’n straat vol fatsoenlijke 106
armoede.” Het vrij zwemmen in de normaliteit stuit op grenzen, wanneer niet meer te verhullen is dat krakers met heel andere zaken bezig zijn dan de straatgenoten en beiden niet bereid zijn zich voor langere tijd aan te passen. “Ze hebben het wel over de wereld veranderen, maar als je weet hoe moeilijk het is om één straat te veranderen...” Zo tendeert ook het buurtkraken ertoe zich op zichzelf terug te trekken en wordt het beeld dat buurtbewoners van hen hebben geaksepteerd als een van de grenzen waar je rekening mee te houden hebt. * De prikaktie. Eind 1980 is een nieuwe “manier van kommuniceren” ontwikkeld. “De prikaktie is geen alternatief voor de rel, maar een mogelijkheid je machteloosheid op straat te doorbreken door je eigen momenten te bepalen. De ideologie ervan is ook dat niet de politie je belangrijkste vijand is, maar de keten van wie verantwoordelijk zijn voor projektontwikkeling en spekulatie. Door iets te doen bij bankier, architekt of makelaar pak je de medeschuldigen aan.” De prikaktie wordt voor het eerst als zodanig benoemd bij de Dodewaard-gaat-dicht blokkade in de herfstvakantie van ‘80 tegen de kerncentrale aldaar. Een maand later staat de dreigende ontruiming van de Grote Wetering helemaal in het teken van deze verschuiving. “Te gek. Je bepaalt zelf wat je doet en je kiest je eigen middelen. Geen stillenparanoia, geen eindeloze lulvergaderingen en lange voorbereidingen. Je bent ongrijpbaar en je valt niet op met een klein groepje mensen. Met een grote massa doe je niks: ‘n paar mensen die stenen gooien, duizenden mensen die niks doen, behalve leuzen schreeuwen: ME weg ermee.” Er is iets fundamenteel veranderd op straat. De menigte is zijn potentiâle energie kwijtgeraakt en daardoor niet meer in beweging te krijgen. Voor zover nog iets gedaan wordt, gebeurt dat door mensen die daartoe vooraf besloten hebben en hun eigen materieel meenemen. Deze professionele instelling produceert onvermijdelijk een publiek dat gaat staan toekijken en mooie prestaties aanmoedigt met geschreeuw. “Iemand vertelde me heel vrolijk dat ze juist met een groepje kilo’s tomaten hadden gegooid. Ze gebruikten een puntensysteem. Een punt voor ME-bus (het gemakkelijkst), tot vier punten voor rennende marechaussee. Hij was nu weer op weg naar de groenteboer.” Voorbijgangers worden 107
voortaan gebruikt om niet op te vallen. Doordat de prikaktie de traag geworden massa loslaat, kan ze weer snelheid maken. Op bezoek bij de Friesch-Groningsche Hypotheekbank: “De aktie was zo flitsend snel (in 30 sek was het gepiept), dat het zelfs ons verraste. We zijn met z’n allen het kantoor binnengelopen, hebben daar stencils, verf, rook en verblufte werknemers achtergelaten. Ook hebben we met de elektriciteit gehobbied. Toen weer snel naar buiten en verspreiden.” Van een overval is hier geen sprake. De drang om je te laten meesleuren door een grootse gebeurtenis en je radikaal te bevrijden van je eigen wil, is niet meer in het spel. Dit verlies wordt omgezet in winst: je kunt nu zelf bepalen wat je wel en niet wilt doen, als er eenmaal besloten is dat er iets gedaan moet worden. De aktie is niet meer een gebeuren waarin je vanzelfsprekend meedraait, maar een ‘keuze’, een woord dat daarvoor nog niet was opgenomen in het kraakvokabulair. Het verloop van een massa-aktie op straat is niet te kontroleren, maar hooguit te beãnvloeden. Zo’n aktie kan zich dus ook altijd tegen je keren, wat leidt tot matpartijen en arrestaties. De prikaktie is een reaktie op deze grillige loop van de gebeurtenissen. De mogelijkheid van een katastrofale fragmentatie van de massa door geweld van buitenaf wordt voorkomen door zelf de gebeurtenis zelf te fragmenteren. De grootschalige konfrontatie rond een symbool wordt ondersteund door ekonomische schade elders aan te richten: “Laat duizend ruiten rinkelen.” Het gaat erom alle mogelijke konnekties met de kasus aan het licht te brengen (banken, advokaten, makelaars, bewakingsdiensten). En dat niet door ze aan te klagen maar door ze een beurt te geven. Ieder prikje is afzonderlijk in de hand te houden en ontleent zijn zin aan het grotere kader waarin het wordt uitgedeeld. De prikaktie wordt geãntroduceerd als truuk om aandacht te vragen voor de persverklaring. Met de prikaktie zet ook de tendens in om van de gebeurtenis zelf propaganda te maken, om anderen aan te zetten eigen akties te gaan doen. De prik krijgt dan pas zin wanneer ze in de media verschijnt. * De wraak. Dit type prikaktie staat buiten iedere strategie of taktiek. “Wederom een bezoek aan Bakker waarbij zijn auto van kleur veranderde. Achteraf gezien publicitair niet zo gunstig want het geeft hem de gelegen108
heid drievierde bladzijde lang zielig te doen in de krant. Maar wij zijn wat van onze spanningen en frustraties kwijtgeraakt en dat is ook iets waard.” De wraak heeft geen legitimatie nodig, ze kan het zonder rationaliteit af. Ze kan via het diskussiâren over argumenten voor of tegen terugpakken weliswaar worden ingetoomd of uitgesteld, maar nooit worden voorkomen. De wraak kombineert het impulsieve karakter van de prikaktie met de duurzaamheid van het litteken. Ze heeft een beter geheugen en meer geduld dan argumenten alleen. Ze is geworteld in harde informatie die zich heeft afgezet rond een pand of persoon. De wraak ontneemt hen de bescherming van hun maatschappelijke rol, ze plaatst de schuldigen buiten hun politieke, ekonomische of sociale kader en keert terug tot de elementaire vorm van individuele verantwoordelijkheid. Wraak is daarom altijd zeer nauwkeurig gericht, dat onderscheidt haar van het principe van de ekonomische schade dat uit is op kwantiteit. Bovendien zorgt ze ervoor dat je niet geblokkeerd raakt door de frust die onvermijdelijk optreedt bij konfrontaties met hogere machten. Wraakgevoelens zijn een permanente bron van inventiviteit. “Na de kroeg piesen in de brievenbus van de eigenaar, wandluizen in een enveloppe opsturen, een koud buffet laten afleveren voor 12 personen Ö ü28,- p.p., een half uurtje later een diskoshow Ö ü1500,-, een dag daarna gevolgd door een grafkrans”. Ook al was de wraak in het kader van grotere akties niet te verdedigen, er waren genoeg te verantwoorden prikakties om te voorkomen dat ze alleen zou komen te staan. De prikaktie moet bewijzen dat ze geen “blinde” wraak is om een hetze voor te zijn. Daartoe gebruikt ze de persverklaring. De wraak zelf bekommert zich niet om media-aandacht. Sterker nog, “je probeert zo’n aktie juist buiten de pers te houden omdat het zo slecht is voor je goeie naam” (Frits). * De scene. De fragmentatie van de gebeurtenis in de prikaktie valt in de tijd samen met het ontstaan van de scenes. Wat begon als een toevallige ontmoeting onder bizarre kondities bij een kraak of op straat, leidt allengs tot een nadere kennismaking in de besloten sfeer. Het buitengewone van de gebeurtenissen, hun onherhaalbaarheid, wordt vastgelegd in een geheimtaal, waaraan alleen de intimi zich kunnen laven. De vele groepjes die als residu 109
achterblijven na de kraak- en ontruimingsgolf begin jaren ‘80, koesteren ieder hun sterke verhalen over de toenmalige massa-gebeurtenissen. Zij konsolideren die door ieder een eigen projekt te kiezen om de opgedane ervaringen te verwerken en te verbouwen. De een redeneert vanuit de “toenemende repressie”, de ander blijft chaoskunstenaar, een derde ziet het allemaal als begin van “de beweging” in opbouw, een vierde herinnert het zich als een ontmoeting van gelijkgezinden en gaat verder in vrouwen-, potten- of homoscenes. Het wordt al snel onvoorstelbaar dat je de gebeurtenissen anders kunt interpreteren dan je zelf doet. De scene ontstaat wanneer men elkaar steeds vaker begint tegen te komen op uitverkoren plekken. Er is genoeg drank aanwezig, de sluitingstijd wordt per nacht vooruitgeschoven. Nu de studie is opgegeven, is er ook geen dagritme meer waar de donkere uren moeten worden ingepast. Men slaagt er niet alleen in achtereenvolgens elkaars gezicht, adres en naam te onthouden in de loop van deze sessies, men begint elkaar goed, al te goed te kennen: “verbreding naar binnen toe”. Al ras wordt zelfs vergeten dat de bekenden ooit onbekenden zijn geweest. Wat anonieme overgave was, wordt een gemeenschappelijke noemer waaronder men zichzelf poogt te hervinden, zodra de roes voorbij is. Wie zich niet in die noemer kan vinden blijft na een tijdje weg, wie sowieso geen behoefte heeft aan noemers is na de eerste avond al verdwenen. De scene lijkt op het 18de eeuwse koffiehuis, de 19de eeuwse salon, de loge, de groepen en scholen uit kunstenaarskringen, de bohäme, het studentendispuut, de kerkelijke gemeente, kortom, al die (in)formele instituties die de herinnering aan een gebeurtenis kombineren met een levensstijl, waarin de belofte van de wederkeer wordt gekultiveerd. De scene verduurzaamt de herinnering aan de onvoorziene ontmoeting en maakt ‘t tegelijk onmogelijk dat die ooit nog zo zal plaatsvinden. Het vermogen van een massa onbekenden om spontaan tot daden over te gaan wordt ontkend, terwijl door de groepvorming tegelijk gegarandeerd wordt dat buitenstaanders alleen maar het toekijken hebben. In de praktijk blijkt het echter noodzakelijk om, wil men Åberhaupt nog akties uitvoeren, die vooraf nauwkeurig te organiseren omdat anders niemand weet wat ie moet doen. Terwijl men 110
de anonieme massa heeft afgeschreven, wordt er wel mee gedreigd naar de buitenwacht. En in eigen gelederen wordt de belofte in stand gehouden dat ze eens zal herverschijnen als gevolg van de eigen akties. Deze innerlijke tegenspraak voorkomt ophouden en/of terrorisme. Voortaan leert men alleen nog elkaar, maar geen anderen meer kennen. Opname in de scenes is een full time job om je de specifieke verhalen, relaties, gedragskodes en modes eigen te maken. De fragmentatie van de herinnering aan de oergebeurtenissen in de scenes, leidde er na ‘80 toe dat de scenes op het niveau van het persoonlijk kontakt al snel geen barst meer met elkaar konden beginnen. Iedereen had het over iets anders. Maar tegelijkertijd werden deze losse fragmenten als historische referenten onder één noemer gebracht, met de suggestie dat iedereen hetzelfde heeft meegemaakt: dÉ Vondelstraat, de Luik, ‘Dodewaard’, ‘Boekel’, ‘30 April’ enz. De gebeurtenissen verloren hun werkelijkheidspotentieel, gingen op in een imaginair taaleigen, maar dat hield de kommunikatie tussen de scenes nu juist weer mogelijk. Men kan zich beroepen op een historische kontinuãteit, het juk van de geschiedenis kreâert “eenheid in verscheidenheid”. Terwijl de scene een eigen projekt begint om een stap verder te zetten, mag deze opzet niet slagen omdat het bedrijfje anders in de lucht komt te hangen. Een scene is alleen scene als het zich deel weet van een diffuus geheel, dat het eigen bestaan legitimeert. Ontbreekt het grotere verband, dan is het gewoon een vriendenklub. De scenes houden evenwel nauwkeurig een onderlinge afstand in ere, om de onbekendheid te garanderen die het bij grotere akties mogelijk maakte de overwachtste dingen te kunnen blijven doen. Het kunstmatig instandhouden van deze onbekendheid staat er bovendien voor in, dat het idee dat men deel is van een beweging die groeit, en dus het bestaan van de scenes zelf, hun aantrekkingskracht behouden: “steeds meer mensen komen in verzet”. * Eigen media. Om de brokstukken van de prikakties als één verhaal te kunnen zien werden persorganen onontbeerlijk, die het allemaal bij elkaar brachten. In deze bladen moesten achteraf de flarden verdicht worden tot één gebeurtenis. Er ontstond een behoefte aan een overzicht van alle voorvallen die er rond een ontruiming plaatsvon111
den. Deze dokumentatiedrift kon het niet hebben dat de grote media de kleine details vergaten. Eigen media moesten de buitenwereld, maar vooral elkaar, gaan vertellen wat men allemaal had uitgehaald. En als je dan ontdekte dat ze ook daarin vergeten waren jouw aktie te vermelden, was de verontwaardiging groot. Voor het aktiebewustzijn was iets alleen nog echt gebeurd wanneer het in de media terecht kwam, ook als dat blaadjes waren die alleen in eigen kring werden gelezen. Maar tegelijk was de herinnering aan vroegere massa-gebeurtenissen nog zo sterk, dat de nieuw ontwikkelde aktievormen in het teken daarvan werden geplaatst. Wanneer de massa op straat niet meer spontaan bijeenkomt en groeit, wordt het beeld van de grote verbondenheid die daar bestond keer op keer opgeroepen in de media die men zelf in leven roept: de ‘bewegingsbladen’. Nu waren dat allemaal projekten van specifieke scenes en dus werden ze door de andere scenes met een zeker wantrouwen gevolgd. De schrijfwijze en onderwerpkeuze wrikten met de eigen benadering, maar anderzijds waren het nu juist deze bladen en zendstations die het grotere geheel presenteerden waarvan men zich deel zag. Dit diffuse kader waarin de eigen daden en thema’s geplaatst werden, maakten het onmogelijk verschil te maken tussen intern en extern gebruik. Zowel vriend als vijand luisterde mee. Het blad eindigde op het bureau van gemeentestrategen, geheime diensten, koffieshops, gemeenschappelijke ruimtes, ouderlijke huizen, revolutionaire salontafels en het vuilnisvat. Deze onduidelijkheid omtrent de geadresseerde werd nog versterkt door eigenschap van alle media om zich tot een imaginaire massa te richten. Voor wie werden de eigen bladen nu precies volgeschreven? Terwijl een blad als bluf! zich beschouwde als “megafoon naar de media”, bijvoorbeeld om te dreigen met een rel, werd het om dezelfde reden door andere scenes bestreden als “springplank voor karriärejagers”. Hoe klein de oplage van de eigen publikaties ook was, men ging er altijd vanuit dat ze door heel de natie te volgen moesten zijn, omdat ze via mediale voortplanting ooit in alle huiskamers terecht zouden komen. Dit was het argument tegen het buitenhangen van de vuile was in de eigen media, ook als dat bedoeld was als een aanzet tot een “dzkzy”. Diskussies werden sowieso achteraf 112
gepubliceerd, zodat ze geen enkele invloed hadden op de loop van wat er gebeurd was. Dat de eigen media zowel gericht waren op potentiâle medestanders, als de funktie van cement tussen de scenes moesten vervullen, leidde tot een taal die alle absurde en griezelige kanten gladstreek. De woorden waarin men de persverklaring aan het publiek vervatte, stonden los van het niveau van de lokale ervaring. Men vertelde niet, maar vertaalde de eigen daden direkt naar een imaginair niveau. Ook prehistorische jargons konden daardoor van stal gehaald worden, van Marx tot mannengroep. Men was “in de media”. * Kraken is meer... De kraakbeweging van na 1980 kon bogen op een enorm aantal panden, opgebouwde voorzieningen en een reeks spektakulaire gebeurtenissen. Maar ze had geen ideeân opgeleverd die de aktiviteiten in historisch perspektief plaatsten. Ze waren zelfs niet uit te leggen aan de bevriende bewegers in Berlijn, Freiburg of ZÅrich, die in 1981 hun hoogtijdagen beleefden. Hooguit kon er aan hen harde informatie worden geleverd over lokale spekulanten, woningdistributie en stadsvernieuwing. De meegebrachte beelden werden door de Krawallisten in den vreemde echter wel gewaardeerd, en ingekleurd met artikulaties van het eigen onbehagen. De krakers die thuiskwamen van reisjes naar de Midden-Europese aktiesteden brachten het woord “Bewegung” mee, dat daar zonder enige aarzeling vanaf de eerste kettingreaktie op de gebeurtenissen was geplakt. Het aksepteren van de doorgaansleus, nadat de grote kraakgolf aan z’n eind was gekomen, had onvermijdelijk de vraag opgeroepen wat kraken eigenlijk inhield. Tot dan had ‘kraken’ gestaan voor: meer kraken en panden behouden. Deze ideologie geeft geen antwoord op de vraag wat je moet doen als je pand voorlopig niet bedreigd wordt, of zelfs gelegaliseerd gaat worden. De mogelijkheid van een totale ontruiming van het veroverde huizenbestand, zoals in de buitenlandse steden, was nooit aan de orde. Het zelfbeeld van de kraakbeweging als “anti-ontruimingsbeweging” verloor daardoor iedere charme. Als er een groot pand ontruimd was, kraakten de bewoners soms dezelfde dag nog, net zo makkelijk, een ander avontuurlijk komplex. Bovendien kon je altijd gaan onderhandelen over legalisering, want wat je met je pand wilde was jouw beslissing, dat 113
ging niemand verder iets aan. Daardoor sloeg ook het idee van de ‘totale konfrontatie met de staat’ hier nooit echt aan. Wilde men er desondanks voor kunnen kiezen door te gaan, dan moest de identiteit van kraker inhoud krijgen. De vraag was nooit: waarom kraken? (“Vraag niet hoe het kan maar profiteer ervan!”) Kraken was pure praktijk, om de kraakruimte een tijdsdimensie te geven moest er van buitenaf een ideologie worden ingeplant. Dit perspektief werd in de loop van ‘81 verwoord in de slogan: “kraken is meer dan wonen alleen”. Het ‘meer’ nu werd ingevuld door ‘de beweging’, die het aksent verlegde van het kraken naar ‘de aktie gaat door’. Het opzienbarende aan de meer-dan-wonen-leus is dat het oorspronkelijke Woningvraagstuk zowel wordt vastgehouden als losgelaten. De nieuwgevormde ‘beweging’ had de uitkomst kunnen zijn van een radikale metamorfose van de kraakbeweging. Men had het eigen verleden radikaal achter zich kunnen laten om iets heel anders te gaan doen. Maar de bewegers vonden het niet nodig daarvan afstand te nemen, omdat nieuwkomers maar al te vaak juist via de resterende kraakkanalen bij akties betrokken raakten - en hoe moest het anders? Hierdoor bevestigden de bewogenen echter nog lange tijd het idee dat de kraakbeweging gewoon nog bestond, ook al hadden zij ervoor gekozen niet langer als kraker door het leven te gaan. Dit was goed voor een decennium verwarring. Overigens werd het inbrengen van de aktie-ideologie niet als breuk ervaren, omdat het op personeel niveau de full-time stedelijke krakers waren die zich omtoverden tot de ‘aktievoerders’ die dag en nacht in touw waren voor varia doeleinden. Alle scenes die overgingen op het “kraken is meer dan wonen alleen” destilleerden uit hun oorspronkelijk kraakverleden een gemeenschappelijke noemer: de “direkte aktie”. Door met je groep een of ander objekt met een bezoek te verbouwen, vond nog iets plaats van de ontmoeting van vroeger. Met de direkte aktie kon bovendien de vertrouwde omgeving worden verlaten en werd men “onvoorspelbaar in de aktievorm en de plek waar je opduikt, verrassend in de argumenten die gebruikt worden, niet aanspreekbaar en zeer onredelijk voor onze tegenstander, nooit bereid kompromissen te sluiten en dus eisen te stellen, altijd erop uit konfrontaties uit te lokken in de hoofden of 114
harten. Winnen kunnen we toch nooit (en gelukkig maar).” * ... dan wonen alleen. Je hebt Britse mijnwerkers, verzet tegen pretpark Borobudur, 16.000 nepkadobonnen voor Vroom & Dreesman, Navajo-indianen, dealers in Staatsliedenbuurt, illegale Surinamers, het Amerikaanse konsulaat, CP-skins, repressie in Belgiâ, Turkse vakbondsmensen, hexennacht, Amicales en Grijze Wolven, meiden, munitietransporten, diskriminatie in Lelystad, wintex, visitatie in Arnhem, bijstandsvrouwen, een demo tegen visumplicht, Tamils in Lochem, het roze front, de internationale atoomlobby, vrouwen in Eritrea, de hongerstaking van Franse totawei’s, porno, Rotterdamse havenstakers, de Van Bossestraat, Startbahn-West, diktatuur in Uruguay, studenten aksies, burgerwachten, Dev-Sol, woonwagenbewoners, een Pinksterweekend tegen kernenergie, axies tegen Deense multi’s, de totalo-lijst, het dierenbevrijdingsfront, wapens voor El Salvador, het reforger-overleg, kriminalisering in Zwitserland, de pastorie van Zwaag, kraakwachtenburos, Nica-bouwers, technologie als wapen, No-Olympics, bedreigde bejaardenhuizen, het patriarchaat, sloop apartheid, Koerden, de Hafenstra·e, low-intensity conflicts, het heteromannensyndroom, de Moonsekte, infiltranten, kinderen, kraken in Utreg, Molukkers, wijkteams, de Oeverlanden, de Palestijnen-demo, atoomtransporten, bewakingsdiensten, wegloophuizen. * De onbenoembaren. Zij gaan door, maar zijn er in geslaagd daar nooit voor te kiezen. Zonder overdreven gedoe weten ze hun radikale naãviteit te behouden. Ze volgen de ideologische debatten in de eigen bladen, maar onttrekken zich aan de verplichting het op henzelf te betrekken. Wel zijn zij bereid tot iedere solidariteit. Zij koken ervoor in hun restaurants, zetten kollektebussen op de bars van hun koffieshops, kijken naar de videos, bezoeken alle benefiets, komen hier en daar een handje klussen, lopen de demonstraties af, helpen vluchtelingen aan onderdak en associâren zich met de Europese nomaden wanneer die toevallig zijn neergestreken. Iedereen is welkom. Hun tolerantie en akseptatie van de ander is grenzenloos, tot de bom barst en er gigantische vechtpartijen uitbreken. Maar die zijn na twee dagen weer vergeten. Ze verdienen al jaren lang het erelidmaatschap van de sociale dienst, waaraan ze door hun afkeer van instanties en hun 115
chaotische natuur teveel energie kwijtraken. Met volle overgave hebben ze hun bestaan geplaatst in het teken van onderhoudende bezigheden, waarvoor ze alle tijd nemen. De produktieve sektor met haar professionele instelling boezemt hen enorm wantrouwen in, omdat deze de prijzen opdrijft. Hun weerzin tegen de ekonomie maakt alles boven de ü3,- verdacht. Ze houden in scene-verband hun gezondheid bij met sauna’s, zwemmen, massages en tai-chi, maar drinken net zo makkelijk een hele nacht door op een lijntje speed. De apokalyptische variant, die erop uit is de zelfdestruktie tot melodramatische hoogtepunten te voeren, vindt in hun midden plaats, maar wordt door henzelf slechts sporadisch doorgevoerd. Hun vermogen tot aktieve vergeetachtigheid voorkomt dat zij in deze excessen ten ondergaan. Ze leven in een tijdloze ambiance, die hen immuun maakte voor de golf van sukses die door de jaren tachtig spoelde. Zij zijn het objekt van de machinaties van de strategen, die een ‘politiek’ perspektief willen geven aan de te voeren akties. Het feit dat ze al jaren konsekwent in het heden leven, maakt ieder betoog waarin een historische kontinuãteit wordt uitgelegd, tot een mooie story waaraan geen enkele konklusie hoeft te worden verbonden. Iedere aktie staat volkomen op zich, er valt niets uit te leren voor een volgende gelegenheid. De diskussie achteraf is een wolk die nu eenmaal vrijkomt na een clash. Ze weten iedere dwang om anders te worden dan ze zijn te omzeilen, door tegen alle afspraken in vast te houden aan een gedragskode die te amorf is om er ooit nog een vorm aan op te leggen. De strategische denkers menen hen keer op keer te moeten reaktiveren, om ze te verleiden tot een bijdrage aan de indruk “dat er weer zoveel gebeurt”. Zij vormen de beweging. * De propaganda van de houding. Michiel sloot zich aan bij het anti-militarisme: “De aantrekkingskracht van Onkruit is niet zozeer de haat tegen het militarisme geweest, maar het perspektief van het kompromisloze verzet dat je tegen het leger kunt voeren. Je had geen last van ontruimingsdata en anderen die zich ermee bemoeiden. Aktievoeren zou veel moeilijker zijn met, ik noem maar wat, mannenstrijd. Militarisme is het perfekte terrein en militairen zijn ook je perfekte tegenstanders want ze doen precies wat je wilt, ze zijn zo star.” 116
Onkruit was aanvankelijk een landelijk georganiseerde groep totaalweigeraars die met vrienden “oppakakties” uitvoerden, om van hun arrestatie een zo radikaal en duidelijk mogelijk moment te maken. Later werd de landelijke struktuur opgeheven om de Onkruit-slogan “niet een aktiegroep maar een groep akties” letterlijk te kunnen richten tegen het militarisme in het algemeen. Een brochure meldt hierover: “Er is een heel groot veld van mensen om Onkruit heen die ergens bereid zijn tot radikalere aktie maar die het nog net niet doen. Mensen projekteren hun hoop op Onkruit of schrijven een brief hoe ze lid kunnen worden. Dat kan niet, het gaat erom zelf een groep te vormen.” De plaatselijke groepen openen een postbus waar je je aan kon melden om lid te worden. Totaalweigeraars bleven in het kader van deze groepen meedraaien, maar daarnaast deden anderen, “met hun wortels in de kraakbeweging”, hun eigen akties. Michiel: “Bij kraken had je altijd met aankopen, vorderen en weet ik wat te maken, een veel schimmiger gebied. Verandering van het volkshuisvestingsbeleid is minder waanzinnig, is altijd iets dichterbij. Wij wilden geen veranderingen in de defensiebegroting. Door een geheim te stelen wordt het openbaar, of door iets kapot te maken is iets kapot, dat was het soort veranderingen dat wij wilden. Er is wel een wezenlijk verschil tussen kraak- en Onkruitakties, al bestaat er geen tegenstelling tussen. Bij een verfbommetje gooien naar een F-16 is de aktie de daad en alles wat er na komt, afwikkelen. De politie en weet ik wat, dat hoort niet meer bij de aktie. Als je het zet tegenover het forceren van een rel op straat, is daar juist de konfrontatie met de politie de daad. Een andere aantrekkingskracht was de kombinatie van illegaliteit, van ‘s nachts akties doen tot geheimen jatten, en het zoeken van openbaarheid via pers, tentoonstellingen en schoollokalen.” Het leger kan per definitie niet worden verslagen, maar daar gaat het ook niet om. “Wij zeiden altijd: in de jaren ‘60 en ‘70 dachten die mensen dat de revolutie mogelijk was, dat de maatschappij fundamenteel te hervormen is. Dat is flauwekul. Het enige dat je nu nog kan is wat je zelf doet, met elkaar. Dat moet je niet nalaten, want het leven van jezelf en je omgeving wordt er aangenamer door, je behoudt je waardigheid, je bent geen vee maar kreâert zelf iets. Op Onkruitvergaderingen was 117
de obsessie: hoe kreâren we weer een tot de verbeelding sprekende gebeurtenis? Bij kraken was heel moeilijk te plannen wat er zou gebeuren, er was veel meer mogelijk dan prikakties tegen makelaars, advokaten enz.” Het leverde niet voldoende motivatie om alleen een onbereikbaar doel na te streven, door zendmasten om te zagen of in te breken in depots. De akties moesten gezien worden als onderdeel van een diffuus geheel dat wel te bereiken was: “We hadden meer ideeân dan: we doen alleen onze aktie. Wanneer heel veel mensen het soort dingen gaan doen als wij, dan verandert er veel in Nederland. Wij eisen die verandering niet, maar realiseren hem zelf door onze aktie. Bij dokumenten jatten en publiceren, dachten we: dat doet een boel mensen gewoon goed, geeft hen ook meer zelfvertrouwen in hun eigen leven. Je laat zien dat je niet machteloos bent, dat je gewoon best wat kan, dat je niet altijd hoeft te bukken. Het ging ons heel erg om houdingen van mensen. Als er veel Onkruit-achtige groepen ontstaan, als mensen eens de weerbaarheid opbrachten door zich op zo’n direkte manier te verzetten tegen wat hun kwelde of dwarszat, wordt Nederland een stuk prettiger om in te leven, dat zou fascinerend zijn... En in onze wildste fantasieân beperkte zich dat niet alleen tot het militarisme. Als iedereen elektriciteitsdraden gaat kortsluiten, dan heb je niet alleen een tegenmacht zoals de kraakbeweging met een hele infrastruktuur, het is veel meer een houding.” De aktie is bewust een doel op zich. Ze richt zich in eerste instantie niet tot de tegenstander of de buitenwacht, maar probeert potentiâle navolgers te bereiken. Het “hele grote veld” van mensen in Nederland die de aktievorm zullen overnemen, zorgen voor het gevoel dat “de beweging” opgebouwd wordt, hetgeen een Onkruiter ooit benoemde als “verbreding van binnenuit”. Om bij deze mensen over te komen, zijn de media nodig. Michiel: “Het ging niet om de daad, het ging om de geregistreerde daad. Je kunt het wel zo scherp stellen, dat wij Onkruit-akties als mislukt beschouwden als ze in de media geen rol hadden gespeeld. We zorgden er ook altijd voor dat de media aanwezig waren. Net als met kraken, werd er veel tijd gestoken in de persgroep en de perskontakten. De handeling die je deed moest zo goed zijn, dat als ie sec beschreven werd ook je ideeân overkwamen. Net 118
zoals je later kreeg: als je maar een duidelijke naam aan je aktiegroep geeft, heb je dat in ieder geval in de krant.” De media worden niet gebruikt om een specifiek politiek doel als nastrevenswaardig te presenteren, maar dienen voor de verbreiding van een mentaliteit. Deze wordt evenwel als eerste verspreidt onder degenen die de akties uitvoeren: “als we er in slagen ruimte te houden en te veroveren voor menselijkheid, vriendschap, initiatief en liefde, dan kunnen we het eindeloos lang volhouden”, meldt een intern stuk. Bovendien: “Door die sterke onderlinge betrokkenheid, die grotere emotionele band en het weren van jongensachtig gedrag verklein je de kans op stom uitlekken en ook infiltratie.” De sociale kontrole in de groep maakt van de mentaliteit een voorschrift. Aldus zondert zich uit de “groep akties” een klubje af dat elkaar door en door kent en evenveel aktiekennis bezit. De media, waarop de aktie gericht is om de groepsaktiviteiten aan de buitenwacht door te geven, beginnen vanaf dan langzaam maar zeker de legitimatie te vormen voor het zelf gekozen isolement van de klub. De boodschap die de groep begint door te seinen luidt: je kunt niet aan ons soort akties meedoen maar ze wel nadoen, als je in onze bladen hebt doorgenomen hoe wij ze hebben uitgevoerd. Men legitimeert de akties voor zichzelf door zich voor te houden dat “steeds meer mensen zich aansluiten” om gelijke akties te doen. Maar tegelijk is men voortdurend op zoek naar nieuwe aktievormen, omdat deze anders niet meer tot de verbeelding zouden spreken. Bovendien blijven de reporters thuis bij performances die ze van eerdere gelegenheden kennen. De eigen media dienen voor de export van gedragskodes naar andere scenes. De psychische energie die vrijkomt in de groep, maar deze niet kan verlaten, slaat neer in getuigenissen. Daarin worden nauwkeurig het verloop van de heftige aktie geschilderd en de resultaten geanalyseerd. Maar konsekwent wordt ook vertoogreklame gemaakt voor het gezamenlijk verwerken van de innerlijke frontervaring: “Met een zweverige buik, zwetende handen, kwamen we bij mekaar. Aan het praten geslagen. Dat gesprek was zo goed, omdat er op een ontzettend open manier over angst werd gesproken. Lefgoozerds kregen totaal geen kans. Het was heel moeilijk bij deze aksie om in te schatten wat de gevol119
gen ervan zouden zijn voor je eigen leven, en dat maakte iedereen best onzeker.” Om de lezers niet af te schrikken wordt, nadat de stalen deuren van bunkers zijn opengebrand, direkte aktie gedefinieerd als: “Dat je zegt wat je denkt, dat je huppelend over straat gaat als je blij bent, dat je huilt als je verdriet hebt. Dat je erop vertrouwt dat je met eerlijkheid en oprechtheid, door jezelf te zijn, meer op gang brengt dan met het innemen van standpunten en pogingen mensen bewust te maken.” De aktie heeft tot doel “de beweging” op gang te brengen en moet de mediasfeer benutten voor de overdracht van de impulsen die ze vrijmaakt. De massa op wie ze zich richt is die van de veronderstelde kijkers en de scenes. In de massa op straat brak de energie los in een chaosproduktie die de merkwaardigste verbindingen mogelijk maakte. De groep die haar energie bundelt in het groepsproces van de aktie, kan alleen nog verbindingen tot stand brengen met “de wildste fantasieân”. De reâle massa, zoals die opduikt bij ontruimingen, vliegshows en overige spektakels, is haar net zo vreemd geworden als de scenes in andere kraakkafees. “Je ziet steeds minder mensen en voelt geen interesse meer voor andere wereldjes.” Het antimilitarisme, waarvoor was gekozen omdat je daarin niet kon vastlopen door een veranderend overheidsbeleid, liep uiteindelijk vast in het rondzingen van het groepsproces. Het begon met: “Het goeie is dat je met je eigen groepje je eigen dingen kan doen. Dat je op die manier het dichtst bij je gevoelens en ervaringen kan blijven. Daarnaast is er het punt dat het bezig zijn met hoe je samenwerkt, hoe arbeidsprocessen verlopen, hoe je leeft met elkaar, voor veel mensen een revolutionair doel op zich is. Een punt waarop meer te bereiken is in kleine, veilige groepen.” En het eindigde met “die stomme stress in autonome groepen”: “Het gevaar dat onafhankelijke groepjes zo makkelijk langs elkaar heen werken, het gebrek aan diskussie. Alle initiatief verwaait. Er wordt geen politiek meer gemaakt. Sommige mensen verheerlijken dit, maar raken in feite opgesloten in de eigen groep, en nemen geen verantwoordelijkheid meer voor hoe je aktie overkomt, wat je ermee wilt bereiken, hoe het met de beweging verder moet.” Michiel: “Op een gegeven moment gingen wij het vertrouwen op eigen kracht wel erg letterlijk nemen. Wanneer je je 120
zo afsluit en alleen met elkaar doorwerkt, is dat eindig.” Het doorgaan loopt vast in de groepsdynamiek. * Toerist in eigen aktie. Grote objekten vragen om grote akties. Een kleine groep besluit dat een kerncentrale of lanceerbasis gesloten moet worden en zoekt medestanders om dit in een paar dagen voor elkaar te krijgen. De Nederlandse bevolking heeft zich daar in de opinie peilingen mee akkoord verklaard. Genoeg gedemonstreerd, ze besluiten er eens goed voor te gaan zitten. Al maanden van te voren komen de aktiemanagers bijeen om het programma van de dagen te bepalen en het pakket aan voorzieningen samen te stellen (kadukibonen-punkbands-fanfares & poppenkast-verbandtrommels). Reklamefolders met plattegrondjes worden verspreid, de echte media worden getipt zodat ze kunnen gaan hetzen, terwijl de eigen bladen maar wat met de argumenten moeten gaan rotzooien. De vaste klientäle wordt afgelopen en men kijkt naarstig uit naar nieuwe marktsegmenten voor het komende evenement. De organisatoren groeien in hun rol, ze zijn erg blij met hun verantwoordelijkheid. Om potentiâle deelnemers niet af te schrikken wordt “de geweldsdiskussie” nog eens overgedaan. De vaste uitkomst is dat de principiâle geweldloosheid in principe gehandhaafd zal worden. De aktieleiding zal erover moeten waken dat de reisgezelschappen van divers pluimage gescheiden blijven en niet met elkaar gaan interfereren. Praktijkervaring heeft geleerd dat vermenging van het zittende en rennende gedeelte van het publiek altijd in het nadeel uitpakt van de zittenblijvers. Om de blokkade voor beide doelgroepen aantrekkelijk te maken, wordt beloofd dat deze een feestelijk of spektakulair karakter zal krijgen. De inschrijving voor het weekendje zal open zijn. En dan begint de spraakverwarring over de diepere zin van de tocht: gaan wij tijdens het uitstapje echte dingen beleven of maken wij slechts een reis in ons eigen hoofd? In de termen van de touringoperators heet de eerste blokkadevariant effektief en de tweede symbolisch. Maar merkwaardigerwijs zijn het de - geweldloze -symbolisten die de ophanden zijnde verkeersstremming effektief willen invullen: met roosters zorgen zij ervoor dat de toegangswegen 24 uur per etmaal bewaakt worden. Dan weten de radikalen die het uitverkoren industrieterrein daadwerke121
lijk zouden willen afgrendelen, ook weer dat dat er niet van gaat komen, omdat er teveel symbolisten rondhangen. Dat is dan reden om zich te koncentreren op één poort als symbool voor het hele komplex. Die kan dan tot de grond toe worden afgebroken, wanneer de gelegenheid zich voor zou doen. De dag breekt aan waar men zolang naartoe heeft geleefd. Om het echt te maken is er een, door de plaatselijke overheid aangewezen, stuk grond gekraakt. Dan verschijnt de derde groep ten tonele: de aktietoeristen, die spontaan voor de noodzakelijke verbreding mogen zorgen. Zoals hun toeristische instelling betaamt, hebben ze zich tot dan niet bemoeid met de reisorganisatie. Ze kennen de gemaakte afspraken niet en wanneer ze daarnaar navraag doen, worden ze naar taakgroepen doorverwezen waar ze zich geen enkele voorstelling bij kunnen maken. Ze lazen ook de eigen media niet, maar kregen schijnbaar toevallig een last-minute ticket aangeboden omdat er nog plaatsen over waren, met de verzekering dat de weersverwachting goed is. Onbekommerd stappen ze in de touringcars en worden naar bos en wei gereden, waar het volledig geoutilleerde tentenkamp op hen staat te wachten. Vandaaruit maken ze eerst een wandeling om de per poort opgestelde scenes te bezichtigen. Als vanzelf komen ze bekenden van vorige tripjes tegen, of worden aangetrokken door het relaxte sfeertje bij het kampvuur dat de heffo’s bij het invalllen van de duisternis hebben ontstoken. Dat is ook vaak de enige plek waar iets te drinken is voor de ongeorganiseerde dagjesmensen. Tegen die tijd heeft de verveling al behoorlijk toegeslagen. De gewekte verwachtingen zijn niet uitgekomen, dus besluiten ze zelf maar voor wat aktie te zorgen. Ze beginnen te prutsen aan hekken of ME-bussen en laten zich niet afleiden door de redelijke aktievoerders, die geloven in de effektiviteit van gemaakte afspraken. Als de tegenpartij eindelijk reageert, ontmoeten de ondernemende toeristen opeens de moegepraate radikalen, die nodig hun frust over de voorbereidende vergaderingen kwijt moeten. Het effekt van deze kettingreaktie is verbluffend, zowel kwa intensiteit als kwa duur. Zodra de rel losbreekt zien de organisatoren en hun sympatisanten zich onverwacht tot toeristen bij hun eigen aktie gepromoveerd. Dit is wat de media-event zal worden. 122
Dit valt nooit meer goed te praten. Komplete peletons ME worden door de gehaktmolen gedraaid. Kilometers hek gaan om. De uit het niets opgedoken gasten werpen uren achter elkaar en totaal blind voor de risiko’s hun lichaam in de strijd, ongeacht de hoeveelheid geweld die ze daarmee ontketenen. Bovendien hebben ze er gierende lachaanvallen bij... Het is op geen enkele wijze in de moeizaam ontwikkelde reisethiek te passen. Het enige dat de leiding kan bedenken is om via hun, door de politie gedoogde, kommunikatie op te roepen de blokkade te beeindigen. Tevergeefs natuurlijk. Wanneer ze zich vervolgens toch niet willen distantiâren van de loltrappers, zijn ze genoodzaakt de gebeurtenis in de schoenen van de politie te schuiven, die “steeds meer repressie” uitoefent. De mogelijkheid dat “mensen uit de beweging” de ME gebruiken in een spel waarvan ze zelf de regel dikteren, valt buiten het blikveld van de reisleiders. Het weekend was bedoeld om het begrip “beweging” substantie te geven voor het oog van de media, in de hoop dat nieuwe groepen zouden aansluiten. De grote aktie wordt gezien als de kleinste gemene deler van de scenes, maar die leven al in kompleet verschillende werelden. De samenkomst moest nieuwe energie losmaken maar krijgt, hoe ze ook georganiseerd wordt, onvermijdelijk een toeristisch karakter. Ze zal daarom, net als iedere vakantie, zonder enige konsekwentie blijven. Nog twee weken zal de veldslag gespreksstof leveren. Wat op termijn rest, is bezorgdheid over de onvoorspelbare toeristen “van buiten”, die wel iets ondernemen. Dit uit zich in een nog hechtere organisatie bij de volgende driedaagse. * De restaurateurs. Steeds meer mensen houden zich niet met kraken bezig. “Deze weigeraars hebben geen zin, geen tijd, geen prioriteit. Ze ontdekken hun studie, vrouw-zijn (man-zijn), werk, relaties, werkloosheid, antimilitarisme, antifascisme enz. Kortom: ze zijn eindelijk, na jarenlange ondergeschiktheid aan de ‘massale en krachtige beweging’, eens toe aan hun individualiteit.” Dit is een analyse van de kraakbeweging drie jaar na de Groote Keyser. Een groep oud-gedienden werpt zich omstreeks die tijd op om de kraakbeweging te behoeden voor haar ondergang. Ze ergeren zich aan de aanhangers van het “kraken is meer dan wonen alleen”, die bovendien zo eigenwijs zijn er een 123
mening op na te houden over hen. Deze mening doen de senioren af als “bonzenwaan”, d.w.z. de ex-krakers zien spoken die de macht binnen de kraakbeweging naar zich toe willen trekken. Maar, zeggen de bonzen: wij bestaan niet, wij willen niet meer dan “onervaren persgroepen begeleiden voor hun premiäre op radio of teevee.” Er wordt volgens hen op vergaderingen en in weekbladen te lang over de verkeerde onderwerpen doorgezeurd en kraken is daardoor verzand in “puberaal gekibbel”. De opbouwwerkers van het eerste uur nemen het daarom op zich de kraakbeweging te zuiveren van de (mensen uit de) ‘beweging’. “In het verleden zijn vaak genoeg krakersdiskussies op het stedelijk overleg verknald door personen met frustraties en andere belangen.” Daarom beleggen zij in de besloten sfeer een bijeenkomst voor “mensen die van mening zijn dat hoe dan ook de aktiestrukturen weer hersteld moeten worden (kraakspreekuren, kommunikatiemiddelen, buurtbijeenkomsten, pamfletten, alarmlijnen, kraakkafees, kontakten met andere aktie- en buurtgroepen, enz.).” Wanneer hun voornemen om te diskussiâren uitlekt, zien ze zich verplicht de bijeenkomst een open karakter te geven, maar: “We kunnen niet diskussiâren met 400 mensen tegelijk.” In de noodzakelijke selektiefase vooraf formeert zich vervolgens een oppositioneel groepje, dat met elkaar gaat “praten en denken over de beweging in de breedste zin van het woord”, bedoeld als antwoord op het gerucht over het “bonzenoverleg”. De bonzen zelf komen direkt bij het groepje op visite. “Een punt waarop het die avond botste was de sfeer, de manier waarop er gepraat werd,” berichten de gastheren verontwaardigd in hun verslag. “Als je wat wilde zeggen moest er een goed opgebouwd, beargumenteerd verhaal uitkomen. Deze eis is dan ook een van de grootste punten van kritiek op hen.” Hierna zien de oud-gedienden af van hun poging tot wederopbouw. Pas een jaar later verschijnen ze weer in de media. Ze publiceren het legendarische diskussiestuk “Kraken of Grutten”, waarover nog jaren doorgepraat en -geschreven zal worden in de eigen bladen. Het is bedoeld als manifest bij de heroprichting van het Stedelijk Overleg Kraakgroepen, bekend als het SOK van ‘84. In tegenstelling tot vroeger zou dit een besloten vergadering worden, waarvoor per buurt een aantal 124
mensen gericht worden uitgenodigd om wekelijks te overleggen. In Kraken of Grutten wordt de restauratie niet meer louter gezien als een technisch huzarenstukje van organisatiekunde, maar wordt kraken van een inhoud voorzien die van vreemde smetten ontdaan moet worden. Om “het skelet van de organisatie te herstellen en versterken” dient eerst de geschiedenis te worden geherinterpreteerd, om duidelijk te maken dat kraken in wezen “konfrontatiepolitiek” was en weer moet worden. Om het kale geraamte van de aktiestrukturen heen zaten, aldus de diagnose, de “kraakaktiviteiten”. Zo beschouwd vormden die dus het vlees van het kraaklichaam. Dit lichaam nu verzette zich aanvankelijk ludiek, maar “er kwam een kentering in 1978-79 naar aanleiding van een slachtpartij in de Kinkerbuurt, waar krakers zich massaal maar weerloos in elkaar lieten slaan. De stemming sloeg om in een konsekwent defensieve houding, die het gezicht van de Groote Keyser en van 1980 ging bepalen.” Dit gepantserde lijf met ‘t defensieve gelaat nam uit de buitenwereld alleen maar stoffen tot zich om zich te sterken: “Grote groepen sympathisanten buiten de kraakbeweging werden door onaflaatbare politieke konfrontaties gemobiliseerd, zonder (zoals nu) aan hen eerst koncessies te doen. Pers en politici kwamen naar ons toe, niet andersom.” In het lichaam funktioneerden de organen -de buurten- harmonisch binnen het pantser, het had intern “een eigen rechtsorde”: “De toen opgebouwde kraakstruktuur werd in de hele kraakbeweging erkend en hoefde niet geheel te worden gesloopt om een autoritaire bons af te zetten. Kritiek was gericht op de tegenstanders, zelfkritiek beperkte zich niet tot het destruktief de hand in eigen boezem steken.” De vleeswonden in de borststreek kwamen pas later, in de gedaante van de bonzenwaan. In den beginne was het kraaklichaam nog gaaf, zuiver, vertrouwde het op eigen kracht en kende het geen “onverwerkte angstgevoelens, moedeloosheid, passiviteit en overgave.” Tot er iets misging: men “gleed terug naar theater, pret en lol die de ernst van de situatie niet aangeven”. “De strijd werd (inhoudelijk) steeds meer verlegd naar de moerassige terreinen van werk, recht, publiciteit en overleg.” Het lijf verweekte op die glibberige bodem, “we gaven onze wapens uit handen”. Met de 125
handen vrij gingen we evenwel onverhoeds aan de slag: “gereedschapsuitleen, atelier, fietsenmakerij, timmerwerkplaats, drukkerij: langzamerhand woekeren onder de protektie van de kraakbeweging(en) de kommercie en de alternatieve arbeidsmoraal.” Eenmaal ontdaan van haar bescherming wordt het desintegrerende kraaklichaam door aanraking met de buitenwereld vatbaar voor de kanker van het werken. Andere kwaadaardige ziektes blijven niet uit: “Je kunt je in de werkkultuur de pestpleuris werken om de ingeleverde bijstandsuitkering weer op te brengen. Je moet je dan wel laten legaliseren.” Vanwege dit laatste wordt het geteisterde lijf bestormd door “hordes advokaten die karriäre maken met kraakzaakjes” en “flink wat strijdlust ondermijnen”. Na zoveel aanslagen op de gezondheid moet het lichaam wel in emotionele onzekerheid geraken: “Menig krakerster bekruipt het nare gevoel niet meer aardig te worden gevonden.” Deze emotie is echter, aldus de bewegingsmedici, ronduit beschamend: “Alsof de pers niet altijd al zeikerig en schofterig heeft gedaan! (en schofteriger navenant wij onduidelijker waren).” De genezing uit deze verloedering volgt hier logisch uit: het kraaklichaam moet weer duidelijke grenzen krijgen, die niet vertroebeld raken door “kollaboratie”, en de eigen media moeten de mond van dit nieuwe lijf zijn (“spreekbuis en doorgeefluik”). Konfrontatiepolitiek zoals de kraakbeweging die behoort te bedrijven, is erop gericht de emotionele moeilijkheden op de tegenstander over te dragen, door “de politici onze spanning aan den lijve te laten voelen.” Met hen gaan dealen, zoals de “werkschuwe instantbonzen van nu doen, is regelrecht verraad”. Verrassenderwijs wordt deze term niet gebruikt voor de suksesvolle onderhandelingen over de legalisering van de Groote Keyser, maar alleen voor mislukte gesprekken over een aantal latere panden. De oude garde, die eind 1980 het overleg over de Keyser met de PvdA-bestuurders voerde, wordt zelfs opgevoerd als “de voorhoede die vier jaar lang hard en gestaag aan de opbouw van de kraakbeweging had gewerkt”. Maar deze voortrekkers hadden aan het eind van het 1980-seizoen “teveel hooi op de vork, raakten vermoeid en traden gedeeltelijk terug”. De bedoeling achter Kraken of Grutten is niet deze oude garde weer aan de macht te helpen en “net zo min 126
vinden we het alternatieve bedrijfsleven, het gebruik maken van rechtshulp en het zoeken van publiciteit slecht. Het moet alleen politiek gebeuren!” Dit toverwoord zal ook het kraaklichaam zijn scherpe grenzen teruggeven: “We moeten proberen politieke lijnen uit te zetten, waaraan mensen en groeperingen zich kunnen oriânteren.” Dan zullen de organen elkaar weer kunnen versterken: “Geen wederzijds aktieverbod, maar solidariteit! Maar ook: geen onderlinge knuffelduels, maar strijdbare samenwerking.” Na zoveel bodylanguage besluiten de “Amsterdamse krakers”, zoals de restauratiegroep zich bescheiden aanduidt, met de slottekst: “Wijzelf laten het niet bij deze woorden”. Ze kondigen aan hun praktische werk, diskussies en bijdragen te verwerken in “een nieuwe, politieke kraakhandleiding”. Deze is er nooit gekomen. Ook kondigde ze een zwartboek aan: “Het zal een afrekening behelzen met vriendjespolitiek, deals met eigenaren, spekulanten en politici, verraad, misbruik van de kraakmedia voor lollige, a-politieke zaken, kommerciâel misbruik van de kraakbeweging. De afrekening zal hard (maar rechtvaardig) zijn.” Het zwartboek bleef uit. Ook de restauratie kwam opnieuw niet verder dan een eerste aanzet. De mislukte poging “zo’n beetje weer opnieuw te beginnen” zag het doorgaan met kraken als een cyklische beweging: eens in de zoveel jaar moest het lichaam van de kraakbeweging een regeneratie doormaken, anders werd het ziek, week, moerassig. Het lichaamswerk dat voor de periodieke wederopbouw noodzakelijk was, diende echter strikt te worden onderscheiden van de arbeid voor anderen, dus voor geld. De woede van de restaurateurs richt zich niet toevallig op krakerskoffieshop “Het Varkentje”, dat wel belasting betaalt maar geen gratis koffie aan aktievoerders verstrekt: geld is de blubber waarin het zwijntje zich wentelt. De “agressieve strijd” van de konfrontatiepolitiek dient zich te richten tegen deze modder, tegen alles wat om geld draait: “burokratie, kapitaal, korruptie, spekulatie, noem maar op.” Maar de blubber heeft nog een verschijningsvorm: de anti-geld agressie wordt belemmerd door de “introverte woonkulturen uit het gesloten cirkuit van anti-aktieve krakers”. Ook die zijn modderig: blubber is alles wat lichamelijk kontakt maakt, wat van hand tot hand gaat, of 127
dat nu geld is of geknuffel. Het was de restauratiegroep die al in 1980 met de leus “kraken gaat door” op de proppen kwam. Jaren later wilde ze deze slogan zuiveren van de besmetting door het “kraken is meer dan wonen alleen”-kredo. Daartoe werd alles wat er in kraakpanden gedaan werd geassocieerd met viezigheid. Om kraken door te laten gaan moest het worden losgekoppeld van het woonkomfort, dat tot verradelijke verweking leidt. Wat er achter de gekraakte voordeur aangerotzooid werd mocht niet de boventoon voeren, anders zou het een bedreiging vormen voor het doorgaande kraken. Om de ontkoppeling van kraken en wonen mogelijk te maken, moesten de restaurateurs terugkeren tot de tijd voor er en masse gekraakt werd, toen er alleen nog “woningnoo-ood” bestond en maagdelijke panden waarin gepenetreerd kon worden. Het moment waarop kraken begint werd door hen uitgeroepen tot de essentie ervan. Eigenlijk mocht kraken helemaal niet doorgaan omdat het dan uitmondde in wonen. Om dit voorkomen moest het voortdurend overnieuw beginnen. Het begrip ‘kraken’ moest leeg blijven en die leegte noemden de restaurateurs ‘politiek’.
128
129
HANS KOK EN DE DOOD de geheime verdwijning
130
Hoezeer de kraakbeweging ook gefragmenteerd raakte in naast elkaar bestaande scenes, voorvallen, akties en individuen, een restant van het oorspronkelijk bewegingsgevoel bleef koppig bestaan, men “had nog steeds iets met elkaar”. Dit bleek in februari 1984 bij de ontruiming van Wijers, een reusachtig komplex van bedrijfspanden nabij het Centraal Station in Amsterdam. Zonder dat bewoners of media het hadden verwacht, kwamen daar in de nacht voor de ME het pand zou leeghalen tweeduizend mensen opdraven, die tot hun eigen verbazing een soort reunie van de kraakbeweging hielden, met muziek, verhalen en veel vrolijkheid dat men elkaar eindelijk weer eens zag. De nacht was geen uitdrukking van een wederopleving van het kraken in Amsterdam, of van instemming met de anti-cityvormingslogans van de Wijersbewoners; eerder was de reunie een herinnering aan een beweging waar men lief en leed in gedeeld had, maar waar men verder niets mee kon. Toen men de volgende ochtend, na wat gesjor en getrek door de polities, het pand gezamenlijk uitwandelde, raakte men elkaar a la minute weer uit het oog. De slogan: “Ik ben geen deel van de beweging, de beweging is een deel van mij” gaf aan dat het gemeenschappelijke niet de kontext was waarin men “een stedelijke strijd voerde”, maar een angel die in ieder persoonlijk was achtergebleven. Al jarenlang dook in de (eigen) media de frase op dat “de kraakbeweging dood was”. Maar deze verwensing had nooit veel overtuigingskracht, aangezien er in de kraakbeweging nooit overeenstemming was bereikt over waar het eindpunt dan wel lag. Evenmin was ooit iemand erin geslaagd haar ondergang te forceren. Onberedeneerd was er doorgegaan, ofwel als “beweging” ofwel als te restaureren strukturen. Anders dan bijvoorbeeld de Berlijnse Bewegung was overkomen. Die had met de dood van Klaus-Jorgen Rattay op 22 september 1981 tijdens een reeks ontruimingen, wel een duidelijk einddatum toegewezen. Daarna barstte in Berlijn het debat los wat “de dood van de beweging” nu precies inhield, tot op 1 mei 1984 de laatste kraakpanden ontruimd danwel gelegaliseerd waren en het definitief was afgelopen met kraken in deze stad. Toch is er ook in Amsterdam zo’n verdwijnpunt geweest. De ontruiming op 23 november 1978 van het hoekpand Nicolaas Beetsstraat-Jacob van 131
Lennepstraat in de Kinkerbuurt in Amsterdam wordt in de in gangbare scheppingsverhalen bezongen als de opstap naar de kraakbeweging die in 1980 gewelddadig verzet niet meer uit de weg ging. De filmbeelden tonen het. Op die dag werden krakers, die drie rijen dik met ingehaakte armen lijdzaam een ontruiming zouden tegenhouden, onder het roepen van “geen geweld, geen geweld!” met de wapenstok in elkaar geslagen. Duidelijk was dat dit niet weer zou gebeuren: “Als antwoord op de redeloze provokaties van het wettelijk gezag is het moeilijk om zelf een beetje redelijk te blijven. De opgezweepte menigte heeft zo’n ongekende energie, als dat loskomt blijven de beroepsknokkers nergens,” konstateren de geweldloze aktievoerders nadien. Toen de Groote Keyser eind ‘79 een ontruimingsbevel kreeg en tot vesting werd verbouwd, ontstond het kollektieve gevoel dat de les van ‘78 nu tot het uiterste moest worden doorgetrokken. De gedeelde zekerheid dat het pand aktief verdedigd zou worden ging zover dat er geruchten de ronde deden “dat er mensen waren die besloten hadden om zich dood te vechten”. Deze onbekommerde voorbereiding op het ongewisse hield de woede gaande, die uit een samenraapsel van buurten, huizen en individuen “de gezamenlijke Amsterdamse kraakgroepen” maakte. Als teken dat men tot het bittere einde zou “doorgaan”, werd de aan de Hobo-language ontleende cirkel met de pijl tot kraaksymbool verheven. In de Vondelstraat zou duidelijk worden wat het konkreet betekende om de geweldsgrens te overschrijden. “Ik ben trouwens wel een keer heel erg bang geweest”, aldus Erik. “Dat was op de Vondelstraat toen die helikopter kwam en ze zeiden dat ze gingen schieten. Uit het ochtendgrauw kwam dat zootje toen aangemarcheerd. We waren nog maar met zo weinig. Ik stond te trillen op mijn benen - ook van oververmoeidheid denk ik. Ik was bang, heel erg bang: nu gaan er doden vallen.” Ondanks tanks, keiharde charges en massaal stenen gooien viel er geen dode. Het magische moment werd gepasseerd. Ook op 30 april 1980 bleef, ondanks de geruchtenstroom over twee slachtoffers, de dood niet meer dan een dreiging. Ondanks de steeds groffere middelen van overheidswege - uitroken en verwonden door traan- en braakgas, getrokken pistolen, bussen die op menigtes 132
inreden en standrecht van stillen - hield de in ‘80 ontstane relkode aan krakerszijde stand. De relkode was gericht op het handhaven van de legitimiteit van de gerechtvaardigde woede, die met eerlijke middelen diende te worden uitgeraasd. Nieuwe aktievormen zoals de bankentochten onttrokken zich aan de konfrontatie, voor de grens van mollie en pistool hield men stil. Deze middelen werden bewaard voor het geval er een dode zou vallen: “Als er op ons geschoten wordt, schieten we terug” - en niet eerder. In de voorbereiding van iedere rel zat de spanning vervat “of zij ons al zouden dwingen opnieuw een stap verder te gaan”. Maar het gevoel heerste dat als je dat deed, “er iets enorms ging gebeuren”. De angst voor (maar ook het verlangen naar) de pleuris die dan zou losbarsten leidde ertoe dat noch een dode, noch het mollie-gebruik in de strategie mocht worden opgenomen. In de besloten sfeer lag er geen taboe op het opnemen van de dood in het gedachtenspel over de volgende rel, maar op vergaderingen en in verklaringen voor de buitenwereld mocht daarover niet worden gesproken. Maya tegen Simon: “Ik hoor jou nog zeggen op een vergadering over de verdediging van de PH-kade: ‘we moeten overwegen dat er dooien kunnen vallen’. Ik had je wel in elkaar kunnen timmeren! Dat is voor mij geen overweging.” Simon: “Het was de diskussie over: als we ons gaan verdedigen, wat gebeurt er dan? Nou, dat kon je achteraf zien. Er stonden godverdomme scherpschutters.” Maya: “Als jij bereid bent om je neer te laten knallen komt dat in mijn hoofd zo absurd voor. Ik zou nooit, nooit bereid zijn om dat voor zoiets te doen. Zover krijgen ze me niet!” Simon: “Het is het afwegen van belangen. Ik zit nu klote, ik zie geen gat in mijn toekomst. Ik hou het alleen vol om weet ik veel wat, omdat ik nog enig gevoel van nut heb. Als ik nu de pijp uitga, haalt dat niets uit. Maar als ik het gevoel heb dat het nut heeft om me neer te laten knallen: nou prima. Ik denk daarbij vooral aan publiciteit. Als een pand een dusdanig symbool is van een onrechtmatige ontruiming, van een fout beleid, dan heeft het zin. Ik heb toch niets... dit is allemaal niet van mij. Ik heb niets, dus het maakt me geen reet uit.” Simon vertolkt hier onverbloemd de heroische visie op de eigen dood: door op het goede moment te sterven krijgt het no-future-lev133
en zin. Hij is bereid zijn leven in te zetten als aktiemiddel om de kraakbeweging op te voeren tot haar hoogtepunt. Maya wijst dit soort heldendom radikaal van de hand, zij ziet haar leven los van de kraakbeweging, als absolute waarde. Maar dit bij volle bewustzijn aanvaarden van het martelaarschap was een uitzondering. De overpeinzingen omtrent de dood draaiden eerder rond de dood van de ander. Wanneer een medeaktievoerder op straat vermoord zou worden en de rest dus overlevenden zouden zijn, was het aan hen om hun schuld ten opzichte van de dode in te lossen met het “enorme” dat er dan stond te gebeuren. Dat was het geheim van de kraakbeweging. Op 19 augustus 1980 ontlaadde de spanning die door het geheim werd opgeroepen zich op merkwaardige wijze. Na de ontruiming van de PH-kade die middag werd, ondanks de verzekering van de burgemeester dat er geen andere ontruimingen zouden volgen, plotseling Huidenstraat 19 leeggehaald door stillen met getrokken pistolen. Toen daarna ME op de gracht verscheen, “was voor ons volstrekt duidelijk wat er stond te gebeuren: die zouden de hoek omgaan en ook de Groote Keyser proberen te pakken”. De Keyser, die op steenworp afstand van de Huidenstraat ligt, was toen al twee maanden in wederopbouw onder leiding van Hein uit de Staatsliedenbuurt, maar voor dat werk bestond weinig animo bij de stad. Die verhuisde liever van het ene symbool naar het andere in het kader van de ontruimingsgolf. Toch werd de Keyser nog steeds met ontzag bekeken als de plek waar het allemaal begonnen was. Direkt nadat de ontruimingsmare was verbreid, werden forse barrikades opgeworpen bij de bruggen rond het pand. Het gevoel dat de eindslag die die middag bij de PH-kade was uitgebleven, nu wel gevoerd ging worden, joeg de spanning razendsnel op. Maar er gebeurde niets, de politie viel niet aan. Toen was de vraag: wat nu? Op dat moment kwam de politie met een witte vlag naar de krakers toe en stelde voor: “Wij ontruimen de Keyser niet als jullie geen verdere akties ondernemen en de barrikades zullen opgeven.” Het ging er nu om of als tegenprestatie voor het slechten van de barrikades geeist zou worden, dat alle arrrestanten die die middag gemaakt waren onmiddellijk vrij moesten. De politie zou nooit ingaan op zo’n eis en dus zou daarmee een hyper134
gewelddadige ontruiming van de Keyser kunnen worden geprovoceerd. Op een tussen de barrikades bijeengeroepen vergadering ontstond daarop een bizarre ruzie tussen de groep van Hein, die de rel wilde en dus eigenlijk vond dat “wij ons dood moesten vechten”, en een aantal oudgedienden uit de Pijp die Hein verweten dat hij met het inzetten van het symbool bij uitstek de dood van de kraakbeweging wilde afdwingen. De ontruiming zou van de Keyser een pand hebben gemaakt waarover nog jaren met de gemeente kon worden gevochten, bij behoud kon het hooguit gelegaliseerd en bewoond blijven, waardoor het zijn symboolkracht zou verliezen. Nadat de politie een papiertje getekend had dat ze “noch De Grote Keiyser, noch enig ander pand” zou ontruimen, “onder voorwaarde dat geen krakingen meer zullen plaatsvinden op deze dag en de barrikades worden opgeruimd op zeer korte termijn” verliep de kommotie. Sindsdien heeft zich nooit meer de situatie voorgedaan, dat het kollektieve geheim zich uitte in het verlangen kollektief tenonder te gaan in een enorm Armageddon. Overigens bleek bij de tweede Dodewaard-gaat-dicht-blokkade, eind september 1981, dat de politie wel degelijk in staat is de dood van een beweging te forceren. Ook daar geen doden (wel geruchten), maar iedereen die er bij was hield er het gevoel aan over “dat ze met dat traangas bezig waren geweest ons allemaal te vermoorden” en dat bleek voldoende om, wat betreft de anti-kernenergie, het toch al niet zo swingende bewegingsgevoel om zeep te helpen. Donderdag 25 oktober 1985. De “Amsterdamse kraakbeweging” heeft nog één symbool over en enkele enklaves die zich min of meer volgens het model van ‘80 hebben georganiseerd. Tegen dit symbool, de Staatsliedenbuurt, heeft de gemeente een slotoffensief aangekondigd, met het doel definitief een punt te zetten achter de krakersmacht in deze buurt. Er is een apart politieteam opgericht met een eigen wijkbureau om de kraakgroep uit te schakelen. Het geheime beleidsplan daarvan is 2 dagen eerder uitgelekt en via Radio Stad in de openbaarheid gebracht. Op 24 oktober wordt tegen alle gedragskodes tussen buurt en gemeente in, de etage Schaepmanstraat 59-I ontruimd. Er wordt alarm gegeven en een groep van zo’n 100 mensen verzameld in het Staatseigen kraakkafé De Rioolrat. Karel: 135
“Ik kwam daar toevallig terecht omdat ik die middag door een vriendin gevraagd was mee te doen aan een kraak van een etage in de Okeghemstraat. De hele groep die zat te wachten op het voorverzameladres in de Schinkelbuurt, besloot naar de Staats te fietsen toen er alarm kwam, omdat duidelijk was dat dit het begin was van de grote ontruimingsgolf waar de gemeente al jaren over had zitten zeiken. Voor de Rioolrat hebben we nog een uur of zo in de zon staan wachten. Toen we zagen dat het kind van de vrouw die zojuist ontruimd was rood haar had, besloten we met de herkraak mee te doen. Op een gegeven moment was er een vergaderingetje binnen in de Rat. Piet vroeg daar of we zin hadden in een herkraak, want er zat politie in het pand. Ik zal nooit dat verbaasde gezicht van hem vergeten toen iedereen zonder aarzelen ‘Ja’ brulde. ‘Het is nog nooit eerder gebeurd’, zei hij nog voorzichtig.” De groep gaat gewapend met tafelpoten op weg naar de Schaepmanstraat, een wandeling van zo’n 500 meter. Bij de herkraak blijkt niemand een koevoet te hebben meegenomen en wordt de deur ingebeukt met de slagwapens. Als iemand door een losgemept deurpaneel als eerste naar binnen wil klimmen, wordt hij door de in het pand aanwezige agenten gericht in de arm geschoten. Na veel geschreeuw van de herkrakers klimmen de polities over het balkon naar een buurhuis, waar ze het verdere verloop van de gebeurtenissen gaan staan bekijken zonder verder te worden lastig gevallen. Karel: “Ik stond daar op straat me af te vragen wat er allemaal wel niet gebeurde opeens, ik was in geen tijden meer bij een rel geweest. Buren hingen uit de ramen en riepen dat als de straat gebarrikadeerd ging worden, we hun oude karavan wel mochten gebruiken. De stoep werd een beetje opgebroken, maar het stelde allemaal niet veel voor nog. Opeens komt er zomaar een Golfje door de straat gereden om poolshoogte te nemen, maar die werd met stenen weggekeild. Toen klonk er een knal van een rotje binnen en zie ik even later iemand het huis uitrennen die voor me op de stoep neerploft. ‘In zijn arm geschoten’ klonk het rondom. Het zag er niet zo imponerend uit trouwens. Het drong ook niet zo door, er was nog nooit iemand door een politie neergeschoten tenslotte. Die jongen werd later met een ziekenwagen afgevoerd. Toen had ik zoiets: aan dat nieuwe 136
ontruimingsbeleid kleeft nu al bloed, die zullen het verder wel uit hun hoofd laten om de zaak te komen ontruimen.” De etage op één hoog wordt betrokken door een groep vaste klanten van de Rioolrat, die stenen omhoog beginnen te gooien om als munitie te kunnen gebruiken. Ze hadden al weken zitten wachten op een vette konfrontatie met het nieuwe wijkteam. Karel: “Op het moment dat doorkwam dat de ME in aantocht was stond Piet daar uit een raam met een megafoon te tetteren dat iedereen het pand in moest. Een goed idee leek me, de meest veilige plek in ieder geval. Toen we eenmaal binnen waren en de benedendeur was dichtgebarrikadeerd, bleek Piet het pand weer te hebben verlaten. Langs de ramen zag je de stenen naar beneden zoeven bovenop de platte petten die de straat wel even zouden schoonvegen. Toen realiseerde ik me dat de situatie die middag iets anders zou worden dan ik zojuist had ingeschat.” Verspreid door het pand zijn dan zo’n 50 krakers aanwezig, die de eerste aanval weten af te slaan. Karel: “Eindeloos duurde het daarna. De ME stond verspreid over het pleintje schuin voor het pand. Zodra ze dichterbij kwamen kregen ze dakpanden over zich heen. Harry nam nog een slok uit een bierflesje, maar daar bleek ammonia in te zitten om over de smeris uit te gieten.” Harry: “Ik ben toen met Betsie en iemand die een steen op z’n kop had gekregen via de achtertuin vertrokken om een dokter te zoeken, maar we werden meteen gearresteerd. Betsie werd al snel weer het politiebusje uitgegooid, maar wij tweeân werden naar het ziekenhuis gereden en daar in de handboeien naar binnen gebracht en zo onderzocht. De dokter zei dat ik veel moest drinken en dat als ik wat had van die ammonia had doorgeslikt, het mis zou gaan. Ik zou kunnen stikken. Op het Hoofdbureau ben ik al snel gaan beweren dat ik het zo benauwd kreeg. Toen hebben ze me binnen twee uur weer de straat opgeschopt.” Karel: “In de Schaepmanstraat is er die middag nog uit het raam onderhandeld met een smeris over vrije aftocht en geen ontruiming, maar wat hadden we daar tegenover te stellen? We zijn op de trap spelletjes gaan spelen om de tijd te doden (‘Ik ga op reis en ik neem mee...’). Op een gegeven moment zagen we in de ondergaande zon op het dak tegenover ons Hein verschijnen, als een soort mythische gestalte, zwaaiend en alles. 137
Dat was wel kicken. We hebben toen afgesproken de ME nog eenmaal terug te slaan. Veel diskussie was daar niet voor nodig. Het was meer een sportieve prestatie. We zaten nu eenmaal klem en een buitenploeg die ons zou moeten ontzetten was in geen velden of wegen te bekennen. Vreemd genoeg was iedereen vrij relaxed, er was een soort militaire nuchterheid over ons gekomen.” Ondanks een enorme regen van straatstenen, dakpannen, ramen met kozijn en al, balken, deuren en stoeptegels vanuit het pand, slaagt de ME er om 6 uur in de woning opnieuw in te nemen. Een deel van de krakers weet via een buurhuis over straat te ontkomen, maar 32 mensen worden in en rond de woning met veel geweld gearresteerd en in bewaring gesteld op het Hoofdbureau. Een dag later, vrijdag om een uur of vier, rukt een groep van 200 met helmen, knuppels en leren jassen uitgeruste krakers vanuit de Rioolrat op om de etage in de Schaepmanstraat voor een tweede keer te herkraken. De groep wordt tegengehouden door een peleton ME op de hoek van Schaepman- en Van Hallstraat. “Stenen, rookbommen en een enkele mollie zijn hun deel.” Dan wordt geprobeerd het nabijgelegen houten voorpostgebouw van de gemeente in brand te steken, “omdat de gemeente zich niet aan de afspraak houdt”. Maar een beginnend brandje dooft al snel. Na de eerste botsing tussen krakers en ME trekken de eersten zich terug op een kruispunt om zich te hergroeperen voor een tweede aanval. Paul stond daar ook: “De stemming was zo dat we hoe dan ook het pand zouden heroveren. Iedereen stond dicht bij elkaar. De ME bleef staan voor de Schaepmanstraat. Piet had een radio bij zich en net op het moment dat het even rustig was, kwam het nieuws van 5 uur met het bericht dat één van de gearresteerde krakers in de politiecel was overleden. Piet draaide de radio toen hard en hield hem boven zijn hoofd zodat iedereen het kon horen. Het was of er een bom op dat pleintje viel. Eerst stond iedereen dicht bij elkaar te luisteren, maar toen week plotseling iedereen naar achteren uit en uiteindelijk stond Piet daar in z’n eentje met die radio boven z’n hoofd. Tot hij blijkbaar ook dacht, wat doe ik hier, en wegliep. Eigenlijk zou je verwachten dat de reaktie op het nieuws een enorme woedeuitbarsting zou zijn, maar in plaats daarvan leek het of de mensen niet meer wisten wat 138
ze moesten doen. De motivatie met de herkraak door te gaan was in één klap verdwenen. Iedereen was stil, praatte hooguit zachtjes met elkaar. Het was al snel bekend dat het Hans Kok moest zijn, misschien van mensen die pakketjes waren brengen. Er werd besloten terug te gaan naar de Rioolrat om het bericht te verwerken. Mensen konden het niet geloven, het kwam harder aan dan een tik met een wapenstok. Misschien speelde er iets mee van, shit, als ze iemand al in een cel kapot maken, dan kunnen ze ons hier op straat ook zo neerknallen.” De politie wist al sinds 12 uur van de dood en was massaal aanwezig in de Staatsliedenbuurt. De groep herkrakers die was uiteengevallen en terugkeerde naar de Rioolrat in alle straten werd opgewacht, ME- bussen scheurden op hen in en er leek met traangas te zullen worden geschoten, “maar de wind staat verkeerd dus dat gaat niet door”. En, vervolgt Paul: “Dat werd dus een beetje spitsroedenlopen. Een beetje moeilijke route werd er gekozen om terug te komen naar de Rioolrat. Daar waren we met 200 mensen hutje mutje op elkaar geplakt en nog voor er gepraat werd, wat de bedoeling was, werden we opeens omsingeld door ME-bussen en ME’ers stapten uit met traangasgeweren die voor ons bedoeld waren. Ze hadden dus echt zo’n idee van, voor het eskaleert, voor de woede zich echt kan uiten, moeten we ze eerst de pan inhakken, in ieder geval intimideren. Toen trok de ME zich terug. Ze hadden even laten zien wat ze konden doen.” Een tweede groep hoort pas bij de Rioolrat dat er een kraker in de cel is overleden: “Godverdomme!! Gewoon vermoord dus! Totall loss geslagen en aan z’n lot overgelaten.” Dan verschijnt er opnieuw ME op het kleine plein voor het kafé. De eigen media geven verslag: “Mensen kunnen ternauwernood opzij springen. Gevolgd door een stenenregen rijdt de bus weer weg. Barrikades worden rond het plein opgeworpen en dit keer wordt er wel traangas afgeschoten. Mensen worden van de Rioolrat weggejaagd en tot diep in de buurt vooral door stillen achtervolgd. Overal politie, ruim 300 ME’ers en praktisch alle arrestatieteams. De Staatsliedenbuurt is zowat afgesloten.” Anderhalf uur later wordt er in het buurtcentrum De Koperen Knoop een “massale vergadering” gehouden waarvoor ook de pers is opgetrommeld. Daar blijkt de verslagenheid uit de Rioolrat te zijn 139
overgegaan in een volgende fase: “We zullen ze terugpakken.” Vanwege de aanwezige stillen konden geen konkrete aktieplannen worden besproken. Er was bovendien veel te veel ME in de stad om een massale aktie te kunnen uitvoeren. Besloten werd terug te gaan naar de buurten en “die avond in kleine groepen uiteen te gaan en zoveel mogelijk gemeentelijke instellingen aan te pakken”. Piet had tegen de pers gezegd: “Ik heb geen zeggenschap over iedereen hier. Ik kan me voorstellen dat mensen zo kwaad zijn dat ze hele rare dingen gaan doen. Maar dat komt voor rekening van de gemeente.” Onderling kontakt tussen de buurten was er tot de aangekondigde demonstratie de volgende dag niet meer. Dat was ook niet nodig. Na 5 jaar bleek het geheim over de dood van de ander nog zo levend, dat een ieder exakt wist wat er nu gedaan moest worden: het “enorme” waar al die jaren op gewacht was, nu was het magische tijdstip aangebroken om dat te laten gebeuren. Paul: “Het was wel vreemd die vrijdagnacht. Opeens scheen iedereen diezelfde soort klik te hebben. Iedereen had het idee, nu gaan we het ultieme middel, nog voor de guns dan, gebruiken: de mollie. Ook mensen die over het algemeen gematigd zijn zeiden: nu gaat het te ver, dit kan niet meer. De strijdbaarheid werd opeens ingevoerd. Die nacht was echt een uitzonderingstoestand. Iedereen liep met mollies op zak, iedereen had jerrycans benzine staan en ging met vuur te werk. Het kon nu, dit was het nieuwe aktiemiddel. De angstdrempel was weg. Het had ook niet uitgemaakt of je gepakt werd. Ik denk dat je echt een gevoel van rechtvaardigheid had, van: ik sta in m’n recht. Je kunt me pakken maar dat maakt toch geen fuck uit. Normaal steek je geen politieauto’s in de fik voor een politiebureau, daar ga je dan een paar weken over denken, hoe je zoiets aanpakt. Toen gebeurde het spontaan, hoppa. Zaterdag kwam ik mensen tegen die zeiden: ik dacht dat wij de enigen waren die zoiets heftigs zouden gaan doen. En iedereen heeft het gedaan.” De vuurobsessie ging zover dat, naar verluid, bepaalde benzinestations in de stad, waar opeens aan de lopende band allerlei heftige types jerrycans kwamen tanken, geen brandstof meer wilden leveren, “want jullie steken er toch maar fik mee”. Bovendien ging het verhaal rond dat er “door mensen waarvan je dat nooit had ver140
wacht met tijdsmechanismen werd geknutseld”. Er vonden minstens 40 prikakties plaats, o.a. brandstichting bij de parkeerpolitie (schade: 1,2 miljoen), bij voorposten van de gemeente, een lege gevangenis, het gemeentearchief, de vreemdelingenpolitie, bouwketen, vuilnisbakken, een rondvaartboot, het stadhuis. En ook andere steden bleven niet achter: In Nijmegen gaan autobanden op de snelweg in de hens, in Utrecht sneuvelen ruiten bij gemeentegebouwen... In de nacht van vrijdag op zaterdag maakte de kraakbeweging haar geheim openbaar. Onder welke omstandigheden Hans Kok was overleden, deed er op dat moment niet toe. Men had zich de dood van de ander voorgesteld op een stedelijk slagveld temidden van knuppelende ME’ers en razende bussen, maar dat er nu iemand in een cel een miserabele dood stierf, “a la Zuid-Afrika of Chili”, maakte feitelijk geen verschil. Door zijn dood werd hij degene op wie jarenlang was gewacht: Hans Kok was “de ander”. Alle onderdrukte bewegingsgevoelens mochten nu in heel hun meeslepende pathos aan het licht worden gebracht. De angel van de angst die al die jaren bij de verschillende akties was gevoeld, en van de pijn om al die keren dat men was weggerend waar men had moeten terugvechten, braken naar buiten toen er iemand was blijven staan en daaraan ten gronde was gegaan. De schuld zo vaak rakelings aan de dood te zijn ontsnapt, zulke heftige dingen te hebben overleefd dat het toeval was dat men er niet bij was blijven liggen, en de wetenschap dat er nu wel iemand de dood was gestorven die de overheid voor allen in petto had gehad, plaatste Hans Kok ver boven de samenloop van omstandigheden die zijn sterven had veroorzaakt. Dit was iets dat de media niet konden doorgronden, voor hen was hier een ‘normale’ arrestant gestorven en waar maakten die krakers zich nu zo druk om? Dat er na zoveel jaar teloorgang van de kraakbeweging nog steeds een grote groep bestond die tot in het hart geraakt werd door de eerste dode aan krakerskant, viel buiten hun bevattingsvermogen. Doodsangst en -verlangen zijn buitenmediaal, ze kunnen niet worden omgezet in vrijblijvende informatie. Dat in de vrijdagnacht grootschalig over de grens van het brandgevaar werd gegaan, bewijst dat het niet de bedoeling was om de emotionele intensiteit om te zetten in begri141
jpelijke voorstellingen. De door de media voorgeschreven censuur op daden die “slecht zijn voor de publieke opinie”, werd voor een nachtje radikaal terzijde geschoven. De akties waren niet gericht op een imaginaire kijkersmassa die gemobiliseerd of bewerkt moest worden, maar waren een uiting van het verlangen een reâle massa op de been te brengen om gezamenlijk de woede en het verdriet uit te razen. De vuurakties werden nog gedaan door relatief weinig groepjes. Maar op de demonstratie de volgende middag waren opeens een paar duizend mensen aanwezig. Daaruit bleek dat ook degenen die allang niet meer meededen aan feitelijke (kraak)akties nog steeds ingeschakeld waren op het geheim: ook voor hen werd Hans Kok in één klap de ander. Ze hadden gehoor gegeven aan de oproep van de nachtelijke signalen van vuur en vallend glaswerk. Maar nu het geheim openlijk erkend en uitgeraasd was, verloor het ook zijn kracht. De demo die massaal begon op het Beursplein, dunde in een reeks konfrontaties met de alom aanwezige politie snel uit. “Een heleboel mensen zijn elkaar kwijtgeraakt, doordat ze moesten rennen voor ME of stillen”. Op vrijdagnacht hadden degenen die na jaren waren overgebleven van de kraakbeweging hun eenheid hervonden door, zonder afspraken vooraf, aan een serie gefragmenteerde gebeurtenissen allemaal dezelfde massasymbolen mee te geven, vuur en rinkelend glas. De eenheid van de demonstratie op zaterdag had eenzelfde gevoelslading als de nacht ervoor, maar de reâle massa slaagde er niet in bijeen te blijven. Het had een rouwstoet kunnen worden, waarin allen die het iets aanging gezamenlijk de kraakbeweging ten grave hadden kunnen dragen. Deze had met het uitrazen van haar geheime drijfkracht tot stilstand kunnen komen op de plek waar de eerste kraker was gestorven. De demo na de dood van Hans Kok had dat verdwijnpunt kunnen worden, maar de politie, bang voor een wederopleving van “het kraakgebeuren”, hield de massa permanent in beweging met charges en stillenparanoia. Daardoor bleef, ook voor de demonstranten zelf, onduidelijk wat ze gemeenschappelijk hadden die dag, wat ze er zelf mee opschoten om juist voor deze celdode massaal de straat op te gaan. De woede na de bekendmaking van de dood van Hans Kok ontleende zijn kracht aan het feit dat een 142
kraker vermoord was. De politie gaf direkt een persbericht uit waarin van hem een apolitieke drugsdode werd gemaakt, in de zekerheid dat die in krakerskringen op een minimale belangstelling konden rekenen. Op vrijdagavond was van krakerszijde de eis geformuleerd: “Er moet een onafhankelijk onderzoek komen naar de doodsoorzaak van Hans door artsen die door ons worden aangewezen.” Dit was een poging om een mediale legitimatie te krijgen voor de woede die op dat moment in de opbouwfase was. Maar de pers moest niet veel hebben van de krakersargumenten en volgde blind de versie die door de politie-p.r. werd verspreid. De eis tot onderzoek bevatte ook een element dat Hans Kok als krakerssymbool opzijschoof en hem inlijfde bij de vele anonieme celdoden. Deze ‘verbreding’ was terecht vanuit het standpunt van degenen, die eerder al de omstandigheden in politiecellen probeerden aan te klagen en nooit gehoor vonden. Maar dat hij een celdode was, was minder belangrijk dan het feit dat hij een kraker was en daarom bleef de verbinding altijd abstrakt. In de roep om onafhankelijk onderzoek was echter ook al de faktor opgenomen die de woede zou oplossen in medische, wetenschappelijke en juridische details: het maakte van de doodsoorzaak een probleem voor deskundigen. Net als in ‘80-’81 de woede om de woningnood verstrikt raakte in een juridisch netwerk rond aankoop, vordering, anoniem dagvaarden en andere voor niet ingewijden onbegrijpelijke procedures en argumenten, maakte de zaak Hans Kok versneld eenzelfde cyklus door. Ook de media kregen na enige tijd door dat de politie zomaar wat versies van het overlijden in de openbaarheid had gebracht om de eigen fouten en nalatigheden te maskeren. Zij begonnen op hun beurt aan te dringen op meer onderzoek. Na een kast vol rapporten en tegenonderzoeken, begeleid door stapels kranteknipsels en hoofdredaktionele kommentaren, leverde alle research uiteindelijk niet meer op dan partikuliere bewakingsdiensten in het cellenblok, om te voorkomen dat de overbelaste bewakers opnieuw vergissingen zouden maken met ongewenste publicitaire gevolgen. Hans Kok ging dood omdat de politie hem dood liet gaan. Maar hij stierf wel omdat hij dat, in ieder geval tot op zekere hoogte, zelf wilde: bij zijn arrestatie slikte hij een potje metha143
dontabletten en hij wist wat dat voor konsekwenties kon hebben. Hans Kok had tegen zijn ouders gezegd dat “hij de dertig niet zou halen”. Zijn dood past in de no-future heroiek die Simon al in 1980 had geformuleerd, en die tot het geheime dromenarsenaal behoort van iedere levenskunstenaar die meer wil dan pamfletten of vreedzame demo’s. Wie eenmaal in een slag met tegenstanders verzeild raakt, ontkomt er op den duur niet aan, ofwel de eigen dood als reâle optie te aksepteren, ofwel te vluchten. Maar de bereidheid je leven op het spel te zetten schept, naast de angst dat je werkelijk kunt sterven, ook het verlangen met die grens kennis te maken. In het korte moment van het geweld wordt de dood, die normaliter ontkend of miskend wordt, in roulatie gebracht. Niet als een gevaar waarmee gerekend wordt, eerder als een goede bekende wiens aanwezigheid op de achtergrond nuchter wordt ingeschat. Hans Kok ging dood en de krakers overleefden hun kollektieve doodsverlangen. Dat hij de eer aan zichzelf heeft gehouden had nooit verheimelijkt hoeven worden, zoals nog jarenlang gebeurd is in kilo’s onderzoeksrapporten. Men had er ook trots op kunnen zijn dat iemand nu eindelijk gedaan had, wat men heimelijk de beweging toewenste. Hans Kok was niet het ultieme slachtoffer van de toenemende repressie, hij was eerder de meest radikale aktievoerder (of hij dat nu wilde zijn of niet). Hij voerde de geakkumuleerde heftigheid tot het uiterste door, en zette er daarmee een punt achter. Aktievoeren na Hans Kok was zijn radikale naïviteit voorgoed verloren. Nadat Hans Kok onder toeziend oog van de politie was gestorven, verscheen terecht op zijn graf het kraaksymbool, dat immers betekende dat er tot het bittere einde zou worden doorgaan. Maar daarna had het ook voorgoed zijn impakt verloren, het was een grafteken geworden. Een jaar na de dood van Hans Kok, op 25 oktober 1986, trok een herdenkingsstoet vanaf het Haarlemmerplein via de Schaepmanstraat naar het Hoofdbureau. Was de demonstratie zelf al vrij rustig geweest, voor het Hoofdbureau valt plots een totale stilte in. Minutenlang staat iedereen, zegt niets, doet niets, een trom slaat een traag ritme, dan valt ook die stil. Na 2 minuten gaat de straatverlichting aan. Als mensen verderop ramen van het politiebureau beginnen in te gooien, komt het geluid daar144
van als een bevrijding: de toestand wordt weer normaal. De meegebrachte kransen en bloemen zijn tegen de muur gelegd. Het begint donker te worden en dan verschijnt de ME. De grote groep rent weg en wordt tot ver in de Kinkerbuurt achtervolgd. Een aantal mensen, waaronder oud-verzetstrijders en de vader van Hans Kok, vormt met ingehaakte armen een rij rond de kransen. Een ME-linie houdt voor de groep halt en blijft een half uur in formatie staan. Overal om hen heen staan ME-busjes, langzaam maar zeker stroomt de pers toe. Het NOS-journaal arriveert met grote kamera. De groep rond de bloemen roept: “Terugtrekken! Geen geweld!”. Dan doet de ME opeens een stap naar achteren en begint op hen in te rammen met de wapenstok. De bloemen worden vertrapt. Toen de kraakbeweging eind ‘78 in de Jacob van Lennepstraat begon was de situatie eender, alleen stond men toen een kraakpand te verdedigen en verdedigde men nu grafkransen. De cirkel was rond. De woede om een “falend beleid” dat je met inzet van je leven kon bestrijden, had plaatsgemaakt voor de woede om de ontheiliging van de dood van de ander: niet het woonrecht, het recht op een eigen leven, maar het rouwrecht, het recht op een eigen dood, was tot een absolute waarde geworden. In Hans Kok rouwde de kraakbeweging om zichzelf, om haar eigen stilstand, haar eigen dood. De totale stilte die plotseling intrad voor het Hoofdbureau waar hij gestorven was, was de stilte van een beweging die zich realiseerde hier zelf gestorven te zijn. De grafkransen waren voor haar bedoeld. Maar er was niet alleen reden tot (be)rouw; dat de kroniek van de kraakbeweging hier eindigde kwam ook als een opluchting. Eindelijk was het eindpunt bereikt waar al jaren op gewacht was. En iedereen wist dat ook. Twee jaar na zijn dood wordt Hans Kok niet meer gezamenlijk herdacht.
145
DE DIJK VAN KEDICHEM paniek in vereniging
146
“Steeds meer ben ik ervan overtuigd dat mentaliteiten onstaan uit massa-ervaringen. Maar zijn mensen schuldig aan hun massa-ervaringen? Komen zij daar niet volkomen onbeschermd in terecht? Waarmee moet iemand zijn toegerust om zich hier tegen te kunnen weren? Moet men in staat zijn om eigen massa’s te vormen, teneinde immuun te blijven voor andere?” Elias Canetti, Das Geheimherz der Uhr. Op 29 maart 1986 ging in Kedichem, een dorpje in de Betuwe, een hotel in vlammen op waar twee rechtse splinterpartijen een poging tot hereniging ondernamen. Sinds 1982 zat de Centrumpartij met één zetel in de Tweede Kamer op een program dat zichzelf antifascistisch en antiracistisch verklaarde, maar dat zich sterk maakte voor het “beschermen van het Nederlandse kultuurgoed”, een moderne vorm van racisme waarin met name buitenlanders de schuld kregen van woningnood, werkeloosheid, milieuvervuiling en overvolle wegen. Nadat een groepering zich had afgesplitst van de kamerfraktie, leek de parlementaire organisatie van extreem-rechts in Nederland een zachte dood te zullen sterven. Wel was tien dagen voor “Kedichem” voor het eerst in de na-oorlogse geschiedenis een ‘fasciste’ uit de Centrumpartij gekozen in de Amsterdamse gemeenteraad. De beâdiging daarvan zou op 29 april plaatsvinden en binnen de antifascistische beweging waren de diskussies hoe dit voorkomen moest worden in volle gang. Met de Tweede Kamer-verkiezingen op 26 mei in het vooruitzicht besloten de rivaliserende frakties van de CP een vergadering te beleggen om een eind te maken aan het onderlinge gekonkel en de zaak te lijmen. De gewelddadige verstoring van dit herenigingsgesprek door antifascistische aktievoerders voorkwam dat er weer één extreem- rechtse partij ontstond en leidde ertoe dat zij voor de volgende drie jaar uit de Kamer bleven. De media gaven de sfeer van grof geweld, die de aktievoerders rond de partijen hadden weten op te roepen, uitvoerig door in hun berichtgeving. De foto die de hele gebeurtenis samenvatte als media- event toonde het gehavende CP-Kamerlid, wegvluchtend van de rokende restanten van het hotel des onheils en zou worden uitgeroepen tot de Persfoto van het Jaar. Het motto van de aktie was geweest: “Fascisten mogen zich nooit organiseren, hun vergaderingen moeten ver147
stoord. Fascisten moeten we afschrikken aktief te worden in de CP.” Na afloop konstateren de aktievoerders terecht: “Dit effekt heeft Kedichem gehad.” Qua positieve resultaten en publiciteit was de aktie een volledig sukses geworden. De distantiâringen van het Nederlandse verenigingsleven die de gebruikte methodes verwierpen, gaven de genoegdoening over het feit dat de bijeenkomst uiteengeslagen was een fatsoenlijk kader. Al vanaf 1981 was een brede antifascistische beweging gegroeid van plaatselijke komitees, organisaties van buitenlanders, het voormalig verzet, vrouwengroepen en jongerenorganisaties. Tegelijk kwam ook het aktievoerend deel van de bevolking in konfrontatie met knokploegen, boze boeren, diskoos, voetbalsupporters en skins, die werden samengevat onder de noemer van het “opkomend fascisme”. Beide groepen waren sterk verdeeld over de vraag of de CP, als de politieke uitdrukking van deze tendens, verboden moest en hoe er aktie tegen diende te worden gevoerd. Wat de groepen gemeen hadden was hun beroep op de antifascistische houding en het verzet in de Tweede Wereldoorlog. In alle akties en dokumentaties weerklinkt de drang om een nieuwe vorm te geven aan de herinnering aan de verschrikkingen van het fascisme, die traditioneel jaar na jaar gememoreerd worden in opvoeding, media en literatuur. De vorm die de aktievoerders daaraan wilden geven lag op het existentiâle niveau van de lijfelijke konfrontatie, omdat zij ‘de fascisten’ als direkte aanslag op hun eigen manier van leven waren tegengekomen. De komitees echter zagen meer in politieke bewustzijnsvergroting omtrent het “alledaags rascisme” en in demonstraties na incidenten met rechtse groeperingen. Hun angst voor gewelddadige akties is een gevolg van het feit, dat een massale antifascistische beweging in principe de hele Nederlandse bevolking omvat. Deze imaginaire massa kan eigenlijk alleen maar kleiner worden, omdat ze al een maximale omvang heeft. Zelfs de Centrumpartij erkent dit. Hun kommentaar op Kedichem was: “Ze hebben de antifascisme-komitees geen goede dienst bewezen, want daar zitten toch heel veel integere mensen bij.” De verschillende verhouding tot de imaginaire medeen tegenstanders garandeert een permanent wederzijds onbegrip tussen de ‘politieke’ en de ‘existentiâle’ variant van het Neder148
landse antifascisme. Er bestaat al geruime tijd een onderzoekstraditie naar de handel en wandel van extreem-rechtse en fascistische individuen en groepen in Nederland. Al speurend was men erachter gekomen dat het verzoeningsgesprek van de rechtse frakties op zaterdag 29 maart zou plaatsvinden, maar de plaats daarvan werd ook in kringen van de CP geheim gehouden. Op donderdag de 27ste werd in Amsterdam een vergadering met 75 aktievoerders belegd. Daarin wordt niet alleen verteld wat het kruciale belang van de verstoring van de fusie is, maar ook hoe deze verstoring zou moeten verlopen. Een kleine groep met veel aktie-ervaring heeft de organisatie daarvan op zich genomen en enige diskussie over de te hanteren aktiemethodes vindt niet plaats. Een vage verwijzing naar “het Boekel-model” is het enige dat over deze methodes wordt medegedeeld. Twee jaar daarvoor had het laatste kongres van de CP plaatsgevonden in het Brabantse dorpje Boekel. Aktievoerders uit het hele land waren toen een heftige konfrontatie aangegaan met de 300 aanwezige partijgangers. Het “Boekel-model” nu bestond uit het omsingelen van de vergaderruimte, het eisen van het vertrek van “de fascisten” en, indien hier niet op werd ingegaan, het “uitroken” van de vergaderzaal met traangas of rookbom, waarbij de CP’ers een vluchtweg werd geboden waarlangs ze konden aftaaien. In de praktijk was er in Boekel een groot verschil geweest tussen enerzijds de “demonstranten”, die op geweldloze wijze de CP wilden aanklagen om de publieke opinie te mobiliseren, en anderzijds de heavy fraktie die de direkte konfrontatie zocht en daar ook op voorbereid was door “ter zelfverdediging” met helmen, leren jassen, knuppels en rookbommen te komen aanzetten. Omdat deze groep als eerste aankwam bij het ook toen al geheim gehouden vergaderadres, werd hun strategie direkt ingezet: ramen gingen in, een traangasgranaat vloog naar binnen en op straat kwam het tot hevige vechtpartijen tussen de CP-knokploeg, de heffo’s en de toen net gearriveerde demonstranten die de klappen kregen. Ruzies hierover onder de aktievoerders liepen achteraf hoog op, maar dat was men vlak voor Kedichem schijnbaar allemaal weer vergeten. Wat het “Boekel-model” inhield werd bekend verondersteld, het was nu tijd om te handelen en de ruzies werden wederom tot later 149
uitgesteld, geheel in de lijn van de aktietraditie: eerst doen, dan praten. De groep die elkaar die donderdagavond in Amsterdam vond, omvatte alle geledingen van de bewegers. Johan: “Je ziet keer op keer dat mensen toch weer bij elkaar komen. Ik denk dat Hans Kok duidelijk maakte dat ondanks alle verschillende stromingen je, als je goed kwaad gemaakt wordt, nog allerlei dingen samen hebt. Het is logisch dat je elkaar opzoekt om de CP te bestrijden. Iedereen was voor zich kwaad om het feit Kedichem en het gevaar dat de CP eventueel in de Kamer zou komen. We hadden allemaal het gevoel dat het van beslissende betekenis kon zijn.” De kleinste gemene deler van de beweging was de reaktie geworden. In de dagen na de dood van Hans Kok was de inschatting dat de plotseling ontstane verzoening tussen de scenes, klubjes en sympathisanten van korte duur zou zijn: “In de branden, de stenen die door de ruiten vliegen, tijdens de serieuze demonstratie, tellen alle verschillen die er tussen ons zijn niet. In onze woede om de moord op Hans vinden we een weekend lang eenheid.” Desondanks blijkt vijf maanden later, aan de vooravond van Kedichem, dat het onderlinge vertrouwen nog steeds niet is verdwenen. De aktieve vergeetachtigheid, die de basis van verzoening is, vormt een voldoende garantie om nogmaals gezamenlijk aktie te gaan voeren. Op zaterdagochtend 29 maart verzamelden zich al om 9 uur zo’n 300 aktievoerders uit het hele land in een oud gekraakt ziekenhuis in Utrecht. Omdat niet bekend was waar de CP-vergadering gehouden zou worden, had men voor deze centrale plek gekozen. Wel was bekend dat een aantal CP’ers zouden verzamelen bij het Voetbalstadion van Utrecht. Zij werden heimelijk gevolgd door motorfietsen die regelmatig naar het verzameladres belden om door te geven hoeveel fascisten er onderweg waren en waarheen. Pas in de loop van de middag werd bekend waar de groep bijeen was gekomen. Tijdens de lange uren van het wachten in Utrecht werd door de aanwezigen niet één keer gezamenlijk overlegd wat men nu precies ging doen. Alleen de bijna magische term “het Boekel-model” waarde rond. “In de zee van tijd en de relatief gemoedelijke sfeer die er in Utrecht was, is veel te gehaast en onduidelijk gezegd wat de bedoeling was”, konkludeert Tineke achteraf. “Angst voor 150
onderlinge tegenstellingen en heftige diskussies zo vlak voor de aktie? Was iedereen sowieso al bezig met de eigen angst over het geweld en de overmacht aan fascisten die we daar aan dachten te treffen? Ik kan mij wel voor mijn kop slaan dat ik ook maar wat heb lopen suffen, terwijl ik vaag in mijn achterhoofd het mistige gevoel had dat er toch van alles niet helemaal klopte.” Kasper, ernaar gevraagd: “In de geruchten in Utrecht werden de fascisten met steeds meer mannen. En we gingen steeds meer bier drinken en halen, want het duurde heel lang. De hele tijd had je je zenuwen. Drie uur lang zaten al die mensen in die gangen te wachten en te drinken en te blowen. En toen gingen we eindelijk op weg.” Johan: “Het feit dat wij op een verzameladres met zo ontzettend veel mensen, te horen krijgen dat daar een stuk of honderd tot de tanden bewapende extreem-rechtse types ons stonden op te wachten, noem ik valse voorlichting. Achteraf ga je heel erg twijfelen, of ze dat fout gezien hebben of dat ze ons bewust hebben lopen opfokken.” In de wachtende massa van Utrecht tekende zich al een onderscheid af tussen degenen die bezig waren hun angst te sublimeren tot een waardige demonstratie en de heffo’s die bezig waren hun woede te ontwikkelen tot een aanvalsroes. Dat de zooi zich totaal niet bemoeide met de organisatie kwam doordat deze zich als uiterst professioneel liet kennen. “De organisatie was van een maffia-achtige, binnenlandse veiligheidsdienst-achtige allure”, aldus Kasper. “Er reden motorfietsen door het hele land, mensen waren aan het volgen, het liep, het zag eruit als een goed geoliede machine. Aan alles was gedacht, dat kon je ze wel meegeven.” Het was een geruststellend gevoel dat de macht gedelegeerd was: in een aktiekultuur die geen organisatie erkent, hebben diegenen de leiding die al van tevoren de praktische verzorging van de details op zich nemen. Zij zullen dan ook bij moeilijkheden achteraf alle schuld toegeschoven krijgen: de massa zal zich altijd onschuldig weten, voor haar telt alleen de fascinatie met zovelen te zijn. Ronald: “Toen ik even broodjes ging halen zag ik dat het in ‘t centrum van Utrecht werkelijk wemelde van de mensen met de leren jassen. Het viel gewoon waanzinnig op.” De zekerheid tot een massa te behoren maakt het de individuen mogelijk zich uitsluitend op de 151
eigen emoties te koncentreren, kollektief beslissingen nemen valt daardoor buiten het blikveld. Om half 3 komt door dat de fascisten zich verzameld hadden in hotel “Cosmopolite” in Kedichem. Ernst: “Ik nam de telefoon aan omdat ik daar toevallig naast stond. Waar? zeg ik nog. Ik heb de naam laten spellen en op een papiertje geschreven.” Omdat het hotel zo klein was dachten de motorfietsen dat het hier ging om een voorverzamel-adres. Besloten werd daarom dat de aktievoerders zich eerst zouden verzamelen bij het station van het nabij Kedichem gelegen dorp Leerdam. De wachtende massa mocht eindelijk in beweging komen. Barend schrijft hierover: “Er gaat gejuich op als het woord Kedichem valt. Ik dans van plezier. De zaal komt op gang. Naar de busjes. Er wordt geschreeuwd. We moeten nog iets afspreken. Wie is hier de woordvoerder? Verschillende mensen werpen zich op. Eén van hen wint het. Hij regelt een autootje dat volgens afspraak even vooruit gaat om de situatie in te schatten. Hij zegt dat er nog een paar dingen moeten gebeuren, zoals het ‘intoetsen van de scannerfrequenties’. Er wordt niet gevraagd naar de betekenis van dat laatste. Ook ikzelf vraag niks maar denk dat het goed zit zo. Dan komt het bericht dat er maar 18 CP’ers binnen zijn. Maar daar wordt niet echt naar geluisterd. Het bericht is daar ook te vaag voor. We zien het wel in Leerdam.” Bijna honderd auto’s en huurbusjes vertrokken toen uit Utrecht. In Leerdam stelde de stoet zich in een lange rij op voor het stationnetje. Vooraan stond de “kommandowagen” van de leiding die vol was gestouwd met scanners om de politie af te luisteren. Daar omheen formeerden zich de heffo-busjes om vooral niets te hoeven missen. Toen een politiewagen langs reed, over de scanner te horen was dat er meer politie onderweg was en uit Kedichem het bericht kwam dat Cosmopolite inderdaad het CP-vergaderadres was, besloten de voorste wagen onmiddellijk te vertrekken. Tussen de busjes onderling was nauwelijks kontakt geweest, de geografische situatie in Kedichem was aan niemand bekend. Barend: “Opeens moeten we weg. Wie het sein heeft gegeven? Dat is onduidelijk. We zien het wel in Kedichem.” In de wachtende massa van Utrecht was zoiets als een bevelsverwachting ontstaan: de gedwongen apathie van de mensen kon enkel doorbroken worden 152
door het sein te moeten vertrekken, het bevel van de leiders werd als een bevrijding ervaren. De weg van Leerdam naar Kedichem is 8 km lang. De toeristische ervaring aldaar doet het ‘wij-gevoel’ ontstaan dat bij zo’n uitstapje van “de beweging” hoort. Ronald: “Honderden meters busjes vertrokken, we verstoorden het hele verkeer, letten niet op stoplichten en gingen door dat polderlandschap rijden, een soort rups over die dijken daar. Het was een waanzinnig mooie route. Je reed daar over zo’n hele smalle dijk langs de rivier de Linge, waar geen tegenliggers je kunnen passeren. Halverwege kwamen we een politieauto tegen die op een parkeerplaats stond en waarin 2 agenten verschrikt door de mobilofoon zaten te babbelen. We gingen niet langs een recht kanaal, maar over een kronkelende dijkweg, zodat je de hele tijd de stoet voor en achter je zag.” Betty: “Het was echt een kolonne, een karavaan.” Hotel Cosmopolite ligt vanuit Leerdam links bovenop de dijk met rechts het dorp Kedichem. Vanaf de dijk gaat een weg naar beneden het dorp in. Na aankomst reden de voorste busjes het hotel langs, bekeken de situatie en parkeerden de auto’s zo dat ze snel weer weg konden, in een andere richting dan waar ze vandaan kwamen. Toen zij al uitstapten waren de achterste busjes nog zeker een kilometer verwijderd van het hotel. Toen deze arriveerden parkeerde de lange stoet zich langs de weg op de dijk en begonnen vanaf daar naar voren te lopen. Er stond een harde wind. De gebeurtenissen voor het hotel voltrokken zich in een razend tempo. Kasper bevond zich in de kopploeg die besloten had tot een direkte konfrontatie met de CP’ers: “Toen we uitstapten hebben we onze bivakmutsen opgedaan, eerst half op, toen helemaal op. We zagen al die auto’s nog aan komen rijden. Allemaal hadden we stokken en nogal veel adrenaline en iedereen rende naar het hotel toe. We wachtten wel een beetje op elkaar zodat we wel met veel kwamen. We waren met een mannetje of 40. Er stond een politieauto voor het hotel.” Ronald: “Die politieauto zei dat wij ons moesten verwijderen ‘of geweld zal worden gebruikt’. Iedereen natuurlijk in een deuk van het lachen: drie- vierhonderd mensen met helmen en knuppels en één politieautootje!”. Een dagblad noteerde uit de mond van een partijganger: “We waren nog geen 10 minuten in Hotel Cosmopo153
lite, toen er 2 agenten binnenkwamen. ‘We hebben een nare mededeling’, zeiden ze, ‘er is een knokploeg van tweehonderd man in aantocht en we kunnen u niet beschermen’. Ze gingen meteen de deur uit en op hetzelfde moment vlogen er al stenen door de ruiten.” Kasper: “We begonnen te schreeuwen: ‘Fascisten, oprotten’ en ‘Vuile fascisten!’. Toen verscheen de eigenaar in de deur en de politie zei ‘Laten we het rustig houden.’ De eigenaar zei dat ze geen fascisten waren en dat we hen met rust moesten laten, hij wou alleen maar rustig een centje verdienen. Maar mensen begonnen meteen te gooien naar de man en te schreeuwen dat hij een fascisten-helper was en dat ie moest oprotten. De ramen werden ingegooid en er gingen allerlei dingen naar binnen, allerlei autonomen om ons heen begonnen te keilen. De politie was toen al weggereden, de dijk op want ze konden het niet houden. Er kwamen steeds meer mensen en het bleef rinkelen en er werd geslagen met knuppels op de ramen. Lege pilsflesjes gaan naar binnen. Er kwamen asbakken om onze oren vliegen vanuit het kafé beneden. We hoorden ook veel gillen binnen, de mensen waren wel bang.” Ernst: “Ik stond nog met Piet door de ramen naar binnen te turen, toen er over ons hoofd heen al stenen en verf door de ramen vlogen.” Ronald: “Je kon niet zien wie er binnen was, de gordijnen waren dicht en het licht was uitgedaan. Je zag alleen maar schimmen. Toen gingen er rookbommen naar binnen.” “Er kwam steeds meer rook uit die voorkant” vervolgt Kasper, “We hadden geen taktiek, alleen maar uitroken. Dus we dachten, dan gooien we toch een rookbom naar binnen, zal ik dat dan maar doen? Maar iedereen wou wel een rookbom naar binnen gooien. Er was denk ik teveel ammunitie. En teveel adrenaline, van een dag wachten, de te lang opgebouwde agressie. Toen bleef er één rookbom in het gordijn hangen, dat zag ik ook.” Ronald: “Als er wordt gesmeten in een rel draagt iedereen z’n steentje bij. Het trottoir ging meteen aan diggelen en de parkeerplaats aan de zijkant ook, daar waren van die handzame kinderhoofdjes. Eén rookbom is in het gordijn blijven hangen. Het was waarschijnlijk een oude rookbom waar vocht in is gekomen waardoor ze met een steekvlam ontbranden. Op een gegeven moment werd de witte rook een beetje donkerder en 154
sloegen de vlammen uit het pand.” Ernst: “Ik zag twee rookbommen en een oranje pijp naar binnen gaan. Meteen ging het toen fikken. Piet en ik kijken elkaar aan en zeggen: ‘We moesten maar wegwezen.’” Kasper: “Toen we zagen dat het hotel in brand stond gingen we naar de achterkant. Ik zei tegen mijn begeleider: ‘Laten we even kijken of zij weg kunnen komen, het is toch wel heel heftig.’ Toen zagen we dat niemand eruit kwam, maar ook dat niemand erin kon komen, want we wilden ook nog wel wat fascisten slaan. We schrokken pas toen we merkten dat zij het hotel niet konden verlaten. Ik dacht: achter het hotel is water, daar kun je natuurlijk inspringen, maar toch... Later bleek daar nog wel een uitgang te zijn. Ik maakte me nogal zorgen. Toen ben ik nog helemaal terug gelopen naar de andere zijkant van het hotel of ze daar wegkwamen. In het begin dacht ik alleen maar: als ze wegkomen, kunnen we ze nog even in elkaar rossen. Met die knuppels. Toen we de vlammen al uit de eerste verdieping zagen slaan, dachten we: dat wordt niks, die mensen gaan allemaal dood daarbinnen.” Barend maakte het als volgt mee: “Alle ruiten liggen er al uit. Je ziet de zaal al vol rook, kijkt naar binnen, achterin lopen nog wat schimmen. Maar het gooien van rookbommen houdt niet op. Zulke kanonnen gaan er naar binnen. In de paniek - of is het enthousiasme? - wil iedereen zijn spullen kwijt. Je denkt: zo is het wel genoeg. Maar je gaat op in de stroom en kunt niks meer uitbrengen. Je schreeuw vervaagt. En dan: witte rook wordt zwarte rook. Opeens knettert er vuur. Ik ruk mijn helm van mijn hoofd, gooi mijn knuppel weg en begin te rennen: hier wil ik niks meer mee te maken hebben.” Paniek is altijd angst voor de moord: de moord die op jou gepleegd kan worden of de moord die je zelf begaat. De groep aanvallers gedroeg zich als een klassieke hetzemassa. Canetti zegt daarover: “De hetzemassa vormt zich met het oog op een snel bereikbaar doel. Dit is haar bekend en nauwkeurig omlijnd, het is ook dichtbij. Ze is op doden uit en weet wie ze wil doden. Een belangrijke reden voor het snelle aangroeien van de hetzemassa is de ongevaarlijkheid van de handeling. Er is geen enkel gevaar aan verbonden, want de superioriteit aan de kant van de massa is enorm.” De wachtende massa van Utrecht was niet uit op moord, 155
men was zich aan het voorbereiden op een konfrontatie met schimmen. Hoeveel, hoe sterk, allemaal onduidelijk. Maar toen de voorste groep zich op de Lingedijk formeerde, had ze nog maar oog voor één doel: “In de auto hadden we het de hele tijd al gehad over fascistische knokploegen, die hadden we verwacht. Daarom waren we allemaal heel erg opgefokt en we wilden de fascisten raken. Iedereen was in the mood for killing. Er was alleen niemand om mee te knokken, niemand liet zich zien.” (Kasper). Toen ze dicht bij het hotel kwamen (en ze parkeerden hun auto’s ook zo dicht mogelijk bij het gebouw), en men in een grote meerderheid bleek te zijn, was er geen enkele rem meer waarom de groep zich niet zou omvormen tot hetzemassa. De mensen hadden zich wel gekoncentreerd op hun individuele angst te worden geslagen en hun verlangen terug te slaan, maar niet op de kollektieve ervaring die hen te wachten stond. Terwijl ze zelf als reâle massa in de aanval zouden gaan, draaide hun gedachten rond de imaginaire massa die hen stond op te wachten. Met leren jassen en helmen hadden ze het lichaam beschermd, maar onbeschermd gingen ze de massa in die ze zelf zouden vormen. Alle bij eerdere akties opgedane massa-ervaringen waren vergeten. Voor de groep op de dijk bestond geen gevaar, ze bleek veel sterker dan wat ze aanviel. Het gevaar school in de massa zelf, als individuen schrokken ze plotseling terug voor de daad die de massa pleegde. De massa was eerst nog onschuldig, een witte massa. Toen de rook zwart werd, kwam de omslag: de schuld verspreidde zich over de massa, zij werd zwart. Die schuld was de paniek: het besef verantwoordelijk te zijn voor de moord maakte van de massa een groep individuen die alleen maar weg wilden komen van de plaats des onheils. En zij konden ook wegkomen, want hun auto’s waren vrij en binnen handbereik. Zij ontkwamen dan ook allemaal, als individuen. Ernst: “Ik kon mijn busje niet terugvinden omdat ze allemaal bij dezelfde firma waren gehuurd en mijn chauffeur zo snugger was geweest een bivakmuts op te zetten. Toen werd ik zomaar een busje in getrokken en weg waren we.” Kasper: “We wilden het vege lijf redden, handschoenen gooiden we weg, mutsen af en terug naar de auto. De andere mensen heb ik niet meer gezien toen. We hoorden allemaal sirenes 156
en de politieauto kwam weer langs en probeerde op ons in te rijden, maar toen gooiden mensen stenen in de richting van het vehikel. In de auto hebben we onze zwarte kleren uitgedaan, dat was al te opvallend en toen meteen de radio aan om te luisteren. Zo zijn we naar huis geraced. Iedere keer dat er weer een afslag bijkwam voelde ik me meer gerust, want we maakten ons ontzettend zorgen. Ik tenminste, over wat er met die mensen in het pand was gebeurd, baby’s dacht ik aan die boven lagen te slapen in het hotel.” Voor de groep die achter de aanvalsgroep kwam, de demonstranten, zag de zaak er heel anders uit. Harry: “We waren verdwaald onderweg. Toen we in Kedichem aankwamen, hebben we de bus in het dorp geparkeerd en zijn de dijk opgeklommen. Ik loop in de richting van het hotel. Dat begint steeds harder te roken, hoe verder je kwam hoe meer rook. Dat is van een afstand wel een mooi gezicht hoor. Maar ik had geen idee wat daar gaande was. Ik had gedacht dat het een of andere bezetting zou worden, dat je naar binnen gaat en die CP’ers ontmaskert. We kwamen eigenlijk veel te laat voor de aktie. Toen de vlammen er aan alle kanten uitsloegen klonk er ‘Terug naar de auto’s!’. Ik liep nog naar voren terwijl anderen al naar achteren renden. Mensen riepen ‘Rustig aan, rustig aan!’.” Betty: “Ik zat midden in de autostoet. Ik had het idee dat het een demonstratie was. Op een gegeven moment stopten we en liepen naar het hotel. Toen hoorde ik allemaal glasgerinkel, ik zag rook enzo. Maar ik ben niet dichtbij geweest. Plotseling begon iedereen terug te rennen: wegwezen! Ik zag nog een smerisauto kriskras door alles heenrijden, die wist ook niet wat hij deed. Terug bij de auto hebben we eerst gewacht tot de anderen er ook waren. Op de dijk keerde de auto toen om, dat ging heel chaotisch. Alle auto’s reden dwars door elkaar, je kon helemaal niet wegkomen. Het was wel heavy, in de verte zag je al die rookwolken, is wel mooi hoor. Ik dacht, je komt hier nooit weg op die dijk, er waren geen zijwegen. Terug vond ik stom, rechtdoor was slimmer, maar bijna iedereen keerde om.” De demonstranten die de hele dag hadden zitten wachten werden aanvankelijk sterk aangetrokken door het vuur waarvoor de aanvallers op de vlucht waren gegaan. Zij waren nog niet als massa tot ontlading gekomen, ze hadden nog niet dat punt bereikt waarop 157
ieder individu in de massa zich de gelijke voelt van alle anderen. Toen ze voortijdig te horen kregen dat voor hen het feest niet door zou gaan, moesten zij zich omkeren, maar formeerden zij zich, tegen ieder gezond verstand in, tot een vluchtmassa die per definitie het vuur in de rug heeft. Alleen als vluchtmassa hadden ze nog de mogelijkheid om de begeerde ontlading te ervaren. Ook was het zo, dat het formeren van een vluchtmassa voor hen de enige mogelijkheid was om een paniek te bezweren waar ze deel van waren, maar die ze niet begrepen. En met die paniek hadden ze te maken (al wisten ze niets van een moord): “De aanrollende golf die het gebouw dreigde te verpletteren, keert opeens om. Op de dijk is het een wirwar van busjes die proberen te keren. Mensen staan te gebaren en te schreeuwen. Twee busjes botsen tegen elkaar. Een busje dat nog leeg is zegt tegen twee vluchtenden dat ze naar hun eigen busje moeten zoeken: jullie horen hier niet. Inmiddels zijn een aantal dorpsbewoners opgehouden met staren: ze komen in beweging en gaan op mensen van ons af. Een paar van ons krijgen rake klappen, maar er wordt niet gereageerd: het is ieder voor zich.” (Barend). Maar niet alleen de paniek bepaalde het gedrag van de vluchtende demonstranten. Harry: “Onze auto wilde niet starten, dat ook al niet. Wij die auto aanduwen. We werden ondertussen lastig gevallen door gasten uit het dorp die aanstekers bij de benzinetank gingen houden. Ze riepen: ‘Wat hebben jullie gedaan! In de fik gestoken!’. En dat terwijl wij als laatste daar aan waren gekomen. Het was ook maar een slag in de ruimte dat wij dat gedaan hadden.” Het feit dat de vluchtmassa zich niet schuldig voelde voor het vuur waarvoor ze moest maken dat ze weg was, werd haar fataal: het leidde tot een wederkeer van de inertie die de wachtende massa in Utrecht had verdoofd. Na het chaotische keren reed de stoet auto’s terug richting Leerdam. Maar “op een gegeven moment kwam een smeris die dwars over de weg ging staan, we moesten allemaal stoppen. Niemand wist wat er aan de hand was. Er stonden nog een heleboel auto’s voor ons. Toen gingen we maar allemaal uitstappen. We hebben daar toen wel een uur gestaan. Van voor en achter waren we ingesloten. Als je wilde kon je nog wel weglopen de weilanden in, maar ik dacht, we zitten hier in the 158
middle of nowhere.” (Betty) Alle mensen uit de auto’s werden gearresteerd en in een arrestantenbus naar Leerdam afgevoerd. Verzet was er niet. De busjes bleven achter op de dijk en werden later door de politie weggesleept naar de binnenplaats van het buro te Leerdam. Eاn iemand die in het riet langs de rivier was weggekropen en daar tot 9 uur ‘s avonds was blijven zitten, wist weg te komen door zich aan te sluiten bij een groepje Turkse jongens die op de dijk liepen te voetballen. Alle anderen die het station van Leerdam wisten te bereiken werden daar op aanwijzing van dorpsbewoners uit Kedichem gearresteerd. Harry werd al in Kedichem zelf opgepakt: “We renden achter de auto die we aanduwden, de politie komt de dijk af. Op het moment dat de smeris 2 meter van ons af is slaat die motor aan. De smeris pakt ons en die buurtbewoners die zich ermee bemoeiden pakken ook nog iemand. Het was wel geinig: die auto reed weg en wij waren gepakt als eerste.” De politiewagen waarin ze met z’n drieân geboeid werden opgesloten, blokkeerde de dijk toen de brandweer kwam. De auto moest naar de kant worden geduwd, waardoor de brandweer minuten later bij het hotel arriveerde dat toen al in lichterlaaie stond. Over de politieradio hoorden ze dat van een vrouw een been geamputeerd zou moeten worden, van wie werd niet verteld. Het kamerlid voor de CP Janmaat, die de vergadering belegd had, vertelde over het been aan een periodiek: “Ik vluchtte met mijn sekretaresse, mevr. Corselius-Schuurman, en een aantal anderen naar boven. Uit het raam zagen we de vlammen al, en onze mensen die 5 meter lager naar buiten vluchtten. Binnen 3 minuten stond alles in brand, de trap ook. We hebben lakens aan elkaar geknoopt. Ik klom daarlangs als eerste naar buiten, om te kijken of het ging. De lakens waren te kort, ik moest springen. Na mij kwam mijn sekretaresse. Maar zij slingerde aan die lakens dwars door een grote ruit en smakte op de grond. Ze bloedde vreselijk, ik heb nog geprobeerd te helpen maar later moest haar been worden geamputeerd. Vreselijk, een ramp. Ik zal in ditzelfde pak dat onder het bloed zit, in de Tweede Kamer vragen stellen: waarom werden onze mensen niet beschermd tegen dat schorum?” Voor de arrestanten, waarvan de meesten 4 dagen zouden zitten en waarvan uiteindelijk slechts 159
enkelen veroordeeld zouden worden tot 3 maanden gevangenistraf, was het niet mogelijk hun kleding aan te houden: nadat ze eerst al hun helmen en mutsen hadden weggegooid, werd hen op het politieburo te Leerdam ook al hun andere kledij ontnomen voor laboratorium-onderzoek naar bezinesporen. Harry zou zelfs zijn kleding niet meer terug krijgen, hij eindigde 10 dagen later in zijn onderbroek op straat in Dordrecht. Allen die uiteindelijk niet veroordeeld zouden worden, kregen een vergoeding van ü150,- per dag toegewezen, met voor de eerste twee dagen ü200,- per dag. Dat kon oplopen tot een bedrag van ü4000,-. De groep aanvallers keerde ongedeerd terug op de thuisbasis: “Met de groep zijn we naar het kraakkafé teruggereden. We zijn geen politie tegengekomen en we hadden ook geen pilsjes meer. Terug in het kafé hoorden we dat er niemand dood was, dat er een vrouw was gewond en daar moesten we hard om lachen. We hoorden ook van de 72 arrestanten en dat vonden we allemaal heel shit.” (Kasper) De aanvalsgroep kwam thuis direkt over de paniek heen: de moord was niet op mensen gepleegd, maar op een been. De opluchting daarover uitte zich in geschater. Ronald, die was teruggekeerd naar een ander kraakkafé: “Wij hebben het half-zesjournaal aangezet en toen hoorden we pas dat er zoveel arrestanten en een aantal zwaar gewonden waren. Pas toen kwam de echte domper. Maar ja, je zit wel te diskussiâren of het nou zo’n slimme aktie was, maar het was wel onwijs kicken om zo’n hotel te zien affikken.” Op datzelfde moment kwam er een persverklaring in het nieuws van de “Radikale Anti-Fascisten” (RAF), die suggereren dat zij dat de zaak hebben georganiseerd. De zinsnede hieruit “dat de gebeurtenissen in Kedichem voor herhaling vatbaar zijn” werd ogenblikkelijk en door iedereen verbonden met Het Been. De interpretatie was dus, dat men niet zou terugschrikken opnieuw zwaargewonden te maken bij de strijd tegen het fascisme. Het schokkende aan deze verklaring was dat de ‘organisatoren’ niet terugschrokken voor het erkennen van ‘de moord’ en daarmee suggereerden dat zij de paniek vooraf gepland hadden. En dat terwijl het gros van de aktievoerders, eenmaal thuis, zich nu juist inspanden om door het napraten over effekt en strategie, de paniek van de aktie in zichzelf te elimineren. 160
Ronald dook direkt de politiek in, eerst bij het organiseren van advokaten voor de arrestanten en een dag later in persgroep die gevormd werd “omdat iedereen de verklaring van de RAF niet zag zitten. Na die persverklaring hebben we die top, de organisatoren niet meer gezien. We wilden proberen te redden wat er te redden viel.” Het eerste doel van de persgroep was om Het Been, dat een eigen leven was gaan leiden in de media, uit de aandacht te halen. “Op een aktualiteitenrubriek was gelijk een interview met dat mens, in bed, zonder been. En die hoteleigenaar ging ook vreselijk tekeer. Ons doel was uit te leggen dat het niet de bedoeling was geweest dat een been geamputeerd moest worden. Daarnaast wilden we onze eigen argumenten naar buiten brengen waarom we die aktie gedaan hadden en subtiel daarin verwerken dat we kritiek hadden op hoe het gegaan was.” Ook de persgroep gaf een verklaring uit, ondertekend met “De aktievoerders van 29 maart” waarin stond: “We hebben de fascisten letterlijk uitgerookt. Dat hotel Cosmopolite daarbij in vlammen opging, was geen opzet. Als er ook niet-fascisten zouden zijn verwond, betreuren wij dat.” En zo werd de kick en de paniek uit het Kedichem- verhaal weggeschreven. Maar terwijl in het verhaal voor de grote media geen paniek meer voorkwam, werd er in de eigen media expliciet een schuldige voor aangewezen. Die was snel gevonden, want de RAF had zelf al geklaimd dat zij de paniek in de planning hadden opgenomen. Barend schrijft over de woordvoerder van de RAF: “Ik vind hem een ontzettende smeerlap. Maar ik wil hem niet als enige schuldige aanwijzen. Tenslotte zijn we ook samen verantwoordelijk.” En hij vervolgt over de RAF: “Het zijn mensen die met een heel klein groepje beslissen dat Nederland rijp is voor terreuraanslagen, maar te laf zijn om ze zelf uit te voeren. Mensen die over de ruggen van anderen terroristje aan het spelen zijn, mogen van mij worden afgebrand.” Maar, besluit hij: “Wij hebben veel belangrijkere dingen aan ons hoofd. We zullen moeten leren met elkaar te diskussiâren en te organiseren, want anders wordt de beweging straks weer geregeerd door geniale gekken.” In de analyse die Barend geeft van de verhouding tussen individu en massa, wordt het individu onschuldig verklaard aan de daden van 161
de massa. Hij ziet de massa van Utrecht en Kedichem als slachtoffer van degenen die wel wisten hoe massa’s reageren en hoe ze te dirigeren zijn. Om het optreden van dit soort kwade leiders te voorkomen, stelt hij voor een eigen, goede massa te formeren, die door diskussie en demokratie in staat is om slinkse leiders te weerstaan. Het zoeken naar een paniekvrije aktievorm roept het verlangen op naar een organisatie van massale akties waarin onvoorziene toestanden kunnen worden uitgesloten. De disciplinering van de aktievoerder die hiervoor nodig is, was evenwel radikaal in tegenspraak met de in ‘86 nog gekoesterde regel dat alleen akties die spontaan, chaotisch en zonder starre organisatievorm worden gedaan, tot de meest bizarre en aanstekelijke inbraken en overvallen leiden, zonder daarbij in terrorisme te vervallen. Overigens spreekt uit Barend’s typering “geniale gekken” wel degelijk respekt voor deze leiders. Maar de vraag waarom de massa van Utrecht de macht aan hen heeft gedelegeerd, stelt hij niet. Waarom lieten zij zich verleiden tot inertie? En waarom liet de aanvalsgroep zich zo opfokken dat zij tot moord bereid waren? Barend omzeilt deze vragen door direkt over “het perspektief van de beweging” te gaan praten; aangezien hij niet in staat is om in andere dan organisatorische termen een eigen massa voor te toveren, komt hij niet verder dan het opnieuw taboe verklaren van de paniek. Juist het feit dat de aktievoerders in Kedichem in paniek raakten, bewijst dat zijzelf geen fascistische horde waren. Er bestaat geen paniek in het fascisme. Fascistische knokploegen of ambtenaren schrokken nooit terug voor een moord. Het plannen van de paniek door de kopgroep was ingegeven door de inschatting dat zij daardoor zelf snel zouden kunnen wegkomen. Dat zou hen het verwijt kunnen opleveren dat zij een terroristische inslag hebben, welk verwijt Barend hen dan ook maakte. Maar terroristen hebben een massa helemaal niet nodig om te kunnen opereren, dat begrip werd enkel ingebracht om deze groep een volgende keer te kunnen uitsluiten. Het enige dat de organisatoren verweten kon worden, was dat zij kennis bezaten over wat massa’s zijn en hoe zij funktioneren, en die kennis ook toepasten nadat zij van begin af aan de organisatie in handen hadden genomen. Het dilemma van Barend was dat, wanneer men 162
de aktietraditie van de jaren ‘80 aksepteerde, het onmogelijk was om groepen uit te sluiten bij akties: dat is alleen mogelijk binnen een kontinue organisatie die bereid is ordediensten en mentaliteitspolitie in te stellen. Een beweging die niet wil verdwijnen, ziet zichzelf op een gegeven moment onvermijdelijk verplicht op te gaan in zo’n vereniging. Al degenen die zich, met of zonder heimelijke binnenpret, distantiâerden van de RAF en daarmee vasthielden aan de eigen story van het massale aktievoeren als spontaan en chaotisch gebeuren binnen een ongeorganiseerde struktuur, ontzegden zich de mogelijkheid om hun strategische aktiekennis in te vullen met inzichten over hoe massa’s funktioneren. Maar juist daardoor bleven ze in staat ook bij volgende gelegenheden “onbeschermd” in een massa-ervaring terecht te komen. Aktieve vergeetachtigheid is het aura dat de radikale naïviteit voor alle gevaren behoedt. De zonen van de eigenaar van hotel Cosmopolite verklaarden achteraf aan een krant: “Twee jaar geleden hebben we ook al een brand gehad in onze zaak voor woninginrichting in Leerdam. Die is nu bijna weer klaar. We zijn bezig met het laatste gedeelte. We dachten het dan wat rustiger aan te kunnen doen. Maar dat wordt je niet gegund door die brand in Kedichem. Dat komt nu heel rauw op je dak. Voor mijn broer en mij is het alleen maar een materiâle schade van 2 ton. Voor mijn vader grijpt dit veel dieper. Hij voelt het als een aanslag op zijn leven.” Twee maanden na deze aanslag in het paasweekend van de 29ste maart vond de beweging in de zaak Kedichem z’n afsluiting: “De 62-jarige eigenaar P. In den Eng had volgens de politie een tweedehands laadschop aangeschaft om zelf de sloop van hotel Cosmopolite ter hand te nemen. Al eerder was de voorgevel wegens instortingsgevaar door de gemeente neergehaald, en de eigenaar wilde zaterdag in z’n eentje de restanten verwijderen. Omdat de sloopmachine niet wilde starten, had hij tussen het rechter voor- en achterwiel een trapje gezet met een losse akku, waarvan hij de draden met de startmotor binnenin de laadbak moest verbinden. Direkt nadat de verbinding tot stand was gebracht, zette de zware laadschop - waarvan de laadbak wel een paar ton kan houden - zich onverwacht in beweging. In den Eng, die zijn weg door het trapje versperd zag, kon geen 163
kant op en werd in zijn volle lengte overreden. Hij was op slag dood. De machine stak, een dranghek meesleurend, de dijk over, boorde een ijzeren staaf dwars door een ruit aan de overkant en kwam toen dankzij een veiligheidssysteem tot stilstand.”
164
165
EEN REL UIT DE HEMEL de nacht van de Mariânburcht
166
“Nadat je alles hebt bereikt, moet je alles opgeven, moet je je vernietigen.” D’Annunzio “Bovenop de Mariânburcht was een enorm dakterras. Je zag uit over de hele stad. Als het gesneeuwd had keek je neer op al die witte daken. En aan de overkant van de Waal lag de witte polder. Mooi was dat.” De Mariânburg is onderdeel van een massieve nieuwbouwkolos van bioskopen, banken, winkelpassages, een kantoor van de rijkspolitie en een komplex van parkeergarages met daar bovenop kantoorruimtes. Het ligt midden in het centrum van Nijmegen, op een heuvel langs de rivier. ‘s Avonds is de Mariânburgpassage uitgestorven, zoals het gehele centrum van Nijmegen: grijze betonwanden in een zee van oranjegeel lantaarnlicht. Zestiger jaren stadsplanning heeft haar sporen achtergelaten. Om bij de kantoren te komen, moet je door acht parkeerlagen omhoog klimmen. Daar torenen dan vier verdiepingen boven alles uit. In de septembermaand van 1986 staan ze al een jaar leeg. Vanuit de Grote Broek, een groot kraakpand in de buurt, zijn de kale ruimtes goed te observeren. Zij zullen de Mariânburcht worden. “We waren al een tijdje op zoek naar woonruimte. Niet iets anoniems, maar een mooi pand, waar we ook andere dingen konden doen. Uiteindelijk hadden we de keuze tussen twee panden. Het ene beloofde meer woongenot, maar de Mariânburcht was een grotere uitdaging. Het is een kick om zo’n pand, op die plek, over te nemen.” Wim is nog steeds enthousiast. De oprit naar de parkeergarage vanaf de straat ligt ingeklemd tussen een bankvestiging en het Arsenaal, het gemeente archief. Aan de overkant van deze straat liggen, rondom twee grote parkeerterreinen, nog een aantal banken, het gebouw van de sociale dienst, een nachtklub, het hoofdbureau van politie en een klein kerkje. “De doorslag voor de kraak gaf uiteindelijk het feit dat de Mariânburg in het bezit is van het Shell-pensioenfonds. De kraak zou een goede manier zijn om Shells betrokkenheid bij Zuid Afrika in de publiciteit te houden.” In de herfst van l986 heerst in Nijmegen een totale rust. “Veel mensen hebben de stad verlaten.” De kraakidentiteit, “wat genoemd wordt de kraakbeweging”, ontstond begin ‘81 achter barrikades in de Piersonstraat. Tot dat moment was het aktievoerende deel van de stedelingen gescheiden op een serie thema’s: feminisme, kernener167
gie en anti-militarisme. Het was de laatste groep die besloot aan stedelijke politiek te gaan doen. Aanleiding vormde de dreigende sloop van een inmiddels gekraakte rij huizen en een fabriek, die plaats moesten maken voor een parkeergarage: “auto’s in de woonkamer, mensen op straat”. Na maanden aktievoeren besloot men de gebeurtenissen te versnellen en naar eigen hand te zetten door de ontruiming uit te lokken. In de zondagnacht van 15 op 16 februari 1981 werden barrikades aan begin en einde van de straat opgeworden. Tot grote verbazing van de aanwezigen kwam de ME niet opdagen. De enige die reageerden waren halfzatte kafee bezoekers die de eerste stenen wierpen. Ook ‘smaandags verscheen de politie niet, maar in plaats daarvan verzamelde de schooljeugd zich om stenen te smijten naar de krakers. Nadat de barrikades die eerste spannende dag overleefd hadden, werden er steeds meer redenen gevonden om te blijven. Zeven dagen lang leefden honderden mensen in een bevrijd gebied, “Vrijstaat de Eenhoorn”. Krakers, “mensen uit basisgroepen”, voorbijgangers, Belgen en andere toeristen, iedereen kwam langs. Tankgrachten werden gegraven, barrikades groeiden tot 3 meter hoogte. De week vond z’n afronding in wolken traangas, pantserwagens en 2.000 manschappen politie. De geweldloze verdedigers voor de barrikades werden in elkaar geslagen en de gewelddadigen daarachter kregen, na een zware veldslag, de vrije aftocht. De straat werd gesloopt, maar de parkeergarage zou er nooit komen. Menig barrikadebouwer kon later de nieuwbouwwoningen in de straat betrekken en kijkt thans neer op een naamloos plastiek “ter herinnering aan de gebeurtenissen”. Na De Pierson ontstond het lokale patroon, dat de aktievoerders elkaar tijdenlang alleen in de kroeg zien, om bij speciale gelegenheden tot ieders verrassing een enorme uitbarsting te genereren: de bankentocht na thuiskomst van de Amsterdamse rel rond de Lucky Luyk, de ontruiming van kraakpand de Sterrenschans, de onvrede over de voordeurdelerskortingen en de komst van de kruisraketten. Sommigen komen opdraven bij akties tegen de Centrumpartij en keren met veel twijfels terug uit Boekel en Kedichem. Het kraken is veranderd in een woon-werk-kultuur met een daarbij behorende, na lange diskussies vastgestelde, eigen 168
identiteit. Bovendien raken ook de leegstaande panden op. De Nijmeegse aktiekultuur moet keer op keer konstateren dat ze geen kontinue, maar een golfbeweging vormt. Dan wordt op 16 september 1986 de Mariânburcht gekraakt. Prinsjesdag vormt een jaarlijks terugkerende piek in de aktiegrafiek, het is “een gouwe ouwe, een beetje grijs gedraaid, maar er gebeurt altijd wel iets”. Door de kraak om twee uur in de nacht voor deze derde dinsdag te plannen, lukt het om verbazend veel mensen te mobiliseren. De kraak wordt verkocht als protest tegen het afbraakbeleid van de regering Lubbers, de aangekondigde leegstandswet en de steun van Shell aan het racistische bewind in Zuid Afrika. “En natuurlijk ook om te kunnen wonen in een mooi pand in het centrum van de stad,” lacht Theo. In de Grote Broek wachten hondervijftig mensen op een seintje van de voorkrakers. Om een eerste reaktie te kunnen opvangen heeft de breekploeg zich stevig gekleed. Henk draait al een tijdje mee in het Nijmeegse: “Met twee van die politiebureaus in de buurt moet je natuurlijk extra uitkijken. Hun strategie is kraakakties in de kiem te smoren. We kraken meestal ‘s nachts, omdat ze dan een kleine bezetting hebben. We doen het ook liefst met zoveel mogelijk mensen. Die nacht ging prima.” De kantooretages bovenop zijn net iets smaller dan de parkeergarage eronder. Met een busje kun je tot aan de trappen rijden die naar de ingang van de kantoren leiden. “Niet alleen via de deur, maar ook door een enorme ruit die rinkelend naar beneden kwam, klommen we naar binnen. Wel haalde iemand zijn arm open aan het glas. Die moest gelijk naar het ziekenhuis. Aan de overkant in het politiebureau hadden ze niks in de gaten.” Met een seintje van een zaklamp wordt de rest gewaarschuwd. Het vaste sprintje blijft ditmaal achterwege. Men is te druk bezig nieuwtjes uit te wisselen - zo vaak zie je elkaar niet meer - en acht garageverdiepingen zijn wat veel. Dan verdwijnt iedereen in de gigantische kantoren. “Door de grote ramen leek het op een aquarium, met daarbuiten de slapende stad. De verwarming stond zacht aan, overal mooie vloerbekleding, grote trappenhuizen. Op de bovenste verdieping een kompleet ingerichte kantine voor feestjes en partijtjes. Prachtige faciliteiten en moderne snufjes die je nooit kon gebruiken, maar waarvan het geweldig was dat ze er waren. 169
Overal in het pand zwierven mensen rond; de zwerver die altijd in het portiek sliep, was mee naar binnengezogen. Het was een chaotische toestand. Ik geloof dat ik het pand zelfs te groot vond. Al die kille ruimtes, met dunne wanden, het was moeilijk voor te stellen dat je die een beetje leefbaar kon maken.” Wim vertelt dat er twee weken voor de kraak maar vijf bewoners waren. “Maar toen het gerucht over een mooi nieuw pand in het centrum de ronde deed, kwamen er al snel uit allerlei hoeken mensen bij. Sommigen kende ik maar vaag. Een paar dagen voor de kraak was er een woongroep van twaalf mensen.” De kraak wordt in de stad enthousiast ontvangen. Politieke partijen komen hun steun betuigen. “Ze vonden het wel apart, zo’n kombinatie van studenten en krakers. Het merendeel van de bewoners was studenten, of ex-studenten. We werden geholpen door een paar krakers.” Theo vond die steun wel nodig. “Die lui wisten hoe je zo’n kraak moest opzetten. Wat zo’n beetje de problemen waren. En hoe je daarop kon reageren. De eerste dagen hadden we veel belangstelling. De kraakagent kwam langs om leegstand te konstateren en voor een eerste kennismaking. Hij zou onze kontaktpersoon bij de politie zijn, vertelde hij. Dat was mooi. Het verbaasde ons dat we mochten blijven. Het was natuurlijk wel ons huis geworden, maar we hadden niet verwacht dat de officier van justitie dat ook vond.” In verschillende kranten verschijnen artikelen. De grootte van het pand en het verrassende van de kraak hebben een gevoelige snaar bij de media geraakt. Uit betrouwbare bron weet een journalist te melden dat er binnen de Nijmeegse kraakbeweging al langer plannen bestonden om middels een spektakulaire kraakaktie de beweging nieuw leven in te blazen. Wim wist niks van die plannen. “Toen we besloten te gaan kraken zijn we op zoek gegaan naar het kraakspreekuur, maar dat bestond al lang niet meer. Wel waren er een paar mensen die ons wilden helpen. Ze hadden dat al een keer eerder gedaan bij een aktie tegen de studiefinanciering. Autobanden en rookbommen voor bij een demonstratie. Samen hebben we toen die kraak voorbereid. Maar van een beweging heb ik niks gemerkt, alleen wat lui die af en toe kwamen helpen.” In de weken na de kraak wordt de Mariânburcht een verzamelcentrum voor nieuwe initiatieven. Drie verdiepingen 170
worden vrijgehouden voor bewoning, de bovenste voor gemeenschappelijke zaken. Studenten vergaderen, antimilitaristen bereiden in de Mariânburcht nieuwe akties voor. Het kraakspreekuur wordt weer op poten gezet, een nieuw bewegingsblad ziet het levenslicht. Nieuwe panden worden gekraakt. Herhaaldelijk zijn er feesten. Op het dak branden dan grote vuren, die de plek markeren. Overal in de stad wijzen omcirkelde ÝÝtjes met een pijltje in de richting van het pand. Het lijken nieuwe verkeersborden. Een anarchistische driedaagse in november maakt de gemeente zenuwachtig. Winkeliers wordt gevraagd hun kerstbomen niet op straat te laten staan. Ze zouden spontaan kunnen ontbranden. Vreemde krachten zijn in de Mariânburcht aan het werk. Wanneer duidelijk wordt dat mensen ook graag willen wonen in het pand, haken de eerste supporters af. Horizontaal-kommunisten nemen afstand. Zij geven de oude leus “De allerslechsten zijn de als links vermomde rechtsen” een eigen wending: “Weest waakzaam voor figuren die aktiviteiten, akties en anderen alleen willen gebruiken ten eigen nutte.” Wim: “Ik was op zoek naar een andere manier van leven. Niet meer die bekrompen ruimte op een studentenflat. Ik wilde me op een andere manier gaan verzetten, niet langer ludiek of geweldloos. Die beslissing had ik genomen na de bezetting van het Ministerie van Onderwijs in Zoetermeer. We zijn daar heel hard uitgeslagen en zelf ben ik behoorlijk in elkaar gemept. Dat zou me niet meer gebeuren. Een paar anderen dachten er ook zo over. In de stad gebeurde niet veel verder. Alleen op kraakgebied en antimilitarisme waren er wat dingen die me aanspraken. Samen zijn we toen in de Mariânburcht getrokken, waar we, denk ik, de fanatiekste bewoners werden.” Een keer per week zijn in het pand huisvergaderingen. Men doet zoveel mogelijk samen. In principe wordt er elke dag voor iedereen gekookt. Het is gezellig maar veel rust krijgt men niet. De bewoners hebben nog nooit zo hard moeten rennen. De Mariânburcht heeft een grote aantrekkingskracht. Een meisje dat het pand vanwege het gebrekkige woongenot heeft verlaten, komt af en toe terug om het aan haar vriendjes of vriendinnetjes te laten zien. Vaak is dat ‘s nachts, na sluitingstijd van de kroeg. Ook anderen komen op bezoek, onderweg de ruit van een bank of krant meenemend. 171
“Chaotische toestanden.” Het geeft de Mariânburcht al snel het imago van een aktief pand, met drukke bewoners. Het invallen van de winter kan het enthousiasme niet temperen. Weliswaar sluit eigenaar Shell de verwarming af, maar een inbraak in de centrale ketelruimte verhelpt dat probleem voorlopig. Kranten droegen in de vorm van een sinterklaasgedicht een steentje bij aan de goede stemming: “Verheven boven de stad en het winkelkomplex hebben nazaten van het krakersgilde hun nest gebouwd. Hoog en droog. Een erfenis van prinsjesdag. En zoals de koekoek afwijkend gedrag vertoont, zo gevoelen ook deze jongeren de behoefte hun ei in andersmans nest te deponeren. Onze koekoekskinderen. Ach. Jaren geleden zou er nog drukte over gemaakt zijn, maar thans wordt op een krakersnest meer of minder niet gekeken.” Half december branden er opnieuw grote vuren op het dak van de Mariânburcht. Geen feestvuren ditmaal, maar een signaal. Ze moeten de donkere stad wijzen op de bedreiging van het pand. De groots uitgerukte brandweer wordt niet binnengelaten. Wanneer de schuifladder het dak bereikt is het vuur gedoofd. “Wat dachten ze wel, dat pand was van ons. Dat hadden we ook aan Shell geschreven.” Een pamflet legt uit: “Toen het Shell niet lukte om de bewoonersters en gebruikersters er vrijwillig uit te krijgen, gingen de ratten van Shell over tot goordere praktijken. Ze schakelden een gluurder-fotograaf in, die drie willekeurige mensen heeft gefotografeerd tijdens de anarchistische driedaagse.” Met deze foto’s is een anonieme dagvaarding uitgeschreven, waarmee een kort geding wordt gevoerd om een ontruimingsvonnis los te krijgen. Een “bus vol Nijmeegse krakers en sympathisanten” brengt een bezoek aan het Arnhemse Paleis van Justitie waar het geding “vlekkeloos” verloopt. De M’Burcht meldt achteraf: “Shell kwam op de proppen met twee ratten die alleen 3 mondelinge getuigenverklaringen konden overleggen. Voor ons was overduidelijk dat de dagvaarding en de manier waarop deze tot stand was gekomen van geen kanten klopte. Toch hechtte de rechter meer waarde aan het verhaaltje van Shell (zou die aandelen hebben..?)” Deze dagvaarding-zonder-namen loopt volgens de Burcht vooruit op de invoering van de leegstandswet een paar weken later. In een “ludiek protest” maken de krakers dit ook duidelijk door 172
“deurwaarder Mink aan de Nieuwstraat te dagvaarden aan de hand van een varken dat in streepjespak achter een bureau zit.” Aan de afgevaardigden van politie & media wordt dat ook duidelijk gemaakt: “Een kraker: als het om kraken gaat mag schijnbaar alles. We zullen in het vervolg allemaal gekamoufleerd door het leven moeten. Anders worden we door de een of andere malloot gefotografeerd en moeten we voorkomen voor zaken waar we niets mee te maken hebben. Per 1 januari 1987 kunnen mensen ook anoniem gedagvaard worden. Geen naam, geen foto, je hoeft alleen maar te bestaan,” aldus een verslag in een plaatselijke krant. De leegstandswet doolt al 17 jaar rond kraakpanden, maar is nooit ervaren als reâle dreiging. De belangstelling onder krakers ontbrak, het hoorde bij “jullie rechtsorde”. Najaar ‘86 verandert dat. De verse krakers van de Mariânburcht slagen er in de leegstandswet als een direkte aanslag op hun leven te presenteren, ook al heeft hun ontruimingsgrond daar juridisch gezien niks mee te maken. Door toch het verband te leggen, weten ze aansluiting te vinden bij oude leuzen als “leegstandwet = oorlog” en “tienduizenden op straat gezet”. Er is al eerder een landelijke infokampagne gestart om die slogans nieuw leven in te blazen. “De overheid levert zo een zeer wrange ontoelaatbare bijdrage aan het VN-jaar van de daklozen 1987”, meldt een persbericht. “December: maand van bezinning, niet vanwege kerst maar om die enge wet waarvan we nu al sterretjes zien.” “Er gaan geruchten over 40 panden of etages die spoedig na invoering problemen zullen krijgen.” “Men wil direkt in het nieuwe jaar een klapper maken om zodoende onze kracht te peilen.” Jarenlang was het herhaald: dat mocht nooit gebeuren. Daar zou hard verzet tegen komen. Dan breekt de pleuris uit. Diskussies of kompromissen zijn niet mogelijk. De leegstandswet zou de lont in het kruitvat zijn. Of het ook echt zou gaan branden wist niemand. De Mariânburcht zal het eerste symbool worden voor de aangekondigde onverzettelijkheid en plugt in op een eindtijdstemming onder krakers. Theo: “Overal in het land waar we kwamen om over de dreigende ontruiming te vertellen, waren mensen woedend. Iedereen zou komen helpen. De invoering van de leegstandswet heeft er zeker toe bijgedragen dat het pand landelijk bekend werd. Voor 173
onze mobilisatie was dat prima. Ik had echter ook de indruk dat er bij veel mensen wraakgedachten leefden. De jaren ervoor waren er teveel klappen op hun hoofden terechtgekomen. Het werd tijd dat al die rekeningen vereffend zouden worden. Veel zou afhangen van ons plan voor de ontruiming.” Amper drie maanden na de kraak is de Mariânburcht een begrip geworden. “De dagvaarding kwam vroeger dan we verwacht hadden. We hadden erop gerekend twee of drie januari een anonieme dagvaarding te krijgen. Maar die foto’s hadden we niet verwacht. De Mariânburcht zou de eerste ontruiming in het jaar van de leegstandswet worden. Een voordeel was wel dat de problemen die op dat moment in huis bestonden gelijk van de baan waren.” Wim was bang dat het pand langzaam leeg zou lopen. “Het was koud. Mensen wilden hun studie doorzetten of hadden andere plannen. Studeren kon je in de Mariânburcht wel vergeten. In zekere zin kwam die dagvaardiging op het goede moment. Toen iedereen thuis was hebben we erover gepraat en al snel was duidelijk dat we ons tegen een ontruiming zouden verzetten. Maar hoe wisten we niet. Het was voor bijna iedereen de eerste keer dat ze zoiets meemaakten. Sommigen waren fanatieker dan anderen. Een stel mensen wilde zich hard gaan verzetten en anderen niet. De mensen die niet zo voor hard verzet waren, hadden vaak ook niet zoveel tijd. Daardoor ging hun stem voor een deel verloren. Maar aan de andere kant. Het was toch ons huis en als mensen dat niet wilden verdedigen... dat kan toch niet. De diskussies over hoe het zou gaan werden dan ook al snel gevoerd door de fanatiekste lui aan onze kant en mensen die langs kwamen om te helpen. Deel van de oude hap, volk uit andere steden.” Zo weet de Mariânburkht een radikale spanning te bereiken. Een grote groep bereidt zich voor het eerst voor op een konfrontatie met de macht. Voor Wim en Theo is zo’n konfrontatie een breuk met hun verleden. Anderen voelen de verleiding op de breuklijn te balanceren. Voor mensen als Henk die al langer meelopen is het “gewoon een nieuw mobilisatiepunt”, dat past in een landelijk opgeroepen sfeer dat de eindslag rond de laatste kraakpanden nu zal aanbreken. “We hebben veel te verliezen, we zullen ons hard verzetten.” Vanaf de uitspraak op 24 december gaat alles 174
heel snel. Theo: “Het was een soort roes waarin je terecht komt. We hebben geprobeerd een perfekt plan voor te bereiden, waarbij je zelf geen klappen oploopt en je de ander veel schade berokkent. In woord en daad ging alles steeds harder. Over het geheel werd wel nagedacht, maar vaak pas achteraf. Aan konsekwenties voor jezelf dacht je niet. Ook over wat het voor andere panden en aktiviteiten in de stad betekende, stelde je niet veel vragen.” Een tijd lijkt het erop of gemeente en Shell hopen dat de kou het werk zal doen. Het leven in het pand wordt steeds moeilijker. Als het echt gaat vriezen kunnen de vier radiatoren niet alles verwarmen. In de lege ruimtes worden tenten opgehangen om de kou te weren. Een met kachels en banken volgestouwde ruimte funktioneert als woonkamer. Daar is altijd iedereen. Het bastion wordt gebarrikadeerd en krijgt een middeleeuwse allure. De Mariânburcht is een stofzuiger die alles naar zich toetrekt. Trappenhuizen en liftschachten raken vol met spullen van de straat. Muren verdwijnen om elders weer verstevigd op te duiken. “Het was nooit een probleem om iemand te vinden om ergens barrikademateriaal te halen. Het busje dat we gebruikten, zat soms zo vol met mensen, dat er eigenlijk geen materiaal meer bij kon,” aldus Henk. Wim verbaast zich er nog steeds over dat alles lukte, terwijl de politie rustig toekeek. “Er werd wel eens iemand opgepakt, maar nooit echte problemen. Een keer zijn we na de kroeg naar het politiebureau gegaan om daar een liedje te zingen. Het waren tenslotte je buren. Toen zijn twee lui gearresteerd, omdat dat daar verboden was. Of nee, ze werden gearresteerd omdat ze de bekeuring doorscheurden, dat was openbaar vuil storten.” Volkomen vanzelfsprekend wordt geprobeerd zoveel mogelijk publiciteit te krijgen. Oude kontakten met de media worden aangehaald. Verschillende kleinere akties zijn volgens Theo de smaakmakers voor binnen en buiten. Ze zijn niet voor de kranten bedoeld, maar die pikken ze meestal wel op. “Op weg naar huis uit de kroeg liep je langs de makelaar, of een bank en gooide wat ruiten in. Of later in de nacht ging je op bezoek bij een wethouder. Alles gebeurde gewoon. Daar hoefde je niks aan te organiseren of lang over te praten.” Een keer is geprobeerd de komputers van de postgirobank uit te schakelen. In het pand was de elektriciteitss175
chakelaar voor het hele komplex. Het effekt van die aktie blijft onbekend. Behalve dan bij de groenteboer waar de koeling was uitgevallen. Om te voorkomen dat de kou langzaam toch zijn werk zal doen, wordt besloten de ontruiming uit te lokken. Van de kant van de gemeente is weinig te verwachten om het pand te behouden. De verantwoordelijke burgemeester - dezelfde als in de tijd van de Piersonstraat - wil in zijn laatste dagen liever niet met dit probleem opgescheept worden. In de krant erkennen de loko en wethouder de moeilijke situatie, “maar ze hebben de laatste jaren toch genoeg gedaan om de woningnood op te lossen.” Opeens tovert de burgervader “(jonge) startende ondernemers” op het toneel: de nieuwe gebruikers van de Mariânburcht! Elf in getale en een stuk frisser dan dat volk dat zijn mooie, laatste nieuwjaarsreceptie had verziekt door zich te buiten te gaan aan de aangeboden drank en hapjes. Hij is wel bereid een keertje hun argumenten aan te horen, iets wat al stond aanbevolen in het evaluatierapport van de Piersonstraat. Als eerste argument wordt vlak voor het gesprek een brandje in het raadhuis gesticht door het “hompe proletariaat”. “Overal in het pand zwierven spullen rond die we zouden gebruiken bij een eventuele ontruiming. Rookbommen, steigerpijpen, autobanden, de meest vreemde dingen. Toen wat van die dingen weg waren, miste geloof ik niemand ze.” Hoe ze later brandend bij een ingang van het gemeentehuis weer opdoken, weet Theo niet te verklaren. Ook de met een mooie strik versierde steen, die na het gesprek is achter gebleven op de burgemeestertafel, heeft geen konsekwenties in de beleidssfeer. Uit “niet nader te noemen bronnen” heeft de politie vernomen dat het met dat harde verzet wel zal meevallen. Op andere plaatsen wordt daar anders over gedacht. Zo komt een grote groep Groningers naar Nijmegen wanneer daar het gerucht de ronde doet dat de Mariânburcht ontruimd wordt. “Dat was een vals alarm geweest waarvan we ook niks wisten,” vertelt Wim. “Dat gebeurde wel vaker. Zo hebben we ook een keer een hele middag met helmen en knuppels zitten wachten, omdat iemand ons verteld had dat de Groep Bijzondere Opdrachten van de Arnhemse politie ons zou komen ontruimen. We zagen er wel heftig uit, maar ik was toch doodsbang. De spanning nam in die dagen steeds meer toe 176
evenals de vermoeidheid. Het was een soort volkontinu bedrijf. Uiteindelijk hebben we besloten de ontruiming zelf uit te lokken. Op die manier konden we zelf de spelregels en het moment bepalen.” Het plan voor de ontruiming was simpel. Binnen zou een groep zich terugtrekken in een zwaar gebarrikadeerde ruimte en buiten moesten er barrikades komen. De verwachting was dat de politie door de barrikades gedwongen zou worden, tot ontruiming over te gaan. Theo: “Het idee zag er goed uit en we hebben de laatste dagen ook hard gewerkt om alles klaar te krijgen. In andere steden werd het goed ontvangen. Het was een duidelijk plan waar niemand veel vragen bij had. Overal in de stad waren mensen bezig met het maken van rookbommen, kraaiepoten, alles wat we konden verzinnen. Het was een bewuste keuze voor een provokatie. Maar hoe het allemaal zou gaan, wist niemand. Dat hing natuurlijk af van het moment en van de hoeveelheid mensen die zou komen.” “De beer is los”. Bijna opgelucht klinkt het over de politiescanner. Het nachtje observeren in de kou heeft zich geloond. Zaterdagavond is er bij de politie informatie binnengekomen dat “de kraakbeweging het plan heeft in de nacht van zondag 18 op maandag 19 januari akties te gaan voeren, mogelijk met het doel een ontruiming te forceren”. De al jaren aangehouden kontakten met informanten blijken toch nog hun nut te bewijzen. Belangrijke stukjes informatie schijnen echter te ontbreken. Henk: “De landelijke mobilisatie was ze ontgaan! Uit het politieverslag achteraf blijkt dat ze zich hadden voorbereid op een soort ontruiming als bij de Nuts. Die had een paar jaar daarvoor plaatsgevonden. Na veel gepraat over hard verzet enzo had de ME in vredestenue dat toen snel opgelost. Het verzet was symbolisch geweest.” De hele nacht verzamelen zich overal in stad mensen. Bekende kafees puilen uit. Na sluitingstijd is het in veel panden een drukte van jewelste. Wim is in de Mariânburcht. “We zouden met een groep van negen binnenblijven en proberen daar wat te doen. Ook een journalist zou in het pand blijven. Het idee was dat iedereen verder rond twaalf uur uit het pand zou zijn. Maar dat werd een stuk later. Tegen twee uur waren we alleen met de binnengroep over. We hebben de laatste barrikades gemaakt, het keukenblok eruit gesloopt, wat gegeten en 177
gedronken en verder was het wachten.” Zo rond vier uur hebben zich zeker vierhonderd mensen verzameld in panden in de stad. Verschillende busjes uit andere steden zijn door de politie onderzocht, maar deze trekt daar geen konklusies uit voor de eigen mobilisatie. “Met name de busjes die de pendeldienst met Amsterdam onderhielden waren de klos,” zegt Henk. “De bedoeling was dat iedereen op hetzelfde moment bij de Mariânburcht zou komen. Afspraak was dat we om kwart over vier met de barrikades zouden beginnen. In de Grote Broek was een gereedschapskamer. Afgeladen vol met spullen. Vuilkontainers voor de barrikades en in mooie rijen stonden pikhouwelen, schoppen, breekijzers. Iedereen kon iets meenemen. Op weg naar de Mariânburcht vloog een grote ruit van de Postbank kapot.” Wim zit dan al een half uur op het dak. “Om kwart voor vier zijn we naar boven gegaan. Daar stonden op alle hoeken tonnen, die we van het airkosysteem gemaakt hadden. Gevuld met autobanden, benzine en olie zodat ze lang zouden branden. Op dat moment was het nog muisstil, je hoorde niks. Toen we de verschillende groepen zagen aankomen, hebben we de vuren aangestoken en steigerpijpen over de rand gestoken tegen hoogwerkers. Vanaf dat moment was het een pokke herrie, gigantisch. Ruiten die kapot knalden. Veel vuurwerk dat nog over was van oud en nieuw ging de lucht in. Door de hoogte zag je verder niet zoveel. Van bovenaf leek het alsof ze veel lol hadden. Een gekrioel.” Vanuit het pand komt een stortvloed aan spullen om barrikades te bouwen. Winkelwagentjes, autobanden, steigerpijpen, hout, wasmachines, het keukenblok, fietsen, archiefkasten, alles verdwijnt op een grote hoop. “Hoe het in het begin bij de barrikade ging, weet ik niet. Ik was met een groepje naar de vijfde verdieping van de parkeergarage gerend om met katapults de smeris op afstand te houden.” De eerste barrikade vordert slechts langzaam volgens Henk, omdat de grond bevroren is. “Al snel kwam er een ME-busje aanrijden. Ze dachten dat met hun tienen wel te klaren. Die eerste kleine charge werd makkelijk weggegooid. Dat was ongeveer om half vijf. In de loop van de nacht was het water in het pand afgesloten. Alleen was men vergeten dat er in zo’n garage wel meer aansluitingen zijn. En omdat het lekker vroor was de straat v˘˘r de 178
eerste barrikade al snel een mooie glijbaan.” De barrikade ligt op de oprit tussen de bank en het Arsenaal, zodat de hele toegang naar de Mariânburcht is afgesloten. “Wel hadden we voor onszelf aan de zijkant van de barrikades een vluchtweg opengelaten richting centrum, weg van het politiebureau. Een kleine zijstraat langs de Postbank werd opengelaten, daar konden ze verder komen. Maar door de katapults lieten ze dat wel uit hun hoofd. De ruiten van de bank gingen al snel aan diggelen en ik zag een paar mensen met de deur bezig.” Vanaf het dak ziet Wim een lange kolonne ME bussen met zwaailichten richting centrum komen. “Hun bewegingen waren vanaf het dak goed te volgen. Alleen wanneer ze dichterbij kwamen verdwenen ze achter de huizen. We schreeuwden ons schor naar beneden. Met de porto’s was iets mis gegaan.” Maar het is met name aan de kant van de ordebewakers dat veel zaken misgaan die ochtend. ME’ers moeten zich buiten in de kou omkleden in oorlogskleding. De centrale antenne van het hoofdbureau is onbruikbaar door ijsafzetting. Regelmatig klinkt de eerste uren over de politiescanner de vraag wie nu eigenlijk het kommando heeft. Veel ME’ers zijn woedend omdat ze alleen maar stenen mogen happen. Om tien minuten na vijf, een uur nadat de akties begonnen zijn, wordt de eerste grote charge ingezet. Vanaf de rechterkant komt de ME aanrennen, maakt een bocht om de barrikade te bestormen en komt op de ijspiste terecht. “Die charge was een onvergetelijk gezicht. Het leken wel pinguins zoals ze omver gleden. En ook zo’n vluchtende linie is mooi. We hebben toen zelf een tegencharge achter hen aangedaan,” vertelt Henk. “Daarbij is iemand opgepakt door een kompleet arrestatieteam. Die hadden we al zien rondrijden, maar ze bleven tot dan op afstand. Niet al te zeker van hun zaak. Iets later probeerde een ME-linie onze vluchtweg langs de linkerkant af te sluiten. Daar is een grote groep naar toegerend en heeft ze teruggedrongen. En passant sneuvelden de ruiten van de sociale dienst. Daarna was het een tijdje rustig. Ik heb wat zitten uitrusten op een autoband, een shaggie gerookt.” Aan de kant van de ME overheerst vertwijfeling. De kommandant van een later gearriveerde eenheid weigert zijn manschappen in te zetten. “We worden in de rug aangevallen. De situatie is hier levensgevaarlijk.” 179
Radioverbindingen funktioneren niet. De te hulp geroepen shovel rijdt lek op de kraaiepoten voor de barrikade. Traangas, het vaak gebruikte wondermiddel, kan niet ingezet worden omdat de gasmaskers vergeten zijn. De chaos duurt uren. Theo: “Intussen waren we met een grote groep de bank binnengegaan. In die bank lag prima barrikademateriaal. Kantoormeubelen, een aquarium, alles verwijnt op de tweede barrikade. De eerste brandt dan al. Buiten werden de stoelen uitgeprobeerd, sommigen zaten de bankpapieren te lezen. Een paar gingen naar boven om vandaar naar de ME te gooien. Ze sloegen daar de ramen kapot en iemand gooide een mollie op het kunstwerk voor de bank. Op weg naar buiten hebben we alle kranen open gezet. Weer anderen waren bezig met de deur van een naburige bank. Niemand had meer echt invloed hebben op wat gebeurde. Ik heb nog een tijd staan schreeuwen waar die tweede barrikade moest komen, maar iedereen had het veel te druk om te luisteren. We hadden tevoren wel allerlei dingen georganiseerd, maar op dat moment is het zo’n geweldige chaos.” Tegen zeven uur lijken de verschillende peletonskommandanten en de krisisleiding het zo’n beetje eens zijn. De burgemeester is inmiddels op het bureau gearriveerd. Drie uur na aanvang. Als eerste daad geeft hij toestemming voor de inzet van traangas. Vanaf het dak zijn de voorbereiding daarvoor te zien. “We zetten gasmaskers op en trokken ons terug op de vierde verdieping. De barrikade naar het dak wordt dichtgemaakt. We hadden in een van de twee trappenhuizen een ruimte gemaakt om ons terug te trekken. Een paar mensen gaan in de weer met rookpotten, vuurwerk en olie die we wilden gebruiken wanneer ze binnen waren.” Buiten brandt nu ook de tweede barrikade vol smeulende typemachines en beeldschermen. Grote, zwarte rookwolken hangen boven de stad. Henk: “We hadden begrepen dat ze traangas wilden inzetten en dat leek ons wel een goed moment om te verdwijnen. We zijn langs de barrikades, voor het Arsenaal langs, gesloten weggegaan. Op het Koningsplein waar je dan uitkomt stond een ME-linie met een arrestatieteam. Die hebben we op de vlucht gejaagd. Bij een paar winkels gingen helaas de ruiten in. Eerst is iedereen naar de Grote Broek gelopen. Een deel is daar naar binnen gegaan. De rest ging door de 180
stad in. Zelf was ik wel toe aan koffie, dus ben ik ook de Broek ingegaan.” De ME had niet in de gaten dat iedereen op straat verdwenen was. Voorzichtig probeert de shovel door de barrikades te rijden. Daarna wordt de parkeergarage meter voor meter onderzocht op achterblijvers. “Ik denk dat ze om ongeveer half acht boven kwamen. Althans op de eerste verdieping. We hebben ze nog verschillende uren bezig gehouden met al dat barrikademateriaal en die olie, voor we ons in de laatste ruimte terugtrokken. Helaas was een blik isolatieschuim bevroren, daardoor konden we de laatste kieren niet goed dichtmaken en kwam de rook die we in het hele gebouw hadden gehangen ook bij ons binnen.” Een reporter: “De breekploeg van de politie moest een paar keer met breekijzer en cirkelzaag door dik beton. Er waren hele stalen konstrukties, gemaakt van steigeralen en cv-radiatoren, met keilbouten in de muren verankerd, zodat de politie zelfs een stuk muur moest wegbreken om verder te kunnen komen.” “Eer ze bij ons waren, was het al elf uur. Dat weet ik nog precies omdat toen over de radio het nieuws kwam dat de RSV zich uit Zuid Afrika had teruggetrokken. Een vreemd moment. We zijn toen een voor een afgevoerd. In het trappenhuis kon ik me met moeite staande houden door al die olie. De rel overtrof alles wat we verwacht hadden. Je bereidt wel wat dingen voor, maar hoe het precies zal gaan weet je niet. Op het moment dat ik uit de Mariânburcht kwam en die straat zag, moest ik toch een tweede keer kijken. We werden allemaal gearresteerd op grond van openbare geweldpleging. Een paar dagen later was iedereen weer vrij.” Theo is met een groep door de stad gelopen. “Op verschillende plekken zijn de ruiten van banken nog kapot gegaan. Later zijn er op een paar punten in de stad ook nog barrikades gelegd. Maar vanaf dat moment hadden we de rel niet meer zelf in handen. Overal scheurde ME en arrestatieteams rond. Ik ben toen ook maar ergens naar binnen gegaan voor een ontbijt.” Wat zich had aangekondigd als een eindslag zou een katastrofale rel blijken, in de rij van eenmalige gebeurtenissen die het Nijmeegse rijk is. Zomaar opduikend op een uitverkoren plek, een willekeurige kontext zoekend om een massa aan te trekken en daarna razendsnel energie te maken en na afloop alleen maar 181
verbazing en sterke verhalen achter te laten. De volgende dag wordt er brand gesticht bij het rijkspolitiekantoor. De totale schade bedraagt dan vier miljoen gulden. Daarna wordt het weer rustig in Nijmegen. Een paar dagen na de uitbarsting is er van de “Nijmeegse kraakbeweging” niks meer terug te vinden. De rel lijkt totaal konsekwentieloos te blijven. Nadat hij in nog geen vier maanden uit een vakuĹm tevoorschijn was gekomen, verdween hij ook weer in no time. Hij was geen uitdrukking van een opkomende of afstervende beweging maar een pure verschijning, louter entertainment, het verzetje in z’n meest elementaire vorm. Je was er weer even helemaal uit geweest. Als media-event werd de rel samengevat in het bezoek van de bankwerkers aan het buurpand. Een krant: “Vernield en buiten op een brandstapel gesmakt meubilair. Gemolde ‘piepers’ en kapotgeslagen beeldschermen. Bekladde muren en uitgerukte plantenbakken. Maar vooral verbrijzelde ramen. Zie daar de sporen van een wals van vernielzucht die krakers/vandalen door het bankgebouw trok. Vertrouwelijke post werd teruggevonden op het Koningsplein en in de Ziekerstraat.” Er volgt een verklaring van krakers: bijna twee jaar geleden werd in Wageningen het pand ‘De Tien Zilverlingen’ ontruimd, waarbij de krakers toen de nodige schade hebben geleden. “We zijn toen gebleven bij een schade van twee en een half in plaats van drie ton. Veel te weinig dus. Destijds hebben we de belofte aan de bank gedaan die schade ooit te verhalen. En dat was er nooit van gekomen tot gisteren. Nu hebben wij in een klap onze behoorlijk grote achterstand ingehaald. De Tien Zilverlingen, met al de vuile spelletjes eromheen, is nu eindelijk gewroken.” Het symbool van de event zou het Journaalbeeld worden van een naar lucht happende visje op de vloer van de bankvestiging. Een mediarecensie meldt hierover: “De kameraas deden hun werk en zoemden feilloos in op het betoverende symbool van de dooie vis uit het kapotgeslagen aquarium, de relverslaggevers inspirerend om weer es originele beelden uit hun tekstverwerkers te persen, zo de modale krantelezer duidelijkheid verschaffend: de rel was werk van gefrustreerde werklozen, gewelddadige nietsnutten, verwende kinderen. Met de steun van soortgelijke vechtersbazen uit het hele land, natuurlijk.” 182
183
SLOOP-NIEUWBOUW IN EIGEN KRING de kraakbeweging vaart uit
184
Een beweging die haar eindpunt niet heeft kunnen traceren, zal zich verplicht zien dit uiteindelijk zelf te forceren. Ook als ze zich erop heeft ingesteld om zo lang mogelijk door te gaan, zal ze op den duur proberen er een punt achter te zetten. In de beweging zullen zich gesloten groepen formeren, die zich zien als de enig ware erfgenamen van de oorspronkelijke gebeurtenissen. Zij zullen de taak op zich nemen alle andere fragmenten die zich als deel van de beweging zien tegen elkaar uit te spelen, om een kern over te houden waarin de oerimpuls is samengebald. Ze kan dit bereiken door een maalstroom van interne zuiveringen en uitsluitingen op gang te brengen, die het karakter aannemen van een fatale reeks. Deze zuigt alle energie naar zich toe en voert de beweging naar een gewelddadig verdwijnpunt. Geen enkele beweger is dan meer in staat zich te onttrekken aan de gebeurtenissen, die de intensiteit hebben uit de begintijd, alleen worden de uitbarstingen nu veroorzaakt door de aantrekking en afstoting tussen de brokstukken van de beweging. Iedereen kiest positie in het interne spanningsveld, dat tot veel heftigere ontladingen voert dan men ooit voor mogelijk had gehouden. De inzet van de eindslag is een kristal over te houden waar omheen zich ooit een nieuwe massa zal kunnen vormen, die openstaat voor toekomstige gebeurtenissen. Wanneer dit niet gebeurt, is de beweging daadwerkelijk uit de geschiedenis verwijderd. Lukt de kristalvorming wel, dan zullen toekomstige bewegingen onvermijdelijk te maken krijgen met deze groep die, vanuit een aan de nieuwe beweging vreemde impuls, de gebeurtenissen probeert te sturen. Degenen die niet in het kristal werden toegelaten, zijn wel in staat opnieuw een metamorfose in te gaan. Wie de zelfdestruktie van de beweging overleeft kan opnieuw beginnen, alleen is de radikale naãviteit voortaan gemengd met een forse dosis mensenschuwheid. Op donderdag 23 oktober 1986 werden 7 etages in de Okeghem- en Hendrik Jacobstraat ontruimd, die onder beheer van kraakgroep Schinkelbuurt een jaar eerder waren betrokken. Stephan, een Schinkelbuurter: “De middag van de 22ste oktober komt iemand bij ons de koffieshop van de Binnenpret binnenlopen met een kort briefje van inspekteur Vos van Bureau Van Leyenberghlaan, dat zijn etage ontruimd zou worden. Lang185
zaam maar zeker kwamen daarna meer mensen langs met zulke briefjes en werd duidelijk dat het om een gekoîrdineerde aktie ging.” Het was hoogst ongebruikelijk om mensen daags voor hun huisuitzetting daarvan op de hoogte te stellen. Dat het nu wel gebeurde werd door de Binnenpretters direkt in verband gebracht met eerdere akties tegen de Amsterdamse kandidatuur voor de Olympische Spelen in 1992. Een brede groep van vijftig “anti’s” was het Nederlands Olympisch Kommitee per bus achterna gereisd naar Lausanne, waar de uiteindelijke beslissing zou vallen welke stad de spelen zou krijgen. Drie dagen lang wist de groep voor het oog van de massaal toegestroomde pers “de goeie naam van Nederland in de wereld te grabbel te gooien” met leuzen als “Amsterdam supports apartheid” en het lichamelijk benaderen van IOC-officials, overigens zonder dat het tot gewelddadigheden kwam. Vrijdag 17 oktober was de stemming geweest en Barcelona had de race gewonnen. Toen de Nederlandse delegatie een dag daarna teleurgesteld terugkeerde naar Amsterdam, om in het World Trade Centre een afsluitende perskonferentie te geven, stond daar de inmiddels ook weer teruggereden bus “slampampers, drugsverslaafden en anarchisten” (van Agt) het gezelschap op te wachten en “Mooi nee, hahaha!” te brullen. Een dikke regent werd in het gezicht gespuwd. Dit was “de druppel die de emmer deed overlopen”, er ontstond “razernij” bij politie en bestuurders. “De officiâle woordvoerder van de Amsterdamse politie: ‘Wij zijn het zat altijd maar gekonfronteerd te worden met leden van de kraakbeweging, die rotzooi trappen. Er is altijd ellende met dezelfde figuren. Het wordt hoog tijd dat er eens hard wordt opgetreden.’” noteerde een dagblad. Nu was het bij de politie bekend dat een deel van de No- Olympicsgangers in de Okeghembuurt woonde. De Woningbouwvereniging die de gekraakte etages aldaar in bezit had, moest later toegeven dat ze door de politie was geprest de panden zo snel mogelijk te laten ontruimen, terwijl ze dat zelf nog niet zo nodig vond. Voor de krakers was van meet af aan duidelijk dit een wraakoefening was “tegen lieden die ook in Lausanne waren geweest en daar veel pret hadden gehad met de afgang van Van Zwijn”, de toenmalige burgervader. Als de politie zo graag een rel wilde kon ze die krij186
gen, de Schinkelbuurters troffen een nacht lang voorbereidingen om de ontruiming tegen te houden, terwijl de bewoners, voor zover aanwezig, hun spullen verhuisden naar lege zolders in de nabije omgeving. Stephan: “Mensen zijn die avond de kraakkafÉ’s afgeweest om te waarschuwen. Er was al eerder aktie gevoerd tegen de taktiek van de woningbouwvereniging om bewakers in de huizen te stoppen of in een keet op straat voor de panden te zetten. Er was eens zo’n keet op ludieke wijze in brand gestoken. De mensen in de stad waren dus wel min of meer op de hoogte. Er is ook bijgezegd dat het bij de ontruiming niet ging om een symbolische aktie, maar om verzet. De bedoeling was dus dat je onherkenbaar was, je helmpje ophad, noem maar op.” De volgende morgen verschijnt de politie voor de aangekondigde konfrontatie. Stephan: “Toen bij no. 20 door petten geprobeerd was om met een bijl door de deur heen te komen, zijn er vanaf het dak dakpannen naar beneden gegooid.” Vervolgens kwam de ME opdagen en vielen er twee mollies naar beneden. Deze ontruimde de 7 etages, maar trof daar slechts een kraakster aan. Zij probeerde de slijptol waarmee de ME de deur openzaagde kortsluiting te laten maken door er “een paar pakken melk” over leeg te gieten en werd vervolgens gearresteerd. Het duurde enige tijd voor de ME de aktievoerders lokaliseerden en op straat ontstond geduw en getrek toen de mensen die alarm hadden gekregen, arriveerden. Op de, niet te ontruimen, woning Okeghemstraat no. 14 twee hoog werden de krakers ontdekt. Met een blanko binnentredingsbevel ging de ME ertoe over de deur te bestormen, maar uiteindelijk werd die door de aanwezigen zelf opengedaan, “nadat was afgesproken geen namen te noemen en geen verklaring af te leggen”. In totaal werden 20 mensen gearresteerd en afgevoerd naar Bureau Van Leyenberglaan. Stephan: “Zes daarvan kwamen al die donderdag vrij, een paar Joegoslaven die op bezoek waren, Krijn en Robert die uit andere buurten kwamen, en iemand die ze vergeten waren in bewaring te stellen. Op vrijdag is de rest, op vijf na, losgelaten.” Het was nog de bedoeling geweest om de demonstratie die de zaterdag hierna de dood van Hans Kok ging herdenken voor het Hoofdbureau, te laten doorlopen naar de Okeghemstraat om de panden te herkraken. Maar dat kwam er niet 187
van toen de ME de plechtigheid aldaar verstoorde. Stephan: “De maandag daarop werden de vijf resterende arrestanten voorgeleid bij de rechter-kommissaris. Toen de advokaat naar buiten kwam, bleek dat ze alle vijf verlenging van voorarrest hadden gekregen. En dat berustte voor een heel groot gedeelte op een verklaring van een van de mede-arrestanten waar een CID-nummer boven stond, Criminele Inlichtingen Dienst no. 337. Diegene had op foto’s mensen aangewezen die vanaf het dak met mollies en dakpannen zouden hebben gegooid, terwijl hij zelf in de etage op no. 14 was blijven zitten. Toen dat nieuws bekend werd is er meteen een vergadering belegd in de koffieshop. In eerste instantie was het de bedoeling dat het een buurtvergadering met de ex-arrestanten zou zijn, maar er waren meer mensen uitgenodigd, of die waren er gewoon op afgekomen. Wat moeten we doen? Wie is diegene die onder CID-nummer een verklaring heeft afgelegd? In het ‘Handboek tegen de smeris’ hadden we gevonden dat als je een CID-nummer hebt, je een volkomen uitgecheckt informant bent. De advokaat die ook gekomen was hield een korte toespraak waarin hij bevestigde dat de persoon met het CID-nummer al langere tijd een informant moest zijn. Het bleek pas een week later dat zo’n nummer ook ad hoc aan jou kan worden toegevoegd. We hadden de afgelegde verklaring in ons bezit, en konden vrij nauwkeurig nagaan wie er in die kamer op no. 14 aanwezig waren geweest. We waren er daarom vrij snel achter dat Krijn of Robert de verklaring moest hebben afgelegd, maar je moet zoiets wel hard kunnen maken. Er waren mensen die al gelijk ruiten bij hen wilden gaan ingooien, maar we besloten eerst gesprekken te gaan voeren. Het eerste gesprek met beiden duurde vrij lang, uren. Ze moesten een verslag van de gebeurtenissen geven, hoe ze alarm hadden gekregen, waarom ze gegaan waren, of ze vaker naar alarm gingen, waarom ze anders niet gingen en nu wel, wat ze gezien hadden, wat ze op het politiebureau gedaan hadden, wat ze verklaard hadden enz. En vooral Krijn kwam daarin naar voren als een labiel figuur, hij heeft ook niet lang gepraat, hij was helemaal overstuur. Robert vertelde vrij veel, maar er klopte een aantal dingen dingen niet, tegenstrijdigheden. Na die gesprekken was de verdenking alleen 188
maar groter geworden, ten opzichte van beiden. Het was duidelijk dat er één het CID-nummer was, maar wat de rol van de ander was bleef duister, die hoefde niet per se een verklaring te hebben afgelegd. Robert was toevallig wel de eerste dag al vrijgelaten en niet vanwege een procedurefout. Dat maakte hem ook een beetje dubieus in onze ogen, plus dat hij onbekend was, dat speelde ook een rol. ‘s Avonds werd bekend dat het Krijn was geweest die onder CID-nummer een verklaring had afgelegd. Hij had het aan een huisgenote verteld en die had kontakt opgenomen met de Schinkelbuurt. Toen hebben we opnieuw vergaderd, maar er ontstond verdeeldheid wat we met hem moesten doen. Sommigen vonden dat hij direkt uit z’n huis gehaald moest worden: z’n troep in de gracht en de stad uitjagen, danwel ruiten ingooien. De volgende dag is Robert uitgenodigd op de Binnenpret en dubbel verhoord. De eerste keer door een groep die herkenbaar was en de tweede keer door een groep mensen met bivak op, in de ijdele hoop dat hij van de schrik de tegenstrijdigheden die in zijn verhaal zaten dan wel zou verklaren. Dat heeft hij niet gedaan, dus het had weinig resultaat. Die avond is geopperd om een verradersposter te gaan produceren. Toen ontstond gelijk een vrij felle ruzie over de methoden die je jezelf kunt toeeigenen ten opzichte van iemand, waarvan een hoop mensen de inschatting maakten dat het een labiel figuur was, die bijna tegen zijn wil in verzeild was geraakt in een dergelijke situatie. Dat was ook het vreemde aan die Robert, dat hij Krijn had meegesleept naar de ontruiming, wetende dat er iets kon gebeuren. Vlak voor de ontruiming is in het pand ook heel duidelijk tegen iedereen gezegd wat er stond te gebeuren en is de mogelijkheid gegeven aan mensen die daar niet aan konden meedoen, of daar nerveus van werden, om het pand te verlaten en dat heeft hij later altijd glashard ontkend.” Johan woonde in de Grachtengordel en maakte het daardoor van een andere kant mee: “Robert kende ik als kraker uit de buurt, hij woonde met zijn vriendin in een pand vlakbij. Krijn had daar ook gewoond en kwam er veel over de vloer. Ik kende hem alleen van gezicht. Hij vertelde dat zij de avond tevoren in de Binnenpret hadden gehoord dat er de volgende dag in de Schinkelbuurt van alles ontruimd zou worden. Ze 189
besloten vroeg naar bed te gaan en er de volgende dag bij te zijn. Zij kenden een aantal kodes niet die in krakerskringen vrij algemeen bekend zijn, hoe je je opstelt bij zo’n ontruiming, wat kan, wat niet kan, of je een helm opdoet of niet, met oppakken, invallen, ME-geweld, zeg maar hoe je met elkaar omgaat in zulk soort benarde situaties. Ik had hen nog nooit gezien op een ontruiming en ik wist niet dat zij nog nooit zoiets hadden meegemaakt. Wijzelf hadden niks gehoord van die hele toestand, alleen dat daarbij mensen waren opgepakt, maar het was nog allemaal vrij ver weg. Twee dagen later kwam ik Robert tegen en begon hij te vertellen wat er allemaal zo gebeurd was de ochtend van de ontruiming. Krijn had zich in de wc opgesloten, die vond het allemaal te eng. Robert had voor het raam gestaan en de zaak bekeken. Op het bureau was Krijn vrij snel doorgeslagen op wat hij had gezien. De politie legt meer in je mond dan je eigenlijk weet, zij veronderstellen dingen waar jij dan op een gegeven moment ja op zegt. Als je doorslaat en bang bent ga je mee in een verhaal dat voor jou gekonstrueerd wordt. Krijn heeft de polaroidfoto’s gezien van de mensen die waren opgepakt en mensen aangewezen. Krijn kreeg vanwege zijn verhaal een informantennummer toegewezen, en daarbij hoort dat de informant eigenlijk anoniem wordt gemaakt, maar alleen als diegene daar zelf om vraagt. Krijn heeft dat niet gedaan, hij heeft helemaal niet nagedacht over reperkussies. Robert heeft een korte verklaring ondertekend dat hij niks had gezien, ze gaven allebei hun naam en kwamen direkt vrij. De anonieme verklaring met het CID-nummer kwam misschien per ongeluk in het advokatendossier terecht, een behoorlijke fout van de recherche, en dat kregen mensen uit de Schinkelbuurt onder ogen. Dat zette hen aan het denken, wat kan dit betekenen? De konklusie die ze er meteen aan verbonden, was dat Krijn infiltrant was en door de politie gestuurd om bij de ontruiming aanwezig te zijn. De mensen die na hun arrestatie snel waren vrijgelaten, hadden de Schinkelbuurters al rap gevonden. Robert werd gefouilleerd, in elk geval werden zijn zakken leeggehaald, de sleutels van z’n huis werden gekopieerd en z’n huis doorzocht, bladzijdes uit z’n agenda gekopiâerd en de telefoonklapper meegenomen. Die mensen zijn nooit naar krakers 190
uit onze buurt toegekomen, maar direkt zelf dingen gaan doen. Robert zou de runner van Krijn zijn. Bij ons in de buurt was men van mening dat iemand die geen ervaring heeft fouten moet kunnen maken. Ondervragen met bivakmutsen op vond men een geheime-dienstmethode. Zo gaan mensen uit een buitenparlementaire beweging niet met elkaar om.” De Grachtenkrant kreeg 2 stukken binnen van Krijn en Robert en plaatst die integraal als alle kopij die binnenkomt. De Schinkelbuurters waren ook gevraagd om een verslag van hun onderzoeksaktiviteiten, maar er kwam geen stuk. Krijn schrijft over zijn verhoor: “Ik heb een walgelijk belastende verklaring afgelegd. Je zal daar maar zitten, bang, verward en daardoor enorm labiel. Achteraf ja, dan voel je je een enorme lul. Ik flipte in die cel. Twee dagen zitten las ik op een roze papier. Paniek, angst. Hoe kan dit, ik heb niets gedaan. Wat ik andere mensen aandoe is verschrikkelijk. Ik walg zo enorm van mezelf. Ik heb er zo verschrikkelijk veel spijt van.” In zijn proces-verbaal, dat al snel publiekelijk rondging, verklaart hij aan de politie: “Op foto no. 33 herken ik een jongen die liep te sjouwen met een krat zgn. beugelflesjes. Ik heb duidelijk gezien dat er in de hals van deze flesjes doekjes zaten gepropt of watten. Deze jongen heb ik bij terugkomst ook horen zeggen: ‘Ik heb op een politieauto gemikt met een brandbom en dat is ook nog gelukt. Hij ging in de brand.’” Robert verdedigt zich in zijn artikeltje: “Na 12 uur vastzitten zie ik het niet meer zitten. Ik geef m’n naam en een vage verklaring. Ik kom meteen vrij maar ben niet erg blij. Na 2 rekonstrukties van mij konkludeert de Schinkelbuurt op voor mij onduidelijke wijze, dat ik wel eens een informant of infiltrant zou kunnen zijn. Ik word gekonfronteerd met de gevreesde omgekeerde bewijslast. Ik heb nu deze zaak vanuit één van mijn oogpunten beschreven. Er zijn nog vele mogelijkheden om dit te beschrijven.” Stephan uit de Schinkelbuurt: “Zo’n twee weken na de ontruiming werd het een steeds kleiner groepje dat zich bezighield met de kwestie rond de verklaringen. Dan begint ook de ongewenste publiciteit, de Grachtenkrant die partij koos voor de ‘schlemiel’ Krijn en voor Robert, en tegen het ‘onderzoeksgroepje’ dat toen al aanmerkelijk van samenstelling was veranderd. Wijzelf wisten wie de verklaring had gegeven, dus 191
voor ons viel er weinig meer te doen. Wij, in een hektische tijd, met een vrij besloten groep, bezig met één onderwerp, vonden dat we alle recht hadden om het op zo’n manier te onderzoeken en op te lossen, tot en met het ondervragen met bivakmutsen op, omdat wij het te gek vonden dat die vijf mensen zoveel boven het hoofd hing door een verklaring van mogelijk Krijn, maar met een verdenking op Robert, die nooit is weggenomen... maar ook nooit bevestigd.” De Schinkelbuurters moesten met verbazing konstateren hoe enerzijds het door hen opgestarte onderzoek naar het CID-nummer langzamerhand werd overgenomen door een groep oude bekenden, die er hun eigen plannen mee bleken te hebben, terwijl anderzijds de eigen media over hen heenvielen alsof zij de “Kraak Kontra Inlichtingen Dienst Sektie Schinkelbuurt” waren. “FC Grachtengordel (waar Krijn woonde) was in hun eer aangetast door de Schinkelbuurters.” Noch de eigen media, noch de onderzoeksgroep maakten zich druk over de arrestanten, waarvan er een tot vijf maanden onvoorwaardelijk zou worden veroordeeld, twee tot de zes weken die ze hadden vastgezeten in voorarrest, een iemand die weigerde zijn naam te geven drie maanden zonder veroordeling werd vastgehouden, en “foto no.33” zes maanden achtereen vastzit op basis van de verklaring van CID-no. 337. De groep oude bekenden die in de loop van weken het aanvankelijke onderzoeksklubje overnamen, bestond voor het grootste deel uit mensen die in de loop der jaren problemen hadden gekregen met hun respektievelijke kraakgroepen. Nu hadden ze elkaar blijkbaar gevonden op een thema “waar ze enthousiast over waren geworden” (Joris). De onbekendheid tussen de scenes garandeerde dat deze mensen bij veel krakers van naam veelal wel, maar van gezicht niet bekend waren. Over hen worden dan ook al snel zinnen gelanceerd als: “Er loopt een groepje mensen rond die, geen raad wetend met zichzelf, een aanleiding hebben gevonden om hun tollende geesten te richten.” Ze werden al snel algemeen de “onderzoeksgroep” genoemd, nadat ze de leiding van de aanvankelijke groep ex-arrestanten en Schinkelbuurters hadden overgenomen. Een aantal van hen, waaronder Hein en Piet, was bij de No-Olympics toestanden in Lausanne geweest en had ook daar voor strubbelingen gezorgd over hoe 192
de aktie diende te verlopen. Een “chaoties verslag van de No-Olympics trip” beschrijft de moeilijkheden als: “Een diskussie tussen een betrekkelijk ongeorganiseerde groep en een groep die denkt haar te moeten organiseren op een manier die zij uitgedacht heeft. Dan blijk je ineens verzeild geraakt te zijn in een groep die Van Thijn ten val wil brengen. Op zich nog niet zo’n gek idee, maar ik wil ergens voor staan zonder door een of andere malloot gekanaliseerd te worden.” Het frustreren van de Olympische kampagne, dat anderen hadden georganiseerd, was een kolfje naar de hand van iemand als Hein, die al vanaf zijn eerste optredens in kraakverband had blijk gegeven van een obsessie om de Amsterdamse sociaaldemokratie van haar troon te stoten. De door hem op de Groote Keyser gehangen leus over de “als links vermomde rechtsen” die de allerslechtsten zijn en dus gemeden moeten worden als de pest, had toen nog betrekking op deze PvdA. De onderzoeksgroep nu grijpt de “Okedighem-nasleep” aan om zich te profileren door het thema “verraad of doorslaan” aan de orde te stellen. Dit gebeurt niet om er een diskussie over te beginnen, maar om er een kriterium van te maken wie wel en niet mag aktievoeren. De “als links vermomde rechtsen” komen steeds dichterbij. Vanaf het eerste moment verplichten ze iedereen die zich kraker noemt, een standpunt in te nemen voor of tegen Krijn als symbool van de verradersmentaliteit. Ieder individu moet duidelijk uitspreken dat men verraders moet “isoleren, wegjagen en uitschakelen”. Op zondag 2 november dringt een groep “heetgebakerde figuren” er bij de medebewoners van Krijn op aan hem op straat te zetten. Woensdag 5 november wordt hen een ultimatum doorgebeld: “Zaterdag 8 november om 16.00 uur moet Krijn opgerot zijn, anders wordt het pand ontruimd door de ‘stedelijke’ kraakbeweging.” Die dag vertrekt Krijn uit de stad, “bang als ie was geworden van de dreigtelefoontjes en van de mensen die bij hem aan de deur waren gekomen met soortgelijke dreigementen”. De medebewoners beleggen op 6 november een stedelijk overleg. “Die donderdagavond een drukke en voorspelbare agressieve sfeer, big mouth stroke again, de onderzoeksgroep begon al heerlijk meewerkend door direkt te verklaren dat men niets te verklaren had. Woedende reakties op de 193
bedreigingen van Krijn’s huisgenoten worden afgedaan met: ‘Zie je wel, je neemt hem in bescherming.’” Diezelfde avond verschijnt het affiche “Verrader is verdwenen” met daarop de tekst van de verklaring en de volledige naam van Krijn. Hierna breekt een maanden durende publikatiestroom van stencils en stukjes los, waarin de onderzoeksgroep oukaze’s de wereld in zendt en de rest van ‘de beweging’ daar verontwaardigd op in gaat. Al deze tekstdragers zijn gericht op een buitenwacht, aan wie moet worden uitgelegd wat er nu precies wel en niet is gebeurd, en wat je positie daarin zou moeten zijn. Opvallend is echter, dat deze schrijfsels zonder ingewijd te zijn in de beschreven voorvallen praktisch onbegrijpelijk zijn. Maar juist deze gerichtheid op externen die, zelfs als ze dat zou willen, geen zicht kunnen krijgen op de ins en outs die in het konflikt spelen, onthult wat er in feite op het spel staat. Het duurt ook enige tijd voor de verschillende partijen in de strubbelingen dat zelf in de gaten hebben. Wanneer “de eigen media” in Amsterdam niet de lijn willen volgen van de Schinkelbuurters, die zich als arrestantengroep nog steeds niet duidelijk hebben onderscheiden van de ‘onderzoeksgroep’, wijken ze uit naar het Haagse blad “De Zwarte”, om daar de gevangenisbrieven van de arrestanten, met hun kommentaar daarbij, te publiceren. Direkt hierop werd het blad overspoeld met een maanden durende stroom van artikels van enerzijds de onderzoeksgroep en anderzijds verontwaardigde kommentatoren uit gans het land. Hierdoor werd het ook een in Amsterdam veelgelezen blad, waarvan de distributie eerder al in een aantal buurten door de onderzoeksgroep was overgenomen. Dan brengt op 15 december 1986 de onderzoeksgroep een tweede poster in de openbaarheid: “Let op verraders!” Er stonden twee afbeeldingen op van personen die “informatie hebben verschaft in ruil voor een wederdienst”, met daarnaast een leeg kader waaronder de tekst “naam en foto volgen”. De suggestie was dat iedere kraker zijn of haar portret daarin zou kunnen verwachten. Een stencil van de onderzoeksgroep over haar tegenstanders stelt dit iets duidelijker: “De kern van de zaak, datgene wat zij met al dat vertoon van zogenaamde morele verontwaardiging trachten te verhullen, is dat zij zich aangevallen voelen als ‘een schlemiel... 194
doorgeslagen bij een verhoor’ ontmaskerd wordt.” Het affiche werd “Europees verspreid”, maar in Amsterdam direkt gepareerd met stroken die over de hoofden van de ‘verraders’ werden geplakt met de tekst: “Pas op: politieprovokatie.” Hoezeer ze elkaar ook verbaal bestreden, toch verklaarden alle stukkenschrijvers en posterplakkers dat voor hen hetzelfde op het spel stond: voorkomen dat de eigen kring de kans verloor ooit weer een grote groep op de been te kunnen brengen. Tegenstanders van de onderzoekers schrijven: “Het werk van de onderzoeksgroep werkt niet bepaald stimulerend voor nieuwe mensen om aan te sluiten in de sien”, “Ze schrikt andere mensen af, maakt veel kapot.” Of Barend in een beschouwing over de “verklikkers-toestanden” in weekblad “bluf!”, waarmee hij tot woede van velen de landelijke pers zal halen: “Deze stemmingmakerij zal nieuwe mensen afschrikken. De indruk wordt gewekt dat je eerst een keiharde aktivistentraining achter de rug moet hebben om mee te mogen.” De onderzoeksgroep zelf stelt daartegenover in een eigen stencil: “Een beweging die optreedt tegen verraad is, ook voor nieuwkomers, vertrouwenwekkend en geeft daarmee de garantie voor rugdekking.” En ze formuleert in maart ‘87 “voorwaarden om opnieuw in beweging te komen”: “Het is hoog tijd een keuze te maken tussen slechts twee dingen: of het steunen, of het aanpakken van verraad.” Tegen die tijd was de groep begonnen met een eigen blaadje, Staatsnieuws, dat de Staatsliedenbuurt als thuisbasis had. Dit moest “in plaats van roddels en negatieve stukken van persoonlijk karakter, ondersteunend werken met ongecensureerde en feitelijke verslagen.” Had bij de No-Olympics de onderzoeksgroep nog ongehinderd tussen een gemàleerd gezelschap uit ‘de beweging’ kunnen rondlopen om te proberen haar stempel op het gebeuren te drukken, voortaan stond ze alleen nog onderzoekend toe te kijken wat de rest deed: “Begin ‘87 had je de zesde ontruiming van Singel 114. Daarbij stonden Hein en Piet met een bus aan de overkant van de gracht foto’s te maken, om aan te tonen dat het allemaal maar een slap zootje was, niet goed georganiseerd.” De rest van de onderzoeksgroep had al voor de ontruiming bekend gemaakt een klapstoel-verhuur te beginnen tegenover de Singel. Zij zaten die ochtend ook inderdaad op het 195
terras schuin tegenover het pand. Men zag de groep nog wel eens, maar na een reeks woeste diskussies was de algemene stemming dat ze genegeerd moest worden. Het antwoord op de eis te kiezen tussen twee dingen, was de afwijzing van “de terminologie waarin de keuze gesteld was”. Na december 1986 ebde de opwinding weg. In deze eerste ronde wist de onderzoeksgroep een thema te vinden, waarmee in de ‘beweging’ een gevoelige snaar kon worden geraakt. De groep sprak de bewegers aan op hun zwakke plek: de stagnatie van de groei van de (imaginaire) massa, iets waar de groep zelf ook nog steeds op hoopte. Zij beweerde de oorzaak van de stagnatie te hebben gevonden, terwijl de andere scenes geen eenduidig antwoord hadden. Daarom deelden velen ook de kritiek van de onderzoeksgroep op de “inhoudloosheid en de vriendenkliekjes”. Alleen waren de voorwaarden waaronder de groep de eigen massa weer zag groeien tegengesteld aan die van de overige scenes. Door uitsluitingen te eisen, nam ze het zelfbeeld van een ‘open en groeiende beweging’ keihard onder vuur. De onderzoeksgroep dwong zo de beweging te bewijzen dat ze nog bestond. Daardoor wist ze plotseling duidelijk te maken dat de beweging griezelig klein was geworden. Tegelijk bleek het voor een strak georganiseerde groep mogelijk om de agenda te bepalen, iets wat daarvoor ondenkbaar was. Door iedereen te verplichten om te ‘kiezen’ uit de door haar voorgeschreven keuzemogelijkheden, toonde ze bovendien aan dat er lichtjaren afstand bestond tussen de verschillende scenes, die een jaar na de hereniging rond Hans Kok elkaar al niet meer konden volgen. Haar hele operatie was een aanval op de manier waarop er was doorgegaan, nadat het kraken over z’n hoogtepunt heen was: “De aktiegroepen in Nederland hebben het karakter gekregen van padvinderij, de akties zelf die van een spelletje, spannende rituele bezweringen om jezelf onder te dompelen in het nog steeds lauwe bad van je gemeenschap, die meer is gaan lijken op een apenrots dan op een huis met mensen erin.” En de konklusie die de groep daaraan verbond was: “De huidige geluiden uit de ‘kraakbeweging’ zijn ronduit genant: we moeten doorgaan, we hebben elkaar toch nodig! Doorgaan! Zonder dat konsekwenties worden getrokken uit het gebeurde.” De behoefte aan konsekwenties en de herinterpre196
tatie van het verleden zal de energie leveren voor de tweede ronde. Dinsdagochtend 24 maart 1987 om 6.30 uur bezet een politiemacht van 240 ME’ers de Nijmeegse binnenstad. Ze valt vijf panden binnen, waar 8 mensen gearresteerd worden die betrokken zouden zijn geweest bij de Mariânburcht. De aanklacht is artikel 140: “deelneming aan een rechtspersoon die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”. Anders gezegd: wie verzet tegen een ontruiming organiseert is verantwoordelijk voor de daarbij door anderen gepleegde wetsovertredingen. Al spoedig wordt duidelijk dat het Regionaal Recherchebijstandsteam Gelderland na de ontruiming twee maanden lang onderzoek heeft verricht en bergen materiaal vergaard heeft: “Met een fotoboek werd een uitgebreid buurtonderzoek gehouden in het centrum van Nijmegen. Alle busverhuurbedrijven dienden hun gegevens van de voorgaande twee maanden te overleggen. Alle drogisterijen in Nederland die chemikalieân verkopen, werden bezocht met de vraag of, en aan wie, zij spullen verkocht hadden waarmee rook te maken is. Een zaak had een koper herkend als ‘een kraker’ (hoe wist-ie-dat?), diens naam opgeschreven en doorgegeven aan de wouten. De telefoons van een aantal grote panden werden konstant afgeluisterd en in februari werden onopgehelderde inbraken gepleegd in kraakpanden waarbij papieren, agenda’s, krantjes en posters werden meegenomen.” De arrestanten worden van elkaar geãsoleerd en wekenlang verhoord, een enkeling tot 29 maal toe. Het vooronderzoek had geen afdoend bewijs opgeleverd wie welke gewelddadigheden had gepleegd. Dat was de reden dat men voor het eerst bij rellen toevlucht had genomen tot het sluimerende wetsartikel no. 140. Alleen door de arrestanten verklaringen te laten afleggen, kon bewezen worden dat zij de feitelijke organisatie van het verzet in handen hadden. In Nijmegen werd al snel bekend, dat zes van de acht arresto’s ook inderdaad zijn gaan praten over hun eigen betrokkenheid bij de Mariânburcht, één iemand vermeldt ook anderen. Twee blijven maanden lang zwijgen. Berichten over het verloop van de verhoren worden niet in de openbaarheid gebracht, omdat besloten is alle aandacht te richten op de bestrijding van het gebruik van artikel 140, dat als een zwaard van Damocles boven 197
alle akties hangt. De poster meldt: “Men probeert een willekeurige groep mensen als rechtspersoon aan te merken en zodoende dit wetsartikel op iedereen toepasbaar te maken. Het brengt rechteloosheid en justitiâle willekeur met zich mee.” Net zoals het verzet tegen de ontruiming van de Mariânburcht door de krakers was gelegitimeerd met de leegstandswet, die er verder niets mee te maken had, wordt de rel nu door justitie bestreden met een toevalstreffer. En de krakers reageren hierop door er, net als voor de ontruiming, een aanslag op hun leven van te maken: “je hoeft alleen maar te bestaan” was het toen, nu mag “iedereen” worden geschaduwd en opgepakt. Na 44 dagen zijn alle arrestanten vrijgelaten. Op 15 oktober vindt uiteindelijk in Arnhem vanaf 9.00 uur hun proces plaats. Het stencil: “Justitie suggereert dat ze het brein achter de kraakbeweging gearresteerd heeft. Flauwekul, de kraakbeweging heeft geen direktie, centraal komitÉ of brein. Hun hiârarchie is de onze niet!” Die middag vindt de landelijke demo plaats in de binnenstad van Arnhem. Een week later wordt in Amsterdamse kraakkafees een 9 pagina’s tellend “Verslag van het ‘Artikel 140 proces’” verspreid, dat geschreven is door “aanwezigen op de publieke tribune”. De toon is die van oprecht geãnteresseerden, die een politiek proces wilden gaan bijwonen en tot hun verbijstering terechtkwamen in een vertoning die “volledig onbegrijpelijk” was. Het hele publiek werd, “op verzoek van de verdachten”, gefouilleerd op fototoestellen en opnameapparatuur en “als het aan de verdachten had gelegen waren onze schrijfwaren ook in beslag genomen”. Het verslag beschrijft hoe na een warrige kontrole van de personalia van de verdachten door de rechter, de acht zich terugtrokken op de publieke tribune. Het proces kenmerkte zich door “tweeslachtigheid”: enerzijds wilde de verdediging strafvermindering voor de arrestanten, anderzijds probeerde men er “ook nog een beetje een politiek proces van te maken” rond de artikel 140-kwestie. “Toen de rechtbank-presidente begonnen was met het voorlezen van de bewijslast tegen de verdachten, werd ons een heleboel duidelijk. De bewijslast bestond bijna in zijn geheel uit de verklaringen die de verdachten tijdens de politieverhoren hadden afgelegd. Het weglopen van de verdachten moet begrepen worden 198
als angst om rechtstreeks met hun verradelijke verklaringen gekonfronteerd te worden.” Hierna geven de anonieme skribenten een overzicht van het “verraad in Nijmegen”. De verklaringen van de zes met naam en soms met adres genoemde verdachten, zijn daarbij onderverdeeld in de rubrieken “de persoonlijke bekentenis”, “het verraad, van personen en aktiestrukturen” en “de distanciâringen”. Aan het eind van het stuk wordt opnieuw het selektiekriterium doorslaan of verraad, dat een jaar eerder zo’n ophef had veroorzaakt, gedefiniâerd: “Aktievoerders in Nijmegen willen doen voorkomen alsof de zes onder zeer moeilijke omstandigheden zouden zijn doorgeslagen. Niets is minder waar. Selektief doorslaan is geen doorslaan maar verraad. Je voortdurend distanciâren is geen doorslaan maar verraad. Namen noemen van je mede- aktivisten is geen doorslaan maar verraad. Feitelijke informatie zoveel en zo gedetailleerd en over zo’n brede linie geven is geen doorslaan maar verraad. Je verklaringen niet intrekken of niet verklaren dat je ze onder druk hebt afgelegd, is een bekentenis over de opzettelijkheid van het verraad.” En men konkludeert: “Omdat de ‘beweging’ het verraad aksepteert en het daardoor zo massaal wordt, zou de enige goede sanktie al gauw uitdraaien op een massa-exekutie. Laten we nu stellen dat de verraders, in deze situatie, zelfs geen kogel meer waard zijn.” In Nijmegen is direkt duidelijk wie het stuk geschreven hebben. Hein en Piet, bekend van de onderzoeksgroep, waren er praktisch als enige Amsterdammers op de eerste procesdag in geslaagd een plaatskaartje te bemachtigen voor de kleine publieke tribune in Arnhem. Ze stonden als eersten voor de deur van het rechtsgebouw. De Nijmegenaren reageren verontwaardigd op het feit dat de uitgestippelde processtrategie nu doorkruisd wordt door de willekeur van “mensen uit de ‘onderzoeksgroep’, waarvan er zich trouwens geen één ooit bezig heeft gehouden met de Mariânburcht”. De Nijmeegse procesgroep had nu eenmaal besloten met de hele groep arrestanten een gezamenlijk proces te voeren, waarin het artikel 140- gevaar centraal zou staan. Maar tegelijk wilde men de afzonderlijke verdachten voor een teveel gevangenisstraf behoeden, door ze zoveel mogelijk buiten hun eigen proces te houden. Na de processen zou het doorslaan tijdens 199
de verhoren nog wel eens nader aan de orde kunnen worden gesteld. Op de tweede procesdag, op 4 november, probeert men twee andere leden van de onderzoeksgroep, Hendrik en Sylvia, in Arnhem buiten de deur te houden, maar deze weten onder politiebegeleiding alsnog toegang te krijgen tot de rechtszaal: “Het was niet bekend wat zij daar kwamen doen, wel dat ze fout waren.” In Amsterdam was het eigen blaadje van de onderzoeksgroep toen al enige tijd de Staatsliedenbuurt te buiten gegaan, om stedelijk heisa te kunnen veroorzaken onder de naam Stadsnieuws. In het eerste nummer in grote oplage (no. 13) publiceerden de onderzoekers een programmatische voorwoord over hun bedoelingen: “Een nieuwe kraakbeweging, daar werken we aan. Maar dan wel nadat de oude is afgebroken. Nieuwbouw pleeg je pas als de oudbouw gesloopt is en de grond bouwrijp is gemaakt. Je kan ons helpen dan gaat het sneller. Je kan ons tegenwerken dan gaat het langzamer maar ook bloediger.” Hiermee maakte de groep duidelijk dat ze, net als de rest van de beweging, wilde doorgaan. Alleen moest er eerst een regeneratie plaatsvinden. Opnieuw hetzelfde beginnen is een andere manier om door te gaan. Stadsnieuws publiceerde, naast de gemengde kraakberichten, een reeks langere stukken onder de noemer “Voetangels en klemmen”. In deze serie werd de geschiedenis van het kraken herschreven vanaf de restauratiepoging van 1984. Een aantal leden van de onderzoeksgroep had toen bijgedragen aan het diskussiestuk “Kraken of grutten?” en de heroprichting van het Stedelijk Overleg (SOK). Deze renovatiepoging wordt nu, drie jaar later, benoemd als het kruciale ogenblik, waarop de neergang gekeerd had kunnen worden: “Van de klap van het mislukken van de heropbouw in 1984 heeft de beweging zich niet meer kunnen herstellen. De kansen om de kraakbeweging opnieuw te restaureren lijken nu, in ‘87, geheel verkeken.” Vandaar de sloopplannen. De reeks wordt na drie keer afgesloten met de programmatische mededeling: “De arbeid van de weinige konsekwent gebleven krakers, waar Stadsnieuws een uitdrukking van is, zal de komende tijd meer theoretisch dan praktisch van aard zijn.” Deze theoretische arbeid wordt weldra uitgewerkt in een special over “vlugschriften, bulletins en krantjes”: “Ervan uitgaande dat de 200
samenleving voor 99% uit gehaktballen bestaat en de kraakbeweging hiervan een afspiegeling is, is het dus droevig gesteld met de politiek onafhankelijke denkers, laat staan doeners. Het is eigen aan elke politieke beweging om regelmatig haar gelederen te zuiveren. Vaak zuivert de meerderheid de minderheid; in verband met bovenstaande ‘gehaktballentheorie’ is het dit keer noodzakelijk dat de ‘politieke’ minderheid de meerderheid zuivert.” Aansluitend klaimt de onderzoeksgroep dat zij met deze ideologie in ‘t achterhoofd de “opbouwers van de oude beweging” zijn geweest. Deze kijk op de oorsprong van de kraakbeweging was overigens in Stadsnieuws zelf al weerlegd in een aflevering van “Voetangels en klemmen”. Daarin werd het SOK van 1984 verweten, dat het “de suksessen van 1980 eenzijdig verklaarde uit het ‘opbouwwerk’ van de jaren ervoor, zonder de sociale bestaansgrond van die massale akties op zijn waarde te schatten.” Uit deze tegenspraak is al af te leiden dat de onderzoeksgroep niet zo sterk op één lijn zat, als ze zelf beweerde. De special van Stadsnieuws stelt keihard dat de tijd van de subtielere waarde-beoordeling voor de elite van het gehaktbaldenken voorbij is: “Wij willen alle kwalijke abcessen en excessen van de beweging buiten gevecht stellen. Dit is een onplezierige taak, omdat zulk een strijd nauwelijks genuanceerd kan plaatsvinden.” Het blad kondigt aan dat in het kader van deze taakstelling men zich eerst op de sociale advokatuur zal richten. In de hierna volgende nummers wordt in een reeks omvangrijke interviews het ideologische peil van bekende kraakadvokaten getest. Men wil er achter komt zij zich niet schuldig maken aan “zakkenvullerij”. De reklameslogan van Stadsnieuws was dat het blad in de scenes “door niemand serieus werd genomen maar door iedereen gelezen”. Half oktober gonst het in Amsterdam van de geruchten over een binnenkort door de onderzoeksgroep te publiceren “verradersbrochure”, inklusief een lijst met de namen van “inmiddels al meer dan 200” verraders uit eigen gelederen. Maar wanneer het Mariânburchtproces begint, ziet de groep dat als een kans om haar sloopwerkzaamheden aan de beweging ter hand te nemen. De Nijmeegse kwestie had het voordeel dat ze nooit helemaal duidelijk te krijgen zou zijn, omdat ze juridisch en intern in Nijmegen veel te ingewikkeld lag. 201
Daarom kon de zaak voor ieder doel worden aangewend. Bovendien bood het een mogelijkheid aan de groep om haar aanval op de advokaten “die zich bekeerd hadden tot het yuppiedom” nu ook op een praktisch niveau brengen. In het procesverslag schrijven Piet en Hein na de opsomming van het gepleegde ‘verraad’: “Deze opsomming was een greep uit hetgeen via de rechter naar voren kwam. Wat de rechter voorlas was echter weer een greep uit wat de Officier van Justitie en de acht aktievoerders in hun bezit hebben. Per aktievoerder zijn er verklaringen, uiteenlopend van enkele tientallen tot 60 pagina’s aan toe.” Het volgende optreden van de onderzoeksgroep bestond eruit deze verklaringen openbaar te maken. Op woensdag 11 november om 14.00 uur bezet een groep van 17 mensen het kantoor van een aantal sociale advokaten aan de Keizersgracht. Het kader van de aktie is een dan lopende diskussie binnen de sociale advokatuur over de vraag of je verkrachters en dealers mag verdedigen. Een aantal mensen is op deze thematiek gevraagd om mee te doen aan de bezetting, maar achteraf verschijnt weer eens een persverklaring, dit maal van “echte krakers” die zich “representanten van de politieke vleugel van de A’damse kraakbeweging” (PVK) noemen. De verklaring, die opent met het “links-vermomde-rechtsen” citaat, geeft als reden: “Dit kantoor heeft zich, in woord en daad, herhaaldelijk afgezet tegen de sociale advokatuur. Overduidelijk blijkt dat deze lieden meedingen naar posities waarin macht, aanzien en een voorspoedige dikbetaalde karriäre vooropstaan. Ook verraders voelen zich thuis op dit kantoor. Een ieder die verraad niet afkeurt verwordt tot aktie doelwit. Dit kantoor is bezet met als motto: laat dissidenten vertrekken!” De kring van de te ontmaskeren linkse rechtsen omvat nu ook al de eigen advokaten. De persverklaring besluit met een verrassende wending: “Nu we hier toch zijn, willen wij van de gelegenheid gebruik maken, de verraders- dossiers op te eisen, althans kopieân hiervan.” Insgelijks geschiedt, het aanwezige, inkomplete dossier van een van “de Nijmegen 6” wordt meegenomen en na kopiâring terugbezorgd. Het was daarmee een aktie van de onderzoeksgroep geworden. De advokaten reageren op hun beurt met een persverklaring: “Wij betreuren het dat een konflikt binnen de kraakbeweg202
ing over de hoofden van de sociale advokatuur wordt uitgespeeld. Het wordt een onwerkbare situatie wanneer de dossiers van sommige aktievoerders beschermd moeten worden tegen andere aktievoerders.” Rudie: “Op de dag nadat ze het bureau hadden leeggehaald, kwam even over 12 het bericht op Radio Stad dat Piet het een en ander zou toelichten. Ik heb wat mensen opgebeld, maar niemand was thuis. Toen besloot ik zelf maar de stoute schoenen aan te trekken en naar die uitzending te gaan. Ik heb hem daar toen van repliek gediend. Ik viel hem in de rede en zei dat niemand het hier mee eens was. Daar zijn ze erg op uitgeflipt, dat ik hem het woord ontnam en vertelde hoe het in elkaar zat. Ik vond dat je hem niet aan het woord moest laten.” Een stuk in de Grachtenkrant dat ondertekend is met “Een Amsterdammer” noemt de inval “misselijkmakend” en typeert de onderzoeksgroep als “voormalige kraakbonzen, die vanwege hun machtgeilheid, en later hun fanatisch destruktivisme, allang door de rest van de beweging worden uitgekotst. Ze wil de (niet meer bestaande) beweging kapotmaken. Om vervolgens zelf weer de touwtjes in handen te krijgen van de zgn. Nieuwe Beweging, waarvan de op fundamentalisme geschoeide blauwdrukken al verkrijgbaar zijn. ‘Wij zijn de Nieuwe Kraakbeweging’, blaat de woordvoerder over de radio. Zo worden we misbruikt door deze gasten, die in het verleden ook al het beste waren in het schrijven van persverklaringen achter ieders rug om, zoals na Kedichem bijvoorbeeld.” Hierop volgde opnieuw een reeks publikaties. Het stencil over het procesverloop en de verklaringen over de Mariânburcht was tot dan toe doodgezwegen in de eigen media. Een intern “stuk uit Nijmegen” verklaart het waarom: “Het gehele stencil is gebaseerd op feitelijke onjuistheden, is suggestief en riooljournalistiek van het laagste soort! Er is daarom in Nijmegen besloten om niet in te gaan op dit stuk.” Wel is er in Amsterdam een stedelijk overleg gehouden waar de Nijmegenaren duidelijk maken dat geen enkele arrestant iets verklaard heeft over mensen uit andere steden. “Degene die als enige over anderen verklaard heeft, heeft daar ondertussen de konklusie uit getrokken zich niet meer met akties e.d. bezig te houden.” De onderzoeksgroep weet deze negeringstaktiek totaal op te blazen. Door een 203
kantoor van populaire sociale advokaten te bezetten en publiekelijk een verklaring af te leggen namens de kraakbeweging, wist de groep opnieuw het gevoelige punt te raken. Opnieuw zag iedere beweger zich verplicht stelling te nemen voor of tegen hen. Het feit dat praktisch alle arrestanten en begeleidende procesgroepen de afgelopen jaren het verloop van hun rechtsgang uit handen hadden gegeven aan hun advokaten en er dus een puur juridische zaak van lieten maken in plaats van een spektakel waarin zijzelf de hoofdrol speelden, was iets dat nooit meer ter diskussie werd gesteld. De PVK had deze gedragskode al onder vuur genomen in hun verslag over het Mariânburchtproces, waar ze schreef: “Je zou denken dat verdachten er of een juridisch proces van maken, d.w.z. ‘er met een zo laag mogelijke straf vanaf proberen te komen’, of een politiek proces waarin je hard en principieel opstelt en de rechtszitting gebruikt als platform voor je politieke motivatie. Als je er een juridisch proces van wil maken, waarom dan een demonstratie organiseren op die dag? Als je er een politiek proces van wil maken, waarom je dan zo nadrukkelijk onderwerpen aan de rechtsgang?” Maar op deze kritiek was niemand ingegaan, omdat in het Mariânburcht- proces nu juist de arrestanten het meeste uitzoekwerk hadden gedaan en zijzelf de processtrategie hadden bepaald. De bezetting van het advokatenbureau had het startpunt kunnen vormen voor een diskussie over de afhankelijkheid van advokaten. Maar de diefstal van het dossier voorkwam dat op dit punt kon worden ingegaan. Net als bij de Okeghem-nasleep wist de onderzoeksgroep, thans PVK, het voor elkaar te krijgen om de diskussie die ze aanzwengelde, direkt weer om zeep te helpen en daardoor alleen de eigen methodes onderwerp van gesprek te maken. De gevoelige snaar was daar niet minder hard om geraakt. Weekblad bluf! bericht in haar editie van de dag na de bezetting: “Meer bewijs voor het feit hoe gek, hoe gevaarlijk en hoe zielig ze zijn is niet nodig. Denk hierover na en praat er over. Het wordt tijd.” Een week later verklaart het blad, onder het motto “gekte in de beweging”, waarom het tot de advokatenaktie heeft gezwegen over de onderzoeksgroep: “Bluf! heeft er tot nu toe voor gekozen niet direkt over hun walgelijke aktiviteiten te schrijven, om ze vooral 204
niet teveel aandacht te geven, maar de inval van vorige week was de druppel”. Het komt met een beknopte “chronologie van het verraad”, waarmee de aktiviteiten van de onderzoeksgroep worden bedoeld. De tweede publikatiegolf zet in met het openbaar maken van het verleden van de personen die de onderzoeksgroep/PVK vormen. Maar al snel wordt het verleden de komplete kraakbeweging herschreven. Keer op keer worden analyses gepubliceerd rond de vraag wat de kraakbeweging was/is, of de huidige PVK’ers de “opbouwers” daarvan zijn geweest en wat voor rol ze dan wel in welke incidenten gespeeld hebben. De bewegers moeten na jaren opeens een geheugen ontwikkelen. Tegelijk moet de aloude vrij-blijvendheid bestreden worden die, volgens een stencil, “een vakuÅm kreâert, waar de onderzoeksgroep rustig en ongestoord verder kan gaan met haar praktijken.” De konklusie van deze diskussiebijdrage luidt dan ook: “De groep zal niet langer genegeerd, maar geãsoleerd moeten worden. De beste manier om hen te isoleren is door zelf op een goede manier aktief verder te gaan.” Nu negeren niet meer kon, moest men een stap verder gaan en de groep isoleren. De passieve wijze waarop dit gebeurde werd ingegeven door de ethische houding dat “wij ervoor passen dezelfde methodes te hanteren als die van de onderzoeksgroep”. Bovendien kon men niet alle scenes op een lijn krijgen, omdat sommigen vinden dat de groep wel degelijk nog steeds reâele problemen aansnijdt, al zijn hun methodes ook niet zo geslaagd. De PVK werd de toegang ontzegd tot de meeste kraakkafees. Maar als de leden van de groep beloofden zich redelijk te gedragen, bleven ze welkom in cirkuits als de Schinkel- en Oosterparkbuurt. De groep verloor wel iedere toegang tot de eigen media, inklusief Stadsnieuws dat om zeep werd geholpen toen hun tegenstanders zelf no. 33 maakten met de namen en verledens van de PVK’ers. Daarna verscheen het blad niet meer. Zelfs De Zwarte, die tot dan door de PVK gedistribueerd werd, deed mee: “We kiezen nu voor het isoleren en uitschakelen van de onderzoeksgroep in de hoop zo de diskussie weer in handen te krijgen.” De PVK reageerde hierop door eindelijk, rond kerst 1987, met de beloofde verradersbrochure te komen van 106 gedrukte pagina’s. Op de omslag stond een foto van poldermeertje 205
met een molen in de verte. Aan de waterkant zitten zes mensen geknield, een dik touw is rond hun halzen en handen gebonden. Ze hebben zakken over hun hoofd. Achter hen staat een figuur met bivakmuts en regenjas die de eerste net een nekschot heeft gegeven en nu op de tweede mikt. De titel is: “Parels voor de Zwijnen. Het verval en verraad binnen de aktie-beweging in Nederland. Rapport van de politieke vleugel van de kraakbeweging.” Het motto luidt: ‘Verraders zijn mensen van de laagste soort. Het soort waartegen alle middelen geoorloofd zijn.’ In het boekwerk wordt de geschiedenis van de kraakbeweging geherinterpreteerd in termen van een generatiekonflikt tussen de oudere aktivisten en de nieuwe garde. Verder worden de gejatte Mariânburcht-dossiers en zomaar wat politieverklaringen van aktievoerders afgedrukt, de sociale advokatuur doorgelicht, de eigen media aangevallen en tenslotte de juiste “houding van een politiek aktivist” voorgeschreven. In de bijlages is Kraken of Grutten opgenomen en als een eigen publikatie geklaimd. Voorts worden enkele “westeuropese” gevallen van verraad beschreven. Het boekje werd geen verkoopsukses. Enerzijds was de grootste opwinding al weer weggeâbd en de fase van passief isolement ingetreden. Anderzijds werd het werkje uit een van de weinige boekhandels die het wilde verkopen meegenomen, wanneer daar toevallig een autonomen-demo langskomt. De handelaar vermaakt zijn klanten met een sterk verhaal: “Dan komt hier plotseling zo’n groep met bivakmutsen op binnengestormd, pakt die stapel met brochures en rent de zaak weer uit. Ik erachter aan. Als ik bijna de achterste jongen te pakken heb, strekt die zijn arm en komt me er toch een koevoet te voorschijn. ‘Okee, okee’, zeg ik, jullie mogen ze al houden.” Het boek werd nadien alleen in bepaalde kafees en winkels onder de toonbank verkocht, maar gaf geen aanleiding tot diskussies buiten de kring van de gezelligheid. “Dat ding is massaal genegeerd.” Je mocht het niet kopen of verkopen en het werd weinig gelezen. De angst zichzelf in de verraderslijst terug te vinden kwam niet uit, omdat die niet bleek te zijn opgenomen en ook nooit boven water is gekomen. Werd in de eerste ronde na de Okeghemstraat een selektiekriterium gezocht wie wel en niet de beweging mochten laten groeien, in de tweede ronde ging men een 206
volgende fase in. Toen er eens een ruimte werd gekraakt om een kafÉ te vestigen, verft iemand uit balorigheid de naam “De Harde Kern” op de voorgevel, omdat de politie al jaren op jacht is naar zo’n kern van de beweging. Op dat moment komt Piet langsfietsen en schreeuwt woedend: “Hoe durven jullie! Wij zijn de harde kern!” De onderzoeksgroep ging zich hier steeds duidelijker naar gedragen. Het begon de trekken van een “massakristal” te vertonen. Canetti heeft zulke kristallen als volgt beschreven: “Kleine, starre mensengroepen, streng afgebakend en van grote bestendigheid, die als uitgangspunt voor massa’s dienen.” Er bestaan massa’s die zich hebben gevormd rond een of meerdere van dit soort kleine groepen die al eerder zijn begonnen. De heroân uit de tijd van het oorspronkelijk kraken funktioneerden destijds als dit soort kernen, waaromheen met geduld en kluswerk de eerste kraakgroepen zich vormden. Maar de ‘beweging’ die de heroân daarmee in leven riepen, ontwikkelde zich in een totaal andere richting dan zij ooit voorzien en gewild hadden. Dat is de tragische cyklus van de heroân: ze worden opzij geschoven door iets dat ze zelf hebben opgeroepen. Veel van de klussers uit de begintijd werden hiervan het slachtoffer: ofwel begrepen ze niet meer waar de nieuwkomers mee bezig waren en trokken ze zich mokkend terug, ofwel probeerden ze de macht te heroveren, waarna ze onvermijdelijk aan de kant werden geschoven. Een aantal PVK’ers behoorde tot deze verspreide groep van heroân uit verschillende buurten en daar gingen ze zich in de tweede ronde ook op beroepen. Bovendien legden ze zich een strenge gedragskode op, om zich te onderscheiden als “echte aktievoerders”. Stephan: “Het waren mensen die 24 uur per dag met het doel bezig waren. Hein rookte niet, dronk niet, deed aan z’n konditie, draaide kraakspreekuur, vulde formulieren in, werkte met buitenlanders, wat dat betreft petje af. Ik kan me voorstellen dat dat een groffe botsing geeft met een kraakkultuur, die zich uit in drinken of snuiven zoals een tijdje in de mode was: een betrekkelijk inkonsekwent aktivisme, dat leeft van oprispingen.” In de eerste ronde eiste de PVK van de restanten van de kraakbeweging, dat die hen als de enige ware opstarters en erfgenamen zouden beschouwen. De PVK moest als de harde kern worden geakspeteerd, waar 207
omheen de Nieuwe Beweging zou uitkristalliseren. In feite eiste ze daarmee dat de toekomstige massa haar bestaan als kerngroep zou legitimeren. Wanneer de restanten deze eis negeren moet er worden “puingeruimd”. De onderzoekgroep gebruikt hiertoe de tweede ronde, waarin ze probeert haar legitimatie te vinden in het eigen gelijk. “De duidelijke omlijning, de geãsoleerdheid en de bestendigheid van het kristal steken sterk af bij de nerveuze bewegingen in de massa zelf,” schrijft Canetti. Maar het fanatisme waarmee de PVK een grens probeert te trekken tussen de eigen groep en de nerveuze rest, bewijst dat ze zich nog niet tot massakristal heeft kunnen verdichten; ze moest zich nog tegen anderen afzetten om haar eigen grenzen scherp te houden. Dit laatste wordt ook bewezen door Parels voor de Zwijnen, die gericht is op aktievoerders die nog niet doorhebben in wat voor moeras ze zijn terechtgekomen: slechts drie pagina’s gaan over hoe de “politieke aktivist” zich dient te gedragen, de rest bestaat uit aanvallen op anderen. Het isolement waartoe de groep had opgeroepen en waartoe ze veroordeeld wordt door de rest van de ‘beweging’ aan het eind van de tweede ronde, had de kristalstruktuur in ontwikkeling kunnen versterken. Dat dit niet gebeurde, maakte de derde en laatste ronde duidelijk. 6 Oktober 1988: ‘Dolle Donderdag’. ‘s Ochtends om 8.30 wordt kraakkafÉ de Eerste Hulp in de Eerste Oosterparkstraat heroverd op de PVK. Daar was een geschiedenis aan voorafgegaan. Deze ontleende haar energie aan de eigenaardige verhouding tussen enerzijds de buurten en anderzijds de stad. Met de stad werden in krakerstaal de andere dan de eigen buurt bedoeld. Daarnaast werd met de term “stedelijk” bedoeld dat alle buurten, dus ook de eigen, met een kwestie te maken hadden. De “buurt” bestond in ‘88 uit een kleine groep met een kafÉ en een kraakspreekuur. Onderling kontakt tussen de buurten was geheel aan incidenten en grotere akties gebonden. Eigenlijk kwam men zelden meer buiten de eigen buurt en bovendien lagen de groepen zo ver van elkaar verspreid over de stad, dat het echt een hele onderneming was om daar eens langs te gaan (een kwartier fietsen). De Eerste Hulpgroep vertelt in een van hun stencils: “In tegenstelling tot het overgrote deel van de stad, besloten wij een jaar geleden niet mee te doen aan de isolatie208
politiek t.o.v. de onderzoeksgroep. Hiermee kozen wij om zowel de diskussies rondom verraders, afbreken kraakbeweging/opbouw nieuwe beweging ed. alsook de daarmee gepaard gaande konflikten en konfrontaties aan te gaan.” De twee leden van de PVK, Hendrik en Corrie, die in de kraakgroep zaten, deden weliswaar aan “agitatie-politiek, gekombineerd met een bot arrogante opstelling”, maar “de diskussies waren interessant en leerzaam vanwege de zeer verschillende meningen.” “Besloten werd tot een grondige verbouwing met een nieuwe opzet, die de Eerste Hulp toegankelijker moest maken voor de buurt. Er werd vier maanden hard gewerkt.” Andere PVK’ers komen ook een handje helpen. Joris: “Je weet hoe dat gaat. De PVK’ers zijn daar om negen uur en de andere krakers komen om twee uur wel eens kijken. Zij hebben dus alles gedaan en voelen zich vrij machtig en willen de zaak overnemen.” Stephan: “Van lieverlede was het toch wel een rare atmosfeer geworden met al die klussende PVK’ers.” Er zat meer dan onbaatzuchtigheid alleen achter de behulpzaamheid, zoals de Oosterparkers nog zouden merken. Joris: “Na de verradersbrochure moet hun groep gedacht hebben: de kraakbeweging sterft vanzelf wel af, hier kunnen we geen voet meer tussen krijgen. Toen zijn ze rustig begonnen hun eigen struktuurtjes op te bouwen.” De groep zocht geselekteerde plekken, verspreid over de stad, van waaruit ze een netwerk kon gaan spinnen van eigen vergaderruimtes, buurtvoorzieningen en financieringsbronnen. Stephan: “Bij ons in de Schinkelbuurt hadden we altijd gezegd: wij doen niet mee met de politiek van de beweging, dat de mensen van de PVK niet meer gewenst waren en dat ze bij wijze van spreken als fascisten behandeld moesten worden. Wij wilden niemand uitsluiten.” De PVK’ers Sylvia en Teun waren, mede op basis van oude vriendschappen, in de sauna van de Binnenpret in de Schinkelbuurt gaan werken. Stephan: “Er ontstonden incidenten over de subsidietoewijzing uit de opbrengst van de sauna. De besluitvorming daarover werd gedomineerd door Sylvia en Teun. Hun koffieshop in opbouw, de BAK in de Staatsliedenbuurt, hun kraakarchief en hun publikaties kregen wel geld en andere dingen kwamen er maar mondjesmaat vanaf. Ook ging er geld naar de verbouwing van de Eerste Hulp.” 209
De opbouw van de Nieuwe Beweging werd door de PVK ondernomen op klassieke krakerswijze: men ging klussen. Ironisch genoeg financierde men dit met geld, dat bij “grutters” werd weggehaald. Vanuit de Eerste Hulp-groep verscheen een stencil dat de eerste zou worden uit een reeks die de twee voorgaande publikatiegolven over de onderzoeksgroep veruit zou overtreffen. Daarin staat: “Diskussies over de inhoud van de nieuwe opzet werden op de lange baan geschoven. Eerst de verbouwing afmaken. Pas vlak voor de geplande opening op 17 september maakten de twee uit de onderzoeksgroep hun politieke lijn zo duidelijk dat verdere samenwerking met hun onmogelijk is. Drie vrouwen hadden het initiatief genomen tot het opzetten van een vrouwenavond. Er waren reeds 12 vrouwen uit de buurt die zich hiervoor wilden inzetten. Dit was dan ook het punt waar de splitsing uit voortkwam. De twee van de onderzoeksgroep waren ertegen dat groepen zoals migranten, vrouwen, zwarte mensen, potten en flikkers enz., ‘minderheden’ dus, apart onder die noemer gaan diskussiâren, zich ontwikkelen, organiseren.” De PVK bevestigt dit in een door haar uitgebrachte “Mededeling”: “Het is sektarisch als een deelstrijd zich vervreemdt van het geheel van de sociale strijd.” De strijd tegen de meer-danwonen-alleen-aktivisten, die het beeld van het kraken vertroebeld hadden, verplichtte de PVK ertoe alle toevallige solidariteiten van de hand te wijzen. Kraken werd daardoor voor hen de enig ware totaalstrijd tegen “alle vormen van reformisme”, zoals ze dit maal de als links vermomde rechtsen typeren. Maar, vervolgt het PVK-paper: “De manier waarop dÉze vrouwenavond gelanceerd werd maakte duidelijk dat er in werkelijkheid andere motieven speelden. Het bleek al weken voorbereid te zijn en bewust verzwegen tegenover de mensen van de PVK. Genoeg redenen om niet akkoord te gaan. De vergadering gaat zonder tot een oplossing te komen uit elkaar.” Het Eerste Hulp-stencil beschrijft de afloop van de vergadering als een “vetootje. Zij zeiden: ‘We zijn er tegen dus mag het niet van ons, en het gebeurt dus niet.’ Zij verboden het!” De Zwarte preciseert: “Hendrik zegt dat het nu hard tegen hard zal gaan. Dit zal zich uiten om te beginnen in het dichtlijmen van sloten en het gooien van stront door de brievenbus van anderen uit 210
de Eerste Hulp- groep.” De zes voorstanders van de vrouwenavond besluiten een dag later om de voor die zaterdag geplande opening niet door te laten gaan, “omdat we geen zin hadden in een knokpartij temidden van de uitgenodigde buurtbewonersters.” De PVK: “Die dag blijkt dat de zes niet komen opdagen om te werken en het eerste tendentieuze stencil wordt verspreid in de stad. Hierin wordt de leugen verspreid dat de opening niet door zou gaan. De groep die wÉl doorwerkte besloot hierop uit voorzorg tegen andere vormen van sabotage het slot te vervangen. De opening ging gewoon door.” Voor deze gelegenheid heeft men het kafÉ opgevrolijkt met wat verradersaffiches en -brochures en hanteert men een “deurbeleid”. Kommentaar Eerste Hulp: “Zou dit betekenen dat de onderzoeksgroep de Eerste Hulp wil gebruiken als één van hun filialen?” Twee dagen voor de laatste vergadering van de Eerste Hulp hoort men, naar verluidt, Hein tegen Hendrik zeggen: “De Eerste Hulp zit nu op dezelfde lijn als de sauna in de Binnenpret, de Koevoet en de BAK. De Eerste Hulp draagt nu ook het stempel van de onderzoeksgroep.” Dit wordt al snel een gevleugelde uitspraak, die menigeen aan het denken zet. Stephan: “Op een dag kwam een jongen uit Oost langs in de koffieshop van de Binnenpret en zei dat het heftig ging worden en dat de PVK het kafÉ niet zonder slag of stoot zou teruggeven.” De Schinkelbuurters kozen daarop de kant van de Eerste Helpers, omdat er van oudsher goede banden bestonden tussen deze kraakgroepen, beide klein zijn en dezelfde instelling hebben. Belangrijker nog was dat zij kort daarvoor toevallig hadden ontdekt dat de sauna, die een stichting zou worden, ondanks de gemaakte afspraken achter de rug van iedereen om op naam van Hein en Sylvia zou worden geschreven, met als motivatie “dat Hein zoveel afwist van belastingtruuks”. Men had hier nog net een stokje voor kunnen steken. De Eerste Hulp-groep ging in de weken hierna bij de verschillende kraakbuurten langs om de situatie uit te leggen en tegenplannen te beramen. De afspraak was dat indien de Oosterparkbuurt haar problemen zelf kon oplossen, dat ieders goedkeuring had. Maar als de komplete PVK zich erin mengde, zou men het als een stedelijke zaak beschouwen en navenant reageren. Op zaterdag 1 oktober gaan Piet, Hendrik en een 211
derde PVK’er bij een vrouw van de Eerste Hulpgroep langs en dreigen dat, als iemand met één vinger aan het pand zou zitten, zij gepakt zou worden en een aantal anderen daarbij. Daardoor wist de PVK te bereiken dat het niveau van de buurtperikelen werd verlaten en het aan de stad was om op te treden. Men bereidt de herkraak grondig voor. Donderdag 6 oktober is het dan zo ver. Harry: “Nadat er ‘sochtends vroeg een nieuw slot in de kafÉdeur was gezet, werd er barrikademateriaal naar binnen gebracht en spiralen voor het raam geschroefd. Daarna werd er een stencil bij Hendrik in de bus gedaan, dat het herkraakt was. We hebben de Eerste Hulp toen verlaten.” Het stencil herschrijft de voorgeschiedenis vanaf de diskussie over de vrouwenavond en gaat in op de “ongewenste intimidatie” door de PVK, om te besluiten: “Wij verwachten dat dit alles de onderzoeksgroep niet in de kouwe kleren gaat zitten.” Harry: “Een paar mensen bleven in de etage erboven wachten op wat er zou gebeuren en de rest verzamelde in een pand daar in de buurt. Verder zat er nog een groepje te wachten in Frontline-Slagerzicht, de linkse boekhandel op de Albert Cuyp.” De Zwarte: “Even later komen mensen van de Eerste Hulp Hendrik tegen, waarop die schreeuwt dat hij er mensen bij gaat halen.” Tanja zat samen met nog een Schinkelbuurtster en wat mensen uit Oost de zaak aan te zien in de etage boven het kafÉ: “Als eerste PVK’er kwam Gijs langs in een autootje. En toen Hein. Wij hebben alarm doorgebeld naar de groep die vlakbij zat te wachten. Hein was stomverbaasd juist ons daar te zien zitten. Hij schreeuwde: ‘Kom naar beneden dan sla ik je in elkaar.’” Wanneer er 7 mensen vanuit het pand in de buurt ter plekke aankomen, ontstaat een oploopje voor de deur. Er wordt over en weer geschreeuwd. Harry: “Ik zeg: ‘HÉ Hein, ik kom met je praten.’ Hein: ‘Daar is het te laat voor en hoor jij ook al bij dat verradersklubje?’ Toen ik tegen de deur ging staan, schreeuwde Hein: ‘Blijf van m’n kafÉ af!’ En ik: ‘Wat heb jij in deze buurt te maken?’ Hein: ‘Pas maar op je eigen buurt!’ Toen begon Hein aan me te rukken. We hebben hem toen in bedwang gehouden. We waren met vier Schinkelbuurters en drie Oosterparkers. Toen we hem loslieten viel hij weer aan, we pakten hem opnieuw beet. Er werd niet geslagen ofzo. Hij is daarna aan de overkant gaan staan 212
wachten. Op dat moment kwamen de mensen uit Frontline aanwandelen. Wij deden de deur open om naar binnen te gaan. Toen stormde Hein naar voren en spoot hij traangas in onze gezichten. Hij kreeg toen een paar meppen. Wij gingen daarna naar binnen. Daar was de stank nog erger dan buiten, want Hein had eerder al traangas door de brievenbus staan spuiten.” Binnen hangen CCC-posters op de muur en een foto van Stalin, boven de deur is een hamer en sikkel bevestigd. Tanja: “Buurtbewoners moeten de politie hebben gebeld. Hein was op een afstandje blijven wachten. Hij had bloed op z’n lip toen. Op aanwijzing van de buren werd hij opgepakt wegens verboden wapenbezit, maar niemand van ons wilde een aanklacht indienen. Ze hebben hem een paar straten verder vrijgelaten. Daarna moet hij naar de BAK zijn teruggekeerd.” In de PVK-versie werd Hein “na een worstelpartij van twintig tegen één, aan de politie uitgeleverd”. Hierna werd er een stedelijk alarm gegeven. Stephan: “Hein is niet achterlijk. Hij weet ook dat als hij tot drie keer toe naar binnen probeert te komen, hij een klap op z’n gezicht kan krijgen, misschien wel meerdere. De PVK zou ‘s avonds bij elkaar komen in het huis van Piet, maar wat doet Hein? Hij gaat er alleen op af en keert terug met bloed op z’n lip. Hein reageert zo heftig om z’n groep te motiveren, hij weet hoe je de vlam in de pan moet laten slaan. Dan kan ie vertellen dat hij door 20 mensen is aangevallen, zonder erbij te vermelden dat hij zich er tot drie keer toe in heeft gestort en CS-gas gebruikte.” De PVK kwam vanuit meerdere punten in de Staatslieden- en Oosterparkbuurt bijeen en vertrok per auto naar Frontline-Slagerzicht. De strategie die de PVK in alle konflikten gevolgd had, was die van de ‘Spassguerilla’: bedenk wat je tegenstander het ergste zou vinden en doe dat dan twee keer zo erg. Een hoogtepunt werd hiermee bereikt in de omslagfoto van Parels voor de Zwijnen: verraders afschieten in een oer-Hollands landschapje. Deze strategie wordt nu aangewend in konfrontaties op straat. Boekhandel Slagerzicht schrijft in haar Bericht: “Vlak voor sluitingstijd werden we ‘getrakteerd’ op een korte maar heftige aanval. De groep wist binnen enkele minuten het pand om te toveren in een grote puinhoop. Gewapend met knuppels werden boekenkasten omvergetrokken, 213
ruiten ingeslagen, een typemachine, radio’s, telefoon en een kopiâerapparaat vernield. Zelfs de keuken werd niet vergeten: het fornuis, koelkasten en koffiezetapparaat moesten het ontgelden.” Zes PVK’ers veroorzaken een schade van meer dan ü10.000,-. Een toevallige bezoeker herkent Hein: “Maar Hein, wat doe jij nou?” Hein: “Ze hebben m’n kafÉ afgepakt!” De vier aanwezige medewerkers worden bedreigd, een van hen wordt voor de deur een gebroken arm geslagen door de PVK’er Arnold en naar het ziekenhuis afgevoerd. De PVK achteraf: “De belangrijkste mensen achter ‘frontline’ hebben steeds een hoofdrol in de agitatie tegen de PVK gespeeld. Met name ook in het buitenland worden onze kontakten door ‘frontline’ opzettelijk gefrustreerd.” De “Stellingen over dolle donderdag” geven later aan dat de PVK hier een geaksepteerde gedragskode doorbrak: “De grensoverschrijding zit ‘m hierin, dat vanaf nu de Onderzoeksgroep de oorlog blijkbaar aan de hele stad heeft verklaard en ook personen en instellingen, die niet direkt partij waren, in de vijandelijkheden betrekt.” De Eerste Hulp krijgt het bericht van de verwoesting doorgebeld en een paar aanwezigen vertrekken om de schade op te gaan nemen. Veertig mensen blijven in het kafÉ achter, waaronder Staatsliedenbuurters die op het alarm waren afgekomen. Harry: “De aanval op Frontline was vermoedelijk een afleidingsmanoeuvre. Ze zullen wel gedacht hebben dat wij daar allemaal als een kudde opaf zouden gaan. Dat gebeurde niet.” Een half uur later werd er aangebeld door Arnold, die niet zo bekend was in de stad. Toen er werd opengedaan stormden drie van de groep die was aangegroeid tot 13, naar binnen. Ze kwamen om de boel leeg te rossen. Piet springt op de tafel en schreeuwt: ‘Iedereen vertrekken.’ Er ontstond paniek en iedereen wijkt naar achteren. Maar net daarvoor waren de helmen en knuppels aangekomen uit het kraakkafÉ van de Grachtengordel. Die pakten we toen op. Er werd gegooid met bierflessen, stoelen en alles wat los en vast zat en met de knuppels geslagen. De groep was heel snel binnen, maar toen waren ze nog sneller weer buiten.” De Zwarte: “Op het moment dat de onderzoeksgroep bij de Eerste Hulp aankwam, stonden er twee mensen voor de deur. Een van de twee krijgt een knuppel op zijn kop en de ander traangas in het gezicht. Deze 214
laatste loopt dan weg om bij te komen. Even later loopt de onderzoeksgroep terug en komt hem tegen. Hierop springt de hele groep op hem. Hein roept: ‘Sla op zijn knieân’ en doet dit ook. Maar dan zegt Piet: ‘We kunnen hem beter gebruiken als we hem meenemen.’ Hierop wordt hij meegesleept naar de woning van Hendrik. Daar aangekomen wordt hij op de bank gezet. Eerst wordt hij gefouilleerd om, zoals ze zeggen, te kijken of hij wapens bij zich heeft, sleutels en papieren worden afgepakt. Piet zegt: ‘Wat ben jij een klootzak dat jij geen wapens hebt. Ben je niet bereid om te knokken?’ Hierna begint het verhoor. Piet neemt de leiding en legt een papier voor hem neer: ‘Nu ga je namen opschrijven. Je hebt hier geen enkel recht. Je moet meewerken. We willen namen van mensen die meegeholpen hebben aan de herkraak.’ Hij noemt een aantal namen, maar die kennen ze al. Hij zegt dat hij verder geen namen kent, want hij is meer een randfiguur van de kraakbeweging. Op een gegeven moment pakt Piet een blauw apparaat waar twee pennen uitsteken en zet het aan, zodat je vonken hoort knetteren en zegt: ‘Nu vertel je alles wat je weet, anders krijg je een doodsklap.’ Ze vroegen hierna hoe de herkraak opgezet was. Een voor een moet hij vertellen waar zijn sleutels van zijn. Daarna zegt Piet: ‘Ga nu maar aan je vriendjes in de Eerste Hulp vertellen, hoe erg het niet was’, en eist dat hij zich verder overal totaal aan onttrekt, anders komen ze hem thuis zijn gezicht in elkaar slaan. Als hij zich terugtrekt is er nog een minmale kans dat zijn huis ontzien wordt, want het is oorlog.” De PVK-versie: “We namen iemand van onze tegenstanders mee. Hij gaf ons zonder noemenswaardige dwang nuttige informatie.” Joris: “In de Staats wisten we niet zo veel van de situatie rond de Eerste Hulp. We vonden het verrassend dat zo’n voor ons onbekende buurt opstond tegen de onderzoeksgroep, maar daar bleef het bij. Toen werd Frontline aangevallen, wat heeft dat er nou mee te maken, dat begrepen we niet zo goed. Er werd doorgebeld: ‘Buurtvergadering om half negen in Wicca’. Dat was onze vergaderruimte. Komen we daar aan, blijkt iemand uit de Staats te zijn aangevallen in onze eigen buurt door vijf mensen. Hij zou zijn gesignaleerd bij de Eerste Hulp. De mensen van de onderzoeksgroep hebben hem in elkaar geslagen, hij begon te schreeuwen. 215
Toen er iemand bijkwam zijn ze weggelopen. ‘We hebben er een gepakt, d’r staan er nog vier op ons lijstje’. Dat was voor ons de limit. Tijdens de vergadering in Wicca is besloten om die avond de BAK te pakken. We zijn naar de stad gegaan, die vergaderde vanaf half twaalf in de Eerste Hulp, en hebben dat besluit doorgegeven: ‘We gaan het in elk geval doen, als er mensen mee willen... Maar als er niemand komt, doen we het ook. Een groep bleef achter in Oost om de woning van Hendrik te verbouwen. De ruiten daar worden ingegooid en zijn interieur en auto zijn finaal in diggelen geslagen. De rest, zo’n 60 mensen, zijn naar de Staats gekomen.” Douwe: “Daar zat ik bij. Het was voorverzamelen in Wicca. Dat was echt een zooitje daar, dronken mensen aan de bar die zich ermee bemoeiden, maar geen zin hadden om er aan mee te doen. Dus voortdurend werd er geschreeuwd: ‘Hou even je kop dicht!’. Een hele chaotische toestand. Om een uur of 2 gingen we weg” Joris: “We zijn gewoon lopend over straat naar de BAK toegegaan, sommigen met bivakjes, anderen niet, daar zijn de ruiten ingemept. We wilden wel een konfrontatie aangaan, maar d’r was niemand. Knal, knal, knal, bar kapot getrokken, bakfiets eruit gehaald en weg, terug naar Wicca. De gemoederen begonnen aardig verhit te raken. Men wilde ook Hein aanpakken, en Piet, de ruiten ingooien. Mensen zijn toen, zonder dat het aangekondigd werd, daar heengegaan, zo losjes over straat, een beetje er naartoe wandelen. Hein stond toevallig buiten op de hoek, hij was thuis gebleven. Er komen 60 mensen de hoek omlopen en hij blijft staan. ‘Godverdomme, dat is Hein.’ ‘Oh, is dat nou Hein’, zo weinig mensen kenden hem. Vier mensen zijn op hem afgelopen, een beetje slaan en met stokken gooien, niemand durfde Hein echt aan te pakken. Iemand is wel op hem afgevlogen en heeft een hersenschudding geslagen gekregen. Zijn ruiten werden ingegooid. Hij stond heel hard ‘alarm, alarm’ te roepen. De rest van zijn groep was bij de BAK naar de schade wezen kijken en kwam nu terugrennen, helmen op, pats.” Douwe: “Iedereen schrok ervan dat er zo’n aggressieve sfeer was. Toen is er over en weer wat met stenen gegooid. Inmiddels was de politie ook gearriveerd, maar die hield zich afzijdig. Op een gegeven moment hebben we ons weer teruggetrokken, naar Wicca. Een paar mensen 216
waren helemaal over de zeik, het was gewoon heel slecht georganiseerd, een aantal waren al behoorlijk beneveld, dus wisten het ook niet meer zo goed.” Joris: “Zoiets geeft de indruk van absolute macht. 60 mensen vallen één man aan en hij slaat ze af. Hein heeft in z’n eentje dat losse zooitje zand dat daar komt aanlopen, weggeslagen. Ze dachten: nu kunnen we de macht overnemen, ietsjes verder doordrukken en terreur uitoefenen. Met het idee: ons is onrecht aangedaan.” De PVK besluit haar mededeling over dolle donderdag met de strijdkreet: “Wij hebben niets te verliezen. Wij zijn bereid tot het uiterste te gaan.” Bijgevoegd is een stencil met de tekst: “De PVK zal door een gerichte aktiekampagne de volgende eisen afdwingen: 1. De onzinnige bezetting van het politiek buurtkafÉ ‘De Eerste Hulp’ moet onmiddelijk beeindigd worden. De ruimte moet terug naar de oorspronkelijke gebruikers; 2 Alle door de bezetters veroorzaakte materiâle schade, moet vergoed worden, dit houdt in, dat, nog voordat de bezetting wordt opgeheven, alle woningen, ruimtes, auto’s hersteld moeten worden, d.m.v. de som gelds die de agressors en volgelingen, hebben ingezameld; 3 Na inwilliging, al dan niet vrijwillig, van bovenstaande punten, zal men de vijandelijkheden moeten staken, pas dan gaan wij over tot de orde van de dag!” In de Staatsliedenbuurt was een jaar eerder na een jaren durende reeks incidenten een definitieve splitsing ontstaan. Enerzijds had je de “woongroep” rond Hein en Piet, die ook de centrale figuren van de onderzoeksgroep waren. Anderzijds was er de nieuwe “kraakgroep”. Aanleiding was de verplaatsing van het kraakspreekuur uit kafÉ De Rioolrat naar het pas gekraakte vrouwenpand Wicca. Ernst: “Op de vergadering daarover was 95% van de mensen die aktief waren het er unaniem over eens, dat wij in Wicca moesten gaan zitten. Een nieuw pand, dat kunnen we opbouwen en dat kan nog jaren doorgaan, we doen dit gewoon. Halverwege komt Hein binnen en blijkt dan toch in staat te zijn zo’n besluit volledig te verstieren. Hij wilde een spreekuur beginnen in het oude Verzetgebouwtje en zei: ‘Ik zal deze verplaatsing saboteren en zorgen dat het daar wel lukt’.” Beide groepen besloten toen “volstrekt autonoom” naast elkaar te gaan werken. Ernst: “Dat werkte in het begin heel remmend. Zeker 217
naar buiten is het heel moeilijk uit te leggen waarom je twee spreekuren hebt. Vervolgens is zoiets tot mislukken gedoemd. Toen hebben ze het gebouwtje afgestaan aan de middenstand. Zij wilden eigenlijk al niet meer met ons meedoen, maar er was nog geen formele splitsing.” Joris: “Ze begonnen toen met Staatsnieuws. De eerste 4,5,6 nummers gingen nog wel, gewoon informatie dit, informatie dat. Sommigen hebben daar nog aan meegedaan. Op een gegeven moment gingen ze er die verraderstoestand inbrengen. Mensen wilden dat niet hebben, ze stuurden het blaadje terug. Maar het werkte desondanks wel, want tegen mensen die een beetje twijfelachtig waren, verkochten ze het met: ‘We menen het allemaal niet zo slecht, we willen de zaak goed wakker schudden, even provoceren, dan komt er tenminste wat los.’ Zo ontstonden er hele diskussies over een paar stenciltjes. Zij schreven dat het spreekuur klote was, maar wilden wel komen stencillen op Wicca. Dat kon niet gebeuren. Als jij de beweging wilt afbreken gaan wij jou geen faciliteiten geven om dat te bewerkstelligen. Voor mij was dit het incident waarmee de scheiding kompleet was.” Dan beginnen moeizame onderhandelingen over de boedelscheiding. Ernst: “Wij zeiden: laten we de bakfiets, stencilmachine en dat soort shit verdelen. Daar viel met hen niet over te praten. Hun antwoord was: als jullie je willen afscheiden is dat goed, wij houden onze spullen. Zij wilden ook de financiân, die zij beheerden, niet afstaan. Toen is vanuit Wicca de kraakgroep ontstaan. Eigenlijk hadden we het moeten delen, maar we hebben niks gekregen. Maar wij hadden geen zin in een openlijke oorlog: ‘Laten we de vuile was maar binnenhouden, ze bekijken het maar. Wij zetten een nieuwe aktiepot op en we lullen er niet meer over.’” Joris: “Iedereen wist hoe hard die figuren waren, daar bestond een zekere huiver voor, ook omdat je zo dicht op elkaar zit. De konfrontatie was ook niet nodig, er was een oplossing, die scheiding van jullie hier, wij daar. Met ongeschreven regeltjes, je kwam niet bij mekaar op de vergadering, je kwam niet in elkaars pandjes, ga je gang maar, je groette elkaar zelfs nog.” Ernst: “Hier in de Staats was het echt een dorpse oplossing. Naar de stad toe raakten we ook geãsoleerd, wij werden nog voor een groot deel geãdentificeerd met de woongroep, zonder dat 218
die mensen wisten dat wij helemaal niks met die PVK te maken hadden. Wij waren alleen geen oorlog aangegaan.” Joris: “Een nieuw groepje uit Wicca was in de Eerste Hulp gesignaleerd. Ze moeten toen de klik hebben gemaakt: Eerste Hulp weg, we gaan ons richten op de Staatsliedenbuurt. Een stuk “vanuit de Staatsliedenbuurt” beschrijft de buurtsituatie: “Er waren mensen die zich afvroegen of de gebeurtenissen bij de Eerste Hulp en Frontline wel een buurtprobleem waren, zodat we alleen maar over die persoon die door 4 man in elkaar geslagen was, hoefden te praten. Men dacht dat het een incidentje was. De volgende dag, vrijdag, werden een aantal buurtbewoners staande gehouden, in portieken gezet en bedreigd. Hen werd te verstaan gegeven: 1. Eerste Hulp terug; 2. ü5000,- schadevergoeding; 3. bakfiets terug. Vooral de eerste eis maakte duidelijk dat de incidenten in de buurt wel degelijk te maken hadden met wat er elders in de stad gebeurde. ‘s Avonds werden 5 mensen aangevallen, ze werden met traangas bespoten en kregen daarna een paar tikken.” De buurtvergadering besluit niet op het ultimatum in te gaan: “Redenen daarvoor: Eerste Hulp is niet de eerste zorg van kraakgroep Staatsliedenbuurt. ü5000,- glasschadevergoeding is achterlijk. Daarbij komt dat de BAK gehuurd is en dus een glasverzekering heeft via de woningbouwvereniging. We weten niet waar de bakfiets is.” Joris: “In de Staats heerste het idee dat er van de stad niks te verwachten was. Zij doen wat en wij krijgen de klappen. Ik was ontzettend bang dat als er iets zou gebeuren, de PVK’ers zich zo gerechtvaardigd zouden voelen - en ze zijn ärg militant -, dat er doden zouden vallen. Zondag was er de hele dag een stedelijke vergadering, die klaar stond om de groep in elkaar te gaan slaan. Na eindeloos praten is het toen uitgesteld. Besloten is dat er pas iets gedaan zou worden als men daar klaar voor was.” En hij vervolgt: “Daarna hadden we twee dagen rust. Bellen, kloppen op deuren, meer niet. Dinsdags liep een van ons op straat en wilde bij iemand naar binnen. Opeens begon Hein te slaan en trapt hem naar binnen: ‘Ik sla je helemaal dood tot er geen leven meer inzit.’ Deur dicht, klaar. Hij is toen weer naar buiten gegaan en heeft Hein traangas in z’n gezicht gespoten.” De gestencilde Stellingen over Dolle Donderdag konstateren: “Hein overschrijdt een grens, als hij 219
de jongen voor de tweede maal aanvalt. De betekenis daarvan is, dat geen enkele betrokkene nog zeker van zijn veiligheid kan zijn, zelfs als hij al door Hein en anderen is aangepakt.” Het boekhoudkundige rechtvaardigheidsbeginsel dat uit deze woorden spreekt was algemeen: wanneer iemand een bijdrage levert aan het slopen van de BAK kan die een klap op z’n bek verwachten. Daarna is de rekening vereffend. De PVK’ers hielden echter niet op. Dat was de druppel: “De PVK heeft een zeer groot deel van het geweld voor z’n rekening genomen. Dit niet alleen als een ‘logische’ woedende reaktie op het terugpakken van de Eerste Hulp, maar als stelselmatig beleid.” De PVK neemt eerst de Staatsliedenbuurt als terrein voor hun intimidaties. Arthur: “Die woensdag liep ik ‘s ochtends om half een de deur uit. Ik zie ze staan en denk: ze zijn me aan het opwachten. Hein komt wit weggetrokken op me afgelopen. Ik draai me om en loop rustig naar huis. Hij pakt me van achteren beet en geeft me een paar klappen recht in m’n gezicht. Ik tuimel achterover en begin te schelden: ‘klootzak, wie denk je wel dat je bent’. Hij pakt me weer, duwt me het portiek in en ramt door. Piet komt erbij en zegt: ‘Stop Hein, dit was de eerste keer, voor die ruit. We krijgen ü500,- van je en we komen terug’. Toen ben ik weer opgestaan en kreeg nog een klap. Ik ben out gegaan. Daar stonden een heleboel mensen omheen, ze deden dat heel openlijk. Hein haalde plotseling uit naar een ander, recht in z’n gezicht en zegt: ‘Dit is voor Wicca als verzamelpunt, daar ben jij verantwoordelijk voor’. Ik had een bult zo groot als een ei op m’n voorhoofd, twee blauwe ogen en een stukke lip. Ik ging naar binnen terwijl Hein riep: ‘Jouw huis gaat eraan’, refererend aan het huis van Hendrik.” Joris: “Ze hadden een lijst van 30 mensen waar ze ü500,- van wilden of die klappen zouden moeten hebben, die zouden worden aangepakt als medeschuldigen. Een keer drongen ze bij iemand binnen en namen hem z’n paspoort af en de sleutels van zijn bakfiets die voor de deur stond. Ze schatten die bakfiets op ü400,-, dus moest hij nog ü100,betalen, anders kreeg hij z’n paspoort niet terug. En dat geld heeft hij gegeven.” Ernst: “Ook scheurden ze de hele tijd met hun auto’s door de buurt. Bij Wicca gingen ze voor de deur en schenen ze met schijnwerper die op het autodak zat gemonteerd naar binnen. De 220
dreiging hing dat Wicca aangepakt zou worden, maar het pand werd niet gebarrikadeerd. Dat gebeurde nergens. We dachten: als ze het hier komen afbreken bouwen we het wel weer op. Ook vielen ze bij de gereedschapsuitleen De Blauwe Duim binnen met bivakmutsen op en portofoons. Hein had daar ooit subsidie voor geregeld, dus dat was hun Blauwe Duim. Het konflikt was ook daar terechtgekomen. De Blauwe Duim wilde geen gereedschap meer aan hen verhuren, toen hebben ze het maar gejat.” Joris: “Ze liepen de hele tijd over straat met portofoons om kontakt met elkaar te hebben. Dat ziet er ook intimiderend uit. Een jongen die op dolle donderdag Hein op z’n kop had geslagen en zelf een hersenschudding had opgelopen, stond ook op de lijst om te worden aangepakt. Hij loopt een keer over straat en komt net terug van de chinees, kijkt om en ziet Hein met een stok achter zich aanlopen, met 10 mensen daar weer achter. Ze dachten dat hij hun auto’s had aangepakt, dat zat in de sfeer van bandjes lek. Hij rent een snackbar in, springt over de bar. Toen durfden ze niet verder en trokken zich terug: ‘Jou krijgen we wel.’ Hij is snel naar huis gegaan met de hele groep achter zich aan. Het eerste wat z’n vriendin zegt als hij naar binnen komt rennen is: ‘Je bent de kroepoek vergeten.’ Ze gaat naar de keuken en loopt de voordeur uit met twee grote messen: ‘Als jullie aan hem komen, komen jullie aan mij en nou wegwezen’. Toen zijn ze afgedropen.” Ernst: “Na 10 dagen hield het op. Vanuit het kraakkafÉ De Koevoet ontstond een vredesgroep, die wilde bemiddelen. Zij namen de kommunikatie tussen de beide groepen op zich. Dat ging zo: de PVK stelde een ultimatum en daar gingen wij dan over praten. Ons standpunt was: als jullie ons niet aanvallen, dan vallen wij jullie ook niet aan en we blijven van elkaars bezittingen af. Dat leidde tot een soort wapenstilstand, alhoewel de dreiging bleef bestaan. Het was een diplomatieke manier om ze af te remmen en buiten spel te zetten en dat werkte ook zo. Zij kwamen met het idee dat de Staats een gedemilitariseerde zone moest zijn, dat er niet in de Staats verzameld zou worden voor akties tegen de PVK. We zouden elkaars straten mijden.” De Koevoeters hadden een Standpuntbepaling uitgegeven waarin ze stellen dat, terwijl iedereen de PVK wil isoleren, zij hun open221
deuren-beleid zullen handhaven en dat het in de Eerste Hulp ontstane meningsverschil over het politieke beleid binnen de oorspronkelijke groep verbouwers dient te worden opgelost. De bargroep van de Koevoet bestond voor een deel uit PVK’ers en hun neutraliteit maakte daardoor een wat onbetrouwbare indruk. Een stencil vanuit Wicca over “het initiatief van de vredesduiven” stelt hier tegenover: “Dat er gepraat moet worden, betekent niet dat er onderhandeld moet worden. Over Wiedergutmachung of herstelbetalingen valt thans niet te praten.” Ernst: “De stad was erg achterdochtig over die indirekte onderhandelingen. De stad vond dat de Koevoet de PVK moest afzweren, maar dat wilden ze niet. Ze werden gezien als een geweldloze afdeling van de PVK, behalve door ons dan.” Ondertussen doet het Stedelijk Overleg Krakers een brief uitgaan naar alle wijkopbouworganen, wijkcentra, buurthuizen, buurtcentra en het stedelijk overleg van wijkopbouworganen waar PVK’ers in zitten, met het verzoek “de zgn. ‘onderzoeksgroep’ te weren uit het welzijnswerk”. Bedoeling is dat de groep geen gebruik meer kan maken van “allerlei subsidiepotjes en faciliteiten in diverse centra”. Ernst: “De isolatiestrategie begon goed te werken. Overal waar ze nog elders in de stad inzaten, werden ze eruit gezet. Via de vredesgroep hoorden wij dat dat iets was waar ze het meeste mee zaten. Ze wilden geen geld meer, alleen dat die isolatie moest worden opgeheven. Ze zouden een stuk schrijven waar ze voor stonden, maar dat kwam maar niet. Daar kwamen ze onderling niet uit.” Dit laatste was een eis geweest vanuit Wicca voor het geval ze nog steeds geld wilden zien: “Tenslotte geven we niet zomaar aan Jan en alleman subsidies.” Een aanvraag moest netjes beargumenteerd ingeleverd worden. Nadat de rust was weergekeerd in de Staatsliedenbuurt, verplaatste de PVK haar aktiviteiten naar andere buurten. De Eerste Hulp was vanaf dolle donderdag kontinu bewaakt door een bezettingsploeg en op dinsdag 18 oktober voor de tweede maal heropend. Vier dagen per week was er een programma van 11.00 tot 21.00 uur plus een vrouwendag. De bezettingsploeg werd opgeheven. Er vonden alleen kleine incidenten plaats: “Enkele malen is ‘s nachts het slot van de Eerste Hulp dicht gekit en werd er bij mensen op de deur 222
gebonkt en aan sloten gemorreld.” Deze akties worden toegeschreven aan de “Politiek Verpeste Kleuters”. Het raam van kraakkafÉ De Harde Kern in de Kinkerbuurt gaat voor het eerst aan gruzelementen. Overal in de stad worden de auto’s van de PVK gesignaleerd. Alleen in de Schinkelbuurt houdt de groep zich gedeisd, aangezien Sylvia en Teun een patstelling hadden veroorzaakt in de al maandenlang voortslepende diskussies over hun betrokkenheid bij de sauna en de PVK, waardoor het nog even duurde voor ze “vrijwillig vertrokken”. Rudie wordt op een nacht wakker in zijn grachtenpandje: “Ik hoorde dat er beneden gemorreld werd, gebonk op de grond. Ze waren bezig het slot door te slaan waarmee de bakfiets aan het huis vaststaat. Dat lukte vrij snel. Twee types, vrij dik ingepakt tegen mogelijk vuurwerk uit het pand. Die zijn weggelopen met de bakfiets. Ik dacht, die fiets komt wel weer terecht. Toen ik aangekleed was ben ik ze achterna gefietst, maar die twee waren nergens meer te vinden. Uiteindelijk zag ik de bakfiets hier om het hoekje in het water liggen, met één zijkant boven water. Ze konden er niet goed mee wegkomen want er zat een heel goed slot op het achterwiel. Dat was midden in de bakfietsenoorlog.” Op zaterdag 22 oktober geeft Hein in een interview in de stedelijke weekendbijlage van een dagblad een analyse van de motieven van “de nieuwe garde aktievoerders” waarmee hij het aan de stok heeft: “Buurtvijandig, egotripperij, eventjes gezellig aktievoeren om de aktie. Onder moeders vleugels vandaan en schijt aan alles en iedereen. Wat heb je eraan? Midden in de nacht autobanden op straat in de fik steken. Om niets! Hun panden zien er niet uit. Zichzelf soms ook niet. Aktie? Ja, eens per twee weken een schone onderbroek aantrekken.” Langzaam maar zeker begon zich evenwel een kentering af te tekenen. De vertragingsdiplomatie van de Wicca-groep had de vaart uit de gebeurtenissen gehaald. Joris: “Zij waren met 15 mensen en de stad met 300 en wij wisten waar ze woonden. Ze waren gewoon onder schot. Sommigen moeten voor de methoden zijn teruggeschrokken en gedacht hebben: als we hier mee doorgaan, gaan we er zelf aan onderdoor. Onderwijl werd een plakaat gemaakt om de buurten voor te lichten, de muurkrant ‘Onderzoeksgroep onder de loep’ met een vrij onduidelijke tekst. 223
Het was als informatie bedoeld, maar heeft als provokatie gewerkt. Ook had je de kanariepietjesposters waar ze geen antwoord op hadden.” Dit waren A4-posters met korte dialogen tussen Hein en Piet. “P: Zo, alweer een verrader minder. H: Wat doe je nou? P: Dat zie je toch. H: Maar dat was mijn kanarie. P: Dat wÖs jouw kanarie. H: Waarom, zeg me, waarom moest ze sterven? P: Die dingen zijn levensgevaarlijk, man. Die zien alles, die horen alles, die piepen alles door. H: Hmm, ergens heb je gelijk. P: Zo, en nu gaan we alle duiven de buurt uittrappen. H: waarom dat nou weer? P: Die vliegen briefjes rond, wist je dat niet?” Een tweede: “H: Denk jij dat we nog overal de baas zijn? P: Jazeker. H: Maar niemand gehoorzaamt ons nog. P: O nee. Laatst ging ik naar de groenteman... H: Zo, dat is heftig. P: En ik zei: hier met die krop sla. H: Nou, jij durft. P: En toen heeft hij mijn bevelen opgevolgd. H: Echt waar? P: Ach, ik moest wel drie gulden betalen, maar dat is niet erg, je moet er wat voor over hebben om de baas te zijn.” Joris: “Die posters hebben veel goed gedaan in de Staats.” Op vrijdag 28 oktober is het voor de tweede maal na de heropening vrouwendag in de Eerste Hulp. De nacht erna bezoekt de PVK het etablissement. Ze trekt alle bierflesjes open en giet die leeg over de vloer, de stoelen worden vernield, alle posters van de muur getrokken, alle elektra- en waterleidingen doorgeknipt, het riool kapotgeslagen, het geld meegenomen, de wc-pot volgestort met cement en aan de wc-deur wordt een booby-trap met traangas bevestigd. “Tijdens de ‘opknap’ door ons in het weekend daarna kwamen ze nog 2x terug om de voorruit te vernielen en o.a. de voordeur eruit te slopen en mee te nemen.” Dat weekend worden bij woningen en bij De Harde Kern de ramen ingegooid. Op het gebroken glas hadden ze gespoten: “Groetjes PVK, tot gauw”. “Het werd ons steeds duidelijker dat zij zeker niet uit zichzelf zouden stoppen met deze geweldsdaden” schrijft het SOK achteraf. Douwe: “Er werd een groot stedelijk gehouden. Daar is veel over geweld gepraat. Het gekke was dat de helft al helemaal in die geweldsspiraal zat en op het moment zat te wachten om ze een definitieve klap toe te brengen. Terwijl een hoop nieuwe mensen dachten dat het met geweld alleen maar erger zou worden. Ik ben weggelopen. Door de mensen die 224
wel iets wilden doen is besloten om verder te gaan. Op een voorbereidende vergadering is afgesproken wat we wilden, tegen wie en wat de objekten waren.” De eindslag naderde. Het is dan maandag 31 oktober. Ernst: “Intussen waren de onder-deloep-posters gedrukt. Afgesproken was dat die dag de posters geplakt zouden worden. Er werd verzameld in Wicca. De afspraak was geweest dat van daaruit geen gewelddadige akties ondernomen zouden worden, maar plakken is niet gewelddadig, dus dat kon wel. De plakploeg was 30 mensen groot. De PVK kreeg in het in de gaten en is er met auto’s achteraan gegaan. Ze werden weggekegeld. Dat was om een uur of vijf ‘s middags. De PVK was in alle staten, omdat vanuit Wicca geplakt was. De mensen van de Koevoet kwamen aanrennen: ‘Nu is het oorlog, nu is het afgelopen, er gaan doden vallen.’ Toen kwam de PVK met “Voorstel tot konstruktieve hulpmiddelen voor het bereiken van het gewenste resultaat, d.w.z. ‘vrede’”, een lijst van 9 punten, geschreven een dag eerder.” Daarin staat o.a.: “De vijandelijkheden vanuit de Staatsliedenbuurt moeten worden gestaakt. Woningen of aktiviteitenruimtes mogen geen verzamelplaats meer zijn van waaruit vijandelijke aktiviteiten worden ondernomen. De konfrontatie kan het best gemeden worden doordat betrokkenen onze straten mijden om de rust te kunnen garanderen. De schadevergoeding moet serieus in behandeling worden genomen.” Het “voorstel” besluit met: “Voor ons is het niet meer dan logisch dat als er op korte termijn geen resultaten worden geboekt, dat onze verdedigingskampagne niet alleen zal worden voortgezet in de rest van de stad maar met name weer het brandpunt zal krijgen eventueel letterlijk in de Staatsliedenbuurt.” Ernst: “Zij stelden het ultimatum dat wij voor negen uur alle punten ondertekenden en via de Koevoet terugbrachten. Wij wilden dat het werd uitgesteld, omdat hiervoor een buurtvergadering uitgeschreven moest worden. De buurt wilde wel iets doen omdat diezelfde avond iemand was aangepakt bij de roti-boer. De PVK’ers begonnen hem te pushen. Toen heeft hij een klein mesje gepakt en taaiden ze af. Het ultimatum werd verschoven naar elf uur. Een aantal PVK’ers zat al die tijd in de Koevoet te wachten op de uitslag, dat was neutraal gebied. Daarna werd het 225
opgeschoven naar één uur.” De komplete kraakgroep Staatsliedenbuurt was de hele avond in vergadering verenigd in Wicca. Het SOK-stencil vertelt achteraf: “Al vier weken scheurden ze de stad door en ondernamen veel van hun vernielingen en bedreigingen vanuit die autoos, die hen tevens als een soort ijzeren pantser beschermen. Met een aktie tegen hun voertuigen ontnemen wij hen in ieder geval hun mobiliteit, snelheid en een stuk pantser.” Douwe: “Er werd voorverzameld in de Jordaan, vlak bij de Staats. Een groep ging naar de Amstel om de auto van Arnold te vernielen en er zijn bij een aantal groepsleden de ruiten ingegooid. Wij hebben ons verdeeld in twee autogroepen, twee deurgroepen en een stand-by groep. Met 50 Ö 60 mensen zijn we op de fiets gegaan. Iedereen had helm en bivak mee, dik ingepakt, in het zwart, het merendeel had een slagwapen, honkbalknuppel, stukken hout, loden pijpen, dat viel ook helemaal niet op. Bij de kade hebben we de fietsen neergezet en zijn gaan lopen. Grote verwarring omdat niemand het groepje kon vinden waar ie bijhoorde. Even schreeuwen, helm af om te kijken. In groepjes erheen en vlak voor de panden zijn we gaan splitsen. Het slopen van die drie auto’s maakte een hels kabaal. Je zag de verwonderde gezichten van de buurtbewoners.” Een buurtbewoner: “Zo’n klein punkertje staat een koplamp in te beuken, roept een vrouw vanaf het balkon: ‘Jullie zijn fascisten!’ ‘Wij? Nee hoor,’ antwoordt hij en gaat rustig door...” Joris: “Om een uur of een komt iemand Wicca binnen: ‘Op dit moment worden de auto’s aangepakt’, terwijl wij daar rustig achter het bier zaten. Het was heel duidelijk dat wij het niet waren.” De voordeuren van de woningen van Hein en Piet, die naar binnen opengingen, werden dichtgehouden en als de tierende PVK’ers ze toch een beetje weten open te trekken, spuit de deurploeg traangas naar binnen. Douwe: “Op een gegeven moment waren die auto’s dusdanig vernield dat we zoiets hadden van: we trekken ons terug. Toen wij halverwege de straat waren, kwam Hein z’n huis uitgestormd met helm en knuppel. Hij ging gevechten aan. Het fluitje ging, een aantal mensen draaiden zich om en begonnen terug te slaan. Maar een paar hebben gevochten, de rest was toeschouwer.” Een ooggetuige: “Hein kwam naar buiten met een riek, een stuk hout met een mes 226
eraan, drie anderen erachteraan. Hij rent in z’n eentje achter die groep aan, met het idee: ik jaag ze allemaal weg, net als de vorige keer. Piet komt aanrennen, maar draait zich snel weer om. De politie kwam er nog bij en vroeg: ‘Alles onder kontrole, Piet?’, ‘Ja, alles onder kontrole.’” De Koevoetgroep: “Een van de vier kreeg een steen in het gezicht, een ander zonder helm krijgt een steen op zijn hoofd en gaat tegen de grond, gelijktijdig raakt een ander van de vier buiten bewustzijn door een slag met een ijzeren staaf in de rug. Deze laatste twee personen worden ingesloten en in elkaar getrapt, geramd door zo’n twintig mensen. De andere twee mensen van de PVK worden door de rest van de groep op een afstand gehouden met een regen van stenen.” Een ooggetuige: “Hein is in elkaar geslagen, Hendrik z’n helm ging in tweâen. Die zijn vervolgens naar het ziekenhuis afgevoerd. Waarschijnlijk is Piet nog met pistool naar buiten gekomen terwijl hij riep: ‘Nu vallen er doden’. Hij is nog in zijn portiek met een dreun in elkaar gerost door iemand die als enige uit Wicca was vertrokken.” Het SOK: “De volgende nacht hebben we de resterende autoos toegevoegd aan hun autokerkhof.” Ernst: “En toen was het afgelopen.” De derde ronde werd door een PVK geprovoceerd die zich als voltooid massakristal beschouwde. In haar “Mededeling” beschrijft ze dat ze na de tweede ronde tot de konklusie was gekomen “dat het onverantwoord was om nog langer onderdeel te blijven uitmaken van dit marginaal subkultureel gebeuren. We besloten met de kleine groep die wel solidair met ons was opnieuw te beginnen en het moeras wat de beweging geworden was de rug toe te keren.” Dit voornemen werd echter in praktijk gebracht door te proberen al bestaande kraakvoorzieningen over te nemen. Stephan: “De PVK had duidelijk een oogje laten vallen op bepaalde buurten waar de oorspronkelijke kraakstruktuur weer zou kunnen ontstaan, buurten waar sociale aktie mogelijk was. Je kunt wel zo’n buurt instappen met het idee om het allemaal weer op poten te zetten, maar je gaat dan wel voorbij aan de bestaande dingen en wat dat betreft zijn het niet de meest taktische mensen.” De opzet om in meerdere buurten ‘steunpunten’ te vestigen, werd doorkruist toen twee PVK-medewerkers de latente tegenstellingen in de Eerste Hulpgroep plotseling 227
op de spits dreven. Doordat de PVK’ers de kraakgeschiedenis zo geherinterpreteerd hadden, dat zijzelf de enigen waren die vanaf het allereerste begin de “gehaktballen” gebundeld hadden tot “de kraakstrijd”, gingen ze er nu vanuit, dat wat er nog aan krakers over was niet in staat zou zijn zichzelf te organiseren. Dat kwam ook omdat ze zelf niet meer in de van oudsher overgeleverde strukturen zaten en geen zicht meer hadden op wat daarbinnen gebeurde. Toen “de 95%” wel in staat bleek tot organisatie en de Eerste Hulp herkraakte, “werden wij gedwongen af te wijken van ons besluit om nieuwe strukturen op te bouwen los van de restanten van de oude beweging.” Deze afwijking bracht hen terug tot het vertrekpunt van de tweede ronde, toen ze de totale sloop van de kraakbeweging proklameerden en de abcessen “buiten gevecht” zouden gaan stellen. De methode die de PVK volgde na dolle donderdag was identiek aan de nasleep van de herkraak van de Groote Keyser op 1 november 1980. Ook toen was het Hein met aanhang die mensen onder druk zette om de namen te noemen van wie erbij waren geweest, ook toen ultimatums, mensen die op lijsten werden gezet om in elkaar gemept te worden, gedetailleerde rekeningen van te betalen schadeposten. Ook toen drie auto’s waarmee door de stad langs adressen werd gereden om in huizen binnen te vallen en spullen mee te nemen ter vergoeding van de sloop van ‘zijn’ Groote Keyser. Ook toen: “enkele kaakstompen, klap tegen zijn nieren waardoor hij viel, stomp tegen zijn tanden, uitzinnige scheldpartijen.” De herkrakers hadden die nacht een feestje willen houden om het einde van de kraakbeweging, waarvan de Keyser het symbool was, te vieren. Hein was toen degene die erop los sloeg om te garanderen dat kraken kon doorgaan. Acht jaar later moet hij tot zijn ergernis konstateren dat de kraakbeweging nog steeds doorgaat, en begint hij een “schrikbewind” om er nu eindelijk een eind aan te maken, zodat hij met zijn getrouwen kan terugkeren tot de toestand van voor de Groote Keyser, toen het allemaal nog beginnen moest. Dit hardnekkige vasthouden aan één idee van kraken en het ontstaan van gebeurtenissen, de haat tegen één vijand die de als links vermomde rechtsen wordt genoemd, in kombinatie met de ene starre gedragslijn ten opzichte van tegenstanders in eigen kring, 228
suggereert dat Hein en zijn groep een massakristal vormen met de historische bestendigheid, waarvan Canetti rept. Het feit dat ze na door de ‘stad’ te zijn geãsoleerd, inderdaad begonnen aan de uitbouw van een eigen struktuur, roept eens te meer het beeld op van een groep die zich als “uitgangspunt voor massa’s” ziet. Maar men onderschatte totaal hoe sterk de eenheid moet zijn van een groep die de tijden kan trotseren. Voortdurend maakte men de dreigingen tegen de restanten van de beweging erger, en zei dan over de nabije toekomst: “Wat tot nu toe aan middelen is gebruikt, is nog maar een schijntje van wat dan uit de kast wordt gehaald.” Dit verplichtte de over de buurten verspreide krakers zich opnieuw te herorganiseren, hetgeen een maand tijd kostte, maar wel degelijk lukte. De ‘stad’ volgde in de derde ronde de gedragslijn van de eerste en de tweede ronde, voor ze het nieuwe van de situatie begreep. In de weken voor dolle donderdag probeerde men opnieuw de onderzoeksgroep te negeren, door ervan uit te gaan dat het konflikt binnen de Eerste Hulp een “buurtprobleem” zou kunnen blijven. Toen de PVK zich gedwongen zag het verregaand ontaktische optreden van twee van haar leden door dik en dun te blijven steunen, kwam ze in een fatale reeks terecht die haar noodlottig werd. De reaktie van de ‘stad’ op het wederzijdse gesloop op dolle donderdag was om, net als het jaar daarvoor, de groep te isoleren. Dat verplichtte de PVK nu wel te gaan doen wat ze toen alleen maar had lopen brallen: de eliminering van de nieuwe garde. Dit deed de PVK door systematisch iedere onuitgesproken gedragskode onder krakers te overtreden - traangas, elektroshocks, vernielen van panden die geen partij vormen in de problemen enz. Van de humoristische strategie van de Spassguerilla, ging ze over op het klassieke principe van de terreur: de wandaden zo ongehoord grof maken, dat ze praktisch onvoorstelbaar worden. Daardoor wordt dan een angst opgeroepen die niet meer rationeel onder kontrole te krijgen is, zodat de slachtoffers verlamd raken. Deze poging het eindpunt van de kraakbeweging te forceren vanuit het bikkelharde steunpunt van de eigen groep liep stuk, toen de angst die de terreur had opgeroepen omsloeg in een energie die henzelf als ontladingspunt had. Dit omslagpunt werd bereikt toen de slopende diplomatie van de Staatsliedenbuurters 229
kruiste met de langzame woede van de stedelijke krakers. “Ze zijn geschrokken dat het vanuit de stad toch mogelijk was om zo’n militaire aktie te plannen” (Joris). Na de eindslag was het in een klap afgelopen met de intimidaties en vergruizelde het massakristal. De groep had zich opgeworpen om alle brokstukken van de kraakbeweging te vernietigen om zo de pure oerkern over te houden, die in maagdelijke buurten overnieuw kon beginnen. Haar zuiveringspogingen slaagden, alleen werden niet de andere scenes maar zijzelf de beweging uit gejaagd. Ze hoorden er voortaan niet meer bij. Wanneer ze in september het jaar daarna opnieuw een geschriftje publiceren om “een koortsachtige maar kortstondige opleving van anti- PVK aktiviteiten” op te roepen, wordt dat als kuriosum beschouwd, meer niet. Het probleem van wie zich nog als PVK’ers zien is voortaan, hoe te overleven in een tijd dat je niet meer bestaat. Op 1 november 1988 werd het zuiggat van de maalstroom bereikt. Met de sloop van het massakristal forceerde de kraakbeweging haar einde. Nu kon ze verdwijnen onder het oppervlak van de geschiedenis. Eindelijk had ze zich, met het nodige geweld, bevrijd van de verplichting door te gaan. De kraakbeweging was nu weg. 19 november 1989, even voor zes uur ‘s ochtends, stromen vanuit verschillende verzamelpunten 200 mensen in het zwart naar twee panden in de Tesselschadestraat. Daar aangekomen richten ze barrikades op aan beide zijden van de straat en trekken zich terug in het pand. De ME rukt op met een shovel, maar voordat ze echt iets kan doen, verdwijnt ze weer omdat elders in de stad autobanden op straat in de fik zijn gestoken. Die moeten eerst worden opgeruimd. Bovendien is daar het golfje van surveillerende petten achter hun rug om aangestoken. Wanneer de ME verdwenen is, komt een groep het huis uit om de barrikades te verfraaien met balken, een kontainer, banden, steigerpijpen en drie dure auto’s. Als de shovel weer verschijnt wordt de zaak in de hens gezet. Wanneer de brand afneemt en het spektakel over is, verzamelt iedereen zich weer in het pand. Dan komt de ME binnen via het dak en geeft hen een vrijgeleide. De komplete groep loopt dan eensgezind “Gorbi! Gorbi!” schreeuwend door de ME-afzetting om elders koffie te gaan drinken. Een dag later wordt door de hele stad een affiche 230
geplakt met een mededeling, die al op een spandoek tussen de barrikades hing en uitgebreid door de media was doorgestraald. Op een ondergrond van de cirkel met de gebroken pijl staat te lezen: “We zijn er weer.” EEN REL UIT DE HEMEL “Nadat je alles hebt bereikt, moet je alles opgeven, moet je je vernietigen.” D’Annunzio “Bovenop de Mariânburcht was een enorm dakterras. Je zag uit over de hele stad. Als het gesneeuwd had keek je neer op al die witte daken. En aan de overkant van de Waal lag de witte polder. Mooi was dat.” De Mariânburg is onderdeel van een massieve nieuwbouwkolos van bioskopen, banken, winkelpassages, een kantoor van de rijkspolitie en een komplex van parkeergarages met daar bovenop kantoorruimtes. Het ligt midden in het centrum van Nijmegen, op een heuvel langs de rivier. ‘s Avonds is de Mariânburgpassage uitgestorven, zoals het gehele centrum van Nijmegen: grijze betonwanden in een zee van oranje- geel lantaarnlicht. Zestiger jaren stadsplanning heeft haar sporen achtergelaten. Om bij de kantoren te komen, moet je door acht parkeerlagen omhoog klimmen. Daar torenen dan vier verdiepingen boven alles uit. In de septembermaand van 1986 staan ze al een jaar leeg. Vanuit de Grote Broek, een groot kraakpand in de buurt, zijn de kale ruimtes goed te observeren. Zij zullen de Mariânburcht worden. “We waren al een tijdje op zoek naar woonruimte. Niet iets anoniems, maar een mooi pand, waar we ook andere dingen konden doen. Uiteindelijk hadden we de keuze tussen twee panden. Het ene beloofde meer woongenot, maar de Mariânburcht was een grotere uitdaging. Het is een kick om zo’n pand, op die plek, over te nemen.” Wim is nog steeds enthousiast. De oprit naar de parkeergarage vanaf de straat ligt ingeklemd tussen een bankvestiging en het Arsenaal, het gemeente archief. Aan de overkant van deze straat liggen, rondom twee grote parkeerterreinen, nog een aantal banken, het gebouw van de sociale dienst, een nachtklub, het hoofdbureau van politie en een klein kerkje. “De doorslag voor de kraak gaf uiteindelijk het feit dat de Mariânburg in het bezit is van het Shell-pensioenfonds. De kraak zou een goede manier zijn om Shells betrokkenheid bij Zuid Afrika in de publiciteit te houden.” In de herfst van l986 heerst in Nijmegen een totale rust. “Veel mensen hebben de stad 231
verlaten.” De kraakidentiteit, “wat genoemd wordt de kraakbeweging”, ontstond begin ‘81 achter barrikades in de Piersonstraat. Tot dat moment was het aktievoerende deel van de stedelingen gescheiden op een serie thema’s: feminisme, kernenergie en anti-militarisme. Het was de laatste groep die besloot aan stedelijke politiek te gaan doen. Aanleiding vormde de dreigende sloop van een inmiddels gekraakte rij huizen en een fabriek, die plaats moesten maken voor een parkeergarage: “auto’s in de woonkamer, mensen op straat”. Na maanden aktievoeren besloot men de gebeurtenissen te versnellen en naar eigen hand te zetten door de ontruiming uit te lokken. In de zondagnacht van 15 op 16 februari 1981 werden barrikades aan begin en einde van de straat opgeworden. Tot grote verbazing van de aanwezigen kwam de ME niet opdagen. De enige die reageerden waren halfzatte kafee bezoekers die de eerste stenen wierpen. Ook ‘smaandags verscheen de politie niet, maar in plaats daarvan verzamelde de schooljeugd zich om stenen te smijten naar de krakers. Nadat de barrikades die eerste spannende dag overleefd hadden, werden er steeds meer redenen gevonden om te blijven. Zeven dagen lang leefden honderden mensen in een bevrijd gebied, “Vrijstaat de Eenhoorn”. Krakers, “mensen uit basisgroepen”, voorbijgangers, Belgen en andere toeristen, iedereen kwam langs. Tankgrachten werden gegraven, barrikades groeiden tot 3 meter hoogte. De week vond z’n afronding in wolken traangas, pantserwagens en 2.000 manschappen politie. De geweldloze verdedigers voor de barrikades werden in elkaar geslagen en de gewelddadigen daarachter kregen, na een zware veldslag, de vrije aftocht. De straat werd gesloopt, maar de parkeergarage zou er nooit komen. Menig barrikadebouwer kon later de nieuwbouwwoningen in de straat betrekken en kijkt thans neer op een naamloos plastiek “ter herinnering aan de gebeurtenissen”. Na De Pierson ontstond het lokale patroon, dat de aktievoerders elkaar tijdenlang alleen in de kroeg zien, om bij speciale gelegenheden tot ieders verrassing een enorme uitbarsting te genereren: de bankentocht na thuiskomst van de Amsterdamse rel rond de Lucky Luyk, de ontruiming van kraakpand de Sterrenschans, de onvrede over de voordeurdelerskortingen en de komst van de kruisraketten. Sommigen komen opdraven bij 232
akties tegen de Centrumpartij en keren met veel twijfels terug uit Boekel en Kedichem. Het kraken is veranderd in een woon-werk-kultuur met een daarbij behorende, na lange diskussies vastgestelde, eigen identiteit. Bovendien raken ook de leegstaande panden op. De Nijmeegse aktiekultuur moet keer op keer konstateren dat ze geen kontinue, maar een golfbeweging vormt. Dan wordt op 16 september 1986 de Mariânburcht gekraakt. Prinsjesdag vormt een jaarlijks terugkerende piek in de aktiegrafiek, het is “een gouwe ouwe, een beetje grijs gedraaid, maar er gebeurt altijd wel iets”. Door de kraak om twee uur in de nacht voor deze derde dinsdag te plannen, lukt het om verbazend veel mensen te mobiliseren. De kraak wordt verkocht als protest tegen het afbraakbeleid van de regering Lubbers, de aangekondigde leegstandswet en de steun van Shell aan het racistische bewind in Zuid Afrika. “En natuurlijk ook om te kunnen wonen in een mooi pand in het centrum van de stad,” lacht Theo. In de Grote Broek wachten hondervijftig mensen op een seintje van de voorkrakers. Om een eerste reaktie te kunnen opvangen heeft de breekploeg zich stevig gekleed. Henk draait al een tijdje mee in het Nijmeegse: “Met twee van die politiebureaus in de buurt moet je natuurlijk extra uitkijken. Hun strategie is kraakakties in de kiem te smoren. We kraken meestal ‘s nachts, omdat ze dan een kleine bezetting hebben. We doen het ook liefst met zoveel mogelijk mensen. Die nacht ging prima.” De kantooretages bovenop zijn net iets smaller dan de parkeergarage eronder. Met een busje kun je tot aan de trappen rijden die naar de ingang van de kantoren leiden. “Niet alleen via de deur, maar ook door een enorme ruit die rinkelend naar beneden kwam, klommen we naar binnen. Wel haalde iemand zijn arm open aan het glas. Die moest gelijk naar het ziekenhuis. Aan de overkant in het politiebureau hadden ze niks in de gaten.” Met een seintje van een zaklamp wordt de rest gewaarschuwd. Het vaste sprintje blijft ditmaal achterwege. Men is te druk bezig nieuwtjes uit te wisselen - zo vaak zie je elkaar niet meer - en acht garageverdiepingen zijn wat veel. Dan verdwijnt iedereen in de gigantische kantoren. “Door de grote ramen leek het op een aquarium, met daarbuiten de slapende stad. De verwarming stond zacht aan, overal 233
mooie vloerbekleding, grote trappenhuizen. Op de bovenste verdieping een kompleet ingerichte kantine voor feestjes en partijtjes. Prachtige faciliteiten en moderne snufjes die je nooit kon gebruiken, maar waarvan het geweldig was dat ze er waren. Overal in het pand zwierven mensen rond; de zwerver die altijd in het portiek sliep, was mee naar binnengezogen. Het was een chaotische toestand. Ik geloof dat ik het pand zelfs te groot vond. Al die kille ruimtes, met dunne wanden, het was moeilijk voor te stellen dat je die een beetje leefbaar kon maken.” Wim vertelt dat er twee weken voor de kraak maar vijf bewoners waren. “Maar toen het gerucht over een mooi nieuw pand in het centrum de ronde deed, kwamen er al snel uit allerlei hoeken mensen bij. Sommigen kende ik maar vaag. Een paar dagen voor de kraak was er een woongroep van twaalf mensen.” De kraak wordt in de stad enthousiast ontvangen. Politieke partijen komen hun steun betuigen. “Ze vonden het wel apart, zo’n kombinatie van studenten en krakers. Het merendeel van de bewoners was studenten, of ex-studenten. We werden geholpen door een paar krakers.” Theo vond die steun wel nodig. “Die lui wisten hoe je zo’n kraak moest opzetten. Wat zo’n beetje de problemen waren. En hoe je daarop kon reageren. De eerste dagen hadden we veel belangstelling. De kraakagent kwam langs om leegstand te konstateren en voor een eerste kennismaking. Hij zou onze kontaktpersoon bij de politie zijn, vertelde hij. Dat was mooi. Het verbaasde ons dat we mochten blijven. Het was natuurlijk wel ons huis geworden, maar we hadden niet verwacht dat de officier van justitie dat ook vond.” In verschillende kranten verschijnen artikelen. De grootte van het pand en het verrassende van de kraak hebben een gevoelige snaar bij de media geraakt. Uit betrouwbare bron weet een journalist te melden dat er binnen de Nijmeegse kraakbeweging al langer plannen bestonden om middels een spektakulaire kraakaktie de beweging nieuw leven in te blazen. Wim wist niks van die plannen. “Toen we besloten te gaan kraken zijn we op zoek gegaan naar het kraakspreekuur, maar dat bestond al lang niet meer. Wel waren er een paar mensen die ons wilden helpen. Ze hadden dat al een keer eerder gedaan bij een aktie tegen de studiefinanciering. Autobanden en rookbommen voor bij een 234
demonstratie. Samen hebben we toen die kraak voorbereid. Maar van een beweging heb ik niks gemerkt, alleen wat lui die af en toe kwamen helpen.” In de weken na de kraak wordt de Mariânburcht een verzamelcentrum voor nieuwe initiatieven. Drie verdiepingen worden vrijgehouden voor bewoning, de bovenste voor gemeenschappelijke zaken. Studenten vergaderen, antimilitaristen bereiden in de Mariânburcht nieuwe akties voor. Het kraakspreekuur wordt weer op poten gezet, een nieuw bewegingsblad ziet het levenslicht. Nieuwe panden worden gekraakt. Herhaaldelijk zijn er feesten. Op het dak branden dan grote vuren, die de plek markeren. Overal in de stad wijzen omcirkelde ÝÝtjes met een pijltje in de richting van het pand. Het lijken nieuwe verkeersborden. Een anarchistische driedaagse in november maakt de gemeente zenuwachtig. Winkeliers wordt gevraagd hun kerstbomen niet op straat te laten staan. Ze zouden spontaan kunnen ontbranden. Vreemde krachten zijn in de Mariânburcht aan het werk. Wanneer duidelijk wordt dat mensen ook graag willen wonen in het pand, haken de eerste supporters af. Horizontaal-kommunisten nemen afstand. Zij geven de oude leus “De allerslechsten zijn de als links vermomde rechtsen” een eigen wending: “Weest waakzaam voor figuren die aktiviteiten, akties en anderen alleen willen gebruiken ten eigen nutte.” Wim: “Ik was op zoek naar een andere manier van leven. Niet meer die bekrompen ruimte op een studentenflat. Ik wilde me op een andere manier gaan verzetten, niet langer ludiek of geweldloos. Die beslissing had ik genomen na de bezetting van het Ministerie van Onderwijs in Zoetermeer. We zijn daar heel hard uitgeslagen en zelf ben ik behoorlijk in elkaar gemept. Dat zou me niet meer gebeuren. Een paar anderen dachten er ook zo over. In de stad gebeurde niet veel verder. Alleen op kraakgebied en antimilitarisme waren er wat dingen die me aanspraken. Samen zijn we toen in de Mariânburcht getrokken, waar we, denk ik, de fanatiekste bewoners werden.” Een keer per week zijn in het pand huisvergaderingen. Men doet zoveel mogelijk samen. In principe wordt er elke dag voor iedereen gekookt. Het is gezellig maar veel rust krijgt men niet. De bewoners hebben nog nooit zo hard moeten rennen. De Mariânburcht heeft een grote aantrekkingskracht. Een meisje dat het pand vanwege het 235
gebrekkige woongenot heeft verlaten, komt af en toe terug om het aan haar vriendjes of vriendinnetjes te laten zien. Vaak is dat ‘s nachts, na sluitingstijd van de kroeg. Ook anderen komen op bezoek, onderweg de ruit van een bank of krant meenemend. “Chaotische toestanden.” Het geeft de Mariânburcht al snel het imago van een aktief pand, met drukke bewoners. Het invallen van de winter kan het enthousiasme niet temperen. Weliswaar sluit eigenaar Shell de verwarming af, maar een inbraak in de centrale ketelruimte verhelpt dat probleem voorlopig. Kranten droegen in de vorm van een sinterklaasgedicht een steentje bij aan de goede stemming: “Verheven boven de stad en het winkelkomplex hebben nazaten van het krakersgilde hun nest gebouwd. Hoog en droog. Een erfenis van prinsjesdag. En zoals de koekoek afwijkend gedrag vertoont, zo gevoelen ook deze jongeren de behoefte hun ei in andersmans nest te deponeren. Onze koekoekskinderen. Ach. Jaren geleden zou er nog drukte over gemaakt zijn, maar thans wordt op een krakersnest meer of minder niet gekeken.” Half december branden er opnieuw grote vuren op het dak van de Mariânburcht. Geen feestvuren ditmaal, maar een signaal. Ze moeten de donkere stad wijzen op de bedreiging van het pand. De groots uitgerukte brandweer wordt niet binnengelaten. Wanneer de schuifladder het dak bereikt is het vuur gedoofd. “Wat dachten ze wel, dat pand was van ons. Dat hadden we ook aan Shell geschreven.” Een pamflet legt uit: “Toen het Shell niet lukte om de bewoonersters en gebruikersters er vrijwillig uit te krijgen, gingen de ratten van Shell over tot goordere praktijken. Ze schakelden een gluurder-fotograaf in, die drie willekeurige mensen heeft gefotografeerd tijdens de anarchistische driedaagse.” Met deze foto’s is een anonieme dagvaarding uitgeschreven, waarmee een kort geding wordt gevoerd om een ontruimingsvonnis los te krijgen. Een “bus vol Nijmeegse krakers en sympathisanten” brengt een bezoek aan het Arnhemse Paleis van Justitie waar het geding “vlekkeloos” verloopt. De M’Burcht meldt achteraf: “Shell kwam op de proppen met twee ratten die alleen 3 mondelinge getuigenverklaringen konden overleggen. Voor ons was overduidelijk dat de dagvaarding en de manier waarop deze tot stand was gekomen van geen kanten klopte. Toch hechtte de rechter 236
meer waarde aan het verhaaltje van Shell (zou die aandelen hebben..?)” Deze dagvaarding-zonder-namen loopt volgens de Burcht vooruit op de invoering van de leegstandswet een paar weken later. In een “ludiek protest” maken de krakers dit ook duidelijk door “deurwaarder Mink aan de Nieuwstraat te dagvaarden aan de hand van een varken dat in streepjespak achter een bureau zit.” Aan de afgevaardigden van politie & media wordt dat ook duidelijk gemaakt: “Een kraker: als het om kraken gaat mag schijnbaar alles. We zullen in het vervolg allemaal gekamoufleerd door het leven moeten. Anders worden we door de een of andere malloot gefotografeerd en moeten we voorkomen voor zaken waar we niets mee te maken hebben. Per 1 januari 1987 kunnen mensen ook anoniem gedagvaard worden. Geen naam, geen foto, je hoeft alleen maar te bestaan,” aldus een verslag in een plaatselijke krant. De leegstandswet doolt al 17 jaar rond kraakpanden, maar is nooit ervaren als reâle dreiging. De belangstelling onder krakers ontbrak, het hoorde bij “jullie rechtsorde”. Najaar ‘86 verandert dat. De verse krakers van de Mariânburcht slagen er in de leegstandswet als een direkte aanslag op hun leven te presenteren, ook al heeft hun ontruimingsgrond daar juridisch gezien niks mee te maken. Door toch het verband te leggen, weten ze aansluiting te vinden bij oude leuzen als “leegstandwet = oorlog” en “tienduizenden op straat gezet”. Er is al eerder een landelijke infokampagne gestart om die slogans nieuw leven in te blazen. “De overheid levert zo een zeer wrange ontoelaatbare bijdrage aan het VN-jaar van de daklozen 1987”, meldt een persbericht. “December: maand van bezinning, niet vanwege kerst maar om die enge wet waarvan we nu al sterretjes zien.” “Er gaan geruchten over 40 panden of etages die spoedig na invoering problemen zullen krijgen.” “Men wil direkt in het nieuwe jaar een klapper maken om zodoende onze kracht te peilen.” Jarenlang was het herhaald: dat mocht nooit gebeuren. Daar zou hard verzet tegen komen. Dan breekt de pleuris uit. Diskussies of kompromissen zijn niet mogelijk. De leegstandswet zou de lont in het kruitvat zijn. Of het ook echt zou gaan branden wist niemand. De Mariânburcht zal het eerste symbool worden voor de aangekondigde onverzettelijkheid en plugt in op een eindtijdstemming onder 237
krakers. Theo: “Overal in het land waar we kwamen om over de dreigende ontruiming te vertellen, waren mensen woedend. Iedereen zou komen helpen. De invoering van de leegstandswet heeft er zeker toe bijgedragen dat het pand landelijk bekend werd. Voor onze mobilisatie was dat prima. Ik had echter ook de indruk dat er bij veel mensen wraakgedachten leefden. De jaren ervoor waren er teveel klappen op hun hoofden terechtgekomen. Het werd tijd dat al die rekeningen vereffend zouden worden. Veel zou afhangen van ons plan voor de ontruiming.” Amper drie maanden na de kraak is de Mariânburcht een begrip geworden. “De dagvaarding kwam vroeger dan we verwacht hadden. We hadden erop gerekend twee of drie januari een anonieme dagvaarding te krijgen. Maar die foto’s hadden we niet verwacht. De Mariânburcht zou de eerste ontruiming in het jaar van de leegstandswet worden. Een voordeel was wel dat de problemen die op dat moment in huis bestonden gelijk van de baan waren.” Wim was bang dat het pand langzaam leeg zou lopen. “Het was koud. Mensen wilden hun studie doorzetten of hadden andere plannen. Studeren kon je in de Mariânburcht wel vergeten. In zekere zin kwam die dagvaardiging op het goede moment. Toen iedereen thuis was hebben we erover gepraat en al snel was duidelijk dat we ons tegen een ontruiming zouden verzetten. Maar hoe wisten we niet. Het was voor bijna iedereen de eerste keer dat ze zoiets meemaakten. Sommigen waren fanatieker dan anderen. Een stel mensen wilde zich hard gaan verzetten en anderen niet. De mensen die niet zo voor hard verzet waren, hadden vaak ook niet zoveel tijd. Daardoor ging hun stem voor een deel verloren. Maar aan de andere kant. Het was toch ons huis en als mensen dat niet wilden verdedigen... dat kan toch niet. De diskussies over hoe het zou gaan werden dan ook al snel gevoerd door de fanatiekste lui aan onze kant en mensen die langs kwamen om te helpen. Deel van de oude hap, volk uit andere steden.” Zo weet de Mariânburkht een radikale spanning te bereiken. Een grote groep bereidt zich voor het eerst voor op een konfrontatie met de macht. Voor Wim en Theo is zo’n konfrontatie een breuk met hun verleden. Anderen voelen de verleiding op de breuklijn te balanceren. Voor mensen als Henk die al langer mee238
lopen is het “gewoon een nieuw mobilisatiepunt”, dat past in een landelijk opgeroepen sfeer dat de eindslag rond de laatste kraakpanden nu zal aanbreken. “We hebben veel te verliezen, we zullen ons hard verzetten.” Vanaf de uitspraak op 24 december gaat alles heel snel. Theo: “Het was een soort roes waarin je terecht komt. We hebben geprobeerd een perfekt plan voor te bereiden, waarbij je zelf geen klappen oploopt en je de ander veel schade berokkent. In woord en daad ging alles steeds harder. Over het geheel werd wel nagedacht, maar vaak pas achteraf. Aan konsekwenties voor jezelf dacht je niet. Ook over wat het voor andere panden en aktiviteiten in de stad betekende, stelde je niet veel vragen.” Een tijd lijkt het erop of gemeente en Shell hopen dat de kou het werk zal doen. Het leven in het pand wordt steeds moeilijker. Als het echt gaat vriezen kunnen de vier radiatoren niet alles verwarmen. In de lege ruimtes worden tenten opgehangen om de kou te weren. Een met kachels en banken volgestouwde ruimte funktioneert als woonkamer. Daar is altijd iedereen. Het bastion wordt gebarrikadeerd en krijgt een middeleeuwse allure. De Mariânburcht is een stofzuiger die alles naar zich toetrekt. Trappenhuizen en liftschachten raken vol met spullen van de straat. Muren verdwijnen om elders weer verstevigd op te duiken. “Het was nooit een probleem om iemand te vinden om ergens barrikademateriaal te halen. Het busje dat we gebruikten, zat soms zo vol met mensen, dat er eigenlijk geen materiaal meer bij kon,” aldus Henk. Wim verbaast zich er nog steeds over dat alles lukte, terwijl de politie rustig toekeek. “Er werd wel eens iemand opgepakt, maar nooit echte problemen. Een keer zijn we na de kroeg naar het politiebureau gegaan om daar een liedje te zingen. Het waren tenslotte je buren. Toen zijn twee lui gearresteerd, omdat dat daar verboden was. Of nee, ze werden gearresteerd omdat ze de bekeuring doorscheurden, dat was openbaar vuil storten.” Volkomen vanzelfsprekend wordt geprobeerd zoveel mogelijk publiciteit te krijgen. Oude kontakten met de media worden aangehaald. Verschillende kleinere akties zijn volgens Theo de smaakmakers voor binnen en buiten. Ze zijn niet voor de kranten bedoeld, maar die pikken ze meestal wel op. “Op weg naar huis uit de kroeg liep je langs de makelaar, of een bank en gooide wat 239
ruiten in. Of later in de nacht ging je op bezoek bij een wethouder. Alles gebeurde gewoon. Daar hoefde je niks aan te organiseren of lang over te praten.” Een keer is geprobeerd de komputers van de postgirobank uit te schakelen. In het pand was de elektriciteitsschakelaar voor het hele komplex. Het effekt van die aktie blijft onbekend. Behalve dan bij de groenteboer waar de koeling was uitgevallen. Om te voorkomen dat de kou langzaam toch zijn werk zal doen, wordt besloten de ontruiming uit te lokken. Van de kant van de gemeente is weinig te verwachten om het pand te behouden. De verantwoordelijke burgemeester - dezelfde als in de tijd van de Piersonstraat - wil in zijn laatste dagen liever niet met dit probleem opgescheept worden. In de krant erkennen de loko en wethouder de moeilijke situatie, “maar ze hebben de laatste jaren toch genoeg gedaan om de woningnood op te lossen.” Opeens tovert de burgervader “(jonge) startende ondernemers” op het toneel: de nieuwe gebruikers van de Mariânburcht! Elf in getale en een stuk frisser dan dat volk dat zijn mooie, laatste nieuwjaarsreceptie had verziekt door zich te buiten te gaan aan de aangeboden drank en hapjes. Hij is wel bereid een keertje hun argumenten aan te horen, iets wat al stond aanbevolen in het evaluatierapport van de Piersonstraat. Als eerste argument wordt vlak voor het gesprek een brandje in het raadhuis gesticht door het “hompe proletariaat”. “Overal in het pand zwierven spullen rond die we zouden gebruiken bij een eventuele ontruiming. Rookbommen, steigerpijpen, autobanden, de meest vreemde dingen. Toen wat van die dingen weg waren, miste geloof ik niemand ze.” Hoe ze later brandend bij een ingang van het gemeentehuis weer opdoken, weet Theo niet te verklaren. Ook de met een mooie strik versierde steen, die na het gesprek is achter gebleven op de burgemeestertafel, heeft geen konsekwenties in de beleidssfeer. Uit “niet nader te noemen bronnen” heeft de politie vernomen dat het met dat harde verzet wel zal meevallen. Op andere plaatsen wordt daar anders over gedacht. Zo komt een grote groep Groningers naar Nijmegen wanneer daar het gerucht de ronde doet dat de Mariânburcht ontruimd wordt. “Dat was een vals alarm geweest waarvan we ook niks wisten,” vertelt Wim. “Dat gebeurde wel vaker. Zo hebben we ook een keer een hele middag 240
met helmen en knuppels zitten wachten, omdat iemand ons verteld had dat de Groep Bijzondere Opdrachten van de Arnhemse politie ons zou komen ontruimen. We zagen er wel heftig uit, maar ik was toch doodsbang. De spanning nam in die dagen steeds meer toe evenals de vermoeidheid. Het was een soort volkontinu bedrijf. Uiteindelijk hebben we besloten de ontruiming zelf uit te lokken. Op die manier konden we zelf de spelregels en het moment bepalen.” Het plan voor de ontruiming was simpel. Binnen zou een groep zich terugtrekken in een zwaar gebarrikadeerde ruimte en buiten moesten er barrikades komen. De verwachting was dat de politie door de barrikades gedwongen zou worden, tot ontruiming over te gaan. Theo: “Het idee zag er goed uit en we hebben de laatste dagen ook hard gewerkt om alles klaar te krijgen. In andere steden werd het goed ontvangen. Het was een duidelijk plan waar niemand veel vragen bij had. Overal in de stad waren mensen bezig met het maken van rookbommen, kraaiepoten, alles wat we konden verzinnen. Het was een bewuste keuze voor een provokatie. Maar hoe het allemaal zou gaan, wist niemand. Dat hing natuurlijk af van het moment en van de hoeveelheid mensen die zou komen.” “De beer is los”. Bijna opgelucht klinkt het over de politiescanner. Het nachtje observeren in de kou heeft zich geloond. Zaterdagavond is er bij de politie informatie binnengekomen dat “de kraakbeweging het plan heeft in de nacht van zondag 18 op maandag 19 januari akties te gaan voeren, mogelijk met het doel een ontruiming te forceren”. De al jaren aangehouden kontakten met informanten blijken toch nog hun nut te bewijzen. Belangrijke stukjes informatie schijnen echter te ontbreken. Henk: “De landelijke mobilisatie was ze ontgaan! Uit het politieverslag achteraf blijkt dat ze zich hadden voorbereid op een soort ontruiming als bij de Nuts. Die had een paar jaar daarvoor plaatsgevonden. Na veel gepraat over hard verzet enzo had de ME in vredestenue dat toen snel opgelost. Het verzet was symbolisch geweest.” De hele nacht verzamelen zich overal in stad mensen. Bekende kafees puilen uit. Na sluitingstijd is het in veel panden een drukte van jewelste. Wim is in de Mariânburcht. “We zouden met een groep van negen binnenblijven en proberen daar wat te doen. Ook een journalist zou in het pand 241
blijven. Het idee was dat iedereen verder rond twaalf uur uit het pand zou zijn. Maar dat werd een stuk later. Tegen twee uur waren we alleen met de binnengroep over. We hebben de laatste barrikades gemaakt, het keukenblok eruit gesloopt, wat gegeten en gedronken en verder was het wachten.” Zo rond vier uur hebben zich zeker vierhonderd mensen verzameld in panden in de stad. Verschillende busjes uit andere steden zijn door de politie onderzocht, maar deze trekt daar geen konklusies uit voor de eigen mobilisatie. “Met name de busjes die de pendeldienst met Amsterdam onderhielden waren de klos,” zegt Henk. “De bedoeling was dat iedereen op hetzelfde moment bij de Mariânburcht zou komen. Afspraak was dat we om kwart over vier met de barrikades zouden beginnen. In de Grote Broek was een gereedschapskamer. Afgeladen vol met spullen. Vuilkontainers voor de barrikades en in mooie rijen stonden pikhouwelen, schoppen, breekijzers. Iedereen kon iets meenemen. Op weg naar de Mariânburcht vloog een grote ruit van de Postbank kapot.” Wim zit dan al een half uur op het dak. “Om kwart voor vier zijn we naar boven gegaan. Daar stonden op alle hoeken tonnen, die we van het airkosysteem gemaakt hadden. Gevuld met autobanden, benzine en olie zodat ze lang zouden branden. Op dat moment was het nog muisstil, je hoorde niks. Toen we de verschillende groepen zagen aankomen, hebben we de vuren aangestoken en steigerpijpen over de rand gestoken tegen hoogwerkers. Vanaf dat moment was het een pokke herrie, gigantisch. Ruiten die kapot knalden. Veel vuurwerk dat nog over was van oud en nieuw ging de lucht in. Door de hoogte zag je verder niet zoveel. Van bovenaf leek het alsof ze veel lol hadden. Een gekrioel.” Vanuit het pand komt een stortvloed aan spullen om barrikades te bouwen. Winkelwagentjes, autobanden, steigerpijpen, hout, wasmachines, het keukenblok, fietsen, archiefkasten, alles verdwijnt op een grote hoop. “Hoe het in het begin bij de barrikade ging, weet ik niet. Ik was met een groepje naar de vijfde verdieping van de parkeergarage gerend om met katapults de smeris op afstand te houden.” De eerste barrikade vordert slechts langzaam volgens Henk, omdat de grond bevroren is. “Al snel kwam er een ME-busje aanrijden. Ze dachten dat met hun tienen wel te klaren. Die eerste 242
kleine charge werd makkelijk weggegooid. Dat was ongeveer om half vijf. In de loop van de nacht was het water in het pand afgesloten. Alleen was men vergeten dat er in zo’n garage wel meer aansluitingen zijn. En omdat het lekker vroor was de straat v¢¢r de eerste barrikade al snel een mooie glijbaan.” De barrikade ligt op de oprit tussen de bank en het Arsenaal, zodat de hele toegang naar de Mariânburcht is afgesloten. “Wel hadden we voor onszelf aan de zijkant van de barrikades een vluchtweg opengelaten richting centrum, weg van het politiebureau. Een kleine zijstraat langs de Postbank werd opengelaten, daar konden ze verder komen. Maar door de katapults lieten ze dat wel uit hun hoofd. De ruiten van de bank gingen al snel aan diggelen en ik zag een paar mensen met de deur bezig.” Vanaf het dak ziet Wim een lange kolonne ME bussen met zwaailichten richting centrum komen. “Hun bewegingen waren vanaf het dak goed te volgen. Alleen wanneer ze dichterbij kwamen verdwenen ze achter de huizen. We schreeuwden ons schor naar beneden. Met de porto’s was iets mis gegaan.” Maar het is met name aan de kant van de ordebewakers dat veel zaken misgaan die ochtend. ME’ers moeten zich buiten in de kou omkleden in oorlogskleding. De centrale antenne van het hoofdbureau is onbruikbaar door ijsafzetting. Regelmatig klinkt de eerste uren over de politiescanner de vraag wie nu eigenlijk het kommando heeft. Veel ME’ers zijn woedend omdat ze alleen maar stenen mogen happen. Om tien minuten na vijf, een uur nadat de akties begonnen zijn, wordt de eerste grote charge ingezet. Vanaf de rechterkant komt de ME aanrennen, maakt een bocht om de barrikade te bestormen en komt op de ijspiste terecht. “Die charge was een onvergetelijk gezicht. Het leken wel pinguins zoals ze omver gleden. En ook zo’n vluchtende linie is mooi. We hebben toen zelf een tegencharge achter hen aangedaan,” vertelt Henk. “Daarbij is iemand opgepakt door een kompleet arrestatieteam. Die hadden we al zien rondrijden, maar ze bleven tot dan op afstand. Niet al te zeker van hun zaak. Iets later probeerde een ME-linie onze vluchtweg langs de linkerkant af te sluiten. Daar is een grote groep naar toegerend en heeft ze teruggedrongen. En passant sneuvelden de ruiten van de sociale dienst. Daarna was het een tijdje rustig. Ik heb wat zitten uitrusten 243
op een autoband, een shaggie gerookt.” Aan de kant van de ME overheerst vertwijfeling. De kommandant van een later gearriveerde eenheid weigert zijn manschappen in te zetten. “We worden in de rug aangevallen. De situatie is hier levensgevaarlijk.” Radioverbindingen funktioneren niet. De te hulp geroepen shovel rijdt lek op de kraaiepoten voor de barrikade. Traangas, het vaak gebruikte wondermiddel, kan niet ingezet worden omdat de gasmaskers vergeten zijn. De chaos duurt uren. Theo: “Intussen waren we met een grote groep de bank binnengegaan. In die bank lag prima barrikademateriaal. Kantoormeubelen, een aquarium, alles verwijnt op de tweede barrikade. De eerste brandt dan al. Buiten werden de stoelen uitgeprobeerd, sommigen zaten de bankpapieren te lezen. Een paar gingen naar boven om vandaar naar de ME te gooien. Ze sloegen daar de ramen kapot en iemand gooide een mollie op het kunstwerk voor de bank. Op weg naar buiten hebben we alle kranen open gezet. Weer anderen waren bezig met de deur van een naburige bank. Niemand had meer echt invloed hebben op wat gebeurde. Ik heb nog een tijd staan schreeuwen waar die tweede barrikade moest komen, maar iedereen had het veel te druk om te luisteren. We hadden tevoren wel allerlei dingen georganiseerd, maar op dat moment is het zo’n geweldige chaos.” Tegen zeven uur lijken de verschillende peletonskommandanten en de krisisleiding het zo’n beetje eens zijn. De burgemeester is inmiddels op het bureau gearriveerd. Drie uur na aanvang. Als eerste daad geeft hij toestemming voor de inzet van traangas. Vanaf het dak zijn de voorbereiding daarvoor te zien. “We zetten gasmaskers op en trokken ons terug op de vierde verdieping. De barrikade naar het dak wordt dichtgemaakt. We hadden in een van de twee trappenhuizen een ruimte gemaakt om ons terug te trekken. Een paar mensen gaan in de weer met rookpotten, vuurwerk en olie die we wilden gebruiken wanneer ze binnen waren.” Buiten brandt nu ook de tweede barrikade vol smeulende typemachines en beeldschermen. Grote, zwarte rookwolken hangen boven de stad. Henk: “We hadden begrepen dat ze traangas wilden inzetten en dat leek ons wel een goed moment om te verdwijnen. We zijn langs de barrikades, voor het Arsenaal langs, gesloten weggegaan. Op het Kon244
ingsplein waar je dan uitkomt stond een ME-linie met een arrestatieteam. Die hebben we op de vlucht gejaagd. Bij een paar winkels gingen helaas de ruiten in. Eerst is iedereen naar de Grote Broek gelopen. Een deel is daar naar binnen gegaan. De rest ging door de stad in. Zelf was ik wel toe aan koffie, dus ben ik ook de Broek ingegaan.” De ME had niet in de gaten dat iedereen op straat verdwenen was. Voorzichtig probeert de shovel door de barrikades te rijden. Daarna wordt de parkeergarage meter voor meter onderzocht op achterblijvers. “Ik denk dat ze om ongeveer half acht boven kwamen. Althans op de eerste verdieping. We hebben ze nog verschillende uren bezig gehouden met al dat barrikademateriaal en die olie, voor we ons in de laatste ruimte terugtrokken. Helaas was een blik isolatieschuim bevroren, daardoor konden we de laatste kieren niet goed dichtmaken en kwam de rook die we in het hele gebouw hadden gehangen ook bij ons binnen.” Een reporter: “De breekploeg van de politie moest een paar keer met breekijzer en cirkelzaag door dik beton. Er waren hele stalen konstrukties, gemaakt van steigeralen en cv-radiatoren, met keilbouten in de muren verankerd, zodat de politie zelfs een stuk muur moest wegbreken om verder te kunnen komen.” “Eer ze bij ons waren, was het al elf uur. Dat weet ik nog precies omdat toen over de radio het nieuws kwam dat de RSV zich uit Zuid Afrika had teruggetrokken. Een vreemd moment. We zijn toen een voor een afgevoerd. In het trappenhuis kon ik me met moeite staande houden door al die olie. De rel overtrof alles wat we verwacht hadden. Je bereidt wel wat dingen voor, maar hoe het precies zal gaan weet je niet. Op het moment dat ik uit de Mariânburcht kwam en die straat zag, moest ik toch een tweede keer kijken. We werden allemaal gearresteerd op grond van openbare geweldpleging. Een paar dagen later was iedereen weer vrij.” Theo is met een groep door de stad gelopen. “Op verschillende plekken zijn de ruiten van banken nog kapot gegaan. Later zijn er op een paar punten in de stad ook nog barrikades gelegd. Maar vanaf dat moment hadden we de rel niet meer zelf in handen. Overal scheurde ME en arrestatieteams rond. Ik ben toen ook maar ergens naar binnen gegaan voor een ontbijt.” Wat zich had aangekondigd als een eindslag zou een katastrofale rel 245
blijken, in de rij van eenmalige gebeurtenissen die het Nijmeegse rijk is. Zomaar opduikend op een uitverkoren plek, een willekeurige kontext zoekend om een massa aan te trekken en daarna razendsnel energie te maken en na afloop alleen maar verbazing en sterke verhalen achter te laten. De volgende dag wordt er brand gesticht bij het rijkspolitiekantoor. De totale schade bedraagt dan vier miljoen gulden. Daarna wordt het weer rustig in Nijmegen. Een paar dagen na de uitbarsting is er van de “Nijmeegse kraakbeweging” niks meer terug te vinden. De rel lijkt totaal konsekwentieloos te blijven. Nadat hij in nog geen vier maanden uit een vakuÅm tevoorschijn was gekomen, verdween hij ook weer in no time. Hij was geen uitdrukking van een opkomende of afstervende beweging maar een pure verschijning, louter entertainment, het verzetje in z’n meest elementaire vorm. Je was er weer even helemaal uit geweest. Als media-event werd de rel samengevat in het bezoek van de bankwerkers aan het buurpand. Een krant: “Vernield en buiten op een brandstapel gesmakt meubilair. Gemolde ‘piepers’ en kapotgeslagen beeldschermen. Bekladde muren en uitgerukte plantenbakken. Maar vooral verbrijzelde ramen. Zie daar de sporen van een wals van vernielzucht die krakers/vandalen door het bankgebouw trok. Vertrouwelijke post werd teruggevonden op het Koningsplein en in de Ziekerstraat.” Er volgt een verklaring van krakers: bijna twee jaar geleden werd in Wageningen het pand ‘De Tien Zilverlingen’ ontruimd, waarbij de krakers toen de nodige schade hebben geleden. “We zijn toen gebleven bij een schade van twee en een half in plaats van drie ton. Veel te weinig dus. Destijds hebben we de belofte aan de bank gedaan die schade ooit te verhalen. En dat was er nooit van gekomen tot gisteren. Nu hebben wij in een klap onze behoorlijk grote achterstand ingehaald. De Tien Zilverlingen, met al de vuile spelletjes eromheen, is nu eindelijk gewroken.” Het symbool van de event zou het Journaalbeeld worden van een naar lucht happende visje op de vloer van de bankvestiging. Een mediarecensie meldt hierover: “De kameraas deden hun werk en zoemden feilloos in op het betoverende symbool van de dooie vis uit het kapotgeslagen aquarium, de relverslaggevers inspirerend om weer es originele 246
beelden uit hun tekstverwerkers te persen, zo de modale krantelezer duidelijkheid verschaffend: de rel was werk van gefrustreerde werklozen, gewelddadige nietsnutten, verwende kinderen. Met de steun van soortgelijke vechtersbazen uit het hele land, natuurlijk.”
247
ALGEMENE BEWEGINGSLEER op zoek naar een baan in de ruimte slotopmerking door Johan Sjerpstra
248
In den beginne was de gebeurtenis. Ruimte en tijd verdichtten zich, de metamorfose vond plaats. De beweging komt voort uit deze eerste impuls. Ze is erop uit het laatste stadium van de gedaanteverandering te konsolideren, substantie te geven. De beweging weet van geen ophouden, dat punt is ze gepasseerd. Ze expandeert om de gebeurtenis een maximaal bereik te geven en alles onder die noemer te brengen. Maar ze kan deze totalitaire tendens nooit tot zijn einde doorvoeren, want haar interne dynamiek leidt onvermijdelijk tot fragmentatie. De oorspronkelijke gebeurtenis had een overweldigende dichtheid, die later door de beweging wordt geherinterpreteerd in termen van een verloren eenheid. Deze poogt ze terug te halen door wat haar aan energie resteert, onder te brengen in een statisch bestel. Deze machtige rućnes hebben de teneur de beweging tot stilstand te brengen. Ze blijven bevolkt zolang een interne dynamiek tussen afbraak en opbouw gaande wordt gehouden. Maar de beweging mist de beweeglijkheid om zomaar iets anders worden. Ze zal zich oneindig vertakken, blijven steken, onderling intrigeren, opnieuw ontspruiten, geāxploiteerd worden, zichzelf beschrijven of zich verfilmd zien. De metamorfose echter blijft een raadsel, een spel van verschijnen en verdwijnen dat zich niet laat continueren, dat een regel volgde die buiten het normbereik van de beweging valt. * Waarom moeten gebeurtenissen opgevolgd worden door een beweging? Is het hun noodlot dat ze ingelijfd worden in een geschiedenis, die van verleden naar toekomst loopt? Hun abrupte optreden, dat de grote zingevers van het bestaan belachelijk maakt, is millenia lang angstvallig weggemoffeld in het doorlopende verhaal, dat met z’n grotere verbanden het verbluffende detail overstemde. De moderne strategie om de gebeurtenis te ontkrachten volgt een tegenovergestelde koers. Op het beeldscherm wordt het detail uitvergroot en het doorlopende verhaal gefragmenteerd tot items, waardoor opnieuw het raadselachtige van de plotselinge verschijning van de gebeurtenis onzichtbaar wordt gemaakt. Noch de media, noch de Geschiedenis zijn in staat de eigen dynamika van de eruptie om te zetten in een verhaal dat aan zichzelf genoeg heeft. Waar de beweging de neiging heeft tot in het ongerijmde door te gaan, is de gebeurtenis erop uit zich249
zelf terug te vinden. Haar tijdsorde is die van de cyklus, waarin ze het moment van haar verschijning poogt te herhalen om zichzelf uit te vlakken. De gebeurtenis keert zich niet tegen groei of ontwikkeling, maar breekt daar op in. Ze volgt haar eigen parcours, maar nodigt ons uit in te stappen. En als ze afgelopen is stap je weer uit. Meer zit er niet in. Dat er na afloop eindeloze ondernemingen worden opgezet om er vooral mee verder te gaan, ligt voor de hand maar interesseert haar niet. Ondanks al dit getrek en gesjor blijft haar schittering ongedeerd. * “Had u dit verwacht?” - een graffiti, vastgelegd in het weekend van de Vondelstraat. Keer op keer hebben de ketters met verbazing ontdekt, dat de historische loop kan worden stilgezet en dat er dan een intensiteit vrijkomt, die van de rest alleen-maar-geschiedenis, alleen-maar-beweging maakt. Er zijn meer mogelijkheden dan in onze verwachtingen passen. Ze overtreffen onze behoeftes zonder ze in te lossen. Het zijn deze momenten van metamorfose, die de motor van de geschiedenis draaiende houden. Revoluties zijn momenten om keer op keer de gang der dingen nieuw leven in te blazen. Voor de ketters is dit effekt interessant, maar niet indrukwekkend. Hun fascinatie geldt het moment van de gebeurtenis zelf, wanneer de buitenhistorische ruimte zich opent en om verkenning vraagt. Opeens wordt de kans geboden iemand anders te worden dan je altijd al was. Je hoeft je niet af te zetten tegen je uitgestippelde levensloop, er blijkt een levensstijl te bestaan die daar helemaal naast zit. Bewustzijnsverruimende middelen kunnen een introduktie zijn tot deze ruimte-ervaring of gebruikt worden om haar te versterken. Niet voor niets wordt er zoveel gezopen, geblowd, gesnoven, geslikt in bewegerskringen. Maar het subtiele verschil tussen ernaast zitten en drop-out gaan wordt steeds nauwkeurig in acht genomen. Tijdens de gebeurtenis houdt men zich op in de transitruimte van de leegte. Tijdige terugkeer daaruit is essentieel. Want alleen de gelukzaligen zijn in staat zich blijvend achter de horizon van de geschiedenis te verstoppen. “Making history is not the mystery.” * Canetti noemt ergens “het punt in de tijd waarop de geschiedenis ophield reāel te zijn. Zonder het te merken heeft de hele mensheid plotseling de realiteit verlaten; alles wat sindsdien is gebeurd is absoluut niet 250
waar, maar we kunnen het niet merken.” Deze intrede in de posthistorie zet in met bevriezen van de vooroorlogse bewegingen door middel van de Koude Oorlog. De mondiale konflikten die een halve eeuw de gemoederen verhit hadden gehouden, worden onmogelijk gemaakt door de invoering van Bom en afschrikkingsevenwicht. De klassieke werkelijkheid werd hierdoor achtergelaten in een tijdperk waarnaar geen terugkeer mogelijk was. Dit afschrijven van de vroegere realiteitswaarde werd gekompenseerd door de algehele verbreiding van auto en televisie. De beweging werd van de straat gehaald en overgebracht op het beeldscherm en de voorruit. Men kon relaxed gaan zitten kijken. Dan begint de speciale bewegingsleer. De geschiedenis als een beweging die zich voortplant door kausaliteitsketens, werd vervangen door de parallele schakeling van licht verteerbare nieuwsberichten. De media vervingen de geschiedenis door hun voortdurende alomtegenwoordigheid. Alles wordt bestraald door het media-oog. Het voortdurend tot in de huiskamer brengen van de verte en het vreemde leidt ertoe, dat de plek waar men is in de lucht komt te hangen. Een topografisch geheugenverlies: men kan overal op aarde aanwezig zijn, maar waar men zelf uithangt weet niemand meer. Maar deze permanente aktualiteit kan nog minder op eigen kracht bestaan dan de geschiedenis. Net als deze hebben de media wel een motor, maar geen brandstof. De media sucken daarom alles en iedereen het beeldscherm in. Ze parasiteren op elke energie die in hun werkelijkheid wordt gećnvesteerd. Maar niets past binnen de schaal van de media. Alles wat substantie heeft moet onderworpen worden aan een revolutionaire verandering. Ieder objekt, iedere situatie, ieder persoon moet betekenissen gaan uitstralen, waarmee verslag wordt gedaan over iets anders dan zijzelf. Waar ding was, kwam informatie: de brandstof die de media voedt. Op dat moment haakt de speciale bewegingsleer af. * “Sloop ‘ns een media.” De geschiedenis was te gek, maar nu staan er andere dingen op het programma. Alles draait nu om de media, het buitenmediale wordt tot in alle uithoeken gecoverd. Maar deze totalitaire tendens roept tegelijkertijd het onbehagen in de media op. Men wil wel eens iets anders. Er is dan ook een retrobeweging opgedoken, die inspeelt op de groeiende behoefte 251
om naast het werk, in een hobbyistische of toeristische ambiance, zelf geschiedenis te maken. Deze schuift de media bewust in de schaduw van de gebeurtenis, om een avond of een weekend lang tot voor het punt van Canetti terug te keren. Even heeft men geen tijd meer voor de media. Het onbegrensde, onbewaakte lokt. Opgeladen door een portie mediavrije ontspanning, kan men er weer een tijdje tegen. Deze heilzame therapie wil de mediale afmatting in het subjekt zelf genezen, maar laat de oorzaak ongemoeid omdat die ook z’n prettige kanten heeft. * Er zijn evenwel figuren die de buitenmediale ervaring hebben opgedaan en daar bij terugkeer een enorme woede aan overhouden. Zij ervaren hun transformatie tot informatie als een aanslag op hun leven. Zij gaan dan ook in het offensief. De antimediale beweging die ze ontketenen gaat er hard tegen aan, maar wil niets te maken hebben met machten die de persvrijheid bestrijden: de hand die de kamera wegduwt, het laatste beeld waarin de soldaat op de kameraman vuurt, het beeldverbod aan de grenzen... Emotionele vertoningen, die maar al te graag doorgestraald worden, omdat ze bewijzen dat de media nog altijd de steun verdienen van de demokratische gemeenschap. De antimedialen doorzien het komplot dat achter dit monsterverbond schuilgaat. Ze eisen dat de banden van de demokratie met de media worden verbroken. Hieraan dragen zij bij door letterlijk de verbindingen door te snijden. Niet uit kontaktvrees, maar om zo weer eens iemand te ontmoeten. Een “Themavoorstel” anno 1987 ziet in de aanval op de media een heleboel positieve kanten: “Door de media te isoleren en aan te vallen zullen we meer mensen bereiken.” Ziek geworden van de extreem negatieve belichting van hun verzet gaat het op zoek naar de oorzaken: “Wij schrijven dit stuk omdat er binnen de beweging nog steeds mensen zijn die het nodig vinden hun mening aan de pers te uiten. De tijd dat we via de pers iets konden bereiken is allang voorbij.” De antimediale beweging had het liefst de media gemeden, maar loopt er telkens weer tegenaan en kan er maar niet van loskomen. Toch is dat het glanzende perspektief: “We zouden grote stappen nemen en dit is meteen de grootste. Geen pers meer... Om te beginnen scheelt het een hoop werk en geslijm. Als zij niet meer op de hoogte zijn van 252
onze aktiviteiten, kunnen ze ook niet meer negatief over ons schrijven. Je verliest wel de mogelijkheid je aktie belangrijker te maken dan die in werkelijkheid is, maar er is meer ruimte voor het kreāren van je eigen wereld.” De antimedialen worstelen met het probleem hoe je anderen kunt tegen komen, zonder de media in het spel te brengen. Omdat dit onvoorstelbaar is geworden, zoeken ze naar andere paden, om de media van inhoud te voorzien: “Een aantal computerdeskundigen gaan aan de slag en proberen in te breken op de telex van het ANP, de textverwerkers en zetcomputers van de kranten en de teletext centrale.” De strategie wil de vijand bestrijden met zijn eigen middelen. Maar wie informatie afvuurt, wordt daardoor zelf informatie. Het themavoorstel onderkent dit dilemma van de hack-praktijk. Ze wendt zich daarom af van de elektrosfeer en geeft zich over aan het ambachtelijke klussen. Omdat de media niet willen weten van het onbehagen in de media, worden ze gepromoveerd tot aktieobjekt. De prikakties van de antimediale scenes veroorzaken raadselachtige onderbrekingen van de datastromen. Ze kreāren kortstondig mediavrije zones, waarin plotseling ontmoetingen ontstaan tussen mensen die opeens geen beeld meer hebben en komen vragen wat er aan de hand is. Het antimediale arsenaal blijkt onbeperkt: telefooncentrales kortsluiten, satelieten uit hun baan brengen, kabelkastjes platbranden, elektriciteitsmasten omzagen, kijk- en luistergeld niet betalen, valse persberichten versturen, kamera’s om niks laten opdraven, verbindingsschotels dichtgieten, varia kabels doorsnijden, beeldschermen klieven, bewakingsvideo dichtverven, data wijzigen, magnetische velden aanleggen, virussen en wormen inplanten en verbreiden. Kommuniceren met de hamer: “Talking back to the media.” * De almacht van de media onderkennen en daar mee zitten, hoeft niet onvermijdelijk te leiden tot vrolijk destruktivisme. En ook de moeizame strategie van de tegenopenbaarheid kan worden vermeden. In plaats van de media alternatief aan te wenden, kunnen ze ook tot extase worden gevoerd. Deze opperste zelfervaring van de media is het stadium van de informatieabsorptie en -overdracht gepasseerd. Het gaat erom mediale effekten te veroorzaken zonder verwijzingen naar een buitenwereld. Dit nu gebeurt in de soev253
ereine media. Soevereine media bieden niet op tegen de werkelijkheid, maar zijn er op uit van haar de uitzonderingstoestand te maken. Het zijn geen media die worden veroverd, maar hybride knutsels van oeroud tot hypermodern materiaal. Ze verschijnen onregelmatig in druk, in de ether, in datanetwerken. Hun programproducers laten zich niet zien, je ziet alleen hun maskers in de voor ons bekende formats. De soevereine media hebben niets met maatschappelijke ontwikkelingen. Ze spiegelen zich niet aan de andere media in hun branche. Ze presenteren zich niet als de audiovisuele avant-garde en zijn dus niet van deze tijd. Ze seinen niets door, maar zijn gewoon bezig. Ze hebben de dialektiek van doel en middel achter zich gelaten. Ze benaderen hun publiek niet als te kneden marktsegment, maar bieden het de royal space die de ander verdient. Ze nodigen uit direkt in te stappen in de media-bus. “So the boot will sail and take us all away.” De soevereine media dagen de werkelijkheid uit haar bestaan te bewijzen, door haar te ontkennen. Ze vormen een riskante onderneming die speelt met de grenzen van het sensorium. Toch gaat het hen niet om zware thema’s als verspilling, overschrijding en het spel met de dood. Zij willen reizen, het liefst zo ver mogelijk. Waar de media de wereld en de geschiedenis komprimeert tot beeldbuisformaat, volgen de soevereine media de omgekeerde beweging. Zij zuigen je hun universum in om de zee van de ruis te bevaren en het oceanische gevoel up to date te brengen. Even bestaat er alleen nog media. Ook in deze transitruimte is het zaak niet te lang te blijven hangen. Dan wordt het kunst of politiek, want daar grenst de ontkenning van de werkelijkheid door de soevereine media aan. * De buitenmediale gestalten zien dit alles licht meewarig aan. Wanneer hen om participatie gevraagd wordt, geven ze geen thuis. Zij wensen niet aangesproken te worden. Zonder omkijken lopen ze door. Ze schijnen in een ander universum te leven. Ze zijn met van alles bezig, maar de zin daarvan blijft onzichtbaar door de mediale bril. Ze lijken nooit te weten wat ze willen. Maar deze afwijzende houding is niet alleen onverschilligheid. Ze zijn uiterst geconcentreerd bezig met the right thing, daaruit komt hun stilte voort. Zij antwoorden alleen op niet gestelde vragen. Hun aandacht is gespitst 254
op het naderen van gebeurtenissen. Wanneer het zover is zijn zij het, die zonder aarzelen tot daden overgaan. En als zij dan ingaan op de uitnodiging komt de gebeurtenis direkt op gang. Zo stappen zij de buitenmediale ruimte in, waar de metamorfose plaatsvindt. Daar treedt de bewegingsleer terug. Haar rest het optekenen van de verhalen van wie zijn teruggekeerd.
255